Het bericht “Gemeentelijke e-mail slecht beveiligd” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de beveiliging van gemeentelijke e-mail?2 3
Ja.
Is het waar dat nog steeds vrijwel geen enkele gemeente voldoet aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo ja, heeft u zicht op hoeveel gemeente niet voldoen aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo nee, waarom niet?
In het bericht wordt gerefereerd aan de open beveiligingsstandaarden DKIM+SPF+DMARC (anti-phishing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en STARTTLS (beveiligde verbindingen).
DKIM+SPF en DNSSEC staan op de pas-toe-of-leg-uit lijstvan het Forum Standaardisatie. DMARC en STARTTLS in combinatie met DANE zijn kandidaat om opgenomen te worden. De open standaarden die op de pas-toe-of-leg-uit lijst staan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, aanbesteding of ontwikkeling van nieuwe diensten.
Volgens cijfers van het Bureau Forum Standaardisatie [https://www.forumstandaardisatie.nl/fileadmin/os/publicaties/Monitor_OSb_2015_Definitief.pdf] was DKIM in 2015 bij 77 gemeenten geïmplementeerd. Concluderend meldt het rapport (p. 24): «Iets meer dan één vijfde van de domeinnamen van overheden is in 2015 voorzien van een DKIM-configuratie. De verschillen tussen de verschillende overheden zijn niet groot.»
Voor deze standaarden is door het Nationaal Beraad een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om de beveiligingsstandaarden die reeds op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan (TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
Gemeenten werken op verschillende fronten aan de bestrijding van spam en phishing. In de eerste plaats gaat het om het vergroten van de bewustwording binnen gemeenten; dit geldt eveneens voor burgers en bedrijven. In de tweede plaats zijn er additionele maatregelen zoals antispam- en antivirusoplossingen voor e-mail en firewallinstellingen.
De Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) maakt factsheets rond de implementatie van DMARC, SPF en DKIM, om gemeenten op de hoogte te brengen van de standaarden en de voordelen van het implementeren ervan. Verder informeert IBD de betrokken leveranciers van klantcontactcentra, hostingpartijen, providers e.d. over de standaarden, zodat ze zich klaar kunnen maken voor vragen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, vanwege de gebrekkige beveiliging van e-mailverkeer van gemeenten, de persoonsgegevens die worden uitgewisseld in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De betreffende standaarden DKIM / DMARC en SPF zorgen voor e-mailauthenticatie; hiermee wordt het mogelijk dat de ontvanger de identiteit van de afzender deels controleert. De standaarden hebben een belangrijke functie bij de mogelijke herkenning van spam en phishing voor zover deze gebruik maken van spoofing (waarbij een verzender zich voordoet als een ander).
Gebruik van deze standaarden is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Omdat behalve gebruik van deze standaarden ook andere maatregelen genomen worden, onderschrijf ik niet dat door het enkele feit dat deze standaarden niet worden gebruikt persoonsgegevens in verkeerde handen vallen.
Heeft u er zicht op in hoeveel gemeenten geen STARTLLS-standaard wordt aangehouden en er daardoor geen beveiligde internetverbinding mogelijk is?
De standaard STARTTLS is in combinatie met DANE (voor beveiligde mailverbindingen) in behandeling genomen door het Forum Standaardisatie en kan daardoor, mogelijk al in 2016, worden opgenomen op de lijst met open standaarden. Het Forum Standaardisatie zal vanaf dan ook de implementatie bij aanschaf, aankoop en aanbestedingen monitoren.
Wat is volgens u de oorzaak van het probleem dat gemeenten de verplichte internetstandaarden voor de beveiliging van e-mail niet aanhouden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze standaarden in alle gemeenten gehandhaafd worden?
De internetstandaarden die op de pas-toe-leg-uit-lijststaan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, ontwikkeling of aanbesteding van nieuwe diensten, tenzij er een zwaarwegende reden is om hiervan af te wijken. Het handhaven in bestaande situaties is niet aan de orde. De versnelde implementatie is onderdeel van een lokaal afwegingskader.
Door het uitvoeren van een impactanalyse heeft de IBD uitgezocht welke impact de implementatie van deze standaarden voor gemeenten heeft. Hieruit blijkt dat de implementatie van de standaarden meer impact heeft naarmate de organisatie groter en complexer is. Voor met name DMARC moeten alle gemeentelijke mailstromen in kaart zijn gebracht en worden vertaald in beveiligingsregels. Het fout instellen van deze standaarden leidt tot een verstoring in e-mail van en aan de gemeente.
Zoals ik uw Kamer heb aangegeven in mijn brief met uitgangspunten wetgeving GDI (Kamerstuk 26 643 nr. 373) werk ik in deze wet aan een grondslag waarmee – nader te bepalen – standaarden uit de pas-toe-of-leg-uit-lijst wettelijk verplicht kunnen worden gesteld voor bestuursorganen, onder andere voor uniformering voor burgers en bedrijven, en het garanderen van communicatie. Daarbij speelt ook informatiebeveiliging een rol. De VNG onderschrijft die uitgangspuntenbrief.
Hebben de gemeenteraden en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende middelen om toezicht te houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Geven de gemeenteraden en de AP voldoende prioriteit aan het toezicht houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier meer prioriteit aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kan het dan nog steeds mis gaan?
Gemeenteraden bestaan uit gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden en het gemeentebestuur zeer wel in staat om zorg te dragen voor de naleving van privacyregels en voor een afdoende niveau van de gemeentelijke informatieveiligheid. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Dat is bij mijn weten nog niet voorgekomen in het geval van tekortkomingen op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens of informatieveiligheid.
Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding.
De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf. Daarnaast kan ik u mededelen dat er geen signalen bekend zijn waaruit blijkt dat de AP tekortschiet in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?4 5 6 7
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten onzorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van hun inwoners? Deelt u de mening dat het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd» past in dit beeld?
Neen. Gemeenten hebben zich gecommitteerd aan de beveiliging van persoonsgegevens en hechten hieraan grote waarde. De implementatie van open standaarden heeft een plek in de activiteiten die gemeenten ontplooien om het gemeentelijk informatielandschap te beveiligen conform de uitgangspunten en kaders van hun gemeenschappelijk normenkader de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). De volgorde van implementatie van maatregelen (ook technische detailmaatregelen, maar vooral ook fysieke en organisatorische maatregelen) is gebaseerd op een lokale risicoafweging waar het college van B&W voor verantwoordelijk is.
Zijn er volgens u ook goede voorbeelden van gemeenten die voldoen aan alle wettelijke eisen en zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van burgers? Welke zijn dit? Waarom lukt het hier wel? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit goede voorbeeld gedeeld wordt met andere gemeenten?
Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van individuele gemeenten, zijn er voorbeelden bekend van gemeenten waar bijvoorbeeld de gemeentelijke rekenkamer onderzoek heeft gedaan naar de mate van beveiliging van informatie. Dergelijke onderzoeken stellen college en raad in de gelegenheid om het niveau van informatieveiligheid te verhogen.
Uiteraard moeten gemeenten voldoen aan wettelijke eisen en dienen ze zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets mis gaat. Gemeenten werken aan bewustwording bij medewerkers, werken aan informatieveiligheid en weten zich gesteund door de IBD. De IBD draagt ook bij aan kennisdeling op het gebied van best practices. Daarnaast is privacy een belangrijk onderdeel van het programma ISD van de VNG. Ook via dat programma worden vele goede praktijken van gemeenten gedeeld.
Wat vindt u het voorstel om naast de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) maakt deel uit van de Resolutie Informatieveiligheid waarmee de leden van de VNG op 29 november 2013 hebben ingestemd. Een voorstel om daarnaast een privacy-BIG in te stellen, lijkt me in dat kader iets voor de gemeenten om te besluiten.
VNG en gemeenten vinden, net als ik, een goede omgang met privacy zeer belangrijk. Onlangs werd op de ALV van de VNG privacy als prioriteit op de agenda gezet met het Position Paper Privacy. Gemeenten geven daarin aan dat het borgen van privacy en een correcte gegevensbescherming in alle gemeenten van groot belang zijn en een zeer belangrijke basis voor het vertrouwen van burgers, bedrijven, ketenpartners en medeoverheden in gemeenten. Gemeenten willen hun inzet op het gebied van het privacyvraagstuk versterken en collectiviseren. In het position paper zijn hiervoor tien actiepunten opgenomen. Een van de actiepunten houdt in dat de VNG in overleg met bestuurders (waaronder ook raadsleden), ambtenaren, ketenpartners en experts onderzoek doet naar de mogelijkheid om gezamenlijke privacykaders (normen) te ontwikkelen. Ik blijf in contact met de VNG over de ontwikkelingen en voortgang hiervan.
Toezichthouders in de zorg die hun vergoeding verhogen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat toezichthouders in de zorg hun eigen vergoeding royaal verhogen, soms wel met 60%?1
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt._ Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding._ Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Bezoldigingen die de bezoldigingsmaxima te boven gaan zullen, met inachtneming van het overgangsrecht, teruggebracht moeten worden naar de norm.
Heeft u een overzicht hoeveel zorgpremie en geld voor onderwijs of geld opgebracht door huurders éxtra naar toezichthouders gaat? Zo nee, kunt u dit (laten) maken?
Met de WNT wordt gestreefd naar een verantwoord bezoldigingsniveau in de publieke en semipublieke sector. Een verantwoorde bezoldiging moet worden gezien in het licht van de in de sector toepasselijke norm en de tijdsbesteding van de functionaris aan zijn/haar werk. De WNT heeft geen bekostigings- of bezuinigingsdoelstelling als zodanig. Om deze reden houd ik niet bij, noch ben ik voornemens bij te houden, hoeveel publiek geld er aan bezoldigingen van topfunctionarissen wordt uitgegeven.
Heeft u voorzien dat de toezichthouders na de door u toegestane verruiming, per direct zo fors hun vergoeding zouden verhogen? Vindt u dit gepast?
Zie antwoord vraag 1.
Het faillissement van zorgorganisatie Diafaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van zorgorganisatie Diafaan die 900 werknemers in dienst heeft, en zorg biedt aan 1.800 cliënten?1
Het faillissement van Diafaan is voor alle betrokkenen een hele nare situatie, met name voor de medewerkers en de cliënten. Net zoals bij het faillissement van TSN Thuiszorg, staan voor mij twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede zorg en ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben en het tweede is het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Over beide zaken laat ik mij op de hoogte houden door de curator van Diafaan (zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7).
Voor wat betreft de oorzaak van het faillissement van Diafaan, geldt het volgende. De curator heeft mij laten weten dat de toenmalige bestuurder van Diafaan in het surseanceverzoek heeft opgenomen dat de organisatie kampte met overcapaciteit in intramurale huisvesting, waardoor de vaste lasten te hoog waren. Tegelijkertijd was er volgens de bestuurder sprake van een liquiditeitstekort en onvoldoende reserves om tekorten te kunnen opvangen. De curator onderzoekt momenteel of dit de (enige) aanleiding was voor het faillissement.
Wat is precies de reden waarom Diafaan failliet gaat? Is de reactie van Diafaan, die aangeeft onvoldoende in staat te zijn geweest om te reageren op veranderingen in de financiering van vastgoed en de zorg, waar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u – net als bij TSN Thuiszorg – betrokken bij de afwikkeling van het faillissement van Diafaan? Zet u zich er bijvoorbeeld voor in dat personeel zijn arbeidsvoorwaarden behoudt, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven, en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bij het overnameproces koppels van thuiszorgmedewerkers en cliënten verbroken worden door belangen van zorgaanbieders en gemeenten?
De curator heeft mij laten weten dat de betrokken gemeenten hebben besloten de activiteiten van Diafaan op het terrein van huishoudelijke hulp onder te brengen bij de overige door hen gecontracteerde aanbieders. De cliënten konden zelf, desgewenst in overleg met hun hulp, kiezen naar welke van deze gecontracteerde aanbieders zij overstapten. De betrokken gemeenten hebben mij laten weten dat er geen koppels van cliënten en hulpen verbroken zijn als gevolg van belangen van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de curator zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Klopt het dat zorgaanbieders verlaging van salaris (loondump) en arbeidsvoorwaarden voorstellen bij overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat u hiertegen optreden? Zo neen, waarom niet?2
De curator heeft mij laten weten dat het overnameproces inmiddels is afgerond. De continuïteit van zorg en ondersteuning is niet in gevaar gekomen. De curator geeft aan dat niet alle medewerkers van Diafaan één op één over zijn gegaan naar de partijen die Diafaan hebben overgenomen (er zijn nog geen definitieve aantallen bekend). Hij geeft aan dat hem daarbij gevallen bekend zijn van medewerkers die er uitdrukkelijk voor hebben gekozen elders te gaan werken dan bij één van deze partijen. Er zijn ook medewerkers waarvoor geldt dat zij er qua salaris en arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan na het faillissement. Ik betreur dat voor deze medewerkers. Ik ben geen partij in de salarisonderhandelingen tussen werknemers en werkgevers.
Hoe verloopt de overname van de instellingszorg van Diafaan? Gaat personeel één op één over, met behoud van arbeidsvoorwaarden en salaris? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informatie toen toekomen hoe het overnameproces precies is geregeld voor cliënten die gecombineerde zorg krijgen van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging? Wat betekent dit precies voor het personeel, en het behouden van koppels met zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Diafaan leverde zowel intramurale zorg vanuit de Wlz, als extramurale zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. De failliete organisatie is overgenomen door drie organisaties (Liemerije, Sensire en Pleyade) die de Wlz- en de Zvw-zorg van Diafaan voortzetten. Voor de huishoudelijke hulp geldt dat dit wordt overgenomen door vijf partijen die door de betrokken gemeenten al gecontracteerd waren. Voor cliënten die eerder via Diafaan zowel persoonlijke verzorging als huishoudelijk hulp ontvingen, geldt dat zij nu mogelijk zorg/ondersteuning ontvangen vanuit meerdere organisaties. Zie verder mijn antwoorden op vraag 4 en 5/6.
Bent u voornemens in de algemene maatregel van bestuur die u naar de Kamer gaat sturen op te nemen dat loondump strikt verboden wordt, en arbeidsvoorwaarden altijd behouden blijven als er sprake is van faillissementen, of als een zorgorganisatie besluit te stoppen met het bieden van zorg? Zo neen, waarom niet?
Momenteel wordt door mij een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wmo 2015 voorbereid. Deze maatregel heeft tot doel dat gemeenten maatschappelijke ondersteuning inkopen op basis van inhoud en kwaliteit en concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegen gegaan. De met de FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeengekomen uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning vormen het kader voor de algemene maatregel van bestuur. In het kader van de voorhangprocedure wordt het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur op korte termijn door mij aan uw Kamer toegezonden.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat Diafaan al jarenlang verlies leed, maar ondertussen wel tonnen euro's uitbetaalde aan zijn bestuurders? Vindt u dit gerechtvaardigd nu de banen van 900 mensen, en de zorg aan 1.800 cliënten op het spel staat? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Over hoogte van beloningen en ontslagvergoedingen zijn regels vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat neemt niet weg dat de onzekerheid voor medewerkers als gevolg van het faillissement zeer te betreuren is. Het is heel goed dat de continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten niet in gevaar is gekomen, mede dankzij de inspanningen van de medewerkers van Diafaan en de curator.
Erkent u dat het van belang is dat er onderzoek wordt gedaan of bestuurders van Diafaan bestuurlijk en juridisch juist gehandeld hebben in de periode voor het faillissement? Zo ja, bent u bereid te bewerkstelligen dat er een onderzoek naar wanbeheer en wanbeleid bij de Ondernemingskamer wordt aangevraagd? Zo neen, waarom niet?
De curator doet momenteel onderzoek naar de oorzaak van het faillissement van Diafaan en kijkt daarbinnen (zoals gebruikelijk is) ook naar het handelen van de bestuurders. Na afronding van dat onderzoek is het aan de curator om te besluiten of de resultaten hem aanleiding geven tot vervolgstappen.
De 24/7 opening van Holland Casino in Rotterdam |
|
Gert-Jan Segers (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ingrijpen tegen komst 24/7-casino Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de komst van het eerste 24-uurscasino van Holland Casino in Rotterdam? Mogen in de toekomst van u meer casino’s 24 uur, zeven dagen per week, open zijn?
De wet en -regelgeving omtrent kansspelen regelt niets met betrekking tot de tijden waarop een speelcasino open mag zijn. De keuze hierover is aan het lokale gezag gelaten. Ik zie ook geen reden waarom de openingstijden niet aan het lokale gezag gelaten kunnen worden.
Hoe verhoudt een 24-uurscasino zich tot de wettelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino om gokverslaving tegen te gaan?
Elke vergunninghouder op grond van de Wet op de kansspelen heeft een wettelijk verankerde zorgplicht (artikel 4a Wok). Dit houdt in dat de vergunninghouder de speler voldoende moet informeren over de risico’s van de deelname aan casinospelen, problematisch speelgedrag zo snel mogelijk moet signaleren, de speler tijdig en adequaat feedback op het speelgedrag moet geven en maatregelen moet nemen om de speler zijn speelgedrag te laten matigen indien daar aanleiding toe is. Ook moet de aanbieder de speler op mogelijkheden voor hulpverlening wijzen. Deze zorgplicht is onverkort van toepassing, ongeacht het tijdstip waarop kansspelen worden aangeboden.
Kunt u bevestigen dat Jellinek Verslavingszorg en de Stichting Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers (AGOG) Holland Casino eerder opriepen om dit plan af te blazen, vanwege de gokverslavingsrisico’s van een 24-uurs openstelling? Waarom heeft Holland Casino dit plan toch doorgedrukt? Steunt u de oproep vanuit de verslavingszorg? Zo nee, waarom niet?
Uit het aangehaalde artikel blijkt dat Jellinek Verslavingszorg en de Stichting Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers (AGOG) Holland Casino hebben opgeroepen om dit plan af te blazen. Ik heb hier geen contact over gehad met genoemde partijen. Ik heb ook geen inzicht in de motivering van Holland Casino om de openstelling ondanks de oproepen toch te verruimen. Ik ben van mening dat kansspelverslavingsrisico’s zo veel mogelijk voorkomen moeten worden, maar ik zie geen reden waarom een 24-uurs openstelling vanuit de beleidsdoelen van het kansspelbeleid een principieel bezwaar is. De houders van vergunningen op grond van de Wet op de kansspelen zijn verplicht maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Het is aan de vergunninghouder om aan de Kansspelautoriteit aan te tonen dat deze voldoet aan zijn zorgplicht.
Klopt het dat burgemeester Aboutaleb geen enkele zeggenschap heeft over het openen van een 24-uurscasino, zoals hij aan de raad van Rotterdam heeft geschreven? Zo ja, vindt u ook dat burgemeesters en raadsleden meer zeggenschap zouden moeten hebben over het openen van een 24-uurscasino in hun stad of dorp? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Rotterdam is, na gemeenteraadsbesluit daartoe, in 1985 aangewezen als vestigingsplaats voor een speelcasino. De vestigingsplaatsen zijn thans opgenomen in de Beschikking Casinospelen. In de aangewezen gemeenten mag Holland Casino als enige vergunninghouder casinospelen aanbieden conform de vereisten die hier bij of krachtens de Wet op de kansspelen aan worden gesteld. Daarin zijn geen nadere regels gesteld aan de openingstijden van een speelcasino. De openingstijden zijn een lokale aangelegenheid die bijvoorbeeld per APV en drank- en horecawetvergunning geregeld kunnen worden. Uit de antwoorden van het College van burgemeester en Wethouders aan de Rotterdamse gemeenteraad maak ik op dat Rotterdam in dit licht een weloverwogen keuze maakt voor een 24-uurs economie.
Wanneer bent u over het voornemen tot de proef met 24-uursopenstelling geïnformeerd? Bent u bereid het bestuur van Holland Casino een aanwijzing te geven om deze proef in te trekken?2
Holland Casino heeft mij niet geïnformeerd over een proef met een 24-uursopenstelling en hoeft dat ook niet te doen. Op grond van de Beschikking Casinospelen, waar u naar verwijst, dient Holland Casino de Kansspelautoriteit te informeren over proefopstellingen ten aanzien van het uitbreiden van het aanbod aan spelsoorten. Aanpassing (verruiming) van de openingstijden is echter geen uitbreiding van het aanbod in de zin van de Beschikking Casinospelen. Desgevraagd heeft de Kansspelautoriteit aan mij aangegeven niet tevoren geïnformeerd te zijn. De Kansspelautoriteit kan geen aanwijzing geven ten aanzien van de proef met betrekking tot de openingstijden.
Indien deze plannen doorgaan, bent u bereid een nulmeting uit te laten voeren om vast te kunnen stellen of de verruimde openingstijden van invloed zijn op gokverslaving?
Momenteel wordt een bredere nulmeting uitgevoerd ten behoeve van de monitoring en evaluatie van de effecten van de voorgestelde regulering van kansspelen op afstand.3 Deze nulmeting meet ook de actuele stand van zaken rondom de prevalentie van kansspelverslaving op de speelcasinomarkt. De resultaten van de nulmeting worden in de komende maanden verwacht. Drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt een nieuwe meting rondom de prevalentie van kansspelverslaving verricht. Daarnaast voert de Kansspelautoriteit jaarlijks een marktscan uit. Op basis van deze scans en de resultaten van de metingen kunnen de ontwikkelingen rondom kansspelverslaving nader geduid worden. Ik verwacht dat de bestaande metingen volstaan.
Bent u bereid het in de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent de modernisering van het speelcasinoregime zodanig aan te passen dat wettelijk of via lagere regelgeving niet wordt toegestaan dat in een casino 24/7 gespeeld kan worden?
Het speelcasinoregime is erop gericht de vraag naar kansspelen van het illegale aanbod te kanaliseren naar het legale aanbod. Het vergunde speelcasino aanbod is omgeven met waarborgen om kansspelverslaving tegen te gaan, consumentenbescherming te waarborgen en fraude en andere criminaliteit tegen te gaan. Indien blijkt dat er op niet-reguliere tijdstippen een vraag naar kansspelen is, zie ik liever dat aan die behoefte voldaan wordt door gereguleerd aanbod dan dat consumenten illegaal aanbod op zoeken. Op dit moment zie ik geen aanleiding een dergelijke beperking voor te stellen.
Hoe beoordeelt u de opsplitsing van het pand in Rotterdam (twee gedeelten, één voor speeltafels en één voor gokautomaten) in het licht van de opvatting van dit kabinet over de ongewenste scheiding hiervan binnen een casino? («Een speelcasino dat geen tafelspelen aanbiedt, kan dan ook niet worden aangemerkt als een speelcasino, maar lijkt daarentegen veel meer op een speelautomatenhal. Omdat de vraag naar tafelspelen moet kunnen worden toegeleid naar legaal aanbod (de kanalisatiegedachte), zijn vergunninghouders verplicht om tafelspelen in hun speel-casino aan te bieden»).3
Het aanbieden van tafelspelen vind ik een wezenskenmerk van een compleet spelaanbod in een speelcasino. Tegelijk dient het handelen van Holland Casino beoordeeld te worden vanuit de thans geldende wet- en regelgeving ten aanzien van het aanbieden van kansspelen. Het oordeel of Holland Casino met een dergelijke opsplitsingvoldoende navolging geeft aan de bij of krachtens de Wet op de kansspelen gestelde vereisten is aan de Kansspelautoriteit.
Molukse gevangenen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geen familiecontact is zwaarste straf» over Molukse gevangenen die ver van hun familie zijn opgesloten?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de in het artikel genoemde gevangenen zijn opgesloten omdat zij in 2007 een Molukse krijgsdans opvoerden waarbij de vlag van de RMS (Republiek der Zuid-Molukken) werd ontvouwd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De genoemde gevangenen zijn in juni 2007 opgepakt omdat zij tijdens culturele festiviteiten in het stadion van Ambon de RMS vlag toonden en de traditionele dans «Cakalele» uitvoerden in het bijzijn van de toenmalige Indonesische president Yudhoyono. Nederland beschouwt het tonen van een dergelijke vlag als een uiting van de vrijheid van meningsuiting.
Beschouwt u de gevangenen als gewetensgevangenen die onterecht veroordeeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de gevangenen kort na de arrestatie gemarteld werden en bovendien ondervoed en verwaarloosd zijn, zoals een onderzoeker van Human Rights Watch stelde na een bezoek eerder dit jaar? Zo nee, welke informatie heeft u dan over de toestand van de gevangenen?
De berichten over een slechte behandeling en gezondheidsproblemen van de gevangenen zijn door Nederland bij diverse gelegenheden onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten. Direct na het nieuws van de arrestaties heeft de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de gevangenen en grote zorgen geuit bij zijn Indonesische counterpart over de hoge straffen die hen waren opgelegd. Na de zorgelijke berichten over de slechte behandeling van de gevangenen is door de Nederlandse ambassade in Jakarta navraag gedaan bij de Indonesische autoriteiten en het lot van de gevangenen nogmaals onder de aandacht gebracht. Uit de ingewonnen informatie kon niet met zekerheid worden afgeleid dat de arrestanten zijn gemarteld. Nederland heeft en marge van de VN-Mensenrechtenraad in 2008 in Genève de Indonesische autoriteiten verzocht de nationale wetgeving in lijn te brengen met de vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen. Nederland zal aandacht blijven vragen voor de situatie van de gevangenen.
Dringt Nederland aan op goede medische zorg voor deze en andere gevangenen in Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over Molukse gevangenen dat het kabinet de plaatsing van Molukse gevangenen dichter bij huis met de Indonesische regering zal opnemen, en dat dit ook in EU-verband zal worden opgepakt?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u zich sinds uw aantreden heeft ingespannen om Indonesië ertoe te bewegen dat gevangenen in de buurt van familieleden worden opgesloten zodat bezoek mogelijk wordt?
De verblijfplaats van de Molukse gevangenen is op verschillende niveaus en meerdere malen ter sprake gebracht. Sinds mijn aantreden is de situatie van de gevangenen aan de orde gesteld tijdens hoogambtelijke politieke consultaties in 2015. In maart 2016 heb ik met coördinerend Minister van Politieke en Veiligheidszaken Luhut Panjaitan gesproken over mensenrechten en de situatie met betrekking tot de Molukken en Papua. Tijdens het recente bezoek van president Widodo aan Nederland is de mensenrechtensituatie op de Molukken en de vrijheid van meningsuiting zowel door mijzelf als door Minister-President Rutte opgebracht. Ook tijdens de laatste EU-Indonesië Mensenrechtendialoog in november 2014 is aandacht gevraagd voor detentieomstandigheden in Indonesische gevangenissen. Nederland heeft in EU verband verzocht de detentieomstandigheden en de plaatsing van de Molukse gevangenen dichterbij huis ook aan de orde te stellen tijdens de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 28 juni dit jaar.
Audiodescriptie bij film en televisie voor blinden, slechtzienden en meervoudig gehandicapten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijkheid van audiodescriptie voor blinden, slechtzienden en meervoudig gehandicapten bij film en televisie en de applicatie «Earcatch»?
Ja.
Op welke wijze worden bij de NPO (Nederlandse Publieke Omroep) voorzieningen getroffen voor audiodescriptie?
In hoeverre maakt het voorzien in audiodescriptie onderdeel uit van het beleid van de NPO?
Momenteel worden de uitkomsten van de pilot en de ervaringen ten aanzien van trainingen voor NPO-medewerkers door de NPO geëvalueerd. Eén van de voorlopige conclusies die hieruit getrokken kan worden, is dat lang niet alle programma’s geschikt zijn voor audiodescriptie. Omdat films zich in de regel wel goed lenen voor audiodescriptie, zijn en worden Telefilms in 2016 en 2017 voorzien van audiodescriptie. Omdat voor audiodescriptie een separaat script moet worden geschreven, en omdat dat moet worden ingesproken door stemacteurs, is het een relatief kostbare voorziening en is er aanzienlijk meer tijd en inzet van bijzondere expertise mee gemoeid dan met ondertitelen.
Op welke wijze worden bij het Nederlands Filmfonds voorzieningen getroffen voor audiodescriptie?
Alle bioscoopfilms die subsidie ontvangen van het Nederlands Filmfonds, moeten worden voorzien van audiodescriptie en ondertiteling. Dit staat in het Financieel en Productioneel Protocol (hierna: Protocol), dat van toepassing is op alle regelingen van het Filmfonds. De hiervoor noodzakelijke kosten moeten in de begroting worden opgenomen. Het Protocol is toegankelijk via de website van het Nederlands Filmfonds. Naast de verplichting in het Protocol verleent het Filmfonds ook financiële steun voor audiodescriptie, tot maximaal € 6.000.
In hoeverre maakt het voorzien in audiodescriptie onderdeel uit van het beleid van het Nederlands Filmfonds?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt ondertiteling voor dove en slechthorende mensen zich tot audiodescriptie voor blinden, slechtzienden en meervoudig gehandicapten? Kunt u toelichten wat de beweegredenen en overwegingen zijn op basis waarvan ondertiteling van het televisieprogramma-aanbod bij de NPO wettelijk verplicht is, en vastgelegd in het Mediabesluit 2008, en audiodescriptie niet?
Er geldt in Nederland op grond van de Mediawet 2008 en het Mediabesluit 2008 voor de landelijke publiek omroep en de landelijk opererende commerciële omroepen een verplichting om televisieprogramma’s van ondertiteling te voorzien.
Deze verplichting kon vanwege beschikbare technische voorzieningen en beperkte kosten relatief simpel worden ingevoerd.
Voor audiodescriptie geldt die verplichting niet. Daarbij speelt een rol dat adequate technische mogelijkheden in Nederland pas in de loop van 2015 beschikbaar zijn gekomen. Ik wil eerst onderzoeken hoe die techniek ervaren en gebruikt wordt en ook de uitkomsten van de evaluatie van de NPO afwachten alvorens verdere stappen te ondernemen. Daarbij speelt ook het kostenaspect een rol.
Wat zijn de resultaten en uitkomsten van de pilot bij de NPO met audiodescriptie voor televisie?
De evaluatie is nog niet afgerond. Ik zal deze betrekken bij de verdere beleidsvorming.
Kunt u aangeven hoe audiodescriptie voor (publieke) televisie en film is geregeld in andere landen zoals Groot-Brittannië, Duitsland, België, Frankrijk en Luxemburg? Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe u de regels in Groot-Brittannië apprecieert, waar een verplichting bestaat voor een bepaald percentage programma’s met audiodescriptie?
In Groot-Brittannië is in de Communications Act 2003 een bepaling opgenomen die de mogelijkheid biedt voor OFCOM om een code op te stellen. De code «Ofcom’s Code on Television Access Sevices» kent «targets» die nagestreefd dienen te worden. Voor audiodescriptie is het stapsgewijs op te bouwen percentage vastgesteld op 10 procent. OFCOM kan op basis van verschillende criteria ontheffing verlenen van deze verplichting, zoals op basis van de omvang van de beoogde doelgroep, technische beperkingen en de te maken kosten in verhouding met de andere criteria.
Ook Vlaanderen kent een wettelijke regeling inzake audiodescriptie. Deze regeling is echter zeer terughoudend geformuleerd: in een kalenderjaar minstens één Nederlandstalig fictieprogramma toegankelijk maken door middel van audiobeschrijving. In de beheersovereenkomst 2016–2020 formuleert de VRT als doelstelling: minstens 1 (kwaliteits)fictiereeks per jaar, met tegen 2020 audiodescriptie van alle zondagavondfictie.
Wat opvalt aan beide regelingen is de gefaseerde aanpak en het onderscheid dat wordt gemaakt in doelstellingen inzake ondertiteling (80 procent) en audiodescriptie. Ook wordt rekening gehouden met verschillende programma’s die zich wel of niet lenen voor audiodescriptie. In de Britse regeling worden daartoe verschillende criteria gehanteerd om audiodescriptie al dan niet toe te passen.
Kunt u tevens toelichten of er regels zijn afgesproken in de Europese Unie over het aanbieden van televisie en film met audiodescriptie? Zo ja, kunt u (kort) uiteenzetten wat die regels inhouden, en in hoeverre Nederland daaraan voldoet?
Artikel 7 van audiovisuele mediadiensten bepaalt dat lidstaten de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten aansporen om ervoor te zorgen dat hun diensten gefaseerd toegankelijk gemaakt worden voor personen met een visuele of auditieve handicap. Het artikel is echter geen verplichting voor lidstaten om dat in alle gevallen via wettelijk opgelegde verplichtingen te bereiken. In eerste instantie is er voor gekozen om, onder andere vanwege technische beperkingen, alleen voor ondertiteling in de Mediawet 2008 een verplichting op te nemen.
Onveiligheid voor homo's en lesbiennes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eén derde van homo's en lesbiennes voelt zich onveilig bij stappen in Stad»1 en herinnert u zich uw antwoorden op vragen over een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen?2
Ja.
Bent ook u onaangenaam verrast over de uitkomsten van het onderzoek van het COC Groningen naar onveiligheidsgevoelens bij homo's en lesbiennes in het uitgaansleven in Groningen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit de LHBT-monitor 2016 van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat 30,2% van de homo’s en lesbiennes zich rondom uitgaansgelegenheden onveilig voelt. De uitkomsten van het onderzoek van het COC Groningen komen dus overeen met het landelijke beeld.
Onder biseksuelen en heteroseksuelen voelen respectievelijk 25,2% en 24,4% zich onveilig rondom uitgaansgelegenheden. Dit is een significant verschil met homo’s en lesbiennes. Ik ben van mening dat het ongewenst is dat een bepaald deel van de bevolking zich minder veilig voelt. Een groter percentage onveiligheidsgevoelens bij LHBT’ers is overigens niet enkel het geval rondom uitgaansgelegenheden, maar ook bijvoorbeeld in het centrum van een woonplaats, op plekken waar jongeren rondhangen of in het openbaar vervoer.
Komt het gegeven dat één derde van de homo's en lesbiennes zich onveilig voelt in het uitgaansleven in Groningen overeen met het landelijke beeld? Over welke cijfers ten aanzien van onveiligheid en onveiligheidsgevoelens voor homo's en lesbiennes in het uitgangsleven of openbare ruimte beschikt u?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat bij geen van de 79 incidenten, waarbij seksuele geaardheid de afgelopen twaalf maanden een rol speelde, aangifte bij de politie is gedaan? Zo ja, hoe komt dat? Deelt u dan ook de mening dat dit schokkend en zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De 79 incidenten die worden genoemd in het artikel van RTV Noord zijn afkomstig van het COC Groningen en Drenthe. Deze incidenten betreffen dus geen politiegegevens en het is mij niet bekend om wat voor soort incidenten het gaat. Ik kan om die reden dus ook niet beoordelen of en zo ja waarom dan niet aangifte is gedaan bij de politie. Incidenten met betrekking tot de discriminatiegrond seksuele geaardheid worden overigens in zijn algemeenheid juist relatief vaak bij de politie gemeld, bijvoorbeeld in vergelijking met cijfers van meldingen bij de anti-discriminatievoorzieningen.
Uit onderzoek van het SCP blijkt dat lesbische vrouwen en homoseksuele mannen met name negatieve bejegening ervaren. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitgescholden of nageroepen worden. Ook met betrekking tot het uitgaan is dit de meest genoemde vorm van discriminatie. Andere vormen van discriminatie worden minder ervaren. In de rapportages over door de politie geregistreerde discriminatie incidenten is de grootste categorie eveneens discriminatoire scheldpartijen, belediging komt bij de grondslag seksuele geaardheid significant vaker voor dan bij de andere grondslagen.
Is het nog steeds zo dat agenten ontraden aangifte te doen van dergelijke incidenten? Zo ja, waarom is dat het geval? Deelt u de mening dat dergelijke aangiftes serieus genomen moeten worden? Hoe gaat u er voor zorgen dat politieambtenaren beter geïnstrueerd worden met betrekking tot het opnemen van dergelijke aangiftes? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Aangiften n.a.v. dergelijke incidenten dienen serieus genomen te worden. Burgers worden aangespoord aangifte te doen van elk strafbaar feit. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces, een betere terugkoppeling naar slachtoffers en een gedegen opleiding en opleidingsniveau van, onder andere, intake- en servicemedewerkers. Voorts wordt gewerkt aan een nieuw convenant met ketenpartners en wordt gewerkt aan een hernieuwd reactieprotocol, zodat discriminatiezaken waar nog nodig beter worden worden opgepakt.
Over welke cijfers met betrekking tot de aangiftebereidheid bij incidenten, waarbij de seksuele geaardheid van het slachtoffer een rol speelde, beschikt u?
Er zijn mij geen specifieke cijfers bekend met betrekking tot de aangiftebereidheid bij incidenten waarbij seksuele geaardheid van het slachtoffer een rol speelde. Uit onderzoek naar ervaren discriminatie door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)4 blijkt dat de meldingsbereidheid met betrekking tot ervaren discriminatie laag is. Ook uit eerder onderzoek bleek dat tot 70 procent van de gevallen van discriminatie niet wordt gemeld5.
Wat gaat u concreet doen om de aangiftebereidheid van geweld of discriminatie tegen homo's en lesbiennes te vergroten?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie6 is ingegaan op de inzet van het kabinet om de bewustwording en aangifte- en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. In september 2015 is de meerjarige brede voorlichtingscampagne «Zet een streep door discriminatie» van start gegaan. Om specifiek de aangiftebereidheid van homo’s en lesbiennes te vergroten wordt in mijn opdracht momenteel een deelcampagne gehouden in LHBT-media. Met hetzelfde doel zal mijn ministerie de campagne zichtbaar maken door deelname aan de Amsterdam Gay Pride.
Daarnaast spelen de Roze in Blauw netwerken in de politie-eenheden een steeds actievere rol in het ondersteunen van operationeel politiewerk. Naast bemiddelen en ondersteunen hebben zij een belangrijke rol in het versterken van kennis en vakmanschap van politiemensen en kunnen zij ook drempelverlagend zijn voor het doen van aangifte.
De invoering van de verevening voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat – in weerwil van het advies van ECPO dat bij toepassing van een model van verevening geen sprake mag zijn van grote regionale verschillen – bij de herverdeling van middelen door de invoering van de verevening voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs, toch grote regionale verschillen blijken te ontstaan in de toedeling van de extra middelen?1
In de negende voortgangsrapportage passend onderwijs, verzonden op 22 juni 2016, is beschreven dat ik niet voornemens ben om de ondersteuningsmiddelen voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro) te verevenen. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat de verschillen in behoeften voor ondersteuning in de vorm van lwoo en pro ongelijk zijn verdeeld over het land. Hoe de middelen wel verdeeld kunnen worden over de samenwerkingsverbanden is nu nog niet bekend. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage ga ik daarover in overleg met scholen en samenwerkingsverbanden. Of de nieuwe systematiek gaat leiden tot grote regionale verschillen is op dit moment dan ook nog niet te zeggen.
Is het u bekend dat bijvoorbeeld in de provincie Groningen het samenwerkingsverband Groningen Stad 20.01 er plusminus € 6 miljoen op vooruit gaat (voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs/leerwegondersteunend onderwijs), terwijl het samenwerkingsverband Groningen Ommelanden plusminus € 4 miljoen inlevert (voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs/leerwegondersteunend onderwijs), en dit ten opzichte van de huidige situatie in de provincie Groningen een verschil van plusminus € 10 miljoen oplevert?
Deze berekening gaat waarschijnlijk uit van de veronderstelling dat de ondersteuningsmiddelen voor lwoo en pro worden verevend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ben ik niet voornemens om die middelen te gaan verevenen. Voor wat betreft de zware ondersteuning gaan beide samenwerkingsverbanden er door de herverdeling binnen passend onderwijs op vooruit.
Bestaat er een gevaar dat deze ontwikkeling een bedreiging vormt voor de verdere vormgeving van passend onderwijs en de transities binnen de gemeenten in deze regio temeer er naast de verevening sprake is van een opeenstapeling van problematiek (herverdeling jeugdhulpbudgetten, provinciebrede herverdeling voortijdig schoolverlaten-budgetten, aardbevingsproblematiek, mogelijk negatieve effecten van de nieuwe bekostigingssystematiek2?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is besloten om niet te gaan verevenen voor de ondersteuningsmiddelen van lwoo en pro.
Hoe verhoudt het negatief effect van de herverdeling voor de provincie Groningen, exclusief de Stad Groningen, zich tot de ondersteuningsvraag in die regio (jeugdhulp, voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, leerwegondersteunend onderwijs)? Is deze daar aantoonbaar kleiner (geworden) dan die in de Stad Groningen?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is het nog te vroeg om hier iets over te zeggen.
Bent u bekend met de negatieve effecten (forse toekenning RMC 03 door studenten, minimale toekenning RMC 01 en RMC 02 door grote regionale spreiding) van de huidige APC-toekenning rondom de middelen ter bestrijding van het voortijdig schoolverlaten in de RMC-regio’s in de provincie Groningen?3
De regionale middelen voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten bestaan uit een aantal onderdelen. U doelt in uw vraag op het deel dat in de huidige situatie bestemd is voor de Plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. In de huidige situatie wordt het Plusvoorzieningenbudget regionaal berekend op grond van het aantal leerlingen tot 23 jaar dat woonachtig is in een postcodegebied dat op grond van diverse factoren is aangemerkt als armoedeprobleemcumulatiegebied (apcg) uit de armoedemonitor van het CBS en het SCP. De aanname hierbij was dat deze jongeren vaker te maken hebben met multiproblematiek en daardoor zodanig overbelast zijn dat zij een verhoogd risico hebben op uitval. RMC-regio 3, Centraal en Westelijk Groningen, heeft meer apcg-leerlingen dan de RMC-regio’s 1 en 2.
De Minister van OCW heeft u met haar brief «Succesvolle aanpak voortijdig schoolverlaten krijgt een krachtig vervolg» van 15 februari jl. geïnformeerd over de vervolgaanpak vsv. Deze aanpak omvat onder meer aanpassingen in de vsv-middelen, inclusief het budget waarop u doelt.4 In de nieuwe situatie vanaf 1 augustus a.s. mag het budget breder worden ingezet. Het geld mag voortaan ook besteed worden aan regionale vsv-maatregelen voor andere doelgroepen dan alleen de overbelasten. Daarbij past een andere verdeling van het budget. De strikte koppeling met apcg wordt losgelaten. Dit heeft een evenwichtiger verdeling van het budget over de regio’s tot gevolg.
Is het u bekend dat gemeenten en onderwijs in Samenwerkingsverband VO 20.02 en Samenwerkingsverband PO 20.01 nauw samenwerken en ondanks de forse ondersteuningsvraag steeds beter in staat zijn om thuisnabij passend onderwijs en jeugdhulp te bieden middels innovatieve pilots met de huidige budgetten?
Ja.
Welke maatregelen denkt u te nemen om deze ongelijkheid op te heffen en thuisnabij aanbod van jeugdhulp en onderwijs (infrastructuur) te kunnen blijven realiseren in deze krimpregio?
Ik zie momenteel geen reden om aanvullende maatregelen te treffen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is nog niet bekend wat de effecten zullen zijn van de nieuwe bekostigingssystematiek voor lwoo en pro. Van een ongelijke situatie is nu dus geen sprake. Uit overleg met het samenwerkingsverband Groningen Ommelanden blijkt bovendien dat de samenwerking met gemeentes goed is en dat er hard wordt gewerkt om een dekkend geheel van ondersteuningsvoorzieningen te organiseren.
Gaat u het advies van ECPO dat in een dergelijke situatie «zo lang er sprake is van twee aparte beleidstrajecten (één voor leerlingen in sociale achterstandssituaties en één voor leerlingen die speciale onderwijszorg nodig hebben), speciale maatregelen voor leerlingen die tot de doelgroep van het onderwijsachterstandsbeleid behoren beter via het onderwijsachterstandsbeleid dan via dat voor speciale onderwijszorg geregeld kunnen worden» opvolgen? Zo ja, hoe denkt u dat te doen? Zo nee, waarom niet?4
Het advies van ECPO is conform staand beleid. Op dit moment is er immers sprake van twee aparte beleidstrajecten. Het achterstandenbeleid is vormgegeven via de Regeling leerplusarrangementen. Hierdoor wordt gecompenseerd voor het risico van leerlingen op onderwijsachterstand vanwege het sociale milieu. Daarnaast voorziet passend onderwijs in extra ondersteuning voor leerlingen die dat nodig hebben. Dat kan zowel lichte als zware ondersteuningsvraagstukken zijn. De verevening van de middelen voor de zware ondersteuning is mogelijk, omdat het onderwijsachterstandenbeleid voldoende compenseert voor sociale achterstand.
Gesjoemel met gevaarlijke stoffen tussen Eindhoven en Venlo |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel met giftreinen tussen Eindhoven en Venlo»?1
Ja
Is het waar dat op het traject Eindhoven–Venlo de afgelopen maanden vier soorten stoffen vervoerd zijn die op dit traject überhaupt niet vervoerd mogen worden? Zo ja, hoe is dit mogelijk en welke consequenties worden hieraan verbonden? Zo nee, wat klopt er wel van de berichtgeving?
Nee. In Nederland bestaat geen verbod voor het vervoer van een bepaalde stofcategorie. Zie voor een nadere toelichting op de vraag in hoeverre er in het kader van Basisnet stoffen vervoerd mogen worden, de toelichting onder «Uitvoering van de Wet basisnet» zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief.
Wat betekenen de overschrijdingen van de risicoplafonds voor de veiligheid van de omwonenden?
Een overschrijding betekent concreet dat de zogeheten plaatsgebonden risicocontour, uitgedrukt in een afstand in meters ten opzichte van het midden van de spoorbundel, verder van het spoor af komt te liggen. Een van de uitgangspunten van Basisnet is dat er zich binnen deze ruimte geen woningen mogen bevinden. Door de nu geconstateerde overschrijdingen ligt deze contour dus weliswaar verder van het spoor, maar bevinden zich met het daadwerkelijk gerealiseerde vervoer geen woningen erbinnen.
Welke maatregelen zijn de afgelopen periode reeds genomen om (nieuwe) overschrijdingen van de basisnetplafonds te voorkomen? Wat is het effect geweest van deze maatregelen?
De Wet basisnet is per 1 april 2015 van kracht geworden en de kwartaal-rapportages laten voor het eerst overschrijdingen zien. Tot nu is het besluit genomen om de Basisnetresultaten van de omleidingsroutes vanwege het Derde Spoor per kwartaal te publiceren in plaats van jaarlijks. Hierdoor is eerder inzichtelijk waar zich welke knelpunten ten opzichte van de risicoplafonds gaan voordoen. Voordat verdere concrete maatregelen worden genomen is het van belang dat de oorzaken goed in beeld zijn gebracht. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Welke inspanningen hebben goederenvervoerders en verladers, conform de door hen uitgesproken intentie, geleverd om gevaarlijke stoffen zo veel als mogelijk via de Betuweroute te vervoeren?2 Wat is uw oordeel over de geleverde inspanningen?
De mate waarin vervoerders zich hebben ingespannen om gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk via de Betuweroute te vervoeren, is onderdeel van de analyse die nu wordt uitgevoerd. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Verwacht u over de jaren 2015 en 2016 te kunnen voldoen aan onderstaande toezeggingen van uw voorganger aan de Kamer, te weten: «Daarbij is tevens aangegeven dat ook met deze extra transporten [als gevolg van werkzaamheden Derde Spoor] het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds van het Basisnet zal moeten blijven»3 en «Van belang is dat in alle gevallen de omgevingsrisico’s van dat vervoer niet hoger mogen zijn dan de in Basisnet vastgelegde risicoplafonds»?4
De door u aangehaalde uitspraken gelden nog onverkort. De recent en voor het eerst beschikbaar gekomen resultaten vormen aanleiding voor maatregelen om met behulp van de nu uit te voeren analyse – het vervoer van gevaarlijke stoffen alsnog binnen de risicoplafonds van Basisnet te brengen.
Het bericht ‘Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar»?1
Ja
In hoeverre zijn er bij u besmettingsgevallen met malware bij Nederlandse ziekenhuizen bekend?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn geen concrete meldingen van cyber incidenten bekend. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zijn er in het afgelopen jaar twee vrijwillige meldingen van malware besmettingen geweest. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Pia Dijkstra en Kees Verhoeven (d.d. 11 mei 2016) betreffen deze meldingen aanvallen op kantoorautomatisering en zijn er bij het NCSC geen signalen bekend dat deze aanvallen hebben geresulteerd in grootschalige uitval of verstoring.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u zei dat «het de eigen verantwoordelijkheid van ziekenhuizen is om de informatiebeveiliging op orde te hebben»? Kunnen ziekenhuizen de expertise van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) inroepen om hun informatiebeveiliging op orde te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Ja
In eerdere beantwoording is aangegeven dat informatiebeveiliging een eigen verantwoordelijkheid van de zorginstelling is, ongeacht de mate van ondersteuning die het NCSC een partij biedt. In de EU richtlijn inzake Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB) wordt de zorgsector overigens wel aangewezen als sector waarbinnen moet worden bepaald welke specifieke organisaties aanbieders van essentiële diensten zijn en in verband hiermee onder bepaling van de richtlijn komen te vallen. Over de implementatie van de NIB-richtlijn en verdere acties wordt de Tweede Kamer door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Er is sprake van een omvangrijk aantal activiteiten op het gebied van cybersecurity in de zorg, die met betrokkenheid van het NCSC, worden ontplooid. Allereerst heeft het NCSC in samenwerking met de sector een Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de zorg opgezet. Een ISAC is een publiek-privaat sectoraal samenwerkingsverband, waarbinnen op tactisch niveau deelnemers van verschillende ziekenhuizen onderling informatie en ervaringen uitwisselen over cybersecurity en kwetsbaarheden in de sector («situational awareness»).
Daarnaast wordt gewerkt aan de inrichting van een Computer Emergency Response Team (CERT) voor de zorg (Z-CERT). Tot slot publiceert het NCSC openbare kennisproducten (o.a. het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN) en Factsheets) die zorginstellingen kunnen gebruiken bij het verbeteren van hun informatiebeveiliging.
Binnenkort verschijnt ook de tweede druk van het «Convenant Veilige toepassing van medische technologie». Het convenant is een veldnorm voor de instellingen voor medisch-specialistische zorg en biedt handvatten voor de totale levenscyclus van een medisch hulpmiddel. Daarin wordt het aspect «cybersecurity» aangemerkt als onderdeel van de risicoanalyse.
Bent u bereid onderzoek te doen onder Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen, naar het voldoen van apparatuur aan de privacyregelgeving, het gebruikmaken van versleutelde verbindingen bij op het netwerk aangesloten apparaten en beleid rondom het dichten van kwetsbaarheden in software van medische apparatuur?
Informatiebeveiliging is een eigen verantwoordelijkheid van een zorginstelling. De NEN 7510 (en NEN 7512) – waar de ziekenhuizen nu al aan moeten voldoen – geven allerlei technische en organisatorische normen hoe informatiebeveiliging en privacy kan worden bereikt. Deze normen zijn zowel gericht op het voorkómen van incidenten als op het voorbereid zijn wanneer ze optreden. Ziekenhuizen zullen zelf moeten nagaan of nieuwe apparatuur voldoet aan de beveiligingseisen die in deze normen zijn gesteld. Ziekenhuizen kunnen hun informatiebeveiligingsbeleid en de beveiligingsmaatregelen ook periodiek laten auditen.
Informatiebeveiliging van medische hulpmiddelen, waaronder medische apparatuur, maakt deel uit van het ontwikkel (design) proces. In de essentiële eisen die de huidige Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn voorschrijft staat dit weliswaar nog niet expliciet zo genoemd, maar in de tekst van de aankomende verordening wel. Onder Nederlands Voorzitterschap is op 15 juni jl. over deze verordening politiek akkoord bereikt.
De IGZ ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg. Het genoemde convenant bij het antwoord op vraag 3 valt hier ook onder.
In het Algemeen Overleg van woensdag 29 juni heb ik de TK geïnformeerd over mijn aangekondigde onderzoek, een quickscan, dat ik uitvoer naar de praktijk rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging in de ziekenhuizen en GGZ-instellingen. Hierin zal ik onder meer kijken naar de omgang met medische gegevens, de vindbaar- en toegankelijkheid daarvan en voor wie, hoe groot de rol is die privacy en informatiebeveiliging speelt in de eigen dienstverlening en bij uitbesteding van bijvoorbeeld het digitaliseren van patiëntendossiers, of er in de instelling specifiek mensen zijn die verantwoordelijk zijn voor de informatiebeveiliging en hoe deze verantwoordelijkheid is belegd in de Raad van Bestuur en of er geoefend wordt in de organisatie met informatiebeveiligingsincidenten (bijvoorbeeld een hack).
Deelt u de mening dat de maatschappelijke acceptatie van medische innovaties afhangt van het vertrouwen dat patiënten hebben in de (cyber)veiligheid van het apparaat en de veilige omgang met gegenereerde (persoons)gegevens? Zo ja, op welke manier draagt u daaraan bij? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van medische hulpmiddelen is een belangrijke voorwaarde voor het gebruik. Medische hulpmiddelen dienen, voordat zij tot de markt worden toegelaten, beoordeeld te worden om te bepalen of zij geproduceerd zijn conform de essentiële eisen van de Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn. Cyberveiligheid vormt een groeiend onderdeel van deze beoordeling, gezien de toegenomen verbondenheid van medische apparatuur met de lokale zorginformatiesystemen en de data die deze apparaten verzamelen en verwerken. Er wordt veelal gewerkt volgens de privacy en security by design principes3, waarbij de apparaten niet zonder reden verbonden zijn met openbare netwerken en data niet zonder reden beschikbaar wordt gesteld aan anderen. De beoordeling en certificering van medische hulpmiddelen gebeurt aan de hand van internationale normen, waarin privacy en cyberveiligheid ook meegenomen worden.
Er is een groeiend bewustzijn rondom de risico’s van de steeds meer verbonden medische apparaten. Tevens wordt gewerkt aan het vergroten van het risicobewustzijn bij zorgverleners en instellingen op het gebied van cyberveiligheid en privacy. Zo heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een Netwerk Informatiebeveiliging waar kennis en ervaring wordt uitgewisseld, is er een 4-daagse cursus informatieveiligheid ontwikkeld en wordt dit jaar voor het zesde jaar een bewustwordingsweek georganiseerd waar zorgverleners in ziekenhuizen worden gewezen op de risico’s van cyberveiligheid en privacy, en de maatregelen die zij daartegen kunnen nemen. Voor meer informatie daarover verwijs ik u naar http://www.zorgzekeren.nl/. Ik steun dit initiatief van harte.
Bent u bereid, gezien het belang van medische innovaties voor de kwaliteit van de zorg, om een landelijke aanpak te organiseren om de cyber veiligheid van ziekenhuizen en andere zorginstellingen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De eerder genoemde Z-CERT is een landelijk georganiseerde aanpak om cyberveiligheid in de ziekenhuizen te verhogen. De ISAC, heeft eveneens als doel om de cyberveiligheid door de uitwisseling van kennis en informatie te verhogen en is reeds landelijk georganiseerd.
Daarnaast zal ik, zoals eerder ook al in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, met de leden van het Informatieberaad (ondermeer de zorgkoepels, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland) bespreken of het noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen om extra waarborgen te realiseren en «privacy en security by design4» te stimuleren.
Tot slot verwijs ik naar het aangekondigde onderzoek, een quickscan, rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging binnen de ziekenhuizen en GGZ-instellingen, waarover ik u voor eind van dit jaar informeer. Ik zal aan de hand van de bevindingen bezien wat nog extra nodig is.
De discrepantie tussen het door banken gestelde beleid m.b.t. arbeidsrechten en de misstanden in de kleding- en elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bankwijzer naar vakbondsvrijheid en leefbaar loon in de kleding- en elektronicasector?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het onderzoek laat zien dat de bankengroepen hun verantwoord investeringsbeleid of verantwoord beleggingsbeleid op orde hebben. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er verbetering nodig is in het engagement van bankengroepen op vakbondsvrijheid en leefbaar loon naar hun klanten in de elektronica- en textielsector. Ook komt naar voren dat de transparantie over de beoordeling van risico’s moet worden verbeterd als de duurzaamheidsanalyse wordt uitgevoerd door een extern bureau. Het onderzoek geeft geen volledig beeld van de gehele due diligence praktijk van de bankengroepen.
Het is teleurstellend dat de «Eerlijke Bankwijzer» concludeert dat een aantal bankengroepen hun invloed weinig tot onvoldoende gebruiken. Nederlandse bankengroepen behoren zich te houden aan de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties (UNGPs) en het kabinet verwacht dat de bankengroepen die een onvoldoende scoren zorgen dat zij vaker hun invloed gebruiken om hun klanten te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te produceren.
Het beleid van de meeste bankengroepen is volgens de «Eerlijke Bankwijzer» ruim voldoende tot uitstekend geregeld. Een gedegen beleid is het startpunt van goede due diligence. Ook is het positief dat vier van de negen bankengroepen ruim voldoende tot uitstekend scoren op uitvoering van hun beleid. Het uitoefenen van invloed door middel van dialoog met klanten en stemgedrag bij aandeelhoudersvergaderingen is een belangrijk onderdeel van due diligence. Dit is vastgelegd in de OESO richtlijnen en in de UNGPs.
Hoe bestempelt u het feit dat banken nalatig zijn in de zorg die ook zij dragen voor de arbeidsomstandigheden in bedrijven en sectoren waarin ze (direct dan wel indirect) investeren? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat meerdere banken feitelijk niet die zorg als hiervoor bedoeld dragen, terwijl ze op papier wel beweren dat te doen?
Banken hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hun investeringen niet verbonden zijn aan arbeidsrechtenschendingen. Zij behoren hun invloed te gebruiken om de bedrijven waarin zij investeren te bewegen tot het respecteren van vakbondsvrijheid en het betalen van een leefbaar loon. Goed beleid op maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk en het effect moet zichtbaar zijn in de praktijk.
Het rapport stelt dat twee van de onderzochte financiële dienstverleners, Aegon en Delta Lloyd, onvoldoende scoren op de praktijk, zoals het engagement met investeringsrelaties, terwijl ze op beleid hoog scoren. Dit beeld is zorgelijk.
Aegon heeft de «Eerlijke Bankwijzer» laten weten het te waarderen dat dit onderwerp onder de aandacht is gebracht. Aegon is gestart met gesprekken met twee bedrijven uit de kledingindustrie. Het richt zich daarbij tevens op leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Dit is een positief signaal en het is belangrijk dat dit verdere opvolging krijgt.
De overige zeven onderzochte banken scoren voldoende tot uitstekend. De bankengroepen waar nog ruimte is voor verbetering zullen hun engagement moeten versterken en inzichtelijk moeten maken hoe ze dit doen.
Naar aanleiding van het rapport heeft ING laten weten zich te kunnen vinden in de analyse van de «Eerlijke Bankwijzer» dat er meer aandacht moet komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. ING neemt de aanbevelingen van de «Eerlijke Bankwijzer» serieus en staat open voor suggesties ter verbetering van haar duurzaamheidsbeleid.
ABN AMRO heeft in juni 2015 aangekondigd om als eerste financiële instelling ter wereld de «Guiding Principles Reporting Framework» van de Verenigde Naties2 toe te passen op haar duurzaamheidsverslag vanaf 2016. Hiermee worden de transparantie en interne processen, gericht op het respecteren van mensenrechten, versterkt.
Kunt u toelichten welke stappen u voornemens bent te zetten om de verantwoordelijkheid van de bancaire sector beter te waarborgen? En op welke wijze? Hoe kijkt u aan tegen het koppelen van consequenties aan een op papier vastgesteld beleid dat niet overeenkomt met de praktijk?
Om sectoren te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen onder de OESO richtlijnen en de UNGPs is het kabinet het IMVO-convenantentraject gestart. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft als één van de eerste sectoren vervolgens het initiatief genomen om te komen tot een convenant. Het kabinet ondersteunt de totstandkoming van dit convenant. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën zijn partij bij dit convenant.
Het convenant is gericht op due diligence en op de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen. Onder mensenrechten vallen ook de rechten zoals geformuleerd in de acht fundamentele conventies van de ILO. Het kabinet zet binnen het convenant in op afspraken die specifiek gericht zijn op arbeidsrechten, zoals leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Het kabinet onderstreept het belang dat er afspraken worden gemaakt over transparantie en over de invloed die banken uit kunnen oefenen op klanten. Het convenant is momenteel in de afrondende fase. Het is de verwachting dat het convenant na de zomer ondertekend zal worden. U wordt hierover geïnformeerd in de brief over de voortgang van de IMVO-convenanten die voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer wordt gestuurd.
Bent u verrast door de resultaten van het onderzoek, ook in het licht van uw inspanningen met de financiële sector om tot convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te komen? Wanneer verwacht u dat het IMVO-convenant met de bancaire sector wordt afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid aan de Kamer in uw beantwoording op deze vragen, en daarmee voorafgaand aan het af te sluiten IMVO-convenant, toe te lichten hoe u misleidende communicatie vanuit de sector over diens inzet ten aanzien van arbeidsrechten in de toekomst wil voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag met Canada (CETA) |
|
Rik Grashoff (GL), Jasper van Dijk , Agnes Mulder (CDA), Raymond de Roon (PVV), Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken geantwoord heeft dat unanimiteit nodig is voor Raadsbesluiten om het associatieverdrag tussen Oekraïne, de EU en haar lidstaten voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren?1
Ja.
Klopt het dat Nederland dus effectief een vetorecht had bij de twee besluiten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne?
Ja.
Klopt het dat Nederland dus ook effectief een vetorecht heeft bij een eventueel besluit over voorlopige toepassing van CETA?
Besluitvorming over associatieakkoorden geschiedt met unanimiteit in de Raad. Daarom had Nederland een vetorecht bij de besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing door de EU van het associatieakkoord met Oekraïne. CETA is geen associatieakkoord maar een handels- en investeringsakkoord. Of besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing van CETA zal geschieden met unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid is afhankelijk van de rechtsgrondslag. Omdat de Commissie nog geen voorstel heeft gedaan en de onderhandelingen in de Raad nog niet zijn begonnen, is nog niet bekend wat de rechtsgrondslag van het besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van CETA gaat worden. Ongeacht de rechtsgrondslag is het goed gebruik in de Raad dat besluitvorming op basis van consensus tussen alle lidstaten geschiedt.
Welke juridische adviezen over voorlopige toepassing van EU-verdragen heeft de Nederlandse regering of de Europese Raad het afgelopen jaar ontvangen?
Het kabinet is niet bekend met enig schriftelijk juridisch advies dat de Nederlandse regering of de (Europese) Raad afgelopen jaar heeft ontvangen over voorlopige toepassing van EU-akkoorden met derde landen.
Kunt u deze juridische adviezen over voorlopige toepassing zo spoedig mogelijk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over CETA, dat volgende week wordt gehouden?
Ja.
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ontvoering van de heer R. van Duijn |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het dossier van het strafrechtelijk onderzoek naar de ontvoering van de heer R. van Duijn? Kent u de brief1 van het College van procureurs-generaal in deze zaak? Waarom is niet al veel eerder excuses gemaakt voor het niet informeren van het betrokken slachtoffer over het verloop in de strafzaak?
Ja, ik ben bekend met deze zaak. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Justitie uw Kamer heeft medegedeeld (Aanhangsel 1969–1970, nr.1481) heeft de officier van justitie, hoofd van het parket Amsterdam, destijds de plaatselijke politie opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Daarop hebben gesprekken met dhr. Van Duijn plaatsgevonden, en zijn verschillende personen gehoord als vermoedelijke verdachten. De processen-verbaal die van het onderzoek zijn gemaakt hebben evenwel destijds naar het oordeel van het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijsmateriaal opgeleverd om met kans op succes een vervolging in te stellen tegen een (of meer) vermoedelijke verdachte(n). Het politiële onderzoek werd destijds nog niet als definitief geëindigd beschouwd. Het is niet meer na te gaan wanneer het onderzoek wel is geëindigd. De stukken uit het strafdossier zijn inmiddels geschoond (zie ook het antwoord op vraag2. Van het College van procureurs-generaal (hierna: het College) heb ik daarnaast vernomen dat er recent onder meer een persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden tussen het College en de heer Van Duijn en zijn raadsman. Daarbij zijn dhr. Van Duijn namens het Openbaar Ministerie ook excuses aangeboden voor het verloop van de zaak. Het past mij niet publiekelijk over de inhoud van deze contacten nadere uitspraken te doen.
Waarom is er destijds geen strafvervolging ingesteld tegen degenen tegen wie verdenkingen bestonden wegens betrokkenheid bij de ontvoering van de heer Van Duijn? Klopt het dat een van de verdachten in de media betrokkenheid bij deze ontvoering heeft toegegeven? Zo ja, heeft het Openbaar Ministerie hierin aanleiding gezien het strafrechtelijk onderzoek, ondanks mogelijke verjaring, te heropenen? Zo nee, waarom niet? Had dit niet sowieso aanleiding moeten zijn om al op dat moment excuses aan te bieden voor het niet vervolgen van deze verdachten, zeker gezien de omstandigheid dat de heer Van Duijn destijds al de namen van de betrokkenen als dader heeft genoemd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onder deze omstandigheden de heer Van Duijn ruimhartiger gefaciliteerd moet worden in het achterhalen van de waarheid dan een doorverwijzing naar de op hem betrekking hebbende archiefstukken? Zo ja, bent u bereid om in nauw overleg met de heer Van Duijn te onderzoeken of destijds terecht aanleiding bestond tot het staken van het strafrechtelijk onderzoek naar zijn ontvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 2 en 4 gesteld doe ik geen uitspraken over de inhoud van de contacten tussen het Openbaar Ministerie en de heer Van Duijn. Wel kan ik u het volgende mededelen. Het betreft een zaak uit 1970 waarbij het Openbaar Ministerie conform het gestelde in de Archiefwet de stukken uit het strafdossier heeft geschoond. In 2015 zijn daarnaast door het parket Amsterdam stukken overgedragen over deze zaak aan het Noord-Hollands archief. Het College heeft de heer Van Duijn dan ook geadviseerd contact op te nemen met het Noord-Hollands archief om te bezien of het mogelijk is om ontheffing te krijgen voor inzage in de daar berustende stukken.
Deelt u de mening dat een ruimere verontschuldiging op z’n plaats is over de wijze waarop het strafrechtelijk onderzoek is verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een werkbezoek aan een internationaal bedrijf dat zich richt op het ontwikkelen, ontwerpen en bouwen van schepen en materieel voor de bagger- en offshoreindustrie |
|
Betty de Boer (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u beleid geformuleerd en vastgesteld ter stimulering van het Nederlandse bedrijfsleven dat zich bezig houdt met diepzeemijnbouwactiviteiten in internationaal verband? Zo ja, hoe luidt dit beleid? Zo nee, bent u bereid hiervoor beleid te formuleren?
Ja. Water is één van de negen Nederlandse topsectoren. De Nederlandse overheid ondersteunt als partner in de «Gouden Driehoek» de doelstellingen van de Topsector Water door onder andere het versterken van het vestigingsklimaat, investeringen in innovatie en exportbevordering. In de innovatieagenda van de Topsector Water is «Winnen op Zee» één van de vier prioritaire innovatiethema’s waarbinnen kennis wordt ontwikkeld voor technologische oplossingen om op zee energie en grondstoffen te winnen. Diepzeemijnbouw maakt deel uit van dit innovatiethema en is op deze manier in het beleid verankerd.
In de kabinetsvisie «Grondstoffennotitie» (Kamerstukken II 2010/11, 32 852, nr. 1) wordt aangegeven dat door toenemende schaarste en prijsstijgingen van grondstoffen nieuwe winningsmethoden interessant worden. Diepzeemijnbouw is één van de economisch interessante alternatieven.
Bent u op de hoogte met de internationale praktijk dat toegang van het Nederlandse bedrijfsleven tot diepzeemijnbouw in internationale wateren alleen mogelijk is als Nederland een nationaal wettelijk kader heeft waaruit deze bedrijven gedwongen worden ordentelijk te opereren en ter verantwoording geroepen kunnen worden over diepzeemijnbouw in internationale wateren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, bent u bereid om een dergelijk nationaal wettelijk kader op te stellen, en zo nee, waarom niet?
De Internationale Zeebodemautoriteit (hierna: Autoriteit) is opgericht onder het Verdrag van de Verenigde Naties van 1982 inzake het recht van de zee (hierna: Zeerechtverdrag). De Autoriteit is de beheerder van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht. Een aanvraag van een private onderneming voor exploratie wordt door de Autoriteit alleen in behandeling genomen indien zij vergezeld gaat van een verklaring waaruit blijkt dat de aanvraag wordt ondersteund door een staat die partij is bij het Zeerechtverdrag. Deze staat moet beschikken over nationale wetgeving aangaande diepzeemijnbouw. Nationale wetgeving is primair bedoeld om de Autoriteit te assisteren bij de uitvoering en handhaving van de internationale regels. Voor het steunen van ondernemingen bij het vragen van toestemming bij de Autoriteit om delfstoffen te winnen uit de diepzeebodem is het niet noodzakelijk dat de wetgeving van kracht is, maar wel moet kunnen worden aangetoond dat wetgeving in voorbereiding is.
Het is voor Nederlandse bedrijven daarnaast mogelijk om onder voorwaarden met behulp van andere staten toestemming aan te vragen om activiteiten op de zeebodem te ontwikkelen.
Het voorbereidingstraject voor het eventuele Nederlandse wetgevingsproces is gestart, in de vorm van het toepassen van het Integraal Afwegingskader (IAK). Onderdeel hiervan is een zorgvuldige afweging over de nut en noodzaak van Nederlandse wetgeving.
Deelt u de mening dat een dergelijk wettelijk kader het Nederlandse bedrijfsleven de kans biedt om in internationaal verband mee te dingen naar diepzeemijnbouwactiviteiten waarmee een level playing field ontstaat ten opzicht van andere landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er internationaal een goede en verantwoorde praktijk bestaat waarbij internationale diepzeemijnbouwactiviteiten beperkt blijven tot daartoe aangewezen gebieden met nieuwe technologisch vooruitstrevende oplossingen (het gaat om gebieden die niet vallen onder territoriale wateren of de aangrenzende economische zones waarover landen zeggenschap hebben) en dat Nederland hier veel waardevol onderzoek zou kunnen doen naar nieuwe grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de diepzeemijnbouw een kans biedt om de concurrentiepositie van het Nederlandse maritieme cluster in de wereld te versterken. Daarbij wijs ik er op dat de Autoriteit diepzeemijnbouwactiviteiten buiten de grenzen van de nationale jurisdictie reguleert en toezicht houdt op de naleving. De delfstoffen in dit gebied zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid («Common Heritage of Mankind»), de winning van deze delfstoffen dient in overeenstemming met dit beginsel plaats te vinden hetgeen ook Nederland, als partij bij het verdrag, een belangrijk uitgangspunt vindt.
De uitwerking van de regelgeving van de Autoriteit voor exploitatie is nog in ontwikkeling. De Nederlandse activiteiten binnen de Autoriteit zijn gericht op het verder ontwikkelen en toepassen van verantwoorde internationale regelgeving.
Deelt u de mening dat het niet hebben van een dergelijke wetgeving de rol van Nederland in internationaal overleg inzake maritieme regelgeving en duurzame ontwikkelingen verzwakt? Zo ja, wilt u dat voorkomen door regelgeving te maken? Zo nee, waarom niet?
In deze fase van internationale beleidsontwikkeling rond de diepzeemijnbouw is het al dan niet beschikken over nationale wetgeving niet cruciaal voor de positie van Nederland in het internationaal overleg. Nederland heeft onder andere als gekozen lid van de Raad (2013–2016) een actieve rol binnen de Autoriteit en zal zich kandidaat stellen voor de Raad voor de komende periode (2017–2020). De inbreng van Nederland is gericht op het uitdragen en verder ontwikkelen van de maritieme kennis en kunde, waarbij Nederland het belang van duurzaamheid nadrukkelijk naar voren brengt.
Het artikel ‘BCT-fabrikanten verwachten update deze maand uit te rollen’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «BCT-fabrikanten verwachten update deze maand uit te rollen» (Boordcomputer Taxi, BCT)?1
Ja.
Klopt het dat de update van de BCT pas deze maand (juni) klaar is? Waarom heeft dit zo lang geduurd?
Ja. Dat wil zeggen, één leverancier van de BCT is zeker in juni klaar. Dit is de leverancier met het grootste marktaandeel (ruim 60%). De overige twee leveranciers lopen mogelijk uit en zijn dan in juli klaar. Voor wijzigingen in de programmatuur moet opnieuw een typegoedkeuring worden verleend. De ontwikkeling van de software daarvoor vereist testen, het doorvoeren van wijzigingen en hertesten. De vooraf ingeschatte benodigde tijd was te kort.
Wat betekent dit voor de evaluatie van de BCT? Kunt u in het antwoord ook de uitvoering van de motie van de leden Visser en Hoogland betrekken over duidelijkheid over de Boordcomputer?2
In mijn brief van 20 oktober 2015 (Kamerstuk 31 521 nr. 95) ben ik ingegaan op de evaluatie van de BCT en de motie van de leden Vissier en Hoogland. Ten opzichte van die brief is de periode van uitrol van de software update gewijzigd. Voor een belangrijk deel zal die uitrol niet vóór maar ná 1 juli 2016 plaats vinden. Voor de evaluatie van de BCT en handhaving heeft dat geen gevolgen. Beiden starten ongewijzigd op 1 juli 2016.
Voor de start van de evaluatie is het niet noodzakelijk dat alle BCT’s zijn voorzien van een update om de eerste effecten te kunnen optekenen. Ik verwacht mijn conclusies naar aanleiding van de evaluatie in het eerste kwartaal van 2017 met uw Kamer te delen. Aanvullend heb ik in de planning een vervolgevaluatie opgenomen. Deze vervolgevaluatie start begin 2018, dus na een volledig jaar (2017) waarin ervaring is opgedaan met de BCT.
Voor de start van de handhaving is het ook niet noodzakelijk dat alle BCT’s zijn voorzien van een update. De handhaving zal zich richten op aanwezigheid van de BCT, een plicht die voor de hele taxisector geldt vanaf 1 februari 2015, en het gebruik en de bediening van BCT’s ongeacht of die zijn voorzien van de verplichte software update. Als het de taxiondernemer valt te verwijten als BCT ’s niet zijn voorzien van de verplichte software update terwijl die beschikbaar is, kan de ILT ook handhavend optreden. Vanaf 1 oktober 2016 gaat de ILT volledig handhaven, ook op de data uit de BCT (arbeids- en rusttijden, ritregistratie etc.).Hiervoor moet de BCT voorzien zijn van de software update.
Bovenstaande handhavingaanpak is vooraf met een vertegenwoordiging vanuit de sector besproken. Alle taxiondernemers zijn daarna per brief op 26 mei 2016 door de ILT geïnformeerd.
Wat betekent dit voor de taxiondernemers? Acht u de periode van minder dan een maand voldoende voor de taxiondernemers om de updates uit te voeren? Waarom wel/niet?
Voor de taxiondernemers betekent het dat een groot deel niet vóór 1 juli 2016 de BCT’s zullen kunnen voorzien van een software update. Voor een volledige uitrol van de software update wordt een periode van minimaal twee maanden noodzakelijk geacht. Belangrijk is dat zodra de software update beschikbaar is, de taxiondernemers maatregelen nemen om er voor zorg te dragen dat de software update tijdig wordt geïnstalleerd.
Hoe gaat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordelen wat een opzettelijke en wat een onopzettelijke fout is?
Vanaf 1 juli 2016 gaat de ILT de handhaving BCT weer opstarten. In de overgangsperiode tot 1 oktober 2016 controleert de ILT alleen op aanwezigheid en gebruik en bediening van de BCT’s ongeacht of die zijn voorzien van de verplichte software update. In deze periode kunnen alle partijen ervaring opdoen met en wennen aan het apparaat. Vanaf 1 oktober gaat de ILT weer volledig handhaven, ook op de data uit de BCT (arbeids- en rusttijden, ritregistratie etc.).
Omdat het gebruik van de BCT voor iedereen wennen is, legt de ILT in de overgangsperiode geen boetes op als een ondernemer/chauffeur onopzettelijk fouten maakt in de bediening van het apparaat. ILT-inspecteurs mogen op grond van hun kennis van en ervaring in het werkveld in staat worden geacht deze inschatting te kunnen maken. Bedient iemand de knoppen op de BCT opzettelijk verkeerd om bijvoorbeeld overtredingen in de arbeids- en rusttijden te verbergen, dan beschouwt de ILT dit als fraude. In dat geval kan de ILT een boete opleggen.
Wat betreft de handhaving ten aanzien van de juiste update zal de ILT de eventuele verwijtbaarheid van de ondernemer bij de beoordeling betrekken. In de overgangsperiode kan de ILT handhavend optreden als in de taxi geen geactiveerde BCT aanwezig is met de meest recente en beschikbare software-update. Als dit de ondernemer te verwijten is, kan hij een boete krijgen en een verbod op het verrichten van taxivervoer.
Ik ben geen voorstander van verder uitstel van de handhaving. Het lijkt mij goed om nu in ieder geval volgens planning te starten met de overgangsperiode, waarin alle partijen kunnen wennen aan (het gebruik van) de BCT en de nieuwe situatie.
Vindt u ook dat, wanneer de update pas in juni klaar is, het onrechtvaardig zou zijn als de ILT al per 1 juli aanstaande (gedeeltelijk) gaat handhaven op de aanwezigheid van een functionerende BCT? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de handhaving in zijn geheel uitgesteld worden tot 1 oktober 2016? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens “Stichting VU-VUmc discrimineerde twaalf oudere medewerkers op grond van hun leeftijd bij de ontslagaanzeggingen in het kader van een reorganisatie” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het begin 2014 genomen besluit van de Stichting VU-VUmc (de VU) om drie afdelingen binnen de faculteit Aard- en Levenswetenschappen te reorganiseren, en dat als gevolg daarvan twaalf oudere medewerkers met ontslag worden bedreigd?1 Is het waar dat van het totaal aantal medewerkers dat met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar?
Ja, ik heb via het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens kennis genomen van het besluit van de VU tot reorganisatie van de afdelingen AAW, MCB en het IVM. In het oordeel van 17 mei 2016 heeft het College voor de Rechten van de Mens geconstateerd dat onbetwist vaststaat dat van het totaal aantal medewerkers dat als gevolg van de reorganisatie met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar.
Is het waar dat de voorzitter van de reorganisatiecommissie van de VU heeft gezegd, dat wetenschappelijk onderzoek gedaan zou moeten worden door mensen die goedkoper zijn, dus van rond de dertig of veertig in plaats van rond de vijftig? Bent u het ermee eens dat een dergelijke uitspraak – ongeacht de context waarin deze gedaan is – zeer ongelukkig kan overkomen op oudere medewerkers, en dat kwaliteit van een onderzoeker leidend zou moeten zijn bij vaststelling van diens geschiktheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten? Kunt u uw antwoord motiveren?
Hoe beoordeelt u de bewering van het faculteitsbestuur dat leeftijd op geen enkel moment leidend is geweest bij de te maken keuzes in de reorganisatie? Acht u deze bewering overtuigend, gegeven het genomen reorganisatiebesluit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de mens, dat sprake is van indirecte discriminatie, omdat de reorganisatie vooral oudere medewerkers treft? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, dat de uitspraak van de voorzitter van de reorganisatiecommissie is toe te rekenen aan de VU, en leidt tot directe discriminatie op grond van leeftijd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u de mening van de VU dat met de reorganisatie en de wijze waarop deze is uitgevoerd, een legitiem doel op correcte wijze is gediend, om een einde te maken aan een structureel verlieslijdende situatie op de afdelingen waarop de reorganisatie betrekking had? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het eindoordeel van het College voor de Rechten van de Mens dat de VU onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft gezocht naar middelen die niet of minder discriminerend zijn naar leeftijd, dat het leeftijdsonderscheid niet objectief gerechtvaardigd is, en derhalve sprake is van verboden onderscheid op grond van leeftijd, bij de ontslagaanzeggingen die in het kader van de reorganisatie zijn gedaan?
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van bovenvermeld oordeel van het College voor de rechten van de Mens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn niet bindend. Dit zorgt er mede voor dat het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens laagdrempelig is. Aan de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens wordt vaak gevolg gegeven. Zo is in 2015 in 81% van de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens door de betreffende organisatie naar aanleiding van het oordeel een maatregel genomen2. Het is aan de betrokken medewerker(s) en de betrokken werkgever, in casu de VU, om met elkaar in gesprek te gaan over het oordeel en daarbij te bekijken op welke wijze gevolg kan worden gegeven aan dit oordeel.
Mocht(en) de medewerker(s) en de werkgever ondanks het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens er onverhoopt niet samen uitkomen, dan staat het de betrokken medewerker(s) vrij om de zaak ook aan de rechter voor te leggen.
Op welke wijze is geborgd, en gaat u borgen dat bij personele reorganisaties bij deze en andere rijksinstellingen het afspiegelingsbeginsel correct wordt gehanteerd, en verboden onderscheid op grond van leeftijd wordt voorkomen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Allereerst merk ik op dat de VU geen rijksinstelling is, maar een privaatrechtelijke rechtspersoon waar het Burgerlijk Wetboek op van toepassing is. De door de VU aangezegde ontslagen waar het oordeel van het College betrekking op heeft, zijn gedateerd van voor 1 juli 2015. Voor deze datum was het bijzonder onderwijs (en daarmee ook de VU) uitgezonderd van de UWV toets. Sinds 1 juli 2015 geldt voor het bijzonder onderwijs dat een voorgenomen ontslag om bedrijfseconomische redenen door UWV preventief wordt getoetst. Dat betreft niet alleen de redenen die ten grondslag liggen aan het voorgenomen ontslag maar ook of de werkgever het afspiegelingsbeginsel juist heeft toegepast. Daarbij toetst UWV of bij het vervallen van arbeidsplaatsen sprake is van uitwisselbare functies, en zo ja, of de juiste ontslagvolgorde is toegepast overeenkomstig de volgorde die geldt op grond van het afspiegelingsbeginsel. Als UWV concludeert dat dit niet het geval is, dan zal geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst worden verleend. Als UWV concludeert dat dit wel het geval is en de werknemer hier niet mee instemt, kan hij de opzegging van de arbeidsovereenkomst aanvechten bij de kantonrechter.
Voor rijksambtenaren gelden de regels omtrent reorganisatie uit het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Op grond daarvan geldt sinds de introductie van het Van Werk Naar Werk-beleid dat voor het bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt (boventalligheid) eveneens het afspiegelingsbeginsel van toepassing is. Als een ambtenaar meent dat dit beginsel ten onrechte niet, of niet juist, is toegepast, kan hij tegen het ontslag bezwaar maken. Als dat niet wordt gehonoreerd kan hij het ontslag aanvechten bij de rechter.
Het bericht ‘RDW onderzoekt bijna 300 voertuigen op verkeersveiligheid |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RDW onderzoekt bijna 300 voertuigen op verkeersveiligheid»?1
Ja.
Welke veiligheidsproblemen spelen bij deze auto’s afkomstig van een voormalig autobedrijf in Swalmen?
Het gaat om voertuigen met schade die mogelijk niet goed hersteld is. Denk hierbij aan herstelwerkzaamheden waarbij complete delen zijn vervangen en ondeugdelijk weer aan elkaar zijn gelast. Deze las is met het blote oog niet zichtbaar. Ook zijn auto’s aangetroffen die zijn samengesteld met gestolen onderdelen.
Om welk autobedrijf gaat het in deze kwestie? Deelt u de mening dat de naam van het autobedrijf zo snel mogelijk bekend moet worden gemaakt om automobilisten die zaken hebben gedaan met dit bedrijf in de gelegenheid te stellen hun auto te laten onderzoeken?
De huidige eigenaren van de voertuigen waarvan de RDW heeft kunnen achterhalen dat deze door dit bedrijf zijn geïmporteerd, zijn rechtstreeks door de RDW benaderd over de zaak. Vanwege het strafrechtelijk onderzoek kan de naam van het bedrijf op dit moment niet genoemd worden.
In hoeverre is deze casus voor de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer) aanleiding om de procedures rondom de import van auto’s uit andere (EU-)landen aan te scherpen?2 Volstaat de toetsing aan zeven schadecriteria nog?
De keuringsmogelijkheden bij import zijn beperkt vanwege de uitspraak van het Europese Hof van 20 september 2007. Het Hof heeft bepaald dat voertuigen bij import in Nederland niet aan een technische keuring mogen worden onderworpen. Hierdoor ligt de focus bij import voertuigen op de identiteit van het voertuig en op de controle van schadevoertuigen. Als een voertuig aan een van de zeven criteria niet voldoet, krijgt het voertuig een WOK status.
Er zijn momenteel onderzoeken gaande naar deze casus. Zodra de feiten bekend zijn, zal ik met de RDW bepalen of en zo ja welke, aanvullende maatregelen rondom de keuringsprocedures zinvol en mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat de kosten van deze terugroepactie (zowel voor RDW als voor particulieren) zo veel mogelijk dienen te worden verhaald op de (voormalige) eigenaren van het betreffende autobedrijf? Zo nee, waarom niet?
De voertuig eigenaren zullen zelf juridische stappen moeten ondernemen, de RDW kan hier geen ondersteuning bij bieden. De kosten van de RDW zijn nog niet in beeld en de RDW beziet of en hoe deze verhaald kunnen worden.
Waarom zit er een periode van bijna een jaar tussen de inval van de politie bij dit bedrijf (27 juli 2015) en het besluit van de RDW om nader onderzoek in te stellen (1 juni 2016) naar de veiligheid en deugdelijkheid van auto’s afkomstig van dit bedrijf?3 Deelt u de mening dat deze periode zo kort mogelijk dient te zijn?
De inval op 27 juli 2015 had een zuiver strafrechtelijk karakter. Bij de inval is een aantal voertuigen in beslag genomen. In december 2015 heeft de Röntgen Technische Dienst een aantal in beslag genomen voertuigen verder onderzocht. Hierbij kwamen voor het eerst de verkeersveiligheidsproblemen aan het licht. In de eerste drie maanden daarna heeft nog vervolgonderzoek aan de beschikbare voertuigen plaatsgevonden en hebben betrokken partijen (politie, RDW, verzekeraars, LIV) in afstemming nadere acties bepaald. Na de conclusie dat er in potentie echt iets aan de hand moet zijn, is in maart besloten om nader onderzoek in te stellen en om de voertuigen voor keuring op te roepen. Daarna is RDW aan de slag gegaan met de zorgvuldige operationele, logistieke en bestuurlijke voorbereiding van het onderzoek, waaronder het traceren van de voertuigen.
Het totale proces heeft inderdaad enige tijd in beslag genomen, maar gelet op de betrokkenheid van meerdere partijen en de vereiste zorgvuldigheid vind ik dit begrijpelijk.
Het feit dat Holland Casino op straat klanten werft en gratis speelgeld weggeeft |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Holland Casino gaat de straat op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de genoemde activatiecampagne van Holland Casino onder de wervings- en reclame-activiteiten, zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen dan wel het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, valt? Zo ja, welke bepalingen van die wet of dat besluit betreft het in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
De actie van Holland Casino valt onder de gedragscode promotionele kansspelen.2 Promotionele kansspelen mogen uitsluitend ter promotie van een product, dienst of organisatie dienen en mogen niet als een zelfstandige activiteit worden aangeboden. Voor het organiseren van promotionele kansspelen kan geen vergunning worden verleend op grond van de Wet op de kansspelen. Indien echter wordt voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven in de gedragscode promotionele kansspelen, is het toegestaan promotionele kansspelen te organiseren. Organisatoren van promotionele kansspelen hebben op grond van de gedragscode promotionele kansspelen niet dezelfde informatieplicht als vergunninghouders op basis van artikel 5 van de Wet op de kansspelen hebben.
De gedragscode laat ook ruimte voor vergunninghouders om promotionele kansspelen te organiseren. Indien een vergunninghouder een promotioneel kansspel organiseert, waarbij een eigen product als prijs fungeert, dient de vergunninghouder ook aan alle voorwaarden van de gedragscode te voldoen. Onderdeel van die voorwaarden is onder andere een maximering van de prijzen of premies en het aantal trekkingen, voorschriften ten aanzien van bescherming van minderjarigen, het voorkomen van misleiding en de verplichting in het voorzien in een klachtenregeling en algemene spelvoorwaarde. Op het moment dat niet wordt voldaan aan de gedragscode overtreedt de aanbieder de Wet op de kansspelen. De Kansspelautoriteit houdt hier toezicht op.
Hoe verhoudt deze activatiecampagne van Holland Casino zich tot de Wet op de Kansspelen en het bovengenoemde besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt bij deze campagne invulling gegeven aan de informatieplicht dat in artikel 5 van de Wet op de Kansspelen wordt omschreven, zoals het aangeven van risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen en wat de statistische kans is op het winnen van een prijs?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bieden van een kans op gratis speelgeld bij Holland Casino en het bieden van een kans om 20.000 euro te winnen niet al een kansspel op zich? Zo ja, heeft Holland Casino daarvoor een vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mag Holland Casino buiten de eigen vestigingen op straat kansspelen aanbieden?
Het promotionele kansspel mag alleen aangeboden worden door een vergunninghouder als bepaalde voorwaarden in de vergunning of bijvoorbeeld een specifieke reclamecode dit niet verbieden. In de Beschikking Casinospelen zijn hierover geen beperkingen opgelegd aan Holland Casino.3 Indien promotionele kansspelen worden georganiseerd op straat, dient de organisator daarvan zich te houden aan de vereisten die de betreffende gemeente daaraan stelt, bijvoorbeeld het in bezit zijn van een standplaatsvergunning.
Welke middelen staan u of de Kansspelautoriteit ter beschikking om deze activatiecampagne van Holland Casino te toetsen aan de genoemde wet en besluit en welke middelen staan ter beschikking om eventueel in te grijpen? Is er sprake van het inzetten van een van deze middelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat niet wordt voldaan aan het gestelde in de gedragscode overtreedt de aanbieder van een promotioneel kansspel de Wet op de kansspelen. De Kansspelautoriteit kan ter vaststelling van een overtreding alle toezichtinstrumenten inzetten die de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de kansspelen haar verschaft. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de activiteiten van Holland Casino, dus ook op de promotieactiviteiten die Holland Casino ontplooid. Indien blijkt dat Holland Casino met dit promotionele kansspel de gedragscode overtreedt, dan kan de Kansspelautoriteit besluiten handhavingsinstrumenten in te zetten. De gedragscode promotionele kansspelen zal binnenkort worden geëvalueerd. VNO-NCW en de Kansspelautoriteit zullen hierbij betrokken worden. De wijze waarop vergunninghouders promotionele kansspelen organiseren zal ik bij die evaluatie betrekken.
Deelt u de mening dat deze activatiecampagne van Holland Casino strijdig is met uw beleid ten aanzien van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wervings- en reclameactiviteiten leiden (potentiële) spelers naar het vergunde aanbod. Alleen bij het vergunde aanbod genieten zij het hoge niveau van bescherming dat de regering met het kansspelbeleid voorstaat. Het aanbieden van promotionele kansspelen door een vergunninghouder kan een middel zijn om spelers naar het vergunde aanbod te leiden.
De kwaliteit van postbezorging |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Post wordt vaker te laat bezorgd»?1
Het bericht is gebaseerd op onderzoek van de belangenvereniging van grote zakelijke postgebruikers (VGP). Dit is een belangrijke partij in de postmarkt en ik ben blij met de rol die de VGP speelt in het bevorderen van transparantie en kwaliteit in deze markt. De VGP doet jaarlijks onderzoek naar de kwaliteit op de niet gereguleerde zakelijke postmarkt, zowel voor het tijdkritische segment (24 uur) als voor de niet-tijdkritische 72-uurspostdienst. Ik merk daarbij op dat de VGP-leden ongeveer 30% van de totale zakelijke markt vertegenwoordigen en dat deze meting dus niet zondermeer representatief is voor de gehele markt.
Uit het persbericht van de VGP van 2 juni 20162 maak ik op dat de kwaliteit van de zakelijke 24-uurs postdienst van PostNL in 2015 volgens dit onderzoek gelijk is gebleven ten opzichte van 2014. Tijdige bezorging van 72-uurs post van VGP- leden is licht gedaald. Gemiddeld genomen komt de VGP op een daling van de tijdige bezorging van 0,56%.
Verwacht mag worden dat kwaliteit van dienstverlening een belangrijk aspect is van concurrentie op de zakelijke markt. In die zin moet dit bericht vooral voor de postvervoerders een signaal zijn.
In hoeverre is de daling van kwaliteit ook zichtbaar bij de postbezorging voor particulieren binnen de universele postdienst (UPD) en is deze eventuele daling door u te becijferen?
Er is geen sprake van een daling van de kwaliteit van de UPD. Er zijn wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van de UPD (minimaal 95% van de poststukken de volgende dag bezorgd).3 PostNL heeft als verlener van de universele postdienst een wettelijke verplichting om een onafhankelijke derde maandelijks kwaliteitsmetingen te laten verrichten. Daarover dient PostNL jaarlijks te rapporteren aan de ACM. Uit eerdere rapportages van PostNL en de ACM over de jaren tot 2015 blijkt dat de kwaliteit van de 24-uurs post jaar na jaar een stijgende lijn vertoont. In het jaarverslag 2015 van PostNL wordt gerapporteerd dat de kwaliteit van de postbezorging (tijdige 24-uurs bezorging) tussen 2012 en 2015 is gestegen van 93,9% naar 96,7%. In dezelfde periode is de consumententevredenheid omhoog gegaan van 79% naar 86%. De formele beoordeling van de ACM van de rapportage over het jaar 2015 wordt op korte termijn verwacht. Op basis van indicaties van ACM begrijp ik dat er geen belangrijke wijzigingen zijn te verwachten voor wat betreft het kwaliteitsniveau van de UPD in het afgelopen jaar.
In welke mate heeft de rijksoverheid als grootste afnemer van postdiensten te maken met daling van de kwaliteit van postbezorging?
De rijksoverheid werkt met interne maandelijkse kwaliteitsmetingen, onder regie van de Belastingdienst als categoriemanager voor het Rijk. Hieruit blijkt geen daling van de kwaliteit van de zakelijke postbezorging. Dit geldt voor beide leveranciers waarmee een overeenkomst bestaat (PostNL en Sandd).
Welke oorzaken zijn er volgens u voor de daling van de kwaliteit van postbezorging bij zowel Sandd als bij PostNL?
Zoals hierboven aangegeven vertoont de kwaliteit van 24-uurs postbezorging de laatste jaren een stijgende lijn.
In het persbericht van de VGP wordt niet ingegaan op mogelijke oorzaken van de in het VGP-onderzoek over 2015 gerapporteerde kwaliteitsdaling van de 72-uurs zakelijke post van VGP-leden.
Hoe verklaart u dat post dikwijls verdwijnt of wordt gestolen door medewerkers van postbedrijven zoals recent in Almere gebeurde?2
Het bericht waarnaar wordt verwezen betreft diefstal van post van een postbezorger. Er lijkt hier geen sprake van diefstal door eigen personeel. Ik ga er op basis van de signalen uit de media vanuit dat het hier incidenten betreft.
Deelt u de mening dat naast de kwaliteit van de postbezorging ook de arbeidsvoorwaarden van postmedewerkers ernstig onder druk staan? Zo ja, deelt u de conclusie dat tussen deze twee tendensen een oorzakelijk verband bestaat?
De positie van werknemers op de postmarkt en hun arbeidsvoorwaarden worden beschermd via het algemene stelsel van arbeidsrecht. Voorts heeft uw Kamer gezorgd voor een wettelijke verplichting van postvervoerders om met minimaal 80% van de werknemers een arbeidsovereenkomst af te sluiten. Ik zie op dit moment geen verband tussen arbeidsvoorwaarden en kwaliteit.
Over welke middelen beschikken u en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen de UPD om de kwaliteit van de postbezorging te garanderen?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de eisen uit de Postwet 2009 en nadere regelgeving. De wettelijke eisen zoals de 95%-norm van binnen 24 uur bezorgde UPD-post is een belangrijke toetsingsfactor. De beoordeling door de ACM vindt plaats op basis van de jaarlijkse rapportage van PostNL. De ACM heeft voor de naleving van de wettelijke voorschriften verschillende bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden tot haar beschikking.
Bent u bereid de middelen die u heeft in te zetten als de kwaliteit van de bezorging binnen de UPD onder druk staat?
Als daar aanleiding voor zou ontstaan, kan de ACM de beschikbare wettelijke instrumenten inzetten om de kwaliteit te borgen.
In hoeverre is sprake van daadwerkelijke mededinging in de postsector? Kan de huidige staat van de postmarkt worden aangemerkt als een vrije markt?
Is naar uw verwachting de postsector in de toekomst een sector waar sprake van concurrentie tussen partijen met een gelijkwaardige machtspositie kan zijn?
Bent u van mening dat de liberalisatie van de postbezorging en de privatisering van de posttak van de voormalige PTT, het huidige PostNL, als een succes kunnen worden omschreven, mede gelet op de dalende kwaliteit van de postbezorging en de verslechterende arbeidsomstandigheden van postmedewerkers?
Ik constateer mede op basis van de jaarlijkse postmonitor van de ACM en de rapportage van het parlementaire onderzoek van de Eerste Kamer uit 2012 naar de privatisering/verzelfstandiging van overheidsdiensten7, dat de liberalisering heeft gezorgd voor belangrijke voordelen op de zakelijke markt, hogere arbeidsproductiviteit en hogere kwaliteit. Dat zorgt voor een positief welvaartseffect. Voorts is de innovatie gestimuleerd hetgeen zichtbaar is door nieuwe producten en wijze van dienstverlening. Zoals ik hierboven heb aangegeven acht ik het echter verstandig om te onderzoeken of de voorwaarden voor een goede en gezonde ontwikkeling van de postmarkt ook in de toekomst vervuld zijn.
Het bericht dat er eieren worden gegooid naar een conducteur en dat dit wordt gefilmd |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand filmpje?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit gedrag totaal onacceptabel is en zwaar dient te worden bestraft? Zo nee, waarom niet?
Daders van agressie en geweld tegen werknemers in een publieke functie moeten hard worden aangepakt. Daarom hebben politie en Openbaar Ministerie (OM) in 2010 met elkaar afspraken gemaakt over de opsporing en vervolging van agressie en geweldsdelicten – de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) – om een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling te bewerkstelligen. Voorbeelden van de ELA zijn prioritaire afhandeling van de aangifte, eenduidige registratie, zo veel mogelijk toepassen van lik-op-stuk en een hogere strafeis van het OM in zaken die betrekking hebben op agressie en geweld tegen werknemers in een publieke functie.
Op welke wijze gaat u de dader, die goed herkenbaar in beeld is, aanpakken?
Op dinsdag 31 mei omstreeks 17.05 uur meldde een getuige zich direct na het voorval bij een NS-medewerker. Deze getuige herkende de vermoedelijke dader. Kort daarna verschenen er op internet beelden van het voorval. Deze beelden zijn door de verdachte zelf online gezet. Op donderdag 2 juni heeft de 18-jarige verdachte zichzelf gemeld bij de politie. De verdachte is vervolgens aangehouden en verhoord. Op dit moment is het onderzoek nog niet afgesloten. Ik kan dan ook verder niet inhoudelijk reageren op de zaak.
Kunt u aangeven of dergelijke acties vaker gebeuren bij NS-personeel en welke straf een dader dan krijgt?
Bij de NS zijn geen vergelijkbare incidenten bekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Openbaar Vervoer van 28 juni 2016?
Ja.