Het bericht ‘Onschuldig en toch voor het leven gestraft’ |
|
Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het indringende verhaal van iemand die ten onterechte is aangemerkt als verdachte?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit verhaal? Hoe verklaart u de lange periode (één jaar) tussen de verdenking en aanmerking door het openbaar ministerie (OM) als verdachte, de lange periode (acht maanden) tussen het verhoor en de vervolgbeslissing van het OM alsmede het gebrek aan nazorg, dat zich uitte in deze zaak tot enkel een korte brief van het OM waarin de vervolgbeslissing werd medegedeeld?
Het is zeer ingrijpend als iemand (achteraf bezien) ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Helaas is dit niet altijd te voorkomen. Als er een redelijk vermoeden is dat iemand mogelijk betrokken is (geweest) bij een strafbaar feit ontkomt de politie en/of het Openbaar Ministerie er niet aan om onderzoek te doen naar de betreffende persoon om de juistheid van de gerezen verdenking te verifiëren. In het belang van het opsporingsonderzoek kan het daarbij noodzakelijk zijn om de verdachte te ondervragen en eventueel in preventieve hechtenis te nemen. De verdenking is daarmee niet op voorhand onrechtmatig. Naar aanleiding van een in februari 2013 afgelegde verklaring is de betreffende persoon als verdachte aangemerkt. Nadat de politie aanvullende onderzoekshandelingen heeft verricht, is de verdachte gehoord in juni 2013 en diezelfde dag nog heengezonden. De politie heeft vervolgens alle beschikbare informatie verwerkt in een proces-verbaal en dat in augustus 2013 ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Na de vorming van een procesdossier door het Openbaar Ministerie is de zaak in november 2013 beoordeeld en is besloten niet tot verdere vervolging over te gaan maar de zaak te seponeren. De betreffende persoon is van deze beslissing door middel van een (automatisch uit de OM-systemen gegenereerde) sepotbrief van het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat zij momenteel bezien of het tot de mogelijkheden behoort om in dit soort gevallen (sepot 01-zaken) een niet-geautomatiseerd bericht te doen uitgaan naar de betrokken persoon.
Kunt u de cijfers actualiseren hoeveel personen sinds 2012 jaarlijks ten onrechte worden aangemerkt als verdachte en daarbij uitsplitsen hoeveel personen onterecht in detentie verblijven en wat de gemiddelde duur van deze hechtenis is? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het College van procureurs-generaal heeft mij van de navolgende cijfers voorzien met betrekking tot het aantal zaken dat bij het Openbaar Ministerie is ingeschreven en is geëindigd met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
2012
2013
2014
2015
2016
Aantal sepot 01
3.118
3.430
2.801
2.798
2.717
Aantal zaken daarvan ivs/vh
272
260
208
224
280
Gemiddeld aantal dagen ivs/vh
2,54
3,52
3,09
4,69
3,15
Daarbij moet worden bedacht dat het Openbaar Ministerie jaarlijks een groot aantal strafzaken van misdrijven beoordeelt. In 2016 zijn circa 200.000 strafzaken beoordeeld; 2717 daarvan zijn uiteindelijk geëindigd met een sepot 01. Dat betreft een percentage van 1%. In datzelfde jaar is in 280 zaken, die zijn geëindigd met een sepot 01, vrijheidsbeneming in de vorm van inverzekeringstelling (ivs) of voorlopige hechtenis (vh) toegepast; een percentage van 0,1% van het totaal aantal door het OM beoordeelde zaken.
Kunt u concreet schetsen of er en zo ja, welke de huidige mogelijkheden tot nazorg zijn indien iemand ten onterechte als verdachte is aangemerkt en op welke wijze deze nazorg aan de betrokkene wordt aangeboden? Wordt in deze nazorg onderscheid gemaakt tussen personen die wel én niet in detentie hebben gezeten in afwachting van een definitieve vervolgbeslissing?
Iemand die ten onterechte als verdachte is aangemerkt, kan in aanmerking komen voor schadevergoeding via een schikking of via een procedure op grond van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter kan dan een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De persoon kan een verzoek indienen voor financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming (bijvoorbeeld voorlopige hechtenis), rechtsbijstandskosten en bijvoorbeeld reiskosten. De financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming geldt niet alleen voor de opgelopen materiële schade, maar ook voor geleden immateriële schade.
Voor personen die ten onterechte als verdachte zijn aangemerkt, zijn de huidige mogelijkheden tot nazorg per individueel geval verschillend. De gemeente kan hierbij ondersteuning bieden.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger tijdens het vragenuur van 12 juni 2012, namelijk dat «een ten onrechte verdachte wel nazorg krijgt. De Staatssecretaris en ik zijn bezig met het ontwikkelen van plannen daartoe en daar zullen wij met verve mee doorgaan.»?2
Ja.
Welke plannen zijn er sinds juni 2012 concreet ontwikkelt en uitgevoerd naar aanleiding van deze toezegging?
Op 10 december 2014 is het convenant «Richting aan Re-integratie» ondertekend door de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het uitgangspunt van het convenant is dat de (ex)gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor zijn re-integratie. In het convenant zijn afspraken gemaakt over de manier waarop gemeenten en het gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen de re-integratie vormgeven. Re-integratie wordt uitgewerkt in vijf basisvoorwaarden, waarvan continuïteit van zorg er één is. Op deze aandachtsgebieden worden faciliterende en begeleidende taken uitgevoerd door de Dienst Justitiële Inrichtingen en gemeenten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die terecht of onterecht detentie hebben ondergaan. Uw Kamer is bij brief geïnformeerd over het convenant.3 Tevens stelt de rijksoverheid sinds 2014 financiële middelen beschikbaar aan gemeenten ten behoeve van de re-integratie van ex-gedetineerden. Dit is vervat in het subsidiebeleidskader «begeleiden van ex-gedetineerden voor wonen en werken» (Stcrt. 2015).
Deelt u de mening dat uw opmerking «dat er aanzienlijke verbeteringen zijn geboekt op dit terrein» enkel ziet op de vermeende daling van het aantal uitgekeerde schadevergoedingen voor het ten onterecht in detentie hebben gezeten, maar dit geen uitleg geeft over het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt?3 Deelt u de mening dat in beide situaties méér nazorg vanuit de overheid geboden dient te worden en hoe gaat u dat realiseren?
Het klopt dat er een onderscheid is tussen het aantal uitgekeerde schadevergoedingen wegens onterechte detentie en het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Iemand ten onrechte als verdachte aanmerken dient uiteraard zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het percentage van alle strafzaken dat eindigt met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt) ligt echter al laag (1%). Dit neemt niet weg dat in de gevallen waar er wel sprake is van het ten onrechte aangemerkt zijn als verdachte, de overheid gepaste aandacht dient te schenken aan die gevallen.
Momenteel wordt dan ook onderzocht hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of meer nazorg voor de betrokken personen kan worden geboden. Gelet op de afspraken over re-integratie met gemeenten die zijn vervat in het voornoemde convenant, zal ik ook in gesprek treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Het bericht ‘Koolmonoxidevergiftiging kinderen door barbecue in ijskoud huis’ |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koolmonoxidevergiftiging kinderen door barbecue in ijskoud huis»?1
Ja.
Deelt u het uitgangspunt dat kinderen zoveel mogelijk moeten worden beschermd tegen de meest ernstige gevolgen van schulden, zoals het afsluiten van nutsvoorzieningen of huisuitzetting?
Ja.
Welke regels gelden nu met betrekking tot het afsluiten van nutsvoorzieningen wegens schulden?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit en gas betreffen het terrein van de Minister van Economische Zaken en zijn vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De afsluitprocedure voor het afsluiten van drinkwater valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu en is beschreven in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Beide regelingen kennen een zorgvuldige incassoprocedure en zijn gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste afsluiting van huishoudens en het voorkomen van het oplopen van betalingsachterstanden.
In het algemeen is geregeld dat mensen altijd eerst tenminste één betalingsherinnering krijgen waarin zij worden geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Iemand die daar niet op reageert mag alleen afgesloten worden als daardoor geen ernstige gezondheidsrisico’s voor de betrokkene of zijn huisgenoten (bijvoorbeeld kinderen) ontstaan – blijkende uit een medische verklaring. De bescherming voor deze groep kwetsbare huishoudens geldt het hele jaar. Daarnaast vinden er, ook als er geen ernstige gezondheidsrisico’s spelen, in principe geen afsluitingen van elektriciteit en gas in de winterperiode (1 oktober – 1 april) plaats. Hierin hebben mensen wel een eigen verantwoordelijkheid. Werkt de betrokkene niet mee aan schuldhulpverlening, is er sprake van fraude of verzoekt de betrokkene zelf om afsluiting, dan kan een huishouden ook in de winterperiode afgesloten worden.
Bent u bereid te verbieden dat gas, water en licht worden afgesloten wegens schulden, indien er kinderen bij het betreffende huishouden horen? Waarom wel of niet? Wat gaat u doen om te voorkomen dat het gas, water en licht kan worden afgesloten bij schulden als er kinderen bij het betreffende huishouden horen?
Zoals hiervoor is toegelicht, kunnen mensen niet zomaar afgesloten worden. De huidige regels voorzien in een zorgvuldige incassoprocedure. In aanvulling hierop hebben de drinkwaterbedrijven en de energiesector vrijwillige afspraken met schuldhulpverleningsorganisaties gemaakt. De koepel van drinkwaterbedrijven Vewin en de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) hebben een convenant afgesloten waarin is afgesproken om, ook in de gevallen waarin de regeling dat wel toestaat, huishoudens niet af te sluiten wegens wanbetaling, in geval van (een aanvraag om) schuldhulp. Energie Nederland en de NVVK hebben afspraken gemaakt die inhouden dat huishoudens die op grond van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas in de winterperiode mogen worden afgesloten, niet worden afgesloten zolang er sprake is van strenge vorst. Dit is aan de orde als het KNMI in De Bilt twee dagen achter elkaar een gemiddelde etmaaltemperatuur onder de nul graden Celsius heeft gemeten. Op basis van bovenstaand omschreven huidig beleid is het kabinet van mening dat het afsluitbeleid, in het bijzonder het afsluitbeleid bij kwetsbare huishoudens, geen aanpassing behoeft.
Worden bij een voornemen om nutsvoorzieningen af te sluiten de gemeente en hulpinstanties automatisch geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid dit verplicht te stellen, zodat gemeenten of hulpinstanties de tijd krijgen om de situatie te helpen verbeteren in het belang van de betrokken kinderen?
Het verstrekken van gegevens is maatwerk en geen verplichting. Bij een betalingsachterstand voor elektriciteit, gas of drinkwater krijgt iemand altijd eerst ten minste één schriftelijke betalingsherinnering van de leverancier/netbeheerder, waarin hij wordt geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid tot schuldhulpverlening. Daarin biedt de leverancier of netbeheerder aan om, mèt schriftelijke toestemming van de betrokkene, diens gegevens te verstrekken aan een instantie ten behoeve van schuldhulpverlening.
Naast het sturen van een betalingsherinnering geldt voor de leverancier/netbeheerder een inspanningsverplichting om in persoonlijk contact te treden met de betrokkene teneinde deze te wijzen op mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen, en om uitsluitsel te krijgen over het al of niet geven van toestemming tot verstrekking van gegevens aan schuldhulpinstanties.
Als iemand niet reageert kan het drinkwaterbedrijf de contactgegevens van de betrokkene, diens klantnummer en informatie over de hoogte van diens schuld zonder toestemming van de wanbetaler aan een instantie ten behoeve van schuldhulpverlening verstrekken. Het drinkwaterbedrijf zal dat doen indien zij de inschatting maakt dat deze hulpverlening kan bijdragen aan gedragsverandering van de betrokkene. In het geval van elektriciteit en gas mag de leverancier/netbeheerder alleen in de winterperiode (1 oktober – 1 april) zonder toestemming van betrokkene gegevens doorgeven aan een instantie die schuldhulpverlening biedt. Op dit moment wordt verkend of de regeling verruimd kan worden zodat dit gedurende het gehele jaar mogelijk is.
Welke regels gelden nu met betrekking tot uithuiszettingen van huishoudens met kinderen?
Deze vraag betreft de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De regeling voor het beëindigen van de huur van woonruimte is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en houdt in dat voor het beëindigen van de huur door een verhuurder bijzondere regels gelden, waardoor een huurder niet zonder meer uit zijn of haar huis kan worden gezet. Wanneer er sprake is van wanbetaling (de huur is niet voldaan), dan kan de verhuurder de huurovereenkomst opzeggen, omdat «de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt». De verhuurder kan de huurovereenkomst ook ontbinden op grond van het door de huurder tekortschieten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen (wanprestatie). Beëindiging van de huurovereenkomst kan alleen via de rechter. Een gedwongen ontruiming zal dus alleen plaatsvinden na een rechterlijke toets. Dit waarborgt dat een huisuitzetting niet zonder meer plaats vindt.
Corporaties doen er alles aan om het aantal huisuitzettingen in verband met huurachterstand te beperken. Dat doen zij onder meer door persoonlijk contact, maatwerk en samenwerking met lokale partijen. Het aantal huisuitzettingen is de afgelopen twee jaar dan ook gedaald. Dat blijkt uit onderzoek van Aedes, de vereniging voor woningcorporaties2. Ook als er sprake is van een vonnis tot ontruiming doen corporaties er nog alles aan om een huisuitzetting te voorkomen. Uit hetzelfde onderzoek van Aedes blijkt dat slechts een kwart van de vonnissen tot een uiteindelijke huisuitzetting leidt.
De bestaande maatregelen met betrekking tot huisuitzettingen bieden genoeg waarborgen voor huurders. Een verbod op huisuitzettingen voor bepaalde huishoudens wordt dan ook niet nodig geacht.
Bent u bereid te verbieden dat gezinnen met kinderen uit huis worden gezet wegens schulden? Waarom wel of niet? Wat gaat u doen om te voorkomen dat gezinnen met kinderen uit huis kunnen worden gezet wegens schulden?
Zie antwoord vraag 6.
Worden bij een voornemen om een gezin uit huis te zetten de gemeente en hulpinstanties automatisch geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid dit verplicht te stellen, zodat gemeenten of hulpinstanties de tijd krijgen om de situatie te helpen verbeteren in het belang van de betrokken kinderen?
Er is geen landelijk uniform beleid dat gemeenten en hulpinstanties automatisch worden geïnformeerd als er sprake is van een huisuitzetting. Wel zijn er vaak lokaal en regionaal convenanten gesloten tussen gemeenten, corporaties en hulpverlenende instanties waarin afspraken worden gemaakt rondom huisuitzettingen. Overigens nemen corporaties altijd contact op met de hulpverlenende instanties wanneer er sprake is van huisuitzettingen met kinderen.
Ben u bereid schulden rond wonen en nutsvoorzieningen alsnog preferent te maken?
Het preferent maken van huurschulden en schulden rond nutsvoorzieningen biedt geen oplossing voor het probleem dat mensen niet genoeg geld hebben om hun vaste lasten te betalen en is daarom niet wenselijk. Helaas komt het op dit moment voor dat in veel gevallen de beslagvrije voet niet goed wordt berekend en daardoor te laag wordt vastgesteld. De beslagvrije voet vormt het minimuminkomen waarover iedere Nederlander moet kunnen blijven beschikken om in zijn basale levensbehoeften te voorzien. Daarmee stelt het mensen in principe in staat om hun vaste lasten rond wonen en nutsvoorzieningen te (blijven) betalen, ook als er beslag op het inkomen wordt gelegd. Van mensen kan ook worden gevraagd dat zij hun individuele omstandigheden aanpassen aan de nieuwe financiële situatie, en waar mogelijk hun uitgavenpatroon daarop aanpassen. Op dit moment wordt de beslagvrije voet mede door de complexiteit van de berekening ervan niet altijd gerespecteerd. Het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden beoogt hier een einde aan te maken.
Preferentie speelt alleen bij de verdeling van de opbrengst van een executoriaal beslag en is niet van invloed op de hoogte van de beslagvrije voet. Het geeft de rangorde van de vorderingen van schuldeisers aan in het geval er meerdere schuldeisers zijn. Dit speelt bijvoorbeeld als meerdere schuldeisers door middel van loonbeslag hun vordering proberen te vereffenen.
Is het mogelijk om voor mensen met kinderen en grote schulden, desnoods door inhouding van loon of uitkeringen te verzekeren dat zij deze vaste lasten betalen, indien uithuiszetting of afsluiten van nutsvoorzieningen dreigt?
Er staan gemeenten verschillende instrumenten ter beschikking om mensen die moeite hebben om hun vaste lasten te betalen, financieel te ontzorgen. Ook als het gaat om mensen met kinderen en grote schulden kan de gemeenten hier gebruik van maken, bijvoorbeeld indien uithuiszetting of het afsluiten van nutsvoorzieningen dreigt. Zo kan de inzet van budgetbeheer, een vorm van financieel beheer op vrijwillige basis, worden overwogen of het inzetten van beschermingsbewind. Ook biedt de Participatiewet de mogelijkheid aan gemeenten om vaste lasten in te houden op de bijstanduitkering en voor betaling te zorgen. Van deze mogelijkheid wordt door gemeenten, al dan niet tijdelijk, ook gebruik gemaakt.
Bent u bereid met gemeenten en hulpverleners te overleggen over knelpunten die zij zien bij het voorkomen van ernstige problemen bij gezinnen met kinderen en grote schulden, en de Kamer over de uitkomsten daarvan uiterlijk 1 februari 2017 te informeren?
Armoede- en schuldenbeleid is decentraal belegd. Gemeenten hebben de mogelijkheid om maatwerk te bieden en staan dicht bij de burger. Dat gebeurt op lokaal niveau en veelal in samenwerking met partijen als woningcorporaties, nutsbedrijven, het lokale bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
Ik spreek de betrokken partijen regelmatig over onder andere de knelpunten die zij hierbij tegenkomen en zal dat blijven doen. Laagdrempelige hulp bij het vroegtijdig onder controle krijgen van schuldenproblematiek is essentieel, zeker ook als er kinderen in het spel zijn. Daarom heb ik onlangs een subsidie toegekend voor landelijke ondersteuning aan gemeenten bij de (verdere) ontwikkeling van een aanpak van vroegsignalering. Hierbij hebben gemeenten de mogelijkheid om advies en ondersteuning op maat te krijgen. Ook is subsidie toegekend aan het samenwerkingsverband van Divosa, de VNG, de NVVK, Sociaal Werk Nederland en de LCR voor de ontwikkeling van een ondersteuningsprogramma voor de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het verder brengen van vroegsignalering vormt hier een belangrijk onderdeel van. Ik ben ervan overtuigd dat het voorkomen van problematische schulden voor mensen van groot belang is om armoede te bestrijden.
De blokkade van de website en app van de NOS in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA), Emre Ünver (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website en app van de NOS in Turkije sinds een aantal dagen geblokkeerd worden?1
Ja.
Wat zijn precies de feiten omtrent deze blokkade? Hoe lang duurt deze blokkade al en wat is hiervan de reden?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Wat is uw reactie op deze blokkade? Deelt u de mening dat hier sprake is van censuur en ongeoorloofde inmenging door de Turkse overheid in de persvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt en gaat u ervoor zorgen dat deze blokkade van de NOS in Turkije zo snel mogelijk wordt opgeheven? Bent u bereid in dat kader, indien nodig, in contact te treden met uw Turkse collega om hierover opheldering te vragen en de blokkade op te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate en in hoeveel gevallen blokkeert de Turkse overheid vaker buitenlandse (nieuws)media?
Turkse wetgeving verschaft de Turkse autoriteiten de mogelijkheid media te blokkeren indien de nationale veiligheid of de openbare orde in het geding is. Deze maatregel kan bijvoorbeeld worden genomen naar aanleiding van een terroristische aanslag, zoals die tegen de Russische ambassadeur in Turkije.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de persvrijheid in Turkije, inclusief de persvrijheid voor journalisten en nationale, lokale media?
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Nederland brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Deelt u de mening dat in Europees verband onverminderd druk op Turkije moet worden gehouden om de persvrijheid te respecteren? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel “Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oudere kankerpatiënt krijgt andere behandeling dan jongere»,?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het genoemde onderzoek van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)? Zo nee, waarom niet?
De diagnose kanker wordt het vaakst gesteld tussen het 65e en 70e levensjaar. Binnen deze groep oudere patiënten is veel heterogeniteit: in vitaliteit, comorbiditeit en sociale context. Dit leidt tot complexiteit die invloed heeft op de behandeling en resulteert in verschillen in behandeling tussen oudere en jongere patiënten en variatie tussen ziekenhuizen. Onderzoekers constateren in het rapport «Kankerzorg in beeld: de oudere patiënt» een wankele balans tussen de klinische bevindingen, de vitaliteit en de wensen van de oudere patiënt. Deze wankele balans houdt in dat er voor iedere individuele oudere kankerpatiënt maatwerk nodig is; er is op basis van de huidige kennis en informatie geen blauwdruk te maken van goede zorg voor «de oudere kankerpatiënt». Op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) biedt IKNL met dit rapport waardevolle informatie voor professionals om de zorg verder te kunnen verbeteren voor de 14 meest voorkomende vormen van kanker op hogere leeftijd.
Hoe oordeelt u over het bericht dat oudere patiënten bij in elk geval 2 soorten kanker een andere behandeling lijken te krijgen dan jongere patiënten?
Afwijken van de richtlijn kan volgens de onderzoekers juist een teken zijn van kwalitatief goede zorg. Soms ondergaan oudere patiënten minder diagnostiek en minder behandeling, maar dat wil volgens de onderzoekers niet zeggen dat ouderen slechter worden behandeld. Behandelaars baseren hun keuzes nu nog veel op basis van hun eigen praktijkervaring en minder op aanbevelingen in richtlijnen, omdat de meeste klinische trials waar richtlijnen op gebaseerd worden zich richten op de jongere patiënt met vaak maar één ziekte. Voor de oudere patiëntengroep is daarom van veel behandelingen niet bewezen of deze effectief zijn. Ouderen hebben immers vaak verschillende aandoeningen tegelijk (comorbiditeit). Ook is de groep ouderen meer heterogeen als het gaat om fitheid, kans op complicaties en wensen als het gaat om kwaliteit versus kwantiteit van leven. Waar voorheen oudere patiënten nauwelijks voor bepaalde in opzet curatieve behandelingen in aanmerking kwamen, zien de onderzoekers wel verbeteringen. De verschillen in percentages tussen jongere en oudere patiënten met kanker dat een curatieve behandeling krijgt worden kleiner.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het verschil lijkt te maken in welk ziekenhuis iemand terechtkomt, aangezien de kans dat mensen vervolgonderzoek krijgen uiteen kan lopen tot wel 60%?
Ongewenste en/of onverklaarbare praktijkvariatie in uitkomsten van zorg vind ik onwenselijk. Ziekenhuisvariatie ontstaat volgens de onderzoekers doordat de ene behandelaar een bepaalde fitheid wel als voldoende bestempelt om een operatie te doen en de andere niet. Als de uitkomsten van zorg anders zijn, dan is dat reden voor nader onderzoek naar de beste manier van behandelen. De randvoorwaarden om de kankerzorg voor ouderen te kunnen verbeteren zijn voor een groot deel al beschikbaar. Denk bijvoorbeeld aan de vorming van Comprehensive Cancer Networks (CCN’s). Dit zijn samenwerkingsverbanden waar een groot aantal partijen in de curatieve zorg, waaronder ziekenhuizen, beroepsgroepen en patiënten, verenigd in de Taskforce Oncologie, zich aan hebben verbonden. De CCN’s zijn gericht op het verlenen van hoogwaardige oncologische zorg in een regio en moeten waarborgen dat patiënten – ongeacht hun entreepunt in de zorg – optimale oncologische zorg krijgen. Met het Citrienfonds faciliteer ik de totstandkoming van dergelijke regionale oncologische netwerken. Binnen de CCN’s kunnen ongewenste verschillen worden opgespoord en vervolgens aangepakt. Ik vind het belangrijk dat door het inzichtelijk maken van cijfers, zoals nu gedaan is in dit rapport, er voor professionals meer inzicht ontstaat in de effectiviteit van behandelingen. Binnen de CCN’s zou dit besproken moeten worden en moeten leiden tot meer samenwerking, betere doorverwijzingen en verminderen van praktijkvariatie2.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er niet alleen naar de kalenderleeftijd moet worden gekeken, maar ook naar de biologische leeftijd, ofwel meer naar het individu?
Goede zorg betekent voor mij dat arts en patiënt het op basis van alle relevante kenmerken van de patiënt het samen zoveel mogelijk eens zijn over welke behandeling of welk onderzoek het meest passend is. Kalenderleeftijd zegt dan lang niet alles; het gaat om een integrale afweging van alle kenmerken. Juist vanwege de heteregoniteit van de groep oudere patiënten vraagt zorg om maatwerk van de behandelaars, die rekening moeten houden met de voorkeuren van de oudere patiënten, hun fysieke conditie, algemeen functioneren en sociale context. Hierbij vind ik het van groot belang dat een patiënt op basis van gelijkwaardigheid kan meebeslissen als het gaat om behandelopties, afgestemd op zijn of haar individuele wensen en persoonlijke situatie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met relevante partijen om te bezien of en hoe kankerzorg voor ouderen verbeterd kan worden?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier apart over met partijen in gesprek te gaan. Het is aan partijen zelf om de kankerzorg voor ouderen te verbeteren en vorm te geven conform de laatste stand van wetenschap en praktijk. Er zijn al goede initiatieven die benut en verder uitgebouwd worden, zoals de eerder genoemde CCN’s. Het rapport biedt waardevolle informatie voor verdere verbeteringen in de kankerzorg voor ouderen.
Het bericht “Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese banken luiden noodklok over nieuwe regels»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, dit bericht ken ik. Ik onderschrijf het belang van kapitaaleisen die aansluiten bij de daadwerkelijke risico’s in het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk. Er zijn tegelijkertijd echter verbeteringen mogelijk en wenselijk in de manier waarop risico’s met interne modellen worden berekend. Zo kunnen de onderliggende risico’s beter worden ingeschat en kunnen de uitkomsten tussen verschillende banken beter vergelijkbaar worden gemaakt. Dit is immers ook het doel van de discussie die op dit moment in het Bazelse Comité plaatsvindt.
Er zijn meerdere manieren om dit te bereiken en het Bazelse Comité kijkt dan ook niet alleen naar de introductie van een mogelijke kapitaalvloer.2 Zo wordt ook gekeken naar het inperken van de ruimte voor banken om risico’s voor bepaalde activaklassen zelf te modelleren. Ook worden minimale waarden vastgesteld voor bijvoorbeeld het inschatten van de kans op wanbetaling bij verschillende activaklassen («ínput vloeren»), in geval banken deze risico’s wel zelf (mogen blijven) inschatten.
Nederlandse hypotheken kennen historisch gezien relatief lage kredietrisico’s.3 DNB zet zich daarom ook in voor een passende en proportionele behandeling van deze activa, zodat de kapitaaleisen in het risicogewogen raamwerk in redelijke verhouding blijven staan tot de onderliggende risico’s. Voor een verdere beschrijving van de inzet van DNB in het Bazelse Comité verwijs ik u naar mijn brief d.d. 26 september 2016.4
Deelt het kabinet de mening dat gekeken moet worden naar de werkelijke risico’s die een bank loopt als het gaat om de bankenbuffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kijken de nieuwe regels die nu op tafel liggen naar de werkelijke risico’s van een bank? Kunt u aangeven wat de daadwerkelijke risico’s van de Nederlandse banken zijn geweest in de financiële crisis voor hypotheken? Waarom wordt er niet gekeken naar meer transparantie en het aanscherpen van de eisen van interne modellen in plaats van de huidige voorstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de mening en inzet van De Nederlandsche Bank (DNB) die in januari 2017 in het Bazels Comité meedoet aan de besluitvorming?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe liggen de verhoudingen in de EU met betrekking tot de inzet van de centrale banken van de EU-landen op dit punt? Hoe liggen de stemverhoudingen in het Bazels Comité?
Recentelijk heb ik u bericht over de uitkomsten van de bijeenkomst van het Bazelse Comité van 28…29 november 2016.5 Hierbij is aangegeven dat het doel voor de GHoS (Group of Governors and Heads of Supervision) was om tijdens de bijeenkomst in januari een akkoord te bereiken. Inmiddels is bekend gemaakt dat deze bijeenkomst is uitgesteld, omdat meer tijd nodig is om de voorstellen uit te werken.6 Pas als de Bazelse voorstellen definitief zijn afgerond, wordt de inhoud ervan in EU-verband tegen het licht gehouden. Zeker zolang in het Bazelse Comité nog geen akkoord is bereikt, is (nog) niet duidelijk hoe en wanneer de EU deze voorstellen zal implementeren.
Beslissingen in het Bazelse Comité worden genomen op basis van consensus. Hierbinnen werkt DNB samen met andere Europese toezichthouders om de specifieke kenmerken van de Europese bankensector onder de aandacht te brengen. De EU is strikt genomen juridisch niet verplicht om Bazelse standaarden te implementeren, maar er gaat wel een sterk voorschrijvend karakter uit van de Bazelse standaarden. Vanuit de noodzaak om stevige internationale minimumstandaarden voor bankensector af te spreken – waar landen zich ook daadwerkelijk aan committeren – hecht ik aan het correct implementeren van Bazelse standaarden in EU-wetgeving. Wanneer daar echter zwaarwegende redenen voor zijn – bijvoorbeeld vanwege een disproportionele impact van Bazelse afspraken op de Europese bankensector – dan bestaan geen juridische belemmeringen om te kiezen voor een afwijkende Europese implementatie.
Wat zouden de gevolgen zijn voor de kredietverlening, bijvoorbeeld hypotheken en MKB, voor de Nederlandse banken en voor de Nederlandse economie indien de regels worden vastgesteld zoals ze nu zijn gepresenteerd? Klopt het dat door de nieuwe regelgeving meer risicoselectie en inkrimping van de leningenportefeuille dreigen?
Het Bazelse Comité heeft een impact assessment uitgevoerd om de impact van de verschillende voorstellen in kaart te brengen. De uitkomsten hiervan zijn niet openbaar gemaakt, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Op hoofdlijnen heeft DNB mij in een eerder stadium laten weten dat de voorlopige gecombineerde impact van de conceptvoorstellen een forse stijging van de risicogewichten laat zien bij Europese banken, waaronder de Nederlandse banken.7 Daarom wordt in Bazels verband gewerkt aan het aanpassen van de conceptvoorstellen.
Banken kunnen eventuele hogere risicogewichten als gevolg van de Bazelse voorstellen op meerdere manieren opvangen. Naast verdere winstinhouding en kostenbesparingen, kunnen banken er ook voor kiezen dit (deels) op te vangen door minder leningen te verstrekken of een hoger rentetarief te rekenen. Tot op heden hebben Nederlandse banken de fors hogere kapitaaleisen na de crisis echter weten te combineren met het voldoen aan de vraag naar krediet. De totale impact voor Nederland – onder meer op hypotheekportefeuilles en op leningen aan bedrijven met onderpand zoals in de landbouwsector – hangt vooral af van de vormgeving en de uiteindelijke hoogte van een eventuele kapitaalvloer (gebaseerd op de standaardbenadering voor kredietrisico, waarin in enige mate rekening wordt gehouden met onderpand). Dit geldt ook voor de mate waarin eventuele risicoselectie zich kan voordoen. Over een eventuele kapitaalvloer is – zoals hierboven gesteld – echter nog geen akkoord bereikt. Zoals eerder aangegeven zal Nederland bij de toekomstige implementatie van de Bazelse afspraken in EU-wetgeving, aandacht vragen voor elementen van het Bazelse akkoord die mogelijk een disproportionele impact hebben op Nederlandse banken en de Nederlandse economie.
Klopt het dat de impact met name hoog zal zijn in EU-lidstaten en in sectoren waar de banken veel op basis van onderpand financieren? Klopt het dat hierdoor in Nederland ook landbouwfinancieringen geraakt gaan worden? Klopt het dat dit wordt veroorzaakt door het feit dat Bazel de behandeling van een sterk onderpand onvoldoende meeneemt? In hoeverre wordt de waarde van het onderpand niet voldoende erkend in de Bazel-voorstellen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre is de Europese Unie verplicht om de nieuwe Basel-regels in nieuwe Europese regelgeving één op één over te nemen? Wanneer kan er duidelijkheid zijn over wat de Europese Unie gaat doen?
Zie antwoord vraag 5.
De rol van prostitutiewebsites bij mensenhandel |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinky.nl betreurt misbruik minderjarige»?1
Ja.
Klopt het dat in sommige zaken rond minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht, het contact met de slachtoffers begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden?
Het klopt dat er zaken bekend zijn waarbij het contact met de minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van dergelijke websites? Vindt u dat de eigenaren/beheerders daarvan genoeg doen om het slachtofferschap tegen te gaan?
Is het al voorgekomen dat eigenaren/beheerders van dergelijke websites strafrechtelijk zijn vervolgd voor hun aandeel in het mogelijk maken van de mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige? Zo ja, hoe vaak is het tot een veroordeling gekomen? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 biedt de wet diverse mogelijkheden om websites die mensenhandel of ontucht met minderjarigen mede mogelijk maken aan te pakken. Het OM registreert echter in zijn systemen op soorten strafbare feiten. Er wordt dus niet gespecificeerd naar strafrechtelijke vervolgingen in het kader van het mogelijk maken van mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige via websites.
Op grond van welke strafrechtelijke bepalingen kunnen websites, die mensenhandel of ontucht met een minderjarige mede mogelijk maken, aangepakt worden? Bent u bereid te onderzoeken of de huidige strafrechtelijke bepalingen rond mensenhandel en seksueel contact met minderjarigen afdoende zijn om de genoemde websites aan te pakken? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige strafrechtelijke bepalingen afdoende zijn?
Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die opzettelijk dergelijke contacten bevorderen. Om die reden is er geen behoefte aan meer wetgeving. Ook diverse artikelen op het gebied van zeden, zoals de artikelen 242, 244, 245, 246, 247 en 248b van het Wetboek van Strafrecht bieden mogelijkheden om tegen de sites op te treden door hen medeplegen/medeplichtigheid te verwijten aan de strafbaar gestelde zedenfeiten. Voorts kan, wanneer een website seksueel materiaal aanbiedt waarbij een minderjarige is betrokken, sprake zijn van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht).
Via de notice & takedown-procedure kan de aanbieder/beheerder van de website dringend verzocht worden de site of delen ervan offline te halen indien daar strafbare content op staat. De ervaring leert dat aan deze oproep in de meeste gevallen gehoor wordt gegeven. Indien dit onverhoopt toch niet zo is, kan hij via de procedure van artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht hiertoe worden gedwongen.
Zijn dergelijke websites straks onder de Wet regulering prostitutie en bestrijding missstanden seksbranche (Wrp)(33 885) vergunningplichtig? Zo ja, in welke gevallen?
Nee. Met de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) wordt het verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning. De websites waarnaar deze leden vragen, vallen niet onder het begrip «seksbedrijf» in de zin van de Wrp.
Bent u ermee bekend dat in de strafzaak waar Omroep Zeeland in het genoemde bericht over schrijft, verdachten in contact kwamen met het slachtoffer via de website kinky.nl, een seksadvertentie-website van Midhold BV in Den Haag? Bent u ermee bekend dat op die website onder het kopje «veilig afspreken» het politie-logo staat of heeft gestaan? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een dergelijke website de indruk wekt samen te werken met de politie door gebruik te maken van het politie-logo? Wat gaat u doen om te voorkomen dat een dergelijke website het politie-logo gebruikt?
Dit geval was mij niet bekend, en het politie-logo staat niet meer op de betreffende website. Er staat nu op de website dat bij het vermoeden van misstanden wordt aangeraden dit te melden «bij de politie in uw woonplaats» of bij «Meld Misdaad Anoniem». Ik ben van mening dat dit een terechte opmerking is.
Wanneer overigens geconstateerd wordt dat het politielogo zonder toestemming of voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, onderneemt de politie altijd actie op grond van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten (IER) op het politielogo. De aard van de (commerciële) activiteit is daarbij niet relevant. De politie krijgt meldingen van collega’s en soms ook van burgers over inbreuken op de IER. Iedere melding wordt in behandeling genomen.
Kunt u aangeven wat overigens uw beleidsvoornemens zijn omtrent websites die gelegenheid bieden in contact te komen met minderjarige prostituees of onvoldoende tegengaan dat hun website daarvoor wordt gebruikt?
Het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van het ministerie |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet van journalist René Veldwijk over het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van uw ministerie?1
Ja.
Kent u het ingezonden stuk dat is aangeboden aan Computable, maar later kennelijk weer is teruggetrokken?
Ik ben in verband met het beantwoorden van deze schriftelijke vragen geïnformeerd over het voorval. Het stuk en de revisies zijn daarbij aan mij getoond.
Was u ervan op de hoogte dat een topambtenaar van uw ministerie zich inhoudelijk met een ingezonden stuk zou hebben bemoeid, waarin onder andere Kamerleden worden bekritiseerd?
Ik ben bekend met het feit dat op verzoek van de auteur van bovengenoemd stuk een check op feitelijke onjuistheden is gedaan door een ambtenaar van mijn ministerie. De door de ambtenaar voorgestelde revisies bestaan uit het toevoegen van de naam van de bijeenkomst waar de auteur naar verwees (namelijk de Tribune Operatie BRP), correctie van de schrijfwijze van de naam van een leverancier, een taalverbeteringssuggestie en de correctie van een paar typefouten. Daarna heeft de auteur het artikel aan de redactie van Computable gestuurd. Om mij niet bekende redenen heeft de redactie het stuk vervolgens aan dhr. Veldwijk gestuurd.
Is dit stuk aan u voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u dat een topambtenaar meeschrijft aan een artikel waarin wordt gesteld dat Kamerleden «voor karretjes worden gespannen»
Zie mijn antwoorden bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat wanneer de Kamer wordt geacht zich niet met het functioneren van ambtenaren te bemoeien, dit andersom ook verwacht mag worden van ambtenaren voor wat betreft het handelen van Kamerleden?
Voor uitingen van ambtenaren geldt in het algemeen de Gedragscode Integriteit Rijk. Voor deze casus verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u er tegenaan dat ambtenaren meeschrijven aan reacties in de media op kritische artikelen over projecten, waar zij zelf leiding aan geven?
Er is in dit geval een check op feitelijke onjuistheden gedaan, er is niet meegeschreven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van dit voorval nemen?
Geen.
De blokkade van NOS in Turkije |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Het kabinet brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Turkije de persvrijheid en internetvrijheid op deze wijze schendt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reeds opheldering gevraagd aan Turkije hoe en waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije? Zo ja, bij wie en heeft u daarbij ook te kennen gegeven dat Nederland dit ontoelaatbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich er voor inzetten dat deze blokkade zo snel mogelijk wordt opgeheven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze zaak te agenderen in de Europese Unie om zo namens de EU tot een veroordeling te komen van deze daad door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) terecht heeft geweigerd DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder openbaar te maken?1
De uitspraak betekent dat de NZa naar het oordeel van de rechter het specifieke verzoek van Open State Foundation om informatie openbaar te maken over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder uit het DIS terecht heeft geweigerd, omdat zij anders de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) zou hebben overtreden. De NZa mag op basis van de Wob geen bedrijfs- en fabricagegegevens verstrekken die vertrouwelijk zijn meegedeeld ten behoeve van de uitvoering van haar wettelijke taken.
De uitspraak over DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder doet niets af aan het belang om voor patiënten en verzekerden inzicht in de ziekenhuistarieven te vergroten. Zie hierover mijn brief aan uw Kamer van 3 november 2016, waarin ik toelicht dat ik de NZa heb gevraagd daartoe een traject voor te bereiden.2
Wat zegt het naar uw mening over de transparantie van het huidige zorgstelsel wanneer zelfs de prijs wordt aangemerkt als «bedrijfs- en fabricagegegeven» en daarmee als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat in dit geval, gelet op de samenhang van de prijs van een DBC-zorgproduct met de andere verzochte gegevens, ook de prijs als een bedrijfs- en fabricagegegeven moet worden aangemerkt.
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg. Er is in de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt, maar verbetering is nog steeds nodig. Ik heb op het gebied van prijstransparantie de NZa verzocht een traject voor te bereiden op basis waarvan burgers inzicht krijgen in de zorgtarieven van een ziekenhuis, kliniek, of andere aanbieder, en de NZa heeft dit ook toegezegd. De NZa heeft naar aanleiding van de uitspraak aangegeven voor transparantie te zijn van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.3 Ook geeft de NZa aan in 2017 serieuze stappen te zullen zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Wat vindt u ervan dat informatie over betaalbare en toegankelijke zorg en die daarmee het algemeen belang dient, niet opvraagbaar is middels de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) omdat deze wordt aangemerkt als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn, aangezien de Afdeling van oordeel is dat zorgaanbieders informatie vertrouwelijk hebben meegedeeld, ook de twee zorgverzekeraars en de ziekenhuisgroep die onlangs tarieven hebben bekend gemaakt, strafbaar?
De uitspraak van de Afdeling gaat over openbaarmaking van gegevens in het kader van de Wob. De Wob is alleen van toepassing op bestuursorganen en niet op zorgaanbieders en verzekeraars (behalve op academische ziekenhuizen).
Hoe verhoudt de uitspraak van de Afdeling zich tot de door ook u gewenste transparantie over ziekenhuistarieven? Staat deze uitspraak het verder inzicht geven in die tarieven in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraak staat niet in de weg aan mijn wens om voor patiënten en verzekerden te komen tot inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren. De NZa heeft aangegeven hiertoe in 2017 serieuze stappen te zullen zetten. Aanpassing van wetgeving is niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Betekent de uitspraak van de Afdeling dat u de wetgeving die het openbaar maken van ziekenhuistarieven en/of DIS-gegevens in de weg staat, gaat aanpassen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Toont de uitspraak van de Afdeling aan dat transparantie op gespannen voet staat met marktwerking in de zorg waarbij de concurrentiepositie en vertrouwelijke bedrijfsinformatie prevaleert boven het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de uitspraak toont enkel aan dat de NZa bij de openbaarmaking van gegevens waarover zij op grond van specifieke bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt zich dient te houden aan de Wob en dat de i.c. bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid, i.c. de NZa, zijn meegedeeld, niet openbaar worden gemaakt.
Is het openbaar maken van DIS-gegevens indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens deze uitspraak van de Afdeling ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
De Afdeling heeft zich in deze uitspraak niet uitgelaten over niet tot individuele zorgaanbieders of verzekeraars te herleiden DIS-gegevens. Voor een algemeen inzicht in de kosten per behandeling of per aandoening publiceert de NZa dergelijke prijsinformatie op opendisdata.nl, zoals vermeld in de Kamerbrieven van 10 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3405) en 27 oktober 2015 (Kamerstuk 29 248, nr. 289).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Open State Foundation dat de uitspraak van de Afdeling aantoont dat de wet inmiddels door de realiteit is ingehaald aangezien burgers, zorgverzekeraars en zorginstellingen zelf inzicht in de zorgkosten moeten regelen?2
Zoals ik in mijn brief van 3 november 2016 aan uw Kamer heb toegelicht, is mijn transparantiebeleid erop gericht dat patiënten en verzekerden effectief inzicht hebben in alle informatie die van belang is bij het kiezen van een behandeling. Dat vergt naast inzicht in kwaliteit ook inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren.5 Het is bijvoorbeeld voor patiënten zeer relevant om te weten welke financiële gevolgen een behandeling voor hen heeft. Daarom heb ik de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg. De NZa bereidt dit nu voor en heeft aangegeven in 2017 serieuze stappen te zullen zetten.
Wat is voorts uw reactie op de volgende opmerking van de Open State Foundation: «De afgelopen jaren hebben we gezien dat de Nederlandse Zorgautoriteit geen millimeter beweegt naar transparantie»?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de verzelfstandiging van de onderhoudsdivisie van AirFrance-KLM van de baan is |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «verzelfstandiging onderhoudsdivisie Air France-KLM van de baan»?1
Ja.
Heeft u een bevestiging gehad vanuit AirFrance-KLM dat er nu, maar ook in de nabije toekomst, geen sprake is van verzelfstandiging van de onderhoudsdivisie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het plan «Trust Together» heeft Air France KLM op 3 november jl. een studie aangekondigd naar mogelijke verzelfstandiging van de onderhoudsactiviteiten met als doel de bestaande positie (mondiaal nr. 2) te versterken en de efficiency te vergroten. Op 12 december jl. heeft Air France KLM bekend gemaakt dat de beoogde studie niet zal worden uitgevoerd. De onderneming gaf daarbij aan dat de beoogde studie niet tot doel had verkoop van de onderhoudsactiviteiten voor te bereiden of de arbeidsvoorwaarden te wijzigen. Desondanks had het vooruitzicht van deze studie tot grote zorgen binnen de onderhoudstak geleid en volgens Air France KLM zouden misverstanden hierover de noodzakelijke discussie over de toekomst van de onderhoudsactiviteiten in gevaar kunnen brengen, evenals de versterking van het onderlinge vertrouwen dat met Trust Together wordt beoogd.
Air France KLM heeft aangekondigd met het personeel een constructieve dialoog te willen voeren over alle andere opties om groei en versterking van de onderhoudsactiviteiten van Air France en KLM te bewerkstelligen. Handhaving van de status quo acht Air France KLM geen optie, gezien de noodzaak van investeringen de komende jaren en druk op de winstgevendheid die het noodzakelijk maken om financieringsmogelijkheden te vinden en de efficiency en het aanpassingsvermogen te vergroten. In januari 2017 wil men met deze dialoog beginnen.
Is hiermee ook de zelfstandige positie van de onderhoudsdivisie onder de KLM-vleugel gewaarborgd of is er nog een risico dat de onderhoudsdivisie straks direct onder de AirFrance-KLM holding komt te vallen? Kunt u dit toelichten?
Er zijn mij thans geen concrete plannen bekend. Zoals onder antwoord 2 aangegeven wil de onderneming vanaf januari 2017 een dialoog voeren over mogelijke opties. Op 3 november jl. hebben Minister Dijsselbloem en ik uw Kamer een appreciatie gestuurd van het plan Trust Together. Onder meer is daarin aangegeven dat de strategie en bedrijfsvoering zaken zijn waarvoor het private bedrijf Air France KLM zelf verantwoordelijk is en dat het kabinet, als KLM aandeelhouder en beleidsmaker, de plannen beoordeelt in het licht van de publieke belangen die met KLM zijn gemoeid. In dat kader blijf ik ook de ontwikkelingen bij de onderhoudsactiviteiten op de voet volgen. Verder wil ik wijzen op de toezeggingen van de Air France KLM directie in november 2015 ten aanzien van de zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France KLM2, waaronder de toezegging dat er geen verdere centralisatie van KLM activiteiten en bedrijfsonderdelen zal plaatsvinden naar de Air France KLM holding in Parijs.
In hoeverre deelt u de mening dat het van belang is dat de onderhoudsdivisie zelfstandig blijft en onder directe verantwoordelijkheid van de KLM blijft vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Een wijziging in het beleid van Fokus |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuwe kader van Fokus voor de Fokuswonen projecten, waarin de grenzen van de (huishoudelijke) hulp die Fokus biedt worden aangescherpt?
Bent u het ermee eens dat de korte termijn waarop dit kader in gaat cliënten niet voldoende in de gelegenheid stelt om vervangende (huishoudelijke) hulp te regelen?
Wat is de oorzaak dat Fokus dit besluit heeft genomen? Kan dit het gevolg zijn van kabinetsmaatregelen? Deelt u de mening dat cliënten in de gelegenheid moeten worden gesteld tijdig (huishoudelijke) hulp te regelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen waardoor dit soort beleidswijzigingen, die op korte termijn het leven van cliënten erg beïnvloeden zonder dat zij zich daarop kunnen voorbereiden, kunnen worden voorkomen?
Zoals hiervoor aangegeven betreft het geen beleidswijziging van Fokus, zo geeft Fokus aan. Daarbij geeft Fokus aan dat zij, indien de gevraagde hand- en spandienst eigenlijk behoort tot de huishoudelijke ondersteuning en daarmee tot het gemeentelijk domein behoort, de cliënt daarover berichten en voldoende tijd geven om een alternatieve oplossing te organiseren. Ik zie daarom geen noodzaak om maatregelen te nemen.
Het bericht ‘Afnemer wil rechtszekerheid’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afnemer wil rechtszekerheid» uit het Vakblad Afval! van 18 december 2016?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de kritiek dat de overheid afnemers en aanbieders van reststromen te weinig rechtszekerheid geeft?
De definitie van «afvalstof» in het Europese recht (en ook onder het mondiale Verdrag van Bazel) laat interpretatieruimte die tot verschillen in beoordeling kan leiden door de vergunningverleners, zelfs binnen één land. Ik maak mij sterk voor een gelijk speelveld en het minimaliseren van deze verschillen.
In het kader van de onderhandelingen in de EU over de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen zet ik in op meer duidelijkheid over de definitie van afvalstoffen («zich ontdoen»). Nationaal werk ik aan verduidelijking van het afvalbegrip in het komende Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3). In 2015 zijn twee ministeriële regelingen uitgebracht met nationale criteria voor de status «einde-afval» respectievelijk «bijproduct» voor enkele specifieke stoffen. Bovendien verstrek ik bedrijven op verzoek rechtsoordelen over specifieke stoffen en toepassingen, die ook op de website van Rijkswaterstaat gepubliceerd worden. Met de rechtsoordelen verduidelijk ik de toepassing van het wettelijk kader in concrete gevallen. Al deze acties hebben tot doel om meer duidelijkheid te creëren voor het bedrijfsleven en de betrokken uitvoeringsdiensten over de ruimte die de (Europese) wetgeving en jurisprudentie bieden.
Een rechtsoordeel van het ministerie is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de provincies en de gemeenten hebben als vergunningverlener, toezichthouder en handhaver de bevoegdheid om alle feitelijke omstandigheden voor een individueel geval vast te stellen en bij hun beoordeling te betrekken. Als bevoegd gezag hebben zij de verantwoordelijkheid om feitelijk vast te stellen of de in het rechtsoordeel gegeven redeneerlijn opgaat.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt over de Helpdesk Afvalbeheer, namelijk dat vragen van ondernemers regelmatig niet correct worden beantwoord? Hoe staat het met de bemensing van de Helpdesk Afvalbeheer?
Nee, dat beeld herken ik niet.
De Helpdesk Afvalbeheer bij Rijkswaterstaat beantwoordt jaarlijks tussen de 1.600 en 2.000 vragen, waarvan meer dan 70% binnen twee werkdagen. In diverse klanttevredenheidsonderzoeken, onder meer gehouden in 2012, 2014 en 2016, werd het functioneren van de helpdesk steeds goed beoordeeld.
De Helpdesk afvalbeheer wordt bemenst door ervaren medewerkers met een brede basiskennis van het werkveld. Voor specialistische vragen worden zij ondersteund door experts, deels van Rijkswaterstaat, maar ook van het kerndepartement, die nauw betrokken zijn bij actuele dossiers en ontwikkelingen. Verder stemt de Helpdesk Afvalbeheer regelmatig af met andere helpdesken.
Wat gaat u concreet doen om de informatievoorziening richting ondernemers vanuit de Helpdesk te verbeteren?
Ik werk doorlopend aan kwaliteitsverbetering bij de helpdesk, ondermeer met behulp van klanttevredenheidsonderzoek.
Voor vragen over het afvalbegrip kan de helpdesk in de toekomst wijzen op het (dan in werking getreden) LAP3, de «zelftoets» en rechtsoordelen op de website van Rijkswaterstaat en de mogelijkheid om ook voor een specifieke stof een rechtsoordeel van het ministerie te vragen.
Vindt u dat de overheid meer duidelijkheid kan en moet geven of een substantie een afvalstof is of niet?
Ja. De inwerkingtreding van LAP3, de ministeriële regelingen en de publicatie van de rechtsoordelen zullen leiden tot een groeiende bekendheid van overheden en bedrijven met de door mij voorgestane wijze van beoordelen of stoffen wel of niet het stempel «afvalstof» toekomt.
Waar afstemming op EU-niveau op zich laat wachten, is het alternatief om aan harmonisatie te werken met een kleinere groep landen betrokken bij een bepaalde stofstroom. Ik doe dit reeds in de North Sea Resources Roundabout.
Zijn de Omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport bij het beoordelen van een reststroom strenger dan in het buitenland?
De Omgevingsdiensten, de ILT en de buitenlandse diensten baseren zich alle op dezelfde regelgeving en jurisprudentie. Niettemin kunnen er tussen landen en binnen landen verschillen in beoordeling voorkomen. Bij ieder individueel geval moeten de specifieke omstandigheden worden gewogen.
Kijkt u positief aan tegen het idee van omgedraaide bewijslast? Zo nee, waarom niet?
Het artikel in Afval! bedoelt met «omgekeerde bewijslast» dat niet de onderneming moet aantonen dat géén sprake van een afvalstof is, maar de overheid zou moeten bewijzen dat een reststroom kwalificeert als afvalstof. Echter, de rechtspraak en de recente herziening van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA) geven aan dat een bepaalde bewijslast wel degelijk bij de onderneming ligt. Het gaat hierbij om documentatie over met name de aard van het product, de herkomst en de bestemming.
In dit licht zie ik als meest effectieve optie een intensievere informatie-uitwisseling tussen bedrijven en overheden om tot een gedeeld beeld te komen van de risico’s, de benodigde beheersing daarvan en de wijze waarop handhavers dit kunnen borgen. Dit is ook nader toegelicht in het Rijksbrede Programma Circulaire Economie.
De mishandeling en verwaarlozing van nertsen op fokkerijen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Alphense nertsenfokker smijt met nertsen»1 en «Animal Rights filmt misstanden op bontfokkerijen»2 waaruit blijkt dat de bontfokkerijen in Aarlanderveen en Zwammerdam (gemeente Alphen aan den Rijn), beide van dezelfde eigenaar, zich schuldig maken aan ernstige dierenmishandeling?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dierenbeschermingsorganisaties, naar aanleiding van de beelden uit de fokkerijen in de gemeente Alphen aan den Rijn, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 2 december hebben verzocht om de nertsenfokkerijen te controleren en kunt u aangeven of de NVWA inmiddels op inspectie is geweest bij de betreffende nertsenfokkerijen? Wat zijn de vervolgacties van de NVWA geweest naar aanleiding van de geregistreerde misstanden?
In respectievelijk 2011 en 2012 hebben er twee aangekondigde inspecties op het gebied van dierlijke inspecties door NVWA op deze nertsenfokkerijen plaatsgevonden. Daarbij heeft één corrigerende interventie plaatsgevonden. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek heeft de NVWA in 2016 twee onaangekondigde welzijnsinspecties gedaan op de twee vestigingen van het bedrijf. Hierbij is één afwijking – aanwezigheid van scherpe delen – vastgesteld en is een aanmaning tot herstel gedaan. Het onthouden van nodige zorg is niet vastgesteld.
Hoeveel aangekondigde en onaangekondigde inspecties heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar uitgevoerd op de nertsenfokkerijen van deze eigenaar? Wat waren de inspectieresultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat nu blijkt dat de mishandeling en verwaarlozing herhaaldelijk is voorgekomen op de nertsenfokkerijen van deze eigenaar, over moet worden gegaan tot sluiting van deze fokkerijen?
Als er overtredingen worden vastgesteld, dan zal de NVWA op passende wijze tot handhaven overgaan.
Hoe staat het met de door u aangekondigde wijziging in de Gezondheidswet die de NVWA meer ruimte geeft om inspectieresultaten van individuele bedrijven actief openbaar te maken?
Op 30 november 2016 is de wijziging van de Gezondheidswet gepubliceerd (Staatsblad 2016, 448). In deze wet is opgenomen dat de inspectieresultaten van onder andere de NVWA stapsgewijs in een aantal jaren actief openbaar gemaakt zullen worden. Hiervoor wordt momenteel een eerste AMvB voorbereid door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Deelt u de mening dat, aangezien er in 2015 meermalen soortgelijke beelden naar buiten kwamen van mishandelingen bij het vergassen van nertsen en stelselmatige verwaarlozing op een bontfokkerij in Rosmalen, er intensievere, onaangekondigde controles in de nertsenfokkerijsector plaats moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
De door de NVWA uitgevoerde inspecties gebeuren deels onaangekondigd en deels aangekondigd. Zowel in 2015 als in 2016 zijn er onaangekondigde inspecties uitgevoerd bij nertsenhouderijen. Ik onderschrijf het nut van het uitvoeren van deze welzijnsinspecties bij nertsenhouderijen. Om die reden zal de NVWA ook in 2017 nertsenhouderijen inspecteren op het gebied van onder meer dierenwelzijn.
Komt u de belofte na om nog voor het einde van dit jaar de contourennota over het wetsvoorstel voor een houdverbod na dierenmishandeling en/of verwaarlozing naar de Kamer te sturen? Zo niet, wat is de reden van de vertraging?
Op dit moment wordt gewerkt aan de contourennota waarin de mogelijke vorm, invulling en duur van een houdverbod als zelfstandige maatregel zal worden geschetst. Omdat voor een houdverbod als zelfstandige maatregel een wetswijziging is vereist, wordt onderzocht welke andere (wets)wijzigingen noodzakelijk zijn voor een effectieve (strafrechtelijke) interventie in geval van dierenwelzijnsovertredingen. Het geheel zal vervolgens in één samenhangend wetsvoorstel worden ingediend. Het streven is uw Kamer hier vóór 1 april a.s. over te informeren.
Het bericht dat er chaos dreigt door nieuwe zienswijze van de Autoriteit Financiele Markten (AFM) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Albert de Vries (PvdA), Erik Ronnes (CDA), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wilt u onderstaande vragen met spoed beantwoorden?
Gezien het feit dat er tussen aanbieders, het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de AFM akkoord is bereikt over een overgangstermijn voor lopende hypotheekaanvragen (zie antwoord op vraag 6), stuur ik u mijn antwoorden binnen de gebruikelijke termijn.
Kent u het bericht «Chaos dreigt bij hypotheken door nieuwe zienswijze AFM»?1
Ja.
Klopt de aanname in het genoemde artikel dat wie vanaf 2017 een hypotheek afsluit met een rente onder de 2% (bijvoorbeeld 10 jaar vast), gemiddeld zo’n 5% minder kan lenen op zijn inkomen? Zo nee, wat is dan uw beeld inzake de afnemende leencapaciteit?
De hypotheekrente is gedurende 2016 zo hard gedaald dat de actuele rente voor sommige hypotheken op een zeker moment onder de laagste rente uitkwam waar nog rekening mee werd gehouden in de Nibudsystematiek. Hierdoor werd voor hypotheekverstrekkingen, waarvan de rente onder deze laagste rentekolom lag, in feite gerekend met een te hoge rente. Voor hogere rentes geldt een hoger financieringslastpercentage, wat betekent dat er meer geleend kan worden ten opzichte van het inkomen.
Hierdoor was de kredietverstrekking voor hypotheken met rentes die onder de laagste rentekolom vielen (2,25%), in feite te ruim vergeleken met hypotheken met hogere rentes. Voor 2017 zijn de rentekolommen aangepast aan de gedaalde rente. Ondanks dat de financieringslastpercentages stijgen voor alle inkomens, kan voor zeer lage rentes de leencapaciteit dalen vergeleken met het eind van het jaar 2016.
Klopt het dat rondom de vraag welke norm (die over 2016 of de nieuwe norm over 2017) moet worden toegepast altijd het moment van aanvraag van de hypotheek leidend is geweest? Kunt u bevestigen dat toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) thans van mening is dat niet het aanvraag moment bepalend is, maar de datum waarop de bank de hypotheek definitief akkoord geeft? Zo ja, kunt u verklaren waarom de AFM tot dit besluit is overgegaan? Deelt u die visie?
Op 14 juli 2016 is de implementatie van de Europese hypothekenrichtlijn, de Mortgage Credit Directive (MCD), in werking getreden. Naar aanleiding van deze richtlijn hebben er enkele wijzigingen plaatsgevonden in het proces van hypotheekverstrekking. Dit houdt onder andere in dat consumenten een bindend aanbod dienen te ontvangen en het niet meer mogelijk is om een offerte met voorbehouden te verstrekken. Tot de implementatie van de MCD toetsten hypotheekverstrekkers op basis van de leennormen die golden op het moment dat de offerte met voorbehouden werd uitgebracht.
Als gevolg van de gewijzigde regelgeving naar aanleiding van de MCD hebben aanbieders hun proces van hypotheekverstrekking aangepast. In de praktijk blijken veel aanbieders sinds de implementatie van de MCD te toetsen op basis van de normen die gelden op het moment dat de hypotheek wordt aangevraagd, in plaats van het moment dat de aanbieder het bindend aanbod doet.
De AFM is van oordeel dat met de introductie van het bindend aanbod een uniform moment is ontstaan waarop toetsing op overkreditering moet hebben plaatsgevonden. Het bindend aanbod dient te worden getoetst aan de dan geldende loan-to-income (LTI) en loan-to-value (LTV) normen. De geldverstrekker is immers gebonden aan dit aanbod en dient er voor te zorgen dat er alleen verantwoorde kredieten worden verstrekt en daarmee overkreditering wordt voorkomen.
Acht u het wenselijk en juist dat het toets-moment verlegd is tot na het overleggen en beoordelen van alle hypotheekbescheiden, zoals werkgeversverklaring, koopakte, taxatierapport, medisch akkoord voor de verzekering enzovoorts? Hoe duidt u daarbij het feit dat de consumenten afhankelijk is van de doorloopsnelheid van het hypotheektraject bij zijn of haar bank?
Doorgaans is vlak voor het moment van het uitbrengen van het bindend aanbod alle informatie voorhanden om de hypotheekaanvraag te toetsen aan (onder andere) de wettelijke leennormen. Het ligt in de rede om deze informatie te toetsen aan de leennormen die op dat moment gelden, niet aan leennormen in het verleden. De aanbieder toetst immers op dat moment op basis van alle bekende gegevens in hoeverre een (bindend) aanbod kan worden gedaan dat verantwoord is.
Het klopt dat consumenten afhankelijk zijn van de doorloopsnelheid van het hypotheektraject bij de aanbieder, zeker wanneer er een moment nadert waarop leennormen worden gewijzigd, namelijk een jaarwisseling. De nieuwe leennormen zijn echter ruim voor de ingangsdatum bekend. Hypotheekverstrekkers en -adviseurs kunnen dus ruim voor de jaarwisseling de aanvrager hierover adviseren.
Ik vind het belangrijk dat consumenten niet in de problemen worden gebracht door de overgang naar de nieuwe werkwijze. De AFM en de sector delen dit standpunt. Daarom hebben de AFM en de sector, waaronder het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), samen gekeken hoe op een voor de consument verantwoorde en voor de sector praktisch uitvoerbare manier kan worden omgegaan met knellende situaties van consumenten als gevolg van de overgang en overgangstermijn tot 1 februari ingesteld.
Wat vindt u van het feit dat consumenten niet altijd grip hebben op het tempo waarmee de benodigde papieren in bezit zijn en zij buiten hun schuld te laat over de benodigde papieren kunnen beschikken, terwijl zij er van uit mochten gaan dat het moment van aanvraag het toetsmoment zou zijn?
Voor consumenten die er redelijkerwijs vanuit konden gaan dat het moment van het aanvragen van de hypotheek bepalend zou zijn voor de van toepassing zijnde leennormen, is een overgangstermijn afgesproken die loopt tot 1 februari 2017. Dit houdt in voor hypotheekaanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2017 waarbij de kredietwaardigheidstoets ten behoeve van het bindend aanbod uiterlijk 1 februari 2017 plaatsvindt, er met de leennormen van 2016 mag worden gerekend. De AFM zal hier in haar toezicht rekening mee houden. Voor hypotheekaanvragen vanaf 1 januari 2017 dienen consumenten, hypotheekverstrekkers en -adviseurs ervan uit te gaan dat het hypothecair krediet op het moment van het tot stand komen van het bindend aanbod verantwoord is en aan de wettelijke eisen voldoet.
Bent u bereid om, vanwege de onzekerheid die thans bestaat bij hypotheekvragers die reeds een offerte ontvangen hebben, de AFM te verzoeken om de offertes die nu reeds zijn uitgebracht te laten afhandelen met het moment van aanvragen van de hypotheek als toetsmoment, zonder overgangsperiode? Zo nee, waarom niet?
Voor veel hypotheekvragers geldt naar mijn oordeel geen onzekerheid. Alleen voor consumenten die voor 1 januari 2017 een aanvraag hebben ingediend, maar nog geen bindend aanbod hebben ontvangen, geldt de situatie dat toetsing aan de nieuwe normen mogelijk kan leiden tot de conclusie dat het hypothecair krediet niet (meer) voldoet aan de wettelijke eisen.
Voor deze gevallen is een overgangstermijn tot 1 februari 2017 tot stand gekomen na overleg tussen de AFM en de sector, inclusief het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW). Tijdens dit overleg hebben de AFM, de sector en het WEW deze overgangsperiode voorgesteld. Doordat deze overgangstermijn nu wordt geboden, ga ik ervan uit dat consumenten die in een knellende situatie dreigden te belanden niet de dupe worden van de wijziging van de systematiek. Ik zie daarom geen reden om de AFM te verzoeken om deze recente afspraken te heroverwegen.
Is het u bekend dat het Waarborgfonds Eigen Woningen (de uitvoerder van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG)) bekend heeft gemaakt dat voor NHG-hypotheken de aanvraagdatum bepalend is? Klopt het dat deze norm is afgestemd met het Ministerie van Financiën? Geldt de werkwijze van de AFM alleen voor niet-NHG-hypotheken? Zo ja, wat rechtvaardigt dan het verschil?
Het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) heeft, anticiperend op het komen te vervallen van het voorlopig offertemoment, op 6 juli 2016 kenbaar gemaakt dat aanvragen van NHG-hypotheken worden getoetst aan de voorwaarden en normen zoals die gelden op het moment van de aanvraag.
Het is aan het WEW om te bepalen hoe zij toetsen aan de eigen voorwaarden en normen, die dienen te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en de nadere toelichting die de AFM hierover heeft gegeven. De belangrijkste wijzigingen in de normen en voorwaarden van het WEW worden jaarlijks afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Naar aanleiding van vragen uit de sector met betrekking tot het toetsmoment, heeft de AFM toegelicht dat met de introductie van het bindend aanbod een uniform moment is ontstaan waarop toetsing op overkreditering moet hebben plaatsgevonden. Het bindend aanbod dient te worden getoetst aan de dan geldende loan-to-income (LTI) en loan-to-value (LTV) normen. Deze norm is van toepassing op alle hypotheken, NHG en niet-NHG. Vanaf 1 januari 2017 worden dus ook alle aanvragen van NHG-hypotheken getoetst aan de regels zoals die gelden op het moment van het uitbrengen van het bindend aanbod. Voor aanvragen die in 2016 zijn gedaan, zowel NHG als niet-NHG, en die voor 1 februari 2017 een bindend aanbod ontvangen geldt de overgangstermijn.
Het WEW heeft naar aanleiding van deze ontwikkelingen de voorwaarden en normen aangepast en deze gepubliceerd.
Bent u bereid om dit probleem structureel op te lossen omdat dit probleem zich elk jaar weer opnieuw voordoet?
Het is in het belang van consumenten dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen of ze een hypotheek kunnen krijgen. Pas als een consument het bindende aanbod van de aanbieder ontvangt, heeft die consument zekerheid. Het is in ieders belang dat het aanvraagproces zo efficiënt mogelijk verloopt. De sector werkt volop aan het verbeteren en verkorten van dit proces. Zo is er bijvoorbeeld een initiatief rondom het digitaal verstrekken van de inkomensgegevens. Ook is in de wetgeving ruimte geboden voor modelmatige taxaties.
Daarbij merk ik op dat nu al bekend is dat de maximale loan-to-value (LTV) van hypotheken per 1 januari 2018 zal wijzigen. Hiermee kunnen hypotheekverstrekkers, -adviseurs en aanvragers tijdig rekening houden. Door tijdig te anticiperen op deze nieuwe normen wordt onzekerheid voor consumenten voorkomen. Ook de inkomensnormen kunnen daarna nog wijzigen, maar ook deze wijzigingen zijn ruim van tevoren bekend. Bovendien hoeft de wijziging van de inkomensnormen niet te leiden tot een beperking van de leencapaciteit.
Op welke regels is het nieuwe besluit gebaseerd? In het geval van de Europese hypothekenrichtlijn (de Mortgage Credit Directive), om welke bepaling gaat het dan precies? Hoe gaat de uitleg van de regeling samen met het uitstellen van de termijn tot 1 februari 2017?
De discussie over de toetsing bij hypotheken is ingegeven door de introductie van het bindend aanbod. De voorlopige offerte is komen te vervallen doordat in artikel 122 lid 3 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, het bindend aanbod zonder voorbehouden in de plaats is gekomen. Dit is een gevolg van de implementatie van art. 14 lid 3 van de MCD. Op grond van art. 14 lid 1, art. 18 en art. 20 van de MCD, dient de kredietwaardigheidsbeoordeling (waaronder de toets aan de leennormen) plaats te vinden voorafgaand aan het uitbrengen van het bindend aanbod. Het bindend aanbod dient naar het oordeel van de AFM te voldoen aan de geldende regels voor verantwoorde kredietverlening.
Omdat dit uitgangspunt niet in lijn is met de tot nog toe gehanteerde werkwijze, is de overgangstermijn tot 1 februari 2017 afgesproken. Het doel hiervan is om te voorkomen dat consumenten waarvan de aanvraag al is gedaan, in de problemen komen door toetsing aan de geldende leennormen.
Het bericht dat tienduizenden spiraaltjes worden teruggeroepen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Bayer tienduizenden Mirena-spiraaltjes terugroept, omdat ze mogelijk te weinig bescherming bieden tegen zwangerschap en de baarmoeder kunnen beschadigen?1
Ik ben van te voren geïnformeerd over het besluit van de IGZ om Bayer de spiraaltjes terug te laten roepen. Dit besluit is in nauw overleg met het CBG genomen. Het is natuurlijk altijd te betreuren als er iets mis gaat in de fabricage van medische producten. Hoewel de kans klein is dat dit gebeurt, kunnen eventuele problemen als gevolg van het verkeerd inbrengen van een spiraal wel ernstig zijn. Ik begrijp en steun daarom de stap van de IGZ om een terugroepactie te initiëren.
Wanneer is de productiefout ontdekt en hoe is de fout ontdekt? Hoeveel tijd is er verstreken tussen het ontdekken van de fout en het terugroepen van de lichting spiraaltjes door Bayer?
De handelsvergunninghouder, Bayer, heeft in totaal twee meldingen ontvangen, op 16 en 17 november 2016 uit Noorwegen, waarbij het defect vóór plaatsing werd ontdekt. Bayer heeft hierna onderzoek gedaan naar de betrokken batch, welke vanaf 27 oktober 2016 is uitgegeven. Op 15 december 2016 heeft Bayer de IGZ en het CBG op de hoogte gesteld van het probleem, waarna op 21 december jl. de terugroepactie in gang is gezet.
Hoe wordt voorkomen dat een dergelijke productiefout zich in de toekomst herhaalt? Is een dergelijke productiefout al vaker gemaakt in het verleden?
Bayer heeft laten weten dat op basis van eigen onderzoek is vastgesteld dat de productiefout het gevolg is van een menselijke fout tijdens een controle van de normale productie. Bayer heeft aangegeven dat er maatregelen zijn genomen in het productieproces en productieprocedures verder zijn aangescherpt. Daarnaast zijn alle operators (opnieuw) getraind. Tenslotte is de cameracontrole op het productieproces verder uitgebreid. Het is de eerste keer dat een dergelijke productie fout is opgetreden.
Hoeveel van de spiraaltjes die na 27 oktober 2016 de Bayer fabriek hebben verlaten, zijn verkeerd geproduceerd? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting zijn reeds door de apotheek uitgegeven? Hoeveel van deze spiraaltjes zijn er reeds geplaatst? Hoeveel van de spiraaltjes uit deze lichting kunnen nog teruggehaald worden?
De betreffende batch bestaat uit 76.000 eenheden (productiedatum 24 mei 2016). Maximaal 200 spiralen daaruit kunnen verkeerd geassembleerd zijn. Van de batch zijn 16.120 spiralen uitgeleverd op de Nederlandse markt, vanaf 27 oktober 2016. Het is niet te zeggen hoeveel van de 200 mogelijk verkeerd geassembleerde spiralen er in Nederland uitgegeven zijn. De levering van de Mirena spiraaltjes vindt voornamelijk plaats via groothandels. Hoeveel er daadwerkelijk zijn uitgegeven door apotheken, hoeveel er zijn geplaatst en hoeveel er konden worden terug gehaald, zal pas bekend zijn na voltooiing van de terugroepactie.
Hoe worden de vrouwen die een spiraaltje uit deze lichting in huis hebben, maar die nog niet is geplaatst, geïnformeerd dat zij deze terug moeten brengen naar de apotheek? Wanneer krijgen zij een nieuw spiraaltje?
Naast het persbericht van de IGZ en het CBG, waaraan breed aandacht is besteed in de media, heeft de fabrikant een zogenoemde Direct Healthcare Professional Communication (DHPC) doen uitgaan aan de betrokken beroepsgroepen van gynaecologen, huisartsen, abortusartsen en verloskundigen en al deze groepen in opleiding. De beroepsorganisaties van deze beroepsgroepen zijn overigens door de IGZ al van te voren betrokken en geïnformeerd. Als een vrouw bij haar behandelaar komt met een Mirena-spiraal met het betreffende lotnummer, dan dient de behandelaar – volgens het advies in de DHPC – het product niet te gebruiken en om (te laten) ruilen voor een nieuwe verpakking bij de apotheek. Apotheken hebben tenslotte natuurlijk ook de terugroepbrief van Bayer ontvangen.
Bent u bereid om, uit voorzorg, alle vrouwen op te sporen die een spiraaltje uit deze lichting geplaatst hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de DHPC wordt zorgverleners die geen controle-echo hebben gemaakt, dringend verzocht de betreffende vrouwen op te sporen en bij hen alsnog een echo uit te laten voeren. In de brief staat:
Ik vertrouw erop dat zorgverleners dit advies zullen opvolgen.
Worden alle vrouwen waarbij een Mirena-spiraaltje is ingebracht uit deze lichting opgeroepen voor een echo? Krijgen vrouwen de echo vergoed die zij kunnen laten maken om te controleren of het spiraaltje goed zit?
Nee, zie hierboven. In principe valt deze zorg onder het basispakket en wordt de controle-echo vergoed. Het kan echter zijn dat er een beroep wordt gedaan op het eigen risico. Patiënten kunnen hierover contact opnemen met hun zorgverzekeraar. Bayer heeft aangegeven dat de patiënt een verzoek tot vergoeding kan indienen op moment dat deze kosten anderszins niet worden vergoed.
Waar kunnen vrouwen en artsen zich melden als zij problemen ondervinden met een Mirena-spiraaltje?
Vrouwen kunnen natuurlijk ten eerste terecht bij hun behandelaar. Daarnaast kunnen problemen ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Vermoede bijwerkingen tenslotte kunnen gemeld worden bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Waarop zijn de geruststellende uitlatingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gebaseerd dat de kans bijzonder klein is dat een spiraaltje verkeerd geplaatst is, gezien het feit dat er zonder echo en bij het uitblijven van klachten, er voor de vrouw geen reden is voor het doen van een melding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn maximaal 200 (= 0,26%) verkeerd geassembleerde spiraaltjes op de markt in de EU gekomen; in Nederland is 21% van de partij op de markt gezet (16.120 van de in totaal 76.000). Een deel van de zorgverleners die deze spiraaltjes inbrengen, controleren de juiste plaatsing met een echo.
Als er bij een vrouw in NL een verkeerd geassembleerd spiraaltje is ingebracht en er geen controle-echo is uitgevoerd en dit niet geleid heeft tot klachten bij de vrouw, zal die vrouw alsnog opgeroepen worden voor een controle-echo.
Het bericht dat kinder IC’s in Nederland vol zouden zitten |
|
Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat alle afdelingen Intensive Care Kinderen half december vol waren?1
Navraag bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) leert dat dat inderdaad het geval was. De acht Nederlandse PICU’s (pediatric intensive care unit ofwel kinder intensive care) in de acht universitaire medische centra (umc’s) hebben in december een ongebruikelijk groot aantal acute patiënten opgevangen. Voornamelijk, maar niet alleen, veroorzaakt door virale luchtweginfecties door het RS-virus (RSV-bronchiolitis). Dit heeft geleid tot het overplaatsen van kinderen tussen verschillende PICU’s buiten de «eigen» PICU in de 8 regio’s, tot het uitstellen van electieve operaties en tot het overplaatsen van kinderen naar buitenlandse ziekenhuizen.
Klopt het dat als gevolg daarvan geplande opnames afgezegd moesten worden? Klopt het ook dat kinderen met spoed naar het buitenland gebracht moesten worden? Zo ja, naar welke ziekenhuizen werden zij gebracht?
De NFU geeft aan dat als gevolg van de volledige bezetting van de kinder-IC’s planningen voor opname en operaties in alle umc’s zijn aangepast. Gedurende ten minste drie weken zijn planbare (electieve) operaties, waarvoor betrokkenheid/beschikbaarheid van een Kinder-IC-bed noodzakelijk is, afgezegd. Spoedoperaties en operaties die geen uitstel duldden en waarvoor na de operatie een IC-opname nodig was, zijn wel doorgegaan. Met betrekking tot doorverwijzing van kinderen naar ziekenhuizen in het buitenland zijn in de afgelopen weken 10 kinderen vanuit Nederlandse umc’s naar het buitenland overgeplaatst2. Vanuit het UMCU zijn twee patiënten naar Antwerpen en één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het ErasmusMC is één patiënt naar Antwerpen overgeplaatst en vanuit het VUmc zijn drie patiënten overgeplaatst naar Antwerpen. Vanuit het UMCG zijn er twee patiënten naar Oldenburg overgeplaatst en vanuit het MUMC is er één patiënt naar Aken overgeplaatst. Vanuit het AMC, Radboudumc en LUMC zijn geen patiënten overgeplaatst.
Bent u of is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de hoogte gesteld van de problematiek van volle afdelingen Intensive Care Kinderen? Zo ja, door wie en wanneer?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg is hierover op vrijdagmiddag 16 december 2016 geïnformeerd door de voorzitter van het Academisch Pediatrisch Overleg (namens de kinder-IC’s van de acht academische centra). De IGZ heeft zich laten informeren over de precieze stand van zaken alsmede over de genomen maatregelen en de gevolgen voor de patiëntenzorg. Op basis daarvan heeft de IGZ met de centra afgesproken dat zij haar informeren bij wijzigingen in de situatie. Tot 6 januari jl. heeft de IGZ om de dag contact gehad over de uitkomsten van elk landelijk overleg van de PICU’s. Omdat het beeld op 6 januari stabiel bleek is dit contact teruggeschroefd. Volgens de IGZ kunnen de ziekenhuizen na het nemen van maatregelen de toestroom van patiënten nu aan. De afspraak dat de umc’s contact opnemen met de IGZ zodra de situatie verslechtert geldt onverminderd.
Hoe vaak komt het voor dat afdelingen Intensive Care Kinderen vol zijn, waardoor geplande opnames afgezegd moeten worden? Hoe vaak komt het voor dat kinderen naar Duitse en Belgische ziekenhuizen moeten omdat er nergens in Nederland plaats is? Wie houdt dit precies bij?
Het komt niet vaak voor dat alle intensive care afdelingen voor kinderen in Nederland voor langere tijd vol zijn, zoals in december het geval was. Wel is het zo dat regelmatig – afhankelijk van het aantal beschikbare verpleegkundigen – op individuele PICU-afdelingen alle bedden bezet kunnen zijn, waardoor de onwenselijke situatie ontstaat dat de kinderen naar andere regio’s moeten worden getransporteerd, dan wel dat electieve operaties moeten worden afgezegd. De umc’s houden dit bij in een nationale database.
Voor sommige PICU-afdelingen geldt dat er een structureel capaciteitstekort is als het gaat om kinder-IC-verpleegkundigen. De PICU-afdelingen in Nederland buigen zich de komende weken onder andere op basis van de gegevens uit de nationale database over de ontoereikende personeelscapaciteit in Nederland bij piekbelasting en zullen waar mogelijk aanbevelingen doen voor verbeteringen.
Welke achterliggende oorzaken zijn er in het geval dat afdelingen Intensive Care in heel Nederland vol liggen?
De sectie kinder-IC van de Nederlandse vereniging voor kindergeneeskunde (NVK) en de afdelingshoofden kindergeneeskunde van de umc’s zullen zich in de komende periode buigen over een verklaring voor de ontoereikende capaciteit in Nederland bij piekbelasting en vervolgens deze analyse delen met de NFU en aanbevelingen doen voor mogelijke verbeteringen bij pieken. Een inhoudelijke analyse van de omvang en ernst van de RSV-bronchiolitis epidemie, als mogelijke oorzaak van de volledige bezetting, en een gezamenlijke inventarisatie van de beschikbaarheid van bedden en kinder-IC-verpleegkundigen bij de 8 umc’s, zullen leiden tot een verklaring en aanbevelingen (vanuit de medisch specialisten en verpleegkundigen). Ik verwacht van de PICU’s dat ze één en ander snel doorvoeren.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van Intensive Care Kinderverpleegkundigen? Welke cijfers zijn hierover bekend? Is er sprake van een tekort?
Zie antwoord vraag 4.
Is er sprake van problemen met het kunnen ontslaan van kinderen van de Intensive Care omdat er elders in het ziekenhuis en wellicht thuis geen verantwoorde opvolging gegeven kan worden aan de zorg na de Intensive Care?
Niet alle patiënten met bronchiolitis hebben IC-zorg nodig. In veel gevallen volstaat opname en behandeling op een kinderafdeling. Als een IC-opname heeft plaatsgehad, zal na ontslag van de IC verder herstel nodig zijn op de kinderafdeling. Door de heftigheid van deze bronchiolitis-epidemie hadden kinder-verpleegafdelingen van de umc’s en die van veel algemene ziekenhuizen capaciteitsproblemen, hetgeen de doorstroom vanuit kinder-ICs heeft beperkt.
Is er sprake van problematiek van budgetplafonds waardoor deze kindergeneeskunde voor rekening van de zorginstelling komt in plaats van voor rekening van de zorgverzekeraar?
De umc’s geven aan dat dit niet het geval is.
De besteding van belastinggeld aan foute soja |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Round Table for Responsible Soy (RTRS) nu tien jaar bestaat? Bent u zelf eigenlijk tevreden over de resultaten die er in die tien jaar zijn geboekt op het gebied van verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing?
De Round Table on Responsible Soy (RTRS; hierna genoemd de Rondetafel) is in 2006 opgericht en sindsdien uitgegroeid tot een organisatie met een stevige standaard en meer dan 200 leden uit ruim twintig landen. Daaronder bevinden zich 34 Nederlandse bedrijven en organisaties. In 2015 certificeerden boeren in acht landen (Brazilië, Argentinië, Paraguay, Uruguay, Verenigde Staten, Canada, China en India) ruim twee miljoen ton soja op 635.000 hectare. In 2016 is de hoeveelheid en het areaal net als in de jaren ervoor aanzienlijk toegenomen. De gecertificeerde sojaproducenten zijn zowel grootschalig als kleinschalig (vooral in landen als China en India).
Het kabinet constateert dat de Rondetafel de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet voor de verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing. De Rondetafel heeft ertoe geleid dat er een aanzienlijke en groeiende groep verantwoorde en gecertificeerde sojaproducenten is. Deze groep werkt volgens de principes en criteria van de Rondetafel omtrent legaliteit en verantwoordelijk gedrag op gebied van arbeid, milieu, en landbouwpraktijken (RTRS-certificering). De Rondetafel-eisen gaan verder dan de nationale wetgeving en dragen daarmee bij aan verduurzaming en het tegengaan van ontbossing.
Echter, er is meer nodig dan certificeringen alleen om alle milieu en sociale kwesties in de soja industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over bijvoorbeeld ontbossing.
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal sinds de start van de RTRS uitgegeven, inclusief de gelden van het zogenaamde Soy Fast Track Fund (SFTF) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – een geldstroom gericht op het financieren van soja-producenten die deelnemen aan de RTRS -? Hoeveel geld wordt er komend jaar aan de RTRS en het SFTF uitgegeven?
In onderstaande tabel ziet u de betalingen die in de periode 2006–2016 aan de Rondetafel en het Soy Fast Track Fund zijn gedaan.
Ontvangende organisatie
Betalende organisatie
Bedrag
Jaar
Omschrijving
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 46.550
2007
Ontwikkeling van deRound Table on Responsible Soy Development Group
Ministerie van Economische Zaken
€ 688.000
2008–2010
Proces van vaststelling van de Rondetafel-standaard
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 6 miljoen
2011–2016
Fase I en II van het Soy Fast Track Fund, gericht op de verduurzaming en certificering van sojaproductie
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 3 miljoen euro
2014–2017
Fase III van het Soy Fast Track Fund,gericht op de landschapsaanpak
Naast deze betalingen werkt het ministerie met diverse partners (zoals Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad) samen aan de verduurzaming van soja, onder andere door boeren te trainen aan RTRS-certificering te voldoen.
Kunt u nog eens uitleggen wat precies het doel is van dit Soy Fast Track Fund, hoe precies wordt getracht dat doel te bereiken, en welke meetbare resultaten dit sinds de start heeft opgeleverd?
Het Soy Fast Track Fund is in 2011 opgericht door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) om RTRS-certificering van sojaboeren in Argentinië, Brazilië en Paraguay te versnellen. Primair doel is om ontbossing te voorkomen. De eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund (2011–2016) hadden tot doel om meer marktaanbod van soja met RTRS-certificering te genereren. Hiertoe ondersteunden (voornamelijk) producentenorganisaties en NGOs boeren met kennis over de verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Het grootste deel van de verbeteringen op de boerenbedrijven is door henzelf betaald. Tegenover de 6 miljoen euro die Ministerie van Buitenlandse Zaken bijdroeg aan de eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund stond 17,6 miljoen euro private cofinanciering.
De derde- en tevens slotfase van het Soy Fast Track Fund loopt tot komende zomer en draait om het testen van de zogenaamde landschapsbenadering voor soja en het ontwikkelen van een landschapsbenadering in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso.
Via het Soy Fast Track Fund is 469.235 hectare soja RTRS-gecertificeerd; 1.268.620 hectare is op het niveau van RTRS-certificering, maar nog niet gecertificeerd.
Kunt u een overzicht verstrekken dat inzichtelijk maakt welke bedrijven in de sojaketen geld hebben aangevraagd uit het Soy Fast Track Fund en hoeveel, en welke aanvragen vervolgens ook daadwerkelijk gehonoreerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 voor de bestedingen van fase I en II van het Soy Fast Track Fund (zes miljoen via Initiatief Duurzame Handel).
Deelt u de mening dat het wenselijk is als ook voor regelingen als het SFTF inzicht gegeven wordt in de precieze besteding van de middelen en welke resultaten ermee geboekt worden? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat het in de toekomst wel mogelijk is om een adequate verantwoording van de besteding van de Soy Fast Track Fund-gelden af te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt van organisaties die subsidies ontvangen om te rapporteren over de te bereiken resultaten op het niveau van output, outcome en impact. Dit alles binnen de kaders van de subsidiebeschikking. Deze resultaatsverantwoording geeft adequaat inzicht in de besteding van de middelen, ook in het geval van het Soy Fast Track Fund.
Vindt u het te rechtvaardigen om Nederlands belastinggeld uit te geven aan soja-producenten die slechts aan zeer zwakke criteria hoeven te voldoen, terwijl deze criteria niet eens onafhankelijk gecontroleerd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de Rondetafel-criteria zeer zwak zouden zijn niet. Deze criteria gaan bij elk van de vijf principes verder dan wat wettelijk vereist is, te weten op het gebied van:
Deze criteria worden met regelmaat aangepast. Zo staat de Rondetafel bijvoorbeeld geen ontbossing meer toe, ook als dat volgens de lokale wetgeving wel mogelijk is. Daarmee is de Rondetafel in Brazilië strenger dan de Braziliaanse Boswet. De Rondetafel wordt als de hoogste standaard voor verantwoorde soja in de sector beschouwd. Gecertificeerde boeren worden jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij.
Bent u bereid om de financiële bijdrages aan RTRS te beëindigen, nu na tien jaar onvoldoende resultaat is geboekt op het gebied van werkelijke verduurzaming?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de sojaproductie verduurzaamt en is positief over de resultaten die hiermee zijn bereikt. De Rondetafel heeft hierin een cruciale rol gespeeld. Het kabinet zal de komende jaren dan ook blijven investeren in verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Solidaridad heeft de afgelopen jaren bijvoorbeeld positieve resultaten geboekt met programma’s voor de verduurzaming van sojaproductie van kleine boeren in India, China, Bolivia, Paraguay, Mozambique en Malawi. Deze programma’s bereikten zo’n 200.000 producenten en 47.000 landarbeiders met een areaal van 502.000 hectare onder duurzaam beheer. De verbeterde landbouwpraktijken hebben niet alleen RTRS-certificering mogelijk gemaakt, maar gemiddeld ook geleid tot twintig procent meer opbrengst.
Leerrechten van vluchtelingenkinderen en het terugdringen van thuiszitters. |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Klopt het dat vluchtelingenkinderen «leerrecht» hebben? Wat betekent «leerrecht» precies?1
Voor alle kinderen van 5 tot 18 jaar die in Nederland wonen, geldt dezelfde wet- en regelgeving op het gebied van leer- en kwalificatieplicht, dus ook voor asielzoekerskinderen van deze leeftijd. De toelating tot het basisonderwijs en voortgezet onderwijs is niet verbonden aan het rechtmatig verblijf in Nederland. Ook minderjarige asielzoekers zonder status hebben recht op onderwijs. In de Europese Richtlijn staat dat asielzoekerskinderen na indiening van de asielaanvraag binnen drie maanden toegang moeten hebben tot onderwijs.
Ouders en verzorgers zijn primair zelf verantwoordelijk voor het naar school laten gaan van het leerplichtige asielzoekerskind. Zij worden hierbij waar mogelijk ondersteund. Vaak is er een dependance van een basisschool aanwezig op de AZC locatie. Als er op het AZC geen onderwijslocatie is, gaan de kinderen naar een basisschool in de buurt. Voor kinderen op een AZC die naar het voortgezet onderwijs gaan, verzorgt COA bijvoorbeeld het vervoer naar de onderwijslocatie.
Kan u aangeven hoeveel vluchtelingenkinderen momenteel geen onderwijs in Nederland krijgen, casu quo langer dan drie maanden niet naar school gaan?
Zoals uit de in mijn brief d.d. 14 juli 2016 opgenomen vergelijking van bestanden blijkt, is van de 7500 leer- en kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen van ongeveer 200 bekend dat zij niet naar school gaan.2 Het betreft hier kinderen die recent in Nederland zijn aangekomen en kinderen waarvan inmiddels bekend is dat zij Nederland binnenkort weer zullen verlaten omdat de asielaanvraag is afgewezen. Op dit moment vindt een nieuwe vergelijking van bestanden plaats, waarmee kan worden vastgesteld of alle op dit moment in Nederland geregistreerde asielzoekerskinderen ingeschreven staan op een school. Ik informeer de Tweede Kamer hierover in februari in de tweede voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs.
Zijn deze kinderen opgeteld bij het aantal «thuiszitters» dat u in de voortgangsrapportage passend onderwijs heeft gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Als op een school ingeschreven leer- of kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen langer dan vier weken ongeoorloofd verzuimen of wanneer zij niet bij een school staan ingeschreven, zijn ze evenals andere kinderen een thuiszitter. Deze thuiszittende asielzoekerskinderen zijn opgenomen in de totaaltelling zoals opgenomen in de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs.3
Hoe lang zijn deze kinderen gemiddeld verstoken van onderwijs wanneer ze in ons land zijn? Anders geformuleerd: hoe lang duurt het voordat een vluchtelingenkind dat momenteel in Nederland arriveert, in de schoolbankjes zit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten waardoor het komt dat deze kinderen zo lang verstoken zijn van onderwijs? Welke oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke taak ziet u voor zichzelf weggelegd om de plaatsing van vluchtelingenkinderen te bevorderen? Welke doelstellingen stelt u voor u zelf hierbij?
Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een onderwijsaanbod dat geschikt is voor anderstaligen en het mogelijk maakt dat asielzoekerskinderen binnen drie maanden onderwijs krijgen. Het is mijn taak om hen hierbij te ondersteunen. Ik heb hiertoe een aantal (financiële) maatregelen getroffen. Hierover heb ik u op verschillende momenten geïnformeerd.4
Kunt u nader verduidelijken waarom u het aantal van 4200 langdurige (meer dan drie maanden) thuiszitters specifiek in vier stappen wil terugdringen, zoals in uw brief van 6 december te lezen valt?2 Wie bepaalt dan welk kind in welke van deze vier stappen wordt geholpen met passend onderwijs? Waarom komt het ene kind in de eerste stap aan de beurt, terwijl het andere kind pas in de vierde stap aan de beurt is waardoor deze extra lang moet wachten?
In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik aangegeven dat gedurende het schooljaar 2015–2016 ongeveer 4.200 kinderen langer dan drie maanden thuiszitter waren. Dit is geen vaste groep die het hele schooljaar heeft thuisgezeten, maar een dynamische groep. Deels zijn kinderen weer teruggeleid naar school, deels zijn kinderen gedurende het schooljaar thuis komen te zitten. De optelsom van deze kinderen bedraagt ongeveer 4.200. De ambitie om dit aantal in vier jaarlijkse stappen terug te brengen naar nul, betreft niet deze specifieke kinderen. Deze groep verandert immers steeds. De ambitie richt zich op de omvang van deze groep, toewerkend naar de in het Thuiszitterspact afgesproken doelstelling dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod.
Welke criteria hanteert u om de kinderen in te delen? Alfabetische volgorde/ zwarte zorg/ onderwijs indicatie?
Zie het antwoord op vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om dit aantal pas in 2020 tot nul terug te brengen? Is dit niet een veel te bescheiden ambitie?
Elk kind dat thuiszit, is er één teveel. Uit de meest recente cijfers blijkt echter eens te meer dat thuiszitten een hardnekkig probleem is dat helaas niet van de ene op de andere dag op te lossen is. De zo gewenste daling is helaas nog niet in gang gezet, ondanks de inspanningen van velen. De nu afgesproken doelstelling, dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod, is al behoorlijk ambitieus. Het is niet realistisch om de termijn te verkorten waarbinnen deze doelstelling gerealiseerd dient te zijn.
Waarom koestert u niet de ambitie om dit aantal veel eerder dan 2020 tot nul te reduceren? Waarom 2020, waarom niet 2018?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u deze keuze voor 2020 aan de kinderen die nu al langer dan drie maanden thuiszitten (en hun ouders) uitleggen? Bent u van plan om een argumentatie in de trant van «wacht nog maar eens drie jaar» te gaan gebruiken?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 9.
De petitie ‘Breng onze kinderen terug: Farhiya, Sabarina, Safa, Saidomar en Sajwah’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zaak van Sadiyo, een moeder van vijf kinderen die na zeven jaar in Nederland onder de Dublin-regeling is uitgezet naar Italië?
Ja.
Hoe kan het dat het beroep van een dergelijk gezin op een kinderpardonvergunning wordt afgewezen op grond van het niet voldoen aan het meewerk criterium, terwijl er voor het uitzetten onder de Dublin-regeling helemaal geen medewerking nodig is van een asielzoeker?
Vanwege privacyaspecten kan ik niet ingaan op de individuele omstandigheden in deze zaak. Wel kan ik u melden dat in deze zaak geoordeeld is dat niet Nederland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de ingediende asielaanvraag maar een ander Dublinland. Een vreemdeling die in afwachting is van een overdracht naar een andere lidstaat op basis van de Dublinverordening, dient zelf initiatief te ontplooien om zelfstandig naar de andere lidstaat te vertrekken en daar ook zijn volle medewerking aan te verlenen. Daarbij kan de vreemdeling ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Na akkoord van de andere lidstaat en met behulp van een door de DT&V op te stellen Dublin-laissez-passer, kan overdracht aan de andere lidstaat plaatsvinden. Als de vreemdeling hier geen gehoor aan geeft, kan niet worden aangenomen dat het langdurige verblijf buiten de eigen invloedsfeer van de vreemdeling lag.
Met de definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen is er beleid gekomen waaraan objectief kan worden getoetst of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van langdurig verblijf. Daarbij wordt het eigen handelen van de vreemdeling meegewogen. Deze regeling is restrictiever dan de «overgangsregeling» (het «Kinderpardon»). Een ruimhartige permanente regeling waarin geen enkele eis wordt gesteld aan de vreemdeling ondermijnt het terugkeerbeleid. In het regeerakkoord is opgenomen dat de definitieve regeling «naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen.» Dit is er onder meer in gelegen dat de vreemdeling actief moet hebben gewerkt aan zijn terugkeer. Het betreft immers een regeling voor mensen die daadwerkelijk zelf hebben gewerkt aan terugkeer, maar die terugkeer om redenen gelegen buiten hun invloedssfeer niet hebben kunnen realiseren. Werken aan vertrek wordt dus niet pas verlangd als er reeds sprake is van langdurig verblijf, maar ook reeds voordien en juist ter voorkoming van dat langdurige verblijf.
Kan het meewerk criterium in de context van een uitzetting onder de Dublin-regeling worden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zou een vluchteling moeten zetten om uitzetting naar een ander Dublin-land mogelijk te maken, zodat voldaan wordt aan het meewerkcriterium van het kinderpardon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het uitzetten van kinderen die hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht niet in het belang van deze kinderen is? Zo nee, waarom niet?
In het vreemdelingenbeleid wordt in belangrijke mate rekening gehouden met de positie van kinderen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee recht gedaan wordt aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Deze verdragsbepaling dient door verdragsstaten steeds geconcretiseerd te worden in beleid en regelgeving. Uit de tekst volgt dat het belang van het kind niet het enige belang is maar een van de belangen. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals bijvoorbeeld het belang van de Staat en het behoud van maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid.
Het enkele feit dat kinderen hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid zet altijd in op zelfstandig vertrek. Als iemand echter niet vertrekt, kan er een moment komen dat overgegaan wordt tot gedwongen vertrek.
Hoe verhoudt het uitzetten van deze kinderen zich dan tot artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belang van het kind als eerste overweging in het huidige beleid voldoende wordt geborgd? Zo ja, hoe wordt het belang van het kind als eerste overweging in dit soort gevallen precies geborgd? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 5.
Het handelsverdrag tussen de EU en Japan |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat er dit jaar mogelijk nog een akkoord wordt bereikt over het handelsverdrag tussen de EU en Japan?1
In 2016 is geen akkoord bereikt over een handelsakkoord tussen de onderhandelaars van de Europese Unie en Japan.
Is het denkbaar dat de EU overhaast een akkoord zou sluiten om aan de buitenwereld te laten zien dat het in staat is om zonder al teveel morren handelsakkoorden af te sluiten?
Nee. Onderhandelingen over handelsakkoorden voert de Europese Commissie op basis van een mandaat van de Raad. De Raad en het Europese parlement worden gedurende de onderhandelingen nauw betrokken bij de voortgang. Een uiteindelijk akkoord dient te worden goedgekeurd door de Raad en het Europese parlement. Indien de Europese Commissie de Europese belangen uit het oog zou verliezen om het bereiken van een akkoord te bespoedigen, is het ondenkbaar dat de Raad en het Europese parlement het uiteindelijke akkoord zullen goedkeuren.
Klopt het dat de EU in het verdrag met Japan inzet op een investeerdersbeschermingsclausule vergelijkbaar met het Investment Court System (ICS) in het handelsverdrag met Canada (CETA), maar dat Japan dit eigenlijk niet zit zitten?2
De EU zet in op het opnemen van het Investment Court System. Japan is ook voorstander van modernisering van investeringsbescherming. De onderhandelingen over het investeringshoofdstuk lopen nog.
Kunt u toelichten waarom een ICS-mechanisme in een handelsverdrag tussen twee hoogontwikkelde rechtsstaten nodig is?
Dat licht ik graag nogmaals toe. Het doel van afspraken over investeringsbescherming is het promoten en beschermen van investeringen. Nederlandse ondernemers behoren mondiaal tot de grootste buitenlandse investeerders. Hun investeringen zorgen voor economische groei en werkgelegenheid hetgeen zowel de Nederlandse als de lokale economie ten goede komt. Afspraken over investeringsbescherming zorgen voor een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het Centraal Planbureau concludeert op basis van data van OESO-landen dat investeringsbeschermingsovereenkomsten leiden tot een stijging in investeringen. Op bilateraal niveau kunnen investeringen met ongeveer 30% toenemen (Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1934). Ondernemers nemen hierbij financiële risico’s, dat hoort bij ondernemen. Maar bij onrechtmatige schade door toedoen van het gastland, zoals onrechtmatige onteigening, oneerlijke behandeling, discriminatie en beperkingen voor het overmaken van kapitaal zou de ondernemer in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich daartegen te verweren. Sinds 2014 zet het kabinet zich in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. Het resultaat is de nieuwe EU-inzet, het Investment Court System, waarin de rechten van investeerders en staten in balans zijn. In navolging daarop heeft Nederland aangegeven ook de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten te herzien (zie de brief van 9 april 2016 in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481). Het nieuwe EU-model wordt de standaard voor lopende en toekomstige onderhandelingen. Daarnaast zijn er meerdere verdragen van kracht tussen onze EU-landen en de onderhandelingspartners, waarvan het wenselijk is dat deze vervangen worden. Nederland spant zich in om hierover te gaan heronderhandelen.
Klopt het dat de auto-industrie, de landbouwsector en data-protectie de laatste struikelblokken zijn in het EU-Japan akkoord? Kunt u de meningsverschillen nader toelichten en de stand van zaken geven omtrent de onderhandelingen?3
Japanse markttoegang voor landbouwproducten, in het bijzonder zuivel, vormt op dit moment het grootste discussiepunt tussen de twee onderhandelende partijen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat een akkoord zonder additionele markttoegang voor Europese zuivelexporteurs niet mogelijk zal zijn. Verlaging van de Europese invoerheffingen op motorvoertuigen is de belangrijkste wens in de onderhandelingen van Japan. Indien Japan bereid is de invoerheffingen op Europese landbouwproducten te verlagen, zal de Europese Commissie naar verwachting eveneens bereid zijn de invoerheffingen op personenvoertuigen uit Japan stapsgewijs te verlagen. Daarnaast heeft de Europese Unie nog geen onderhandelingspositie ingenomen ten aanzien van grensoverschrijdende datastromen. Op vrijdag 27 januari 2017 heeft de Europese Commissie een concept-voorstel met de lidstaten en het Europese parlement gedeeld. Nederland beoordeelt momenteel het voorstel. Het is hierbij van cruciaal belang dat de gemaakte afspraken geen afbreuk doen aan het hoge niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie. Nederland zal er bij de Commissie op aandringen dit voorstel meteen na het inbrengen in de onderhandelingen met Japan openbaar te maken. Er is nog geen akkoord ten aanzien van investeringsbescherming.
Gaat u zich verzetten tegen een handelsakkoord dat niet voldoet aan de data-protectie-eisen van de EU?
Op dit moment heeft de Europese Unie nog geen onderhandelingspositie ten aanzien van grensoverschrijdende datastromen. Op vrijdag 27 januari 2017 heeft de Europese Commissie een concept-voorstel met de lidstaten en het Europese parlement gedeeld. Nederland beoordeelt momenteel het voorstel. Het is voor Nederland van cruciaal belang dat de gemaakte afspraken geen afbreuk doen aan het hoge niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie.
Op welke manier gaat u de onderhandelingen tussen Japan en de EU «resetten», zoals u zelf heeft bepleit?
Door middel van de reset van handelspolitiek beoogt het kabinet handelsakkoorden inclusiever, transparanter en duurzamer te maken.
Uit het Trade Sustainability Impact Assessment, dat is gepubliceerd in juni 2016,4 blijkt dat een handelsakkoord tussen de EU en Japan 440.000 extra banen zou kunnen opleveren in de Europese Unie. De studie voorziet geen negatieve gevolgen op de werkgelegenheid in specifieke sectoren in Nederland. Het kabinet zal de gevolgen van het handelsakkoord zorgvuldig blijven volgen, en indien noodzakelijk passende maatregelen nemen om kwetsbare groepen te ondersteunen.
De afgelopen jaren zijn de onderhandelingen over een handelsakkoord tussen de EU en Japan aanzienlijk transparanter geworden. Zo publiceert de Europese Commissie van iedere onderhandelingsronde een verslag op haar website.5 Ook heeft Europees Commissaris Malmström in veel van haar publieke optredens aandacht gevraagd voor het handelsakkoord tussen de EU en Japan.
Zoals het kabinet reeds meerdere malen aan uw Kamer heeft uiteengezet (zie bijvoorbeeld Aanhangsels Handelingen II, 2016/17, nr. 67) heeft Nederland – net als verscheidene andere lidstaten – bij de Europese Commissie veelvuldig aangedrongen om een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn in het handelsverdrag tussen de EU en Japan op te nemen. Tot november 2016 stond Japan hier afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft haar zorgen hierover bij Japan meerdere malen onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Recentelijk heeft de Europese Commissie aangegeven dat Japan zich flexibeler opstelt ten aanzien van een duurzaamheidshoofdstuk, en dat de onderhandelingen zich in de richting van een ambitieus duurzaamheidshoofdstuk bewegen, zoals de EU ook in het handelsakkoord met Canada (CETA) heeft vastgelegd.
Kunt u een overzicht geven van de 41 «vergeten verdragen» waarover momenteel wordt onderhandeld? Op welke manier gaat u deze onderhandelingen «resetten»?
Het kabinet zendt uw Kamer ieder kwartaal een voortgangsrapportage met de laatste stand van zaken rondom de onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. De meest recente versie is uw Kamer toegekomen op 1 november 2016 (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1691. De rapportage bevat alle akkoorden waarvan de Europese Commissie tenminste de intentie heeft uitgesproken om met de handelspartner(s) onderhandelingen te willen aangaan.
In iedere onderhandeling zoekt het kabinet de ruimte om de hervormingen in het kader van de reset van de handelspolitiek optimaal te realiseren. Dat wil zeggen dat handelsakkoorden inclusiever, duurzamer en transparanter dienen te worden. Een belangrijke stap tot invulling van de reset, is de oprichting van het Breed Handelsberaad, waarin diverse belangengroepen zitting hebben. Het Breed Handelsberaad is op 25 januari 2017 voor het eerst bijeengekomen. In het Breed Handelsberaad kunnen belangengroepen vroegtijdig in het politieke proces hun perspectief op een onderhandelingsmandaat en lopende onderhandelingen kenbaar maken. Hierbij zal aandacht zijn voor alle lopende onderhandelingen.
Op welke manier gaat u onderzoeken of het opnemen van afdwingbare plichten voor bedrijven op het gebied van milieu en arbeidsnormen in het CETA-verdrag met Canada alsnog mogelijk is?4
CETA bevat drie hoofdstukken met duurzaamheidsafspraken. CETA verplicht Canada en de EU en haar lidstaten om hun beleid en wetgeving te verbeteren met als doel een hoog niveau van arbeidsbescherming tot stand te brengen en om hoge milieubeschermingsniveaus vast te leggen. Ook verbinden partijen zich aan bestaande internationale normen, zoals het Parijsakkoord en de fundamentele ILO-conventies. In de gezamenlijke interpretatieve verklaring zijn partijen overeengekomen de afdwingbaarheid van de duurzaamheidsafspraken te evalueren.
In dat kader laat het kabinet momenteel een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden tot de versterking van het huidige systeem van geschillenbeslechting voor duurzaamheidsbepalingen die zijn opgenomen in handelsakkoorden. De uitkomsten van dit onderzoek worden besproken met de private sector, NGO’s en vakbonden. Op basis van deze consultaties bepaalt het kabinet zijn positie op dit onderdeel. Canada heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in de uitkomsten van het onderzoek. De nieuwe Canadese handelsminister Champagne heeft dit tijdens een bilateraal gesprek tijdens het World Economic Forum nogmaals bevestigd.
Het kabinet zet zich in om na totstandkoming van de kabinetspositie deze met EU-lidstaten, de Europese Commissie en Canada te bespreken om te verkennen of er overeenstemming mogelijk is over het versterken van de afdwingbaarheid van de duurzaamheidsafspraken.
In hoeverre kunt u CETA nog wijzigen? Op welke manier kunnen andere lidstaten en Canada CETA nog wijzigen?
Indien Canada en de EU en haar lidstaten wijzigingen van CETA overeenkomen nadat het in werking is getreden, dan dienen de goedkeuringsprocessen van partijen opnieuw te worden doorlopen. Voor de EU betekent dit dat de Raad en het Europees parlement moeten instemmen met de wijziging. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging moet goedkeuren. In afwijking daarvan bepaalt artikel 30.2, lid 2, van het akkoord dat het CETA Gemengd Comité kan besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen.
Als u alsnog afdwingbare plichten voor bedrijven op het gebied van milieu en arbeidsnormen in CETA wilt krijgen, waarom bent u dan akkoord gegaan met het huidige CETA-verdrag?
Bent u bereid alle lopende onderhandelingen over handelsverdragen stop te zetten en te pleiten voor een volwaardige reset van deze onderhandelingen, in lijn met uw eerdere pleidooi voor meer transparantie en inspraak van vakbonden en NGO’s? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet beschouwt CETA het meest vergaande handelsakkoord op het gebied van duurzaamheid ooit. Dit laat onverlet dat als de verdragspartijen het eens zijn over verdere verbeteringen van het huidige akkoord, het akkoord gewijzigd kan worden.