Het bericht ‘Spoedoverleg over zakkenrollende asielzoekers’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de burgemeester van Groningen voor het versneld uitzetten van asielzoekers die in aanraking zijn geweest met justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat zakkenrollende asielzoekers versneld uitgezet moeten kunnen worden indien zij uit een veilig land van herkomst komen? Zo ja, hoe en op welke korte termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom bent u het niet eens?
Ik deel uw mening dat personen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zo snel mogelijk moeten worden afgewezen en vervolgens Nederland moeten verlaten. Zeker wanneer er ook nog eens sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag. In mijn brieven van 17 november2 en 13 december jl. ben ik ingegaan op deze problematiek en de maatregelen die ik in dit kader tref. Kortheidshalve verwijs ik u naar die brieven.
Kunt u bevestigen dat een deel van deze asielzoekers die veroordeeld worden voor zakkenrollen of andere strafbare feiten, uit veilige landen van herkomst komt zoals Marokko en Georgië? Zo ja, wat kunt u doen teneinde, eventueel in samenspraak met de landen van herkomst, te voorkomen dat deze asielzoekers naar Nederland komen?
Van het lokaal gezag heb ik begrepen dat vreemdelingen die vervolgd zijn inderdaad veelal afkomstig zijn uit veilige landen. Voor de maatregelen die ik tref om zowel de instroom van deze groep als ook de overlast te beperken en het vertrek uit Nederland te versnellen verwijs ik graag naar de ook in antwoord twee genoemde brieven van 17 november en 13 december jl.
Is het waar dat de genoemde zakkenrollende asielzoekers in georganiseerd verband werken? Zo ja, waar vindt deze bendevorming plaats en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het lokaal gezag geeft aan dat er inderdaad veelal is sprake van een aantal personen, dat groepsgewijs optreedt, maar vooralsnog kon niet worden vastgesteld dat sprake is van samenwerking in georganiseerd verband. Door het lokaal gezag wordt ook opgetreden. Indien daar – op grond van strafbare feiten – aanleiding voor is worden deze vreemdelingen aangehouden en in hechtenis genomen. Vervolgens kunnen zij worden voorgeleid en worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Zijn er meer gemeenten waar de genoemde problematiek van georganiseerde criminele asielzoekers zich voor doet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en wat is de aard en de omvang van deze problematiek? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te laten verrichten?
Daar waar er nu (acute) openbare orde problemen spelen worden maatregelen genomen door het lokale gezag. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 13 december, heb ik op 12 december in het Landelijk Overleg Veiligheid Politie gesproken met de regioburgemeesters om te bezien of gemeenten signalen hebben dat deze problematiek zich elders in Nederland voordoet. Tot nu toe is het beeld dat deze problematiek zich met name in Noord- en Oost-Nederland voordoet, maar ook in gemeenten als Eindhoven en Weert. In samenwerking met de partijen in de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en vertegenwoordigers van gemeenten heb ik een handreiking voor gemeenten opgesteld voor de aanpak van deze problematiek. In deze handreiking worden onder meer de bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke mogelijkheden uiteengezet voor de aanpak van overlastgevende vreemdelingen.
Welke maatregelen kunt u, met betrekking tot wetgeving of detentie, nog meer treffen als het gaat om asielzoekers, afkomstig uit veilige landen van herkomst, die één keer veroordeeld zijn voor diefstal?
Voor vreemdelingen die uit veilige landen komen geldt dat zij over het algemeen niet in aanmerking komen voor bescherming en daarmee een verblijfsvergunning. Vanzelfsprekend zullen vreemdelingen die veroordeeld worden voor strafbare feiten hun opgelegde straf moeten uitzitten. Verder doe ik zoals aangegeven in mijn brief er alles aan om de instroom en de overlast van deze groep te beperken en het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Deze maatregelen zien ook op wetgeving en detentie.
Het bericht ‘Honderden windmolens naar de sloop’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden windmolens naar de sloop»?1, waarin staat dat veel windmolens de komende jaren ontmanteld dreigen te worden omdat de subsidie-periode verloopt?
Ja.
Bent u bereid om het rapport van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de notitie van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer verzonden.
Is het waar dat in de doorrekeningen van het Energieakkoord niet is meegenomen dat ook veel bestaande windmolens verdwijnen door het verlopen van de subsidie-periode? Zo ja, met welke reden is dit niet in de doorrekeningen meegenomen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie uit het rapport van het RVO?
Bij de totstandkoming van het Energieakkoord is in de doorrekening uitgegaan van een opgesteld vermogen van 6.000 MW in 2020. Daarbij is niet gekeken om welke parken dit precies zou gaan, omdat de provincies hierover in 2013 nog moeten beslissen. Voor de doelstelling uit het Energieakkoord is zodoende alleen van belang dat er in 2020 6.000 MW aan opgesteld vermogen staat.
Is het waar dat 1330 MW aan windenergie risico loopt op ongewenste sanering? Hoeveel procent duurzame energie loopt hiermee risico? Welk effect heeft dit op het behalen van de doelstellingen om in 2020 14% en in 2023 16% duurzame energie te produceren?
In haar notitie geeft RVO aan dat ongeveer 1.330 MW aan opgesteld vermogen kwetsbaar is voor ongewenste sanering. RVO komt tot dit getal door te kijken hoeveel MW van het totaal aan opgesteld vermogen in de periode tot en met 2023 «uit de subsidie loopt», zonder dat de betreffende provincie heeft voorzien in vervangende projecten die meetellen voor de doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020. De door RVO genoemde 1.330 MW is slechts het theoretisch maximum en zegt niets over het aantal MW dat daadwerkelijk wordt afgebroken, zonder dat de betreffende provincie voorziet in vervanging van het vermogen.
Kunt u aangeven of de mogelijkheid dat deze windmolens gesaneerd worden, zijn meegenomen in de Nationale Energieverkenning 2016?2 Zo nee, bent u bereid om Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om een update te vragen, waarbij dit wel wordt meegenomen in de inschattingen van de duurzame percentages?
In de NEV 2016 is rekening gehouden met het risico dat ontstaat door het aflopen van MEP-beschikkingen en het mogelijk niet tijdig vervangen van windmolens die om deze reden afgebroken zouden worden.
Heeft u zicht op de staat van de 1.330 MW aan windmolens die wellicht dreigen weggesaneerd te worden? Zo ja, in hoeverre is het rendabel om deze windmolens op te knappen? Zo niet, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid deze windmolens te vervangen of op te knappen?
In het getal van 1.330 MW zitten windturbines van minimaal 10 jaar oud tot windturbines die meer dan 30 jaar oud zijn. Bij al deze turbines zal een eigenaar steeds een afweging maken van wat het meest rendabel is: de turbine in bedrijf houden, en zo nodig groot onderhoud plegen, of de windturbine verkopen of naar de sloop te brengen. Ik heb bij het maken van die afweging geen rol.
Voor het vervangen van windturbines is geen nader onderzoek nodig. Zoals een aantal provincies al laten zien is dit zeer goed mogelijk binnen de huidige kaders.
Hoeveel geld van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+) is nodig om dit aandeel duurzame energie alsnog op te wekken, via opgeknapte of vervangen windmolens? Kunt u aangeven of hiermee rekening is gehouden in de begroting?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het vervangen van windmolens, al dan niet op dezelfde locatie, binnen de huidige kaders goed mogelijk. De SDE+ is dus geen beperkende factor voor de realisatie van vervangende wind op landprojecten.
Gaat u zich inzetten om de negatieve effecten van het stopzetten van de subsidie-periode te compenseren zodat de 14 procent duurzame energie gehaald kan worden? Zo ja, heeft u zicht op welke manier dit zo effectief mogelijk bewerkstelligd kan worden?
Er is geen sprake van het stopzetten van een subsidieperiode. Het is wel zo dat voor een aantal windmolens de subsidiabele periode zal aflopen. Ik zie geen aanleiding om voor deze molens een extra subsidie in het leven te roepen om te bewerkstelligen dat de exploitant deze molens in bedrijf houdt. Dit is niet nodig voor het binnen bereik houden van de doelstelling en daarnaast leidt het tot overstimulering en past het niet binnen het Europese milieu steunkader. De afspraak zoals ik deze met de provincies heb gemaakt is dat er in 2020 6.000 MW aan opgesteld vermogen wind op land zal zijn. De provincies zijn van mening dat, ongeacht de problematiek van het mogelijk saneren van oudere windmolens, deze doelstelling nog altijd gehaald kan worden. Ik zal hier nader met de provincies over spreken tijdens een bestuurlijk overleg dat ik op 1 december a.s. met hen heb.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Geen ‘tegenprestatie’ in de bijstand? Dan géén vrijheid’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel NRC «Geen «tegenprestatie» in de bijstand? Dan géén vrijheid»?1
Ja. Ik ben bekend met het door de vragensteller aangehaalde artikel.
Bent u het ermee eens dat de uitvoering – het daadwerkelijk opleggen – van de tegenprestatie een bevoegdheid is van gemeenten?
De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigden opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. De gemeente ontwikkelt daartoe beleid betreffende de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie. Voor het ontwikkelen van uitvoeringsbeleid biedt dit onderdeel van de wet ruimte voor beleidsvrijheid. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid voor het invullen van individueel maatwerk. Het beleid dient vanzelfsprekend te passen binnen de bepalingen van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft een controlerende taak op de uitvoering van het in verordeningen vastgelegde beleid.
Klopt het dat de experimenten met de Participatiewet zien op een vergelijking van verschillende wijzen van uitvoering van de Participatiewet?
Ja, experimenten in het kader van de Participatiewet (Pw) bieden gemeenten de mogelijkheid om te onderzoeken hoe de Pw met betrekking tot arbeidsinschakeling doeltreffender uitgevoerd kan worden. Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het wetenschappelijk belangrijk dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren.
Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Pw ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het (ontwerp van het) Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet.
Bent u het ermee eens dat de precieze tekst in een verordening daar niet op van invloed is?
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die mogen experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle verplichte voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet. Zolang aan die eis voldaan is, is de precieze tekst van een verordening van ondergeschikt belang.
Bent u het ermee eens dat om die reden de experimenten ook zonder aanpassing van de verordening (wetenschappelijke) relevantie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de koppeling tussen de precieze tekst van de verordening met de vraag of een gemeente een experiment mag uitvoeren, daarmee oneigenlijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat gemeenten het bevoegde orgaan zijn om de kaders in de verordening tegenprestatie vast te stellen en dat die bevoegdheid in lijn is met de decentralisatie die met de Participatiewet beoogd was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toename van fijnstof in Zuidoost-Brabant |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitstoot fijnstof in Zuidoost-Brabant in 2020 overal boven de norm»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de verwachte overschrijding van de normen voor de volksgezondheid?
In het artikel is voor de regio Zuidoost-Brabant in kaart gebracht in hoeverre de WHO-streefwaarden voor fijn stof worden gehaald in 2020. Voor fijn stof (PM10) ligt de WHO-streefwaarde op 20 microgram per kubieke meter als jaargemiddelde.
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn de Europese normen. Voor fijn stof betreft het een jaargemiddelde norm en een etmaal norm. De jaargemiddelde norm voor fijn stof ligt op 40 microgram per kubieke meter. De prognoses voor de provincie Noord Brabant laten zien dat er in 2020 naar verwachting geen sprake is van overschrijding van de jaargemiddelde norm. De daggemiddelde norm geeft aan dat de daggemiddelde concentratie fijn stof niet vaker dan 35 keer per jaar boven de 50 microgram per kubieke meter uit mag komen. De daggemiddelde norm wordt naar verwachting in 2020 in 5 Noord Brabantse gemeenten overschreden in de directe omgeving van veehouderijen.
Het RIVM heeft berekend dat de verwachte fijn stof concentratie in 2020 leidt tot afgerond gemiddeld 9 maanden verlies aan levensjaren voor heel Nederland. Juist vanwege de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging blijf ik mij inzetten voor een permanente verbetering van luchtkwaliteit en werken we toe naar de WHO-streefwaarden.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om deze overschrijding te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, resteert er in 2020 naar verwachting in 5 Brabantse gemeenten een overschrijding van de daggemiddelde norm voor fijn stof. In het kader van het NSL en het actieplan luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om overal te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ook onder de norm verder te verbeteren. Het gaat hierbij ondermeer om Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen en het bevorderen van schoon vervoer. Met het Besluit emissiearme huisvesting, wordt ingezet op fijn stofreductie in de landbouw. Daarnaast wordt momenteel samen met de veehouderijsectoren, in het bijzonder de pluimveesector, bekeken hoe de luchtkwaliteit rondom veehouderijen kan worden verbeterd. U wordt hier binnenkort over geïnformeerd2.
Ligt de oorzaak van de verwachte toename in fijnstof bij het verkeer, de landbouw of de industrie? Waarop baseert u deze conclusie? Welke maatregelen gaat u treffen om de verwachte normoverschrijding aan te pakken?
De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd. Voor wat betreft fijn stof constateert het RIVM dat een verdere reductie van fijn stof richting 2020 lijkt te stagneren. In het artikel is de verwachte concentratie fijn stof in 2020 vergeleken met die van 2015. De verwachte concentratie fijn stof in 2020 is hoger dan de gemeten concentratie fijn stof in 2015. 2015 was een positief jaar. De gemeten fijn stof concentraties in 2015 waren namelijk lager dan volgens de langjarige trend werd verwacht, onder andere door gunstige meteorologische omstandigheden. Indien 2020 met 2014 (en de jaren daarvoor) wordt vergeleken, is sprake van een lichte daling. Op het maatregelenpakket ben ik in het antwoord op vraag 3 ingegaan.
De reis van de minister naar Azië om beleggers naar de Nederlandse huursector te lokken |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u besloten om in Azië op zoek te gaan naar beleggers en banken om hen te verleiden om in de Nederlandse huursector te investeren?1
De komende jaren ligt er een belangrijke opgave om te zorgen voor voldoende woningen, zeker in het middenhuursegment. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij lokale partijen. Ik wil hen ondersteunen in deze opgave. Ik ben daarom naar Azië gegaan om gesprekken te voeren met potentiële investeerders, zoals pensioenfondsen. Zij kunnen via investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van extra woningen dan wel in het verruimen van de Nederlandse hypotheekmarkt. Aziatische investeerders zijn op zoek naar investeringen voor de lange termijn en kijken met interesse naar de Nederlandse woningmarkt. Recent is een aantal van deze partijen actief geworden op de Nederlandse markt.
Wat is de reden dat u vier verschillende landen in Zuidoost-Azië bezoekt en niet in Nederland of Europa op zoek gaat naar investeerders? Is te stellen dat uw eerdere oproep in Londen is mislukt?2
Ik spreek vaker met mogelijke investeerders in de Nederlandse woningmarkt. Zo ben ik in de afgelopen maanden naar München en Londen geweest. Ook heb ik regelmatig contact met Nederlandse partijen. Bij deze eerdere bezoeken bleek veel interesse van buitenlandse partijen voor de Nederlandse woningmarkt. Gegeven het belang van verdere ontwikkeling van de Nederlandse huur- en hypotheekmarkt is daarom nu ook breder gekeken welke partijen potentieel een bijdrage kunnen leveren.
Wat willen u en de meereizende organisaties met de reis concreet bereiken? Hoeveel woningen van buitenlandse investeerders moeten aan de vrije huursector worden toegevoegd en welke huurprijzen in de vrije huursector noemt u «betaalbaar»?
Het doel van de reis is om Aziatische investeerders te interesseren voor de Nederlandse woningmarkt. Daarbij ging het om het starten van goede, langdurige contacten. Dit hoort bij de Aziatische cultuur. Het doel van de reis was niet om concrete deals te sluiten. De contacten die tijdens de reis zijn gelegd, zullen een vervolg moeten krijgen door Nederlandse partijen.
Extra woningen in het middenhuursegment zijn belangrijk om de stijgende vraag naar woningen in dit segment op te vangen. Ik ondersteun lokale partijen in het realiseren van extra woningen die de (lokale) vraag het best kunnen inschatten en kunnen bepalen hoeveel woningen in hun regio moeten worden gerealiseerd. De prijs van middenhuurwoningen is sterk afhankelijk van de regio.
Is het ook een doel van uw reis Aziatische investeerders te interesseren in het opkopen van sociale huurwoningen om die vervolgens te kunnen uitponden? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen? Zo ja, welk mandaat van de Kamer hebt u daarvoor gekregen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, was het doel van de reis om buitenlandse beleggers te interesseren voor investeren in de Nederlandse woningmarkt. De aankoop van woningen van woningcorporaties is een van de mogelijkheden om te investeren en kan interessant zijn, zowel voor de woningcorporatie als voor de belegger. De woningcorporatie kan woningen verkopen die minder geschikt zijn voor de huisvesting van de doelgroep van lagere inkomens, omdat ze bijvoorbeeld een te hoog kwaliteitsniveau hebben. Het daarvoor gekregen geld kunnen ze investeren in nieuwe duurzame en meerpassende woningen waar behoefte aan is of aan de verduurzaming en verbetering van de bestaande voorraad. Voor de belegger kan de aankoop bijdragen aan het opbouwen van een woningportefeuille van voldoende omvang.
De verkoop van corporatiewoningen is aan regels gebonden. Bij vervreemding van deze woningen aan derden is ondermeer een zienswijze van de gemeente verplicht. Op dit moment is een wijziging van de verkoopregels in voorbereiding, die reeds bij de Eerste en Tweede Kamer in voorhang zijn geweest, en die thans ter advies aan de Raad van State worden aangeboden. De wijzigingen leiden ertoe dat bij te liberaliseren woningen de gemeentelijke zienswijze kan komen te vervallen. Deze zienswijze mag daarbij alleen vervallen, indien er bij de verkoop een exploitatieverplichting van 7 jaar is overeengekomen voor een huurprijs van maximaal € 850 per maand en mag alleen vervallen voor zover tegenover de verkoop ook in de prestatieafspraken de toevoeging van een nieuwbouwwoning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (€ 586,68 per maand, prijspeil 2016) is overeengekomen. Met het onder strikte voorwaarden laten vervallen van de verplichte zienswijze is zowel beoogd dat het verkoopproces van te liberaliseren woningen sneller kan verlopen, als dat de verkoop leidt tot een groter middenhuursegment, waarbij tevens sneller middelen vrijkomen die de corporatie kan inzetten ten behoeve van een passende voorraad.
De afweging inzake de verkoop van corporatiewoningen (en vervanging van nieuwe, meer passende woningen) dient op lokaal niveau, conform de regels, gemaakt te worden en kan worden vastgelegd in prestatieafspraken. Een mandaat van de Kamer inzake verkoop van corporatiewoningen is daarbij niet aan de orde.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de concrete uitkomsten en resultaten van uw reis door Zuidoost-Azië?
Ja, ik zal u voor de zomer daarover informeren.
Wat was de betrokkenheid van woningcorporaties bij deze reis?
Nederlandse brancheorganisaties van investeerders en beleggers zijn meegereisd om vanuit hun perspectief uitleg te geven over de Nederlandse woningmarkt en een vervolg te geven aan de contacten van deze reis. Woningcorporaties waren geen onderdeel van de delegatie.
Wat zijn de totale kosten van de reis geweest en hoe wordt dit betaald? Welke organisaties reisden met u mee en worden hun kosten vergoed door belastinggeld of betalen zij dit zelf?
De kosten van de reis voor het Rijk bestaan uit reis- en verblijfkosten van mijzelf en drie ambtenaren ter ondersteuning. Bij de kosten zijn de normen en regels die hiervoor bestaan gevolgd. Vanuit de branche reisden dhr. Bodewes als voorzitter van Holland Property Plaza (HPP) en oud-voorzitter Neprom en dhr. Jagersma als voorzitter van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) mee en verder waren de banken Kempen & Co en ING aanwezig bij de gesprekken. Deze partijen hebben de kosten van de reis zelf betaald.
De verdwenen oorlogsgraven van Nederlanders in de Javazee |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van eerdere vragen heeft gesteld dat een internationaal verdrag voor het beschermen van oorlogsgraven in de zee en voor het internationaal strafbaar stellen van schendingen van zulke oorlogsgraven niet noodzakelijk is?1
Zoals wij in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen stelden, zijn de wrakken van Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, al beschermd op basis van bestaande verdragen. Onder het internationaal recht genieten dergelijke schepen, ook nadat ze zijn gezonken, volledige immuniteit en blijven zij eigendom van de vlagstaat. Daarnaast beschermt het humanitair oorlogsrecht oorlogsgraven, ook op zee. In overeenstemming met de mede op initiatief van Nederland opgenomen paragraaf 314 van Resolutie A/RES/70/235 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wordt gezocht naar nadere samenwerking met alle betrokken landen om te komen tot betere bescherming van alle oorlogsgraven ter zee.
Bent u, na het verdwijnen van de zeebodem van de Nederlandse oorlogsgraven voor de kust van Indonesië en de daarmee gepaard gaande schending van oorlogsgraven, daar nog steeds van overtuigd? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu wel bereid om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met de problematiek van verdwijningen van oorlogsgraven kampen, u in te zetten voor een internationaal verdrag voor bescherming van deze oorlogsgraven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de eerdere vragen heeft gesteld navraag te doen bij landen als Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf?2 Kunt u toelichten wat deze navraag heeft opgeleverd en wat u daarmee heeft gedaan?
Het is helaas niet de eerste keer dat wrakken van (Nederlandse) oorlogsschepen worden verstoord. Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 15 november jl., gaven eerdere incidenten reeds aanleiding tot grote zorg (Kamerstuk 32 156, nr. 77). De ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben met vlagstaten van andere oorlogsgraven ter zee in de omgeving van Nederlandse schepen, waaronder Australië, Duitsland, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, contact over de bescherming van deze oorlogsgraven. Ook met de staten onder wier rechtsmacht illegale verstoringen werden ontdekt, is er contact geweest.
De uitdagingen voor de bescherming van oorlogsgraven ter zee zijn echter groot. Het is onmogelijk om de graven permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn en ter preventie is samenwerking met de betrokken staten van groot belang.
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat de wrakken van de gezonken oorlogsschepen naar de haven van Surabaya zijn versleept en daar als oud ijzer zijn verkocht?3
In afwachting van nader onderzoek kunnen we hierover geen uitspraken doen.
Wanneer zal het onderzoek naar het verdwijnen van de oorlogsgraven in de Javazee zijn afgerond? Bent u bereid het onderzoek na verschijning naar de Kamer te sturen?
Nederland is in gesprek met Indonesië over onderzoek en de toekomstige samenwerking als het gaat om scheepswrakken. Dit is een complex dossier en een onderzoek moet dan ook zorgvuldig worden voorbereid. Ook andere landen zijn betrokken bij het dossier. Het is nog te vroeg voor een concreet tijdschema. Uiteraard zullen wij u informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Lip filler behandeling bij meisjes onder de 18 door ‘cosmetisch’ artsen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het in Nederland relatief gemakkelijk is voor een meisje onder de 18 om een lip filler behandeling te krijgen?1
Dit vind ik een zorgelijk signaal.
Wat is het aantal meldingen gedurende de afgelopen jaren bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wat betreft ongeoorloofde cosmetische behandelingen van jeugdigen onder de 18 jaar?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft mij gemeld dat er bij de inspectie geen meldingen bekend zijn van fillers die zijn gezet bij personen onder de 18. De inspectie neemt de informatie uit de uitzending mee als melding in haar toezicht en zal in dat kader de klinieken bezoeken en de klinieken en artsen in kwestie ter verantwoording roepen.
Vindt u dat de IGZ in deze problematiek voldoende toezicht houdt, aangezien een van de «cosmetisch» artsen die in de uitzending over de schreef ging onder verscherpt toezicht staat? Kunt u dit toelichten?
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen2. Dit toezicht is vanaf 2015 geïntensiveerd, mede naar aanleiding van de IGZ-rapporten: «Toezicht particuliere klinieken 2014: de schouders eronder!» en «Het resultaat telt: particuliere klinieken 2014» (te vinden op www.igz.nl). Het toezicht vindt plaats door middel van het uitvragen van risico-indicatoren, onaangekondigde bezoeken, onderzoek naar meldingen en/of calamiteiten en gericht onderzoek naar bijvoorbeeld het operatief proces en infectiepreventie.
Net als bij het toezicht op andere sectoren ziet de IGZ bij particuliere klinieken die cosmetische behandelingen aanbieden, toe op de naleving van geldende wet- en regelgeving (zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) en veldnormen, waaraan de bestuurders en professionals zich dienen te houden. De leeftijdsgrens van 18 jaar is een voorbeeld van een veldnorm, opgesteld door de betrokken koepels, die de IGZ ook actief uitvraagt als indicator. Constateert de IGZ dat deze regels niet worden nageleefd dan handhaaft zij.
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook wordt aangegeven heeft de IGZ tot dusver geen meldingen binnengekregen waaruit blijkt dat de leeftijdsnorm is overschreden. De IGZ bekijkt of naar aanleiding van de uit de uitzending verkregen informatie moet worden gehandhaafd. Dit geldt ook voor de kliniek die een half jaar onder verscherpt toezicht heeft gestaan (t/m 4 juni 2016), waaraan overigens een andere reden aan ten grondslag lag dan het niet naleven van de leeftijdsnorm. Ten tijde van de uitzending was dit verscherpt toezicht reeds opgeheven.
Gaat de IGZ de artsen die over de schreef zijn gegaan melden bij het Tuchtcollege? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 wordt aangegeven, onderzoekt de IGZ momenteel de informatie uit de uitzending van Kassa, en worden de betreffende klinieken en artsen ter verantwoording geroepen. Dat de IGZ een zaak aanspant bij de tuchtrechter kan daarbij een mogelijke uitkomst zijn.
Werkt de IGZ met zogenaamde «mistery guests» bij die privéklinieken die cosmetische chirurgie aanbieden, zoals ook Kassa heeft gedaan? Zo neen, is het dan niet wenselijk dat dit wel wordt gedaan, te meer aangezien bij cosmetische chirurgie niet zozeer de medische noodzakelijkheid, als wel het verdienen aan cosmetische ingrepen voorop staat?
De inzet van mystery guests moet niet lichtvaardig ingezet worden, als het om een minderjarigen gaat, in dit verband ook wel «lokjongeren» genoemd. Dit levert strijd op met het legaliteitsbeginsel. Andere overheidsinstanties met praktijkervaring op dit punt hebben recentelijk deze conclusie getrokken, waaronder de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de gemeente Utrecht bij het toezicht op de Warenwet.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie de noodklok heeft geluid over complicaties bij cosmetische behandelingen door (snijdende) basisartsen?2
Ja, de Inspectie heeft mij laten weten een brief ontvangen te hebben van de Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen (NVPC) en deze als melding in behandeling genomen te hebben.
Klopt het dat 80% van de plastisch chirurgen in Nederland maandelijks patiënten ziet met ernstige complicaties als gevolg van ondeskundig handelen, of fouten door «cosmetische» basisartsen?
Dit cijfer is gebaseerd op een enquête door en onder de leden van de NPVC. Afgaande op de meldingen die de inspectie binnenkrijgt herkent de inspectie dit beeld niet.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) zich om kwalitatieve en medisch inhoudelijke redenen heeft teruggetrokken uit het overleg met onder andere de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde, om te komen tot een verantwoorde opleiding van cosmetische geneeskunde? Zo ja, wat is hiervan de reden?
In maart 2016 is de NVPC uit de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)4, waarin o.a. de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Geneeskunde (NVCG) zit, gestapt. Door VWS is eind 2014 aan de NSEG gevraagd om kwaliteitsnormen op te stellen, waaruit blijkt wanneer een arts bekwaam is om een cosmetische ingreep uit te voeren. Deze kwaliteitsnormen zijn nog in ontwikkeling en over hoe deze normen eruit zouden moeten zien verschillen de NSEG en NVPC van mening. Inmiddels is gebleken dat de verschillende partijen (NSEG en NVPC) onderling niet tot normen kunnen komen. De Minister zal verzoeken het onderwerp op de meerjarenagenda bij het Zorginstituut te plaatsen. Het Zorginstituut kan, bij in gebreke blijven van veldpartijen, doorzettingsmacht inzetten.
Klopt het dat dat de NVPC zich heeft terug getrokken uit de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde (NSEG), omdat zij niet gehoord werd en kwaliteit en veiligheid van patiënten niet geborgd zag in een consortium waarin artsen aanwezig zijn die zich cosmetisch chirurg noemen van de Nederlandse Vereniging voor Cosmetische Chirurgie (NVVCC) en tevens lid zijn van de NVCG?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de NVPC stelt dat het geld dat u aan de NSEG ter beschikking heeft gesteld niet verantwoord is gebruikt, omdat het opgestelde opleidingsplan volledig tekort schiet in de borging van de kwaliteit en veiligheid? Zo ja, deelt u deze mening? Zo neen, waarom niet?
De NVCG heeft een curriculum ontwikkeld waarvoor door VWS subsidie is verleend. Met deze subsidie wordt een kwaliteitsslag gemaakt in de cosmetische sector. Het curriculum biedt (cosmetisch) artsen de gelegenheid om een gerichte opleiding op het gebied van cosmetische handelingen te kunnen volgen van 2 jaar. De activiteiten om tot een curriculum te komen zijn conform subsidie-aanvraag uitgevoerd. De NVCG biedt de opleiding sinds begin dit jaar aan. Ik heb begrepen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking met de leden van de NSEG, waar op dat moment ook de NVPC nog in was vertegenwoordigd.
Is het niet een verkeerde route om (een groep van) artsen die zich bedient (bedienen) van een niet geregistreerde titel zo'n belangrijke stempel te geven om te komen tot een opleiding voor cosmetische geneeskunde? Zo neen, waarom niet?
Nee. De NVCG vertegenwoordigt de (basis) artsen die cosmetische ingrepen uitvoeren en zich veelal cosmetisch arts noemen. Deze artsen richten zich met name op injectables en licht/laser behandelingen. De medisch specialisten (plastisch chirurgen, kno artsen, etc.) actief in de cosmetische sector richten zich met name op de chirurgie. Zoals ik hierboven heb aangegeven, heb ik vernomen dat het curriculum tot stand is gekomen in samenwerking tussen de basisartsen en de medisch specialisten.
Van de NVCG heb ik begrepen, dat zij een beschermde titel willen voor cosmetisch artsen en hiervoor een profielaanvraag hebben ingediend. Ik draag dit een warm hart toe. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van profielaanvragen ligt bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS).
Is het waar dat in Frankrijk cosmetische chirurgie alleen mag plaatsvinden door of onder begeleiding van een plastisch chirurg? Zo ja, wat zijn daarvoor de argumenten? Zo neen, hoe zit het dan precies?3
Nee. In Frankrijk bestaat een medisch specialisme «plastische chirurgie, reconstructief en cosmetisch». De chirurg moet gekwalificeerd zijn in de plastische chirurgie, reconstructief of cosmetisch of in een van de volgende specialismen: kaakchirurgie (gezicht en mondholte), chirurgie van het aangezicht en de hals, stomatologie, oorheelkunde, KNO en halschirurgie, oogheelkunde, verloskunde en gynaecologie en urologie.
Kleine chirurgische ingrepen worden vaak gedaan door dermatologen. Het is echter niet verboden voor generalisten om dit soort ingrepen te plegen.
Is er inmiddels een aanvraag gedaan door de NVCG bij het College Geneeskundige Specialismen (CGS) om te komen tot een profielerkenning «cosmetisch arts»? Zo ja, wat behelst deze profielerkenning? Wat mogen «cosmetisch artsen» in dat profiel voor handelingen verrichten? Wat is uw oordeel daarover?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Is het om redenen van kwaliteit en veiligheid niet voor de hand liggend en aangewezen om de NVPC en de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) het voortouw te geven, om te komen tot een verantwoorde opleiding; ervan uitgaande dat cosmetische ingrepen in principe voorbehouden moeten zijn aan medisch specialisten, zoals plastisch chirurgen dan wel dermatologen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van het voorstel om binnen de Federatie van Medisch Specialisten, waaronder bijvoorbeeld plastisch chirurgen, dermatologen, oogartsen en KNO-artsen, een adviesorgaan samen te stellen om te voorkomen dat de industrie «cosmetisch’artsen van invasieve en vaak onveilige fillers of energy based devices bedient, zoals nu is gebeurd met de zogenaamde threadlifts die de NVPC verboden heeft voor haar leden?4
De IGZ houdt toezicht op particuliere klinieken, en daarmee ook op cosmetische (invasieve) behandelingen7. Fillers vallen onder het Besluit medische hulpmiddelen en moeten CE-gemarkeerd zijn. Artsen mogen fillers zonder CE-markering niet toepassen. Per 1 januari 2015 is het verboden permanente fillers (o.a. bioAlcamid, PMMA) toe te passen voor cosmetische doeleinden. Daar waar de inspectie op de hoogte is dat artsen dit nog wel toepassen, treed de inspectie op. Energy based devices kunnen ook onder de medische hulpmiddelenwetgeving vallen, maar dat is alleen zo als ze een medisch doel hebben. Als ze alleen een cosmetisch doel hebben, vallen ze hier niet onder en daarmee ook niet onder het toezicht van de inspectie. Met de komst van de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen zal dergelijke apparatuur met een cosmetisch doel wel onder de hulpmiddelenwetgeving en onder het toezicht van inspectie vallen.
Is het waar dat de British Association of Aesthetic Plastic Surgeons (BAAPS) het standpunt van haar Nederlandse collega’s heeft overgenomen?5
Nee. Na navraag bij de BAAPS is gebleken dat zij hun leden slechts geïnformeerd hebben over het standpunt van hun Nederlandse collega’s.
Zijn er inmiddels meldingen over complicaties door de toepassing van threadlifts bij de IGZ? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De IGZ heeft tot op heden geen meldingen over complicaties van threadlifts ontvangen.
Gaat de IGZ naar aanleiding van de laatste berichtgeving en de signalen vanuit de NVPC haar beleid ten aanzien van klinieken of artsen die cosmetische behandelingen uitvoeren nog veranderen en/of aanscherpen? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie neemt het signaal uit de uitzending van Kassa mee in haar risicotoezicht. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Mogelijke staatssteun aan Lelystad Airport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd»?1 Zo ja, wat vindt u ervan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd», dat als opiniestuk heeft gestaan in de Groningerkrant. Ik ben het niet eens met het beeld dat in het bericht wordt opgeroepen dat Lelystad Airport staatssteun zou ontvangen.
Klopt het dat er kortingen worden gegeven aan zowel charters als lowcost airlines? Zo ja, wordt dit gebruikt om maatschappijen die op kostprijs concurreren met relatief lage luchthaventarieven naar Lelystad Airport te lokken? Laat dit zich kwalificeren als staatssteun? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich het aantrekken van nieuwe luchtvaartmaatschappijen naar Lelystad Airport tot de afspraken in het Aldersakkoord, waarin is overeengekomen dat Lelystad Airport alleen is bedoeld om Schiphol Airport te ontlasten, en zoals ook is uitgesproken in de motie-Geurts/De Rouwe?2
Het beleid van mijn ministerie is erop gericht om Schiphol selectief te ontwikkelen voor mainportgebonden verkeer en Lelystad als luchthaven waar een deel van het niet-mainportgebonden verkeer kan worden geaccommodeerd. In de Verzamelbrief Schiphol van 17 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, 29 665, nr. 234) heb ik uw Kamer geschetst hoe het selectiviteitbeleid eruit ziet. Ik heb daarbij drie onderdelen onderscheiden:
De vraag over eventuele kortingen voor charters en lowcost airlines heeft betrekking op het tweede onderdeel van het selectiviteitbeleid, te weten het stimuleringsbeleid door Schiphol. Schiphol heeft in het Ondernemingsplan Lelystad Airport aangegeven dat de tarieven voor Lelystad Airport relatief laag zullen zijn en concurrerend met die van de andere regionale luchthavens in Nederland en in aangrenzende gebieden (in Duitsland en België). In hoeverre daarbij gebruik wordt gemaakt van kortingen is op dit moment niet bekend. Duidelijk is wel dat het beleid, ook van Schiphol, erop gericht is om niet-mainportgebonden verkeer te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Het prijsbeleid van Schiphol zal dan ook – passend binnen de regelgeving daarvoor – daar op gericht zijn.
Het hanteren van eventuele kortingen als zodanig vormt in beginsel geen (onrechtmatige) staatssteun. Er is ruimte voor kortingen binnen de nationale en Europese mededingingsregels. Het vaststellen van tarieven en kortingen is voorbehouden aan de exploitant van de luchthaven. Die moet zich hierbij houden aan de geldende wettelijke kaders. Als in een voorkomend geval buiten deze kaders wordt getreden, zullen instanties als de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) en de Europese Commissie hiertegen op kunnen treden.
Hoe verhouden zich de gegeven kortingen bij Lelystad Airport tot de Europese staatssteunregels?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de winstverwachtingen van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport op korte, middellange en lange termijn? Wat zijn de winstverwachtingen van Lelystad Airport?
Het beeld voor de drie luchthavens is als volgt:
Het bericht dat Marokkaanse asielzoekers rovend door de stad Groningen trekken |
|
Malik Azmani (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse asielzoekers rovend door Stad»?1
Ja.
Hoe komt het dat deze asielzoekers uit veilige landen tijd en ruimte krijgen rovend door de stad Groningen te trekken? Waarom worden zij niet direct teruggestuurd?
Zoals u ook in mijn brief van 17 november jl. «Maatregelen t.a.v. asielzoekers uit veilige landen van herkomst» (Kamerstuk 19 637, nr. 2257) kunt lezen ben ik mij zeer bewust van deze groep asielzoekers en de overlast die een deel van deze groep veroorzaakt. Dit vind ik uiteraard een zeer onwenselijke situatie. Met de gemeenten en de partners in de vreemdelingenketen wordt er op gericht om zowel de instroom van asielzoekers uit veilige landen als de overlast die een deel van hen veroorzaakt te beperken en het vertrek uit Nederland zoveel mogelijk te bespoedigen. Hierbij wordt maximaal ingezet op de bestuurlijke en de strafrechtelijke aanpak. Dit heeft ook
al de eerste resultaten (veroordelingen) opgeleverd. In mijn brief van 17 november jl. heb ik de problematiek en de verschillende maatregelen die ik hiervoor tref uiteengezet (Kamerstuk 19 637, nr. 2257).
Hoe wordt opgetreden tegen die rovende asielzoekers? Worden zij na een eventuele straf direct uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe kansloze asielzoekers uit veilige landen in ons land asiel kunnen aanvragen? Deelt u de mening dat opvang in de regio en het ontzeggen van een asielverblijfsrecht een essentiële stap is teneinde de instroom van asielzoekers uit veilige landen te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de gang van zaken in Groningen u aanleiding om in overleg te treden met de Marokkaanse regering? Zo ja, op welke termijn zal dat overleg plaatsvinden?
Nederland en Marokko werken in het kader van de bilaterale relatie op vele terreinen samen. Inzet is om de relatie en samenwerking verder te verbeteren, ook op het gebied van migratie, waaronder terugkeer. In dit verband vinden regelmatig op verschillende niveaus gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 november jl., wil Nederland graag spoedig met Marokko tot nadere afspraken komen over de terugname van in Nederland onrechtmatig verblijvende Marokkaanse onderdanen, waaronder deze specifieke groep(Kamerstuk 19 637, nr. 2257). De Nederlandse overheid zal hier de komende tijd prioriteit aan geven.
Vragen aan het Europese Hof van Justitie over GMO-regelgeving |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Franse Raad van State vragen heeft doorgeleid aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er zowel bij de techniek cisgenese als bij varianten van de techniek CRISPR-Cas9 geen soortvreemd DNA wordt ingebracht? Deelt u de mening dat organismen, verkregen met deze varianten, even veilig zijn als organismen die verkregen zijn uit klassieke veredeling en daarmee niet onder de genetische modificatie-regelgeving (GMO-regelgeving) zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft cisgenese verwijs ik graag naar een eerdere brief2 waarin Nederland heeft aangegeven dat een vrijstelling van verplichtingen uit de Europese regelgeving voor genetische modificatie gewenst is als een nieuwe veredelingstechniek producten voortbrengt die niet méér risico’s met zich meebrengen dan traditioneel veredelde gewassen.
De techniek CRISPR-Cas9 kent zowel toepassingen waarbij geen soortvreemd DNA wordt ingebracht als toepassingen waarbij dit wel het geval is. Met de CRISPR-Cas9 kunnen genetische modificaties tot stand worden gebracht. Afhankelijk van de toepassing van CRISPR-Cas9 verkrijgt men daarmee ggo’s in de zin van de EU-regelgeving.
De veiligheid van de toepassingen van de techniek CRISPR-Cas9 ten behoeve van markttoelating zal dan ook, gegeven het bovenstaande, van geval tot geval («case by case») moeten worden beoordeeld. Een generieke uitspraak over de veiligheid van de techniek CRISPR-Cas9 is momenteel niet mogelijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de techniek CRISPR-Cas9 enorme kansen biedt op het gebied van duurzaamheid, economische ontwikkeling en investeringen in innovatie? Deelt u de mening dat wanneer bovengenoemde varianten van deze techniek onder GMO-regelgeving gaan vallen, verbetering van onze voedselkwaliteit en voedselzekerheid onnodig beperkt wordt? Zo nee, waarom niet?
CRISPR-Cas9 is een relatief nieuwe techniek die wereldwijd sterk in opkomst is. De verwachting is dat in de toekomst deze techniek een zeer brede toepassing zal hebben. Onder meer in de «Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»3 en de brief «Voortgang Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel»4 ben ik ingegaan op de maatschappelijke opgaven die – wereldwijd – spelen op het terrein van voedsel en de inzet van het kabinet hierbij. De mondiale ontwikkelingen op het vlak van innovaties in de (landbouw)biotechnologie, waaronder nieuwe technieken zoals CRISPR-Cas9, gaan razendsnel en kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
De Europese gg-regelgeving heeft als doel harmonisatie en de bescherming van de volksgezondheid en het milieu te bewerkstelligen. Voor gg-producten geldt een Europese toelatingsverplichting op basis van een veiligheidsbeoordeling. Deze werkwijze zorgt ervoor dat er een gelijk speelveld in Europa is. Het kabinet wil overregulering voorkomen en de kansen benutten die de nieuwe veredelingstechnieken bieden zo lang de veiligheid voor mens, dier en milieu gegarandeerd is.
Uw Kamer heeft overigens recent de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie5 ontvangen waarin ook nader wordt ingegaan op de actuele ontwikkelingen.
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat er een enorme wereldwijde uitdaging ligt om in de toekomst aan de vraag naar voedsel te voldoen, in het licht van de groeiende wereldbevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het toestaan van deze varianten van CRISPR-Cas9 ook voor andere landen enorme kansen biedt, omdat er zaden ontwikkeld kunnen worden die het effect van lokale omstandigheden (zoals droogte of wateroverlast) kunnen minimaliseren en daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de mondiale voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Biotechnologie, waaronder ook de CRISPR-Cas9 techniek, biedt kansen op tal van gebieden, waaronder de ontwikkeling van zaden of gewassen die bijdragen aan de mondiale voedselzekerheid.
Bent u bekend met het feit dat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie ook voor Nederland bindend zullen zijn? Bent u ervan op de hoogte dat Nederland inbreng kan leveren ten behoeve van de beantwoording van deze vragen?
Het klopt dat de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het
EU-recht geeft, in de gehele Europese Unie geldt. Ook ben ik bekend met de mogelijkheid voor lidstaten om schriftelijke inbreng te leveren ten behoeve van de beantwoording van prejudiciële vragen.
Bent u bereid om namens Nederland het standpunt naar voren te brengen dat organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen, niet onder de GMO-regelgeving behoren te vallen, zoals ook Duitsland en Zweden hebben uitgedragen? Zo nee, waarom bent u niet bereid om Nederland ruimte te geven om bij te dragen aan mondiale voedselzekerheid?
De Franse rechter heeft prejudiciële vragen gesteld die gaan over de interpretatie van de vigerende Europese gg-regelgeving (Richtlijn 2001/18/EC). Het antwoord van het Hof moet de Franse rechter voorzien van een bindende uitleg van Europese gg-regelgeving teneinde in een nationale (Franse) rechtszaak een uitspraak te kunnen doen.
Volgens de gangbare procedure worden lidstaten door het Hof uitgenodigd om desgewenst schriftelijke opmerkingen in te dienen over de zaak en een dergelijke uitnodiging heeft Nederland recent ontvangen. De Nederlandse regering is voornemens opmerkingen in te dienen conform eerdere kabinetsbeleidslijn. Een uitspraak van het Hof wordt overigens niet op korte termijn verwacht.
Voor wat betreft het Nederlands standpunt over organismen die met gerichte mutatie zijn verkregen verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 februari 20166 en 2 december 20167 op eerdere vragen van uw Kamer. Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde gerichte mutatie techniek als genetische modificatietechniek wordt beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze techniek als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen. Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
Het artikel “Kandidaten 50plus beloven hun zetel niet te roven” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bovengenoemde artikel?1
Ja.
Is het waar dat de schriftelijke verklaring die de partij van 50Plus aan haar kandidaten ter ondertekening heeft voorgelegd op geen enkele wijze afdwingbaar is, casu quo geen juridische inbedding heeft?
Blijkens de website van 50Plus hebben «alle kandidaten (...) schriftelijk en in eigen bewoordingen toegezegd bij een eventuele breuk met de nieuwe fractie hun zetel ter beschikking van de partij te zullen stellen en geen «zetelroof» te zullen plegen. Deze verklaringen hebben een morele betekenis.»2 Zoals ook in genoemd artikel is weergegeven, is de verklaring juridisch niet afdwingbaar3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin een kandidaat die uiteindelijk weigert om een dergelijke verklaring te ondertekenen, vervolgens waarschijnlijk door de betrokken politieke partij wordt geweigerd voor een plaats op de kandidatenlijst?
Het is aan de politieke groepering om te bepalen welke personen zij kandideert. Een politieke groepering kan haar kandidaten vragen dergelijke verklaringen af te leggen, maar dient zich daarbij te realiseren dat deze verklaringen juridisch niet afdwingbaar zijn.
Kunt u aangeven of, en zo ja in hoeverre een dergelijke schriftelijke verklaring, of het voorleggen van een dergelijke verklaring, in strijd is met de Grondwet? Kunt u de relatie met de Kieswet schetsen? In hoeverre druist een dergelijke verklaring in tegen de geest van de wet- en regelgeving zoals die is vastgelegd in de Kieswet?
Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Grondwet stemmen de leden zonder last. Dat houdt in dat elk bindend mandaat van een lid van de Staten-Generaal nietig is4 en dat een Kamerlid dus niet kan worden gebonden aan de instructie van de politieke partij die hem of haar kandidaat heeft gesteld. Een Kamerlid heeft de vrijheid om naar eigen inzicht en geweten te stemmen en kan niet worden gedwongen zijn zetel op te geven.
De Kieswet bepaalt in lijn met de Grondwet dat de zetels toekomen aan de individuele kandidaten, en niet aan de kandidaatstellende politieke groeperingen. Het centraal stembureau benoemt iedere gekozene tot lid van het vertegenwoordigend orgaan (artikel V 1 van de Kieswet). Vervolgens besluit het vertegenwoordigend orgaan voor ieder benoemd lid of hij of zij tot het vertegenwoordigend orgaan wordt toegelaten (artikel V 4 van de Kieswet).
In hoeverre worden volgens u kandidaten die op een lijst voor een politieke partij staan zelfstandig en persoonlijk, dat wil zeggen op persoonlijke titel, gekozen? Kunt u een schets geven van de juridische en grondwettelijke positie (rechten en plichten) van een Kamerlid?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan om kandidaten middels een vorm van voorlichting te wijzen op en in te lichten over de grondwettelijke positie van (toekomstige) Kamerleden? In hoeverre ziet u hier een rol voor uzelf of voor de Kiesraad weggelegd, dit met het oog op de bovengenoemde schriftelijke verklaring die de partij van 50plus haar kandidaten laat ondertekenen? In hoeverre is het wenselijk dat het Rijk vanuit haar positie óók de kandidaten van informatie voorziet?
Ik heb niet de indruk dat er misverstanden bestaan over het feit dat een eenmaal gekozen volksvertegenwoordiger niet juridisch gebonden is aan de verklaring waarop vragensteller doelt. Voor aanvullende voorlichting of voor een gesprek daarover met de Kiesraad zie ik geen aanleiding.
Bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de Kiesraad? Zo ja, bent u bereid om de Kamer hierover spoedig te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het succes van de OV-fiets |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Succes OV-fiets leidt tot tekort op stations»?1
Ja.
Deelt u de mening van NS dat het aanbieden van OV-fietsen niet tot de kerntaken behoort? Wat betekent dit voor de reiziger?
Het aanbieden van OV-fietsen is een eigenstandig initiatief van NS. NS heeft in haar strategie als een van de kernactiviteiten vastgesteld: bijdragen aan de reis van deur-tot-deur. De vervoerconcessie schrijft voor dat NS zowel zelfstandig als gezamenlijk met decentrale overheden, gemeenten, regionale vervoerders, infrastructuurbeheerder en consumentenorganisaties, werkt aan een zo onbelemmerd mogelijke deur-tot-deur reis voor de reizigers. NS heeft het aanbieden van OV-fiets gekozen als één van de instrumenten om hieraan invulling te geven. Ik juich dit initiatief toe. Uit de populariteit van de OV-fietsen blijkt dat ook reizigers dit als een nuttig product zien.
Indien u de mening van NS deelt, hoe verhoudt zich dit dan tot de recent in gang gezette «nationalisatie» op de stations van de exploitatie van fietsenstallingen (inclusief OV-fietsen) en toiletten, waarbij deze voorheen door particuliere bedrijven en andere externe partijen (zoals gemeentelijke Wet sociale werkvoorziening-bedrijven) werden aangeboden en door NS zijn beëindigd? Hoe verhoudt zich deze beweging nu tot het feit dat het aanbieden van OV-fietsen geen kerntaak is? Vindt u dit een wenselijke beweging? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid om hierover in gesprek te gaan met NS?
ProRail en NS zorgen gezamenlijk voor een bereikbaar en toegankelijk station met aantrekkelijke, veilige en optimaal benutte fietsenstallingen. Zij werken hiervoor onder andere samen met gemeenten. Om te zorgen dat de kwaliteit van de stallingen verbetert en overal kwaliteit van een vergelijkbaar niveau wordt aangeboden, neemt NS de aansturing van de stallingen zelf op zich. Voor de nieuwe invulling van de stallingen neemt NS maatschappelijke verantwoordelijkheid waarbij ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nadrukkelijk betrokken worden. Uit de klantbelevingsonderzoeken van NS blijkt dat het klantoordeel van stallingen, waarvan NS de exploitatie heeft overgenomen, betere klantoordelen geven. Door de aansturing van stallingen zelf op zich te nemen, kan NS nog beter een integraal aanbod, inclusief OV-fiets, voor de reiziger realiseren. Dit draagt bij aan een betere reis van deur tot deur. Van nationalisatie is daarbij geen sprake. NS liet eerder als eigenaar van de stallingen de exploitatie van een aantal stallingen door derden uitvoeren, maar heeft besloten de contracten met deze exploitanten te beëindigen. NS kan zelf bepalen hoe om te gaan met de fietsenstallingen in de stations en of daar al dan niet derden bij worden ingeschakeld. Hierover zijn in 2014 vragen van de leden Smaling en Karabulut beantwoord (Aanhangstel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 971).
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met NS in de vervoersconcessie? Worden deze afspraken geëvalueerd? Zo ja, wanneer? Is er een marktverkenning voor deze taak uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
In de vervoerconcessie is opgenomen dat NS zich extra zal inspannen voor de verbetering van de reis van deur tot deur. Voor NS maakt OV-fiets daar een wezenlijk onderdeel van uit. Over OV-fiets zijn zelf geen specifieke afspraken in de concessie opgenomen. OV-fiets is naar NS overgebracht toen overheid en ProRail zich uit de stichting OV-fiets terugtrokken. In een proefperiode van enkele jaren bereikte NS goede resultaten met OV-fiets waaronder uitbreiding van het aantal uitgiftelocaties, groei van het aantal ritten en verbetering van de klanttevredenheid. Op basis daarvan is OV-fiets definitief overgegaan naar NS.
Wie betaalt de uitbreiding met 1.000 OV-fietsen per jaar en deelt u de mening dat dit in ieder geval geen overheidstaak is? Zo nee, waarom niet?
NS investeert zelf in deze nieuwe OV-fietsen. Daarnaast investeert NS onder andere ook in uitgiftelocaties, ICT, marketing, innovatie en ontwikkeling. Als de groei van OV-fiets zich doorzet, wordt verwacht dat OV-fiets binnen enkele jaren het break-even punt bereikt.
Zit de OV-fiets verpakt in abonnementen die door NS worden uitgegeven en krijgt de klant nu geen waar voor zijn abonnement omdat er te weinig OV-fietsen zijn?
Nee. OV-fiets zit niet verpakt in een NS abonnement. De kosten voor OV-fiets worden niet doorberekend naar de abonnementhouders van NS. Daarnaast betaalt de OV-fiets klant per 1 januari geen abonnementskosten meer. De klant betaalt dan alleen voor de ritten die hij of zij maakt. Hiermee wil NS een drempel voor het gebruik van OV-fiets wegnemen. Reizigers hebben voor gebruik van OV-fiets een persoonlijke OV-chipkaart nodig (om te kunnen factureren) en hoeven zich alleen nog aan te melden voor gebruik van OV-fiets.
Bent u bereid om in overleg met NS te kijken of deze taken wederom kunnen worden afgestoten aan de markt en marktpartijen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit antwoord tot het feit dat NS benadrukt dat dit toch geen overheidstaak is?
NS krijgt de ruimte om naast de verplichtingen uit de concessie de reiziger ook op andere manieren te faciliteren in haar mobiliteit. Het staat andere marktpartijen vrij om voor de deur-tot-deur reis innovatieve concepten te ontwikkelen zoals concepten met betrekking tot de fiets. Zo gaat vervoerder Syntus vanaf december een eigen deelfiets introduceren in de provincies Gelderland en Utrecht in plaatsen als Apeldoorn en Ede. Ik zie dan ook geen reden om in gesprek te treden met NS.
Bent u bereid deze vragen vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 te beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken deze vragen voor het notaoverleg te beantwoorden. Ik geef uw Kamer daarom in overweging de beantwoording te betrekken bij een volgend algemeen overleg.
Het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren in de Bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren met de bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie? Klopt de berichtgeving in NRC Handelsblad daarover?1
Ja, ik ben bekend met het aangehaalde artikel. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen 2, 5 en 6.
Waarom is de tegenprestatie een voorwaarde voor het uitvoeren van een experiment in de bijstand, die gaat over minder regels en meer bijverdienen? Staat deze voorwaarde ook in het Ontwerpbesluit en zo ja, waar?
Het ontwerpbesluit «Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet» (Kamerstuk 34 352, nr. 39) heb ik op 30 september 2016 ter voorhang aan uw Kamer gezonden en ligt thans voor advies bij de Raad van State. In het eerste lid van artikel 5 van het ontwerpbesluit is opgenomen dat een verzoek om te mogen experimenteren kan worden afgewezen als de gemeente op het moment van de aanvraag de Participatiewet (Pw) niet rechtmatig uitvoert.
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die gaan experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Pw.
Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het van wetenschappelijk belang dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren. Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Participatiewet (incl. tegenprestatie) ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het ontwerpbesluit.
De gemeente Amsterdam heeft een verordening over de tegenprestatie en voldoet daarmee aan de wet; waarom mag deze gemeente dan toch geen experiment starten?
De gemeente Amsterdam heeft inderdaad een verordening tegenprestatie. Het daarin uit te voeren beleid is echter niet in lijn met de Participatiewet. Voordat een gemeente mee kan doen met de experimenten Participatiewet wil ik er, zoals gesteld in de vorige antwoorden, in ieder geval van verzekerd zijn dat die gemeente een verordening over de tegenprestatie heeft die in lijn is met de Participatiewet. De AMvB is echter nog niet vastgesteld, waardoor Amsterdam of andere gemeenten nog geen formeel verzoek hebben kunnen indienen.
Waarom is niet eerder in gesprekken met gemeenten aangegeven dat zij de tegenprestatie verplicht moesten stellen als zij experimenten wilden doen met bijstandsgerechtigden? Op welke manier is deze voorwaardelijkheid eerder gecommuniceerd?
Vanaf september 2015 heb ik intensief gesprekken gevoerd met de vier initiatiefgemeenten Utrecht, Groningen, Wageningen en Tilburg. De gesprekken hadden als doel om tot een AMvB te komen die past in de geest van de Participatiewet, een goede wetenschappelijke onderbouwing kent en toegankelijk is voor meer gemeenten die ook belangstelling hebben voor een experiment met de Participatiewet. Tijdens deze gesprekken is herhaaldelijk aan de orde gekomen dat alleen gemeenten die de Pw rechtmatig uitvoeren in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten.
Bent u het er mee eens dat nu op zijn minst de schijn wordt gewekt dat de regering de mogelijkheid tot experimenteren gebruikt om een verplichte tegenprestatie in Amsterdam en Utrecht af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de berichtgeving klopt: waarom denkt u dat een onderzoek zonder een verplichte tegenprestatie minder bruikbare wetenschappelijke resultaten op zal leveren, aangezien de gemeenten Utrecht en Amsterdam conform de Participatiewet al strenge regels hebben voor bijstandsgerechtigden en een groot verschil tussen de verschillende testgroepen wel degelijk aanwezig is bij uitvoering van het experiment?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u het nog steeds mogelijk maken voor gemeenten om experimenten uit te voeren en wilt u alles op alles zetten om ook de gemeenten Utrecht en Amsterdam, die nu de wacht zijn aangezegd, de mogelijkheid te bieden een experiment te starten?
Via het ontwerpbesluit wil ik een beperkt aantal gemeenten de mogelijkheid bieden te experimenteren. Gemeenten die voldoen aan het genoemde besluit en de ministeriële regeling kunnen experimenteren totdat een maximum van 25 gemeenten of maximaal 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Dit geldt ook voor gemeenten Amsterdam en Utrecht.
De situatie van een dakloze Belg die al een half jaar in een ziekenhuis in Harderwijk 'woont' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dakloze Belg «woont» al half jaar in ziekenhuis Harderwijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de situatie van deze patiënt, die noodgedwongen in een ziekenhuis moet blijven omdat plaatsing elders niet mogelijk blijkt, waarbij het ziekenhuis de kosten voor de opname en het verblijf moet betalen?
Ik vind het op de eerste plaats van belang dat patiënten zorg krijgen als zij die nodig hebben, onafhankelijk van de vraag op welke wijze dit gefinancierd wordt. Iedereen in Nederland heeft dan ook toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. Het is voor deze individuele patiënt natuurlijk niet prettig om onnodig in een ziekenhuis te blijven. Evenmin is het voor ziekenhuizen opportuun om patiënten te hebben die geen medisch specialistische zorg nodig hebben.
Ten aanzien van de financiering van buitenlandse patiënten is er in Nederland een aantal regelingen, afhankelijk van de verzekerde of onverzekerde status van een patiënt. Op basis van de bij mij beschikbare informatie is er in deze casus sprake van een onverzekerde Europees ingezetene, waarvan ik van mening ben dat de kosten onderdeel zijn van het reguliere bedrijfsrisico van een ziekenhuis. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u naar eerdere antwoorden op Kamervragen over onverzekerde patiënten (onder andere Kamerstuk 33 077, nr. 10).
Wat vindt u ervan dat het St. Jansdal ziekenhuis door verschillende organisaties van het kastje naar de muur wordt gestuurd bij het zoeken naar een structurele oplossing voor de situatie van deze patiënt?
De onverzekerde status van deze patiënt maakt de situatie complex. Als gevolg daarvan is er contact geweest met en tussen verschillende organisaties.
Vanuit VWS is er actie ondernomen door contact te leggen met de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid van België en het Zorginstituut. Op verzoek van VWS heeft het Zorginstituut als Nederlands internationaal verbindingsorgaan contact gehad met haar Belgische collega's om de verzekerde status van de patiënt bevestigd te krijgen en eventuele financieringsmogelijkheden vanuit België te bepalen. Hieruit is naar voren gekomen dat deze patiënt in België niet verzekerd bleek te zijn. Dit is ook teruggekoppeld aan het ziekenhuis.
Wat heeft uw ministerie ondernomen om te komen tot een oplossing voor de situatie van deze patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie contact gehad met de Belgische autoriteiten om gezamenlijk te komen tot een oplossing? Zo ja, wat heeft dit overleg opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regels zijn er in Europees verband afgesproken over de bekostiging en vergoeding van zorg aan patiënten uit andere Europese landen die niet verzekerd zijn?
In Europees verband zijn de sociale zekerheidsrechten van EU-onderdanen vastgelegd in verordening 883/04. De verordening bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld onder welke wetgeving met betrekking tot de ziektekostendekking EU-onderdanen vallen. Uitgangspunt is dat mensen wat betreft de ziektekostendekking niet tussen wal en schip vallen, maar deze casus laat zien dat dat niet in alle gevallen te voorkomen is. Voor werknemers is het uitgangspunt van de verordening dat men valt onder de wetgeving van het land waar men werkt. Voor niet-actieven, zoals de patiënt in deze casus, is het uitgangspunt de wetgeving van het woonland (België). Voor onverzekerde EU-onderdanen is er geen specifieke regelgeving. In deze gevallen vormen nationale regels en eventueel de bilaterale betrekkingen de basis.
Ik betreur het dat het voor deze patiënt zo gelopen is, maar benadruk ook dat de regelgeving gebaseerd is op de verzekerde status van de patiënt.
Wat vindt u ervan dat deze situatie zo lang kan voortduren, omdat deze patiënt blijkbaar «niet past in bestaande regelgeving»?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid samen met uw Belgische ambtgenoot te komen tot een spoedige structurele oplossing voor deze patiënt?
Gezien de Belgische status van de patiënt zal ik deze casus nogmaals onder de aandacht brengen van de betrokken Belgische autoriteiten. Daar ligt naar mijn mening de eerste verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing.
Bent u tevens bereid te bekijken welke lessen uit deze casus kunnen worden getrokken, en hoe in het vervolg de patiënt wel centraal kan worden gesteld?
Ja. Naar mijn mening heeft patiënt zeker centraal heeft gestaan aangezien hij ondanks zijn onverzekerdheid de hele periode medische zorg heeft genoten.
Het bericht ‘NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens’ |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA kapittelt afslag Urk vanwege condens»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een lastgeving onder dwangsom heeft opgelegd aan de Visveiling Urk vanwege condensvorming aan de plafonds, een natuurverschijnsel?
De NVWA treedt op als bedrijven de voedselveiligheidsregels overtreden. In dat kader heeft de NVWA op 8 november 2016 drie koelcellen op de visafslag Urk (Visveiling Urk bv) gesloten en last onder dwangsom (LOD) opgelegd ter voorkoming van het opnieuw openen van deze bedrijfsruimten voordat aan de regelgeving wordt voldaan. De reden is dat het bedrijf de condensvorming niet onder controle had.
Afwezigheid van condens is een algemene inrichtingseis die geldt voor alle bedrijfsruimten waar vis en visproducten worden behandeld of bewaard. Deze algemene inrichtingseis is een basisvoorwaarde voor de hygiënische productie van levensmiddelen.
Condens in de koelruimtes kan op verschillende manieren een gevaar zijn voor de voedselveiligheid. Condens kan leiden tot corrosie- en schimmelvorming en in condens kunnen schadelijke bacteriën groeien. Dat in dit specifieke geval geen bacteriën in de condens zijn aangetoond, doet aan dit gevaar niets af.
Condensvorming in koelcellen is geen onvermijdelijk natuurverschijnsel. Door gericht ontwerpen, construeren en indelen van de bedrijfsruimten kan condensvorming worden voorkomen. De sluiting van de koelcellen en de oplegging van de last onder dwangsom (LOD) zijn uitvloeisel van een lang traject van handhaving en overleg tussen de NVWA en Visveiling Urk bv.
Is er bij een dergelijke condensvorming daadwerkelijk sprake van gevaar voor de volksgezondheid, nu ook de Visveiling Urk heeft aangetoond dat de druppels bacteriologisch schoon zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Visveiling Urk mogelijk drie van de vijf grote koelcellen niet meer mag gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de (financiële) gevolgen voor de Visveiling Urk wanneer drie van de vijf grote koelcellen niet meer gebruikt mogen worden?
Het is mij bekend dat interventies van de NVWA, zoals de sluiting van koelcellen van Visveiling Urk bv, (financiële) gevolgen hebben voor het betrokken bedrijf.
Kunt u aangeven hoe de Visveiling Urk de natuurwetten kan aanpassen, zodat de afslag aan de eisen van de NVWA kan voldoen?
Condensvorming kan worden voorkomen. Hiervoor is geen aanpassing van natuurwetten, maar aanpassing van de bedrijfsinrichting nodig. Tot op heden is Visveiling Urk bv echter niet bereid gebleken om de hiervoor noodzakelijke investeringen te doen.
Wat vindt u van het feit dat de Visveiling Urk al sinds 2013 een oplossing probeert te zoeken met koelcelbouwers en wetenschappers en dat ondanks dat er geen oplossing lijkt te bestaan voor dit natuurverschijnsel, de NVWA boetes blijft opleggen en nu met een lastgeving onder dwangsom komt?
Het is een onjuiste voorstelling van zaken dat er geen technologische oplossing voor dit probleem zou bestaan. Visveiling Urk bv heeft ruim de tijd gekregen om dit probleem structureel op te lossen. Visveiling Urk bv is op 26 oktober 2011, 11 juli 2012 en 17 december 2012 geïnspecteerd en heeft naar aanleiding van deze inspecties waarschuwingen en in 2013 een boete ontvangen voor de condensvorming in de koelcellen. Tijdens de inspectie van 17 december 2012 heeft Visveiling Urk bv zelf verklaard dat contact is gezocht met de bouwer en met de installateur van de koelcellen. Deze hebben beide aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om condensvorming op een goede manier op te lossen. Ook in de bezwaarprocedure in 2013 tegen de boete heeft Visveiling Urk bv erkend dat er oplossingen mogelijk zijn om condensvorming tegen te gaan, maar dat de aanpassingen hoge kosten met zich zouden meebrengen. Het bezwaar is destijds ongegrond verklaard. Een door Visveiling Urk bv ingediend beroep bij de rechter is later ingetrokken.
Dat Visveiling Urk bv tot op heden desondanks geen stappen heeft gezet om de situatie te verbeteren, is een keuze die voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Als een bedrijf geen stappen tot verbetering zet, is het inzetten van zwaardere rechtsmiddelen een logisch vervolg.
Wat vindt u van de reactie van de NVWA dat dit nu eenmaal de wet is, ook al is deze niet uitvoerbaar voor de Visveiling Urk en blijken de condensdruppels bacteriologisch schoon te zijn? Vindt u een dergelijke starre benadering door de NVWA passen bij het samen met Visveiling Urk zoeken naar een oplossing?
Zie voor het antwoord op deze vragen mijn antwoord op vragen 2, 3, 4 en 7.
Deelt u de mening dat deze uitspraken niet getuigen van een overheid die bereid is om mee te denken, zodat regels werken in plaats van tegenwerken?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij u bekend bij welke visafslagen of andere bedrijven dit probleem nog meer speelt?
Afwezigheid van condens is een basisvoorwaarde voor alle bedrijfsruimten voor de be- en verwerking van dierlijke producten en wordt standaard meegenomen tijdens reguliere inspecties. Op dit moment zijn geen andere bedrijven in het «Hard waar het moet»- handhavingtraject opgenomen als gevolg van overmatige condensvorming.
Bent u bereid om contact op te nemen met de NVWA om tot een werkbare oplossing te komen voor de visafslag? Zo ja, op welke termijn bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid? Is het volgens u mogelijk om binnen de wettelijke kaders tot een werkbare oplossing te komen? Zo ja, wilt u dit in gang zetten? Zo nee, wat betekent dit voor de Visveiling Urk?
Nee, ik ben niet bereid mij te mengen in deze discussie tussen de NVWA en Visveiling Urk bv. De afwezigheid van condens is immers een algemene inrichtingseis waaraan alle bedrijven moeten voldoen om voedselveilig te kunnen produceren. Er is geen reden om voor Visafslag Urk bv een uitzondering op deze regel te maken. Het bedrijf zal zelf het condensprobleem moeten oplossen, hetgeen, zoals ik in de beantwoording van vraag 7 heb aangeven, praktisch mogelijk is. Zolang het bedrijf dit niet doet, kan het de betreffende bedrijfsruimten niet voor de productie van levensmiddelen inzetten.
De berichten ‘Druk aan de Poort’ en 'Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf' |
|
Judith Swinkels (D66), Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Druk aan de poort» van Zembla1, waaruit blijkt dat veertig procent van de zeecontainers die de Rotterdamse haven binnenkomen en met binnenvaartschepen verder worden vervoerd niet, standaard door een nucleaire detectiepoort gaan?
Ik ken de uitzending. Op de in de vraag en uitzending opgenomen bewering, wordt ingegaan bij het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat van de twaalf miljoen containers die per jaar via de Rotterdamse haven Nederland binnenkomen slechts 1,3 procent wordt gecontroleerd? Deelt u de mening dat het openen van slechts 7.000 containers en het scannen van slechts 14.000 containers per jaar door een gebrek aan mankracht een zorgwekkend aantal is? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Van de inkomende containers met goederen met een niet-communautaire status zijn 42.900 gecontroleerd met een scan en 7.225 door een fysieke controles. Voor de goede orde, dit gaat niet om de nucleaire controle; daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Ik deel niet de mening dat dit zorgwekkend is. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dit stelt de Douane in staat om verantwoorde keuzes te maken binnen de veelheid van fiscale en niet fiscale taken, het grote volume aan goederen en rekening houdend met de concurrentiepositie van de mainports Rotterdam en Schiphol.
Uitgangspunt van de risicogerichte handhaving is dat alle goederen die de buitengrenzen passeren onder douanetoezicht staan. Dit wil niet zeggen dat de Douane alle goederen controleert, maar dat de Douane over gedegen informatie over deze goederen beschikt. Op basis van deze informatie – die bestaat uit miljoenen aangiftegegevens – en overige risico-informatie voert de Douane met behulp van slimme computertechnologie een risicoanalyse uit en bepaalt welke goederen voor controle in aanmerking komen. De risico’s bepalen dus hoe mensen en middelen bij de Douane worden ingezet.
De Douane kent daarbij verschillende soorten interventies, zoals scancontroles, inzet van speurhonden, fysiek openen van containers en administratieve controles. Al deze interventies kunnen zowel gezamenlijk als apart worden ingezet en kunnen elkaar aanvullen of versterken. In haar risicoweging houdt de Douane rekening met waarborgen en veiligheidsmaatregelen die bedrijven zelf hebben genomen om risico’s te beperken. Het handhavingsniveau wordt jaarlijks bepaald mede aan de hand van risicoweging en evaluatie van voorafgaande jaren, waarbij de bevindingen op fiscale en niet-fiscale risico’s uiteraard wordt meegenomen.
Klopt het dat er ondanks de uitbreiding van de Maasvlakte niet is geïnvesteerd in meer mensen en meer middelen, waardoor het aantal controles en de bijbehorende capaciteit niet evenredig is toegenomen met de toename van het aantal binnenkomende containers? Zo ja, gaat u investeren in meer mensen en middelen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. De Douane heeft vóór de komst van de Tweede Maasvlakte grondig onderzocht hoe het douanetoezicht daar zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden ingericht met gebruikmaking van moderne technologie en door optimaal gebruik te maken van wettelijk toegestane vereenvoudigde douaneprocedures. Berekend is wat daarvoor nodig is aan personele capaciteit en aan middelen. Met het bedrijfsleven is overleg gevoerd om het douanetoezicht zoveel mogelijk in de logistiek van de Tweede Maasvlakte te laten plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld scanapparatuur geplaatst op de terminals. Hierdoor kunnen containers worden gescand zonder dat de logistiek wordt verstoord. De Douane heeft voor de uitvoering van haar toezicht op de Tweede Maasvlakte het benodigde budget gekregen, zodat ook de benodigde personele capaciteit beschikbaar is.
Klopt het dat het een risico is dat schepen van gerenommeerde rederijen met een certificaat juist aantrekkelijker blijken te zijn voor smokkelaars, in acht genomen dat bij een gebrek aan capaciteit deze schepen, ongeacht de mate van risico, niet worden gecontroleerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze schepen minder aantrekkelijk te maken voor smokkelaars? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. Waarschijnlijk wordt in de vraag gedoeld op het vervoer van goederen in containers door rederijen en op de status van AEO (Authorised Economic Operator). AEO is een status die de Douane op basis van Europese wetgeving aan een bedrijf kan toekennen en die in bepaalde gevallen ertoe kan leiden dat het bedrijf minder door de Douane wordt gecontroleerd. Dat is in die gevallen een afgewogen risico. Deze bedrijven hebben onder andere aangetoond zicht te hebben op hun goederenstromen en hebben zelf veiligheids- en beheersmaatregelen genomen. De Douane kan zo haar capaciteit meer richten op risicovollere bedrijven en goederenstromen. Dat neemt niet weg dat de Douane ook rekening houdt met het risico dat criminelen misbruik kunnen maken van de AEO-status van deze bedrijven. Het recht op verminderde controle voor AEO bedrijven is overigens vastgelegd in Europese wetgeving.
Voor bedrijven (rederijen) die enkel schepen bezitten en goederen in containers voor derden vervoeren, is echter bepaald dat de AEO-status geen recht geeft op verminderde controle.
Bent u van mening dat de ontstane situatie te wijten is aan een gebrek aan middelen en/of inzet? Zo ja, welke maatregelen wilt u in dit verband treffen? Zo nee, wat is naar uw mening de oorzaak van de ontstane situatie?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Deelt u de mening dat uw eerdere investering in techniek, zoals camera’s, niet voldoende effectief zijn als er niet voldoende mankracht is om het door techniek gedetecteerde verder uit te zoeken? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit op te lossen? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane zet in op slim en gericht toezicht met behulp van moderne technologie. Alleen zo kan de Douane effectief toezicht blijven uitoefenen bij stijgende goederenvolumes, veranderende handelsstromen (e-commerce) en toenemend aantal douanetaken. Douanetoezicht moet ook niet onnodig goederenstromen ophouden. De techniek ondersteunt daarbij de douanier. Het is dus inderdaad zo dat inzet van techniek geen nut heeft als er geen logisch vervolg is. Zo heeft het inzetten van scanners alleen zin als de Douane ook een fysieke controle uitvoert als de beelden daartoe aanleiding geven. Dat geldt ook voor cameratoezicht. Op Schiphol heeft de Douane al ervaring opgedaan hoe gebruik te maken van camerabeelden bij de uitoefening van haar taak.
Momenteel vindt overleg plaats tussen private en publieke partijen over het in gebruik nemen van camera’s in de haven van Rotterdam. De Douane neemt deel aan dit overleg. De Douane onderzoekt nog hoe de camerabeelden precies kunnen worden ingezet bij het douanetoezicht in de haven en wat dat voor gevolgen heeft voor de inzet van haar personeel.
Klopt het dat de veertig procent van de containers die wordt overgescheept op binnenvaartschepen niet standaard door een nucleaire detectiepoort gaat en ook verder in het binnenland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat via deze weg nucleair materiaal ongezien het land in komt? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane heeft in de haven van Rotterdam detectiepoorten geplaatst voor de detectie van radioactief en nucleair materiaal. Afhankelijk van de situatie op de desbetreffende terminal worden containers die van een zeeschip worden overgeladen op een binnenvaartschip op radioactiviteit gecontroleerd met behulp van vaste of mobiele detectieapparatuur. Als het vanwege de logistiek niet standaard kan met behulp van vaste apparatuur, kan het geschieden op basis van risicoanalyse of steekproefsgewijs met behulp van mobiele apparatuur.
Daarnaast worden overeenkomstig het besluit «detectie radioactief besmet schroot» schrootladingen van binnenvaartschepen, die via de haven van Rotterdam zijn binnengekomen met als bestemming een Nederlandse schrootverwerker, gecontroleerd met detectieapparatuur bij de schrootverwerker.
Wat is uw reactie op de stelling dat met de ontstane situatie materiaal binnengesmokkeld wordt dat voor terroristische doeleinden kan worden gebruikt? Heeft u aanwijzingen dat dit inderdaad via de haven gebeurt? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Nederland is een goed toegankelijke toegangspoort tot de Europese Unie en de rest van de wereld. Een professioneel handels- en distributiecentrum van goederen en diensten en beschikt over een uitstekend ontwikkelde infrastructuur op logistiek, juridisch, financieel en digitaal gebied. De haven van Rotterdam is cruciaal voor onze economie en het financieel verkeer en levert een belangrijke bijdrage aan de legale handel, maar kan ook zeer aantrekkelijk zijn voor misbruik voor illegale doeleinden. Het is van belang om toezicht en controle op een zodanige manier in te richten dat het illegale activiteiten bestrijdt, maar het normale economische verkeer en de dienstverlening niet onnodig hindert. Voor de handhavings- en opsporingstaak van de overheid wordt daarom continu naar een balans gezocht tussen enerzijds veiligheid en anderzijds het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven.
Er zijn thans geen aanwijzingen dat in Nederland aanslagen met nucleair materiaal worden voorbereid. De kans op een aanslag met nucleaire of radiologische middelen (nog los van of deze lukt en de effecten groot zijn) staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau, maar is ook niet geheel uit te sluiten. Daarom wordt wereldwijd en breed gewerkt aan maatregelen om radiologische en nucleaire materialen uit handen van terroristen te houden. Scan-maatregelen in bijvoorbeeld havens is er daar één van, maar het is niet de enige. Het kabinet heeft daarom de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het versterken van beveiliging van instellingen die werken met hoog risico stoffen en het verbeteren van samenwerking tussen nationale en internationale partners. Hierdoor wordt het voor kwaadwillenden moeilijk gemaakt om aan risicovolle materialen te komen. Zo wordt binnen de IAEA intensief samengewerkt en informatie uitgewisseld om de beveiliging van radioactieve stoffen en bronnen te versterken. Ook is er binnen de EU goede samenwerking rondom het onderwerp radiologische en nucleaire beveiliging. Binnen de EU wordt onder andere geïnvesteerd in gezamenlijke trainingen en het stimuleren van de ontwikkeling van preventieve maatregelen.
Kent u het bericht «Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf» van NU.nl?2 Zijn er bij u aanwijzingen bekend dat de problematiek wat betreft frauduleuze activiteiten bij Rotterdamse havenbedrijven zoals geschetst in dit bericht breder speelt dan alleen het betreffende bedrijf?
In het geciteerde artikel wordt ervan melding gemaakt dat bij een Rotterdams havenbedrijf op grote schaal zelfverrijking door voormalig werknemers zou hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt dat vier personen als verdachte van onder meer verduistering en oplichting zijn aangemerkt. Deze problematiek beperkt zich echter niet tot Rotterdamse havenbedrijven en is ook niet kenmerkend voor deze bedrijven. De bestrijding van corruptie is een prioriteit van het Openbaar Ministerie en de opsporingsdiensten. Over lopende onderzoeken kan ik echter geen mededeling doen.
Bent u van mening dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) voldoende zicht heeft op frauduleuze activiteiten bij bedrijven in de Rotterdamse haven? Zo ja, hoe kan het dat de fraude bij het Rotterdamse containerbedrijf dermate laat is opgemerkt dat er meer dan drie miljoen euro is verduisterd? Zo nee, wat gaat u doen om de controle aan te scherpen?
Fraudebestrijding in de Rotterdamse haven is een opgave voor alle toezichthouders en opsporingsdiensten in het gebied. Indien de FIOD signalen van fraude ontvangt, worden deze onderzocht en beoordeeld op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit regulier toezicht of uit controles door overheidsinstanties, maar kunnen bijvoorbeeld ook bekend worden door een aangifte afkomstig van particulieren of bedrijven. De FIOD acteert aldus voornamelijk op basis van signalen van anderen. Daarnaast hebben toezichthouders en opsporingsdiensten periodiek overleg om fraudesignalen uit te wisselen die de Rotterdamse haven betreffen. Er kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan over lopende onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De aanhouding van demonstranten wegens belediging |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens een demonstratie voor de vrijlating van opgepakte Koerdische parlementariërs arrestaties zijn verricht wegens belediging?1 Hoe is de besluitvorming over deze arrestaties precies verlopen? Door wie zijn welke beslissingen op welk moment genomen?
Bij de demonstratie op 12 november is één arrestatie verricht ter zake van belediging. Een aantal mensen liep met een bord met de tekst «Erdogan Terrorista» met daarbij een afbeelding van president Erdogan met een Hitler snor. Het Openbaar Ministerie oordeelde deze uiting als strafbaar (belediging, artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht). In het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit heeft op verzoek van het Openbaar Ministerie de politie de demonstranten gevraagd de borden in te leveren. Eén man weigerde dat en is vervolgens aangehouden. Daarnaast zijn zeven mensen aangehouden vanwege geweldsdelicten.
Wat hielden de beledigingen, op basis waarvan de arrestaties zijn verricht, precies in?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat het lokale gezag specifieke leuzen op voorhand verboden heeft verklaard? Zo ja, door wie precies, welke leuzen betreft het, op basis waarvan is dat gebeurd en vindt u dat terecht?
Nee, voor zover mij bekend is daar geen sprake van.
Worden de opgepakte demonstranten ook daadwerkelijk vervolgd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, ziet u ook het risico dat een arrestatie niet gebruikt mag worden als middel om demonstranten met leuzen die op, of over de grens zijn, tijdelijk de vrijheid om te demonstreren te ontnemen?
De beoordeling of vervolging wordt ingesteld tegen de wegens geweldpleging aangehouden demonstranten ligt bij het Openbaar Ministerie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om te demonstreren, zolang het de openbare orde niet verstoort, een fundamenteel recht is in onze democratie? Op welke wijze is dat hier gewaarborgd?
Die mening deel ik. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de uitoefening van dat recht geen moment in het geding is geweest.
Vindt u dat provocerende leuzen tijdens een demonstratie onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitoefening van grondrechten, dus ook de vrijheid van meningsuiting, is niet absoluut, maar wordt begrensd door ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Dat is in dit geval artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Nine Kooiman , Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA), Joël Voordewind (CU), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
Kosten salderingregeling zonne-energie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De miljarden voor duurzame energie en het draagvlak bij de burger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie ten gevolge van de salderingsregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
Ik kan een schatting geven van de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie tengevolge van de salderingsregeling in 2015. De gederfde inkomsten aan energiebelasting worden geraamd op € 77 miljoen. Dit bedrag wijkt af van de eerdere schatting van € 58 miljoen die is opgenomen in de Miljoenennota (internetbijlage 13, tabel 13.2.4). Op basis van de data van Certiq over grootschalige zon-pv systemen, wordt duidelijk dat een groter deel van de totaal opgewekte stroom onder de salderingsregeling valt dan eerder was aangenomen. De gederfde inkomsten in de opslag duurzame energie worden geraamd op € 3 miljoen.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie zijn ten gevolge van de postcoderoosregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
De gederfde inkomsten van de postcoderoosregeling in 2015 zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen
Kunt u aangeven wat de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling was in 2015 in Euro / ton CO2?
In de evaluatie van de salderingsregeling die dit jaar wordt afgerond en naar Uw Kamer zal worden gestuurd zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling. De postcoderoosregeling wordt in 2017 geëvalueerd. Ook in deze evaluatie zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit.
In het rapport van de IBO-werkgroep kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen dat in het voorjaar is verschenen zijn de nationale kosten van verschillende maatregelen per vermeden ton CO2 in 2020 weergegeven. In de tabel hieronder zijn uit het rapport de kosten van de SDE+ en van de salderingsregeling opgenomen. Deze nationale kosten geven een indicatie van de kostenefficiëntie.
53
49
78
116
269
Bron: Rapport IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen, tabel 6.2, april 2016
Kunt u aangeven hoeveel de cumulatieve kosten van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling sinds 2012 zijn?
De geraamde cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de salderingsregeling voor 2012-2015 bedragen € 179 miljoen, exclusief ODE. De postcoderoosregeling is pas in 2013 gestart en zowel in 2014 als 2015 uitgebreid. De cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de postcoderoosregeling zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen.
Kunt u aangeven hoe de kosteffectiviteit van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich hebben ontwikkeld in de periode 2012 tot en met 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich verhouden tot de kosten van de Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+)-regeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een verschil te maken valt tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en de eis dat energiebedrijven het leveringstarief volledig dienen te salderen anderzijds?
Momenteel wordt er zowel gesaldeerd voor de belastingen als voor het leveringstarief van de energieleverancier. Met een digitale elektriciteitsmeter die de afname van elektriciteit van het net en de invoeding van zelf opgewekte elektriciteit afzonderlijk van elkaar registreert (dit kan ook een zogenoemde «slimme» meter zijn), is het mogelijk om onderscheid te maken tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en het salderen van het leveringstarief van de energieleverancier anderzijds. In de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale, duurzame energie na 2020 zal ik dit onderscheid in mijn overwegingen meenemen.
Kunt u zorgen dat de evaluatie van de salderingsregeling en een eventuele aanpassing daarvan vóór de plenaire behandeling van de evaluatie van het Energieakkoord aan de Kamer aangeboden wordt?
Op dit moment vindt de evaluatie van de salderingsregeling plaats. Het onderzoek wordt dit jaar afgerond. De Minister van Economische Zaken en ik zullen uw Kamer in december informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolgproces. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijkt het kabinet de regeling in de bredere context van de stimulering van zonne-energie en de gewenste groei van decentrale hernieuwbare energieproductie, om daarmee tot een integrale afweging te komen. Nadat dit in beeld is gebracht, zal het kabinet besluiten over de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare energie na 2020. Het streven is om uw Kamer hierover in de eerste helft van 2017 te informeren.
Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland? 1
Ja.
Waarom zou Griekenland 1,75 miljard euro moeten krijgen voor de bouw van twee nieuwe bruinkoolcentrales?
In het artikel wordt gewezen op de Griekse wens om te worden aangemerkt als één van de minst vermogende lidstaten. Hiertoe zou de groep lidstaten waarvoor deze uitzondering geldt, moeten worden uitgebreid. Griekenland zou dan een deel van zijn te veilen emissierechten, gratis toe mogen wijzen aan de energiesector voor modernisatie van deze sector.
Het Industriecomité van het Europees parlement heeft deze Griekse wens in zijn positie opgenomen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel in het Europees parlement en de Raad op brede steun kan rekenen en verwacht niet dat dit voorstel wordt opgenomen in de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030.
Klopt het dat deze kolencentrales dan zouden kunnen produceren voor een periode van maar liefst 40 jaar?
Ja, nieuwe kolencentrales zijn daar naar verwachting technisch toe in staat. De economische levensduur zal tenminste 25 jaar zijn.
Waarom zou dit geld uit de ETS-emissierechten opgebracht moeten worden?
Bij de herziening van de ETS-richtlijn zet ik me ervoor in dat enkel subsidie kan worden gegeven aan CO2-arme projecten. Een aantal lidstaten deelt deze inzet, waarbij de landen die financiële steun ontvangen vanzelfsprekend wel het laatste woord willen hebben over welke projecten binnen hun land worden uitgevoerd. Ik richt me daarom op scherpe criteria voor het gebruik van de middelen. Daarnaast zet ik me ervoor in dat de groep lidstaten die van deze uitzondering gebruik mogen maken, niet wordt uitgebreid.
Hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatdoelen en de leidende rol die de EU voor zichzelf ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om deze gang van zaken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze subsidies meer aan te sturen op verduurzaming en vergroening van de energievoorziening?
Naast het opnemen van de voorwaarde om binnen deze uitzonderingsbepaling enkel subsidie voor CO2-arme projecten te geven, draagt een competitief biedproces hieraan bij. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn wordt voorgesteld dat door middel van een competitief biedproces bij grote projecten er voor gezorgd moet worden dat enkel projecten die leiden tot emissiereductie worden geselecteerd.