De inzameling van medicijnafval |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Landelijke regeling medicijnafval nodig»1, «Vrees voor medicijn in drinkwater»2, «Afgedankte medicijnen kostenpost»3, «Bittere pil voor apothekers»4 en «gemeente laat apotheek opdraaien voor medicijnafval»?5
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in het AO Water d.d. 16 juni 2016 om met gemeenten in gesprek te gaan en hen expliciet te wijzen op hun verantwoordelijkheid in de inzameling van medicijnafval?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak en deze wordt ook door mij gedeeld.
Wat zijn de uitkomsten van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Dit onderwerp staat al langere tijd op overlegagenda’s met zowel de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) als de KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers), maar tot nu toe is er nog geen doorbraak geconstateerd. In de meerderheid van de gemeenten werken apotheken en gemeenten goed samen, maar dit is nog niet in alle gemeenten het geval. Ik zal ook in de komende periode bij de VNG aandringen op laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen door samenwerking tussen gemeenten en apothekers.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen in de inzameling van particulier medicijnafval?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en apotheken optimaal samenwerken bij het inzamelen van particulier medicijnafval. Dit is meerdere malen aan de orde gesteld in zowel ambtelijke als bestuurlijke overleggen met de VNG. Hoewel gemeenten zelf nadere invulling moeten geven aan de wijze waarop ongebruikte geneesmiddelen worden ingezameld, is het heel belangrijk dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen om verontreiniging van het oppervlaktewater door geneesmiddelen te voorkomen. Een laagdrempelig inzamelsysteem is daarvoor een voorwaarde. Ik vraag gemeenten daarom om samen met apothekers tot afspraken te komen voor de inzameling van ongebruikte geneesmiddelen.
Vanuit het programma VANG Huishoudelijk afval voeren accountmanagers van de branche organisatie NVRD en van de VNG gesprekken met gemeenten op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. In deze gesprekken zal ook het belang van een laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen onder de aandacht worden gebracht en de verantwoordelijkheid hierin van gemeenten.
Hoe kan het dat er nog steeds gemeenten zijn die apotheken belasten als zij, vrijwillig, medicijnafval van hun patiënten inzamelen, aangezien gemeenten volgens de wet verantwoordelijk zijn voor de inzameling en verwerking van klein chemisch afval (kca)?
Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand als gemeenten apothekers belasten voor het inzamelen van ongebruikte geneesmiddelen. De apotheker helpt de gemeente immers om het consumentenafval veilig en laagdrempelig in te zamelen. Dit soort misverstanden is te voorkomen als apothekers en gemeenten met elkaar afspraken maken. De inzameling bij de apotheek kan dan worden gezien als een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke kca-inzameling.
Wat is uw reactie op de grote verschillen tussen gemeenten in Nederland in de verwerking van medicijnafval en de mate waarin zij apothekers laten opdraaien voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval?
Verschillende manieren van inzameling zijn een logisch gevolg van verschillende lokale samenwerkingsverbanden. Op zichzelf hoeft dat niet slecht te zijn. Wel is duidelijk dat het voor de burger eenvoudiger is als ongebruikte geneesmiddelen ook bij de apotheek ingeleverd kunnen worden. Ik dring daarom ook aan op goede lokale afspraken tussen apotheken en gemeenten, zoals ik ook bij de beantwoording van vraag vier heb aangegeven.
Wat vindt u ervan dat er zorggeld, dat besteed zou moeten worden aan gezondheidszorg, nu wegvloeit naar private afvalverwerkingsbedrijven?
Het inzamelen van medicijnafval kost in alle gevallen geld. De kern van de vraag is of dit gefinancierd wordt uit zorggeld of uit de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Het is duidelijk dat niet iedere gemeente hier dezelfde keuzen maakt. Als gemeenten bij de apotheek een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke inzameling realiseren, bijvoorbeeld met een inzamelbox die eigendom is van de gemeente, dan kan de inzameling gefinancierd worden uit de afvalstoffenheffing in plaats van uit zorggeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat sommige gemeenten dubbel laten betalen voor de afvalverwerking van persoonlijke medicijnen, namelijk door de burger en door de apotheek?
Het is niet zo dat gemeenten dubbel laten betalen voor het inzamelen en verwerken van medicijnafval. Gemeenten die medicijnafval niet bij apotheken ophalen, maken hiervoor ook geen kosten. Burgers betalen via de afvalstoffenheffing alleen voor de kosten die een gemeente daadwerkelijk maakt.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de inzameling van niet-gebruikte medicijnen en medicijnafval goed wordt geregeld om ervoor te zorgen dat medicijnen minder bij het restafval en in het afvalwater terechtkomen?
Ik deel die mening. Naast de benodigde samenwerking tussen gemeenten en apothekers voor de inzameling van medicijnafval is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de burger zelf. Burgers hebben zelf een verantwoordelijkheid waar het gaat om het op de juiste wijze weggooien of laten inzamelen van afval. De mogelijkheden die zij daarvoor hebben verschillen per gemeente. Gemeenten die (veel) medicijnafval in het restafval of in het afvalwater aantreffen, kunnen hun inwoners actief informeren over de schadelijkheid daarvan en de wijze waarop men zich wel van medicijnafval kan ontdoen.
Deelt u de mening dat patiënten eerder geneigd zijn hun niet-gebruikte medicijnen terug te brengen naar de apotheek dan naar de milieustraat?
Gemak is een belangrijke motivator voor gedrag. Het terugbrengen van niet-gebruikte medicijnen naar de apotheek is makkelijker dan deze naar de milieustraat brengen. Daarom doe ik een beroep op gemeenten en apothekers om hier maximaal in te faciliteren.
Wat vindt u van het voorstel dat apotheken moeten worden gezien als een extra gemeentelijk kca-inzamelingspunt voor medicijnen en dat de gemeenten daarmee verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval van patiënten?
Apotheken zijn inderdaad een logisch punt voor consumenten om hun niet-gebruikte medicijnen in te leveren. Hoewel apotheken niet als gemeentelijk kca-inzamelpunt zijn aan te wijzen, kunnen gemeenten hier zelf wel lokaal afspraken over maken. Er wordt daarom via verschillende wegen op aangedrongen om deze afspraken ook daadwerkelijk te maken, zonder dat apotheken daarvoor de kosten hoeven te dragen. Daarnaast gaat geïnventariseerd worden hoe informatie over nut en noodzaak van inzameling van niet-gebruikte medicijnen, en de verantwoordelijkheden van ieder hierin, direct aan gemeenten en aan apotheken verstrekt kan worden. Het moet voor alle betrokkenen duidelijk worden dat we een belangrijke gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben: voorkomen dat medicijnresten in het afval, in het riool of in het oppervlaktewater terecht komen.
Het bericht dat geen Valysvervoer wordt toegekend |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de situatie waarin een mevrouw bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen op advies van Valys een aanvraag voor vervoer bij de gemeente doet, en dat het antwoord is dat mevrouw zich moet melden bij Valys?1
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid mensen die zich melden met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning, passende ondersteuning te bieden op het moment dat een cliënt daarvoor in aanmerking komt. Ik begrijp uit de vraag dat mevrouw een aanvraag voor vervoer bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen heeft ingediend (na doorverwijzing door Valys) en de gemeente haar (weer) heeft verwezen naar Valys.
Het is op dit moment zo dat de toegang tot het Valysvervoer op indirecte wijze is geregeld. Een persoon komt in aanmerking voor een Valys-pas wanneer hij/zij beschikt over:
Het is en was dus mogelijk om zonder een Wmo-vervoersindicatie toegang tot Valys te krijgen. Een Wmo- vervoersindicatie is echter wel de meest voorkomende wijze om toegang te verkrijgen tot Valys.
Op de specifieke casus kon de gemeente Hollands Kroon vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan. Ten algemene kan wel worden opgemerkt dat een doorverwijzing vanuit de gemeente naar Valys, op het moment dat iemand niet beschikt over één van de hiervoor genoemde vier toegangsbewijzen, niet aansluit bij de wijze waarop de toegang tot Valys is georganiseerd. De terugverwijzing vind ik dan ook niet logisch en passend. Ik heb geen concrete cijfers over hoe vaak een dergelijke doorwijzing heeft plaatsgevonden.
In mijn brief van 30 november 20152 heb ik aangegeven dat de koppeling (individuele) maatwerk voorziening en Valysvervoer in de praktijk anders werkt, omdat gemeenten andere passende voorzieningen dan maatwerk (kunnen) hanteren. Ingeval van deelname aan een lokale algemene (vervoers)voorziening beschikt betrokkene in de regel niet over een bewijs van de zijde van de gemeente waaruit blijkt dat hij/zij recht heeft op Wmo-vervoer.
Met de huidige uitvoerder van Valys heb ik daarom eerder een tussenoplossing afgesproken: in die gevallen waarin een gemeente aangeeft dat een recht op Wmo vervoer bestaat, maar er geen Wmo-vervoer wordt toegekend omdat deze vervoersbehoefte op informele wijze, of via een maatwerkvoorziening wordt ingevuld, wordt er toch een Valys pas verstrekt.
Daarnaast heb ik mij, in nauw overleg met organisaties van cliënten, VNG en de uitvoerder van Valys, gebogen over een definitieve oplossing voor deze problematiek die op korte termijn kan worden ingevoerd. Afgesproken is dat de voorwaarden om toegang tot Valys te verkrijgen worden verruimd door er een 5de voorwaarde aan toe te voegen. Daarnaast wordt de eerste voorwaarde aangescherpt, aangezien over de interpretatie van deze voorwaarde verwarring is ontstaan na januari 2015. De toegang tot tot Valys zal derhalve uiterlijk 1 oktober 2016 als volgt (naast de voorwaarden 2 t/m 4 zoals hiervoor benoemd) worden aangepast:
een bewijs van de gemeente dat betrokkene recht heeft op een maatwerkvoorziening in het kader van Wmo-vervoer (zoals bijvoorbeeld een Regiotaxipas).
Het effect van deze aanpassing zal worden gemonitord door bij te houden hoeveel verklaringen per maand per regio/gemeente worden verstrekt.
Zoals ik u bij brief van 30 november heb laten weten, laat ik ook onderzoek doen naar de toegang tot Valys in algemene zin. Dit onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep met deelnemers van cliëntorganisaties, gemeenten, Ministerie van I&M, Transvision (de huidige vervoerder) en KPVV CROW (kennisplatform vervoer). In dit onderzoek zullen verschillende scenario’s voor veranderingen op de langere termijn worden aangestipt. Ik verwacht de onderzoeksresultaten aan uw Kamer dit najaar toe te kunnen sturen.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten mensen zonder Wmo-indicatie doorstuurt naar Valys, waarop Valys weer mensen terug verwijst naar de gemeente voor een indicatie? Hoe gaat u dit oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid contact op te nemen met de gemeente Hollands Kroon/Schagen om te zorgen dat deze mevrouw haar Valysvervoer geregeld krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om Valysvervoer te krijgen zonder Wmo-vervoersindicatie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Judith Swinkels (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inname paspoort stopt jihadist niet»?1
Ja.
In welke nationale, Europese en/of mondiale systemen stond de betreffende Syriëganger na zijn eerste poging om uit te reizen in april 2015 gesignaleerd? Hoe heeft u deze informatie gedeeld met andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten dan de Nederlandse?
De betrokkene stond vanaf het moment dat hij als potentiële uitreiziger gekwalificeerd werd, gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) en Interpol Notices en Diffusions. Dat was voor zijn eerste uitreispoging. De signaleringen waren ook ten tijde van zijn tweede uitreis actief. Deze signaleringen zijn standaard voor uitreizigers die zich (willen) aansluiten bij een terroristische strijdgroepering. De signaleringen worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten (via SIS-II), Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Op welke wijze zijn de bewegingen van de betreffende eerder tegengehouden Syriëganger in de gaten gehouden, nadat het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) in januari 2016 om hem te verplichten een enkelband te dragen werd afgewezen?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de opsporingsdiensten doen er alles aan om (potentiele) uitreizigers daar waar nodig in het zicht te houden. Conform de integrale aanpak van het jihadisme worden alle (potentiële) uitreizigers en terugkeerders die in beeld zijn besproken in een multidisciplinair casusoverleg in het lokale domein.
Vanaf onderkenning van de eerste uitreispoging van betrokkene is hij besproken in dat casusoverleg. In het overleg, onder regie van de burgemeester, hebben verschillende instanties uit de zorgketen, het sociale domein en ook politie, OM en de gemeente, de meest effectieve aanpak op basis van de feiten en omstandigheden vormgegeven om een nieuwe uitreispoging van betrokkene te kunnen belemmeren. Er waren tot aan het moment van zijn tweede uitreispoging bij de opsporingsdiensten geen concrete indicaties dat betrokkene opnieuw voornemens was uit te reizen. Ik kan vanwege het lopend strafrechtelijk onderzoek niet nader ingaan op de ingezette interventies in voorliggende casus en het effect daarvan.
Hoe kon de betreffende tegengehouden Syriëganger uit het zicht van de instanties raken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het feit dat een eerder tegengehouden Syriëganger afgelopen februari opnieuw heeft kunnen uitreizen via Düsseldorf? Hoe duidt u deze gang van zaken?
Betrokkene heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van een Nederlandse identiteitskaart naar Turkije te reizen. Uiteraard is dit voor mij onacceptabel. Om dit in de toekomst te voorkomen heb ik in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een uitreisverbod voorgesteld. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor behandeling bij de Eerste Kamer. Samen met de wetswijziging van de Paspoortwet maakt het uitreisverbod het mogelijk om zowel het paspoort als de identiteitskaart van rechtswege te laten vervallen na het opleggen van een uitreisverbod. De persoon krijgt dan een vervangende ID- kaart waarmee niet buiten het Schengengebied mag worden gereisd.
Daarnaast heeft het OM naar aanleiding van deze casus aangegeven voortaan in beginsel preventief een Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven. Dit maakt het mogelijk verdachten – als deze zich buiten Nederland bevinden – direct aan te houden door de buitenlandse autoriteiten omdat de schorsingsvoorwaarden worden overtreden.
Kunt u een feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen van de acties die zijn ondernomen vanaf het moment dat de betreffende Syriëganger afgelopen februari opnieuw verdween totdat hij op 13 mei 2016 werd aangehouden in Turkije?
De betrokkene is op basis van de SIS-signalering in Düsseldorf gezien. De melding hiervan bereikte de officier van justitie die avond te laat om tijdig een Europees Aanhoudingsbevel uit te kunnen vaardigen. Deze gang van zaken wordt momenteel nader onderzocht. Betrokkene is vervolgens op 13 mei 2016 in Turkije aangehouden, waarna de Turkse autoriteiten medio juni zijn werkelijke identiteit hebben kunnen vaststellen. Direct daarop is de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht en is ook mijn departement geïnformeerd. Op 28 juni is betrokkene aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen en gearresteerd. Waar betrokkene tussen 27 februari 2016 en 13 mei 2016 is geweest, en wat hij gedaan heeft, is onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Op welke wijze heeft u het verdwijnen van de betreffende Syriëganger vanaf februari 2016 met andere EU-lidstaten gecommuniceerd?
De Nederlandse signaleringen in SIS-II worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten, Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Indien sprake is van een persoon die opgenomen is in SIS-II en jegens wie een aanhoudingsbevel door de Nederlandse autoriteiten wordt uitgevaardigd, wordt de «stille signalering» omgezet naar een signalering ter fine van aanhouding. In dit specifieke geval is dit gebeurd direct na het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel na zijn tweede uitreis in februari 2016, welke ook is gedeeld met de Turkse autoriteiten.
Op welk moment en op welke wijze bent u door de Turkse overheid geïnformeerd over het aanhouden van de betreffende Syriëganger aan de Turks-Syrische grens op 13 mei jl.?
De Turkse autoriteiten hebben de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht nadat de identiteit van de betrokkene was vastgesteld. Hierna is betrokkene direct, en in goed overleg met de Turkse autoriteiten, overgedragen aan Nederland en is hij direct aangehouden op verdenking van een misdrijf met terroristisch oogmerk.
Op welke wijze acht u de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten ontoereikend om gevallen als in de genoemde berichtgeving te kunnen tegenhouden?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland ontoereikend was om de uitreis van betrokkene te kunnen belemmeren. Nederland heeft tijdens het EU-voorzitterschap (internationale) informatie-uitwisseling in de bestrijding van terrorisme geprioriteerd. Dit heeft geresulteerd in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen 2 waarmee de JBZ-Raad op 10 juni jl. akkoord is gegaan. Deze routekaart bevat concrete acties ter verbetering van de uitwisseling, kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens en van de Europese en internationale systemen.
In de formele JBZ Raden wordt de voortgang van de implementatie van de acties uit de Routekaart besproken en daarnaast vindt door het permanent Comité Operationele Samenwerking op het gebied van de Binnenlandse Veiligheid (COSI) en met ondersteuning van andere gremia permanente monitoring en opvolging van de acties plaats. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de voorbereiding van de JBZ Raden en Algemene Overleggen. Bovendien is tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU ook ingezet op versterkte samenwerking en informatiedeling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de Counter Terrorism Group (CTG). Voor nadere toelichting op deze Routekaart, de werkzaamheden in het kader van de CTG en de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.3
Zijn er meer gevallen bij u bekend van tegengehouden uitreizigers of terugkeerders die momenteel buiten het zicht van de autoriteiten zijn? Zo ja, hoeveel? Welke stappen onderneemt u om deze personen op te sporen?
Het kabinet wendt de middelen aan bij alle relevante partners (internationaal, landelijk en lokaal) om de risico’s die van tegengehouden uitreizigers en terugkeerders uit kunnen gaan te verminderen. Uitreizigers en terugkeerders zijn onder andere onderwerp van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Tegengehouden uitreizigers of terugkeerders worden in een lokaal multidisciplinair casusoverleg besproken met het doel passende maatregelen te treffen. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Hoe verhoudt de gang van zaken als in betreffende casus zich tot de uitvoering van de aangenomen motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380), die oproept binnen het Nederlands voorzitterschap van de EU te komen met een voorstel tot onvoorwaardelijke en dwingende informatie-uitwisseling op het terrein van politie- en inlichtingendiensten binnen de EU?
Voor de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.4
Deelt u de mening dat gevallen als in de genoemde berichtgeving aantonen dat de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten nog ontoereikend is om het uitreizen van betreffende personen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten dergelijke informatie-uitwisseling tussen Lidstaten te verplichten, tevens ter uitvoering van de motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat zowel het geval als in de genoemde berichtgeving als de eerdere gang van zaken rondom de Brusselse aanslagpleger El-Bakraoui aantonen dat juist de informatie-uitwisseling met onze buurlanden België en Duitsland dringende verbetering behoeft? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
In voorliggende casus heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland verbetering behoeft. Duitsland heeft geacteerd op de signalering zoals verwacht mag worden. Uiteraard hebben België en Duitsland zich, met het oog op verbetering van internationale informatie-uitwisseling, net als de andere EU-lidstaten gecommitteerd aan de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen.
Kunt u aangeven of en hoe de gang van zaken anders zou zijn verlopen wanneer de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding met betrekking tot het uitreisverbod (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358) al in werking waren getreden? Zouden bijvoorbeeld Duitse autoriteiten bevoegd zijn de betreffende persoon aan wie in Nederland een uitreisverbod is opgelegd aan te houden, aangezien de betreffende persoon het uitreisverbod nog niet overtreden heeft met het enkel bevinden in een andere lidstaat? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen in deze situatie?
Het kabinet heeft het uitreisverbod voorgesteld in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding om te voorkomen dat personen, hoewel zij zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), alsnog met een Nederlandse identiteitskaart kunnen uitreizen om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.5 Ten behoeve van de effectiviteit van het uitreisverbod heeft het kabinet een wijziging van de Paspoortwet voorgesteld die voorziet in het van rechtswege laten vervallen van het Nederlandse paspoort en de Nederlandse identiteitskaart van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd. Betrokkene kan vervolgens een vervangende identiteitskaart aanvragen waarop staat vermeld dat deze niet geldig is om te reizen buiten Schengen. De als gevolg van het opgelegde uitreisverbod van rechtswege vervallen reisdocumenten moeten worden ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten en worden opgenomen in de daartoe relevante internationale informatieregisters (Schengen Informatie Systeem en de Stolen and Lost Travel Documents database van Interpol). Dit stelt de daartoe bevoegde (buitenlandse) autoriteiten in staat vast te stellen dat het Nederlandse reisdocument niet geldig is en moet worden ingenomen, zodat betrokkene daarmee niet rechtmatig verder kan reizen. Het uitreisverbod draagt daarmee bij aan het verder bemoeilijken van een eventuele uitreispoging.
In geval de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding al in werking was getreden, had ik in voorliggende casus een uitreisverbod kunnen opleggen waardoor zowel het paspoort als de Nederlandse identiteitskaart van betrokkene zou zijn vervallen. Beide documenten zouden zijn gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem. De vervangende identiteitskaart waarin de wijziging van de Paspoortwet voorziet is niet geldig om mee naar Turkije te reizen. De Duitse autoriteiten hadden, op basis van de signalering van zijn van rechtswege vervallen reisdocumenten, deze reisdocumenten kunnen innemen. De betrokkene had tegengehouden kunnen worden bij de buitengrens van het Schengengebied door de buitenlandse grensbewakingsautoriteit aangezien betrokkene niet had beschikt over een geldig Nederlands reisdocument waarmee hij het Schengengebied mocht verlaten. De betrokkene had niet aangehouden of staande gehouden kunnen worden door de Duitse autoriteiten of andere autoriteiten binnen het Schengengebied op basis van een artikel 36 SIS-II signalering.
Om het mogelijk te maken dat een persoon ook tijdelijk kan worden opgehouden of in voorlopige hechtenis kan worden geplaatst, is in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zakenopgenomen dat het SIS-II moet worden aangepast. Hiertoe wordt begin 2017 een concreet voorstel voor de vormgeving in het SIS II verwacht. De bestaande SIS-II signaleringsgronden bieden reeds mogelijkheden voor onopvallende controle en opsporen of aanhouden. Voorop staat dat de operationele uitkomst moet zijn dat een persoon die met een vervangende identiteitskaart het Schengengebied probeert te verlaten, daadwerkelijk tegengehouden kan worden op grond van een bestuursrechtelijk uitreisverbod. Hoewel de teksten op de vervangende identiteitskaart voor zichzelf zullen spreken, zal Nederland andere EU-landen, Schengenlanden en Turkije van het bestaan van dit nieuwe vervangende identiteitsbewijs op de hoogte stellen. Dit zal gebeuren via de reguliere kanalen die worden gebruikt bij de introductie van nieuwe identiteitsdocumenten. Dit om relevante instanties, zoals de grensbewaking en politie, te informeren over de nieuwe kaart en de beperkingen die daaraan zijn gekoppeld.
Klopt het dat voor de situatie als geschetst in vraag 12 een wijziging in Schengengrenscode noodzakelijk is, zoals door de Minister van Binnenlandse Zaken gesteld is in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wijziging van de Paspoortwet (Kamerstuk 34 358, nr. 6, p. 21)? Zo ja, hoe verloopt het wetgevingstraject van deze wetswijziging? Wanneer verwacht u dat deze wetswijziging gereed zal zijn?
Op grond van de Schengengrenscode mogen grenswachters aan de Schengenbuitengrenzen personen die het vrij verkeer genieten enkel op niet-systematische basis controleren. Het is daarom mogelijk dat een persoonssignalering ongezien blijft. Er is op dit punt een wijziging van de Schengengrenscode in voorbereiding op basis waarvan ook bij personen die het vrij verkeer genieten, systematische controle moet plaatsvinden. Hier kan in bepaalde gevallen van afgeweken worden, aldus de standpuntbepaling van de Raad ten behoeve van de onderhandelingen met het EP.6
Onder Nederlands voorzitterschap is in februari jl. door de Raad een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel tot gerichte aanpassing van de Schengengrenscode voor systematische controles van EU-burgers aan de buitengrenzen. In de laatste week van het Nederlandse EU Voorzitterschap heeft een eerste technische triloog met het Europees parlement en Europese Commissie plaatsgevonden. Het Slowaaks voorzitterschap zal naar verwachting de onderhandelingen in triloog kunnen afronden, waarna een politiek akkoord voorhanden is.
In welke systemen worden uitreizigers, na het inwerkingtreden van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358), gesignaleerd? Hoe wordt dit gecommuniceerd met andere EU-lidstaten?
De vervallen verklaarde reisdocumenten worden opgenomen in de internationale registers Schengen Informatie Systeem (SIS-II) en de Stolen and Lost Travel Documents database (SLTD) van Interpol. Het SIS-II en het SLTD kunnen ten aanzien van gesignaleerde reisdocumenten ten allen tijde door grensbewakers en opsporingsdiensten binnen Schengen respectievelijk wereldwijd systematisch worden geraadpleegd, op basis van een «hit/no-hit» systematiek. Daarnaast staan betrokkenen in de praktijk veelal als persoon gesignaleerd in het SIS-II.
Informatie met betrekking tot het opleggen van uitreisverboden, en de daar aan gekoppelde signaleringen, wordt met andere EU landen gedeeld. Bij deze informatie-uitwisseling wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de reeds bestaande instrumenten en kanalen, zoals de bestaande samenwerking tussen de lidstaten en de nationale centrale bureaus van Interpol.
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle sportscholen verplicht lid hoeven te zijn van Fit!Vak, de brancheorganisatie voor sportscholen?
Ja, het is aan de sportschool zelf om te bepalen of zij lid wordt van een brancheorganisatie voor sportscholen.
Klopt het dat bij een conflict met een sportschool iemand alleen naar de geschillencommissie van de Consumentenbond kan stappen indien de sportschool lid is van Fit!Vak? Zo ja, waar kunnen consumenten naartoe bij een geschil met een sportschool welke geen lid is van een branchevereniging? Wat kunnen consumenten doen indien deze sportschool onredelijk bezwarende algemene voorwaarden hanteert en/of deze niet naleeft?
De Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken kent meerdere geschillencommissies, die elk klachten over specifieke onderwerpen behandelen. Voor sportscholen is de Geschillencommissie Sport en Beweging opgericht. De toegang tot de Geschillencommissie Sport en Beweging is gekoppeld aan het lidmaatschap van de sportschool aan de brancheorganisatie Fit!Vak. De reden hiervoor is dat deze brancheorganisatie mede de kosten draagt die gemoeid zijn met de behandeling van een zaak door de geschillencommissie Sport en Beweging. Ondernemers die niet zijn aangesloten bij de genoemde brancheorganisatie, kunnen ervoor kiezen om zich aan te sluiten bij de Geschillencommissie Algemeen. Heeft de ondernemer hiervoor gekozen, dan kan de consument desgewenst zijn geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Algemeen.
Daarnaast kan een consument op grond van artikel 6:233, onderdeel a, BW, algemene voorwaarden doen vernietigen die onredelijk bezwarend zijn. Dit kan de betrokkene zelf doen door een verklaring uit te brengen, zoals het schrijven van een brief aan de ondernemer, of door vernietiging van de voorwaarden te vorderen bij de rechter (artikel 3:50 BW). De consument kan de nodige praktische informatie vinden op www.consuwijzer.nl.
Indien het antwoord op vraag vier is dat consumenten naar de rechter kunnen stappen, levert dit dan geen onredelijke drempel op voor consumenten?
Nee. Indien de ondernemer niet is aangesloten bij één van de Geschillencommissies, kan de consument een beroep doen op de kantonrechter. Dit biedt een laagdrempelige toegang voor de consument tot de rechter. Zo is geen bijstand van een advocaat vereist en is het griffierecht beperkt.2
Wat kunnen consumenten nog meer doen indien er sprake is van een geschil met een sportschool?
Zie antwoord vraag 3.
Via de website www.keurmerkfitness.nl kan men lezen dat het Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) toezichthouder is van het keurmerk voor fitnesscentra; klopt het dat alleen bedrijven die lid zijn van de branchevereniging voor sportscholen, Fit!Vak, worden geïnspecteerd op basis van dit keurmerk? Zo ja, is dit dan niet een prikkel om juist geen lid te zijn van deze branchevereniging?
Een keurmerk of een gedragscode is een middel voor ondernemers om zichzelf te onderscheiden bijvoorbeeld als een consumentvriendelijke onderneming. De keuze om een keurmerk te hanteren of om lid te worden van een branchevereniging is aan de onderneming zelf. Het hanteren van een keurmerk of het lidmaatschap van een branchevereniging zal vooral ingegeven zijn door het aantrekken of behouden van klanten. Een consument die overweegt een abonnement te nemen op een sportschool en die hier belang aan hecht zal zo’n lidmaatschap of keurmerk in zijn afweging betrekken. Er is daarom wel degelijk een prikkel om lid te worden van een branchevereniging.
Bovendien geldt dat gedragscodes en aan keurmerken verbonden normen een indicatie kunnen zijn van in een branche gebruikelijke handelspraktijken. De rechter kan deze normen betrekken bij de invulling van open wettelijke normen, bijvoorbeeld onder welke omstandigheden een voorwaarde onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 BW), of onder welke omstandigheden het handelen van een ondernemer in strijd is met de eisen van professionele toewijding (zie artikel 6:193a BW e.v.). In zoverre kunnen door brancheverenigingen opgestelde normen ook doorwerken op sportscholen die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
Het bericht “Zelf taal leren en integreren mislukt” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in Binnenlands Bestuur «Zelf taal leren en integreren mislukt»?1
Inburgering is een belangrijk instrument voor nieuwkomers in ons land om de Nederlandse taal te leren, kennis op te doen over de Nederlandse samenleving en om zich te oriënteren op de Nederlandse arbeidsmarkt zodat ze kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Zoals ik tijdens het VAO inburgering van 27 juni jl. heb gezegd hebben we gezien dat de resultaten van de eerste groep die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering viel tegenvallen. Op dit moment wordt onderzocht wat de redenen zijn waardoor inburgeraars niet slagen voor het inburgeringsexamen. Dit onderzoek volgt in het najaar.
Klopt het dat vluchtelingen gemiddeld 6.000 tot 6.500 euro lenen, terwijl ROC’s (regionale opleidingscentra) vroeger 3.500 euro kregen voor een traject dat opleidt voor het inburgeringsexamen?
Hoe verklaart u dit verschil in prijs van inburgeringstrajecten onder de oude en de nieuwe Wet Inburgering?
Deze cijfers geven een eerste indicatie van de kosten van inburgeringstrajecten onder de nieuwe Wet Inburgering. Dit omdat een groot deel van de groep nog niet het examen heeft gehaald. Eventuele verschillen in prijs kunnen worden verklaard door verschillende factoren (de vooropleiding van de doelgroep, ander stelsel etc.). Het is nu nog te voorbarig om hier conclusies over te trekken.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel door het Rijk uitgegeven wordt aan kwijtschelding van DUO-leningen aan ingeburgerde asielmigranten? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten van inburgeringstrajecten van vóór de Wet Inburgering 2013?2
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
15
43.384
2.892
1
181
181
1
2.051
2.051
0
0
0
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
218
784.051
3.597
37
105.507
2.852
4
11.836
2.959
5
6.410
1.282
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
311
1.416.834
4.556
78
382.930
4.909
8
34.358
4.295
10
27.957
2.796
De kwijtgescholden bedragen zijn inclusief de in rekening gebrachte rente.
Deze cijfers betreffen slechts het deel van de groep asielmigranten die het examen heeft gehaald, een ontheffing heeft of geheel is vrijgesteld. Het is op basis hiervan nog niet mogelijk om conclusies te trekken over de gehele groep.
Ontheffing op basis van medische gronden kan op dag 1 van de inburgeringverplichting worden aangevraagd. Andere ontheffingen zoals AVI (Aantoonbaar Voldoende Ingeburgerd) en AGI (Aantoonbaar Geleverde Inspanning) kunnen vaak pas tijdens het inburgeringtraject worden aangevraagd.
Met betrekking tot de vrijstellingen is het mogelijk dat inburgerinsplichtigen vrijgesteld worden nadat zij begonnen zijn met een inburgeringscursus. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer simultaan een NT2 cursus en het MBO wordt gevolgd. Wanneer de inburgeringsplichtige slaagt voor zijn MBO diploma, dan wordt hij/zij vrijgesteld van inburgeren. Om die reden is het mogelijk dat individuen die vrijgesteld dan wel ontheven zijn van hun inburgeringsplicht, toch kosten hebben gemaakt.
Het gemiddelde geleende bedrag stijgt met de jaren. Dit komt waarschijnlijk omdat onder het eerste jaar, 2014, vooral degenen vallen die snel slaagden. Zij hadden minder cursusuren nodig wat resulteert in een lagere lening. In de jaren 2015 en 2016 slaagden de mensen die vermoedelijk meer cursusuren nodig hadden en daardoor meer geld hebben geleend.
Uit een vergelijking tussen het oude en het nieuwe stelsel blijkt dat er in het nieuwe stelsel in meer examenonderdelen examen moet worden gedaan. In het oude stelsel ging het om de Toets Gesproken Nederlands, het Elektronisch praktijkexamen en het praktijkexamen. In het nieuwe stelsel gaat het om lezen, luisteren, spreken en schrijven, en Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. In het nieuwe stelsel moeten kandidaten zich op 3 examenonderdelen meer voorbereiden. Dit kost extra tijd en geld.
Klopt het dat het huidige systeem twee keer zoveel kost per inburgeraar dan het vorige? Wat betekent dat voor de totale meerkosten?
Sinds 1 januari 2013 is de wet inburgering aangepast. De financiering van inburgerings- en taalcursussen vindt plaats door middel van een lening die via DUO wordt afgesloten en die dient terugbetaald te worden. Asielmigranten die binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen wordt deze lening kwijtgescholden. Asielmigranten die het inburgeringsexamen niet binnen drie jaar halen alsmede gezinsmigranten moeten het geleende bedrag met rente terugbetalen.
In september volgt het onderzoek naar de redenen waarom de inburgeringsresultaten van de eerste groep inburgeraars die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering vielen tegenvallen en wat hieraan gedaan kan worden. In dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de kosten van inburgering in het huidige stelsel. Hierbij dienen op voorhand wel twee voorbehouden gemaakt te worden. Allereerst zijn de kosten van inburgeringstrajecten slechts een eerste indicatie omdat een groot deel van de groep het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald. Ten tweede verschilden de beide stelsels in meerdere opzichten van elkaar waardoor een precieze vergelijking lastig is.
Het opheffen van de Groep in School (GIS) op basisschool de Torteltuin in Almere |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de Groep in School (GIS) op basisschool de Torteltuin in Almere wordt opgeheven en er voor ouders/verzorgers en kinderen geen gelijkwaardig passend alternatief voor onderwijs wordt aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De scholen binnen een samenwerkingsverband moeten gezamenlijk zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod zodat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Een optie is dat daartoe een zogenoemde groep in school (gis) wordt ingericht. Dat is echter niet verplicht. Ook het opheffen van een gis is aan de besturen binnen een samenwerkingsverband. Wel dient ervoor gezorgd te worden dat er ook zonder de gis een dekkend aanbod is.
Waar het gaat om de gis op basisschool de Torteltuin, heb ik vernomen dat er drie alternatieven zijn ontwikkeld voor leerlingen die tot voor kort gebruik maakten of gebruik zouden willen maken van het gis-model. Het betreft een geïntegreerd aanbod op basisschool de Archipel (een basisschool nabij), een aanbod op speciale basisschool de Watertuin en een aanbod op de school voor speciaal onderwijs de Olivijn. Via deze opties kan voor alle leerlingen een passend aanbod worden gedaan.
Acht u het wenselijk dat financiële motieven aan de opheffing van de GIS op basisschool de Torteltuin ten grondslag liggen, gezien het feit dat ouders werden gevraagd een alternatief plan op te stellen met lagere kosten en er volgens het samenwerkingsverband geen extra financiële ondersteuning was? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het adagium «geld volgt leerling»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de instandhouding van een gis gaat het samenwerkingsverband in Almere uit van een groep van circa twaalf leerlingen. De bekostiging per leerling is in dat geval gelijk aan de bekostiging van een leerling in het speciaal onderwijs. Dat vind ik een redelijk uitgangspunt, ervan uitgaande dat voor alle leerlingen een passend aanbod kan worden geboden.
Het aantal leerlingen in de gis op de Torteltuin is gedaald tot vijf. Dat is – op basis van het uitgangspunt dat het samenwerkingsverband in Almere hanteert- te weinig om de gis in stand te houden. Voor de leerlingen is een ander passend aanbod gedaan, waaronder in een gis op basisschool de Archipel, eveneens in Almere.
In hoeverre hebben ouders inspraak in de onderwijstoekomst van hun kind als blijkt dat beslissingen over opheffing van de GIS zonder medeweten van hen genomen worden, terwijl hen toegezegd was bij deze beslissingen betrokken te worden?
Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt een ontwikkelingsperspectief (opp) opgesteld, waarover school en ouders op overeenstemming gericht overleg voeren. Het opp wordt jaarlijks geëvalueerd met de ouders. Het opp is dan ook het instrument om het gesprek over het onderwijs te voeren en daar inspraak op te hebben.
Met u ben ik van mening dat ouders tijdig geïnformeerd moeten worden over zaken als het opheffen van een gis. Dat is in de situatie van de Torteltuin ook gebeurd. De ouders zijn in oktober 2014 formeel geïnformeerd over het voornemen om de gis op de Torteltuin te sluiten. Aan de ouders is gevraagd mee te denken over het geïntegreerde model dat op de Archipel opgestart zou gaan worden. Deze school heeft de inbreng van ouders betrokken bij de inhoudelijke uitwerking van het geïntegreerde model aldaar.
Acht u het wenselijk dat aan de leerlingen van de GIS geen overgangsjaar wordt aangeboden, terwijl het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat hiervoor wel budget is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De centrale vraag is of een kind een passend onderwijsaanbod krijgt. Als de ouders, de school en het samenwerkingsverband daar niet uit komen, kan een beroep worden gedaan op een onderwijsconsulent en kan zo nodig een oordeel worden gevraagd aan de geschillencommissie passend onderwijs. De vraag of een overgangsjaar wenselijk is, moet op het niveau van de school en het samenwerkingsverband worden beantwoord.
Hoe verhouden de doelen van passend onderwijs geformuleerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich tot het opheffen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere? Is een specifieke klas voor zorgleerlingen op een reguliere school niet juist het toonbeeld van het zogenaamde passend onderwijs?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 staat, is het de verantwoordelijkheid van de scholen binnen een samenwerkingsverband om een dekkend aanbod aan ondersteuningsvoorzieningen te organiseren zodat er voor alle leerlingen een passende onderwijsplek geboden kan worden. Het inrichten van een gis is een manier om een dekkend aanbod te realiseren, maar dat is geen verplichting. De samenwerkingsverbanden beschrijven in hun ondersteuningsplan hoe zij een dekkend onderwijsaanbod willen realiseren. Voordat dit plan wordt vastgesteld, moet daarover op overeenstemming gericht overleg (oogo) plaatsvinden met de ondersteuningsplanraad (opr). De opr is het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband. Ouders en personeel van de scholen hebben op deze manier inspraak op de wijze waarop het dekkende aanbod wordt gerealiseerd.
Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe vaak vergelijkbare situaties zijn voorgekomen het afgelopen schooljaar? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Ik heb geen signalen over vergelijkbare situaties en zie geen aanleiding daar onderzoek naar te doen. De inspectie houdt toezicht op de uitvoering van de taken door de samenwerkingsverbanden, waaronder de wijze waarop zij een dekkend aanbod realiseren. De inspectie betrekt daarbij ook signalen die zij binnen krijgen over een samenwerkingsverband.
Bent u bereid het samenwerkingsverband in Almere en de Almeerse Scholen Groep (ASG) aan te spreken op deze ongewenste situatie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de scholen om in overleg met de ouders en, eventueel het samenwerkingsverband te zorgen voor een passend onderwijsaanbod. Als de school dat zelf niet (meer) kan bieden moet in overleg met de ouders een passende plek op een andere school worden geboden. In het antwoord op vraag 4 zijn mogelijkheden geschetst wanneer men daar samen niet uit komt. Tot slot, heb ik begrepen dat voor alle kinderen in de gis op de Torteltuin inmiddels een passend alternatief is gevonden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat leerlingen die onderwijs op maat volgen – volgens het principe van het door u geroemde passend onderwijs – in hun vertrouwde omgeving onderwijs kunnen blijven volgen dat bij hen past, zoals voor de leerlingen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen, is voor alle leerlingen die onderwijs volgen in de gis op de Torteltuin inmiddels een passend alternatief gevonden. Verder is het zo dat, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, het aan de scholen en samenwerkingsverbanden is om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te doen. Ook zijn er mogelijkheden geschetst indien men er samen niet uit komt. Signalen over het niet naleven van de zorgplicht kunnen worden gemeld bij de inspectie. Extra maatregelen acht ik dan ook niet nodig.
Kunt u garanderen dat geen van de leerlingen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere na de zomervakantie 2016 zonder onderwijs thuis komt te zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Examens in het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Is het waar dat leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs het college-examen als onderdeel van het staatsexamen verplicht mondeling moeten afleggen?1
Nee, dit is niet automatisch verplicht. Scholen in het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) kiezen zelf uit verschillende examenmodaliteiten om leerlingen met het profiel uitstroomonderwijs het eindexamen af te laten leggen:
Als een school in het bezit is van een examenlicentie kan deze zelf vo-examens afnemen en vo-diploma’s uitreiken. Er zijn tot nu toe in Nederland enkele vso-scholen die een examenlicentie hebben. Vso-leerlingen volgen dan binnen de eigen schoolomgeving onderwijs bij de eigen docenten en leggen het eindexamen af op dezelfde manier als in het reguliere voortgezet onderwijs.
Leerlingen in het vso kunnen als «extraneus» deelnemen aan het examen op een reguliere vo-school in de buurt. Op basis van een symbiose-overeenkomst volgen deze leerlingen meestal ook een deel van het onderwijsprogramma op die school. Voor hen geldt dan het programma van toetsing en afsluiting (pta) van de reguliere school en doen daar een regulier schoolexamen.
Voor vso-scholen zonder examenlicentie en zonder symbiosemogelijkheden is er de mogelijkheid om het staatsexamen aan te bieden. Hier wordt door vso-scholen het meeste gebruik van gemaakt. Dit examen bestaat uit twee onderdelen: het centraal schriftelijk examen (hierna: cse) en een college-examen. Het cse is identiek aan dat op reguliere scholen en wordt ook op hetzelfde moment afgenomen. Het college-examen bestaat meestal uit een mondeling examen dat soms is aangevuld met een schriftelijk onderdeel. Dit examen wordt na het cse afgenomen onder auspiciën van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) en vervangt het schoolexamen uit in het reguliere onderwijs.
In het geval van het college-examen kan het CvTE op grond van gemotiveerde redenen toestaan, mede aangedragen door de school op basis van leservaring aan de betreffende leerling, dat een examen geheel of gedeeltelijk wordt afgelegd op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. Hiertoe wordt alleen besloten in overleg met de school en in het geval dat andere mogelijkheden tot het aanpassen van het examen geen uitweg bieden. Het CvTE bepaalt dan op welke wijze het examen zal worden afgelegd, met dien verstande dat aan de overige bepalingen in het staatsexamenbesluit wordt voldaan. Een schriftelijk examen in plaats van een mondeling examen behoort tot de mogelijkheden.
Is het waar dat de cijfers die leerlingen in het speciaal onderwijs gedurende het schooljaar halen voor toetsen ter voorbereiding op de eindexamens niet meetellen voor het eindexamencijfer – zoals dit in het reguliere onderwijs wel het geval is door middel van schoolexamens – maar het mondelinge college-examen de helft van het eindexamencijfer bepaalt?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie het antwoord op vraag 1. In het geval dat er een staatsexamen wordt afgenomen, bepaalt het resultaat op het college-examen de helft van het eindexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat de cijfers die leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs halen voor hun toetsen op een bepaalde manier meegerekend kunnen worden in het eindexamencijfer, zoals in het regulier onderwijs ook het geval is, zodat de helft van het eindexamencijfer niet enkel op het mondelinge college-examen gebaseerd wordt? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het meerekenen van resultaten op toetsen voor het schoolexamencijfer is mogelijk als de school in het bezit is van een examenlicentie. In het geval van het staatsexamen is dit niet mogelijk, omdat de school dan niet bevoegd is om (school)examens af te nemen. Dan telt het resultaat op het college-examen als schoolexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat leerlingen met autisme uit het speciaal onderwijs die aantoonbaar moeite hebben met het college-examen in de vorm van een mondeling examen dit college-examen schriftelijk mogen maken? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Kent u het bericht «Ongeplande centrale-uitval plus veel wind vergen uiterste van Tennet»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom TenneT deze marktrestricties heeft moeten toepassen?
Op 5 en 6 juli 2016 ontstond door een combinatie van factoren een relatief zeldzame marktsituatie. Ten eerste was er veel invoeding van elektriciteit op het landelijke 380 kV-netwerk door windmolens in de Eemshaven, en was er relatief weinig invoeding op de Maasvlakte, onder andere vanwege ongeplande uitval van centrales. Tegelijkertijd was er sprake van meer import van elektriciteit dan gebruikelijk, uit Noorwegen én (Noord-) Duitsland. Ten slotte was ook sprake van veel export van elektriciteit naar het Verenigd Koninkrijk. Hierdoor is tijdelijk een tekort aan transportcapaciteit ontstaan op de 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens. Om de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet te blijven waarborgen en de kans op een verstoring te minimaliseren, heeft TenneT meerdere maatregelen genomen en zogenaamde marktrestricties toegepast. TenneT heeft eerst geprobeerd met de inzet van dwarsregeltransformatoren op de grensverbindingen de situatie op te lossen. Uit netveiligheidsanalyses van TenneT bleek dat deze maatregel niet voldoende was om de verbinding tussen Lelystad en Ens binnen de gestelde veiligheidscriteria te houden. Daarom heeft TenneT een beroep gedaan op marktpartijen voor de inzet van regel- en reservevermogen en tegelijkertijd enkele markrestricties opgelegd in bepaalde netdelen. Hierdoor was het tijdelijk niet toegestaan aan marktpartijen in bepaalde netdelen om méér of minder af te nemen of in te voeden dan vooraf gepland. Binnen de reeds geplande transportprognoses konden marktpartijen wel onverstoord elektriciteit aanbieden, afnemen en verhandelen. Het toepassen van marktrestricties is op zich een reguliere activiteit voor TenneT om een N-1 overschrijding in delen van het net op te lossen. Het op deze geografische schaal inzetten van marktrestricties zoals tijdens de betreffende dagen betrof een uitzonderlijke situatie.
In hoeverre was dit een incident en in hoeverre verwacht u de komende jaren meer problemen met de stabiliteit van het energienet door onder meer de toename van duurzame energie?
Zoals hierboven reeds aangegeven was op 5 en 6 juli 2016 sprake van een relatief zeldzame samenloop van omstandigheden. Na realisatie van de geplande capaciteitsuitbreiding van de hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens zal zelfs een dergelijke, zeldzame marktsituatie minder snel tot de inzet van marktrestricties nopen. Deze uitbreiding zal volgens planning eind 2018 gereed zijn.
De noodzaak van de inzet van marktrestricties heeft verschillende oorzaken. Veranderingen in het aandeel duurzame energie, maar ook andere ontwikkelingen in het West-Europese productiepark en ontwikkelingen aan de vraagkant, zijn hierbij belangrijk. TenneT betrekt de revelante ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt bij het maken van haar netplanning. In dit licht heeft TenneT in haar recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (KCD) de toegevoegde waarde van voorziene investeringen in de Nederlandse elektriciteitsinfrastructuur onderbouwd. Deze investeringen dragen er onder andere aan bij dat de inzet van marktrestricties en andere maatregelen tot een minimum kan worden beperkt. Wel kan de toename van hernieuwbare energie in de toekomst mogelijk betekenen dat TenneT vaker een beroep moet doen op flexibiliteit van marktpartijen om de stabiliteit van het elektriciteitsnet te handhaven. Ik merk op dat de betrouwbaarheid van het Nederlandse net zeer hoog is: in 2015 bedroeg de betrouwbaarheid maar liefst 99,9975%.2
Het bericht ‘Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws» inzake intensivering van de controles op werktijden en bemanningssterkte op binnenvaartcontainerschepen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws».
Heeft u de Inspectie Leefomgeving en Transport geïnformeerd over de opdracht die u bij motie (Kamerstuk 31 409, nr. 119) heeft gekregen om in deze regelgeving «anticiperend te gaan handhaven», daar waar deze regelgeving haar belangrijkste aanpassing zal hebben? Zo ja, hoe kunt u de inspecties beschreven in het artikel «Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen» dan verklaren?
De ILT is hierover geïnformeerd. Van «anticiperend handhaven» kan echter alleen sprake zijn indien wetgeving op het punt staat om gewijzigd te worden. Anticiperend handhaven zal daarom slechts in zeer specifieke, concrete situaties aan de orde kunnen zijn. Dat is nog niet het geval bij de modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar- en rusttijden. Er is met de sociale partners afgesproken dat zij voorstellen doen voor modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar-en rusttijden. Dat heeft geresulteerd in:
De onder a. bedoelde voorstellen worden momenteel besproken in de CCR. Er is nog geen overeenstemming over bereikt. In september 2016 wordt er verder over gesproken. Voorafgaand aan het formuleren van de onder b. bedoelde voorstellen is het nodig onderzoek te doen naar de werkbelasting van de bemanning van binnenvaartschepen. Daartoe is onlangs door de sociale partners een projectvoorstel ingediend in «The First Call for Tenders» (onderdeel «steun voor de sociale dialoog») van de Europese Commissie van dit jaar.
Dit houdt in dat beide wijzigingsvoorstellen nog in «status nascendi» zijn er is immers nog geen sprake van een voorspoedig wettelijke vastlegging en daarom kan er nog niet anticiperend worden gehandhaafd. In verband met het creëren van een Level Playing Field is het ook belangrijk dat de huidige regelgeving gewoon wordt gehandhaafd. Door vooraf bekendheid te geven aan de toezichtactie, voorkomen we dat schippers onnodig met een boete geconfronteerd worden.
De controles zijn juist ingegeven door geluiden uit het veld dat er vaak sprake zou zijn van bemanningstekorten in het weekend en de avonduren, omdat dan niet gecontroleerd zou worden. Degenen die de regels goed naleven hebben er last van als anderen dat niet doen en daardoor economisch voordeel hebben. Afhankelijk van de ernst van de overtreding waarschuwt de inspectie of maakt een boeterapport op. Via de controles wil ILT duidelijk krijgen of de containersector de regels goed naleeft.
Kunt u de Kamer en de sector puntsgewijs mededelen op welke specifieke elementen het anticiperend handhaven betrekking zal hebben, zodat men in de sector weet waar men aan toe is?
Van anticiperend handhaven is in onderhavige casus geen sprake. In antwoord 2 staat beschreven wanneer anticiperend handhaven wel aan de orde kan zijn. De sector is hiervan op de hoogte.
Kunt u, gelet op het spoedeisende karakter van deze vragen vanwege de op korte termijn startende intensivering, deze vragen binnen 14 dagen beantwoorden?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Het ontbreken van het beroep «leraar basisonderwijs» op de kansberoepenlijst van het UWV |
|
Carola Schouten (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de «Arbeidsmarktanalyse primair onderwijs 2015» van het Arbeidsmarktplatform PO? Erkent u dat vanaf 2016 een onvervulde vraag ontstaat naar onderwijspersoneel? Erkent u dat er grote regionale verschillen zijn en dat in 2020 een onvervulde vraag van 3,4% in krimpregio’s tot zelfs 8% in groeiregio’s ontstaat, zoals in het rapport «De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025» van Centerdata uit 2015 staat?1
De «Arbeidsmarktanalyse primair onderwijs 2015» van het Arbeidsmarktplatform PO is mij bekend. De data in dit rapport zijn veelal gebaseerd op onderzoeken die in opdracht van het Ministerie van OCW zijn uitgevoerd. De resultaten van o.a. een update van het onderzoek van CentERdata over de arbeidsmarktramingen zijn op 2 november 2015 aan uw Kamer gemeld in de brief over de onderwijsarbeidsmarkt2. In deze brief staat ook vermeld dat het niet mogelijk is om met het gebruikte ramingsmodel onder andere de effecten van beter personeelsbeleid, meer loopbaanperspectief en betere scholings- en opleidingsmogelijkheden te kwantificeren. De verwachting is dat een professionele en uitdagende werkomgeving de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. We gaan er vanuit dat wanneer de ambities uit de Lerarenagenda gerealiseerd worden, de aantrekkingskracht van het leraarschap groter zal zijn.
Verder verwachten we dat het studierendement van de lerarenopleidingen nog kan verbeteren door de kwaliteitsmaatregelen die zijn getroffen en de aanscherping van de vooropleidingseisen. Daarnaast kunnen meer studenten naar de opleiding getrokken worden als de arbeidsmarktkansen groter zijn. Tevens zit er mogelijk nog rek in het inzetten van de stille reserve (mensen met een pabo-diploma die nu niet in het onderwijs werken), het behouden van starters en ander zittend personeel en het verhogen van de deeltijdfactor van werknemers. Dit betekent dat enige voorzichtigheid moet worden betracht voor wat betreft de realisatie van de geraamde tekorten in de toekomst.
Wat bedoelt u met de opmerking dat «vooralsnog voldoende gekwalificeerde kandidaten beschikbaar [zijn] voor een baan als leraar in het primair onderwijs», terwijl u zich baseert op cijfers uit 2015?2 Deelt u de mening dat voor bijscholing richting kansberoepen nu moet worden ingezet op het personeel van 2020?
Voor de «Subsidie scholing richting een kansberoep» geldt dat een beroep wordt aangemerkt als kansberoep wanneer op dit moment de kans op werk in dat beroep relatief goed is, bijvoorbeeld als het aantal vacatures groot is in verhouding tot het aantal werkzoekenden dat die vacatures kan vervullen. Om te beoordelen of een werkzoekende in aanmerking komt voor een scholingsvoucher op basis van deze regeling, heeft UWV een lijst opgesteld van kansberoepen. Voor de samenstelling van deze lijst wordt gebruik gemaakt van de op dat moment meest actuele gegevens over de arbeidsmarkt. Voor de huidige lijst zijn de gegevens uit november 2015 gebruikt. De lijst met kansberoepen wordt elk half jaar geactualiseerd.
In 2015 bedroeg het aantal WW-uitkeringen in het primair onderwijs ongeveer 7.800, waarvan voldoende werkzoekenden zonder aanvullende scholing de openstaande vacatures in het primair onderwijs zouden kunnen vervullen. Gegeven deze situatie is het beroep leraar primair onderwijs niet opgenomen op de lijst van kansberoepen. Ook op dit moment heeft het overgrote deel van de werkzoekenden een relevante opleiding gevolgd en dit duidt erop dat er nog steeds sprake is van een overschotsituatie. Er zijn op dit moment voldoende leraren om vacatures te vervullen.
De subsidie richt zich op de actuele kansen op de arbeidsmarkt en is niet bedoeld voor scholing richting beroepen waarvan in de (verdere) toekomst een tekort aan werknemers wordt verwacht. In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de verwachte krapte in 2020 voorkomen kan worden, onder andere met het aantrekkelijker maken van het leraarschap.
Bent u bereid in overleg te treden met de PO-raad en de vakbonden over de onvervulde vraag naar onderwijspersoneel richting 2020, de grote regionale verschillen in de onvervulde vraag en de mogelijkheden om het beroep «leraar basisonderwijs» op de kansberoepenlijst van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) te plaatsen?
Ik heb regelmatig overleg met de PO-Raad en de vakbonden. Daarnaast volg ik de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt nauwgezet. Ik zal uw Kamer in november informeren over de laatste stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt.
Zoals ook al in de brief van 27 juni vermeld, actualiseert UWV twee maal per jaar de lijst met kansberoepen.4 Indien uit de analyses van UWV blijkt dat het beroep van leraar basisonderwijs alsnog als kansberoep kan worden aangemerkt, zal dit alsnog op de lijst geplaatst worden.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat werkzoekenden die zich willen laten omscholen tot leraar basisonderwijs ruim voor de start van het nieuwe schooljaar zekerheid hebben over de kosten daarvan?
Ja.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
De aanwezigheid van contrabande in tbs-klinieken |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «Veel meldingen kinderporno en drugs in tbs-klinieken»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de interne meldingen van ernstige voorvallen met smokkelwaar? Zo ja, betreft het hier recente meldingen die nog niet eerder in de media zijn besproken of aan de Kamer zijn gemeld? Zo nee, wat is uw eerste reactie op dit bericht?
De meldingen die in het ANP-bericht worden aangehaald zijn de Meldingen Bijzonder Voorval die door de tbs-klinieken aan mijn ministerie worden gezonden. Deze meldingen hebben betrekking op ernstige incidenten waarbij contrabande is aangetroffen en zijn derhalve bij mij bekend. De periode waarop deze meldingen betrekking hebben, is januari 2012 tot maart 2016. Dit soort interne meldingen wordt in de regel niet aan uw Kamer gemeld of anderszins openbaar gemaakt.
Is het waar dat het ANP documenten heeft opgevraagd, zoals het bericht meldt, en om welke documenten gaat het? Kunt u de documenten naar de Kamer sturen, voorzien van een toelichting? Zo nee, waarom niet?
Dat is juist. Een journalist van het ANP heeft een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan. Verzocht is om alle meldingen van in beslag genomen contrabande van alle justitiële inrichtingen vanaf 1 januari 2012 openbaar te maken. In reactie op dit verzoek is besloten om de meldingen aan mijn ministerie over het aantreffen van contrabande bij justitiabelen, die in een justitiële inrichting of een tbs-kliniek verblijven, openbaar te maken. De meldingen zijn opgesteld in de periode van januari 2012 tot maart 2016 en hebben betrekking op ernstige incidenten met contrabande. De verstrekte documenten en het besluit op het Wob-verzoek zijn, nadat de persoonsgegevens zijn verwijderd, openbaar gemaakt op www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/20/besluit-wob-verzoek-over-in-beslag-genomen-contrabande-in-inrichtingen. In het besluit staat een toelichting op de verstrekte documenten opgenomen.
Is het duidelijk hoe de contrabande, zoals drugs, kinderporno, telefoons, dongels voor internet, USB-sticks etc de klinieken binnen komen? Zo ja, hoe? Zo nee, gaat u onderzoek doen om er achter te komen hoe de contrabande wordt gesmokkeld?
In 2015 heeft de Inspectie van Veiligheid en Justitie onderzocht welke risico’s op invoer en aanwezigheid van contrabande zich voordoen binnen tbs-klinieken en welke maatregelen de klinieken treffen om de invoer en het bezit van contrabande te voorkomen2. Op basis van deze bevindingen heeft de Inspectie aanbevelingen gedaan die door de tbs-klinieken zijn overgenomen en omgevormd tot een plan van aanpak. Dit plan heeft tot doel te komen tot een set doeltreffende, samenhangende maatregelen voor de tbs-sector. Op 27 januari 2016 heb ik het verbeterplan aan uw Kamer verstuurd3.
Welke maatregelen treft u tegen de tbs-ers die deze smokkelwaar voor handen hebben of smokkelen? Hoe vaak heeft u de afgelopen vijf jaar opgetreden tegen tbs-ers of personeel?
Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden of personeel. Indien tbs-gestelden contrabande voorhanden hebben of invoeren kunnen zij op verschillende manieren worden gesanctioneerd door de directeuren. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof, een overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Om zicht te houden op de in de tbs-klinieken aangetroffen contrabande en de getroffen sancties, heb ik met de klinieken afspraken gemaakt over in welke gevallen de klinieken incidenten moeten melden bij DJI. Zo zal het aantreffen van kinderporno, slag- of steekwapens en harddrugs altijd door de klinieken worden gemeld bij DJI met een Melding Bijzonder Voorval. Ook betrokkenheid van personeel dient altijd gemeld te worden.
Alle klinieken hebben een integriteitsbeleid en gedragscode voor het personeel, conform de eisen die ik daaraan stel. Indien personeelsleden deze regels overtreden, bijvoorbeeld door hulp te bieden bij het naar binnen voeren van contrabande, leidt dat tot passende disciplinaire maatregelen zoals ontslag. In de periode van januari 2012 tot maart 2016 zijn geen Meldingen Bijzonder Voorval inzake betrokkenheid van personeel bij de invoer en het bezit van contrabande bij DJI gemeld. Nu in voornoemde periode geen Meldingen Bijzonder Voorval zijn gedaan, hebben de directeuren van de klinieken geen enkele keer opgetreden tegen personeel.
Kunt u aangeven welk plan van aanpak klinieken hebben gemaakt om de smokkel aan te pakken? Heeft u al aanwijzingen dat de plan van aanpak werkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van bovengenoemd rapport van de Inspectie van Veiligheid en Justitie hebben de tbs-klinieken, zoals ik reeds in het antwoord op vraag 4 heb opgemerkt, een gezamenlijk plan van aanpak inzake contrabande opgesteld. Dit plan beschrijft de stappen die de klinieken samen nemen om de invoer van contrabande (verder) te verminderen. Zo voorziet het plan onder meer in een aanscherping van de toegangscontrole en voeren de tbs-klinieken sinds 1 april 2016 bij binnenkomst een dagelijkse steekproefsgewijze controle van personeel uit. Daarnaast ontwikkelen de tbs-klinieken gezamenlijke standaarden ten aanzien van urine- en kamercontroles die bij de patiënten worden uitgevoerd. Onderlinge reviews zullen het lerend vermogen binnen het tbs-veld versterken en het veiligheidsbeleid optimaliseren.
Op dit moment geven de klinieken uitvoering aan de implementatie van het plan van aanpak. Ik heb vertrouwen in de aanscherpingen die inmiddels hebben plaatsgevonden. Desalniettemin heb ik de Inspectie gevraagd om eind 2016 onaangekondigd en steekproefsgewijs te toetsen hoe deze maatregelen uitwerken. Op dit moment kan nog niet in vergelijking met voorgaande jaren worden vastgesteld, of het plan van aanpak werkt. Dit zal de praktijk in de komende jaren moeten uitwijzen.
Bent op de hoogte van de nieuwe algemene voorwaarden voor freelance journalisten van de Persgroep versie 28 april 2016?1
Ja.
Wat is uw mening over bepaling 4.7 waarin staat dat indien de Maker (hiermee wordt aan freelance journalisten gerefereerd) om welke reden dan ook als werknemer wordt aangemerkt de Persgroep dan gerechtigd is alle daaruit voortvloeiende schade op de zzp’er (zelfstandige zonder personeel) te verhalen?
Verhaalsbepalingen in overeenkomsten zijn niet relevant voor de fiscale duiding en beoordeling van een arbeidsrelatie. Om die reden zijn verhaalsbepalingen in de op de site van de Belastingdienst2 aangeboden modelovereenkomsten weggelaten. Hoewel dus niet relevant voor de fiscale duiding, ongebruikelijk zijn deze bepalingen niet. Als achteraf blijkt dat een arbeidsrelatie toch een dienstbetrekking is (geweest) en een opdrachtgever met betrekking tot die arbeidsrelatie te maken krijgt met een naheffing van loonheffingen, is het verhalen door de opdrachtgever op de opdrachtnemer van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen gebruikelijk. Dit deel van de heffingen dient immers door de werknemer te worden gedragen. Zolang een opdrachtgever/werkgever alleen de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen verhaalt, handelt hij dus conform de wet. De opdrachtnemer/werknemer kan de op hem verhaalde premie volksverzekeringen en loonbelasting als voorheffing vervolgens verrekenen met de door hem in de inkomstenbelasting over zijn totale inkomen verschuldigde inkomensheffing. Voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalsverbod. Die heffingen worden immers door de werkgever gedragen. Een bepaling over het verhalen van deze premie of deze bijdrage op de werknemer, die wettelijk niet is toegestaan, is in zijn geheel nietig en converteert niet in een geldige bepaling. Hiermee is sprake van de bedoelde gedeelde verantwoordelijkheid voor de arbeidsrelatie, waarbij ieder de «eigen» lasten draagt.
Overigens heeft De Persgroep op 8 juli jl. genoemde bepalingen geschrapt.
Wat is uw mening over bepaling 4.8 waarin staat dat de Maker de Persgroep vrijwaart voor de afdracht van alle op het honorarium drukkende belastingen en/of premies?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 4.9 waarin staat dat indien het sociale verzekeringsorgaan en/of de Belastingdienst beslist dat in tegenstelling tot de opvatting van partijen toch premies sociale verzekeringswetten en/of loonbelasting moeten worden ingehouden de Persgroep de premies respectievelijk loonbelasting zal inhouden op het aan de Maker uit te betalen honorarium?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 11.1 waarin staat dat indien de Maker handelt in strijd met artikel 4, artikel 7 en/of artikel 9 van deze voorwaarden de Persgroep gerechtigd is de overeenkomst, zonder rechterlijke tussenkomst, met onmiddellijke ingang te ontbinden, onverminderd de aanspraken van de Persgroep wegens wanprestaties door Maker?
Die bepaling is kennelijk vooral bedoeld als een stimulans voor de opdrachtnemer om de afspraken in de voorwaarden strikt na te leven, om zo een arbeidsovereenkomst te vermijden en naheffingen bij de opdrachtgever te helpen voorkomen. Immers, de schade wordt volgens de voorwaarden alleen verhaald bij redenen die voor rekening en risico komen van de opdrachtnemer, zoals het door hem afwijken van de afspraken in het contract. Verder is van belang dat partijen de contractsvrijheid hebben om een dergelijke bepaling in hun overeenkomst op te nemen.
Hoe beoordeelt u deze bepalingen in het licht van de doelstellingen van de Wet DBA? Kunt u nader toelichten of opdrachtgevers zulke bepalingen juridisch gezien mogen opnemen in hun algemene voorwaarden binnen de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan om aan de Persgroep te melden deze bepalingen uit hun algemene voorwaarden te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat opdrachtgevers hun verantwoordelijkheden binnen de Wet DBA via algemene voorwaarden verschuiven naar de zzp’er? Is dit de bedoeling van de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Tekortschietende leeftijdscontrole van jongeren die onder de zonnebank willen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending over de tekortschietende leeftijdscontrole van jongeren die onder de zonnebank willen?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een richtlijn ontwikkeld heeft over verdachte huidafwijkingen om de kwaliteit van huidkankerzorg te verbeteren? Hoe staat het met de ontwikkeling van deze richtlijn?2
De NHG is inderdaad bezig met de ontwikkeling van de richtlijn (NHG-Standaard) «verdachte huidafwijkingen», deze zal medio 2017 worden gepubliceerd.
Bent u van mening dat de (gedeeltelijke) verschuiving van de huidkankerzorg naar de eerste lijn alleen kan als huisartsen, dermatologen en huidtherapeuten nauw samenwerken? Bent u van mening dat dit goed geregeld is?3
Goede samenwerking is inderdaad erg belangrijk. Ik zie in de praktijk dat dit al veel gebeurt. Zoals ook duidelijk uit het aangehaalde artikel naar voren komt, zijn de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV) en de NHG het op veel vlakken met elkaar eens en is de relatie goed. Maar van beide kanten wordt ook aangegeven dat de zorg nog beter kan. Het vergroten van de kennis van verdachte huidafwijkingen is een belangrijk speerpunt bij het aanpakken van huidkanker. Eerste stap die de beroepsgroepen nu in samenwerking zetten is het ontwikkelen van de richtlijn. Hierin komen ook nadere afspraken te staan over de verwijscriteria.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV) dat er meer aandacht voor dermatologie in de opleiding Geneeskunde en in de huisartsenopleiding moet zijn, nu een op de zes consulten bij een huisarts een huidklacht betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vindt u dat dit bevorderd moet worden?
Ik ben van mening dat de zorgprofessionals, beroepsorganisaties en de opleidingsinstellingen die de inhoud van de opleidingen bepalen, zorg moeten dragen voor veranderingen in de opleidingen als dat nodig is en hierop dienen te acteren. Zij hebben hiervoor ook de juiste expertise. Ik zal in gesprek met de relevante veldpartijen dit onderwerp onder de aandacht brengen.
Specifiek wat betreft de huisartsenopleiding spelen de richtlijnen van de NHG een belangrijke rol, deze vormen de basis voor de medische inhoud van het curriculum. Zodra de nieuwe richtlijn gereed is, zal dus ook deze ingebed worden in de opleiding.
Welke conclusies trekt u uit de (voorlopige) bevindingen van SCENIHR (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks van de EU), waaruit onder andere blijkt dat een aanzienlijk deel van de gevallen van melanoom bij mensen tot 30 jaar wordt veroorzaakt door het gebruik van zonnebedden? Welke gevolgen voor het (handhavings)beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zouden deze conclusies volgens u moeten hebben?4
Ik heb kennisgenomen van het voorlopige advies van SCENIHR. Ik wacht eerst het definitieve advies van SCENIHR af en op welke wijze de Europese Commissie hiermee wil omgaan om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij passen. Daarbij betrek ik ook mijn onderzoek naar de verschillende mogelijkheden om de naleving onder aanbieders van zonnebanken te verbeteren, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer heb aangekondigd (TK, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel nr. 2596).
Hoe staat het met het onderzoek naar de mogelijkheden om het onverantwoord aanbieden van zonnebanken tegen te gaan, dat u in antwoord op eerdere vragen hebt aangekondigd?5
Ik ben bezig om in gesprek met verschillende betrokken partijen de mogelijkheden te onderzoeken om het onverantwoord gebruik van zonnebanken tegen te gaan. Over manieren om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA te verbeteren, wil ik op dit moment nog geen conclusies trekken. Ik wacht eerst het definitieve wetenschappelijke advies van SCENIHR af en de wijze waarop de Europese Commissie hiermee in Europees verband wil omgaan.
Deelt u de mening dat een vergunningstelsel en/of een identificatieplicht ingevoerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u hier actie op ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze zijn de handhavingsmogelijkheden van de NVWA verbeterd? Is de NVWA nu wel van mening dat zij voldoende handhavingsmogelijkheden heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Het feit dat het OM nu de MH17 radargegevens in Rusland opvraagt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) aan Rusland gevraagd heeft om de (ruwe) primaire radar-gegevens die betrekking hebben op de MH17 vrij te geven? 1
Het OM heeft al in 2014 middels een rechtshulpverzoek aan de Russische Federatie (RF) verzocht om alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van de MH17, waaronder begrepen de (ruwe) primaire radarbeelden. Uw Kamer is bij de beantwoording van Kamervragen over «de verdwenen radarbeelden van MH17» in algemene zin geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771). Ter bevordering van de uitvoering van alle door het OM aan de RF gedane rechtshulpverzoeken is een delegatie van het Nederlandse OM begin juli 2016 in Moskou geweest.
Herinnert u zich dat u in het debat over de radargegevens gesteld heeft: «(h)et onderwerp van de radargegevens is ook met enige regelmaat aan de orde geweest in de gesprekken die ik met het Openbaar Ministerie heb. Telkens heeft het Openbaar Ministerie mij bevestigd dat er geen behoefte bestaat aan meer of andere gegevens en dat men voldoende gegevens heeft voor het strafrechtelijk onderzoek» (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 51)?
Ja.
Heeft het OM (en/of de politie en het Joint Investigation Team) aan de Nederlandse regering verzocht om ondersteuning bij het opvragen van de ruwe primaire radargegevens in Rusland? Zo ja, kunt u daarover nadere informatie verschaffen en wel over elk moment die ondersteuning wel en niet gevraagd is en wat er met die vragen gedaan is?
Het OM moet op onafhankelijke wijze het strafrechtelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Het kabinet wil geen politieke beïnvloeding van dit belangrijke strafrechtelijke onderzoek. Het kabinet heeft meerdere malen aangegeven bereid te zijn om ondersteuning te geven, als het OM daarom verzoekt. Het kabinet heeft dergelijke ondersteuning ook daadwerkelijk op verzoek geboden. Ik kan u daarover op dit moment geen nadere informatie verschaffen.
Het kabinet heeft in verschillende diplomatieke overleggen in algemene zin aandacht gevraagd voor de opvolging aan rechtshulpverzoeken ten aanzien van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17.
Bent u bereid om een geschillenprocedure bij de International Civil Aviation Organization (ICAO) op te starten tegen Rusland, aangezien Rusland de ruwe primaire radargegevens niet verschaft heeft aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), zij daartoe volgens de OVV en ICAO wel verplicht was en de primaire radargegevens wel nodig blijken te zijn voor het OM-onderzoek?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) zou een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek.
Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een luchtvaart-ongevalsonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek. Het ongevalsonderzoek is uitgevoerd door de onafhankelijke OVV, op basis van zijn wettelijke taken, die weer afgeleid zijn uit de ICAO-bepalingen voor een ongevalsonderzoek. Een dergelijk onderzoek richt zich op het achterhalen van de oorzaken, om mogelijk toekomstige ongevallen te voorkomen, maar niet op de schuldvraag. De behoefte aan gegevens is daar op afgestemd. De OVV heeft aangegeven dat aanvullende radargegevens, als ze beschikbaar waren geweest, naar het oordeel van de Raad niets hadden veranderd aan de conclusie die is getrokken over de oorzaak van de crash. Een en ander is eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden van de OVV op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (bijlage bij brief aan Tweede Kamer van 25-02-20162). Er zal daarom geen geschillenprocedure bij de ICAO worden opgestart.
Het OM beoordeelt uiteraard zelf hoe vanuit strafrechtelijk perspectief het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Uw Kamer is in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) bericht dat door het OM de benodigde informatie reeds eerder bij verschillende staten is op gevraagd door middel van rechtshulpverzoeken, waaronder het verzoek aan de RF.
Heeft u het niet persoonlijk en niet inhoudelijk beantwoorden van de brief van de nabestaanden aan president Poetin, die ook over het niet verschaffen van ruwe primaire radargegevens ging, onder de aandacht gebracht van president Poetin? Zal hij die brief, die bijna 6 maanden oud is, alsnog beantwoorden? (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 2771)
De Minister-President heeft bij de ASEM-top op 15 juli jl. een ontmoeting gehad met de Russische premier Medvedev. Een belangrijk onderwerp waarover is gesproken betreft het neerhalen van vlucht MH17. In 2014 is door de VN-Veiligheidsraad unaniem resolutie 2166 aangenomen, waarin wordt geëist dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 ter verantwoording worden geroepen en dat alle staten volledig meewerken aan inspanningen om dit te bevorderen. Dit is en blijft de hoogste prioriteit voor het kabinet. De Minister-President heeft er bij premier Medvedev nogmaals op aangedrongen om mee te blijven werken aan de uitvoering van deze resolutie. Ook heeft de Minister-President aangedrongen op beantwoording van de brief die de nabestaanden van MH17 begin dit jaar hebben verstuurd.
Heeft u op 9 juli 2016 aan president Poroshenko gevraagd de brief die de nabestaanden aan hem gestuurd hebben in januari 2016 te beantwoorden? Heeft hij beloofd om eindelijk het fatsoen op te brengen om de nabestaanden van MH17-slachtoffers een inhoudelijk antwoord te sturen (belofte gedaan in plenaire vergadering op 5 juli 2016 door de Minister-President bij het debat over de Europese Top)?
De Minister-President heeft op 10 juli jongstleden, en marge van de NAVO-top in Warschau, gesproken met president Porosjenko van Oekraïne. Ook het belang van een antwoord op de brief van nabestaanden aan president Porosjenko kwam daarbij aan de orde. De ondertekende antwoordbrief was inmiddels op 9 juli jongstleden bij de Nederlandse ambassade in Kiev ontvangen. De ambassade heeft zorg gedragen voor de vertaling en door tussenkomst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor doorgeleiding aan de nabestaanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat er twee jaar na de aanslag op de MH17 boven een oorlogsgebied, dat zeer goed in de gaten gehouden werd door Rusland, Oekraïne, de NAVO en de Verenigde Staten, er nog steeds gevraagd moet worden naar ruwe primaire radarbeelden?
Voor het kabinet is het van belang dat de verantwoordelijken hun straf niet ontlopen en dat veiligheid van de burgerluchtvaart niet wordt aangetast. De OVV heeft daarom onderzoek gedaan naar de toedracht van de crash van vlucht MH17 en heeft zijn conclusies daarover op 13 oktober 2015 gepubliceerd.
Het JIT, onder coördinatie van het Nederlandse OM, doet momenteel nog volop strafrechtelijk onderzoek naar de exacte toedracht van het neerhalen van vlucht MH17 en het opsporen van de verantwoordelijken daarvoor. Het is niet aan het kabinet om zich voor afronding van het onderzoek uit te laten over bewijsmateriaal dat er al dan niet is.
Zoals meermalen aan uw Kamer geantwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1440 en 2771), is het aan het OM ter beoordeling hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Het OM heeft hierom in een eerder stadium al bij verschillende staten middels rechtshulpverzoeken verzocht, waaronder het verzoek aan de RF.
Bent u van mening dat Rusland resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Callson all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Een delegatie van het Nederlandse OM is begin juli 2016 in Moskou geweest voor overleg met de Russische autoriteiten over de uitvoering van rechtshulp in het onderzoek naar het neerhalen van MH17.
Het Nederlandse OM heeft in oktober 2014 het eerste rechtshulpverzoek gedaan in deze zaak en nadien verschillende malen nadere vragen gesteld. De Russische autoriteiten hebben eerder informatie verstrekt, maar nog niet alle vragen beantwoord.
Over de openstaande vragen is nu overlegd. De Russische autoriteiten hebben hun wens om mee te werken herhaald en zijn zich bewust van de noodzaak dat de nu nog openstaande verzoeken voortvarend moeten worden beantwoord. De RF heeft gesteld bereid te zijn om volledig mee te werken.
Bent u van mening dat Oekraïne VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Calls on all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is mede ten behoeve van de afstemming tussen verschillende betrokken landen (Nederland, Australië, België, Maleisië en Oekraïne) een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. Het OM laat weten dat de samenwerking in het onderzoek met alle deelnemende landen nog steeds naar tevredenheid verloopt.
Heeft de Secrataris-Generaal van de VN ooit aan de Veiligheidsraad teruggekoppeld, zoals vastgesteld in punt 9 van VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 (The Security Councilrequests the Secretary-General to identify possible options for United Nations support to the investigation and to report to the Security Council on relevant developments)? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, kunt u ervoor zorgdragen dat hij dit alsnog doet?
Nederland heeft gedurende de afgelopen twee jaar nauw contact gehouden met het Bureau van de Secretaris-generaal van de VN (SGVN) en andere relevante afdelingen binnen de VN, waaronder het Bureau van de Juridisch Adviseur van de SGVN, over de voortgang op het dossier MH17 en de acties die zij daarin heeft genomen.
Ook heeft Nederland regelmatig per brief gerapporteerd aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) over de drie sporen, namelijk repatriëring/identificatie van de slachtoffers, technisch onderzoek naar de oorzaak van de crash en het strafrechtelijk onderzoek van de landen verenigd in het JIT.
SGVN heeft bij monde van Assistent SG voor Politieke Zaken Jeffrey Feltman meermaals aan de VNVR gerapporteerd over de situatie in Oost-Oekraïne middels briefings. Hierbij is ook de nasleep van het neerhalen van vlucht MH17 aan de orde gekomen, op basis van de informatie uit de Nederlandse brieven aan de voorzitter van de VNVR. Deze brieven zijn ook ter informatie aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De stand van zaken bij het Bureau Kwaliteit Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging nog die u heeft gedaan met betrekking tot het informeren over de kwaliteit en effectiviteit van de trainingen Taal- en interactievaardigheden die door het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) geborgd en bewaakt worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de borging en kwaliteitsbewaking van het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod?1
Ja, ik ken deze toezegging. In dit verband heb ik met mijn brief van 30 juni 2016 (Kamerstuk 31 322, nr. 305) het tussentijds verslag monitoring Trainingen «Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden kinderopvang» aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit is het eerste tussentijds verslag door BKK van de monitoring van de trainingen in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.
De borging en de kwaliteitsbewaking van de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling gebeurt op basis van de monitoring door BKK en met behulp van de interne kwaliteitsbewaking door de aanbieders van de trainingen, het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) en Sardes.
Het tussentijds verslag bevat nog geen effectmeting. De effecten van de trainingen «Tink» en «Oog voor Interactie» waarvoor houders subsidie kunnen aanvragen in het kader van de tijdelijke subsidieregeling zijn goed onderbouwd, maar nog niet onderzocht door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. BKK geeft in het voorwoord van het verslag ook aan dat zij meerwaarde ziet in het laten onderzoeken van de effecten van de trainingen. Op basis van de gegevens over het bereik en de gebruikerservaringen die zijn verzameld in het kader van de monitoring door BKK kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten van de trainingen. Het verslag geeft wel aan dat de pedagogisch medewerkers qua inhoud van de trainingsprogramma’s de gevraagde actieve participatie en de goede aansluiting bij de praktijk waarderen. De interne trainers waarderen de opzet en inhoud van de train-de-trainers-training. Ik ben voornemens om dit najaar een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van de trainingen gericht op het versterken van de beroepsgerichte taal- en interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers. De offerteaanvraag wordt momenteel uitgewerkt. Dit onderzoek kan aanbevelingen opleveren voor de trainingsaanbieders, voor het Ministerie van SZW en voor andere betrokken organisaties. Ik zal u in het voorjaar van 2017 over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Is het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod inmiddels – door middel van kwalitatief gedegen wetenschappelijk onderzoek – effectief bewezen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dit (nog) niet het geval is en op welke wijze wel onderzocht wordt of de betreffende trainingen effectief zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ontwikkelingen en verbeteracties, en met welk resultaat, hebben er bij het BKK sinds september 2014 tot op heden plaatsgevonden?
Ik heb in eerdere brieven laten weten, onder andere in de Verzamelbrief Kinderopvang aan de Tweede Kamer van 7 september 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 281), hoe organisatorisch verschillende wijzigingen zijn doorgevoerd binnen BKK. Zowel ten aanzien van de betrokkenheid van de wetenschap als met betrekking tot wijzigingen binnen het bestuur van BKK. BKK heeft inmiddels alle wijzigingen doorgevoerd.
Zoals aangegeven monitort BKK de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling. Deze activiteit is een onderdeel van de bredere Kwaliteitsimpuls Kinderopvang die BKK met subsidie van SZW uitvoert. Het Agentschap SZW voert de tijdelijke subsidieregeling uit. Het eerste tussentijdse verslag van BKK van de monitoring van de trainingen is als bijlage bij de Verzamelbrief Kinderopvang van 30 juni 2016 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstuk 31 322, nr. 305). BKK zet de monitoring hiervan voort. NJI en Sardes die de trainingen Oog voor Interactie en Tink aanbieden, monitoren daarnaast zelf de kwaliteit van de aangeboden trainingen en zien erop toe dat de trainers en de cursisten voldoen aan de gestelde vereisten. SZW volgt de voortgang door regelmatig overleg met de betrokken partijen (BKK, Agentschap SZW, NJI en Sardes).
Wat is de precieze termijn waarbinnen de BKK de verbeteringen gerealiseerd moet hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze toetst u of het BKK de juiste verbeteracties uitvoert en hoe ziet u erop toe dat het BKK volgens afspraken handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat extreem rechtse milities de buitengrenzen van de Europese Unie bewaken |
|
Michiel van Nispen (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van Pegida Nederland in Bulgarije jaagt op illegale asielzoekers?1 Zijn er aanwijzingen dat meer leden van Pegida Nederland in Bulgarije op vluchtelingen jagen?
Ja, ik ken dat bericht. Uit dit bericht volgt dat de genoemde persoon vergezeld zou zijn door gelijkgestemden. Ik heb geen overzicht van leden van Pegida Nederland die mogelijkerwijs in Bulgarije de buitengrenzen van de EU bewaken.
Onder welke omstandigheden is het deelnemen aan een dergelijke burgermilitie strafbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is onder meer afhankelijk van de feitelijke gedragingen van een dergelijke zogenaamde burgermilitie en de straf die de wet van het land waar het begaan is eventueel op die feitelijke gedragingen stelt. Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over dergelijke gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht onder meer dat op grond van artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de in het artikel genoemde persoon strafbare feiten heeft begaan?
Uit het volkenrecht vloeit voort dat het in eerste instantie aan de soevereine staat is om de rechtsorde in eigen land te handhaven. Nu de in het artikel genoemde persoon zich in Bulgarije lijkt te bevinden en de feiten zich lijken te hebben voorgedaan op Bulgaars grondgebied, is het in de eerste plaats aan de Bulgaarse autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten en er op toe te zien dat geen strafbare feiten worden gepleegd.
Hoeveel Nederlanders zijn actief in burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen te vervolgen als zij strafbare feiten plegen?
Ik heb geen overzicht van het aantal Nederlanders dat mogelijk actief is in zogenaamde burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Indien Nederlanders zich buiten Nederland schuldig maken aan het (al dan niet in georganiseerde vorm) plegen van strafbare feiten die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is straf is gesteld, kan (ook) het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek beginnen. Het is aan het OM om te bepalen of een dergelijk onderzoek opportuun is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is er contact geweest met justitie in Bulgarije over de activiteiten van Nederlanders aan de grens tussen Bulgarije en Turkije?
Uit navraag is mij gebleken dat vanuit de Nederlandse justitie geen contacten hieromtrent hebben plaatsgevonden met justitie in Bulgarije. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wordt strafrechtelijk onderzoek naar Pegida Nederland Gestart als blijkt dat Nederlandse leden van Pegida deelnemen aan een burgermilitie in Bulgarije en daar in georganiseerde vorm strafbare feiten begaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het illegaal aanbieden van kansspelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u, conform de motie-Van Toorenburg/Mei Li Vos, de kansspelautoriteit al op de hoogte gesteld van de wijze waarop illegale aanbieders van kansspelen bezoekers op hun website, welke eindigt op een zogeheten (punt).nl-extensie, direct doorlinken naar hun website die eindigt op (punt).eu of (punt).com, dit om te voorkomen dat deze aanbieders straks een vergunning krijgen?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met deze praktijk.
Bent u ermee bekend dat deze doorgeleiding van bezoekers op dit moment nog steeds plaatsvindt bij unibet.nl, pokerstars.nl en betsson.nl?
Het is mij bekend dat er aanbieders van online kansspelen zijn die bezoekers van een (punt).nl extensie doorgeleiden.
Kunt u aangegeven (en bij de kansspelautoriteit verifiëren) op welke wijze, in het algemeen en specifiek ten aanzien van de in de vorig vraag genoemde organisaties, gevolg zal worden gegeven aan het tweede gedeelte van de hierboven genoemde motie, welke luidt «teneinde aanbieders die persisteren in het illegale aanbod van kansspelen, een vergunning te weigeren»?
Algemeen geldt dat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning. Gedurende de transitiefase naar een vergunningenstelsel is het daarom zaak onderscheid te maken tussen welwillende en verantwoord opererende aanbieders en aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. Het doorlinken van een (punt).nl-extensie naar een andere extensie zal, naast andere aspecten, onderdeel zijn van deze beoordeling door de kansspelautoriteit.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanhoudende problemen met het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren op onordentelijke wijze omgaat met de persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Naar mijn mening dient elke instantie en persoon op ordentelijke wijze met persoonlijke gegevens om te gaan.
Bent u van mening dat de gemeente De Fryske Marren met het doorgeven van persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer aan onderzoeksbureau Enigma Research de Wet bescherming persoonsgegevens heeft geschaad? Vindt u in het kader hiervan een excuusbrief van de wethouder aan ouders voldoende ter compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over deze kwestie is door de woordvoerder van het actiecomité Leerlingenvervoer een klacht ingediend. Zoals de wethouder heeft medegedeeld in een excuusbrief hadden de betreffende gegevens nooit gedeeld mogen worden. In hoeverre excuses voldoende compensatie vormen voor de ouders is niet aan mij om te beoordelen maar aan de betreffende ouders.
Acht u het wenselijk dat het leerlingenvervoer in de gemeente De Fryske Marren door ouders wordt beoordeeld met een magere zes? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het leerlingenvervoer ligt bij gemeenten. Het uitgangspunt daarbij is dat leerlingen die zijn aangewezen op aangepast vervoer, dit ook toegekend krijgen. Zoals in het antwoord op vraag 7 staat, is dit in de gemeente De Fryske Marren het geval. Het beoordelen van de mate van waardering voor vervoer door ouders is eveneens aan de gemeenten. Ik kan mij voorstellen dat de versoberingen, die – binnen de wettelijke kaders – de afgelopen jaren in veel gemeenten hebben plaatsgevonden, tot een lagere waardering door ouders leiden. Dat zal met name spelen wanneer ouders eerder gebruik hebben kunnen maken van een ruimere regeling voor leerlingenvervoer.
In hoeverre voldoen de opstapplaatsen voor leerlingenvervoer in De Fryske Marren aan de gestelde eisen, zoals beschutting, verlichting en verkeersveiligheid? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in de voorlichting over opstapplaatsen aan dat de door u genoemde eisen van belang zijn voor een goede invulling van opstapplaatsen. Het zijn echter geen wettelijke voorschriften. Indien ouders vinden dat het vervoer voor hun kinderen niet passend is georganiseerd, kunnen zij daar bezwaar tegen aantekenen. Ik heb hierin geen rol en kan hierover dan ook geen inzage geven.
Hoe verhoudt de magere waardering van ouders over de beschutting van de opstapplaatsen in De Fryske Marren zich tot het belang dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt aan beschutting van de halteplaats tegen weer en wind?2
De VNG geeft tips voor een goede invulling van het werken met opstapplaatsen en daarmee tot vergroten van het draagvlak daarvoor. Mogelijk komt de lage waardering van de ouders in de Fryske Marren doordat zij van mening zijn dat de beschutting niet op orde is. Al kan de waardering ook ingegeven zijn door bezwaren tegen opstapplaatsen in het algemeen.
Bent u bereid de gemeente De Fryske Marren aan te spreken op de aanhoudende problemen die ouders en leerlingen ervaren met het leerlingenvervoer in de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Nee, het leerlingenvervoer is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Indien ouders vinden dat het vervoer van hun kinderen niet passend is georganiseerd, dan kunnen zij daartegen bezwaar aantekenen.
Bent u van mening dat de bezuiniging op het leerlingenvervoer, waardoor leerlingen die naar het speciaal onderwijs gaan niet langer thuis worden opgehaald, het leerlingenvervoer in De Fryske Marren ten goede is gekomen? Kunt u hierop reflecteren?3
Zoals ik vorig jaar in antwoord op Kamervragen van het lid Siderius heb geschreven, heeft de gemeente De Fryske Marren aangegeven dat zij voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al langer het geval was.4 Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat leerlingen in de Fryske Marren weer gewoon thuis worden opgehaald door het leerlingenvervoer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer inzicht geven in welke gemeenten het individuele leerlingenvervoer is afgeschaft? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Nee, gelet op de wettelijke voorschriften ten aanzien van leerlingen die door hun handicap aangewezen zijn op aangepast vervoer, kunnen gemeenten individueel leerlingenvervoer ook niet afschaffen. Er hebben mij ook geen signalen bereikt dat daarvan sprake zou zijn.
De positie van de landelijke ouderorganisatie Ouders & Onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform zich niet goed vertegenwoordigd voelen door Ouders & Onderwijs, ondanks dat deze stichting gefinancierd wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om juist de belangen van álle ouderorganisaties en niet-georganiseerde ouders te behartigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In 2013 heeft uw Kamer mij verzocht «1 miljoen euro structureel vrij te maken om de kerntaken van de ouderorganisaties te garanderen, te komen tot een centrale ouderorganisatie en deze centrale ouderorganisatie aan te laten sluiten bij lokale en regionale initiatieven die ouders al reeds ontplooien» (Motie Mohandis en Lucas). 2 Als kerntaken werden in de motie het functioneren als informatiepunt en het vervullen van een rol «binnen het systeem van checks-and-balances» genoemd. Ook gaf uw Kamer aan waarde te hechten aan «een centrale ouderorganisatie als gesprekspartner voor zowel de sector als de overheid». Ouders & Onderwijs is de centrale ouderorganisatie die naar aanleiding van de genoemde motie is ontstaan. Ouders & Onderwijs heeft als opdracht de genoemde kerntaken te vervullen. Ouders & Onderwijs beantwoordt vragen van ouders, vertegenwoordigt ouders en faciliteert lokale initiatieven. Ik zie dus een organisatie die zijn best doet om op een goede manier invulling te geven aan de opdracht die voortkomt uit de hierboven genoemde motie. In 2017 zal de subsidie aan Ouders & Onderwijs geëvalueerd worden.
Bent u van mening dat de activiteiten van Ouders & Onderwijs – op basis van een budget van 1 miljoen euro – ouders en ouderorganisaties voldoende ondersteunen als belangenbehartiger en informatiepunt van het voltallige ouderveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs laat het geluid van ouders zo goed mogelijk horen richting de onderwijssector, de overheid en de Tweede Kamer. Ouders & Onderwijs verzamelt hiervoor op verschillende manieren signalen: via telefonische helpdesk, digitale kanalen, enquêtes, bijeenkomsten, etc. De vraag in hoeverre Ouders & Onderwijs hiermee in voldoende mate invulling geeft aan de genoemde kerntaken, wil ik onderdeel laten zijn van de externe evaluatie die in 2017 zal plaatsvinden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde stichting de rol van belangenbehartiger heeft? Getuigt dit naar uw mening van een onafhankelijke positie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat de rol die Ouders & Onderwijs vervult, voortkomt uit de wens van uw Kamer, zoals geuit in eerder genoemde motie. In deze motie is de regering expliciet verzocht één miljoen structureel vrij te maken voor een centrale ouderorganisatie die als gesprekspartner kan optreden voor zowel de sector als de overheid.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot het feit dat Ouders & Onderwijs een stichting is en ouders geen lid kunnen worden?2
Ouders & Onderwijs is de organisatie die is ontstaan naar aanleiding van de eerder genoemde motie. De formele organisatievorm die Ouders & Onderwijs heeft gekozen is die van een stichting, die functioneert als een netwerkorganisatie. Hiermee wordt nu ervaring opgedaan. Ook voor mij is de vertegenwoordiging van ouders binnen de organisatie van groot belang. Daarom zal in de genoemde evaluatie ook de organisatievorm en de rol van ouders daarbinnen worden meegenomen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat Ouders & Onderwijs een belangenorganisatie is voor en door ouders zich tot de uitspraken van de directeur dat «de doorsnee ouder van het doorsnee kind geen aanleiding voelt om zich te verenigen» en er nog ruimte is voor één ouder in het bestuur van Ouders & Onderwijs en ouders die willen daar invloed kunnen uitoefenen?3
In antwoord op de vragen hierboven heb ik toegelicht dat Ouders & Onderwijs de door uw Kamer benoemde kerntaken als uitgangspunt heeft genomen. Ook heb ik toegelicht welke organisatievorm Ouders & Onderwijs daarvoor heeft gekozen. Een goed bestuur maakt daar onderdeel van uit. Ten tijde van het door u onder vraag 1 (in voetnoot 1) genoemde artikel in «De Correspondent» stond voor een vacante bestuurszetel een publieke uitnodiging open. Op deze wijze wordt de functie weer vervuld.
Acht u het wenselijk dat er geen duidelijkheid bestaat over waar de overige € 71.984 – de kosten voor de «fysieke werkplek» van de directeur – aan uitgegeven is en deze uitgaven niet te controleren zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u inzage geven in de exacte uitgaven van deze € 71.984? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ouders & Onderwijs legt verantwoording af over de wijze waarop de subsidie wordt besteed. Hiervoor wordt een door het rijk voorgeschreven systematiek gehanteerd. Uit de verantwoording blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. De verantwoording over 2015 is inzichtelijk via de website van Ouders & Onderwijs. De uitgaven zijn verdeeld over de volgende posten: personeel (€ 226.960), overige personeel (€ 41.963), afschrijvingen (€ 334), huisvesting (€ 54.503), organisatie (€ 95.483), activiteiten (€ 194), directe materiële kosten subsidie OCW (€ 628.833) en diversen (€ 51). Een verdere uitsplitsing is terug te vinden in de verantwoording op de website van Ouders & Onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of stichting Ouders & Onderwijs financiële consequenties heeft verbonden aan de aanvraag voor financiering van ouderorganisaties, omdat zij een WOB-verzoek hadden ingediend om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de stichting geld uitgeeft? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde artikel uit De Correspondent geeft Ouders & Onderwijs aan nooit verzocht te hebben een Wob-procedure in te trekken. Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij Ouders & Onderwijs. Dit heeft mijn beeld bevestigd dat Ouders & Onderwijs op geen enkele wijze financiële consequenties heeft verbonden aan het al dan niet indienen van een Wob-verzoek door welke partij dan ook. Ouders & Onderwijs is open over de voorwaarden voor een financiële bijdrage. Voor deze facilitering is een kader opgesteld.
Acht u het wenselijk dat de directeur een zodanige machtspositie heeft dat hij tot € 1.000 mag weggeven aan ouderorganisaties zonder het bestuur van Ouders & Onderwijs te raadplegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ouders & Onderwijs kan activiteiten en initiatieven van ouderorganisaties en -groepen financieel ondersteunen. Zoals toegelicht onder vraag 8 is voor deze facilitering een kader opgesteld dat voorziet in een verzoek vooraf en verantwoording achteraf, bij bedragen boven € 500,– voorzien van een activiteitenverslag. Over elke toekenning – net zoals over elke uitgave van de organisatie binnen zijn mandaat – legt de directeur achteraf verantwoording af aan het bestuur van de organisatie. Op betalingen wordt het vier-ogen-principe toegepast. Tot slot wordt de jaarrekening steeds door de accountant en door mijn ministerie gecontroleerd.
Vindt u het getuigen van transparantie en rechtvaardigheid dat de directeur deze macht in de stichting Ouders & Onderwijs heeft en er geen controle kan worden uitgeoefend door de organisaties die door de stichting vertegenwoordigd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Weegt wat u betreft het belang van de concurrentiepositie van Ouders & Onderwijs zwaarder dan de controlefunctie van de ouderorganisaties die door Ouders & Onderwijs worden vertegenwoordigd en deels afhankelijk zijn van hun financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat ouderorganisaties voor hun financiering «afhankelijk» zijn van Ouders & Onderwijs deel ik niet. De financiële ondersteuning vanuit Ouders & Onderwijs is – blijkens het daarvoor geldende kader – beschikbaar voor «activiteiten (…) en initiatieven te nemen in samenhang met de positie van ouders in het onderwijs». Niet voor het in stand houden van een organisatie.
Tot nu toe zijn alle verzoeken (deels) gehonoreerd. Tegelijk is het beschikbare budget in 2015 niet uitgeput, en biedt ook het budget voor 2016 nog ruimte. Er is dus zeker nog ruimte voor onderbouwde verzoeken in 2016.
Bent u bereid de evaluatie van Ouders & Onderwijs te vervroegen naar najaar 2016 gezien de ontevredenheid die heerst onder verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties en een ouderplatform? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ouders & Onderwijs is sinds 1 januari 2014 actief. Ik wil de organisatie eerst de kans geven vorm te krijgen, alvorens ik ga evalueren. De evaluatie wordt hiermee 3 jaar na start van de subsidie uitgevoerd. Dit valt ruimschoots binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) die voorschrijft ten minste eenmaal in de 5 jaar te evalueren. Daarnaast vind ik het van belang om de evaluatie zorgvuldig uit te voeren. Het vervroegen van de evaluatie en het daarmee inkorten van de benodigde (voorbereidings)tijd is niet in lijn met dit uitgangspunt van een zorgvuldige en gedegen evaluatie.