Aardbevingsbestendige normen in Groningen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de voortgang bij het vaststellen van normen voor aardbevingsbestendige nieuwbouw, verbouw en preventieve versterking van bedrijfsgebouwen, industriële installaties, infrastructuur en overige bouwwerken?
Het kabinet heeft in november 2015 de te hanteren veiligheidsnorm voor geïnduceerde aardbevingen vastgesteld op een individueel risico van 10-5 per jaar voor nieuwe en bestaande bebouwing, met een afkeurnorm van 10-4per jaar. Gebouwen met een veiligheidsrisico tussen 10-4 en 10-5 per jaar moeten binnen een periode van vijf jaar op norm worden gebracht. Het veiligheidsniveau van de inwoners van Groningen is hiermee hetzelfde als dat van mensen elders in Nederland.
Industriële installaties, waterkeringen en overige infrastructurele werken hebben uiteenlopende veiligheidsnormen. Zo geldt voor de omgevingsveiligheid van bedrijven met een risico op het vrijkomen van gevaarlijke stoffen een basisbeschermingsniveau van tenminste 10-6, voor zowel de risico’s van de bedrijven (brand, explosie, gifwolk) als voor de ruimtelijke planning (kwetsbare bestemmingen) rond die bedrijven. Het bestaande veiligheidsniveau mag niet worden aangetast door de aardbevingen. In het waterveiligheidsbeleid is het doel om iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering woont uiterlijk in 2050 een beschermingsniveau te bieden van ten minste 10-5 per jaar. Dit doel wordt gerealiseerd door normen vast te stellen voor de primaire waterkeringen. Voor andere soorten infrastructuur geldt geen norm voor individueel risico, hoewel er natuurlijk wel technische voorschriften zijn voor de vereiste constructieve sterkte.
Hoe zorgt u ervoor dat op de kortst mogelijke termijn normen voor aardbevingsbestendige nieuwbouw, verbouw en preventieve versterking van bedrijfsgebouwen, industriële installaties, infrastructuur en overige bouwwerken worden vastgesteld?
Het omzetten van de veiligheidsnorm voor het individueel aardbevingsrisico in technische richtlijnen of constructienormen is volop gaande. Voor gebouwen is de veiligheidsnorm in 2015 vertaald in de Nederlandse praktijkrichtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR). Hiermee hebben nieuwbouwwoningen in Groningen dezelfde constructieve veiligheid, inclusief aardbevingsrisico, als het geval is bij nieuwbouwwoningen elders in het land.
De bestaande normen en technische voorschriften voor industriële installaties, waterkeringen en overige infrastructurele werken houden nog geen rekening met aardbevingsrisico’s. Daarom wordt met voortvarendheid in ieder van deze domeinen bekeken wat de beste manier is om rekening te houden met aardbevingsrisico’s. Inpassing van dit risico in de bestaande methodieken blijkt echter te leiden tot zeer complexe rekenkundige opgaven. Daarom ontwikkelt een werkgroep op verzoek van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) parallel een praktische aanpak voor de aanbeveling van de Commissie Meijdam.
De Commissie Meijdam heeft een benadering voorgesteld met als uitgangspunt dat aardbevingen geen extra risico mogen betekenen voor de chemische industrie en vitale infrastructuur zoals primaire zeeweringen, en daarbij als ijkpunt genoemd dat deze redelijkerwijs bestand moeten zijn tegen een aardbeving in het kerngebied van 5 op de schaal van Richter en de daarbij horende verdeling van grondversnellingen (PGA-waarden). Uit een toets op constructieve veiligheid moet vervolgens blijken of de omgevingsveiligheid gelijk blijft en zo niet, dan is versterking geboden. Aan uw Kamer is een reactie toegezegd op deze nog open staande aanbeveling. Deze verwacht ik in het najaar van 2016 te kunnen geven. Intussen lopen de onderzoeken bij ruim 40 BRZO-bedrijven door, volgens een methode die ontwikkeld is door Deltares en TNO.
Op het gebied van infrastructuur is er al het nodige gebeurd en lopen er nog diverse acties. Zo is de aardbevingsbestendigheid van hogedrukgasleidingen en van hoogspanningslijnen onderzocht en waar nodig verbeterd. Verder is er het afgelopen jaar veel kennis opgedaan ten behoeve van de versterking van de primaire zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl. Een ander voorbeeld is de ombouw van de Zuidelijke Ringweg, waarvoor Rijkswaterstaat een addendum heeft opgesteld voor de Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken over hoe technisch wordt omgegaan met de aardbevingsopgave. Voor waterkeringen en andere infrastructuur loopt een proces om uitgangspunten te bepalen voor aardbevingsbestendig bouwen en versterken. Ervaring opdoen met reeds lopende projecten is daarbij essentieel. Met een inventarisatie wordt bepaald of schadeherstel en/of versterking van het huidige areaal nodig is. Daarmee wordt met landelijke en regionale infrabeheerders praktische kennis opgedaan en wordt bepaald of extra eisen voor de bouw van infrastructuur moeten worden ontwikkeld. Naar verwachting ontstaat hierover in de loop van 2016 meer duidelijkheid.
Kennisontwikkeling is noodzakelijk, ook om te zorgen voor een goede balans tussen de maatgevende aardbevingsbelasting en de daarop te baseren constructieve eisen. Mochten ondertussen constructies of constructieonderdelen in beeld komen die evident versterking nodig hebben, dan zullen die met voorrang en op maat worden aangepakt in overleg met de infrabeheerders en de NCG.
Kunt u aangeven hoe u ervoor zorgt dat voortgang wordt gemaakt in de werk- en stuurgroep industrie zodat aardbevingsbestendige normen voor de industrie er daadwerkelijk komen?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde aanbeveling van de commissie Meijdam ten aanzien van de chemische industrie en vitale infrastructuur wordt momenteel uitgewerkt door een werkgroep die ook enkele leden van deze voormalige commissie bevat. Het advies van de werkgroep zal in overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu worden getoetst aan de regelgeving voor bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen (BRZO). In overleg met Deltares wordt bezien hoe de verwachte nieuwe inzichten zo snel mogelijk verwerkt kunnen worden in het lopende onderzoek bij BRZO-bedrijven.
Hoe zorgt u ervoor dat het vaststellen van de aardbevingsbestendigheid gebeurt met een eenduidige werkwijze gebaseerd op duidelijk omschreven aardbevingsbelastingen en de meest recente gegevens over te verwachten aardbevingen?
Het Nederlandse risicobeleid wordt ontwikkeld en vastgesteld per domein, zoals externe veiligheid, verkeersveiligheid, waterveiligheid of constructieve veiligheid. Bij ieder van die domeinen moet in Groningen tevens rekening worden gehouden met het betrekkelijk nieuwe risico van geïnduceerde aardbevingen. Hierbij kunnen er verschillen tussen die domeinen optreden, ook op het vlak van de sectorale regelgeving. Niettemin is het wenselijk dat er waar mogelijk gemeenschappelijke uitgangspunten worden gehanteerd. Een rode draad bij het omgaan met aardbevingsrisico’s is de veiligheidsnorm voor individueel aardbevingsrisico. Zoals gezegd heeft het kabinet die bepaald op 10-5, oftewel een individuele kans op overlijden die niet groter is dan eens per 100.000 jaar. Dit betekent dat voor Groningen deze risiconorm gehaald moet worden ongeacht het aardbevingsrisico.
Ook op andere terreinen, zoals externe veiligheid, is het uitgangspunt dat het bestaande veiligheidsniveau niet mag worden aangetast door de aardbevingen.
Dit vormt de basis voor het versterkingsprogramma.
Kent u het bericht «NCG rekruteert «onafhankelijke» casemanagers bij de NAM»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor de afwikkeling van complexe schadegevallen per 1 januari 2016 drie bemiddelaars heeft aangenomen die eerder voor de NAM/Shell betrokken zijn geweest bij de schadeafwikkeling ten gevolge van de gaswinning in Groningen?
De NCG behandelt sinds 1 januari 2016 de complexe schademeldingen, in de plaats van NAM en het Centrum Veilig Wonen (CVW). Om een voortvarende start mogelijk te maken heeft de NCG besloten tot inhuur van drie casemanagers. Zij hebben een ruime staat van dienst op het gebied van het oplossen van complexe situaties. Eén van hen is zelfstandig adviseur en twee zijn in dienst van een extern adviesbureau. Zij hebben eerder voor andere opdrachtgevers gewerkt, waaronder NAM. Nu zij in opdracht van de NCG werken, vallen zij ook onder de kaders van de NCG. Leidend is daarbij het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en het uitgangspunt dat de bewoner centraal staat bij de afhandeling van schade.
Klopt het dat de NCG in november 2015 in een gesprek met de Maatschappelijke Stuurgroep (a.i.) verzekerd heeft dat het vanzelfsprekend was dat deze casemanagers volstrekt onafhankelijk zouden zijn en dat dit bij rekrutering een belangrijke rol zou spelen? Zo ja, is het feit dat alle drie de aangestelde functionarissen via een extern adviesbureau, en dus niet rechtsreeks door de NCG zijn ingehuurd bij de NAM, naar uw mening voldoende garantie voor hun onafhankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de drie bemiddelaars eerder in opdracht van de NAM/Shell complexe schadegevallen behandeld? Zo ja, om hoeveel schadegevallen ging dat? Hoeveel daarvan zijn of waren complex? Hoeveel van die zaken zijn daarvan afgewikkeld?
De door NCG ingehuurde casemanagers hebben in het verleden in opdracht van NAM gewerkt aan complexe schadegevallen. Met NAM is indertijd een lijst van 195 complexe schadegevallen geïdentificeerd. Het is aannemelijk dat zij bij een deel van die zaken betrokken zijn geweest. Indien zich een schadegeval aandient dat verband houdt met een zaak waar zij namens NAM bij betrokken zijn geweest, dan wordt deze toegewezen aan een andere casemanager.
Hoeveel complexe zaken zijn door de drie casemanagers in voorgaande jaren in opdracht van de NAM/Shell in behandeling geweest, die niet tot een bevredigende afronding zijn gekomen, welke nu afgewikkeld (moeten) gaan worden door de NCG? Hoe is daarbij naar uw mening de onafhankelijkheid van betrokkenen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er een voormalige casemanager van de NAM/Shell bij NCG werkt bij processen/strategie als procesbegeleider? Hoeveel meer voormalige NAM/Shell medewerkers werken inmiddels bij NCG?
Op welke wijze is de NCG op zoek gegaan naar volstrekt onafhankelijke schade experts die nog niet op enigerlei wijze in opdracht van NAM/Shell betrokken zijn geweest bij schadeafwikkeling als gevolg van gaswinning in Groningen? Bestaan deze waarlijk onafhankelijke schade experts naar uw mening?
De NCG heeft deze casemanagers ingehuurd op grond van hun deskundigheid en ruime staat van dienst op het gebied van het oplossen van complexe situaties. Complex casemanagement is specialistisch werk waarvoor het aanbod in de markt beperkt is. In het algemeen geldt dat de NCG bij het verlenen van opdrachten of het in dienst nemen van werknemers niemand op voorhand uitsluit op grond van eerdere opdrachtgevers of werkgevers.
Wordt met het aannemen van voormalige NAM schade experts naar uw mening uitvoering gegeven aan herstel van vertrouwen in Groningen? Is de NCG naar uw gevoel nog steeds de beste persoon om uitvoering te geven aan het bestuursakkoord «vertrouwen op herstel, herstel van vertrouwen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De alternatieven voor het nieuwe hoogspanningstraject in Zeeland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de alternatieve opties voor het hoogspanningstraject in Zeeland die D-Cision heeft voorgesteld in opdracht van de provincie en in samenspraak met de gemeenten Borsele, Kapelle en Reimerswaal?1
Ja.
Klopt de conclusie van D-Cision, welke bevestigd is door Tennet, dat de hoge vakwerkmasten van de huidige 150 kiloVolt (kV)-lijn, in combinatie met 380kV kabels, al in 2020 niet meer voldoen? Zo ja, waarom heeft u voor deze optie gekozen? Zo nee, waarom klopt deze conclusie niet? Welke invloed heeft dit op uw trajectkeuze?
TenneT heeft er rekening mee gehouden dat opwaardering van de bestaande 380 kV-verbinding na de realisatie van Zuid-West 380 kV op termijn nodig kan zijn. Echter, het tijdspad hierbij is niet ingevuld. Het vervangen van de huidige geleiders op basis van gewenste transportcapaciteit is de komende 10 tot 15 jaar niet nodig. Daarmee is het direct opwaarderen van de bestaande verbinding niet als randvoorwaarde meegegeven bij het komen tot een zo goed mogelijk alternatief voor de nieuwe 380 kV-verbinding. Alles afwegende is het voorkeurstracé zoals dat nu wordt voorzien als beste tracé naar voren gekomen.
Bent u bereid om met D-Cision, de provincie Zeeland en de gemeenten Borsele, Kapelle en Reimerswaal in overleg te gaan over het alternatieve traject dat zij voorstellen om te kijken naar de mogelijkheden hiervoor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zult u dit doen?
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg op 20 april 2016 heb aangeven ben ik momenteel bezig om de effecten hiervan in beeld te brengen. Ik zal hierover met de genoemde partijen in gesprek gaan.
Heeft u zelf onderzoek gedaan naar de alternatieve opties die worden aangedragen door D-Cision? Zo ja, waarom is uw keuze niet op één van deze opties gevallen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie die is aangedragen door D-Cision alsnog mee te nemen als variant die u onderzoekt? Zo ja, wilt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In het Milieueffectrapport bij het ontwerpInpassingsplan heb ik verschillende alternatieven onderzocht, waaronder een combinatie van de nieuwe en bestaande 380 kV. Bij de integrale afweging is uiteindelijk het tracé zoals dat ter inzage heeft gelegen als meest gunstig naar voren gekomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, breng ik nu de effecten in beeld van het voorstel van de provincie. Zoals ik tijdens het overleg op 20 april 2016 heb aangegeven, zal ik uw Kamer informeren over mijn reactie op de zienswijze van de provincie Zeeland. Naar verwachting zal dit zijn vóór de zomer van 2016.
De uitvoering van de motie over belasten van het werkelijk rendement op vermogen |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat hebt u tot nu toe gedaan om de motie over het belasten van het werkelijk rendement op vermogen uit te voeren?1
In het debat over het Belastingplan 2016 heb ik toegezegd onderzoek te doen naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen. Het lijkt mij onontbeerlijk om eerst een goed beeld te hebben van de verschillende aspecten die hierbij van belang zijn alvorens er keuzes kunnen worden gemaakt. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage van dit onderzoek. Daarna kunnen we met elkaar het gesprek aan over de te nemen stappen.
Is het onderwerp van de motie afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, met welke bewindspersonen?
Nee, het onderzoek is nog gaande. De voortgangsrapportage wordt breed binnen het kabinet besproken voorafgaand aan verzending aan de Tweede Kamer op Prinsjesdag.
Hoeveel fte is belast met het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen?
Het is niet te zeggen hoeveel fte’s hier precies mee bezig zijn. Verschillende ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst houden zich op dit moment bezig met het onderzoek, waarvan een deel dagelijks.
Waartoe heeft dit onderzoek tot nu toe geleid?
In het kader van het onderzoek zijn verschillende vragen uitgezet, onder andere binnen de Belastingdienst en bij Belastingdiensten van andere landen. Tevens zijn verkennende gesprekken gevoerd met de ketenpartners en is een rondetafelconferentie met een aantal wetenschappers georganiseerd. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage.
Bent u bereid om een voortgangsrapportage aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de laatste stand van zaken uiteenzetten van het genoemde onderzoek?
Op Prinsjesdag stuur ik een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met de opmerking dat «nieuwe wetgeving op dit terrein zal ingepast dienen te worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst, waartoe ook een verdere ontwikkeling van de Vooraf Ingevulde Aangifte (VIA) behoort»? Betekent dit dat u niet met wetgeving zal komen indien de vermogenswinst of -aanwas niet in de VIA kan worden meegenomen?
De vooringevulde aangifte is de afgelopen jaren voor zowel de burger als voor de Belastingdienst een belangrijke verworvenheid geworden. Voor de burger betekent dit een belangrijke vereenvoudiging bij het doen van aangifte. Op dit moment doet al meer dan 60% van de Nederlandse belastingbetalers aangifte door met enkele drukken op de knop akkoord te gaan met de aangifte. De Belastingdienst werkt de komende jaren aan een verdere toename van dit aantal tot 80%. Ook de Belastingdienst ondervindt belangrijke voordelen van deze wijze van aangifte. De voorinvulling zoals we die nu kennen is geen eindproduct, maar een stap op weg naar een aangifte die zoveel mogelijk zonder tussenkomst van de belastingplichtige kan worden afgedaan, de «no touch aangifte». Om dit mogelijk te maken is een verdere uitbreiding en optimalisering van de voor in te vullen gegevens een vereiste. Ik hecht dan ook aan een stelsel van het belasten van vermogen dat dit toekomstbeeld ondersteunt.
Waaraan moet wetgeving precies voldoen om ingepast te kunnen worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst?
De bedoeling achter de Investeringsagenda is dat de Belastingdienst beter en goedkoper gaat presteren. Automatisering is hierbij van wezenlijk belang. Een van de belangrijke aspecten bij de vormgeving van wetgeving is dan ook dat de uitvoering daarvan zoveel mogelijk geautomatiseerd kan.
Kunt u aangeven tegen welke eventuele beperkingen u aanloopt bij de ketenpartners?
Het onderzoek naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen is in uitvoering. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen.
Welke ketenpartners zijn relevant voor uitvoering van een vermogenswinst of -aanwasbelasting? Denken de ketenpartners de beperkingen op termijn te kunnen wegnemen? Zo ja, binnen welke termijn?
Bij de ketenpartners die relevant zijn voor de uitvoering van vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting kunt u denken aan banken, vermogensbeheerders, vastgoedfondsen, etc. Deze partijen zijn ook nu al betrokken bij de renseignering van gegevens in verband met de huidige vermogensrendementsheffing. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om uitspraken te kunnen doen over de beperkingen en of en zo ja binnen welke termijn die kunnen worden weggenomen.
Kunt u uitleggen waardoor Duitse financiële instellingen in staat zijn de juiste administratie bij te houden en zelfs de heffing uit te voeren, maar de financiële instellingen in Nederland daartoe (nog) niet in staat zijn?
De vraag of en zo ja, hoe Nederlandse financiële instellingen in staat zijn om de voor het belasten van werkelijk rendement benodigde administratie bij te houden, maakt deel uit van het onderzoek. In het kader van dat onderzoek is ook een vragenlijst gestuurd naar de Duitse Belastingdienst. De reactie daarop verwachten we voor de zomer zodat we deze mee kunnen nemen in de voortgangsrapportage van Prinsjesdag.
Welke aspecten zullen volgens u voorlopig forfaitair blijven, wanneer een heffing op werkelijke rendementen wordt ingevoerd?
Op dit moment is er nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen. Mijn inzet is om bij de voortgangsrapportage al een doorkijk te kunnen bieden op dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat over het ECB-beleid?
Ondanks dat het verband tussen beide onderwerpen mij ontgaat heb ik mijn best gedaan en is het mij gelukt om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, zonder deze te bundelen?
Ja. Tevens merk ik op dat door bundeling van vragen die in elkaars verlengde liggen een zo compleet mogelijk antwoord kan worden gegeven waarbij dubbelingen worden voorkomen. Of vragen wel of niet worden gebundeld doet niet af aan de inhoud van de antwoorden.
Het bericht dat de Dopingautoriteit opheldering wil van NOC*NSF over bloedtesten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dopingautoriteit wil opheldering van NOC*NSF over bloedtesten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij NOC*NSF het belang van een dopingvrije sport voorop zou moeten staan, ook als het gaat om gezondheidsonderzoeken bij sporters? Zo ja, dient het monitoringprogramma van NOC*NSF dat belang en zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
NOC*NSF streeft naar en hecht groot belang aan een dopingvrije sport. Het sportmedisch onderzoek is echter niet gericht op het opsporen van dopinggebruik en is daar ook niet geschikt voor. Het sportmedisch onderzoek heeft als doel de medische begeleiding van sporters en is derhalve gericht op hun gezondheid.
De onafhankelijke en strak geprotocolleerde dopingcontroles van de Dopingautoriteit zijn gericht op het opsporen van dopinggebruik.
Kunnen medische gegevens die met het monitoringprogramma verzameld worden, waaronder gegevens uit bloedonderzoek, ook gebruikt worden voor het opsporen van doping? Zo ja, doet NOC*NSF dat ook? En zo ja, moet NOC*NSF op grond van wet- of regelgeving eventuele gegevens over dopinggebruik delen met de Nederlandse Dopingautoriteit? Zo nee, waarom niet?
Er is geconstateerd dat een deel van de medische gegevens die worden verzameld bij de sportmedische begeleiding van sporters zou kunnen bijdragen aan het opsporen van dopinggebruik. Het opsporen van dopinggebruik is echter niet het doel van de sportmedische begeleiding van sporters en NOC*NSF gebruikt de gegevens daar dan ook niet voor.
Er is geen wetgeving die NOC*NSF verplicht verzamelde gegevens die kunnen wijzen op dopinggebruik te delen met de Dopingautoriteit. Het Nationaal Dopingreglement verplicht sportbonden informatie over (mogelijk) dopinggebruik te delen met de Dopingautoriteit. Hoewel het in de geest van het reglement zou zijn als NOC*NSF ook dit soort gegevens zou delen, is zij daar echter niet toe verplicht omdat zij geen partij is bij het Nationaal Dopingreglement.
NOC*NSF en de Dopingautoriteit gaan in overleg om te bepalen waar de sportmedische begeleiding van sporters mogelijk raakt aan het opsporen van dopinggebruik. Op basis daarvan zullen zij afspraken maken hoe met deze gegevens zal worden omgegaan, waarbij eventuele verstrekking van gegevens uiteraard moet plaatsvinden binnen de kaders van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Gebruikt NOC*NSF de bloedgegevens voor het berekenen van de zogenaamde off-score? Zo ja, kan die score gebruikt worden als aanwijzing voor epo of een bloedtransfusie? Zo ja, waar kan die score nog meer gebruikt voor worden?
Ja, de zogenaamde off-score staat op de lijst met gegevens die worden verzameld met het eenmalige bloedonderzoek dat onderdeel is van het sportmedisch onderzoek. De off-score is één van de parameters die gebruikt zouden kunnen worden om de effecten van een hoogtestage te bepalen. De score kan ook een aanwijzing zijn voor epo of een bloedtransfusie.
Deelt u de mening van de chef-arts van NOC*NSF dat de gegevens die met het monitoringprogramma zijn verkregen onder het medisch beroepsgeheim vallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim is een geheimhoudingsplicht voor hulpverleners en houdt in dat zij geen gegevens van een patiënt aan anderen mogen verstrekken zonder toestemming van de patiënt. Deze geheimhoudingsplicht geldt ook voor de hulpverleners die betrokken zijn bij de sportmedische begeleiding van sporters.
Ik wil in dit verband ook graag wijzen op artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens, dat onder andere bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens verenigbaar moet zijn met het doel waarvoor ze verkregen zijn. Deze doelbinding betreft niet zozeer een geheimhoudingsplicht, maar is niettemin relevant voor het delen van gegevens, ook waar het het opsporen
van dopinggebruik betreft.
Deelt u de mening dat uit het bericht blijkt dat de samenwerking tussen NOC*NSF en de Nederlandse Dopingautoriteit niet optimaal is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het voor een schone sport van groot belang is dat beide organisaties wel goed samenwerken en kunt u daarin een rol spelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat het voor een schone sport essentieel is dat NOC*NSF en de Dopingautoriteit goed samenwerken. Ik heb begrepen dat specifiek op dit punt NOC*NSF en de Dopingautoriteit gaan kijken of zij door middel van nadere afspraken hun samenwerking verder kunnen verbeteren.
Dat laat ik met vertrouwen aan deze partijen zelf over.
Deelt u de mening dat een anti-dopingwet, waarin onder andere regels staan over het delen van gegevens met betrekking tot dopinggebruik en regels met betrekking tot sancties in het geval van dopinggebruik, kan bijdragen aan een schone sport? Zo ja, gaat u voor Nederland een dergelijke wet maken en wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb een voorstel voor een Wet uitvoering anti-dopingbeleid in voorbereiding. De beoogde wet draagt bij aan een schone sport door het dopingcontroleproces en de Dopingautoriteit zodanig te positioneren dat het werk dat zij doet in het opsporen van dopinggebruik zich goed verhoudt tot de regels in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het wetsvoorstel voor de Wet uitvoering anti-dopingbeleid ligt momenteel voor bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Wanneer de Raad van State advies heeft gegeven zal ik de procedure van dit wetsvoorstel vervolgen.
De grote bezwaren tegen de komst van honderden extra asielzoekers naar Maastricht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Demonstratie tegen azc in Malberg»?1
Ja.
Klopt het dat er meer dan 500 extra asielzoekers worden opgevangen in de Maastrichtse wijken Malberg en Sint Pieter?
Dat klopt, daar ben ik de Maastrichtenaren erkentelijk voor
In hoeverre begrijpt u de zorgen van de inwoners van de Maastrichtse wijken over de sociale onrust die de enorme extra opvang met zich mee kan brengen?
Ik ben mij ervan bewust dat het vraagstuk van (extra) opvang van asielzoekers verschillende vragen oproept bij omwonenden en anderen. Evenzeer heb ik er begrip voor dat dit kan leiden tot zorgen, zeker als nog niet op alle vragen een antwoord kan worden gegeven. Het COA neemt signalen van zorgen of onvrede altijd serieus. De signalen rondom genoemde locaties zijn bekend. Er zijn inmiddels diverse gesprekken gevoerd over hetgeen lokaal aan vragen en zorgen leeft. Er is een klankbordgroep met direct betrokkenen en omwonenden. Daarnaast worden bredere bewonersbijeenkomsten georganiseerd.
Overigens geldt voor beide locaties dat zich vele tientallen vrijwilligers hebben gemeld om te helpen.
Deelt u de visie dat gemeenten altijd vooraf een referendum zouden moeten organiseren over de komst van een azc (of extra opvang) om zo maximale inspraak van de bevolking te realiseren?2 Zo nee, waarom niet?
Ik vind het essentieel dat er maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak is voor de opvang van asielzoekers en het huisvesten van vergunninghouders. Het COA vestigt alleen een asielzoekerscentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Het gemeentebestuur besluit over de komst van een asielzoekerscentrum. Het is aan dit bestuur om te bepalen op welke wijze het daarbij de burgers betrekt. In de praktijk zie ik dat veel gemeenten een inspraak- of informatieavond organiseren rondom de besluitvorming. Ook zie ik dat gemeenten zich inspannen om omwonenden goed voor te lichten. Het COA ondersteunt gemeenten bij het organiseren van een informatieavond voor omwonenden en zorgt dat omwonenden na de opening van een asielzoekerscentrum ergens terecht kunnen met vragen, suggesties en klachten.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de gemeente haar beleid te laten afstemmen op de bezwaren van de lokale bevolking?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u inmiddels in dat enkel opvang in de regio een structurele oplossing voor de problematiek vormt?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio's van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven.
Het aanmerken van een paardenmarkt als erkende verzamelplaats |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of een paardenmarkt op basis van de geldende EU-wetgeving een erkende verzamelplaats is, of aangemerkt kan worden als erkende verzamelplaats? Zo ja, aan welke specifieke voorwaarden moet een paardenmarkt voldoen volgens de EU-wetgeving? Zo nee, kunt u aangeven waarom onder de geldende EU-wetgeving een paardenmarkt niet als erkende verzamelplaats aangemerkt mag worden? Op basis van welke EU-wetgeving is dit?1
Uit artikel 7 van Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (hierna: richtlijn 2009/156) volgt dat handelsverkeer in paarden tussen lidstaten óf rechtstreeks van het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming óf via een erkend verzamelcentrum mag plaatsvinden. De richtlijn geeft dus slechts twee mogelijke vervoersbewegingen voor intracommunautair handelsverkeer in paarden. Voor de eisen waaraan een erkend verzamelcentrum moet voldoen wordt in artikel 7 van richtlijn 2009/156 verwezen naar Richtlijn van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (hierna: richtlijn 64/432). Deze eisen zijn beschreven in artikel 11 van richtlijn 64/432.
De eisen die onder andere aan een verzamelcentrum worden gesteld zijn dat een dergelijk verzamelcentrum voor ieder gebruik gereinigd en ontsmet wordt, dat er passende voorzieningen voor afzondering aanwezig moeten zijn en dat de eigenaar van het verzamelcentrum een register moet bijhouden met daarin gegevens over de aangeleverde en verzonden paarden vanaf dat verzamelcentrum.
Op dit moment zijn er op grond van Europese regelgeving geen erkende paardenverzamelcentra in Nederland. De paardenmarkten die op dit moment in Nederland plaatsvinden verschillen van opzet en karakter. Organisatoren van paardenmarkten zullen zelf moeten afwegen of ze willen voldoen aan de gestelde eisen. Op dit moment wordt bekeken hoe de Europese eisen vorm krijgen in de nationale regelgeving. Hierover wordt overleg gevoerd met de sector. Als de regelgeving aangepast is, kunnen aanvragen voor een erkenning worden ingediend. Deze zullen dan worden beoordeeld.
In algemene zin zijn op het handelsverkeer van dieren ook de Europese transportverordening (Vo 1/2005) en de Controlepostverordening
(Vo 1255/97/EEG) van toepassing. De eisen die vanuit Europese regelgeving aan erkende verzamelcentra worden gesteld, laat overigens de mogelijkheid voor lidstaten onverlet om aanvullende regels te stellen, bijvoorbeeld vanuit veterinair oogpunt.
Bent u bereid bij bovenstaande vragen een uitgebreide argumentatie te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 28 april 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van de Belastingdienst naar strafbare feiten aan de hand van de Panama Papers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer krijgt de Belastingdienst de gegevens en bewijsstukken die ten grondslag liggen aan de publicaties over de Panama Papers?
Heeft de Belastingdienst de journalisten van het ICIJ (International Consortium of Investigative Journalists) en/of deelnemende kranten gevraagd de informatie eerder aan de dienst te doen toekomen?
Heeft de Belastingdienst (of het Openbaar Ministerie) de stukken uit openbare bronnen kunnen verkrijgen zoals de Financial Times, die wel een fors aantal stukken online geplaatst heeft?
Zo ja, om welke reden willen de journalisten van het ICIJ deze informatie niet aan de Belastingdienst verstrekken, nu de Belastingdienst deze informatie niet openbaar mag maken op grond van artikel 67 AWR?
Zou het de Belastingdienst, de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) en het OM geholpen hebben bij het opsporen van mogelijke strafbare feiten als de informatie per direct verstrekt wordt aan de Belastingdienst?
Jazeker. Deze risico’s worden ook door de Belastingdienst, de FIOD en het OM gezien.
Alle organisaties geven aan geholpen te zijn met een spoedige verstrekking van informatie door ICIJ.
Is er grond te denken dat bewijsmateriaal mogelijk vernietigd of verborgen wordt nu de Belastingdienst eerst twee maanden na de publicaties over de openbare database in Nederland kan beschikken? 1
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat u zo spoedig mogelijk op legale wijze toegang krijgt tot de database, zodat hij gebruikt kan worden voor het opsporen van strafbare feite en het opleggen van boetes en naheffingen, waar dat van toepassing is?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ik wil naar huis, naar mijn gezin’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ik wil naar huis, naar mijn gezin»?1
Ik begrijp dat deze mevrouw graag bij haar gezin is en daar deel van wil uitmaken. Dat mevrouw het gevoel heeft dat ze tegen haar wil wordt vastgehouden, is geen wenselijke situatie. Mensen met behoefte aan chronische ademhalingsondersteuning kunnen in veel gevallen ook in de thuissituatie geholpen worden. Het Centrum voor thuisbeademing (CTB) kan onderzoeken of de mogelijkheid bestaat dat mevrouw thuis kan wonen. Voordat iemand naar huis kan met beademing stelt het CTB een aantal voorwaarden, zodat een patiënt veilig thuis kan verblijven. De medische situatie wat betreft de beademing moet stabiel zijn en er moet voldoende en goed opgeleide zorg zijn die kan handelen als er iets mis gaat met de beademing.
Kunt u begrijpen dat mevrouw liever thuis bij haar man en kinderen wil wonen dan alleen op een kamertje wil zitten? Vindt u het acceptabel dat het geweigerd wordt, en mevrouw tegen haar wil wordt vastgehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de verpleeghuisarts zelfs dreigt met een rechterlijke machtiging als de familie doorzet mevrouw naar huis te halen? Kunt u er voor zorgen dat mevrouw dan optimale rechtsbijstand wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de wet kan een arts een rechterlijke machtiging aanvragen. Dan moet er echter aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Het inzetten van rechtsbijstand is een procedure die mevrouw en haar familie zelf moet inzetten. Daar kan ik geen hulp bij bieden. Het zorgkantoor kan ook met deze mevrouw meedenken over alternatieven die beter aansluiten op haar wensen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van mevrouw Groenveld dat zij als ALS-patiënt gedwongen wordt in een verpleeghuis te verblijven, terwijl zij graag thuis bij haar man en kinderen wil wonen in haar laatste levensfase?2
Vindt u het ook een totaal ongewenste uitkomst van het criterium dat een indicatie alleen omgezet mag worden in een «volledig pakket thuis» als dat «doelmatig» kan; met andere woorden als dat niet meer geld kost dan in een verpleeghuis?
Erkent u dat het mevrouw en haar gezinsleden kostbare gezamenlijke tijd ontnomen wordt, enkel en alleen omdat de verzorging in de thuissituatie te duur zou zijn? Vindt u dit een gewenste uitkomst van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u er voor zorgen dat mevrouw Groenveld thuis kan worden verzorgd, zodat zij en haar verwanten de ruimte wordt geboden zich voor te bereiden op het afscheid?
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen deze twee situaties in het kader van de motie Leijten die de garantie vraagt dat niemand kan worden gedwongen ergens te wonen waar men niet wil?3
In de genoemde motie wordt de regering gevraagd te garanderen dat mensen niet worden gedwongen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. Deze motie is ingediend tijdens het debat over overbruggingszorg en de keuzevrijheid die cliënten daarbij hebben. Ik heb destijds aangegeven dat de overheid mensen niet kan dwingen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. In de twee situaties die nu zijn aangereikt gaat het niet zozeer om de vrijheid van de keuze van de gewenste instelling, maar om de mogelijkheden van verantwoorde zorg thuis.
Op welke wijze heeft deze mevrouw iets aan het beleidsvoornemen «Van systemen naar mensen»?
Ik ben van mening dat het zorgkantoor zich heeft ingespannen om samen met deze cliënt te zoeken naar een passende oplossing. Ik ben van mening dat dit past binnen het beleidsvoornemen «van systemen naar mensen».
Het confisqueren van kerken en vernielen van cultureel erfgoed door Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse staat beslag gelegd zou hebben op vijf kerken in de stad Diyarbakir en in totaal 6300 gebouwen en stukken grond in het centrum nationaliseert om haar greep op de stad te vergroten?1
Op 21 maart heeft de Turkse ministerraad, onder verwijzing naar Expropriation Law no. 2942, artikel 27, besloten 6.292 percelen in het historische centrum van Diyarbakir van het district Sur te onteigenen, waaronder een aantal kerken en ook moskeeën. Onder Turkse wetgeving is onteigening mogelijk op grond van «nationale veiligheid of andere uitzonderlijke condities» mits gedupeerden worden gecompenseerd voor een bedrag dat door de rechtbank wordt bepaald. Betroffenen kunnen verder beroep aantekenen tegen onteigening.
Deze onteigening beoogt restauratie mogelijk te maken van dit centrum, dat zwaar beschadigd raakte tijdens de gevechten tussen veiligheidstroepen en PKK. Op 14 april werden de restauratievoornemens in het parlement goedgekeurd.
De genoemde kerken komen na restauratie weer in handen van hun respectieve stichtingen en kunnen dan weer voor kerkelijke en culturele doeleinden in gebruik worden genomen. De stichting die Surp Girago beheert heeft voorbereidingen getroffen voor een rechtszaak mocht het tot permanente onteigening komen, maar verwacht niet dat dit zal gebeuren.
Klopt het dat de Turkse overheid alle kerken met bijbehorende gronden in het historische centrum geconfisqueerd heeft, waaronder de Sint Giragoskerk, een protestantse kerk, een Chaldeeuwse, een Syrisch Orthodoxe en een Armeense kerk, met als gevolg dat er momenteel geen enkele kerk meer geopend is in Diyarbakir?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze maatregel genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten van Diyarbakir in? Klopt het dat zowel de lokale overheid als de kerkelijke verantwoordelijken de maatregel juridisch willen aanvechten?2
De maatregel is genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten. 310 lokale pro-Koerdische organisaties, waaronder de gemeente Diyarbakir, kamers van koophandel en NGO’s hebben aangekondigd de maatregel aan te zullen vechten.
Deelt u de opvatting dat het confisqueren van deze kerken in strijd is met de mensenrechten? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije over gronden voor en de duur van deze maatregel?
Zie het antwoord onder 1 en 2.
Klopt het dat een groot deel van het historische district Sur in puin ligt als gevolg van beschietingen door het Turkse leger, in de strijd tegen Koerdische militanten? Hoe beoordeelt u de uitspraken3 van Nevin Soyukaya, hoofd van het departement Cultureel Erfgoed en Toerisme van het gemeentebestuur van Diyarbakir, dat de vernieling en de ontvolking van Sur «catastrofaal» zijn?
De verwoestingen in Sur zijn het gevolg van hevige gevechten tussen Turkse veiligheidstroepen en PKK-militanten die barricades hadden opgeworpen en loopgraven aangelegd. Beide partijen hebben zware wapens, waaronder tanks, gebruikt. Het oude centrum is fors beschadigd, maar niet compleet vernietigd. Herstel zal aanzienlijke inspanningen vergen.
Is er met tanks en andere zware wapens geschoten op historische gebouwen en kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van het humanitair oorlogsrecht en het feit dat de muren van Diyarbakir en het gebied daarbinnen door UNESCO als Werelderfgoed beschouwd worden?4 Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de Turkse veiligheidstroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees voor vernieling van de architecturale structuur van Sur bij herbouw en bevolkingsvervanging, en daarmee de teloorgang van gedeeld collectief geheugen in Sur van Koerden, Armeniërs, Assyriërs, Arameeërs en vele anderen?
Turkse autoriteiten zeggen de architectonische structuur te respecteren en Sur conform te herbouwen.
Hoe ernstig is de schade aan de geconfisqueerde kerken, in het bijzonder de Armeense katholieke kerk, de Surp Giragos kerk en de 1.700 jaar oude Syrisch Orthodoxe Heilige Maagd Mariakerk? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij Turkije?
De schade aan de Surp Giragos kerk is beperkt gebleven. De medaille die gepaard gaat met het winnen van de EU-prijs zal op 5 mei overhandigd worden. De schade aan de er vlak naast gelegen Chaldese kerk is ook beperkt, aldus Ergun Ayik, president van de Diyarbakir Armenian Surp Small Church Hidir Ilyas Surp Gregos Church Foundation, die de kerk beheert. Wel is een aantal historische winkels rond beide kerken zwaar beschadigd, net als de Armeense katholieke kerk, de historische Kursunlu moskee en de Sheikh Muhattar moskee.
Hoe beoordeelt u in het licht van het bovenstaande het feit dat de Surp Giragos kerk, de grootste Armeense kerk van het Midden-Oosten, vorig jaar nog een EU-prijs voor cultureel erfgoed gewonnen heeft en dat de jury over de restauratie van de kerk oordeelde dat deze, na de verdrijving en vlucht van de Armeniërs uit Diyarbakir «op immense wijze heeft bijgedragen aan vrede, verzoening en verbeterde sociale integratie van de Armeense gemeenschap»?5
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de foto die via social media verspreid is van een vermoedelijke Turkse politiefunctionaris in de beschadigde Surp Giragos kerk, die het gebaar maakt van de Grijze Wolven, met de boodschap «Sultan Alparslan’s kleinkinderen brengen de ongelovigen van kerken tot het geloof»?6
De foto toont aan dat er nog vooroordelen tegen minderheden bestaan in Turkije. Ik begrijp de opvatting hierover van de HDP.
Deelt u de opvatting van de Turkse oppositiepartij HDP dat de Turkse politie hiermee «de christenen van Surp Giragos vernederd heeft»?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid scherp protest aan te tekenen bij Turkije tegen het confisqueren van de kerken en bijbehorende gronden? Bent u tevens bereid deze kwestie te adresseren binnen de EU, de Raad van Europa en andere fora? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 1, 2, 4. Ik ben van plan deze situatie nauwgezet te blijven volgen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan Turkse autoriteiten en aan de Tweede Kamer mee te delen wat zij vertellen wat er gebeurd is?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn u andere gevallen bekend van het vernielen en/of confisqueren van kerken door de Turkse autoriteiten?
Nee.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de laatste christen de antieke Turkse stad Nusaybin ontvlucht is wegens gevechten tussen het leger en Koerdische militanten, te weten de koster van de Jacobuskerk uit de derde eeuw?7
Vanwege de zware gevechten in Nusaybin aan de Syrische grens is het merendeel van de burgers deze stad ontvlucht.
Bent u bereid aan te dringen bij Turkije op het naleven van het humanitair oorlogsrecht en de vroegchristelijke Jacobuskerk, die voorgedragen is voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO, niet te beschadigen of te confisqueren?
Nederland dringt bilateraal en in EU-verband aan op het staken van het geweld door beide partijen en tot het hervatten van onderhandelingen tussen de Turkse autoriteiten en PKK. Ook in recente rapporten van het Europese parlement, State Department (Turkey 2015 Human Rights Report) en het aangekondigde rapport van mensenrechtencommissaris Muiznieks van de Raad van Europa wordt bij Turkije op naleving van humanitair oorlogsrecht aangedrongen. Ook UNESCO volgt de ontwikkelingen rondom (toekomstige) werelderfgoedsites.
Bent u bereid het buitenproportionele geweld van de Turkse veiligheidstroepen in de strijd tegen de Koerdische militanten te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het gebrek aan aandacht over seksuele diversiteit in het onderwijs |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek waaruit onder meer blijkt dat slechts 25% van de ondervraagde scholieren les heeft gehad over seksuele diversiteit, terwijl die lessen op grond van de kerndoelen sinds 2012 verplicht zijn? Bent u bekend met het feit dat uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slecht 13% van de leerlingen vindt dat hun school op een heel goede manier aandacht besteedt aan seksuele diversiteit?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze onderzoeksresultaten?
Het behoort tot de opdracht van het onderwijs om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze thema's zijn sinds 2012 expliciet opgenomen in de kerndoelen. Omdat het van belang is vast te stellen hoe scholen hieraan invulling geven, brengt de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) hierover een themarapport uit, waarbij ook leerlingen uit het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs worden betrokken. Dit themarapport verschijnt deze zomer. Wij wachten daarom eerst de uitkomsten van dit themaonderzoek van de inspectie af, om vervolgens tot een afgewogen standpunt te komen over de wijze waarop scholen invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor onderwijs over deze onderwerpen.
Op welke wijze ziet de Onderwijsinspectie erop toe dat scholen daadwerkelijk respectvolle voorlichting geven over seksuele diversiteit? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de Onderwijsinspectie is opgetreden tegen scholen die geen of onvoldoende voorlichting geven over seksuele diversiteit?
De inspectie houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving, waaronder op realisering van de kerndoelen. Dit toezicht wordt mede risicogestuurd ingevuld. Aandacht voor diversiteit, waaronder seksuele diversiteit, komt als daar aanleiding toe is aan de orde in het kader van het toezicht op burgerschap. Dit toezicht heeft in de afgelopen periode niet geleid tot optreden vanwege dit onderwerp.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Yücel2 die het kabinet oproept om democratische burgerschapsvorming te concretiseren, te versterken en onderdeel te laten zijn van het curriculum in alle lagen van het onderwijs?
Burgerschapsvorming is een wezenlijk onderdeel van de taak van het onderwijs. De motie van het lid Yücel is, zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van 16 december 2013 (Kamerstukken II 33 750 VIII, nr. 80), mede aanleiding geweest voor versterking van het burgerschapsonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs. Over de voortgang van de maatregelen is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93) en 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 923, nr. 208). Burgerschapsvorming is ook een belangrijk onderdeel van het recent uitgebrachte advies van het Platform Onderwijs2032 over een toekomstgericht curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Het platform adviseert om burgerschapsvorming, waaronder het leren over de werking en het belang van de democratische rechtsstaat, een prominentere positie te geven in het curriculum. Over het vervolg van dit advies is de Staatssecretaris met uw Kamer in gesprek.
Zoals u is gemeld in de reactie op de motie van Rog over burgerschapsonderwijs (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 13) wordt veel aandacht besteed aan de versterking van burgerschapsvorming in het mbo. Voor de cohorten vanaf 2016 geldt dat er expliciet aandacht moet zijn voor kritische denkvaardigheden en mensenrechten. Daarnaast wordt de verdere ontwikkeling van het netwerk burgerschap voor docenten ter bevordering van kennisdeling ondersteund en wordt ingezet op de deskundigheidsbevordering van docenten.
Burgerschapsvorming en Bildung zijn ook een wezenlijk onderdeel van het hoger onderwijs zodat de goed toegeruste wereldburgers van morgen worden opgeleid, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93). De balans tussen kwalificatie, persoonsvorming en socialisatie heeft daarom een belangrijke plaats gekregen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481).
Bent u bekend met het onderzoek van de Stichting School en Veiligheid waaruit blijkt dat er op de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen «vrijwel geen» aandacht is voor seksuele diversiteit? Bent u bekend met het feit dat, volgens hetzelfde onderzoek, kennis en vaardigheden op het gebied van seksuele diversiteit onvoldoende specifiek zijn neergelegd in de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen voor deze opleidingen?3
Wij zijn bekend met het rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 196) van de Stichting School en Veiligheid. Wij hebben de Stichting School en Veiligheid in 2013 gevraagd om, in samenspraak met de directeuren van de pabo’s (LOBO) en de tweedegraads lerarenopleidingen (ADEF), een verkenning uit te voeren naar de aandacht voor pesten, seksualiteit, seksuele diversiteit en sociale veiligheid in deze lerarenopleidingen. Dit heeft in 2014 geresulteerd in dit rapport. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat de generieke kennisbases en de bekwaamheidseisen de opleidingen veel ruimte bieden om hun studenten toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Hierdoor bestaan er verschillen in de manier waarop en de mate waarin studenten worden toegerust op het gebied van sociale veiligheid. De Stichting School en Veiligheid doet daarom de aanbeveling om expliciet te benoemen over welke kennis en vaardigheden startbekwame leraren moeten beschikken om voldoende toegerust te zijn op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele veiligheid in het bijzonder. In 2014 zijn de Stichting School en Veiligheid, LOBO en ADEF gestart met de tweede fase van dit traject. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken zijn hiervan het resultaat. De rapportage van dit vervolgonderzoek «Toegerust op sociale veiligheid» is in 2015 opgeleverd (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 211).
Deelt u de mening dat, wanneer docenten in hun opleiding niet leren hoe ze goede en respectvolle voorlichting kunnen geven over seksuele diversiteit, het risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op school onder de maat zullen blijven?
Wij vinden het belangrijk dat in de lerarenopleidingen de basiskennis en vaardigheden voor het creëren van een sociaal veilig klimaat in de klas en het aandacht kunnen geven aan onderwerpen als seksuele diversiteit aangeleerd worden. De lerarenopleidingen hebben samen met de Stichting School en Veiligheid het competentieprofiel sociale veiligheid en de digitale database opgesteld. Wij hebben er daarom vertrouwen in dat opleidingen een goede basis op het thema sociale veiligheid meegeven. Daarom delen wij de mening niet dat er risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op scholen onder de maat zullen blijven. Hierbij dient aangetekend te worden, zoals de Stichting School en Veiligheid in haar rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» als kanttekening meegeeft, dat niet alle vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid volledig ontwikkeld kunnen worden tijdens de initiële lerarenopleiding. Een deel van de vaardigheden die nodig zijn voor het waarborgen van sociale veiligheid en het geven van voorlichting over seksuele diversiteit zal een startende leraar pas volledig kunnen ontwikkelen in de eerste jaren van zijn loopbaan.
Hoe kijkt u aan tegen het eventueel verzwaren van aandacht voor respectvolle voorlichting over seksuele diversiteit op docentenopleidingen middels de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen?
De Stichting School en Veiligheid concludeerde in 2014 dat kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in de bekwaamheidseisen voor docenten in het primair en voortgezet onderwijs aan bod komen binnen de interpersoonlijke en pedagogische competentie. In de generieke kennisbasis voor de pabo’s zijn kennisinhouden beschreven die nodig zijn voor het waarborgen en bevorderen van sociale veiligheid, maar worden geen inhouden beschreven die specifiek zijn gericht op seksuele diversiteit. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 worden kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen zijn al kennisinhouden over seksualiteit en seksuele diversiteit opgenomen. Op basis van deze bevindingen doet de Stichting School en Veiligheid de aanbeveling om een verdere operationalisering van de thema’s te bewerkstelligen zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» uit 2015. Wij hechten er belang aan dat, voor zover lerarenopleidingen hier niet al mee aan de slag zijn, de lerarenopleidingen aan de slag gaan met deze richtlijn om de aandacht voor sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder te versterken.
Deelt u de mening dat een vrijblijvende richtlijn, die bedoeld is om op docentenopleidingen «het gesprek aan te gaan» over sociale veiligheid, docenten onvoldoende voorbereidt op het geven van verplichte lessen op school over seksuele diversiteit?4
Deze mening delen wij niet. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid», die in 2015 is opgeleverd, is in samenspraak met LOBO en ADEF door de Stichting School en Veiligheid vormgegeven. Zij hebben in 2014 aangegeven behoefte te hebben aan handvatten om in het eigen curriculum de aandacht voor sociale veiligheid, pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit te versterken. De richtlijn wordt op dit moment door pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen gebruikt als basis om het gesprek aan te gaan binnen de opleiding over deze thema’s en hoe zij een plek moeten krijgen in het curriculum. Met de richtlijn in de hand bekijken de lerarenopleidingen hun eigen curriculum kritisch en vullen dit waar nodig aan. De richtlijn vormt daarmee niet zomaar een vrijblijvend middel om «het gesprek aan te gaan», maar een belangrijk instrument in de stappen van de lerarenopleidingen om hun curriculum te verbeteren en startbekwame docenten af te leveren met adequate kennis over seksuele diversiteit en de vaardigheden om voorlichting te geven.
Het verzoek van de RMS voor een gesprek met de president van Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het verzoek van de Molukse regering in ballingschap (RMS) om u in te spannen om een ontmoeting mogelijk te maken tussen de RMS en de Indonesische president Widodo, die volgende week een bezoek aan Nederland brengt?1
Ja.
Deelt u de in de brief geuite zorgen van de RMS over het gebrek aan respect voor de mensenrechten en de uitbuiting van de Molukkers van de kant van de Indonesische autoriteiten? Indien neen, waarom niet?
President Widodo heeft de economische en sociale ontwikkeling van de achtergebleven delen van Indonesië, waaronder de Molukken, tot een van zijn prioriteiten verklaard. De mensenrechtensituatie in de Molukken is in de afgelopen 10 jaar verbeterd, maar dat neemt niet weg dat er nog altijd zorgen zijn op dit gebied, zoals de politieke gevangenen die veelal buiten de Molukken worden gedetineerd zodat familie niet in staat is hen te bezoeken en de vrijheid van meningsuiting.
De Nederlandse regering is nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Molukken, bijvoorbeeld via ondersteuning van het instituut de Ombudsman die regionale kantoren heeft opgezet in alle provincies, inclusief de Molukken, het trainingsprogramma van ICCO-IDH voor nootmuskaatboeren en het project «Access to finance» dat deze boeren in de Molukken toegang geeft tot financiering, en het Community Policing Programme, dat zich richt op de verbetering van de verhoudingen en communicatie tussen lokale gemeenschappen en de politie. Daarnaast is er recent een samenwerkingsproject van start gegaan op het gebied van modernisering en uitbreiding van vissershavens in Ambon.
Bent u bereid om u in te spannen om deze ontmoeting mogelijk te maken?
Het verzoek tot een onderhoud is bekend bij de Indonesische autoriteiten. Het is aan de Indonesische president om over dit verzoek een besluit te nemen.
Zo nee, bent u dan ten minste bereid om in uw contact met de Indonesische president aan te dringen op openbaarmaking van de begraafplaats van Chris Soumokil, de oud-president van de RMS? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vanuit humanitaire overwegingen het verzoek van mevrouw Soumokil om meer informatie te ontvangen over de precieze locatie waar haar echtgenoot is begraven, bij de Indonesische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Verdere besluitvorming hierover is aan de regering van Indonesië.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de komst van de Indonesische president naar Nederland?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak»?1
Ja.
Kent u soortgelijke gebeurtenissen in de gevangenis van Curaçao? Zo ja, welke?
Vanuit mijn rol als Minister voor Koninkrijksrelaties ontvang ik signalen over – onder andere – de rechtshandhavingsketen in de Caribische landen. Het mediabericht waaraan wordt gerefereerd, is daar één van. Uiteraard is voor mij de brede context belangrijk. De juistheid van een bericht is niet aan mij om te bepalen. De in het mediabericht voorgelegde kwestie speelt zich af binnen de autonomie van het land Curaçao.
Deelt u de mening dat misstanden zoals vermeld in het krantenartikel onacceptabel zijn? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het een taak is van het land Curaçao om te zorgen voor een veilige gevangenis? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Curaçao als land verantwoordelijk is voor de misstanden in de gevangenis van Curaçao? Zo neen, waarom niet?
Het Land Curaçao is verantwoordelijk voor het tegengaan van misstanden.
Klopt het dat Nederland ondersteuning biedt aan de gevangenis op Curaçao? Zo ja, welke?
De gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Nederland levert geen structurele ondersteuning; die vindt enkel plaats op incidentele basis. Recent heeft Nederland ter bevordering van de afronding van het plan van aanpak Gevangeniswezen van het Land Curaçao beperkte ondersteuning geboden. Voornoemd plan van aanpak betreft ook een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao.
Loopt Nederland het risico om wederom aangesproken te worden door de VN, zoals Nederland in het verleden ook is aangesproken door de VN, op misstanden in de gevangenis op Curaçao? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welke consequenties?
Het Koninkrijk der Nederlanden kan aangesproken worden als aangesloten verdragspartij (en daarmee onder internationaal recht dus juridisch eindverantwoordelijk). De periodieke rapportages aan de Verenigde Naties over de implementatie van verdragen worden dan ook door de respectievelijke landen opgesteld. Het Koninkrijk biedt deze rapportages gezamenlijk aan.
Het advies van de Raad van State op het ontwerpbesluit dat het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wijzigt en de reactie van de regering hierop |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft u gekozen om op basis van het advies van de Raad van State1 («De Afdeling adviseert om af te zien van het verbod voor zover dat geldt voor niet-professionele gebruikers dan wel daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») pesticiden voor niet-professioneel gebruik buiten de landbouw op verharding alsnog toe te staan, en daarmee tegen uw eerdere doelstelling van een verbod op verharde ondergrond voor niet-professioneel gebruik in te gaan, in plaats van het tweede deel van hun advies («daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») te volgen en te voorzien in een adequate wettelijke grondslag? Bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) heb ik uw Kamer gemeld dat het kritische advies van de Raad van State op de juridische vormgeving van het voorgenomen gebruiksverbod op verhardingen voor niet-professionele gebruikers aanleiding gaf om het gebruiksverbod voor niet-professionele gebruikers niet tegelijk met het verbod voor professioneel gebruik vast te stellen. Het oordeel van de Raad van State is dat er geen wettelijke grondslag is voor een verbod op het particulier gebruik op verhardingen. Ik heb daarop de conclusie getrokken dat inwerkingtreding van een verbod op het particulier gebruik op korte termijn (tegelijk met het verbod op het professionele gebruik in maart 2016) was uitgesloten. Het creëren van een wettelijke grondslag vergt namelijk een aanzienlijke procedurele doorlooptijd. In mijn brief van 16 februari 2016 heb ik daarom ook aangegeven in de komende maanden te bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren. Ik ben hier momenteel nog mee bezig. Zoals ik heb toegezegd tijdens de tweede termijn van het AO Gewasbeschermingsmiddelen op 18 februari 2016 zal ik uw Kamer daarover voor het zomerreces informeren.
Hoe rijmt u uw besluit om het verbod op het niet-professioneel gebruik van pesticiden op een verharde ondergrond niet door te voeren met de doelstelling van de Europese richtlijn2 («de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de mogelijk met het gebruik van pesticiden samenhangende risico») waar dit besluit tot wijziging uit is voortgekomen? Deelt u de mening dat, om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, het juist van belang is om ook voor niet-professioneel gebruik pesticiden op verharde (en onverharde) ondergronden te verbieden?
Ik ben van mening dat, waar mogelijk, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet worden teruggedrongen. Een verbod moet uiteraard wel berusten op een wettelijke grondslag. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft de Raad van State geconcludeerd dat een wettelijke grondslag voor een verbod op niet-professioneel gebruik ontbreekt en ben ik aan het bezien hoe ik daaraan een vervolg geef.
Kunt u een overzicht geven van het jaarlijks gebruik van pesticiden op verharding door professionele en het jaarlijks gebruik door niet-professionele gebruikers? Kunt u ditzelfde doen voor het gebruik op onverharde ondergronden? Zijn er gegevens bekend over het verkeerd gebruik van deze middelen? Klopt het vermoeden dat verkeerd gebruik relatief veel voorkomt bij niet-professioneel gebruik? Is dit niet juist een reden om voor de niet-professionele gebruikers ook een verbod in te stellen? Zo ja, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Op verharde oppervlakken buiten de landbouw werd in 2012 naar schatting circa 140.000 kilogram werkzame stof gebruikt en op onverharde oppervlakken buiten de landbouw was dit circa 80.000 kilogram werkzame stof3. Volgens cijfers van het CBS4 is in 2004 totaal circa 90.000 kilogram werkzame stof aan particulieren verkocht, waarvan circa 65.000 kilogram herbiciden (middelen tegen onkruid).
Er is geen onderzoek beschikbaar waaruit kan worden afgeleid in welke mate gewasbeschermingsmiddelen verkeerd worden gebruikt door niet-professionele gebruikers. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, ben ik aan het bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren.
Bent u bereid om, naast het alsnog invoeren van een verbod voor niet-professioneel gebruik op verharde ondergronden, ook een verbod op onverharde gronden in te voeren voor niet-professioneel gebruik, dit mede gezien het advies van de Raad van State («De toelichting geeft er aldus geen blijk van dat er voldoende grond is voor de conclusie dat het vanwege het ontbreken van alternatieven noodzakelijk zou zijn dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door niet-professionele gebruikers op een onverhard oppervlak blijft toegestaan»)? Kunt u hierbij de motie van de leden Leenders en Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) volgen en inzetten op het gebruik van veilige alternatieven voor particuliere consumenten?
Bij het nagaan van mogelijkheden, zal ik nagaan of het mogelijk is de maatregelen te verbreden naar onverharde terreinen. Naast de daarvoor benodigde wettelijke grondslag, speelt daarbij ook de beschikbaarheid van voldoende alternatieven, zoals bedoeld in de motie Leenders/Koşer Kaya, een rol.
Voor welke gebieden en omstandigheden kan een uitzondering gelden op het verbod en worden laagrisicomiddelen toegestaan? Hoe wordt voorkomen dat grote regio’s «uitzonderingsgebieden» worden waardoor het verbod in de praktijk niet effectief is?
Tegelijk met het in werking treden van een wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden op 31 maart 2016, waardoor het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen niet meer is toegestaan, is een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking getreden. In deze wijziging zijn de uitzonderingen op het verbod uitgewerkt. De lijst met uitzonderingen is dusdanig beperkt dat er geen sprake van is dat (grote) regio’s een uitzonderingsgebied vormen. Het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico.
Zijn er, naast hoog- en laagrisicomiddelen, nog andere bestrijdingsmiddelen? Vallen hier bijvoorbeeld quaternaire ammoniumzouten onder? Hoe schadelijk zijn deze alternatieven voor het milieu? Klopt het dat veel professionals op deze middelen overstappen? Zou dit ook voor niet-professionals gelden indien ook daar een verbod op pesticiden op verharde en onverharde gronden komt? Hoe kan deze overstap, voor zowel professionals als niet-professionals, het beste voorkomen worden? Bent u bereid ten aanzien hiervan actie te ondernemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Er zijn middelen toegelaten op basis van quaternaire ammoniumzouten voor de bestrijding van groene aanslag, maar deze middelen mogen niet worden gebruikt tegen onkruid omdat de toelating daarin niet voorziet. Daarnaast is het professionele gebruik op verhardingen van alle gewasbeschermingsmiddelen tegen onkruid sinds 31 maart 2016 verboden. Wanneer deze alternatieve middelen, ondanks het verbod, desondanks wel grootschalig tegen onkruid op verhardingen zouden worden ingezet, dan zal dit problemen opleveren met de waterkwaliteit.
In mijn brief van 16 februari 2016 over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya heb ik aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod voor professioneel gebruik te informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de bescherming tegen bestrijdingsmiddelen?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De brandbrief van Europese luchtvaartmaatschappijen over de ‘kwestie Gibraltar’ |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese luchtvaart is Gibraltar-conflict spuugzat»1 en de brandbrief van de Association of European Airlines, waar ook bijvoorbeeld KLM lid van is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat een langlopend prestigeconflict tussen twee EU-lidstaten, zonder overigens iets af te doen aan de inhoud van het dispuut en het belang ervan voor betrokken landen, leidt tot langdurige vertraging bij de implementatie van het Single European Sky-pakket en dus tot onnodige kosten van circa 5 miljard euro per jaar voor de Europese luchtvaartmaatschappijen en dus tot onnodig hoge ticketprijzen?
Ik deel uw zorgen en die van de luchtvaartsector over de vertraging die het langdurige geschil over Gibraltar veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Concreet wordt nu de volgende wetgeving belemmerd: het Single European Sky 2+ pakket, de Verordening Passagiersrechten Luchtvaart en de Verordening Airport Slots. Ik kan de kosten hiervan niet kwantificeren, maar het is duidelijk dat een spoedige oplossing van de kwestie geboden is.
Het bedrag dat u noemt, kan ik niet relateren aan Gibraltar. Circa 5 miljard euro komt wel overeen met een schatting van de Europese Commissie van de kostenbesparing die wordt behaald wanneer de Single European Sky volledig wordt geïmplementeerd. Gibraltar belemmert specifiek het voltooien van de SES2+ wetgeving maar staat niet in de weg bij het lopende traject van implementatie van de Single European Sky. Het oplossen van de kwestie zal daarom niet zorgen voor de genoemde kostenbesparing van de implementatie van SES. Die besparingen en verbeteringen moeten worden bereikt via de lopende samenwerking tussen lidstaten, luchtverkeersleiding en civiel-militaire samenwerking. Op de Aviation Summit is door lidstaten daarom steun uitgesproken voor een versnelling van de implementatie.
Ziet u bij het doorbreken van deze impasse een rol voor het Nederlands voorzitterschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u in de eerste helft van het voorzitterschap ten aanzien van deze specifieke kwestie al ondernomen en wat bent u voornemens om nog te gaan ondernemen in de komende maanden?
Het geschil over Gibraltar ligt zeer gevoelig in de EU lidstaten Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Als onderdeel van het bredere geschil wordt de eerdere clausule over Gibraltar in EU wetgeving niet langer door beide betrokken lidstaten geaccepteerd. Ik betreur de vertraging die dit soevereiniteitsgeschil hiermee veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Net zoals de Europese Commissie moedigt Nederland vanuit de positie als EU Voorzitter de betrokken partijen aan tot oplossingen die ervoor zorgen dat de weg vrij wordt gemaakt voor de afronding van de nu belemmerde wetgeving.
Als Europees Voorzitter hebben wij daarom op verschillende niveaus de urgentie en noodzaak van een oplossing benadrukt en onze diensten aangeboden om op te treden als honest broker om een oplossing te vinden die de belemmering van de Europese luchtvaartdossiers zou wegnemen. Als Voorzitter zullen we beide partijen blijven aanmoedigen om tot een oplossing te komen. Daar waar de hulp van het voorzitterschap gewenst en nuttig is zullen we als Voorzitter proberen op verschillende niveaus achter de schermen bij te dragen aan een dergelijke oplossing.
Welke initiatieven worden er door de Europese Commissie ontplooid om te komen tot een vergelijk bij dit conflict?
De Europese Commissie heeft aangegeven bekend te zijn met de posities van Spanje en het Verenigd Koninkrijk in relatie tot de luchthaven van Gibraltar en is zelf geheel neutraal over de zaak.
Ook de Commissie betreurt de vertraging die de huidige situatie veroorzaakt in het verder brengen van Europese luchtvaartwetgeving. Zij heeft aangeven oplossingen te zullen steunen die in lijn met het EU-recht het probleem zouden kunnen oplossen en de weg vrij zouden kunnen maken voor de afronding van de nu belemmerde wetgeving. De Commissie blijft dergelijke oplossingen aanmoedigen.
Bent u bereid om de kwestie Gibraltar prominent te agenderen voor de EU Transportraad van 7 juni a.s.? Zo nee, waarom niet?
Ik heb onlangs een brief ontvangen van de Europese luchtvaartkoepels en ik deel hun zorg over de situatie en gevoel van urgentie dit op te lossen. De in deze brief gesuggereerde agendering van Gibraltar op de Transportraad zal de broodnodige oplossing in het belang van de luchtvaartsector echter niet dichterbij brengen.
De oplossing van dit soevereiniteitsgeschil ligt niet bij de Europese Commissie, het Voorzitterschap of andere lidstaten maar ligt in handen van de direct betrokken partijen op het hoogste niveau. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is het verdere tijdpad voor het zo snel mogelijk oplossen van de Gibraltar-impasse en de inwerkingtreding van het Single European Sky-pakket?
Een doorbraak kan niet kan worden verwacht voor de nieuwe verkiezingen in Spanje die op 26 juni zullen worden gehouden. Zodra betrokken partijen tot een oplossing zijn gekomen, kunnen de nodige stappen in de nu belemmerde Europese wetgeving, waaronder SES2+, worden gezet. Het SES2+ pakket is in de Raad afgerond met uitzondering van de kwestie Gibraltar. Zodra deze kwestie is opgelost, kan de Raadspositie snel worden vastgesteld en kunnen onderhandelingen met het EP worden gestart.
Het bericht dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw de woningwet blokkeert |
|
Farshad Bashir , Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Is het waar dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) woningcorporaties blokkeert om hun maatschappelijke (Daeb) en commerciële (niet-Daeb) activiteiten te splitsen, ook al is dit een mogelijkheid volgens de Woningwet en een aanbeveling van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties? Waarom is dit het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3 4
Toegelaten instellingen moeten voor 1 januari 2017 een ontwerpvoorstel voor administratief scheiden of juridisch splitsen van hun DAEB en niet-DAEB activiteiten bij de Autoriteit Woningbouwcorporaties (Aw) indienen. Op basis van de verantwoordingsinformatie over 2017 volgt in 2017 een definitief voorstel. De Aw beoordeelt dit voorstel in 2017, zodat de scheiding of splitsing per 1 januari 2018 in werking kan treden. Op 31 mei 2016 heeft de Aw daartoe de definitieve versie van het beoordelingskader scheiden DAEB/niet-DAEB gepubliceerd. Vooralsnog zijn er geen voorstellen ingediend. Het is daarmee nog niet bekend hoeveel toegelaten instellingen willen splitsen.
Hoeveel woningcorporaties willen een juridische scheiding van hun Deab en niet-Daeb-activiteiten, maar worden door het WSW hiertoe belet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u vorig jaar niet voorkomen dat woningcorporaties een volmacht moesten tekenen bij het WSW, waardoor een juridische scheiding nu onmogelijk is doordat er geen commercieel vastgoed meer is om in onderpand te geven aan een bank?
Op basis van zijn deelnemersreglement heeft het WSW voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Woningwet volmacht gevraagd op het onderpand van toegelaten instellingen. Het WSW vraagt volmacht om, indien nodig, snel hypotheek te kunnen vestigen. Het WSW vraagt volmacht op al het onderpand, omdat in situaties van financiële stress de waarde van het onderliggende onderpand snel terug kan lopen. In specifieke (nood)situaties kan het daarom nodig zijn een zekerheidsrecht op zowel het DAEB als (niet reeds door derden bezwaarde) niet-DAEB-vastgoed te kunnen vestigen om zoveel mogelijk te voorkomen dat het buffervermogen danwel de achtervangvoorziening van gemeenten en Rijk moet worden aangesproken. Op dit moment is er geen risicovergoeding voor de achtervang. Het is de bedoeling dat het WSW een risicovergoeding zal gaan betalen aan de achtervangers, maar zoals aangegeven in de brief van 17 mei 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 29 453, nr. 417) zie ik hier voor 2017 van af.
Waarom wil het WSW al het vastgoed in onderpand als er ook sprake is van een nieuwe kostendekkende achtervangheffing, terwijl de achtervanggarantie van het WSW tot nu toe niets heeft gekost?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het WSW hierover met u van te voren overlegd? Wat is uw positie geweest? Wat gaat u nu doen?
Naar aanleiding van de wijzigingen die zijn opgetreden als gevolg van de gewijzigde Woningwet en de daarin opgenomen verplichting tot scheiden of splitsen, ben ik in overleg getreden met het WSW. Op grond van het deelnemingsreglement van het WSW moet iedere corporatie toestemming vragen voor het aangaan van ongeborgde financiering. Om externe financiering van gescheiden of gesplitste niet-DAEB activiteiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat toegelaten instellingen en/of hun dochters financiers zekerheden kunnen bieden in de vorm van een hypotheekrecht. Voor zover het WSW volmacht heeft voor het vestigen van hypotheek op dat onderpand kan externe financiering alleen worden aangetrokken als het WSW dit onderpand vrijgeeft, waarmee het WSW zelf geen hypotheek meer kan vestigen op dit onderpand. In het kader van scheiden en splitsen is van belang dat vooraf zoveel mogelijk duidelijk is onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand en onder welke voorwaarden volmacht op onderpand kan worden vrijgegeven. Het WSW zal beleidsregels opstellen over de voorwaarden waaronder onderpand ten behoeve van ongeborgde financiering voor niet-DAEB activiteiten wordt vrijgegeven. Deze beleidsregels behoeven mijn goedkeuring. Daarnaast zal bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel Veegwet Wonen (Kamerstukken II, 2015/16, 34 468, nr. 2) worden verduidelijkt onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand dat niet is vrijgegeven. De beleidsregels zullen tegelijk met de wetswijziging op 1 januari 2017 van kracht worden. Streven is om deze zo spoedig mogelijk na de zomer openbaar te maken.
Aanhoudende misstanden rondom zwanendrifters in het Groene Hart |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien van EenVandaag van maandag 11 april 2016 over de rechtszaak tegen de zwanendrifters?1
Ja.
Deelt u de mening dat personen die veroordeeld worden voor overtredingen op de Flora- en faunawet geen recht hebben op een jachtvergunning? Bent u bereid de jachtvergunning van de zwanendrifters in te laten trekken indien zij veroordeeld worden voor een of meerdere van de waslijst van 12 pagina’s aan overtredingen op de Flora- en faunawet waar zij nu voor terecht staan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de korpschef van politie om te beslissen over een eventuele intrekking van door hem verleende jachtakten bij geconstateerde overtredingen van de Flora- en faunawet.
Wat vindt u ervan dat de melder van misstanden rondom zwanenjacht en zwanendriften zich onveilig voelt en dat haar auto onlangs is bekogeld met bevruchte zwaneneieren? Hoe bent u van plan om op korte termijn ervoor te zorgen dat melders beter beschermd worden?
Ik betreur de gevoelens van onveiligheid bij de melder. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de politie de surveillance rondom de woning van de melder verhoogd. De politie bekijkt per melding of en welke maatregelen moeten worden getroffen ter bescherming van de melder.
Wat vindt u ervan dat zwanendrifters die geen ontheffing meer hebben om jonge zwanen uit de natuur te onttrekken nu zwaneneieren rapen, thuis uitbroeden en de uitgekomen zwanen alsnog verkopen?
Het rapen van eieren van in het wild levende knobbelzwanen is op grond van de Flora- en faunawet slechts toegestaan in het kader van schadebestrijding, na verkregen ontheffing door de provincie. Het thuis laten uitbroeden van de geraapte eieren en het verkopen van uitgekomen zwanen zijn evenwel niet toegestaan.
Bent u bereid om het rapen van zwaneneieren voor commerciële doeleinden te verbieden als onderdeel van uw reeds aangekondigde verbod op zwanendriften? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er onderzoek komt naar de Arbeidsinspectie inzake DuPont |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de voormalige Arbeidsinspectie, onderzoek gaat doen naar het functioneren van diezelfde Arbeidsinspectie inzake de lycrafabriek van DuPont?1
Ik vind het belangrijk om de feiten op een rij te krijgen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de feiten omtrent het gebruik van de stof DMAC bij de Lycra fabriek, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingmaatregelen (in het kader van blootstelling van werknemers) die het bedrijf hanteerde. Voor verdere informatie verwijs ik naar mijn brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer wordt gezonden.
Kunt u toelichten wat de Inspectie SZW precies gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het onderzoek beperkt tot de periode van 1975 tot 1990?
In de media wordt de nadruk op die periode gelegd, maar het onderzoek wordt niet beperkt tot die periode. Het zal lopen vanaf de jaren zeventig tot het tijdstip waarop niet meer met de bedoelde risicovolle stoffen werd gewerkt.
Is er sprake van externe supervisie op het onderzoek? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het kader van een zorgvuldige aanpak de Audit Dienst Rijk (ADR) betrokken bij het proces.
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek?
In november 2016 ontvangt u de resultaten van het onderzoek.
Het rapport ‘Rotterdamse aanpak statushouders, 2016 – 2020’ van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders |
|
Malik Azmani (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Rotterdamse aanpak statushouders, 2016–2020» van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders?1
Ja.
Hoeveel statushouders in asielzoekerscentra kunnen per direct worden gehuisvest door gemeenten?
Op peildatum 18 april 2016 verbleven 16.511 vergunninghouders in de opvang. Daarvan waren er op dat moment 12.725 gekoppeld aan een gemeente en in afwachting van passende huisvesting en 1.067 vergunninghouders hadden inmiddels het huurcontract getekend en waren bezig met verhuizing. 2.162 personen dienden nog gekoppeld te worden aan een gemeente en voor 557 personen gold een blokkade.
Dat laatste vindt bijvoorbeeld zijn oorzaak in herstel van foutief ingevoerde tenaamstelling.
Hoeveel statushouders zijn in resp. 2015 en 2016 toebedeeld aan de gemeente Rotterdam?
De taakstelling van Rotterdam bedroeg in 2015: 1.050 personen, in 2016 is de taakstelling 1.574 personen. Op peildatum 18 april 2016 stonden 504 personen gekoppeld aan de gemeente Rotterdam voor huisvesting.
Deelt u de mening, zoals die in het rapport naar voren komt, dat de Rotterdamse achterstand bij de huisvesting van statushouders is ontstaan door problemen bij de tenaamstelling van IND-pasjes, de verstrekking van BSN-nummers en de volledigheid van dossiers? Zo ja, welke instanties zijn verantwoordelijk voor deze problemen en hoe kunnen die worden opgelost?
Nee, die conclusie deel ik niet. Er wordt door de uitvoeringsorganisaties naar mijn mening maximaal gewerkt om gemeenten alle relevante informatie snel en goed ter beschikking te stellen.
De IND gaat bij de tenaamstelling van documenten uit van de informatie van de asielzoeker en diens documenten. In de meeste gevallen levert dit geen problemen op, in een klein aantal gevallen moet de tenaamstelling gewijzigd worden, meestal vanwege de toepassing van het juiste namenrecht bij inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP). In die gevallen dat een gemeente de aanvraag indient, heeft de IND een verkorte procedure ingericht zodat binnen 8 werkdagen een nieuw document beschikbaar is.
De Vreemdelingenketen heeft samen met de Burgerketen geïnvesteerd in het snel inschrijven van vergunninghouders in de BRP, door het inrichten van BRP-straten op inmiddels nagenoeg alle procesopvanglocaties. Daardoor worden nagenoeg alle personen die in de algemene asielprocedure een vergunning ontvangen, direct in de BRP ingeschreven. Zij die in de verlengde asielprocedure een verblijfsvergunning krijgen, worden ingeschreven in de (AZC-)gemeente waar ze verblijven. Om die gemeenten te helpen bij het wegwerken van achterstanden, zijn, via het ICTU, sinds eind vorig jaar mobiele teams actief met specialisten die gemeenten daarbij kunnen assisteren. Door de snelle inschrijving in de BRP beschikt de vergunninghouder snel over het Burgerservicenummer (BSN).
Omdat de snelle uitstroom van vergunninghouders van groot belang is, hebben COA, IND en Platform Opnieuw Thuis verschillende processen ingericht die gemeenten zowel helpen met structurele oplossingen als in individuele situaties. Zo is tussen COA en de VNG een informatieprotocol afgesproken, over de informatie die over de vergunninghouder tussen COA en gemeenten wordt uitgewisseld. Hoewel ik begrip heb voor de wens van gemeenten om zo veel mogelijk informatie te ontvangen, mag echter niet alles uitgewisseld worden en blijft de gemeente deels afhankelijk van informatie van de vergunninghouder zelf. Alle informatie die nodig is om bijvoorbeeld (zelf) een inschrijving in de BRP te kunnen doen kan de gemeente, voor zover ze niet over voldoende gegevens beschikt, opvragen bij de IND. Daar wordt dan een zogenoemd «gemeentedossier» gemaakt. Gemeenten doen hier in toenemende mate een beroep op.
De IND-ketenservicelijn doet sinds begin dit jaar dienst als «hotline» voor gemeenten die administratieve problemen ervaren in individuele gevallen. Daartoe is de backoffice van de ketenservicelijn uitgebreid met instanties als de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, het COA, het Ministerie van SZW en het ICTU (project versnelling eerste inschrijving vergunninghouders).
De berichten over een kwikvergiftiging bij AzoNobel |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over een kwikvergiftiging bij AkzoNobel?1 2
Ik heb de berichten over een mogelijke kwikvergiftiging bij AkzoNobel gelezen.
De Arbeidsomstandighedenwet verplicht werkgevers te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden van diens werknemers. Bescherming van hen die arbeid verrichten dient het uitgangspunt te zijn van elk bedrijf.
De berichtgeving betreft een schikking in het kader van civielrechtelijke (werkgevers)-aansprakelijkheid. Het is onbekend of er aan de oorzaak van de kwikvergiftiging een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving ten grondslag heeft gelegen.
Heeft de Inspectie SZW ooit onderzoek gedaan naar de blootstelling aan kwik bij AkzoNobel in Hengelo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
De Inspectie SZW heeft geen aanleiding gehad om gericht onderzoek te doen naar een incident met kwikblootstelling bij dit bedrijf. Bij een reguliere inspectie in 2003 bij Akzo Base Chemicals is wel sprake geweest van een onduidelijkheid in de administratie van het bedrijf over de metingen van de arbeidsomstandighedenprocedures met name in relatie tot kwik. Het bedrijf is gewaarschuwd dat bij onderhoudsbeurten de metingen op orde moeten zijn. Bij hercontrole bleek alles op orde. Het bedrijf Akzo Base Chemicals is in 2006 gestopt met de productie.
In algemene zin kan ik aangeven dat op basis van de Arbeidsomstandighedenwet de werkgever verplicht is om de werknemers periodiek in de gelegenheid te stellen om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Bij het gebruik van gevaarlijke stoffen in het bedrijf wordt aanvullend hierop in het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht dat de werkgever zijn werknemers vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling aan de gevaarlijke stoffen mogelijk is in de gelegenheid wordt gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Heeft de arbodienst metingen gedaan naar de kwikblootstelling? Zo ja, wat waren de resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren feiten en omstandigheden die hebben geleid tot schikking van een vermoedelijke kwikvergiftiging?
De feiten en omstandigheden ken ik niet. Een werknemer die gezondheidsschade door werk heeft geleden, kan de schade bij de werkgever verhalen, via een civielrechtelijk proces. Op basis van de berichten uit de media, maak ik op dat in dit kader een schikking is getroffen.
Is van deze vermoedelijke kwikvergiftiging melding gemaakt bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten?
Bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) zijn tussen 2003 en heden drie beroepsziektemeldingen in relatie tot kwik gemeld. De gegevens zijn niet tot een individuele persoon of bedrijf herleidbaar vanwege privacyregels.
Daarom is niet bekend of van deze vermoedelijke kwikvergiftiging melding is gemaakt bij het NCvB. Meldingen van beroepsziekten door de bedrijfsarts bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten gebeuren met het oog op een landelijk overzicht van het vóórkomen van en trends in beroepsziekten per sector.
Heeft AkzoNobel meer schikkingen getroffen als het gaat om vermoedelijke beroepsziekten?
Dat is mij onbekend.
Deelt u de mening dat schikkingen niet het karakter moeten krijgen van het onder de pet houden van miststanden en dat feiten en omstandigheden rond schikkingen rond vermoedelijke beroepsziekten tot het bedrijf herleidbaar moeten worden geregistreerd? Zo nee waarom niet?
Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet moet de bedrijfsarts of arbodienst van een bedrijf een beroepsziekte melden bij het NCvB. Deze verantwoordelijkheid staat los van de mogelijkheid tot het treffen van een schikking in het kader van een civielrechtelijke aansprakelijkheidstelling. Een bedrijf kan met een benadeelde tot een schikking komen om een lange procedure te vermijden die voor beide partijen belastend kan zijn. Afspraken die private partijen aangaan, zoals een schikking, zijn geen zaak voor de overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 2.