Het bericht over een interventie door het ministerie van Buitenlandse Zaken in een onderzoek naar een smeergeldaffaire waarin het Saoedisch koningshuis betrokken zou zijn |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving waaruit zou blijken dat na interventie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek in een smeergeldaffaire zou zijn gestaakt omdat leden van het Saoedisch koningshuis daarin voorkwamen?1
Ja.
Klopt het dat het verhoor van een Saoedische getuige in dat onderzoek naar de smeergeldbetalingen aan het koningshuis van Saoedi-Arabië door Ballast Nedam is afgeblazen door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo neen, wat is dan wel de bemoeienis door dat ministerie geweest? Op welke grond(en) is dat onderzoek gestaakt?
Internationale samenwerking in strafzaken is een aangelegenheid tussen staten. Rechtshulpverzoeken aan andere landen worden namens Nederland gedaan door de Minister van Veiligheid en Justitie, tenzij een verdrag voorziet in rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten. Er kan aanleiding zijn om voorafgaand aan het verzenden van een rechtshulpverzoek, dat door de buitenlandse autoriteiten moet worden uitgevoerd, stil te staan bij de eventuele gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien. Met het toezenden van een rechtshulpverzoek wordt immers inhoudelijke informatie verstrekt aan buitenlandse autoriteiten over strafbare feiten gepleegd door bepaalde verdachten. Dit kan het risico van een mensenrechtenschending opleveren, bijvoorbeeld wanneer de detentieomstandigheden in de desbetreffende vreemde staat uitzonderlijk slecht zijn, of personen anderszins in gevaar kunnen komen als gevolg van het rechtshulpverzoek.
Bij de afweging of zwaarwegende belangen zich tegen het inzenden van een rechtshulpverzoek verzetten, laat de Minister van Veiligheid en Justitie zich adviseren door de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze adviezen zijn niet bindend en het uiteindelijke besluit of een rechtshulpverzoek wordt ingediend is aan de Minister van Veiligheid en Justitie. In dit geval heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie advies gevraagd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende de gevolgen voor de rechtshulprelatie en de veiligheidssituatie van de in Saoedi-Arabië te horen getuige. Anders dan in de vragen wordt gesuggereerd, zijn verhoudingen met het aan te zoeken land niet van doorslaggevend belang bij de afweging of een rechtshulpverzoek wordt ingediend. Veiligheidsrisico’s voor in het verzoek genoemde personen zijn dat wel, alsmede een inschatting of het verstrekken van gevoelige persoonlijke en/of strafrechtelijke informatie gerechtvaardigd is, gelet op de zeer geringe kans dat een rechtshulpverzoek ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Op basis van dit samenstel van overwegingen is in dit geval besloten geen rechtshulpverzoek in te dienen bij de Saoedische autoriteiten.
Deelt u de mening dat een strafrechtelijk onderzoek niet verhinderd mag worden alleen maar om de diplomatieke en economische verhoudingen met een land niet te verstoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het afblazen van het verhoor van deze Saoedische getuige? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een onderzoek in te stellen, aangezien in onderhavig geval de gebruikelijke procedure rondom rechtshulpverzoeken is gevolgd.
Een Chinees radarsysteem waarvoor de JSF niet langer onzichtbaar zou zijn |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Chinese staatsmedia hebben gemeld dat er succesvolle testen zijn gedaan met een zogenaamde «kwantum» radar?1
De China Electronics Technology Group Corporation (CETC), een Chinees staatsbedrijf gespecialiseerd in militaire elektronica, heeft in september 2016 een bericht op haar website geplaatst waarin zij meldt een kwantumradar met een bereik van 100 kilometer te hebben getest. Dit bericht is overgenomen door de nationale en internationale media.
In hoeverre bent u bekend met kwantum radarsystemen? Zijn deze radarsystemen een reële bedreiging voor de onzichtbaar geachte JSF?
De technologie van kwantumradarsystemen is bekend. Tot op heden zijn er alleen experimentele systemen die geen dreiging vormen voor de F-35.
Zijn er meer landen die kwantum radarsystemen ontwikkelen? Zo ja, om welke landen gaat het en hoe ver zijn deze landen met de ontwikkeling daarvan?
Enkele Navo-lidstaten volgen gezamenlijk de ontwikkelingen op het gebied van kwantumradarsystemen. TNO is hierbij in opdracht van Defensie betrokken. De ontwikkeling van dergelijke systemen bevindt zich in een pril experimenteel stadium. Er zijn geen aanwijzingen dat deze technologie op korte termijn operationeel inzetbaar is.
Kan het Joint Program Office nog garanderen dat de door Nederland aangeschafte JSF-toestellen onzichtbaar zijn voor vijandelijke (kwantum) radarsystemen?
De F-35 zal moeten voldoen aan de operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealth eigenschappen. Het F-35 Joint Program Office(JPO) ziet er op toe dat dit gebeurt. Stealth maakt niet volledig onzichtbaar, maar verkleint de kans op detectie. Stealth vergroot dus de overlevingskansen van vlieger en toestel.
Er is een voortdurende wedloop gaande om radarsystemen te verbeteren en radardetectie te vermijden of beperken. De keuze voor de F-35 is mede gemaakt op grond van de toekomstbestendigheid van het toestel en de mogelijkheden om in te spelen op ontwikkelingen op het gebied van radartechnologie.
Gaat Nederland, na levering van de eerste JSF-toestellen, eigenhandig testen of de JSF wel «stealth» is of laat u die tests over aan de Amerikanen zodat de slager in feite zijn eigen vlees mag keuren?
Het productieproces waarborgt dat het toestel bij aflevering aan de stealth specificaties voldoet. De luchtmacht beschikt ook zelf over middelen om de stealth eigenschappen van de afgeleverde toestellen te beoordelen en te onderhouden.
Deelt u de mening dat een zichtbare JSF een makkelijk prooi is voor luchtafweersystemen vanwege zijn lage snelheid en slechte wendbaarheid?
Nee. De F-35 zal voldoen aan de operationele en technische eisen. Het JPO ziet daar op toe.
Kunnen we nu al concluderen dat u met de JSF een kat in de zak heeft gekocht?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de christelijke studentenvereniging Navigators niet in aanmerking komt voor een bestuursbeurs bij de Haagse Hogeschool. |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Geen beurs voor Navigators bij Haagse Hogeschool»1, waarin staat dat de christelijke studentenvereniging Navigators niet in aanmerking komt voor een bestuursbeurs?
Ja.
Wat vindt u van het niet toekennen van ondersteuning aan de christelijke studentenvereniging Navigators en het niet erkennen van de vereniging als studentenvereniging in het studentenstatuut en op de website door de Haagse Hogeschool, op basis van de christelijke identiteit?
De christelijke studentenvereniging Navigators Den Haag (hierna: Navigators) wordt wel degelijk door de Haagse Hogeschool op verschillende manieren ondersteund. Zo wordt Navigators in de gelegenheid gesteld posters op te hangen binnen de Haagse Hogeschool en presenteert zij zich tijdens de jaarlijkse introductieperiode van de hogeschool.
Erkenning van een vereniging in de bijlage bij het studentenstatuut en vermelding op de website van de Haagse Hogeschool vereisen dat aan verschillende door de hogeschool gestelde voorwaarden wordt voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de organisatie «in principe toegankelijk is voor iedere student». Daarnaast geldt als voorwaarde dat het statutaire doel en de feitelijke werkzaamheden aansluiten bij het vastgestelde beleidskader en de grondslag van de Haagse Hogeschool. Navigators heeft voor het laatst in 2013 een aanvraag ingediend om te worden opgenomen in het studentenstatuut. Navigators voldoet volgens de hogeschool niet aan de hiervoor besproken voorwaarden. Hieruit blijkt niet dat de Haagse Hogeschool deze organisatie niet heeft erkend vanwege de christelijke identiteit. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier verder op in.
Wat vindt u van het ontzeggen van de bestuursbeurs van studentenvereniging Navigators Den Haag op grond van de «sterk evangeliserende doelstelling», terwijl de vereniging geen evangeliserende activiteiten uitvoert? Wat vindt u van de opmerking «Dat is niet verenigbaar met de brede emancipatiedoelstelling van de hogeschool, die juist beoogt geen onderscheid te maken naar godsdienst»? Deelt u mijn opvatting dat de Haagse Hogeschool tegenstrijdig handelt en hier juist wel onderscheid maakt naar godsdienst?
In de door Navigators bij de aanvraag verstrekte statuten is eenduidig een evangeliserende doelstelling opgenomen. De hogeschool gaat er terecht vanuit dat de statuten van een vereniging de basis vormen voor haar handelen. Dat de feitelijke activiteiten van Navigators hiervan afwijken doet daar niets aan af. Daarnaast verplicht Navigators aspirant-leden schriftelijk in te stemmen met de christelijke grondslag en het, onder andere, evangeliserende doel van de vereniging. De beperkte toegankelijkheid voor studenten en de statutaire doelstelling van evangelisatie staan volgens de Haagse Hogeschool op gespannen voet met de brede emancipatiedoelstelling van de hogeschool zoals geformuleerd in de grondslag. De vrijheid om deze grondslag en beleidskaders naar eigen inzicht in te richten past binnen de autonomie van de onderwijsinstelling die zij ontleent aan artikel 23 van de Grondwet. Ik zie hierin geen tegenstrijdigheid of onderscheid naar godsdienst.
Bent u ervan op de hoogte dat Hindoeïstische en Islamitische verenigingen wel geaccepteerd zijn, omdat deze hun identiteit niet in de statuten vermelden? Deelt u de mening dat Navigators Den Haag dezelfde kansen op ondersteuning en bestuursbeurzen moet hebben als andere verenigingen, ongeacht godsdienst of levensovertuiging?
In het studentenstatuut van de Haagse Hogeschool is een Islamitische studentenvereniging en een Hindoeïstische studentenvereniging opgenomen. Deze twee verenigingen voldoen wel aan de in het beleidskader gestelde voorwaarden. Zoals eerder in het antwoord op vragen 2 en 3 opgemerkt staat in deze casus niet de levensbeschouwelijke identiteit van de studentenvereniging centraal, maar de beperkte toegankelijkheid en het statutaire doel van evangelisatie. Elke vereniging heeft dezelfde kansen om ondersteuning en bestuursbeurzen te verkrijgen, mits voldaan aan de voorwaarden. Navigators voldoet daaraan niet; er is geen sprake van onderscheid op basis van godsdienst of levensovertuiging.
Hoe verhoudt het besluit van de Haagse Hogeschool zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Ik zie niet dat de Haagse Hogeschool onderscheid maakt naar godsdienst. Indien de betrokken partijen een andere mening zijn toegedaan, kan het College voor de Rechten van de Mens uitkomst bieden.
Illegale gaswinning in Heerenveen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van illegale gaswinning onder de wijk Skoatterwald en onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels in Heerenveen1?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld.
Klopt het dat daar gas gewonnen wordt zonder goedgekeurd winningsplan, dat verplicht is op basis van art. 34 van de Mijnbouwwet? Zo ja, hoe kan dit, want er moet toch altijd een door de Minister goedgekeurd winningsplan zijn om gas te kunnen winnen? En zo ja, waarom wordt er dan gas gewonnen? Zo nee, waarom niet?
Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Deze wijziging vloeide voort uit de eerste resultaten van de productie uit het gasveld. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden die leiden tot een aanpassing van het winningsplan.
Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd.2 Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen en de maatschappelijke betrokkenheid bij mijnbouwprojecten te vergroten. Dit betekende dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook hieronder valt.
Waarom is het adviesrecht van de gemeente Heerenveen doorkruist?
Waarom heeft het mijnbouwbedrijf Vermillion de gemeente Heerenveen niet geïnformeerd?
Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen is niet doorkruist. Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen komt voort uit de wijziging van de Mijnbouwwet die per 1 januari 2017 van kracht is geworden. De wijzigingen hebben onder meer tot gevolg dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast wordt bij instemming met nieuwe winningsplannen, alsook bij instemming met wijziging van deze plannen. Dit houdt in dat ontwerpbesluiten ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Tevens hebben, naast SodM en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), ook de provincie, gemeenten, waterschappen en de Mijnraad adviesrecht gekregen.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Tcbb adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Waarom is er nog geen nul-meting voor woningen en bedrijven gedaan, zoals in Nieuwehorne?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. De communicatie tussen Vermilion en de gemeente Heerenveen is hier een onderdeel van.
Kunt u bevorderen dat Vermillion en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) aanwezig zullen zijn bij informatiebijeenkomsten?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Kunt u, zolang er geen juiste juridische basis is voor gaswinning, deze gaswinning onmiddellijk laten stoppen?
Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst. SodM maakt een eigenstandige afweging vanuit haar rol als onafhankelijk toezichthouder en bevoegd gezag voor handhaving en inspectie.
De schrikbarende stijging van het aantal ‘plaasmoorde’ in Zuid-Afrika |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal «plaasmoorde» stijgt schrikbarend»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat alleen al in de eerste twee maanden van 2017 ruim 30 (blanke) boeren en gezinsleden vermoord werden? Deelt u de grote zorg over deze moorden?
Het kabinet deelt uw zorg als het gaat over de omvang en toename van het aantal moorden in Zuid-Afrika. In 2015 en 2016 registreerde de Zuid-Afrikaanse politie 18.673 moorden. Dit is een toename van 4,9 procent ten opzichte van 2015. Deze officiële statistieken maken echter geen specifiek onderscheid tussen huidskleur en beroepsgroep van het slachtoffer. Studies naar de geweldsrisico’s voor boeren zijn bovendien niet eenduidig.2 Het kabinet kan daarom de gestelde aantallen in uw vraag niet met zekerheid bevestigen.
Kunt u een duiding geven van de redenen waarom deze moorden plaatsvinden, en van de oorzaak van de toename in het aantal moorden?
Volgens overheidsonderzoek is een grote meerderheid van de moorden het gevolg van het gebruik van grof geweld bij roofovervallen op boerderijen. Soms spelen andere motieven een rol, zoals verstoorde werkrelaties. Daarnaast geldt in algemene zin dat boeren een kwetsbare groep vormen door de vaak geïsoleerde ligging van boerderijen. Hierdoor duurt het relatief langer voordat veiligheidsdiensten ter plaatse zijn.
Welk beleid hanteert de Zuid-Afrikaanse regering om deze moorden te bestrijden en in hoeverre acht u dit beleid succesvol?
De Zuid-Afrikaanse politie heeft in 2011 een strategie ontwikkeld om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden. In januari 2016 heeft de hoofdcommissaris van de Zuid-Afrikaanse politie de bestrijding van aanvallen en moorden op boerderijen als prioriteit gesteld. Hierna heeft de Zuid-Afrikaanse politie een aantal bijeenkomsten georganiseerd met landbouw-vakbonden, getroffen lokale gemeenschappen en andere betrokkenen om samenwerking te versterken en informatie uitwisseling te bevorderen.
Het kabinet constateert dat dit nog niet afdoende is geweest om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren.
Dit heeft grotendeels te maken met de grote schaal waarop criminaliteit in het land voorkomt (500 procent hoger dan in de Verenigde Staten en 3000 procent hoger dan in West-Europa) en de beperkte capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Op welke wijze werkt Nederland samen, of gaat Nederland samenwerken met de Zuid-Afrikaanse overheid, om te streven naar een goed functionerende rechtsstaat ten behoeve van een veilige, inclusieve en discriminatie-vrije samenleving, waarbij ook de verantwoordelijken voor de «plaasmoorde» effectief worden vervolgd en bestraft?
Er is op ad-hoc basis sprake van operationele samenwerking met de Zuid-Afrikaanse overheid wanneer het gaat om activiteiten die direct een Nederlands belang raken (bijv. illegale handel in drugs, andere ernstige vormen van internationaal georganiseerde misdaad en Nederlandse verdachten in Zuid-Afrika). Het vervolgen en bestraffen van de verantwoordelijken voor «plaasmoorde» is een eigen verantwoordelijkheid van de Zuid-Afrikaanse overheid. Het kabinet staat open voor structurelere politionele samenwerking in het geval daartoe de Zuid-Afrikaanse overheid een verzoek bij Nederland neerlegt.
Is Nederland bereid zich internationaal duidelijker uit te spreken voor het belang van bescherming van blanke boeren en andere slachtoffers van dodelijk geweld in Zuid-Afrika?
Het beschermen en bevorderen van mensenrechten, waaronder ook die van blanke boeren, vormt een hoeksteen van het Nederlandse buitenlands beleid. Mensenrechten is een belangrijk onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Zuid-Afrika en van de dialoog tussen Zuid-Afrika en de EU op het gebied van mensenrechten en justitie.
Het bericht ‘Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde»?1
Ja.
Bent u voornemens om uw Belgische collega nogmaals2 te vragen waarom er niet uit voorzorg gekozen wordt voor een tijdelijke sluiting van de kerncentrale in Doel, opdat verbeteringen kunnen worden doorgevoerd en nader onderzoek kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kerncentrale Doel op dit moment feitelijk onveilig zou zijn.
Deelt u de mening dat de noodzaak voor het openhouden van de kerncentrale in Doel moet worden weggenomen zodat deze zo snel mogelijk gesloten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel of het noodzakelijk is de kerncentrale Doel op te houden, is een nationale bevoegdheid van de Belgische regering. Uiteraard volgen we vanuit Nederland de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van kerncentrales op de voet.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen de Nederlandse en Belgische regering inzake het aanleggen van nieuwe elektriciteitsverbindingen tussen Nederland en België? Kunt u aangeven welke concrete stappen er op korte en middellang termijn ondernomen worden door beide regeringen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit is al staand beleid. Op 11 april 2016 heeft de Minister van Economische Zaken een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend met de Belgische Minister Marghem waarin beide landen ondermeer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnet beheerders (TenneT en Elia) werken dan ook intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten maar ook aan een interconnectie uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van 700 MW (project Kreekrak-Zandvliet) die in gebruik genomen wordt in 2019. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren. De vergunningverleningsprocedures en werkzaamheden die vereist zijn om nieuwe interconnectiecapaciteit te realiseren kosten meerdere jaren. Het is dan ook niet mogelijk om versneld de interconnectiecapaciteit uit te breiden.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat België zo veel mogelijk wordt ondersteund, onder andere in financiële zin vanuit beschikbare Europese middelen, bij het zich beter positioneren binnen het Europese energienetwerk? Zo ja, kunt u aangeven welke actie u in dit verband concreet hebt ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Investeringen in energie-infrastructuur worden in eerste instantie gedreven door nationale en Europese wetgevende kaders en de prikkels die de regulering aan netbeheerders geeft. Investeringen in energie-infrastructuur worden immers primair betaald uit de nettarieven. Eventuele, aanvullende financiële steun, uit bijvoorbeeld het Europese Connecting Europe Facility (CEF), kan alleen aan projecten worden toegewezen die niet op marktconforme wijze rendabel te krijgen zijn. Het is uiteindelijk aan een lidstaat zelf, in dit geval België, om in Europa te pleiten voor eventuele financiële ondersteuning voor infrastructuur-investeringen uit dit fonds, mocht zij dat nodig achten.
Deelt u de mening dat twee jaar geen IAEA-inspecties een lange periode is wanneer onlangs juist over de veiligheidssituatie van de kerncentrale in Doel erg harde conclusies werden getrokken3 en de onafhankelijkheid van de FANC in twijfel werd getrokken4? Zo nee, waarom niet?
Een periode van 2 jaar is normaal bij een dergelijke audit van de IAEA opdat de vergunninghouder de tijd heeft om de verbeterpunten op een gedegen wijze te kunnen oppakken voor follow-up. Het doel van een IAEA audit is dat internationale deskundigen verbeterpunten identificeren op een bepaald onderwerp, in dit geval rondom de levensduurverlenging van de reactoren Doel 1 en Doel 2. Het doel is niet om de taak en verantwoordelijkheid voor het toezicht van het FANC over te nemen.
Bent u voorts bereid om, eventueel gezamenlijk met andere buurlanden, de IAEA te verzoeken niet pas over 2 jaar maar bijvoorbeeld halfjaarlijks een vervolgmissie te organiseren naar de kerncentrale in Doel, zodat de vinger daadwerkelijk aan de pols kan worden gehouden?
Nee, zie ook het antwoord van vraag 6. Het is aan het FANC om te oordelen of verbetermaatregelen op tijd en op de juiste wijze worden opgepakt door de vergunninghouder. Het is normaal dat een follow-up missie van het IAEA na ongeveer 2 jaar plaats vindt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Voedsel- en landbouwbeleid voor Caraïbisch Nederland |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Handelstekort Bonaire stijgt en daalt op Saba en Statia»?1
Ja.
Onderkent u dat het handelstekort onder meer veroorzaakt wordt door het feit dat de eilanden niet zelfvoorzienend zijn als het om het aanbod van voedsel gaat, zodat veel voedsel moet worden geïmporteerd?
Ja.
Onderkent u het probleem dat de armoede onder de bevolking van de eilanden mede een gevolg is van hoge voedselprijzen?
Ja.
Is er een landbouw- dan wel voedselbeleid voor Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u concreet aangeven wat dat beleid inhoudt, welke doelen zijn gesteld en welke middelen voor de uitvoering beschikbaar zijn?
Tijdens de totstandkoming van de nieuwe Koninkrijkstructuur in 2010 zijn met de eilandbesturen over de afzonderlijke beleidsterreinen afspraken gemaakt over de rol- en bevoegdheidsverdeling. Met betrekking tot het landbouw- en voedselbeleid is afgesproken dat taken en bevoegdheden primair bij de afzonderlijke eilandbesturen (openbare lichamen) zouden komen te liggen. Het is daarmee primair aan de eilanden zelf om hier invulling aan te geven.
Vanuit Europees Nederland worden het openbaar lichaam en andere partijen ondersteund met kennis en financiële middelen om te werken aan het verbeteren van de land- en tuinbouwsector. Voor deze ondersteuningsactiviteiten is een budget van € 150.000 per jaar beschikbaar gesteld voor de periode 2015–2017.
Uit dit budget zijn verschillende projecten gefinancierd, zoals de revitalisering van het Tras Montagna-gebied (Bonaire) waarbij duurzame landbouw door kunukero's (boeren) en jongeren wordt bevorderd. Een ander project uit dit budget is het verduurzamen van de energievoorziening van een geitenbedrijf op Bonaire door het plaatsen van zonnepanelen.
Daarnaast is er voor het opzetten van een expertisefunctie voor land- en tuinbouw op Bonaire een eenmalig budget van € 150.000.
Hoe draagt uw beleid bij aan «een voorzieningenniveau dat past binnen Nederland»?
Naast het budget voor het opzetten van een expertisecentrum land- en tuinbouw op Bonaire kan het onder vraag 4 genoemde ondersteuningsbudget van € 150.000 hiervoor worden ingezet. Hierbij valt te denken aan het vergroten van het aanbod van voedsel van de eilanden zelf. Daarnaast kan er met dit ondersteuningsbudget desgewenst gewerkt worden aan oplossingen voor het verlagen van de kosten van de importen. Dit kan bijvoorbeeld via (onderzoek naar) een verbeterde agrologistiek waardoor de voedselimporten goedkoper kunnen worden.
Kunt u ter vergelijking van uw inspanningen op het gebied van landbouw- en voedselbeleid een overzicht geven van projecten, mensen en middelen die bijdragen aan natuurbescherming in Caribisch Nederland?
Het Rijk heeft in Caribisch Nederland een aantal wettelijke taken op het gebied van natuur en visserij die voortvloeien uit de Wet Grondslagen Natuurbeheer en -bescherming BES en de Visserijwet BES.
Daarnaast is het Koninkrijk der Nederlanden partij bij diverse internationale verdragen ter bescherming en behoud van natuur in onder meer het Caribisch gebied. Dit brengt de nodige verplichtingen met zich mee.
In 2013 is voor een periode van 4 jaar eenmalig € 7,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de openbare lichamen van Caribisch Nederland in de vorm van een bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland. Het doel hiervan is toekomstig natuurbehoud en het wegwerken van achterstallig onderhoud. De projecten die worden gefinancierd hebben in de praktijk vaak een integraal karakter, in de zin dat deze tevens het toerisme, de landbouw en de visserij raken. De reden hiervoor is dat natuur op de eilanden sterk verbonden is met toerisme, visserij en landbouw. Er zijn in dit kader 18 projecten gefinancierd en in uitvoering.
Het reguliere natuurbudget voor Caribisch Nederland bedraagt € 260.000 voor wettelijke taken natuur en visserij en een budget van € 160.000 voor de uitvoering van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland en stimulering visserij Caribisch Nederland.
Daarnaast is voor onderzoek en monitoring ten behoeve van (duurzaam gebruik van) de natuur en de visserij in Caribisch Nederland voor de periode 2017–2020 jaarlijks € 420.000 gereserveerd.
De ambtelijke inzet voor de uitvoering van dit beleid komt niet ten laste van bovenstaande budgetten.
Biedt de status van ultraperifeer gebied (UPG), gelet op de ondersteuning vanuit de Europese Unie met de Programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van deze regio's afgestemde maatregelen (POSEI) ten behoeve van voedselzekerheid en landbouw, een mogelijke oplossing voor de hoge voedselkosten in Caraïbisch Nederland?
De Caribische eilanden zijn niet aangewezen als ultraperifeer gebied en komen daardoor niet in aanmerking voor steun vanuit de POSEI-programma’s. Het is onduidelijk wat de precieze invloed zou zijn van POSEI op de voedselzekerheid, landbouw en voedselkosten in Caribisch Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat in 2008 het uitgangspunt was dat voorlopig in relatie met de Europese Unie de status van landen en gebieden overzee gehandhaafd zou blijven, en dat de relatie tussen de Europese Unie en de BES-eilanden opnieuw bekeken zou worden? Kunt u reflecteren op de mogelijke lasten die de invoering van de UPG-status op dit moment met zich meebrengt, zoals het invoeren van het Europees Acquis met uitzonderingen als in de huidige ultraperifere gebieden van de Europese Unie, en de mogelijke lusten zoals Europese financiële ondersteuning?
In de kabinetsreactie op het evaluatierapport Spies, d.d. 12 mei 2016, benadrukt het kabinet het eigen karakter van de openbare lichamen, dat ruimte biedt aan differentiatie, ook op het gebied van wet- en regelgeving. Het overnemen van het Europees acquis zou deze ruimte voor contextspecifieke wetgeving aanzienlijk beperken, omdat de ruimte voor uitzonderingen op het acquis beperkt is. Ook zouden de uitvoeringslasten voor de BES-eilanden groot zijn, gezien de omvang en complexiteit van het acquis en de beperkte grootte van het ambtelijk apparaat. Hoewel UPG’s toegang krijgen tot meerdere Europese (financiële) programma’s – zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – waar Landen en Gebieden Overzee (LGO) thans niet over beschikken, is het moeilijk te zeggen hoeveel hiervan terecht zou komen bij de BES-eilanden, gezien hun kleine inwonersaantal en relatief hoge bruto binnenlands product. Indien de bestuurders van de BES-eilanden de wens daartoe te kennen geven, zullen wij natuurlijk hierover het gesprek aangaan. Een eventuele toekomstige statuswijziging is echter, zoals hierboven al aangegeven, sinecure noch panacee.
Bent u bereid om gezamenlijk met de bestuurders van de BES-eilanden de mogelijkheid van de UPG-status of andere mogelijke oplossingen te bekijken?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de christelijke identiteit wordt geweerd door een leverancier van pinapparaten |
|
Eppo Bruins (CU), Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christelijke grondslag? Dan geen pinapparaat» en «Waarom Navigators Amsterdam zijn pinautomaat weer moest inleveren»1, waarin staat dat de christelijke Navigators Studentenvereniging Amsterdam op basis van de religieuze grondslag geen pinapparaat krijgt geleverd?
Ja.
Wat vindt u van het weigeren van het leveren van een pinapparaat aan een christelijke studentenvereniging door het bedrijf Payleven op basis van een religieuze grondslag?
In het algemeen verbiedt de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) dat bij het aanbieden van diensten onderscheid wordt gemaakt op grond van godsdienst. Of er in het genoemde geval sprake is van verboden onderscheid kan alleen op basis van onderzoek worden vastgesteld. Navigators studentenvereniging zou daartoe bij het College voor de Rechten van de Mens een verzoek kunnen indienen.
Is het toegestaan onderscheid te maken naar levensovertuiging of godsdienst bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten? Hoe verhoudt het besluit van het bedrijf Payleven zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van onder andere godsdienst verbiedt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat amateursportclubs het niet redden |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee derde van de amateurvoetbalclubs organisatorisch en financieel moeite hebben hun hoofd boven water te houden?1
Het is bekend dat sportverenigingen in den brede het niet makkelijk hebben om ieder jaar voldoende vrijwilligers te werven en de begroting sluitend te maken. Toch zijn er de afgelopen jaren maar enkele verenigingen failliet gegaan. De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de sportverenigingen ligt bij de sportbonden en gemeenten. Zij geven hier invulling aan door verenigingen beter te equiperen om vrijwilligers te werven. Met bijvoorbeeld de cursus «Help ik zoek vrijwilligers» voor bestuursleden en «Meer in kortere tijd» krijgt de vereniging ondersteuning in een traject om meer vrijwilligers te werven.
De Taskforce Belemmeringen Sport en bewegen in de Buurt (Kamerstuk 30 234, nr. 84)2 heeft eerder onderzoek gedaan naar belemmeringen in de sport. De belemmeringen die zij geïdentificeerd hebben zijn in de afgelopen jaren aangepakt. Zo is het voor de sport makkelijker gemaakt om het complexe proces rondom multifunctionele sportaccommodaties in te richten met de MFA Startup Tool3 en worden verenigingen voorzien van relevante informatie als het gaat om wetten en regels4.
Op de begroting van een sportvereniging zijn de grootste inkomstenbronnen contributie, sponsoring en kantine-inkomsten. De grootste uitgaven voor een sportvereniging zijn de huur, bondsafdrachten en vergoedingen voor vrijwilligers en trainers. Het is al langer bekend dat de verenigingen financieel onder druk staan5. In de loop van dit jaar zal het Mulier instituut een nieuwe factsheet hierover opleveren op basis van het verenigingspanel.
De gemeenten hebben de grootste invloed op de huurkosten van een vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale sportaccommodatiebeleid. Ik vertrouw erop dat zij het eigen beleid optimaal inrichten om sportparticipatie te bevorderen. Het beeld over de afgelopen jaren is dat zij hier niet op bezuinigd hebben6.
Welke gevolgen heeft het volgens u dat amateurvoetbalclubs moeilijk vrijwilligers kunnen vinden, te maken hebben met stijgende kosten van de accommodatie, sponsorinkomsten teruglopen en te maken hebben met beknellende regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze problemen zich tot die van andere amateursportclubs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de cijfers die de Stichting Waarborgfonds Sport7 jaarlijks publiceert over de verenigingen aan wie zij voor een investering een borgstelling hebben verleend blijkt dat voetbalverenigingen relatief vaker dan andere sportverenigingen in de categorie «redelijk» vallen. Hieruit valt op te maken dat de voetbalverenigingen er financieel iets minder voorstaan dan de verenigingen uit andere sporten.
Is er een daling te zien van het aantal amateursportclubs over de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal amateursportclubs is tussen 2013 en 2015 gedaald van 25.181 naar 24.6698. Hieraan liggen voornamelijk fusies ten grondslag. Het aantal leden per vereniging is in deze periode nagenoeg gelijk gebleven van 212 in 2013 tot 214 in 2015.
Hoeveel mensen zien af van sporten omdat de toegang tot sportclubs moeilijker is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers bekend van het aantal mensen dat afziet van sporten door het ervaren van financiële, sociale en/of fysieke drempel(-s). Het laatste onderzoek hiernaar is de Sportersmonitor9 uit 2012. Hieruit volgt dat met name tijdgebrek een reden is om niet te sporten.
Cijfers uit de Vrijetijdsomnibus van 201410 laten zien dat onder
de bevolking de tevredenheid over het sportaanbod onverminderd hoog is, namelijk 86 procent.
De positie van de Ahmadiyya gemeenschap in Algerije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Algeria arrests 12 Ahmadis for «promoting their faith»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Algerijnse autoriteiten leden van de Ahmadiyya gemeenschap hebben opgepakt vanwege het promoten van hun geloof? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
In het aangehaalde bericht wordt melding gemaakt van het feit dat 12 leden van de Ahmadiyya gemeenschap, waaronder de leider van de groep, eind februari zijn gearresteerd vanwege o.m. het voeren van een religieuze vereniging zonder vergunning en de distributie van publicaties die het belang van de Staat raken. Daarbij wordt een officiële verklaring van het Ministerie van Nationale veiligheid aangehaald.
Hoe beoordeelt u de positie van de Ahmadiyya gemeenschap in Algerije? In welke mate is er sprake van onderdrukking en vervolging van deze religieuze minderheid en van berichtgeving in (staats)media die Ahmadi’s in een kwaad daglicht stelt?
Uit de media, informatie van Amnesty International en door de Nederlandse ambassade ingewonnen inlichtingen is bekend geworden dat sinds juni 2016 op verschillende plaatsen in Algerije leden van de Ahmadiyya gemeenschap zijn opgepakt. In november zouden een 20-tal leden veroordeeld zijn tot boetes en gevangenisstraffen tussen één maand en één jaar. In afwachting van een hoger beroepsprocedure verkeren zij nog in vrijheid.
De Algerijnse mensenrechtenorganisatie «Ligue algérienne des droits de l’homme» heeft haar zorg uitgesproken over de positie van de Ahmadiyya. Het kabinet deelt deze zorg.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Algerijnse collega’s om uw zorgen te uiten over de positie van de Ahmadiyya gemeenschap in dat land? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechten maken integraal deel uit van de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Algerije en werden ook besproken tijdens de politieke consultaties die de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 27 februari 2017 in Algiers voerde. De Nederlandse ambassadeur stelt dit eveneens aan de orde in zijn gesprekken met de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast krijgen mensenrechten tevens specifieke aandacht in de samenwerking tussen de EU en Algerije, recentelijk in het sub-comité mensenrechten eind februari 2017 in Algiers. Nederland speelt hier een actieve rol in en zal voor dit onderwerp aandacht blijven vragen.
Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Algerije in mei 2017 zal Nederland zorgen uitspreken over de positie van Ahmadiyya en Algerije oproepen de bescherming te verbeteren.
De aanstaande Hamas-conferentie in Rotterdam. |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb wil geen censuur: Palestijns congres welkom in Rotterdam»1?
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat er op 15 april 2017 een conferentie plaats zal vinden in Rotterdam, van de Hamas-organisatie Palestinian Return Centre (PRC)?
Ik ondersteun de zienswijze van de gemeente Rotterdam ten aanzien van de «Palestinians in Europe» conferentie, zoals uiteengezet in de beantwoording van de Raadsvragen van 26 januari 20172.
Indien er van de conferentie een geweldsdreiging uitgaat in Nederland, er gevaar dreigt voor de openbare orde of anderszins de wet wordt overtreden, dan zal vanzelfsprekend worden ingegrepen door de daartoe bevoegde autoriteiten. Op dit moment zijn hier echter geen indicaties voor. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde ligt bij de gemeente Rotterdam, die in dit geval wordt geadviseerd door de centrale overheid bij monde van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
Deelt u, in tegenstelling tot de burgemeester van Rotterdam, wel de analyse van de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst dat het organiserende PRC gerelateerd is aan Hamas2? Zo nee, waarom niet?
Gezien de verwevenheid van de Palestijnse gemeenschap in het Midden-Oosten en de diaspora elders in de wereld, is het aannemelijk dat er relaties bestaan tussen de door Hamas beheerde Gazastrook en personen die op enige wijze betrokken zijn bij de organisatie van de conferentie. Dit betekent echter niet dat de conferentie in Rotterdam door Hamas georganiseerd wordt.
De EU heeft Hamas unaniem aangemerkt als een terroristische organisatie. Uit de bij ons bekende informatie kan echter niet geconcludeerd worden dat de conferentie in Rotterdam georganiseerd wordt door Hamas, waardoor er ook geen reden is om de organisatie van de conferentie te weren.
Tegen organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten, terrorisme financieren of op een andere wijze de Nederlandse wet overtreden, wordt opgetreden.
Begrijpt u de grote zorgen met betrekking tot de aanstaande conferentie en deelt u de mening dat organisaties die gerelateerd zijn aan terroristische groepen zoals Hamas, geweerd dienen te worden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u van mening dat de boodschap van Hamas en die van haar vertakkingen, een boodschap is van geweld en terreur en daarom de integratie in Nederland maximaal zal tegenwerken?
Indien Hamas gewelddadige of anderszins strafbare uitingen doet in Nederland is dat ontoelaatbaar. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat Hamas in Nederland dergelijke uitingen doet of voornemens is dit te zullen gaan doen. Indien dit wel het geval is wordt hier tegen opgetreden.
Bent u bereid de Rotterdamse burgemeester te informeren over de relatie tussen PRC en Hamas en hem te wijzen op het gevaar van de betreffende conferentie en hem te manen de conferentie alsnog tegen te houden? Kunt u een heldere toelichting hierop geven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De aanhoudende stremmingen door te hoge vrachtwagens in de Coentunnel |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Problemen bij Coentunnel houden aan: gemiddeld drie keer per dag dicht»1?
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op vragen van het lid Belhaj over het bericht dat de Coentunnel vier keer per dag gestremd is door te hoge vrachtwagens?2
Ja, ik kan mij die antwoorden herinneren.
Wat is het exacte aantal hoogtemeldingen in 2016? Tot welke economische schade hebben deze hoogtemeldingen geleid en wat is het totale aantal uren vertraging door deze hoogtemeldingen, in acht genomen dat u de ontwikkelingen zou blijven monitoren?
In 2016 zijn er 1.185 hoogtemeldingen voor de Coentunnel geweest; het merendeel van de meldingen was in zuidelijke richting. In 2016 is de verkeersintensiteit in de Coentunnel met 8 procent toegenomen ten opzichte van 2015. Het aantal hoogtemeldingen bij de Coentunnel is echter met bijna 7% gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor.
Rijkswaterstaat monitort doorlopend het aantal stremmingen en de duur van afhandeling. Zodoende is bekend dat de tijd tussen de hoogtemelding en het moment waarop de doorstroming weer goed verloopt 10 tot 15 minuten bedraagt. Door het tactischer positioneren van de weginspecteurs waardoor deze eerder bij de te hoge vrachtwagen is, kan de stremming snel afgehandeld worden.
Rijkswaterstaat beschikt niet over actuele berekeningen van economische schade. Wel heeft onderzoeksbureau Decisio in opdracht van de gemeente Amsterdam becijferd dat de economische schade voor Amsterdam als gevolg van de stremmingen voor de Coentunnel in 2014 € 136.000 bedroeg.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat het aantal stremmingen door te hoge vrachtwagens nauwelijks is afgenomen sinds de opening van de gerenoveerde Eerste Coentunnel en de Tweede Coentunnel, in acht genomen dat u in uw antwoorden van medio 2016 meerdere malen benadrukt dat elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig vanuit doorstromingsbelang één teveel is?
Zoals ik bij antwoord 3 al aangeef is het aantal hoogtemeldingen voor de Coentunnel in 2016 afgenomen, ondanks de toename van het verkeersaanbod (+8%). Niettemin ben ik nog steeds van mening dat elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig er een teveel is.
Bent u nog steeds van mening dat de maatregelen van Rijkswaterstaat, namelijk het plaatsen van extra borden met alternatieve routes, het overleggen met de transportsector, de snelle afhandeling van de hoogtemeldingen en het voeren van gesprekken met het Openbaar Ministerie het maximale is dat u kunt doen om de huidige situatie te verbeteren?
Rijkswaterstaat heeft het afgelopen jaar veel gedaan om de hoogtemeldingen te voorkomen. Zo is de afgelopen periode de bebording voor te hoge vrachtwagens op omleidingsroutes op het onderliggende wegennet geoptimaliseerd. Er wordt momenteel landelijk onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van zogeheten fotoborden, zoals die bij de Velsertunnel staan.
In nauwe samenwerking met TLN/EVO is een animatiefilmpje gemaakt over de werking van het hoogtedetectiesysteem. Ook zijn er infographics gemaakt waarin chauffeurs in vier talen (Engels, Pools, Duits en Nederlands) worden opgeroepen de hoogte van hun vrachtwagens te kennen, zodat ze weten of ze een ontheffing aan moeten vragen. TLN en EVO zorgen voor de verspreiding binnen de vervoersbranche. Naast deze samenwerking in voorlichting heeft Rijkswaterstaat regelmatig overleg met beide partijen.
Naast de reguliere borden is ook een aantal voorwaarschuwingen geplaatst, waarvan de eerste automatisch met oranje lampen oplicht als de vrachtwagen te hoog is. Tegelijkertijd wordt de chauffeur op de afrit gewezen. Te hoge vrachtwagens hebben altijd de mogelijkheid om de snelweg bij de laatste afslag voor de Coentunnel te verlaten. Zij worden met borden naar de Hempont geleid.
Hoe is het dan mogelijk dat het aantal stremmingen nog steeds niet substantieel is afgenomen? Deel u de mening dat dit probleem zo snel mogelijk opgelost moet worden, aangezien de bereikbaarheid en daarmee de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam in het geding zijn wanneer de Coentunnel dagelijks meerdere malen gestremd is?
Het aantal stremmingen als gevolg van hoogtemeldingen daalt, dus inspanningen op dit gebied zijn niet voor niks. Zoals ik in antwoord 5 al aangeef spant Rijkswaterstaat zich daar dan ook maximaal voor in, maar Rijkswaterstaat kan dit niet alleen. Vrachtwagenchauffeurs spelen hierbij ook een rol. De maximaal toegestane hoogte voor vrachtwagens is in de hele Europese Unie vier meter. Chauffeurs worden hier bovendien op gewezen door (internationaal uniforme) borden. Vervoerders die met een hoger transport dan vier meter willen rijden moeten een vergunning aanvragen. Zij krijgen dan een route aangewezen.
Het overgrote deel van de chauffeurs kent de hoogte van zijn wagen of vraagt bijtijds een vergunning aan. Een klein deel van de chauffeurs is zich onvoldoende bewust van de hoogte van zijn vrachtwagen, stelt zijn vering niet goed af of trekt het zeil onvoldoende strak aan, waardoor er een hoogtemelding volgt. Ook losse flappen en de vorm van de lading kunnen voor een hoogtemelding zorgen.
Ik onderschrijf het belang voor Nederland van de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam. Zoals ik vorig jaar heb aangegeven is dat één van de prioriteiten van mijn departement. Daar heb ik onder meer invulling aan gegeven door de Tweede Coentunnel te realiseren. Dat heeft het beoogde resultaat opgeleverd aangezien de structurele dagelijks files die ontstonden door de krappe wegcapaciteit, nagenoeg zijn verdwenen.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen, aangezien u in uw eerdere antwoorden verklaarde binnen uw verantwoordelijkheden al het mogelijke te doen om het aantal hoogtemeldingen te reduceren en dit niet heeft geleid tot een duidelijke verbetering van de situatie?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn beantwoording van vraag 5 en 6.
Binnen mijn verantwoordelijkheden doe ik al het mogelijke. De pilot bij de Velsertunnel met de fotoborden was succesvol, vandaar dat nu landelijk onderzocht wordt of deze borden ook bij andere tunnels effectief ingezet kunnen worden. Daarnaast blijf ik in gesprek met de branche om samen naar oplossingen te zoeken om het aantal hoogtemeldingen nog verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De berichten “Bod Unilever van baan” en “De drie meedogenloze saneerders uit Brazilië” |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat het hedgefonds 3G (samen met Warren Buffet) een poging heeft gedaan om Unilever te kopen?1 2
Ja.
Heeft u contact gehad met Unilever CEO Paul Polman en/of voorzitter Michael Treschow over de berichten?
Ja. De Minister-President en ik hebben beide gesproken met de CEO van Unilever, de heer Paul Polman.
Heeft u in beeld wat het voor de Nederlandse werkgelegenheid betekent als één van de twee hoofdkantoren van Unilever en het wereldwijde Research and Development (R&D) centrum voor Foods uit Nederland verdwijnt?
In Rotterdam is het internationale Corporate Centre van Unilever gevestigd, dat onder meer de marketing- en innovatiehub van Unilever Europa voor voedingsmiddelen, huishoudelijke producten en persoonlijke verzorging omvat. Hier werken 900 werknemers. In Rotterdam bevindt zich eveneens het kantoor van Unilever Benelux, waar ook ongeveer 900 werknemers werken.
Unilever heeft recentelijk het voornemen aangekondigd een nieuw Global Foods R&D Center in Wageningen te vestigen, waarbij R&D Foods van Unilever geconcentreerd wordt in Nederland, inclusief het verplaatsen van hoogwaardige R&D-werkgelegenheid uit Duitsland en Polen naar Wageningen en bestaande Unilever-locaties in Nederland. De bestaande R&D Foods-activiteit in Vlaardingen wordt verplaatst naar Wageningen. In Wageningen komen 550 werknemers te werken. Daarnaast zullen nog 200 R&D-werknemers in Rotterdam komen te werken. Verder heeft Unilever in Nederland drie productievestigingen: ijsproductie in Hellendoorn met 130 werknemers, soepen, sauzen en rookworsten in Oss met 330 werknemers en margarine en pindakaas in Rotterdam met 170 werknemers.
De Nederlandse agri- en foodsector heeft een toonaangevende positie op de wereldmarkt en is na de Verenigde Staten mondiaal de tweede exporteur ter wereld; welke gevolgen zouden een eventuele overname van Unilever hebben voor het agrocomplex (kennis, netwerken, onderzoek en innovatie)?
Gevolgen van een eventuele overname van Unilever zullen sterk afhankelijk zijn van de ambities die een nieuwe eigenaar heeft. Unilever is binnen Nederland een toonaangevend bedrijf en met name op het gebied van innovatie en duurzaamheid een belangrijke en dragende kracht van de agrifood-sector. De voorgenomen vestiging van het Unilever Global Foods Innovation Center op de campus van Wageningen UR zal de Nederlandse kennisinfrastructuur verder versterken en de aantrekkelijkheid voor buitenlandse partijen om zich hier te vestigen naar verwachting vergroten. Indien een nieuwe eigenaar inzet op verdere kostenbesparing, het afstoten, verminderen of sluiten van activiteiten (inclusief hoofdkantoor/R&D) zou dat een negatief effect hebben op de innovatiekracht, verduurzaming, toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het Nederlandse agrifood-complex.
Kunt u toelichten wat een eventuele overname van Unilever voor het geostrategische belang van voedselzekerheid en zelfvoorziening van voedsel binnen de Europese Unie zou kunnen betekenen bij ontmanteling van het bedrijf?
Het geostrategische belang van voedselzekerheid en zelfvoorziening van voedsel hangt in eerste plaats samen met toelevering en de primaire productie van het agrocomplex. Om de voedselzekerheid en zelfvoorziening van voedsel te waarborgen, wordt in Europees verband beleid gevoerd met een rol voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de inzet om duurzamer te produceren.
Kunt u toelichten wat eventuele overname van Unilever voor de strategie en cultuur van Unilever op het gebied van duurzaamheid en de aanpak van wereldwijde ondervoeding zou kunnen betekenen bij ontmanteling van het bedrijf?
Unilever is een internationaal erkende koploper op het gebied van duurzaamheid, zoals blijkt uit de nummer één posities in de Dow Jones Sustainability Index voor Food Products en Household and Personal Products van de afgelopen jaren. Wat een eventuele overname van Unilever zou betekenen voor de strategie en cultuur op het gebied duurzaamheid en de aanpak van wereldwijde ondervoeding, zal afhankelijk zijn van de ambities van een nieuwe eigenaar. Ook zal dan bekeken worden of en hoe het strategische partnerschap, dat de overheid heeft met Unilever op het gebied van duurzaamheid, voorgezet kan worden.
Heeft het hedgefonds 3G volgens u voldoende oog voor duurzaamheid en/of het stakeholders-model? (Zie daarbij het bericht «Barbaren aan de poort bij Unilever»)3
3G Capital is een beleggingsfonds dat zich richt op fusies en overnames van beursgenoteerde ondernemingen, waarbij het in het bijzonder oog heeft voor ondernemingen waarvan het denkt dat het winstpotentieel nog gemaximaliseerd kan worden. Het is in die zin geen hedgefonds; hedgefondsen richten zich namelijk op het maken van rendement op basis van financiële strategieën en prijsverschillen waarbij ze hun beleggingsrisico’s afdekken. Het gaat hier om een private equity partij, zoals ook in het artikel is aangegeven.
Van 3G Capital is bekend dat het bovenal focust op de operationele prestaties van zijn ondernemingen en daarmee langjarige relaties aangaat. De investeringen van 3G Capital richten zich, volgens zijn eigen beschrijving, vooral op de consumentenmarkt. 3G geeft niet aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzaamheid en het stakeholdersmodel en het is derhalve niet mogelijk te beoordelen of het fonds hier voldoende oog voor heeft. Zolang de overnemende partij een statutair in Nederland gevestigde vennootschap met beursnotering zou handhaven, valt die beursvennootschap onder de reikwijdte van de Nederlandse Corporate Governance Code. Deze code gaat ervan uit dat de vennootschap een langetermijn-samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen.
Klopt het dat Unilever niet terug kan vallen op een beschermingsstichting en dat Nederlandse bedrijven als ASR en NN wel een sleutelpositie hebben met hun preferente aandelen? Ziet u dit ook zo of zijn er andere mogelijkheden om een eventuele overname van Unilever te voorkomen?
Uit het bestuursverslag van Unilever N.V. over het boekjaar 2015 blijkt dat de vennootschap geen beschermingsstichting heeft ingesteld.4 Tevens blijkt uit het bestuursverslag dat NN Group N.V. naast gewone aandelen 7%- en 6%-cumulatief preferente aandelen houdt. ASR Nederland N.V. houdt, naast gewone aandelen, 6%-cumulatief preferente aandelen. NN Group N.V. en ASR Nederland N.V. hebben elk meer dan de drempelwaarde (3% van de totale stemrechten in de vennootschap), voor vermelding in het Register substantiële deelnemingen van de AFM, en beschikken daarmee over een substantieel belang in Unilever N.V. In totaal maken de cumulatief preferente aandelen – waarvan NN Group N.V. en ASR Nederland N.V. het merendeel houden – ongeveer 20% van de stemrechten uit.5 De basisregel is dat de algemene vergadering van aandeelhouders van Unilever bij volstrekte meerderheid besluit.
Unilever N.V. beschikt niet over vormen van bescherming. De Stichting Administratiekantoor Unilever N.V. heeft certificaten van aandelen van Unilever N.V. uitgegeven. Deze stichting is echter gericht op het tegengaan van absenteïsme bij de algemene vergadering van aandeelhouders en is geen beschermingsstichting.
Relevant om te vermelden is dat Unilever Group twee zetels heeft: Unilever N.V. in Nederland en Unilever PLC in het Verenigd Koninkrijk. Unilever heeft hierdoor ook te maken met Britse regelgeving. Unilever PLC is gebonden aan de UK Takeover Code, een instrument van zelfregulering. Deze code bevat een zogeheten «no-frustration rule», die de mogelijkheden om een vijandige overname te voorkomen in belangrijke mate inperkt. Deze regel is juridisch afdwingbaar onder Brits recht.
Heeft u contact gehad met de Britse premier May?
Nee, noch ik, noch de Minister-President heeft hierover contact gehad met de Britse premier May. Ik heb terzake wel contact gehad met Secretary of State Greg Clark.
Bent u bekend met de opdracht van de Britse premier May om het bod te onderzoeken?
Nee.
Heeft u zelf een opdracht gegeven om het bod te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijzelf laten informeren over het bod op Unilever. Ik heb geen verdere stappen ondernomen. Het bod is immers van tafel.
Denkt u dat er nog een poging ondernomen wordt om Unilever over te nemen? Zo ja, gaat u dan ervoor pleiten om banen, R&D-faciliteiten en fabrieken in Nederland te behouden?
Het is op dit moment niet bekend of er een nieuwe poging zal worden ondernomen om Unilever over te nemen. Indien dat gebeurt, vertrouwt het kabinet enerzijds op de sterke basis die Nederland heeft – een goed opgeleide en internationaal georiënteerde beroepsbevolking, uitstekend onderwijs, een goede internationale bereikbaarheid en een sterk innovatiebeleid. Anderzijds zal het kabinet bezien of eventuele aanpassing van de strategie van een nieuwe eigenaar zal leiden tot relocatie en/of aanpassingen in investeringsbeslissingen en of dit om een passende reactie vraagt.
Wat denkt u concreet te kunnen doen bij een eventuele overname van Unilever?
Zie antwoord vraag 12.
Biedt de beschermingswet, die in voorbereiding is, mogelijkheden om deze overname te toetsen aan Nederlandse belangen of te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment wordt het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie geconsulteerd. Dit wetsvoorstel biedt bescherming tegen ongewenste zeggenschap in de telecommunicatiesector. Het gaat hierbij om zeggenschap die leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector en waardoor de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kan komen. Dit wetsvoorstel houdt rekening met de specifieke kaders en omstandigheden die in deze sector van toepassing zijn. Dit wetsvoorstel geldt daarom alleen voor de telecommunicatiesector.
Bent u bekend met het opinieartikel «Bescherm onze eigen economie»?4 Wat is daarop u inhoudelijke reactie?
Ja. De beantwoording van bovenstaande vragen biedt mijns inziens voldoende zicht op het standpunt van het kabinet ten aanzien van het gestelde. Met onder meer het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie en de opvolging van de analyses van de interdepartementale werkgroep economische veiligheidsvraagstukken geeft het kabinet opvolging aan het thema buitenlandse overnames.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Met uitzondering van vragen 12 en 13 heb ik de vragen separaat beantwoord.
De gang van zaken in de nasleep van de moord op drie vrouwen in Parijs |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is bij de Nederlandse autoriteiten bekend dat de verdachte van de Parijs-moorden Ömer Güney, die in december 2012 samen met 54 andere personen in Ellemeet werd opgepakt, in december 2016 in Frankrijk is overleden?1
Zijn overlijden was bij het Openbaar Ministerie, tot de mediaberichtgeving daarover, niet bekend.
Heeft Nederland over de drievoudige moord in Parijs en de arrestatie van de hoofdverdachte vijf weken daarvoor in Nederland contact gehad met de Franse autoriteiten? Zo ja, wanneer was er contact en welke informatie is daarbij uitgewisseld?
Naar aanleiding van het aantreffen van de lichamen van de drie vrouwen in Parijs in de nacht van 9 op 10 januari 2013 is door Nederland en Frankrijk informatie uitgewisseld. Dit gebeurde tussen zowel de politiële autoriteiten als tussen de justitiële autoriteiten op basis van rechtshulpverzoeken. Over de inhoud van deze informatie-uitwisseling doe ik geen mededelingen.
Is bij u bekend dat de verdachte volgens de aanklacht van het Franse openbaar ministerie in opdracht van de Turkse geheime dienst MIT infiltreerde in Koerdische kringen en dat ook zijn aanwezigheid in Ellemeet in de aanklacht expliciet genoemd wordt als onderdeel van deze infiltratie?
De «drievoudige moord» in Parijs is een lopend strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken. Verder behoort het Franse Openbaar Ministerie niet tot mijn verantwoordelijkheid zodat ik u over de door dit Openbaar Ministerie opgestelde aanklacht niet kan informeren.
Deelt u de visie van het Franse openbaar ministerie dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte van de drievoudige moord al in Nederland bezig was met het beramen van een moordaanslag?
Het staat mij niet vrij de visie van het Franse Openbaar Ministerie te becommentariëren.
Ik volsta derhalve met de mededeling dat de Nationale Recherche op 3 december 2012 55 deelnemers van een bijeenkomst van de (verboden terroristische organisatie) PKK heeft aangehouden. Eén van deze aangehouden verdachten was Ömer Güney. In verband met het ontbreken van ernstige bezwaren ter zake enig misdrijf werd hij enkele dagen later in vrijheid gesteld.
Heeft Turkije Nederland geïnformeerd over de aanwezigheid van een Turkse infiltrant bij een Koerdische bijeenkomst in de eerste week van december 2012 en/of wist Nederland via andere kanalen van de aanwezigheid van deze geheim agent?
Het OM heeft laten weten dat er binnen het opsporingsonderzoek geen informatie voorhanden was over de mogelijke aanwezigheid van een infiltrant.
In bij de informatieuitwisseling in het kader van de samenwerking tussen Nederland en Turkije in de strijd tegen terrorisme mogelijk onbedoeld informatie beschikbaar gesteld die later is misbruikt tegen Koerdische activisten?
Turkije is één van de vele landen waarmee wordt samengewerkt in de strijd tegen terrorisme. Hoe landen de door hen, in het kader van die samenwerking, verkregen informatie gebruiken is door Nederland niet te beantwoorden.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat informatie in verkeerde handen valt dan wel wordt misbruikt om afrekeningen op te kunnen zetten?
In het algemeen is goede informatiebeveiliging noodzakelijk. Daarnaast speelt het toepassen van het zogenaamde «need-to-know principe» ook een rol. Iemand heeft dan alleen toegang tot informatie die nodig is voor het uitoefenen van zijn of haar functie. Tot slot ben je afhankelijk van je samenwerkingspartner en andere partijen die onderdeel uitmaken van de betreffende zaak.
Heeft de aanslag in Parijs en de eerdere aanwezigheid in Nederland van de hoofdverdachte van die aanslag geleid tot terughoudendheid in de samenwerking met Turkije?
De samenwerking met Turkije is door dit specifieke incident niet gewijzigd.
Wat doet Nederland, gelet op nieuwe moordcomplotten waarover Duitse media hebben bericht, om afrekeningen op Nederlands en Europees grondgebied te voorkomen?2
Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden beraamd, voorbereid of gepleegd in Nederland, door Nederlanders of jegens Nederlandse staatsburgers, zal door politie en het OM strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
De situatie in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Human rights abuses alleged in southeast Turkey»?1
Ja.
Welk beeld heeft u van de ernstige mensenrechtenschendingen in Korukoy, waarvan de Turkse autoriteiten in het bij vraag 1 genoemde artikel worden beschuldigd? Klopt het dat er een avondklok geldt en bijna niemand het gebied meer in of uit kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Korukoy gold van 11 februari tot 2 maart een uitgaansverbod. Gedurende deze periode konden alleen personen die dringende medische zorg nodig hadden het dorp verlaten. Internet- en telefoonaansluitingen waren gedurende deze periode afgesloten. Volgens de Turkse autoriteiten was er sprake van een operatie gericht tegen PKK-strijders die zich in het dorp zouden bevinden. De Turkse autoriteiten hielden journalisten en mensenrechtenorganisaties tegen die gedurende deze periode probeerden het dorp binnen te komen. Berichten van mensenrechtenorganisaties en Koerdische politici over marteling, moord, vernielde woningen en andere mensenrechtenschendingen zijn reden tot zorg, maar kunnen nog niet worden geverifieerd.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over mogelijke schendingen van de mensenrechten in Kurokoy, aangezien hier elders eerder ook al sprake van is geweest, bijvoorbeeld in Cizre? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om per direct contact op te nemen met uw Turkse collega’s en aan te dringen op het toelaten van onafhankelijke waarnemers en hulpverleners tot het gebied en op een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldigingen van mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het is te betreuren dat de omstandigheden zodanig waren dat maatregelen als veiligheidszones met een beperking van de mobiliteit nodig zijn geacht. Deze maatregelen belemmeren het dagelijkse leven van burgers in deze gebieden en bemoeilijken hun bewegingsvrijheid. Dat is voor het kabinet reden tot zorg. Het kabinet heeft er al eerder op gewezen dat de maatregelen van de Turkse regering tegen terroristische dreigingen proportioneel moeten zijn.
Het faillissement van het Zeeuwse bedrijf Thermphos |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u reeds in contact met de provincie Zeeland over het samenstellen van een team van deskundigen ten aanzien van het saneringsplan zoals u in de beantwoording van het schriftelijk overleg stelt?1
Ja. Het Rijk heeft de afgelopen periode met provincie Zeeland gesproken over de vraag om deskundigen. Het Rijk heeft de provincie Zeeland geholpen met het zoeken naar geschikte personen. Inmiddels heeft de provincie de namen van enkele deskundigen ontvangen en zijn de deskundigen bijeen geweest om hun kennis en ervaring te delen met de provincie.
Zo nee, op welke termijn acht u het mogelijk dat deze ondersteuning geleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari jl.?2
Ja.
Ziet u op basis van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een rechtstreeks verband tussen de dumpingpraktijken van de Kazachse fosforproducent Kazphosphate en het faillissement van Thermphos?
De rechtbank concludeert op basis van de resultaten van de antidumpingprocedure van de Europese Commissie dat er sprake is geweest van schade aan Thermphos door dumping van fosfor door Kazphosphate. Voor die schade wordt een schadevergoeding toegewezen. De rechtbank gaat echter niet zo ver dat het faillissement wordt toegeschreven aan de dumping.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat het eisen van een schadevergoeding bij Kazphosphate rechtsgeldig is?
De rechtbank heeft verklaard dat Kazphosphate jegens Thermphos onrechtmatig heeft gehandeld door fosfor te dumpen op de Europese markt en heeft Kazphosphate veroordeeld om de geleden schade te vergoeden.
Bent u van plan om u in te zetten dat Kazphosphate deze schadevergoeding betaalt?
Dit betreft een privaatrechtelijke vordering. Het is in eerste instantie aan de betrokken partijen om naleving van de uitspraak te vorderen. De overheid is hierin geen partij. Wel deel ik de zorg rond de sanering van het Thermphosterrein. Daarom heeft het Rijk de provincie geholpen met het vinden van deskundige ondersteuning. Overigens zal een eventuele schadevergoeding die voortvloeit uit de uitspraak van de rechtbank niet naar de provincie Zeeland, maar naar de curatoren gaan. Eerder hebben de curatoren de milieuschade afgekocht. De curatoren hebben de opdracht en bijdrage voor de sanering overgedragen aan Van Citters Beheer BV. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid hierin een verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van de Zeeuwse gemeenschap?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd over de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant? Zo nee, bent u hiertoe bereid?
Nee. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is geen zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bovendien bereid om hier een begeleidende brief bij te voegen waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen met de provincie Zeeland in gesprek te gaan over deze uitspraak?
Er is eerder overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU met de Europese Commissie over de opruimingskosten en een mogelijke doorstart van Thermphos op basis van «groene fosfor». Tijdens deze gesprekken bleek dat er geen mogelijkheden waren voor een financiële bijdrage voor de opruimingskosten. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart op basis van productie van «groene fosfor» te steunen. Doordat uiteindelijk een duurzame doorstart niet mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun hiervoor vanuit de Europese Commissie en de Europese Investering Bank (EIB) niet meer aan de orde gekomen. In de brief van 4 november 2013 heb ik deze uitkomsten van het overleg met de Europese Commissie over een financiële bijdrage aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 29 826, nr. 57).
Deelt u de mening dat door het faillissement van Thermphos de provincie Zeeland verantwoordelijk is geworden voor een groot deel van de financiële last van dit faillissement?
Ja. In eerste instantie is Zeeland Seaports, als eigenaar van de grond (die Thermphos pachtte), verantwoordelijk voor het terrein en de opstallen van voormalig Thermphos.
Tussen de provincie Zeeland en Zeeland Seaports is een overeenkomst gesloten over de sanering van het Thermphos terrein. In deze overeenkomst is geregeld dat de provincie Zeeland zich garant stelt voor de meerkosten voor het veiligstellen van het Thermphosterrein en voor de kosten van de organisatie van begeleiding en toezicht door Van Citters Beheer BV. Het aanvankelijk beschikbare budget voor de sanering (inclusief de bijdrage van de curatoren) blijkt onvoldoende voor de gehele sanering. De provincie Zeeland wordt nu geconfronteerd met oplopende kosten.
Bent u het ermee eens dat de provincie Zeeland, evenals Thermphos dat was, afhankelijk is van de rijksoverheid (en de Europese Commissie) in het opstellen en naleven van de antidumping wetgeving?
Ja. Antidumpingmaatregelen worden genomen als onderdeel van de Europese handelspolitiek. De Europese Unie heeft hier de exclusieve bevoegdheid om een voorstel te doen om op te treden tegen dumping. De Europese Commissie kan echter ook besluiten om niet op te treden tegen dumping als de belangen van de importeurs, consumenten of industriële gebruikers in de Europese Unie zich daartegen verzetten. De lidstaten kunnen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een Commissievoorstel tegenhouden maar in deze zaak was een ruime meerderheid van lidstaten tegen het instellen van antidumpingmaatregelen.
Deelt u de mening dat het Rijk zo indirect een verantwoordelijkheid draagt voor dumpingpraktijken op de Nederlandse markt?
Nee. De Europese Unie – de Europese Commissie in samenspraak met de lidstaten – is verantwoordelijk voor het antidumpingbeleid maar de marktpartijen zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor eventuele dumpingpraktijken.
Bent u bekend met de Europese Richtlijnen 2011/70/Euratom en Richtlijn 2006/21/EC waarmee het beheer van nucleair afval wordt gereguleerd?
Ja. Richtlijn 2006/21/EG is niet van toepassing op radioactieve afvalstoffen. Voor het verantwoord en veilig beheer van deze afvalstoffen geldt Richtlijn 2011/70/Euratom. In het antwoord op vraag 15 ga ik verder in op de verplichtingen die uit deze Richtlijn volgen.
Weet u dat de sanering van het terrein van Thermphos een sanering van laag nucleair afval betreft?
Ja. In de gebouwen en op het terrein van het voormalige Thermphos zijn o.a. licht radioactieve (afval)stoffen aanwezig. Deze stoffen zijn met name afkomstig uit de fosfaatertsen die Thermphos gebruikte voor de fosforproductie.
Deelt u de mening dat uit genoemde richtlijnen, die lidstaten verplichten om afvalbeheersplannen te maken, voor het Rijk de verplichting voortvloeit om deel te nemen aan het opstellen van een plan ter sanering van het terrein van Thermphos?
Nee. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 13, is alleen richtlijn 2011/70/Euratom van toepassing op radioactief afval.
Het Rijk is op grond van de richtlijn 2011/70/Euratom verplicht om het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen op te stellen.3 Hierin staat het beleid rond het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen voor nu en in de toekomst. In het nationaal programma staan geen verplichtingen voor het Rijk ten aanzien van saneringsplannen.
De ondernemer is primair verantwoordelijk voor het beheer van radioactief afval op het terrein en de tijdige afvoer daarvan naar een daarvoor aangewezen instelling voor ontvangst van radioactieve afvalstoffen of aan een erkende ophaaldienst voor radioactieve afvalstoffen. De ondernemer is ook verantwoordelijk voor het opstellen van een saneringsplan.
Wanneer u twijfelt over verantwoordlijkheden op basis van genoemde richtlijnen, bent u dan bereid om dit te laten toetsten bij de Europese Commissie?
De genoemde richtlijnen zijn duidelijk over de verantwoordelijkheden. De ondernemer is primair verantwoordelijk voor het beheer van radioactief afval op het terrein en voor het saneringsplan. Het Rijk beoordeelt het saneringsplan en ziet er op toe dat dit veilig gebeurt.
Het kwaliteitskader “Verpleeghuiszorg, samen leren en verbeteren” |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de voorzitter van de Kwaliteitsraad van het Zorginstituut die zou hebben gezegd dat het kwaliteitskader bewust vaag is gehouden?1
Zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld, beschrijft het nieuwe kwaliteitskader waar goede verpleeghuiszorg aan moet voldoen. Het Zorginstituut heeft het kwaliteitskader verpleeghuiszorg opgenomen als kwaliteitsstandaard in haar register. Ik vind het van groot belang dat nu voor het eerst een alomvattend kwaliteitskader voor de gehele sector vast is gesteld. Niet alleen wordt hiermee de lat voor goede kwaliteit van zorg en leven hoger gelegd: ook is nu voor iedereen duidelijk aan welke normen moet worden voldaan en waarop een ieder mag rekenen. Ik sta dus nog steeds ten volle achter mijn standpunt.
Staat u nog altijd achter uw standpunt dat het hele kwaliteitskader een normering is, «hoe je het ook wendt of keert»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u over het kwaliteitskader, dat stelt dat tijdens de zorg en ondersteuning bij intensieve zorgmomenten er minimaal twee zorgverleners beschikbaar zijn om deze taken te verrichten, de volgende opheldering verschaffen:3
De Kwaliteitsraad van het Zorginstituut heeft een nadere toelichting op het hoofdstuk over de personeelssamenstelling gemaakt. Hierin worden de vragen die u stelt door de Kwaliteitsraad beantwoord. U kunt deze toelichting vinden op de website van het Zorginstituut; https://www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/publicaties/publicatie/2017/01/13/kwaliteitskader-verpleeghuiszorg.
Kunt u over het kwaliteitskader, dat stelt dat tijdens de dag en avond er permanent iemand in huiskamer of gemeenschappelijke ruimte aanwezig is om de aanwezige bewoners de benodigde aandacht en nabijheid te bieden en toezicht te houden, de volgende vragen beantwoorden:
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk, aangezien het kwaliteitskader stelt dat wanneer een bewoner de ruimte moet verlaten er iemand aanwezig is om dit op te vangen waarbij ook gedacht kan worden aan de inzet van een vrijwilliger of familielid, dat vrijwilligers of familieleden zorg en ondersteuning gaan verlenen omdat er geen norm is vastgesteld voor voldoende kwalitatief personeel? Keurt u het goed als een vrijwilliger een bewoner met een zware zorgvraag naar het toilet brengt omdat de zorgverlener niet de gemeenschappelijke ruimte mag verlaten? Vindt u dit verantwoord?
De inzet van personeel moet worden afgestemd op de zorgvraag van bewoners. Dat beogen de normen van het kwaliteitskader. Dat garandeert dat voor bepaalde handelingen een professional zal worden ingezet, omdat de zorgvraag van een bewoner dat vraagt. In het algemeen kunnen mantelzorgers en vrijwilligers een belangrijke rol spelen in de zorg, omdat zij voor de kwaliteit van leven van bewoners belangrijk zijn.
Welke functie heeft de persoon waarvan het kwaliteitskader stelt dat in iedere dagdienst (ook in het weekend) er per groep iemand aanwezig is die de juiste kennis en competenties heeft om separaat van de zorgtaken aandacht te besteden aan zingeving/zinvolle daginvulling van cliënten? En hoe groot is de groep waaraan deze persoon aandacht besteedt? Hoe gaat u voorkomen dat straks één persoon daginvulling/-besteding geeft aan een groep van 30 bewoners?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Betekent het kwaliteitskader, dat stelt dat zorgverleners die in direct contact staan met de cliënten hun naam kennen en op de hoogte zijn van hun achtergrond en persoonlijke wensen, dat u gaat stoppen met de inzet van tijdelijke zorgverleners en zorgverleners met flex-contracten en dat eindelijk geregeld wordt dat zorgverleners een vast contract krijgen en op een vaste groep bewoners ingezet worden?
Vaste teams en vaste gezichten zijn belangrijke voorwaarden voor goede zorg. Er kunnen altijd omstandigheden zijn waarin «nieuwe gezichten» zoals tijdelijke zorgverleners of uitzendkrachten nodig zijn. Ook stagiaires werken slechts tijdelijk op de groep. Het kwaliteitskader betekent wel dat zij zich eerst moeten verdiepen in de bewonersgroep voordat zij daadwerkelijk zorg gaan verlenen.
Bij de zorgaanbieders die deelnemen aan Waardigheid en Trots zien we goede voorbeelden van werkwijzen en instrumenten om dat te vergemakkelijken.
Welke functie heeft de persoon waarvan het kwaliteitskader stelt dat er altijd iemand aanwezig is die met zijn of haar kennis en vaardigheden aansluit bij de (zorg)vragen en (zorg)behoeften van de cliënten en bevoegd en bekwaam is voor de vereiste zorgtaken? Wordt deze persoon dag en nacht ingezet? Hoe wordt voorkomen dat een verpleegkundige met alleen vrijwilligers op een groep komt te staan?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3 en 4.
Het kwaliteitskader stelt dat er in iedere locatie voor bewoners met een indicatie verblijf met verpleging of behandeling, 24/7 een BIG-geregistreerde verpleegkundige binnen 30 minuten ter plaatse is, maar vindt u ook niet dat een BIG-geregistreerde verpleegkundige sowieso ingezet dient te worden in elke dienst? Zo neen, waarom niet?
Het kwaliteitskader geeft aan dat de personele inzet moet worden afgestemd op de zorgvraag van bewoners. Dat vereist in het ene geval verpleegkundige inzet, maar dat hoeft niet altijd. Wanneer de verpleegkundige een team op een goede manier kan coachen, is haar aanwezigheid niet voortdurend nodig.
Waarom is er geen norm vastgesteld voor nachtdiensten, weekenden en vakantieperiodes? Of is de zorg aan bewoners in een verpleeghuis in de nacht, de weekenden en de vakantieperiodes niet belangrijk genoeg? Hoe wordt met dit kwaliteitskader voorkomen dat zorgverleners afhankelijk zijn van de inzet van familieleden en mantelzorgers?
Voor de weekenden en de vakantieperiodes gelden de tijdelijke normen uit het kwaliteitskader weldegelijk. Aparte normen hiervoor formuleren is niet wenselijk. De normen geven geen specifieke invulling aan de benodigde inzet in de nacht. Het is aan de verpleeghuisorganisaties om in het kwaliteitsplan te beschrijven hoe zij in hun situatie de personeelssamenstelling in de nacht invullen. Daarbij is uiteraard van belang welke inzet voor de betreffende cliënten nodig is en welke andere faciliteiten de organisatie inzet (zoals bijvoorbeeld domotica). De bezetting in de nacht maakt onderdeel uit van de opdracht aan de sector om een lokale context-gebonden norm te ontwikkelen.
Aan welke voorzieningen wordt precies gedacht als het kwaliteitskader stelt dat er 24/7 aanvullende voorzieningen beschikbaar zijn voor (on)geplande zorg, vragen of toenemende complexiteit? Kunt u uw antwoord toelichten met voorbeelden?
Voorzieningen waaraan gedacht wordt bij aanvullende voorzieningen die 24/7 beschikbaar zijn voor (on) geplande zorg, vragen of toenemende complexiteit zijn het opschalen van personeel, zoals het inzetten van mobiele teams, het inroepen van specialisten ouderengeneeskunde, overleg met medisch specialist of gedragsdeskundige, tijdelijke overplaatsing van een cliënt naar een andere afdeling in dezelfde zorgorganisatie, het inschakelen van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) en het in gang zetten van meerzorg.
Aangezien de Inspectie voor de Gezondheidszorg is gevraagd om binnen drie maanden haar toezichtkader aan te passen op basis van de vereisten en opdrachten van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg, op welke wijze dient de inspectie dan toezicht te houden, als er geen daadwerkelijke norm is waar zij toezicht op dient te houden? Kunt u dit uitleggen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft het kwaliteitskader vertaald naar haar nieuwe toetsingskader. Vanaf 13 maart 2017 gebruikt de IGZ het nieuwe toetsingskader voor het toezicht op de ouderenzorg en gehandicaptenzorg (http://igz.nl/onderwerpen/verpleging-en-langdurige-zorg/verpleegzorg_voor_ouderen). De opdracht aan zorginstellingen is dat zij, met inachtneming van de minimumnormen uit het kwaliteitskader, zelf keuzes maken en sturing geven aan hun kwaliteitsbeleid en de personeelsbezetting die daarbij hoort. De zorg moet veilig zijn én persoonsgericht, beide elementen wegen even zwaar. De drie pijlers van het toetsingskader zijn: persoonsgerichte zorg, deskundigheid van medewerkers en hoe leidinggevenden ervoor zorgen dat medewerkers goede en veilige zorg kunnen leveren. Zorgaanbieders hebben tijd nodig om te voldoen aan de nieuwe normen binnen het Kwaliteitskader, waaronder de norm voor personeelssamenstelling. De IGZ zal hiermee rekening houden bij haar handhaving. Mocht de IGZ in de zorg een groot (acuut) risico op schade voor cliënten constateren, dan grijpt de IGZ in. De inspectie kan daarbij een maatregel opleggen als zij oordeelt dat de zorg onvoldoende is. Voor de IGZ is de context bepalend voor de inzet van handhavingsmaatregelen.
Op welke wijze past de Inspectie voor de Gezondheidszorg haar toezichtkader aan naar aanleiding van dit kwaliteitskader? Hoe gaat zij controleren op basis van dit kwaliteitskader?
Zie antwoord vraag 12.
Wat bedoelt het Zorginstituut met dat zorgorganisaties vanuit het kwaliteitskader de verantwoordelijkheid en het vertrouwen krijgen om in de lokale context continu samen aan de verbetering van kwaliteit van zorg en ondersteuning te werken?4
Het Zorginstituut bedoelt dat er rekening gehouden kan worden met regionale verschillen bijvoorbeeld in infrastructuur zoals bereikbaarheid en gebouwen, arbeidsmarkt, bevolkingskenmerken en verschillen in de bevolking zoals bevolkingsdichtheid en sociaal economische status. Met het kader wil het Zorginstituut stimuleren dat organisaties met en van elkaar leren en dat kan in veel gevallen goed in regionaal verband gebeuren.
Hoe verhoudt het mogen ontwikkelen van verschillende normen per locatie zich tot het maatschappelijke en politieke gevoel dat juist de ontwikkeling van personeelsnormen in de zorg zelf niet van de grond komt juist door gebrek aan heldere definities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gebrek aan heldere definities is niet de oorzaak van het feit dat in de zorg zelf geen personeelsnormen zijn ontwikkeld. In navolging van verschillende eerdere studies heeft ook de Kwaliteitsraad van het Zorginstituut in het kwaliteitskader geoordeeld dat landelijke normen geen recht doen aan de grote diversiteit van cliëntgroepen die verpleegzorg ontvangen en de verschillende omgevingen waarin verpleegzorg wordt geleverd. Op 5 februari 2017 heb ik de aanpak «Deskundig zorgpersoneel: Leren en ontwikkelen» aan uw Kamer gestuurd. In het rapport van Dageraad Advies dat daarbij is gevoegd, staan voorbeelden van zorgaanbieders die goede kwaliteit van zorg leveren met verschillende personele samenstellingen. Er zijn dus wel degelijk zorgaanbieders die heldere kaders hebben voor hun personele samenstelling wat leidt tot goede zorg.
Kunt u aangeven welke partijen zijn geconsulteerd en «voldoende draagvlak» geven aan de uitvoering van het kwaliteitskader?
Op 15 december 2016 is het concept Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, door de Kwaliteitsraad ter consultatie aangeboden aan ZN, VWS, IGZ, Verenso, V&VN, LOC, Actiz, BTN en Patiëntenfederatie Nederland. Op de website van het Zorginstituut worden in hoofdlijnen de reacties van deze partijen weergegeven en hoe deze in het kwaliteitskader zijn verwerkt. Ook wordt hier een toelichting gegeven over de opmerkingen die niet zijn verwerkt in de definitieve versie van het Kwaliteitskader met daarbij de argumenten van de Kwaliteitsraad voor dit besluit. Zelf heb ik van deze partijen vernomen dat zij zich kunnen vinden in het kwaliteitskader.
Welke mensen zullen zitting nemen in de stuurgroep en per wanneer zal deze stuurgroep starten?
Het kader bevat opdrachten aan de sector met bijbehorend tijdspad. Voor de sturing op de uitvoering van deze opdrachten heeft het Zorginstituut een stuurgroep opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de relevante sectorpartijen, inclusief cliënten en zorgkantoren. Zoals in het kwaliteitskader verwoord staat zal de stuurgroep de uitvoering van de opdrachten voor de sector ondersteunen en bewaken.
In deze stuurgroep zitten, Verenso, V&VN, LOC, Patiëntenfederatie Nederland, Actiz, BTN en ZN. Het Zorginstituut zit de stuurgroep voor totdat de sector dit zelf overneemt. De stuurgroep is voor het eerst samengekomen in maart 2017. Het is aan deze partijen zelf wie zij afvaardigen om deel te nemen aan de stuurgroep. De uitkomsten van de stuurgroep komen op de website van het Zorginstituut te staan.
Hoe worden mensen geselecteerd voor deze stuurgroep, en welke minimale eisen zijn er gesteld?
Zie antwoord vraag 17.
Wat moet de stuurgroep precies gaan doen?
Zie antwoord vraag 17.
Wat is precies de oorzaak geweest dat sectorpartijen geen overeenstemming konden vinden over het ontwikkelen van een kwaliteitsnorm voor 1 oktober 2016? Kunt u uw antwoord toelichten met onderbouwde argumenten waarom en welke sectorpartijen hier niet uitkwamen? Welke belangen hebben daar precies gespeeld?
In mijn brieven van 5 oktober 2016 (Kamerstuk 31 765, nr. 235) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 31 765, nr. 236) heb ik u geïnformeerd over het feit dat de sectorpartijen niet tot een door ieder gedragen voorstel voor een kwaliteitskader zijn gekomen.
Welk onderdelen van de uiteenlopende versies van de sectorpartijen zijn terechtgekomen in het huidige kwaliteitskader en welke delen zijn geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 16.
Met welke bestuurders van relevante partijen heeft de Kwaliteitsraad van het Zorginstituut gesproken en welke personen zijn uitgenodigd op de hoorzitting met experts bij de totstandkoming van het kwaliteitskader? Wat was de reden waarom deze partijen zijn uitgenodigd? Wie bepaalde de selectiecriteria?
De Kwaliteitsraad heeft bij de totstandkoming van het kwaliteitskader onder andere gesproken met de bestuurders van ZN, Verenso, V&VN, LOC, Actiz, BTN en Patiëntenfederatie Nederland. De regie en keuze over hoe de Kwaliteitsraad aan informatievergaring heeft gedaan was aan hen.
Welke personen namen deel in de commissie verpleeghuiszorg en wie is aangesteld als de externe deskundige bij de totstandkoming van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg? Hoe is de samenstelling van de commissie en de aanstelling van de externe deskundige tot stand gekomen?
Het is de bevoegdheid van het Zorginstituut een Kwaliteitsraad in te richten. De Kwaliteitsraad bestaat uit negen leden die op persoonlijke titel zijn benoemd vanuit de volle breedte van het zorgveld: langdurige zorg, ouderenzorg, ziekenhuiszorg, eerstelijnszorg, geestelijke gezondheidszorg en verpleegkundige zorg. Ook het perspectief van de cliënt, de methodologie en het meten en beschrijven van de kwaliteit van zorg, zijn als specifieke kennisgebieden benoemd en hebben een stem in de Kwaliteitsraad.
De Kwaliteitsraad heeft er voor gekozen uit zijn midden een tijdelijke commissie te vormen van zes leden te weten Jan Kremer, Niek de Wit, Henk Nies, Niek Klazinga, Petrie Roodbol en Sophia de Rooij. Er zijn verschillende externe deskundigen ingezet in de analysefase en tijdens het vervolgproces. Meer informatie hierover kunt u vinden op de website van het Zorginstituut.
Op basis van welke wetenschappelijke bronnen en welke beschikbare literatuur is het kwaliteitskader verpleeghuiszorg ontwikkeld? Kunt u deze wetenschappelijke bronnen/literatuur de Kamer doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
In het kwaliteitskader worden de verschillende bronnen benoemd in de voetnoten en bronvermelding.
Kunt u uitleggen waarom u spreekt van wetenschappelijke bronnen en het Zorginstituut betoogt dat er geen wetenschappelijk bewijs bestaat?
Jazeker. Er is door de Universiteit Maastricht een wetenschappelijke studie verricht die aantoont dat er géén wetenschappelijk bewijs is voor de relatie tussen de inzet van meer of hoger opgeleid personeel en de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen.
Is er daadwerkelijk gesproken met zorgverleners over de totstandkoming van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg omdat in dat kwaliteitskader is omschreven dat de commissie verpleeghuiszorg op basis van beschikbare literatuur, ervaringen en deskundigheid het concept kwaliteitskader heeft opgesteld? Zo ja, hoe vaak en met hoeveel zorgverleners is gesproken? Zo neen, met welke personen is dan wel gesproken?
De Kwaliteitsraad heeft verschillende relevante partijen, experts, belanghebbenden en zorgverleners geraadpleegd bij de totstandkoming van het kwaliteitskader. De regie hiervoor lag bij de Kwaliteitsraad.
Aan welke relevante partijen en welke vijf externe deskundigen heeft de commissie verpleeghuiszorg het concept kwaliteitskader voorgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u de reactie van deze vijf externe deskundigen openbaar maken?
Het concept kwaliteitskader is ter consultatie aangeboden aan ZN, Verenso, V&VN, LOC, Actiz, BTN, VWS, IGZ en Patiëntenfederatie Nederland. Daarnaast is het concept kwaliteitskader aan verschillende externe deskundigen voorgelegd. Op de website van het Zorginstituut worden in hoofdlijnen de reacties van deze externe deskundigen weergegeven en hoe deze in het kwaliteitskader zijn verwerkt. Ook wordt hier een toelichting gegeven over de opmerkingen die niet zijn verwerkt in de definitieve versie van het kwaliteitskader met daarbij de argumenten van de Kwaliteitsraad voor dit besluit.
Waarom is het kwaliteitskader alleen toegespitst op mensen met een ZZP-indicatie 4 tot en met 10, die aangewezen zijn op 24 uurs zorg en ondersteuning? Waarom is het kwaliteitskader niet toegespitst op alle zorginstellingen, dus ook op |verzorgingshuizen, ggz-instellingen en gehandicaptenzorginstellingen?
In andere deelsectoren, zoals onder andere de gehandicaptenzorg is een eigen kwaliteitskader in ontwikkeling. Daarnaast is in het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg aangekondigd dat de sector wordt opgeroepen om in 2017 op basis van dit kwaliteitskader een vertaalslag te maken en de kwaliteitsnormen voor «extramurale» verpleeghuiszorg nader uit te werken.
Kunt u aangeven hoe wordt geborgd dat cliënten bepalen hoe de kwaliteit van hun leven wordt gediend? Wat betekent «binnen de gegeven kaders» precies?
Het in beeld brengen van cliëntervaringen is een vereiste vanuit het kwaliteitskader. Deze informatie kan onder andere gebruikt worden voor verbetering en voor keuze informatie voor (potentiële) cliënten. Met binnen de gegevens kaders wordt bedoeld de gegeven kaders van wetgeving zoals de Wet langdurige Zorg.
Vindt u, aangezien in het kwaliteitskader is opgenomen dat zorgverleners nauw betrokken zijn bij het maken van een kwaliteitsplan en kwaliteitsverslag, dat dit in de reguliere werktijd moet gebeuren waardoor nog minder tijd over is voor verzorging en aandacht voor bewoners? U wilde toch minder bureaucratie? Kunt u dit uitleggen?
Kwaliteit komt tot stand in de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Zorgverleners hebben de meeste kennis over het verbeteren van kwaliteit en dat moet serieus genomen worden. Daarnaast zal leren en verbeteren en continue reflectie ook grotendeels plaatsvinden binnen de relatie tussen de cliënt en de zorgverlener. Door betrokken te zijn bij het maken van het kwaliteitsplan en kwaliteitsverslag werken zorgverleners op een cyclische en ontwikkelingsgerichte wijze mee aan de verbetering. De betrokkenheid kan op veel verschillende manieren worden georganiseerd, bijvoorbeeld via bijeenkomsten, via medezeggenschaporganen zoals de VAR of via teambesprekingen. Organisaties kunnen kiezen voor de manier die bij hen past.
Hebben verpleeghuizen behoefte aan een kwaliteitsmanagementsysteem? Is hier draagvlak voor? Wie gaat dat ontwikkelen en wat vinden zorgverleners hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verpleeghuizen werken vaak al met een kwaliteitsmanagementsysteem. Het is een hulpmiddel om systematisch kwaliteit inzichtelijk te maken, persoonsgerichte zorg en veiligheid van zorg te borgen en daarvan te leren. Aanbieders kunnen dit hulpmiddel voor zichzelf ontwikkelen of een beschikbaar systeem kiezen dat bij hen past.
Waarom stelt het kwaliteitskader verpleeghuiszorg dat onnodige keurmerken zoals de Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) op basis van het kwaliteitskader hun certificatieschema moeten herijken? Deelt u de mening dat het afgelopen moet zijn met bureaucratische keurmerken die niets bijdragen? Zo ja, bent u bereid dergelijke keurmerken te schrappen? Zo neen, waarom niet?
Met dit kwaliteitskader is het niet noodzakelijk om als aanbieder een keurmerk te hebben. Het staat de aanbieder vrij voor een keurmerk te kiezen. Indien een keurmerk gekozen wordt dan moet dit keurmerk in lijn met het kwaliteitskader zijn.
Erkent u dat het vreemd is dat het kwaliteitskader wel keurmerken en certificatieschema’s vereist maar niet voldoende personeel?
Nee. Het kwaliteitskader vraagt om gebruik te maken van een (erkend) kwaliteitsmanagementsysteem. Dat is wat anders dan een keurmerk. Bovendien zijn er tijdelijke minimumnormen voor personeelsamenstelling opgenomen die recht doen aan de grote diversiteit van cliëntgroepen en omgevingen waarin verpleegzorg wordt geleverd.
Op welke wijze wordt de € 100 miljoen ingezet die is vrijgemaakt om aan het kwaliteitskader te voldoen? Garandeert u dat dit niet in overlegclubs gaat zitten, maar in daadwerkelijk meer personeel?
De € 100 miljoen is bedoeld voor de verpleeghuizen waar verbetering van kwaliteit het hardste nodig is. Dit geld is daarmee een steun in de rug voor bewoners, hun naasten en medewerkers. In mijn brief van 13 januari 2017 (Kamerstuk 31 765, nr. 261) over het kwaliteitskader en meer recent die van 31 maart jl. heb ik u geïnformeerd over hoe de middelen worden ingezet. Zo is onder andere de betrokkenheid van de cliëntenraad en personeelsvertegenwoordiging een belangrijke voorwaarde. Dit geeft mij voldoende vertrouwen dat het geld daadwerkelijk op de werkvloer terechtkomt.
Waarom geeft u geen uitvoering aan de motie-Klever c.s. over het omarmen van het manifest ««Scherp op Ouderenzorg» die oproept het manifest te omarmen waarin gesteld wordt dat er minimaal twee bevoegde en bekwame zorgverleners op een groep van maximaal acht bewoners worden ingezet?5
Ik verwijs naar mijn brief van 13 januari 2017 (Kamerstuk 31 765, nr. 261). Het manifest roept op om vast te stellen «hoeveel zorgpersoneel nodig is om complete zorg te leveren». Tevens stelt het manifest «Hanteer totdat deze norm is vastgesteld als vuistregel: minimaal bevoegde en bekwame zorgmedewerkers op een groep van maximaal acht bewoners.» Het Zorginstituut stelt, net zoals het veld, dat de personeelsbezetting groeps- en contextgebonden moet zijn. Zorgzwaarte en de omgeving waarin de verpleeghuiszorg wordt gerealiseerd is immers in hoge mate bepalend voor de personeelsinzet. Mensen met dementie, de ziekte van Huntington, niet-aangeboren hersenletsel of een somatisch probleem hebben verschillende zorgbehoeftes en daarmee een andere inzet van personeel nodig. Tegelijk is in het kwaliteitskader een aantal minimumnormen opgenomen. Hiermee is een balans gevonden tussen noodzakelijke ruimte voor differentiatie en de noodzaak tot minimumnormen.
Erfpacht in Amsterdam |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Huiseigenaren Amsterdam hebben recht op duidelijke afspraken» van de NOS?1 en «Het stadsbestuur rekent zich rijk met de wijze waarop het de erfpacht bepaalt»2
Ja.
Deelt u de gedachte dat het Amsterdamse gemeentebestuur hier als monopolist de bewoners een aanbod heeft gedaan om de erfpacht voor eeuwig af te kopen? Zo ja, noopt dat niet tot extra bescherming? Zo nee, waarom niet?
Een aanzienlijk deel van Amsterdamse woningeigenaren bezit een woning op erfpachtgrond. Middels de erfpachtovereenkomst hebben de woningeigenaren een privaatrechtelijke overeenkomst (via de vestigingsakte van het erfpacht) die de erfpachter de bevoegdheid geeft om een aan een ander toebehorende onroerende zaak te houden en te gebruiken. De inhoud van het recht van erfpacht wordt bepaald door de wettelijke regeling van titel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek en hoofdzakelijk door partijen in de akte van vestiging. Het erfpachtrecht kan door partijen worden aangepast, bijvoorbeeld met het oog op een ander gebruik van de grond. Tussen de erfverpachter en erfpachter kunnen verder de eisen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen, die impliceren dat de redelijkheid en billijkheid zowel aanvullend als beperkend kunnen werken ten opzichte van wat is overeengekomen (6:248 BW). Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Voor gemeentelijke erfpacht geldt bovendien dat de gemeente gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiermee wordt erfpachters voldoende bescherming geboden.
Uit de contractsvrijheid vloeit daarnaast voort dat het elke erfpachter vrij staat het aanbod van de gemeente voor eeuwigdurende erfpacht af te slaan. Hij kan onder de huidige voorwaarden de erfpacht tot het einde van het huidige tijdvak, zoals eerder overeengekomen, voortzetten. Bij het aflopen van de huidige periode kan de erfpachter ervoor kiezen om onder het huidige stelsel van voortdurende erfpacht een nieuw tijdvak van 50 jaar aan te gaan, in plaats van over te gaan op eeuwigdurende erfpacht.
Herinnert u zich de vragen van de leden Visser en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de Ministers voor Wonen en Rijksdienst, van Financiën en van Veiligheid en Justitie over het bericht dat tienduizenden huizen nog altijd onverkoopbaar zijn door erfpacht (ingezonden 17 januari 2014)? Deelt u de toen verwoorde visie nog steeds dat aanpassing van de Wet op het financieel toezicht in dezen geen oplossing biedt?
Erfpacht is een zakelijk recht en kan daarom niet worden aangemerkt als een financieel product. Erfpacht is het recht om de grond van de erfverpachter te gebruiken. Dit betreft privaatrecht en valt onder de werking van het Burgerlijk Wetboek. Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Een dergelijk zakelijk recht kan niet worden onderworpen aan de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Een vergelijking kan worden getrokken met huur (een persoonlijk recht dat eveneens is geregeld in het Burgerlijk Wetboek) dat zelfs expliciet is uitgesloten (geen consumptief krediet) van de Wft. Derhalve ben ik met de Minister van Financiën nog steeds van oordeel dat aanpassing van de Wft geen oplossing biedt.
Deelt u de gedachte dat de keuze van de gemeente Amsterdam voor de theoretische methode van de residuele grondwaardeberekening ongewenst is, omdat die methode niet geschikt is voor een langdurig contract als erfpacht, nu de bouwkosten veel minder snel stijgen dan de marktwaarde van de woning?
De residuele grondwaardemethode is de meest gangbare methode om de grondwaarde te bepalen. Hierbij is de geschatte waarde van de grond het verschil (residu) tussen de marktwaarde van het object (de grond plus de opstal) en de waarde van de opstal (bepaald als de geschatte herbouwkosten inclusief sloop van het gebouw). De gemeente heeft haar beleid mede gebaseerd op advies van een door haar ingestelde commissie van onafhankelijke deskundigen; de «grondwaardecommissie Eeuwigdurende Erfpacht»3. Dat de bouwkosten minder snel stijgen dan de marktwaarde in Amsterdam, betekent dat de grondwaarden oplopen, niet dat de residuele methode ongewenst is. Met het erfpachtrecht heeft de erfpachter een recht gekregen de eigendom van Amsterdam te gebruiken gedurende een bepaald tijdvak. Wanneer dit tijdvak afloopt, volgt een nieuw tijdvak waarbij de grondwaardering en de voorwaarden kunnen worden aangepast. Het is dan ook aan de gemeente vanuit haar rol als erfverpachter om af te wegen welke voorwaarden zij overeen wil komen bij een, overigens vrijwillige, overstapmogelijkheid van de erfpachter naar eeuwigdurende erfpacht.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen tot afkoop van de erfpacht en kunt u daarbij ingaan op de factoren: onbeperkte aftrekbaarheid van betaling voor erfpacht (canon), niet-aftrekbaarheid van de afkoopsom voor de erfpacht en de (beperkte) aftrekbaarheid van rente op een lening ter financiering van de erfpachtafkoopsom?
Het is op dit moment niet mogelijk om te bepalen wat de gevolgen voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen tot afkoop van erfpacht zullen zijn. De voorstellen in hun huidige vorm bieden dusdanig veel keuzemogelijkheden aan erfpachters, dat het niet mogelijk is om te voorspellen hoeveel erfpachters voor welke optie zullen kiezen en op welke termijn deze keuzes gevolgen zullen hebben voor de rijksinkomsten.
In het algemeen heeft een keuze voor het betalen van een jaarlijkse canon ten opzichte van het afkopen mogelijk gevolgen voor de rijksinkomsten, als gevolg van de fiscale aftrekbaarheid. Canonbetalingen stijgen in principe jaarlijks met de inflatie, en de aftrekbaarheid van canonbetalingen is onbeperkt in tijdsduur en hoogte. Als de afkoopsom van eeuwigdurende erfpacht met een (hypothecaire) lening gefinancierd wordt, zijn de rentebetalingen over deze lening ook aftrekbaar, mits deze lening in een periode van ten hoogste 360 maanden ten minste annuïtair afgelost wordt. Hiermee is de aftrekbaarheid van de rentebetalingen begrensd. De afkoopsom zelf is niet aftrekbaar. Wanneer deze met eigen vermogen gefinancierd wordt, leidt dit mogelijk tot lagere belastbare vermogens in box 3 (afhankelijk van de opgebouwde spaartegoeden).
Heeft u overleg gevoerd met het gemeentebestuur van Amsterdam over de gevolgen voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen inzake de erfpacht? Zo ja, wat zijn de resultaten van die besprekingen, zo nee, waarom niet?
Het erfpachtstelsel is een gemeentelijke regeling. De invulling van het erfpachtstelsel is in beginsel een zaak tussen de erfpachter en de erfverpachter, waar voor de rijksoverheid geen rol weggelegd is. De besluitvorming over de voorgestelde overstapregeling van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht ligt bij het gemeentebestuur van Amsterdam. Daar inmenging van de rijksoverheid om deze reden niet gepast lijkt, zijn met het gemeentebestuur geen gesprekken gevoerd over de mogelijke gevolgen voor de rijksinkomsten van het huidige voorstel voor de overstapregeling.
De door het Europees Parlement aangenomen resolutie over matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resolutie van het Europees Parlement d.d. 2 februari jl. waarin lidstaten worden aangemoedigd matchfixing als een specifiek misdrijf te codificeren?1
Ja.
Kunt u aangeven of er momenteel in Nederland een dergelijke specifieke strafbaarstelling van matchfixing wordt onderzocht?
Een specifieke strafbaarstelling van matchfixing wordt niet onderzocht. Op dit moment is er geen behoefte aan extra wetgeving. Het OM geeft aan uit de voeten te kunnen met de huidige artikelen over oplichting en niet-ambtelijke omkoping. Bovendien biedt het Wetboek van Strafrecht mogelijkheden om naar geldstromen te kijken en verdachten te vervolgen voor witwassen en valsheid in geschrifte. Afhankelijk van de concrete zaak kan de meest effectieve insteek bepaald worden.
Bent u het eens met de stelling dat het wenselijk is nader onderzoek te verrichten naar de strafbaarstelling van matchfixing in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht er vooralsnog geen onderzoek zijn verricht naar de strafbaarstelling van matchfixing in Nederland, kunt u dan aangeven in hoeverre u naar aanleiding van de onderhavige resolutie bereid bent te onderzoeken op welke wijze de strafbaarstelling van matchfixing kan worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Nieuwe generatie IT-bedrijven klaagt over gebrek aan opdrachten van overheid’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe generatie IT-bedrijven klaagt over gebrek aan opdrachten van overheid»?1
Ja.
Is het waar, dat de overheid Nederlandse websitebouwers en digitale marketingbureaus nauwelijks werk gunt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
De rijksoverheid maakt haar aanbestedingen bekend via TenderNed, de online marktplaats voor aanbestedingen van de overheid. Ieder geïnteresseerd bedrijf kan zich hier registreren, kennis nemen van potentieel interessante aanbestedingen en besluiten hier op in te schrijven. Dit geldt uiteraard ook voor het MKB (midden- en kleinbedrijf), en dus ook voor de leden van de branche organisatie Dutch Digital Agencies (DDA). De rijksoverheid vindt goede samenwerking met alle marktpartijen, en dus ook het MKB, belangrijk.
Ook leden van DDA krijgen opdrachten van het Rijk. Gebleken is dat 65 bedrijven uit de leden lijst van DDA voorkomen in de inkoopuitgaven van de rijksoverheid. Dit zijn de uitgaven van het Rijk aan goederen en diensten bij leveranciers. In de periode 2010–2015 heeft het Rijk in totaal voor een bedrag van € 112.348.153,– aan opdrachten aan deze bedrijven verstrekt. In deze uitgaven is per jaar een stijgende lijn te zien: van ruim € 10 miljoen in 2010 naar ruim € 25 miljoen in 2015. Dit betreft over het algemeen kleinere opdrachten onder de drempelwaarde van Europese aanbestedingen (138.000 euro).
Hoeveel aanbestedingen van ICT-projecten bij de rijksoverheid hebben er in 2016 plaatsgevonden? Hoeveel Dutch Digital Agencies (DDA’s) hebben daaraan meegedaan?
In 2016 hebben binnen de rijksoverheid 75 Europese aanbestedingen met een ICT component plaatsgevonden. Dit zijn aanbestedingen boven de drempelwaarde van 138.000 euro. Deze zijn op TenderNed gepubliceerd. Er vindt geen rijksbrede centrale geautomatiseerde registratie plaats van de deelnemers aan deze aanbestedingen.
Hoeveel zijn er de eerste ronde doorgekomen? Aan hoeveel is uiteindelijk de opdracht gegund? Onderschrijft u de aanbeveling, dat de overheid de consultants vaker zou moeten laten samenwerken met de digitale bureaus? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten?
Van de Europese ICT aanbestedingen binnen de rijksoverheid is in 2016 geen opdracht gegund aan de leden van de DDA. Het betreft ICT aanbestedingen van verschillende aard, die niet altijd het werkveld van DDA raken.
Het is niet aan overheden om voor te schrijven dat consultants samen zouden moeten werken met de digitale bureaus. De Aanbestedingswet 2012 geeft volop mogelijkheden voor ondernemers om gezamenlijk in te schrijven op een opdracht. Het is aan ondernemers zelf om, binnen de grenzen van de wet, ook te kiezen voor een dergelijke samenwerking. In voorkomende gevallen kan dit een voordeel voor de inschrijvers opleveren, door de combinatie kunnen zij wellicht een betere inschrijving doen dan zij zelfstandig zouden kunnen doen. Ik verwijs voor de mogelijkheden ook naar de Handleiding Combinatieovereenkomsten (Bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 24 036, nr. 410).
Voorafgaand aan grotere ICT aanbestedingen wordt steeds vaker de dialoog en input van de markt gevraagd via marktconsultaties. Hiermee geeft de rijksoverheid de gelegenheid aan de markt mee te denken voordat de vraag definitief wordt gemaakt en in de markt wordt gezet.
Indien er blokkades zijn voor bedrijven om in te schrijven, dan staan wij open voor dialoog binnen de ruimte die de Europese Aanbestedingsrichtlijnen biedt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken een gesprek met DDA organiseren om eventuele blokkades te bespreken.
Hoe pakt u de aanbeveling van de Digicommissaris op, dat nieuwe ontwikkelingen door middel van experimenten worden aangepakt?
De Strategische I-Agenda Rijksdienst die op 2 december 2016 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 221) stelt dat de rijksoverheid blijft innoveren en verbeteren maar wel op een programmatische en gecontroleerde wijze. Bij kritische trajecten kiezen wij bij voorkeur voor gangbare en bewezen technologie.
Deelt u de opvatting van DDA's, dat de aanbestedingstrajecten van ICT-projecten te weinig ruimte laten voor experimenteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze houdt u rekening met de belangen van het midden- en kleinbedrijf in de IT-sector?
De Strategische I-Agenda Rijksdienst die op 2 december 2016 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 221) stelt dat de rijksdienst op het gebied van ICT trendvolger is en geen trendsetter. We stimuleren innovatie – vooral door toepassingen van gangbare technologie die nieuw is voor de rijksdienst – om nieuwe vormen van dienstverlening te realiseren, maar dan bij kleinschalige en minder kritische trajecten. Daarin kan zeker ook het MKB een rol spelen.