Het bezwaarschrift van een ouder, wiens dochter na het behalen van het havodiploma niet wordt toegelaten tot de vwo-opleiding op de eigen school |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat een leerlinge van het Amsterdamse Berlage Lyceum, die het havodiploma heeft behaald met goede cijfers, niet mag doorstromen naar de vwo-opleiding op dezelfde school?1
Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs bepaalt zelf de toelatingseisen tot de eigen school. Voor toelating tot het eerste leerjaar gelden wettelijke voorschriften.2 De toelating tot hogere leerjaren, inclusief de overstap van havo 5 naar vwo 5 is echter volledig aan de school. Het bevoegd gezag wordt wel geacht om de eigen toelatingseisen consequent en consistent te hanteren.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken in directe tegenspraak is met uw bewering in een recente brief aan de Tweede Kamer, waarin u stelt dat: «Leerlingen die de potentie hebben om te slagen op een hoger onderwijsniveau in het voortgezet onderwijs, hebben het recht die uitdaging aan te gaan. Dat geldt voor iedere overgang in het voortgezet onderwijs, zowel voor vmbo-havo als voor havo-vwo en het stapelen binnen het vmbo»?2 Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, bent u voornemens nog voor de zomervakantie de school hierop aan te spreken en te bepleiten, dat deze en leerlingen in een vergelijkbare situatie kunnen doorstromen naar de vwo-opleiding op de eigen school?
Jongeren hebben het recht om hun potentie tot volle wasdom te laten komen. De afgelopen jaren hebben mijn voorgangers en ik veelvuldig met de Tweede Kamer, de VO-raad en scholen voor voortgezet onderwijs gesproken over het bieden van kansen aan leerlingen. De aandacht in dit maatschappelijke debat richtte zich hoofdzakelijk op de overstap van het vmbo naar het havo, maar strekt zich feitelijk uit tot alle vormen van doorstroom naar een hoger niveau in het voortgezet onderwijs. Ik heb de onderwijssector aanvankelijk de ruimte gelaten deze overstap zelfstandig te reguleren. Dit heeft geleid tot de Toelatingscode vmbo-havo, maar helaas bleven scholen uiteenlopende aanvullende eisen stellen bij de toelating tot het havo. Dit leidde tot onduidelijkheid bij en onnodige belemmeringen voor leerlingen die een hoger vo-diploma willen behalen. Ik heb u dit voorjaar mijn voornemen kenbaar gemaakt om te komen tot een wettelijk doorstroomrecht.4 Een vmbo-diploma is vanzelfsprekend geen garantie voor het behalen van een havodiploma. Tegelijkertijd wil ik leerlingen die meer in hun mars hebben, de gelegenheid geven om zich volledig te ontplooien.
Met het wetsvoorstel doorstroomrecht havo wil ik een einde maken aan de schooleigen aanvullende toelatingseisen die een havoschool hanteert voor vmbo-gediplomeerde leerlingen. Parallel aan dit wetstraject zal ik onderzoeken welke aanvullende toelatingseisen door vwo-scholen gehanteerd worden, en of dit aanleiding is om ook een doorstroomrecht vwo te introduceren. Ik informeer u hier nader over in het najaar van 2017.
Kunt u aangeven hoeveel schoolbesturen in Nederland op dezelfde manier aanvullende eisen stellen aan leerlingen die na het behalen van een diploma willen «opstromen» of stapelen, waar het gaat over doorstroom binnen het vmbo, van vmbo naar havo en van havo naar het vwo? Om hoeveel leerlingen gaat het dan? Deelt u de mening dat deze handelwijze ongewenst is en dat daarmee de ambities en kansen van deze leerlingen (soms laatbloeiers) worden gesmoord? Zo ja, wilt u er naar streven deze barrières om te stapelen per direct uit de weg geruimd moeten worden?
Ik beschik niet over een landelijk overzicht van de per school geldende toelatingseisen. Door de verschillende monitoren van de Toelatingscode vmbo-havo heb ik een goed beeld welke toelatingseisen scholen hanteren voor gediplomeerde vmbo’ers die willen doorstromen naar het havo, maar voor de overstap van havo naar vwo beschik ik niet over informatie.5
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het Berlage Lyceum zich moet houden aan hetgeen in de eigen schoolgids staat vermeld over het doorstromen naar het vwo van scholieren die een havodiploma hebben gehaald?3 Is het naar uw mening juridisch houdbaar als scholen gaandeweg het schooljaar aanvullende normen of eisen stellen met betrekking tot die doorstroom? Vindt u het stellen van aanvullende normen wenselijk?
Het Berlage Lyceum heeft op dit moment de vrijheid om aanvullende eisen te stellen aan leerlingen die van het havo naar het vwo willen overstappen. De school dient deze aanvullende eisen duidelijk te vermelden in de eigen schoolgids (en idealiter op de website van de school), zodat havoleerlingen tijdig weten waaraan ze moeten voldoen. De school moet deze toelatingseisen consequent en consistent hanteren.
Het Berlage Lyceum heeft de toelatingseisen verwoord in het «Toetsbeleid en de bevorderingsnormen schooljaar 2016–2017».7 Om toegelaten te kunnen worden tot vwo 5 moet de leerling aan de volgende eisen voldoen:
Als de betreffende leerlinge aan de toelatingseisen van het Berlage Lyceum voldoet, dan dient de school haar leerlinge toe te laten tot het vwo. De leerlinge in kwestie voldeed echter niet aan alle bovengenoemde eisen.
Deelt u de mening dat uit onderzoek blijkt dat de resultaten van «stapelaars» niet onderdoen voor leerlingen die direct een havo- of vwo-diploma behalen?4
Ik ben bekend met dit onderzoek.
Bent u bereid en in staat deze vragen nog voor de zomervakanties van scholen te beantwoorden, zodat leerlingen die het betreft weten waar ze aan toe zijn?
Daar ben ik vanzelfsprekend toe bereid.
De werkwijze van de commerciële arbodienst GOED |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het opinieartikel van Magriet Oostveen in de Volkskrant met als titel «Deze brief onthult hoe een commerciële arbodienst denkt»?1
Ik vind het een goede zaak dat in de Volkskrant aandacht is besteed aan dit signaal. Het is onacceptabel dat werknemers die ziek zijn onder druk worden gezet om weer aan het werk te gaan. Ik heb overigens geconstateerd dat op de website van GOED B.V. een statement is gepubliceerd waarin GOED B.V. aangeeft te betreuren dat de betreffende medewerker met deze brief is geconfronteerd en de verstuurde brief niet past in de wijze waarop GOED B.V. met de medewerkers van zijn klanten wil omgaan.
Is het waar dat niet het advies van de huisarts, maar dat van de «inzetbaarheidsdeskundige» leidend is zoals GOED suggereert? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor de verzuimbegeleiding en re-integratie in het algemeen moet de werkgever zich laten bijstaan en adviseren door een bedrijfsarts en zo nodig andere (kern)deskundigen. Wat betreft de medische aspecten van verzuimbegeleiding geschiedt deze bijstand uitsluitend door een bedrijfsarts of onder diens verantwoordelijkheid.
Het behoort tot de professionaliteit van de bedrijfsarts om te komen tot een kwalitatief goede en onafhankelijke advisering inzake de inzetbaarheid van een werknemer gelet op diens medische situatie. De bedrijfsarts kan bij deze advisering overleg hebben met één of meerdere andere (kern)deskundigen en ook informatie inwinnen bij andere betrokken medische of paramedische deskundigen, bijvoorbeeld bij de huisarts. Die informatie kan de bedrijfsarts bij de beoordeling van de inzetbaarheid van de werknemer betrekken, maar is niet bepalend voor de inhoud van zijn advies aan de werkgever.
De bedrijfsarts kan een deel van zijn medische taken delegeren, bijvoorbeeld aan een inzetbaarheidsdeskundige. De bedrijfsarts blijft echter verantwoordelijk voor alle medische aspecten en adviezen van de verzuimbegeleiding. Als de werknemer zich niet kan vinden in het advies van de bedrijfsarts inzake zijn inzetbaarheid en werkhervatting, kan de werknemer hierover een deskundigenoordeel vragen aan het UWV.
Kunt u aangeven wat precies de functie-eisen en het opleidingsniveau zijn van een «inzetbaarheidsdeskundige» in dienst bij de commerciële arbodienst GOED?
Aan de opleiding van de inzetbaarheidsdeskundige zijn geen wettelijke eisen gesteld. Deze persoon heeft doorgaans een opleiding tot casemanager gevolgd op het niveau van het hoger beroepsonderwijs. De inzetbaarheidsdeskundige kan ook medisch geschoold zijn, maar is dat niet altijd het geval. De inzetbaarheidsdeskundige kan als casemanager zijn bijgeschreven in het register casemanager of «casemanager regie op verzuim».
De casemanager zoals die functioneert bij GOED B.V. heeft waarschijnlijk de rol van procesbegeleider. Hij of zij adviseert werkgevers over de procesgang zoals vastgelegd in de Wet verbetering poortwachter.
Klopt de constatering dat de genoemde «inzetbaarheidsdeskundige» helemaal geen bedrijfsarts is?
Ja. Casemanagers kunnen in de praktijk verschillende typen taakopdrachten hebben vanuit uiteenlopende achtergronden.
Zijn er überhaupt bedrijfsartsen in dienst bij GOED en hoe verhouden die zich tot de zogenaamde «inzetbaarheidsdeskundigen»?
GOED B.V. heeft meerdere bedrijfsartsen in dienst.
In het algemeen zijn de werkzaamheden van een casemanager of vergelijkbare functies als een inzetbaarheidsdeskundige te onderscheiden in taken die onderdeel uitmaken van de verzuimbegeleiding in medische zin, taken als procesbegeleider/bewaker van verzuimbegeleiding (conform Regeling procesgang 1e en 2e ziektejaar) en overige taken, bijvoorbeeld als coach of re-integratieconsulent. Belangrijk is dat de werkgever voor medisch inhoudelijke advisering is aangewezen op de adviezen van een bedrijfsarts. De bedrijfsarts kan een deel van zijn taken delegeren (taakdelegatie). Wanneer een bedrijfsarts taken die onderdeel zijn van de verzuimbegeleiding in medische zin delegeert aan een casemanager of een inzetbaarheidsdeskundige, blijft de bedrijfsarts verantwoordelijk voor het totaal van de medische aspecten van de verzuimbegeleiding.2
Volgens GOED B.V. geldt dat, voor zover bij GOED B.V. werkzame inzetbaarheidsdeskundigen medische taken verrichten, zij onder verantwoordelijkheid van bij GOED B.V. werkzame bedrijfsartsen werken. Niet-medische taken worden volgens GOED B.V. door bij GOED B.V. werkzame inzetbaarheidsdeskundigen niet onder taakdelegatie uitgevoerd, maar wel in samenwerking met bedrijfsartsen.
Vindt u het acceptabel dat GOED (ex-)borstkankerpatiënten brieven stuurt waarin zij een onjuiste voorstelling van zaken geeft en hen bovendien onder druk zet weer zo snel mogelijk aan de slag te gaan?
Het onder druk zetten van zieke mensen om weer aan het werk te gaan wanneer niet is vastgesteld dat zij daartoe in staat zijn, vind ik niet acceptabel.
Bent u bereid de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA) aan te sporen direct onderzoek te doen naar de werkwijze van GOED? Kunt u uw antwoord toelichten?
SBCA is de beheerder van het schema met de certificatie-eisen voor arbodiensten en heeft niet de taak om individuele gevallen te onderzoeken. SBCA verstrekt immers zelf geen certificaten aan arbodiensten.
Certificaten worden verstrekt door daartoe aangewezen certificerende instellingen. Op dit moment zijn twee certificerende instellingen aangewezen voor het afgeven van certificaten aan arbodiensten. Zoals blijkt uit de op de website van de SBCA gepubliceerde lijst van gecertificeerde arbodiensten, is het certificaat aan GOED verleend door de certificerende instelling DNV GL Business Assurance B.V.
Van DNV GL heb ik begrepen dat zij voornemens is bij de eerstvolgende jaarlijkse audit bij GOED B.V. te bezien of dusdanige maatregelen zijn genomen dat in de toekomst geen brieven meer aan zieke werknemers worden verstuurd waarin deze onder druk worden gezet om werkzaamheden te hervatten. Zie ook het antwoord op vraag 9 over ondermeer de uitleg over de audit.
Hoeveel mensen zijn er in dienst van de SBCA en op hoeveel gecertificeerde arbodiensten houdt zij toezicht?
Zoals ook in het antwoord op vraag 7 is aangegeven houdt de SBCA zelf geen toezicht op arbodiensten. Op de website van de SBCA worden registers met de namen van ca. 170 gecertificeerde externe en interne arbodiensten vermeld.
Hoe vindt het toezicht in de praktijk plaats? Hoe vaak heeft dit toezicht geleid tot sancties en/of het intrekken van de certificering?
Een ministerieel aangewezen certificerende instelling (CI) verleent een certificaat aan een arbodienst nadat zij heeft vastgesteld dat de arbodienst voldoet aan de eisen. Uitgangspunten daarbij zijn de bepalingen uit het certificatieschema arbodienstverlening en de vastgestelde werkwijze van de certificerende instellingen. Het certificatieschema en de werkwijze van de certificerende instellingen zijn opgenomen in bijlagen bij de Arbeidsomstandighedenregeling (zie de bijlagen IIa en IIb bij de Arbeidsomstandighedenregeling).
Ook nadat een certificaat is verleend aan een arbodienst houdt de CI toezicht op de certificaathouder. Ieder jaar vindt een tussentijdse audit plaats door de CI. Deze wordt uitgevoerd aan de hand van auditplannen. De organisatie van taakdelegatie bij arbodiensten is één van de aandachtpunten in die auditplannen. Arbodiensten moeten in hun kwaliteitsdocumenten aandacht besteden aan de organisatie van taakdelegatie. Als een CI vaststelt dat taakdelegatie niet goed is geregeld in het kwaliteitssysteem van de arbodienst of in de praktijk tekort schiet, zal zij verlangen dat de arbodienst dit corrigeert.
CI’s kunnen besluiten tot het niet verlenen, het schorsen of het intrekken van een certificaat. Navraag bij de Inspectie SZW heeft geleerd dat in het afgelopen jaar door de beide certificerende instellingen in totaal vijf certificaten van arbodiensten zijn ingetrokken. Ze hebben in het afgelopen jaar geen certificaten geschorst.
Indien de CI weet of kan weten dat de veiligheid en gezondheid van werknemers en derden in gevaar wordt of kan worden gebracht door werkzaamheden die door een door haar afgegeven certificaat worden gereguleerd, moet de CI dit melden aan de Inspectie SZW, conform artikel 1.5e, lid 3 van het Arbobesluit.
De Inspectie SZW heeft overigens het voornemen dit najaar een onderzoek uit te voeren naar de certificering van arbodiensten en kerndeskundigen en de kwaliteit van de producten die daaruit voortkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke misstanden zich bij GOED en overige arbodiensten in het vervolg niet meer voor doen?
Per 1 juli jl. heb ik in de Arbowet een aantal wijzigingen aangebracht. Met de aangepaste wet vergroot ik de betrokkenheid van werknemers bij de arbodienstverlening. Zo wordt de positie van de preventiemedewerker versterkt, krijgt het medezeggenschapsorgaan een grotere rol bij het arbobeleid en worden de randvoorwaarden voor het handelen van de bedrijfsarts aangescherpt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het basiscontract waarin de werkgever met de bedrijfsarts of arbodienstverlener verdergaande dienstverlening overeen dient te komen. Onderdeel daarvan is ondermeer een «second opinion» van een andere bedrijfarts als de werknemer het niet eens is met het advies van de eerste bedrijfsarts. Ook dient de zelfstandig gevestigde bedrijfsarts, in navolging van arbodiensten, over een klachtenregeling te beschikken.
Daarnaast heb ik zeer recent opdracht gegeven aan het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) om een onderzoek te doen naar de praktijk van taakdelegatie en taakherschikking in de bedrijfsgezondheidszorg. Belangrijke aanleiding hiervoor is het rapport van de kwartiermaker instroom bedrijfsarts over het bevorderen van de instroom in de opleiding tot bedrijfsarts, dat ik recent naar de kamer stuurde.3 Daarin wordt gesteld dat het van belang is om een nadere inventarisatie te doen naar hoe bij taakdelegatie en taakherschikking wordt gewerkt binnen de wettelijke vereisten. Een belangrijk aspect daarbij is het verkrijgen van inzicht in de condities waaronder taakdelegatie op een verantwoorde wijze vorm kan krijgen. De studie zal nog dit jaar worden afgerond, waarna ik met de betrokken brancheverenigingen en beroepsgroepen in overleg ga over de resultaten.
De plannen van postbedrijf Sandd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u al enkele maanden in het bezit bent van plannen van postbedrijf Sandd om post goedkoper te verzenden dan PostNL?1 Zo ja, wanneer heeft u die plannen voor het eerst bekeken en wat is uw reactie hierop?
Op 10 november 2016 heb ik van Sandd vertrouwelijk hun informatiememorandum voor uitvoering van de UPD mogen ontvangen. Ik heb aan Sandd laten weten het informatiememorandum te zullen betrekken bij de analyse toekomst postmarkt en de onderliggende onderzoeken, zoals de evaluatie van de UPD, die ik u op 10 juli jl. heb toegestuurd2.
Kunt u een uitgebreidere schriftelijke reactie op de plannen aan de Kamer sturen voorafgaand aan de bespreking van de analyse van de postmarkt met de Kamer? Zo ja, wanneer kan de Kamer de analyse en de reactie op de plannen van Sandd ontvangen?
Zie mijn brief over de plannen van Sandd die ik u tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen heb doen toekomen.
Deelt u de mening dat vernieuwing in de wereld van de post prima is, maar niet ten koste mag gaan van de beloning van de postbezorgers? Zo ja, ziet u in de plannen van Sandd voorstellen die ingaan tegen het wijzigingsvoorstel Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011? Zo ja, welke zijn dat en wat is uw reactie daarop?
In elke markt, en dus ook in een markt waarin sprake is van volumedalingen en scherpe concurrentie op prijs, moet ervoor worden gewaakt dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt onnodig onder druk komen te staan. Daar hebben we generieke regelgeving voor en in de postmarkt specifieke regelgeving volgens het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Uiteraard moet de partij die de UPD verzorgt voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Sandd laat weten dat indien zij de UPD zou uitvoeren het bedrijf de transitie van overeenkomst van opdracht naar arbeidsovereenkomst versneld zou kunnen doorvoeren.
Welke criteria op het gebied van arbeidsomstandigheden hanteert u bij het aanwijzen van een nieuwe uitvoerder van de Universele Postdienstverlening (UPD)?
Zoals in het antwoord op vraag 3 gesteld dienen postvervoerders zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Dat geldt in het bijzonder voor de uitvoerder van de UPD. Daaronder valt ook wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van de Commissie Vreeman dat het uitgangspunt van 100% arbeidsovereenkomsten in de postsector, nog steeds het doel moet zijn van de uitvoerder van de UPD?
In het Tijdelijk Besluit Postbezorgers is gekozen voor een minimumpercentage van 80%. Hierdoor hebben postvervoerders in een markt waarin de postvolumes gedurende het jaar niet stabiel zijn en bovendien aan sterke krimp onderhevig zijn, nog enige flexibiliteit om de bedrijfsvoering adequaat aan te kunnen passen aan de vereiste fluctuerende inzet van menskracht. Ik heb eerder in de Kamer gesteld dat het behouden van enige flexibiliteit, zeker gelet op de huidige marktomstandigheden, gewenst is.
Is het waar dat Sandd zich niet aan de wettelijke afspraken houdt van minimaal 80% van de werknemers in vaste dienst? Zo ja, is Sandd nog steeds de postbezorger die de overheid gebruikt?2 Zo ja, deelt u de mening dat de overheid de druk op Sandd moet opvoeren, dan wel de samenwerking moet opzeggen om te zorgen dat Sandd zich aan de wettelijke afspraken houdt? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt onafhankelijk toezicht op de naleving van de regelgeving op de postmarkt, ook op de naleving van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers. Het is daarom niet aan mij om hier een uitspraak over te doen.
Sandd verzorgt op dit moment voor de rijksoverheid de binnenlandse 72-uurs postvoorziening. Het opzeggen van een reeds afgesloten overeenkomst kan binnen de grenzen die de overeenkomst zelf en het Burgerlijk Wetboek daaraan stelt. Het is in principe niet mogelijk een overeenkomst te ontbinden op basis van (het vermoeden) overtreding van regelgeving.
Oneerlijke mededinging in wegtransport |
|
Rob Jetten (D66), Cem Laçin (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: 400 «foute» transporteurs in het vizier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat er een «wedloop» is tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de transporteurs en dat het de ILT de grootste moeite kost bedrijven in het gareel te houden?
Het valt niet te ontkennen dat het voor een bedrijf uit oogpunt van economisch gewin verleidelijk kan zijn om zich aan de regels te onttrekken en steeds nieuwe methoden te ontwikkelen om de opsporing ervan te ontlopen. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het gebied van manipulatie.
Herkent u de klacht van de ILT «steeds achter de feiten aan te lopen» doordat de sector steeds nieuwe vormen van manipulatie vindt? Hoe beoordeelt u dit?
Nee, de ILT constateert wel dat er steeds meer geraffineerde methoden van manipulatie worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door manipulatie in het systeem van het motormanagement. Vanzelfsprekend duurt het even voordat een nieuwe vorm van manipulatie wordt herkend en ontdekt. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor de ontwikkelingen bij te houden.
Klopt de inschatting van de ILT dat er in Nederland misschien wel duizenden voertuigen rondrijden met gemanipuleerde software? Kunt u aangeven hoe groot het probleem is waarop de ILT nu is gestuit?
De inspecties van de ILT worden risicogestuurd uitgevoerd. Bij gerichte inspecties treft de ILT ongeveer bij een op de zes voertuigen enige vorm van manipulatie aan. Deze manipulatie komt soms pas naar voren bij nader onderzoek aan het voertuig of bij analyse van bedrijfsgegevens. Aangezien het om gerichte inspecties gaat, zegt het aantal ontdekte gevallen van manipulatie niets over de totale omvang ervan.
Bent u van mening dat er binnen de ILT voldoende kennis en capaciteit aanwezig zijn om genoemde manipulaties effectief aan te kunnen pakken of -nog beter- te voorkomen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen om deze lacune in aanwezige kennis en/of capaciteit op te vangen?
Ja, om manipulatie te kunnen ontdekken worden inspecteurs van de ILT voortdurend bijgeschoold en uitgerust met de benodigde apparatuur voor de detectie van mogelijke manipulatie. Het gaat er hierbij ook om dat inspecteurs alert zijn op signalen die duiden op mogelijke manipulatie. Daarnaast gaat de ILT met de koersverandering die in 2016 is ingezet, nadrukkelijk verder met een risicogestuurde aanpak, waarbij met behulp van data-analyse (met inachtneming van wettelijke beperkingen zoals privacy) meer gerichte informatie kan worden benut.
In het Meerjarenplan van de ILT zullen op basis van de ILT-brede risicoanalyse, die u op 6 juli 20172 is toegezonden, keuzes worden gemaakt over de inzet van de capaciteit bij de ILT.
Bij de aanpak van de manipulatie zoekt de ILT ook de samenwerking met andere partijen. De samenwerking met een vrachtwagenfabrikant, zoals ook in de uitzending naar voren kwam, is daar een voorbeeld van. De betreffende fabrikant heeft nu alle werkplaatsen in Europa de instructie gestuurd om bij onderhoudsbeurten te controleren op de inbouw van units die de registratie van tachografen ontregelen.
Daarnaast wordt in internationaal verband in de Euro Control Route (ECR, samenwerkende Europese controlediensten) en TISPOL (samenwerkende Europese verkeerspolitiediensten) samengewerkt en worden ervaringen met fraude en manipulatie uitgewisseld. De ILT vervult hierin een leidende rol.
Het bericht ‘Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het feit dat u in uw antwoorden op eerdere vragen veroordeelde tbs'ers «patiënten» noemt niet een schoffering van echte patiënten?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. Een patiënt is iemand aan wie medische hulp wordt geboden in geval van letsel, ziekte of een aandoening. Constaterende dat bij tbs-gestelden is vastgesteld dat zij lijden aan één of meer psychische stoornissen en daarvoor medisch worden verpleegd en behandeld, zijn zij patiënt.
Bent u bereid voortaan in uw beleidsstukken en communicatie over tbs’ers niet meer te spreken over «patiënten» maar over «veroordeelde criminelen»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken betreffende de behandeling van de claims van nabestaanden van slachtoffers van standrechtelijke executies in voormalig Nederlands-Indië?
Er zijn in totaal 59 claims van weduwen onder de in de Staatscourant gepubliceerde bekendmaking ingediend. In 15 gevallen is de vergoeding van € 20.000 uitgekeerd. De overige claims voldoen op dit moment niet aan de voorwaarden.
Bent u bereid de termijn voor indiening van een verzoek om schadevergoeding, die op korte termijn afloopt, opnieuw te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2015 heeft het kabinet besloten de oorspronkelijke indieningsperiode te verlengen met een periode van twee jaar. Sinds 11 september 2015 zijn er tien nieuwe claims van weduwen ontvangen: vijf in de 2e helft van 2015, vijf in 2016 en geen in 2017. Op het moment dat de bekendmaking op 11 september 2017 eindigt, hebben weduwen 4 jaar de tijd gehad een claim in te dienen. Dit is een ruime termijn voor het indienen van claims. Gezien de bijzondere aard van de zaak ziet het kabinet echter aanleiding de termijn voor indiening nog eens met twee jaar te verlengen.
Bent u tevens bereid de civielrechtelijke regeling uit te breiden zodat niet alleen weduwen, maar ook kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in aanmerking kunnen komen voor een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een aantal zaken van de kinderen loopt nu bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft, in afwijking van haar eerdere oordeel in de Rawagede-zaak, in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Staat ook ten opzichte van de kinderen geen succesvol beroep op verjaring kan doen. In overleg tussen partijen wordt er op aangestuurd om over de verjaring versneld in hoger beroep een oordeel van het gerechtshof te krijgen.
De afbraak en inbeslagname van door Nederland gefinancierd zonne-energie project door Israël |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten in het Palestijnse dorp Jubbet adh Dhib zonder vooraankondiging een door Nederland gefinancierd zonne-energie project hebben afgebroken en grotendeels in beslag hebben genomen?1
Ja.
Wat is de directe schade die het gevolg is van de afbraak en inbeslagname van dit project? Wat is de totale investering van Nederland in het desbetreffende project?
De schade is ongeveer € 40.000. De totale Nederlandse bijdrage voor het project, dat werd uitgevoerd in tien Palestijnse gemeenschappen, was € 494.961.
Welke functies vervulde het betreffende project voor de lokale bevolking? Wat zijn de humanitaire gevolgen van de afbraak voor de bewoners van Jubbet adh Dhib?
Dankzij het project had het dorp een betrouwbare energievoorziening. Nu de panelen weggehaald zijn is het dorp afhankelijk van een generator die de inwoners ongeveer 2 uur stroom per dag geeft.
Op welke wijze heeft u bij de Israëlische autoriteiten tegen de afbraak en inbeslagname geprotesteerd? Hoe hebben de Israëlische autoriteiten op uw protest gereageerd?
De Tijdelijk Zaakgelastigde in Tel Aviv heeft krachtig geprotesteerd bij de verantwoordelijke Israëlische autoriteiten en aangedrongen op teruggave van de in beslag genomen goederen. Minister-President Rutte heeft de Nederlandse zorgen over het Israëlische optreden uitgesproken in een onderhoud met premier Netanyahu. Volgens de Israëlische autoriteiten zijn de panelen in beslag genomen vanwege het ontbreken van vergunningen. Premier Netanyahu heeft per brief laten weten dat de panelen teruggegeven zullen worden aan Nederland. Nederland is nog in gesprek met de verantwoordelijke Israëlische autoriteiten over teruggave ten behoeve van het getroffen dorp.
Hoe beoordeelt u de omstandigheid dat de bewoners van Jubbet adh Dhib sinds 1988 diverse aanvragen bij de Israëlische autoriteiten hebben ingediend voor aansluiting op het elektriciteitsnet en dat Israël deze telkens heeft geweigerd, terwijl nederzettingen en buitenposten in de omgeving van Jubbet adh Dhib wel zijn aangesloten?2
De bewoners van het dorp hebben de afgelopen 20 jaar ten minste vier verzoeken ingediend bij de verantwoordelijke Israëlische autoriteiten om aangesloten te worden op het elektriciteitsnetwerk. Alle verzoeken zijn afgewezen. Het verschil in kwaliteit van leven tussen de nederzettingen die aangesloten zijn op basisvoorzieningen voor water en elektriciteit en de Palestijnse dorpen die dat niet zijn, draagt bij aan de ongelijkheid en vergroot de spanningen.
Is het waar dat Israël onder het internationaal humanitair recht verplicht is basisvoorzieningen te verlenen aan de lokale burgerbevolking in bezet Palestijns gebied, waaronder elektriciteit? Zo ja, in welke mate komt Israël deze verplichting na, ook en vooral in Area C van de Westelijke Jordaanoever?
Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Het gaat om humanitaire basisbehoeften als toegang tot (drink)water, medische zorg en levensonderhoud. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval.
Is het waar dat Israël onder het internationaal humanitair recht geen voorzieningen mag vernielen waarmee in bezet Palestijns gebied humanitaire hulp wordt geboden en in beginsel de verplichting heeft het werk van humanitaire hulporganisaties te faciliteren? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het standpunt3 van EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini dat het bij het bieden van humanitaire hulp in bezet Palestijns gebied «niet mogelijk» en «niet denkbaar» is om vooraf toestemming aan de Israëlische autoriteiten te vragen en dat het «onze humanitaire plicht» is deze hulp te bieden?
Het Israëlisch beleid waarbij niet of nauwelijks vergunningen worden afgegeven voor humanitaire en/of ontwikkelingsprojecten in Area C maakt het uiterst lastig de hulp te verstrekken met een vergunning. In sommige gevallen, waarbij humanitaire hulp snel geboden moet worden, is het bovendien praktisch ondoenlijk om een langdurig traject voor vergunningen te doorlopen als dat zou betekenen dat er zes maanden of nog langer gewacht moet worden. Daarom coördineren hulporganisaties de projecten door Israël op hoofdlijnen te informeren.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Europese Rekenkamer4 dat de Europese Commissie heeft nagelaten haar invloed aan te wenden om Israël ten aanzien EU-projecten in bezet Palestijns gebied tot constructieve samenwerking te bewegen? Is er enige voortgang in de «structured dialogue» hierover tussen de EU en Israël?
De EU dringt bij Israël aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking, via publieke verklaringen, in bilaterale contacten, bij bijeenkomsten als de Ad Hoc Liasion Committeeen de gestructureerde dialoog. Deze inzet heeft nog niet geleid tot een veranderende opstelling aan Israëlische zijde. Er zijn binnen de EU afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding.
Deelt u de mening, mede in het licht van de motie Knops c.s.5, dat Israël de in Jubbet adh Dhib inbeslaggenomen voorwerpen dient te retourneren en de schade die door de afbraak van het project is veroorzaakt dient te vergoeden? Welke stappen gaat u zetten, bilateraal en in Europees verband, om dat te bevorderen?
Op dit moment is het kabinet op alle niveaus in contact met de Israëlische autoriteiten over teruggave van de goederen, wat ertoe geleid heeft dat Premier Netanyahu opdracht heeft gegeven de panelen terug te geven aan Nederland. Het kabinet is in contact met andere EU-lidstaten over mogelijke steun voor de inzet om de panelen teruggeplaatst te krijgen in het getroffen dorp.
Het signaal dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel in meerdere gemeenten te lang is en de kwaliteit van de rolstoel ook bij aanpassingen en reparaties regelmatig onder de maat is |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u eveneens signalen dat de doorlooptijd voor het verkrijgen van een rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, te lang is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Na navraag bij Ieder(in) heb ik recent het signaalrapport van Ieder(in) ontvangen dat in juni door Ieder(in) is opgesteld naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Bergkamp aan Ieder(in) over de meldingen die bij het Nationale Zorgnummer (NZN) binnen zijn gekomen op het gebied van hulpmiddelen. Dit rapport was tot heden bij zowel mij als bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) onbekend. Ik heb met de VNG afgesproken zowel het rapport als recente meldingen die bij het NZN en Ieder(in) zijn ontvangen nader te analyseren. Zodra deze analyse gereed is, zal ik u over de uitkomsten informeren.
Ontvangt u eveneens signalen dat de kwaliteit van de rolstoel, ook bij aanpassingen en reparaties, regelmatig onder de maat is in meerdere gemeenten en bent u van mening dat dit eigenlijk al jarenlang een probleem is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een analyse te maken van de problemen met betrekking tot de doorlooptijden voor het krijgen, aanpassen of repareren van een rolstoel in diverse gemeenten, de kwaliteit hiervan en de bejegening van mensen? Bent u vervolgens bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op basis hiervan een verbeterplan voor de toekomst te formuleren? Kunt u daarbij met veldpartijen bekijken welke innovatieve, creatieve ideeën er al bestaan in het veld of uitgerold zouden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten hoe en door wie er wordt toegezien op de kwaliteit van het Nationaal Keurmerk Hulpvoorzieningen? Wat zegt dit keurmerk over een aanbieder van hulpvoorzieningen? Op wat voor manier kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is?
Het Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen (NKH) is in 2016 opgericht door Firevaned (de branchevereniging voor aanbieders van revalidatie- en mobiliteitshulpmiddelen) en wordt beheerd door de Stichting Kwaliteitsbevordering voor de Hulpmiddelenbranche (SKH).
NKH erkende bedrijven worden elk jaar gecontroleerd of ze nog voldoen aan de kwaliteitseisen door onafhankelijke instellingen zoals het Keurmerkinstituut, Lloyd’s Register Nederland B.V. of Kiwa Nederland B.V. Het keurmerk waarborgt dat gebruikers en gemeenten informatie krijgen over het hulpmiddel, een deskundig advies krijgen en de garantie krijgen dat het hulpmiddel veilig is. Naast een duidelijke uitleg krijgt de gebruiker ook nazorg en service en bestaat er een klachtregeling met een onafhankelijke klachtencommissie. In de NKH erkenningsregeling zijn voorts afspraken opgenomen dat indien een reparatie aan een medisch hulpmiddel van een eindgebruiker meer dan 24 uur duurt, deze eindgebruiker een oplossing in de vorm van een vervangend middel of een passende voorziening of dienst wordt aangeboden
Lokale overheden kunnen aan de hand van het NKH controleren of de kwaliteit van hulpmiddelen van een bepaalde aanbieder voldoet. Daarnaast heeft de VNG in 2014 samen met Firevaned de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen ontwikkeld, die nog steeds door veel gemeenten gebruikt wordt. Daarin is onder andere opgenomen dat de gewenste levertijd onderdeel is van de overeenkomst met een gemeente. Via contractuele afspraken (en de verantwoording daarover) kunnen lokale overheden erop toezien dat de kwaliteit van hulpmiddelen voldoende is.
De doorberekening van kosten van toezicht en tuchtrecht aan deurwaarders en schuldenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke manier moeten deurwaarders volgens u opdraaien voor de kosten die voortvloeien uit de wetswijziging naar aanleiding van het wetsvoorstel Doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht (Kamerstukken 34 145)? Is het nu juist wel of juist niet uw bedoeling dat deze kosten doorbelast zullen worden aan schuldenaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is – zoals ook in de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht uiteen is gezet – aan de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) te bepalen op welke wijze de kosten die de KBvG aan de Staat dient te voldoen worden doorbelast aan de leden. De wet laat de KBvG daar vrij in. Het is niet aan mij daarin voor te schrijven wat de juiste wijze van doorberekening is. Wel hecht ik er aan te benadrukken dat de wet geen grondslag biedt voor het doorbelasten van de kosten aan de schuldenaren. In de bekostigingssystematiek van gerechtsdeurwaarders bestaat formeel enkel een relatie tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder, niet tussen laatstgenoemde en de schuldenaar. De bedragen die de gerechtsdeurwaarder voor zijn handelingen namens de schuldeiser aan een schuldenaar in rekening mag brengen liggen vast in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (het Btag). Daarin heeft de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht geen verandering gebracht.
In hoeverre klopt het dat onder andere het notariaat deze kosten wel vergoed krijgt? Op welke manier wordt er invulling gegeven aan het principe gelijke monniken, gelijke kappen, zoals tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is onderschreven door uw voorganger?1
Ook de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dient wanneer de wet in werking is getreden de kosten voor toezicht en tuchtrecht aan de Staat te voldoen. De KNB kan dat verhalen op haar leden. Hoe dat gebeurt is aan de KNB. Net als gerechtsdeurwaarders kunnen notarissen die kosten verwerken in hun prijsstelling. Daarin bestaat geen verschil tussen notarissen en gerechtsdeurwaarders. Wel zal in het geval van de notarissen – zoals ook bij de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht is aangekondigd door mijn ambtsvoorganger – een wetsvoorstel worden ingediend dat er mede toe strekt de mogelijkheid te bieden de financiering via een fonds te laten verlopen.
Waarom geldt een tegemoetkoming in de kosten niet voor deurwaarders? Bent u ervan op de hoogte dat de beroepsgroep een forse financiële strop boven het hoofd hangt als zij deze kosten zelf moeten betalen?
Er geldt geen tegemoetkoming in de kosten voor anderen, noch voor de gerechtsdeurwaarders. Voor het overige verwijs ik u naar de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht.
Klopt het dat de doorberekening van de kosten aan deurwaarders er in de praktijk op neer zal komen dat ofwel de schuldenaars ofwel de opdrachtgevers ofwel allebei opdraaien voor de betaling hiervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre vindt u dat proportioneel?
Nee, het komt niet ten laste van de schuldenaren. In Nederland worden vaste schuldenaarstarieven gehanteerd voor ambtshandelingen. Hierin zijn de kosten doorberekening niet meegenomen en deze kunnen door de vaste tarieven ook niet via een andere weg ten laste komen van schuldenaren. Of en hoe het ten laste komt van de schuldeisers, is aan de gerechtsdeurwaarders. Ik verwijs u hieromtrent naar de parlementaire behandeling van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht waarbij deze vraag uitgebreid aan de orde is geweest.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan artikel 57 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet waarin staat dat bij verordening regels worden gesteld betreffende de inrichting van een algemene klachten- en geschillenregeling voor gerechtsdeurwaarders, waaronder de instelling van een geschillencommissie? Wordt de beroepsgroep daarvoor gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zal dit dan betekenen dat ook deze kosten doorbelast worden aan de schuldenaren?
De KBvG wordt niet gecompenseerd voor het voldoen aan de wettelijke verplichtingen (zoals deze ex. art. 57 lid 3 Gdw). Gerechtsdeurwaarders zijn niet gerechtigd rechtstreeks kosten door te berekenen aan schuldenaren. De schuldenaarstarieven die de schuldenaar (via de gerechtsdeurwaarder) aan de schuldeiser betaalt voor de handelingen die de gerechtsdeurwaarder verricht en de kosten die deze maakt, staat opgesomd in het Btag. Deze kosten dienen rechtstreeks samen te hangen met het verrichten van een ambtshandeling. Ik verwijs u hieromtrent ook naar het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke financiële strop voor de deurwaarders voor het instellen van een geschillencommissie?
Er is voor de KBvG een wettelijke verplichting om een geschillencommissie in te richten (art 57, derde lid van de Gerechtsdeurwaarderswet). De KBvG is daar mee bezig. De kosten worden meegenomen in de jaarlijkse begroting van de KBvG. Deze begroting wordt aan de leden voorgelegd en vastgesteld in de ALV.
In hoeverre acht u het proportioneel dat wetsvoorstel doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht volgens de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) tot een lastenverhoging van € 3.867 leidt voor een gemiddelde gerechtsdeurwaarder en tot een lastenverhoging van € 70 voor een advocaat?2 Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Ik verwijs u hieromtrent naar de parlementaire behandeling van de wet waarbij deze vraag uitgebreid aan de orde is geweest.
Hoe beoordeelt u het feit dat de recent ingevoerde wettelijke maatregelen leiden tot fors hogere kosten voor de beroepsgroep en dus voor de schuldenaren en opdrachtgevers? Wat zijn volgens u de precieze of gemiddelde financiële effecten? Vindt u dit redelijk en wenselijk? Zo niet, op welke wijze gaat u dit voorkomen?
Anders dan de vraag suggereert zal de invoering van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht niet leiden tot hogere lasten voor schuldenaren. De financiële effecten die de wet te weeg zou gaan brengen zijn meegewogen door het kabinet bij de indiening van het wetsvoorstel. Ook op dit punt verwijs ik u naar de parlementaire behandeling ervan.
De problemen op en rond de Haringvlietbrug |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen op en rond de Haringvlietbrug?1
Ja.
Is het waar dat automobilisten uit frustratie, tijdens een stroomstoring, de slagboom op de Haringvlietbrug hebben gedemonteerd?
Ja, dit is op 30 juni 2017 gebeurd naar aanleiding van een storing in het elektrisch systeem dat de aansturing van de slagbomen op de Haringvlietbrug verzorgt.
Kunt u zich de frustratie van de automobilisten voorstellen als tijdens de spits de weg geblokkeerd wordt door een stroomstoring en er ogenschijnlijk niets gebeurt om het probleem te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij de frustratie wel voorstellen als je als weggebruiker lang, ogenschijnlijk onnodig, moet wachten.
Het eigenhandig verwijderen van onderdelen van weginfrastructuur (vooral ten behoeve van de veiligheid) is echter onverantwoord en kan tot gevaarlijke situaties leiden. Dit is natuurlijk niet toegestaan. Rijkswaterstaat heeft in de pers afkeurend gereageerd op deze actie.
Op het moment van verwijderen van de slagboom was nog niet bekend wat de oorzaak van de storing was. Door het eigenhandig verwijderen van de slagboom hadden de betrokken automobilisten vrijdagmiddag zichzelf en andere weggebruikers in gevaar kunnen brengen. Een reden van storing had kunnen zijn dat het brugdek, hoewel al helemaal naar beneden, nog niet vergrendeld was. Dat betekent dat het brugdek plotseling omhoog kan komen. Ook duurde hierdoor het oplossen van de storing nog langer, zeker voor de scheepvaart, omdat de monteur zijn testen niet kon uitvoeren.
Overigens was er op vrijdag 30 juni geen sprake van een vergrendelingsstoring, maar zoals gezegd een elektrische storing aan de slagbomen. Er heeft zich geen gevaarlijke situatie voorgedaan naar aanleiding van het verwijderen van de slagboom.
Zo ja, bent u van mening dat de Haringvlietbrug tijdens de spits zo weinig mogelijk open moet om de doorstroming van het wegverkeer zoveel mogelijk te garanderen, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
De Haringvlietbrug wordt alleen buiten de ochtend- en avondspits geopend.
Bent u van mening dat, mocht er een storing optreden, op de Haringvlietbrug of andere vergelijkbare wegen waarbij er beperkte alternatieve routes zijn, de storing binnen een half uur verholpen moet worden of tijdelijk verholpen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bereiken?
Rijkswaterstaat heeft met aannemers afgesproken dat op het hoofdwegennet en hoofdvaarwegennet de aanrijtijden naar storingen maximaal drie kwartier is. Vervolgens is de tijd om de storingen te verhelpen 2 uur na storingsmelding. Het verkeer wordt zo lang via afgesproken routes omgeleid.
Om de drie kwartier aanrijtijd te halen kan de monteur een beroep doen op assistentie door weginspecteurs van Rijkswaterstaat en de politie om vervolgens gebruik te kunnen maken van o.a. vluchtstroken en ander calamiteiten-voorzieningen.
In het geval van de storing op de Haringvlietbrug op 30 juni is te laat voor de mogelijkheid van verkeersbegeleiding gezorgd, zodat de monteur niet binnen drie kwartier aan de slag kon.
Het verhelpen van storingen binnen een half uur is om logistieke redenen niet te realiseren. Wel maakt Rijkswaterstaat naar aanleiding van dit incident aanvullende werkafspraken met aannemers om hen, in geval van file, sneller op locatie te krijgen.
Zijn er de afgelopen maanden meerdere problemen geweest op en rond de Haringvlietbrug? Zo ja, welke en hebben die problemen geleid tot gevaarlijke situaties? Zo ja, welke en hoe is met die gevaarlijke situaties omgegaan?
Allereerst, bij Rijkswaterstaat staat veiligheid voorop. Zolang een weg of brug niet veilig is, wordt die niet vrijgegeven voor verkeer. Ten tweede zijn storingen en incidenten niet uit te sluiten.
Op 24 mei en 30 juni zijn er elektrische storingen geweest aan twee verschillende slagbomen. Naar aanleiding van deze storingen is de stroomtoevoer en werking van alle slagbomen op een later moment geïnspecteerd en getest. De resultaten van de testen waren positief.
Op 12 mei en 1 juni zijn er twee – andere – slagbomen door verkeer aangereden en beschadigd. Deze slagbomen zijn vervangen door nieuwe bomen. Na aanrijdingen wordt de werking van de nieuwe slagboom altijd, voor het weer in dienst gaan, zorgvuldig getest. De gedemonteerde slagboom was overigens onbeschadigd, en is na terugplaatsing, getest en weer in dienst gesteld.
Op 7 juni jl. raakte één van de voegovergangsplaten van de Haringvlietbrug in de A29 los. Als gevolg van verkeer en wind is de losgeraakte plaat gaan bewegen en heeft daarbij twee voertuigen geraakt. Eén automobilist is voor onderzoek naar het ziekenhuis vervoerd. De voegovergang is vervolgens gerepareerd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat een deel van de bevestigingsconstructie van de voegovergangen in slechte staat is en niet voldoende sterk is om de krachten van het verkeer op te nemen. Momenteel worden de verbindingen periodiek vastgezet. Na de tijdelijke reparatie die meteen is uitgevoerd volgt in het najaar een definitieve reparatie.
Daarnaast worden beperktere werkzaamheden aan brugklep en rijdekverbindingen gepland. Uit inspecties is gebleken dat reparaties aan het wegdek nodig zijn. Als onderdeel van nadere inspecties en als veiligheidsmaatregel hangt Rijkswaterstaat in afwachting van de reparatie uit voorzorg netten op onder de brug. Onderdelen van verbindingen zouden los kunnen raken en in het water vallen.
Zoals aan u gemeld in de brief «Onderhoud Strategische bruggen Hoofdwegennet», RWS 2017/26031, moet ook de constructieve veiligheid van de stalen hoofddraagconstructie van het vaste deel van de Haringvlietbrug nader beoordeeld worden. Het voorlopig oordeel is om binnen ca. 15 jaar maatregelen te nemen.
Panama Papers in bezit van de Duitse Federale Recherche (Bundeskriminalamt (BKA)) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Reuters over dit onderwerp?1
Ja.
Bent u bereid te vragen of Nederland een kopie kan krijgen of kopen van het BKA? Zo nee, waarom niet?
Ja, inmiddels heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden met het BKA om de voor Nederland relevante informatie in bezit te krijgen.
Mocht dat niet kunnen, bent u bereid eventueel op dezelfde manier als het BKA de Panama Papers te verkrijgen?
Het BKA heeft aangegeven dat – indien het bij het BKA in bezit zijnde bestand voor Nederland relevante gegevens bevat – het bereid is deze te delen met de Nederlandse bevoegde autoriteit. Momenteel wordt onderzocht of, op welke wijze en onder welke voorwaarden dit kan gebeuren.
Het bericht ‘Drugs en telefoons via luier baby gevangenis in’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugs en telefoons via luier baby gevangenis in»?1
Ja.
Weet u nog dat u ruim een maand geleden maatregelen aankondigde tegen gedetineerden die smokkelwaar in hun bezit hebben?2 Zo ja, staat u nog steeds achter deze uitspraken, of zijn het meer woorden in plaats van daden? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan3» heeft kunnen lezen ben ik samen met DJI de mogelijkheden aan het onderzoeken om het beleid en de huidige aanpak om het binnenbrengen van contrabande tegen te gaan zodanig te moderniseren dat een persoonsgerichte aanpak mogelijk is en tegelijk de veiligheid en resocialisatie in balans zijn.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zolang het door u aangekondigde wetsvoorstel om smokkelwaar tegen te gaan nog in voorbereiding is, er geen zware maatregelen worden genomen om het binnensmokkelen van drugs, telefoons etc. tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er per direct genomen?
Het in bezit hebben of in een inrichting naar binnen trachten te brengen van bepaalde hoeveelheden hard- en softdrugs is op basis van het wetboek van Strafrecht al strafbaar. Daarnaast is op dit moment de directeur van de inrichting reeds bevoegd tot het opleggen van disciplinaire straffen. Ook kan de directeur toelating tot een gedetineerde van (een) bepaald(e) perso(o)n(en) (bijvoorbeeld iemand die drugs of andere contrabande de inrichting binnen probeert te brengen) voor de duur van maximaal 12 maanden ontzeggen.
Ik vind het onacceptabel dat contrabande de inrichtingen wordt binnengesmokkeld en om die reden heb ik ook het wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» ingediend. Tot de inwerkingtreding van voornoemd wetsvoorstel kan niet strafrechtelijk vervolgd worden voor het binnenbrengen van in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers. Het wetsvoorstel bevindt zich in de consultatiefase.
Deelt u de mening dat de betreffende gedetineerde hard gestraft moet worden? Zo ja, welke straf krijgt deze gedetineerde? Zo nee, waarom niet?
Binnen de muren van DJI is het in het bezit hebben, het verhandelen of het gebruiken van drugs niet toegestaan. Wanneer contrabande wordt aangetroffen bij een gedetineerde, volgen al naar gelang de aard en de omvang van de aangetroffen goederen, de volgende sancties: afzondering in eigen cel of in een strafcel, het intrekken van verlof, degradatie van het plusprogramma naar het basisprogramma en het uitsluiten van promotie naar een regime met meer vrijheden of een penitentiair programma. Bij strafrechtelijke feiten wordt aangifte gedaan. De directeur van de inrichting bepaalt welke sanctie wordt opgelegd, het past mij niet uitspraken te doen over individuele gevallen.
Deelt u de mening dat gedetineerden die betrokken zijn bij het smokkelen van verboden goederen in de gevangenis nooit op verlof mogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel “Scholen steken voor onderwijs bedoelde miljoenen in de kachel” |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Scholen steken voor onderwijs bedoelde miljoenen in de kachel»?1 en «Basisschool betaalt gasrekening uit salarispot leraren»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderwijsgeld wordt besteed aan schoonmaak, onderhoudskosten en lesbenodigdheden?
De lumpsumbekostiging in het primair onderwijs geeft schoolbesturen vrijheid van besteding van de middelen binnen de kaders van de wet. Die middelen zijn niet alleen bestemd voor de bekostiging van personeel, maar ook voor zaken als lesmateriaal, onderhoud en schoonmaak.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat tussen 2010 en 2014 maar liefst 5,3 miljard euro door schoolbesturen werd uitgegeven aan deze zaken? Is volgens u dit bedrag nodig?
Het bedrag van 5,3 miljard euro komt uit de evaluatie van Berenschot over de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010–2014. Bij brief van 25 januari 2017 heb ik deze evaluatie aan de Tweede Kamer toegestuurd.3 Op 9 mei 2017 heb ik u mijn reactie hierop gegeven.4 Daarbij heb ik aangegeven dat lumpsumbekostiging in het primair onderwijs aan schoolbesturen vrijheid van besteding van de middelen geeft. Hoewel er in de toekenning van de bekostiging op dit moment nog onderscheid wordt gemaakt tussen de materiële en personele component, is er voor schoolbesturen sprake van één budget dat zij aan beide componenten kunnen besteden. Schoolbesturen maken zelf de afweging om meer of minder middelen uit te geven aan materieel of personeel. In de brief van 9 mei heb ik de conclusie getrokken dat ik op dit moment geen aanleiding zie om tot bijstelling van de bekostiging over te gaan.
Wat vindt u van de stelling van de PO-Raad dat scholen jaarlijks 375 miljoen euro extra nodig hebben voor het onderhoud van basisscholen?
Ik ben van mening dat de bekostiging sober, maar toereikend is. De financiële staat van het primair onderwijs is positief. De afgelopen jaren zijn het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit toegenomen en waren de financiële resultaten voornamelijk positief. Tevens zijn er na de evaluatieperiode middelen toegevoegd aan de lumpsum, waardoor de financiële positie van schoolbesturen is versterkt.
Deelt u de mening dat flinke bedragen bespaard kunnen worden door een slimmer energiebeleid en het verduurzamen van gebouwen? Bent u bereid scholen die veel energie gebruiken hierop aan te spreken?
Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor hun energiebeleid en de verduurzaming van hun schoolgebouwen. Uit genoemde nieuwsartikelen blijkt dat scholen soms al flink kunnen besparen op hun energieuitgaven door eenvoudige maatregelen als het uitdoen van verwarming en lichten tijdens de schoolvakantie en het controleren van de energierekening op onterechte kosten. Voorts kunnen schoolbesturen verduurzaming en verfrissing van hun gebouwen versnellen door verantwoord gebruik van hun installaties en door technische maatregelen. Via de Green Deal Verduurzaming Scholen ondersteun ik scholen hier actief bij. Als onderdeel van deze Green Deal kunnen scholen subsidie aanvragen voor het inwinnen van deskundig advies op maat over energiebesparing en verduurzaming van hun schoolgebouw. Ik ben voornemens de aanvraagperiode voor deze subsidie te verlengen omdat het beschikbare budget nog niet is uitgeput door de scholen. Ik nodig scholen dan ook uit om gebruik te maken van deze regeling.
Bent u bereid om samen met schoolbesturen maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door een gerichte financiële impuls om schoolgebouwen te verduurzamen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u samen met gemeenten eisen stellen aan schoolgebouwen bij verbouw of nieuwbouw waardoor zij in de toekomst geld kunnen besparen door minder energie te gebruiken? Zo nee, wat is daarvoor de reden? Zo ja, welke aanvullende eisen gaat u stellen?
Ja, in het Bouwbesluit zijn al eisen opgenomen voor energieprestatie. Ook bij renovatie van de gebouwschil, als meer dan 25 procent van de oppervlakte van de gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, zijn er energieprestatie-eisen opgenomen in het Bouwbesluit. Alle nieuwe gebouwen moeten – vanaf eind 2020 – in Nederland bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Daarnaast is vastgelegd voor bestaande bouw dat scholen alle erkende energiebesparende maatregelen moeten nemen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder.5
Ook op het gebied van verantwoord gedrag rond energiebesparing, onder andere door middel van educatieve projecten, zijn voldoende mogelijkheden voorhanden, zoals via het kennis-programma DuurzaamDoor. Aanvullende eisen of maatregelen acht ik derhalve niet noodzakelijk.
De eisen van zorgverzekeraars voor het krijgen van een assistentiehond |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor het krijgen van een assistentiehond? Zo ja, om welke eisen gaat dit precies en wanneer is dit aangepast? Zo nee, wilt u hier nader onderzoek naar doen?
Met signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor een assistentiehond ben ik niet bekend. Er zijn drie typen assistentiehonden die worden vergoed vanuit de basisverzekering. Dit is de blindengeleidehond voor verzekerden die blind of slechtziend zijn, de signaalhond voor verzekerden die doof zijn en de ADL-hond voor mensen met een ernstige stoornis in het bewegingsysteem die daardoor beperkt worden in hun activiteiten in het dagelijks leven. De ADL-hond helpt hen door bijvoorbeeld kasten en gordijnen te openen, met het oprapen en aangeven van spullen en bij het uittrekken van kleding. Alle andere assistentiehonden, zoals een PTSS-hond of epilepsiehond worden niet uit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) vergoed.
Conform de Zvw heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht voor adequate hulpmiddelenzorg, waarmee een verzekerde met een functiebeperking zo goed mogelijk kan worden ondersteund. De drie hiervoor genoemde assistentiehonden maken onderdeel uit van de aanspraak op hulpmiddelenzorg. In de Zvw is bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. De criteria waaraan wordt getoetst zijn niet gewijzigd. Relevant is of een assistentiehond een passende oplossing is voor de verzekerde tegen de achtergrond van diens leefomstandigheden zoals mobiliteit, algemene dagelijkse levensverrichtingen en een beroep op zorgondersteuning. Aan de hand van een aantal vragen wordt bepaald of een assistentiehond het adequate hulpmiddel is. Zoals: levert een assistentiehond een substantiële bijdrage aan de mobiliteit of de ADL van de verzekerde, waardoor zijn/haar zelfstandigheid wordt vergroot en een beroep op andere zorgondersteuning vermindert? Is de aanvrager redelijkerwijs op het gebruik van een assistentiehond op grond van de Zvw aangewezen, en is hij/zij zelf in staat en bereid voor de assistentiehond te zorgen?
Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) heeft mij gemeld dat het niet zo is dat verzekerden bovenstaande vragen steeds opnieuw moeten toelichten. Wel kan een situatie ontstaan die een herbeoordeling rechtvaardigt. Bijvoorbeeld wanneer de omstandigheden van de verzekerde veranderen, waardoor een assistentiehond als oplossing niet langer adequaat is. Alleen in de situatie dat de assistentiehond de verzekerde niet meer de gewenste hulp kan bieden of de verzekerde niet meer voor de hond kan zorgen, zal de assistentiehond ergens anders worden geplaatst.
Uit de diverse reglementen hulpmiddelen van de verschillende zorgverzekeraars is mij gebleken dat verzekeraars eisen stellen over het toekennen van een assistentiehond. Voornamelijk worden genoemd, het toestemmingsvereiste, de voorschrijver van het hulpmiddel (behandelend medisch specialist/ergotherapeut) en of de hond in bruikleen is. In de reglementen zijn dus geen grote verschillen, dan wel strengere eisen geconstateerd om in aanmerking te komen voor een assistentiehond. Ik acht het daarom niet zinvol om daar verder onderzoek naar te laten doen.
Klopt het dat mensen die voorheen een assistentiehond hadden, opnieuw op gesprek moeten komen om toe te lichten waarom zij hun hond nodig hebben? Kunnen mensen als gevolg hiervan hun hond kwijtraken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de doelmatigheid van een assistentiehond dusdanig ruim is omschreven, dat zorgverzekeraars in de gelegenheid zijn aanvullende of strengere eisen te stellen voor het vergoeden van een assistentiehond? Resulteer dit ook in verschillen tussen zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten maken zorgverzekeraars voor het vergoeden van de honden? Kunt u inzichtelijk maken welke besparingen met betrekking tot de professionaliteit zorg met behulp van assistentiehonden worden gemaakt? Op welk onderzoek beroept u zich? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Volgens ZN bedragen de gemiddelde kosten voor de aanschaf van een assistentiehond circa € 20.000 (gemiddelde termijn 6–7 jaar). Uit de GIP databank blijkt dat de gebruikskosten voor de blindengeleidehond voor 2015 gemiddeld € 898 per jaar bedraagt. De gebruikskosten voor ADL-honden zijn voor 2015 onbekend, maar eerdere gegevens wijzen op gemiddelde gebruikskosten van € 850 per jaar. Voor signaalhonden zijn geen cijfers bekend.
Op dit moment wordt door de KNGF Geleidehonden en Stichting Hulphond onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen en andere oud-geüniformeerden met PTSS. Het Ministerie van Defensie heeft in 2015 deze onderzoeken eenmalig van financiële steun voorzien. De verwachting is dat eind dit jaar meer bekend zal worden over de uitkomsten van deze onderzoeken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een onderzoek naar de effectiviteit van epilepsiehonden door ZonMw in verband met amendement 22 van Kamerlid Potters (VVD)1.
Mede afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan te zijner tijd eventueel overwogen worden om advies te vragen aan het Zorginstituut over het inzetten van assistentiehonden bij epilepsie of PTSS. Het Zorginstituut kan dan onderzoeken of de assistentiehond effectief is en in dit advies ook meenemen of door het inzetten van assistentiehonden aanspraak op andere zorg wordt voorkomen.
Is het zo dat het afwijzen van een assistentiehond er toe kan leiden dat meer aanspraak wordt gemaakt op de Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te inventariseren hoeveel aanvragen voor een assistentiehond zijn ingewilligd de afgelopen jaren? Kunt u daarbij ook aangeven wat de voornaamste reden is voor het niet inwilligen van een verzoek voor een assistentiehond? Hoe vaak komt het voor dat mensen zelf een hond financieren? Wanneer wordt een hond bij mensen met een posttraumatische stressstoornis wel vergoed en wanneer niet en kunt u dit onderbouwen?
Exacte cijfers over hoeveel aanvragen zijn ingewilligd, zijn niet bekend. Echter, op basis van de GIP databank wordt voor 2015 het aantal gebruikers van blindegeleidehonden geschat op 380 personen en 610 voor adl-honden. Zoals hierboven is aangegeven wordt een assistentiehond vergoed als aan de hand van diverse vragen duidelijk wordt dat deze hond het adequate hulpmiddel is. Cijfers over hoe vaak verzekerden zelf een hond financieren zijn niet bekend.
Vanuit de Zvw worden alleen een ADL-hond, blindengeleide- en signaalhond vergoed. Voor verzekerden met een posttraumatische stressstoornis wordt een assistentiehond op dit moment dan ook niet vergoed. Het Ministerie van Defensie heeft echter een regeling, waardoor alle veteranen met een assistentiehond een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP). Bij de inhoudelijke beslissing of een veteranen-assistentiehond aan een veteraan wordt toegewezen, zijn het Ministerie van Defensie en het ABP niet betrokken. KNGF en Stichting Hulphond Nederland beslissen zelf of een cliënt in aanmerking komt voor een assistentiehond. Daarbij wordt gekeken of een cliënt in staat wordt geacht een hond op een verantwoorde manier te houden en te verzorgen. De stichtingen zorgen voor een hond met een passend karakter. Een veteraan aan wie door KNGF of Hulphond Nederland een veteranen-assistentiehond is toegekend, ontvangt daarvoor via de Defensieregeling € 87,50 per maand.
Het bericht dat gemeenten worstelen met de groei van het aantal geitenstallen |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over gemeenten die worstelen met de groei en de komst van lucratieve en schadelijke geitenstallen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat de aanvullende studies van het Veehouderij en Gezondheid Omwonenden onderzoek (VGO) onder meer laten zien dat rondom geitenhouderijen mensen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. De onderzoekers geven hierbij aan dat de Q-koortsepidemie waarschijnlijk tijdens de vroege jaren heeft bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk.
Ik vind de verhoogde ziektedruk een zorgelijk signaal. Omdat de oorzaak van de ziektedruk rond geitenhouderijen onduidelijk is, zullen wij op dit punt vervolgonderzoek uit laten voeren. Dit is precies waar mevrouw van de Ven op doelt in de uitzending.
Wat is uw reactie op de komst van een stal voor 2700 geiten op nog geen twee kilometer van het centrum van het Noord-Brabantse dorp Bavel in de gemeente Breda?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de oproep van de voorzitter van de Geitenhoudersvakbond om op zoek te gaan naar de bron van Q-koorts of mogelijke andere schadelijke bacteriën en schimmels?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunnen lokale bestuurders in de praktijk met uw advies om bij het verlenen van vergunningen rekening te houden met de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
In mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 192) staat dat het van belang is dat het bevoegde gezag, bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en, voor zover mogelijk, bij het nemen van besluiten over het verlenen van vergunningen, rekening houdt met de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) staat, laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een handreiking veehouderij en gezondheid opstellen om provincies, gemeenten en omgevingsdiensten te ondersteunen bij het ruimtelijk beleid en beslissingen over vergunningaanvragen van veehouderijen die effect hebben op de gezondheid van omwonenden.
De inhoudelijke afweging over het verlenen van een omgevingsvergunning is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Provincies en gemeenten kunnen op grond van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening, indien zij dat wensen, de ontwikkeling van bepaalde bouw- of aanlegactiviteiten bevriezen of, al dan niet onder voorwaarden, beperken. De wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken kan ook worden beperkt. Zij kunnen dat doen door een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de bouw en uitbreiding van geitenstallen of wijziging van het gebruik naar geitenstallen wordt verboden of beperkt, vooruitlopend op een wijziging van het gemeentelijke bestemmingsplan of provinciale verordening met dat doel. Of de wijziging van het gebruik van stallen voor het houden van geiten in deze situatie tegen kan worden gehouden door het nemen van een voorbereidingsbesluit hangt primair af van de vraag of de activiteit al is aangevangen. In onderhavige situatie was geen sprake van een geldend voorbereidingsbesluit, blijkt uit navraag. Daarom was er geen juridisch aanknopingspunt om de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe te passen.
Inmiddels heeft de provincie Noord-Brabant voor uitbreiding en nieuwbouw van geitenstallen een moratorium ingevoerd.
In geval van plannen of besluiten die nadelige milieugevolgen voor de omgeving kunnen hebben wordt een Milieu Effect Rapportage (MER) bij de afweging betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen. De gemeente is op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken. In het onderhavige geval heeft een MER-beoordeling plaatsgevonden en heeft de GGD een positief advies uitgebracht aan de gemeente.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Breda dat uw brief hem «geen juridische haak geeft om «nee» te kunnen zeggen»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een helder advies te geven aan lokale bestuurders op basis waarvan zij een mogelijke vergunningaanvraag kunnen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Aantal nieuwe pleegouders blijft ondanks hogere vraag afnemen” |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal nieuwe pleegouders blijft ondanks hogere vraag afnemen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen rondom de forse daling van het aantal pleeggezinnen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw zorgen over de daling van het aantal pleeggezinnen. Het is belangrijk dat kinderen die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen de mogelijkheid krijgen om in een gezinsvorm op te groeien. Pleegzorg vormt hiervoor een belangrijke mogelijkheid. In 2016 was de instroom van nieuwe pleegouders voor het eerst minder dan de uitstroom van pleeggezinnen. Dit vormt dan ook een belangrijk aandachtspunt binnen het Actieplan Pleegzorg dat ik uw Kamer mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 30 mei 2017 heb aangeboden.2
Het actieplan bevat acties die meer inzicht moeten geven in de oorzaken van de afname van het aantal nieuwe pleeggezinnen en de redenen voor pleegouders om te stoppen met het bieden van pleegzorg. Jeugdzorg Nederland laat momenteel een verkennend onderzoek uitvoeren dat inzicht moet bieden in de overwegingen van mensen die na het bezoeken van een voorlichtingsbijeenkomst, ondanks getoonde interesse, toch besluiten zich niet als pleegouder aan te melden. De resultaten van dit onderzoek worden na de zomer verwacht en kunnen, samen met de opbrengsten uit overige relevant acties dienen om de doelen van de campagne «Supergewone mensen gezocht» die van september 2015 tot september 2018 loopt, bij te stellen. Daarnaast wordt in de Week van de Pleegzorg van 1 tot en met 8 november 2017 extra aandacht geschonken aan de werving van pleegouders.
Kunt u toelichten waarom deze daling zo groot is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het gegeven dat jaarlijks 3.000 pleeggezinnen (op een totaal van 16.000) stoppen? Welke redenen geven pleegouders op voor hun besluit te stoppen? Kunt u aangeven in hoeverre financiële redenen hierbij een rol spelen? Worden pleegouders voldoende ondersteund in hun belangrijke werk? Worden er stappen genomen om hen beter te ondersteunen?
Ondanks dat ik uw zorgen over de daling van het aantal pleeggezinnen deel, is het goed om de cijfers in perspectief te plaatsen. In 2016 zijn 2.875 pleegouders gestopt; daarbij gaat het om 1.699 pleegouders in het sociale netwerk van de kinderen (netwerkpleegouders) en 1.176 pleegouders die bij een pleegzorgaanbieder staan ingeschreven (bestandspleegouders). Van de pleegouders die stoppen is 60% netwerkpleegouder. Deze pleegouders kiezen ervoor om nadat de zorg voor hun netwerkpleegkind stopt geen bestandspleegouder te worden. Zoals hiervoor aangegeven is een aantal acties uit het actieplan gericht op onderzoek naar de afname van het aantal pleegouders en de redenen hiervoor.
Naast de werving van nieuwe pleegouders, vormt het toerusten en ondersteunen van pleegouders bij hun vaak moeilijke taak een belangrijke opgave binnen het Actieplan Pleegzorg. Goede ondersteuning van pleegouders is een belangrijke voorwaarde om te voorkomen dat pleegouders stoppen met het bieden van pleegzorg.
Om pleegouders adequate ondersteuning te bieden en te investeren in deskundigheid en draagkracht van pleegouders, financiert VWS het project «Investeren in de kracht van pleegouders», dat gericht is op de draagkrachtversterking van pleegouders. Jeugdzorg Nederland heeft dit inmiddels in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen en de VNG opgepakt. Het project loopt tot medio 2019.
Daarnaast laat ik in kaart brengen in hoeverre het systeem van financiële en fiscale aspecten rond pleegzorg aansluit op de dagelijkse praktijk waar pleegouders mee te maken hebben. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de kostendekkendheid van de tarieven die gemeenten hanteren bij de inkoop van pleegzorg.3 De resultaten van dit onderzoek zullen in het voorjaar van 2018 beschikbaar zijn.
Verder is in het Actieplan Pleegzorg opgenomen dat er een onafhankelijk informatie- en belangenbehartigingspunt komt waar pleegouders, pleegkinderen en andere betrokkenen onafhankelijke informatie en advies kunnen inwinnen en ondersteuning kunnen krijgen.
Tot slot vindt dit jaar een evaluatie van de Wet verbetering positie pleegouders plaats. Met deze wet is de positie van pleegouders versterkt, onder andere doordat medezeggenschap en informatierecht zijn verankerd in de wet en instemmingsrecht voor pleegouders is geregeld ten aanzien van de beschrijving van hun rol in het hulpverleningsplan. Aan de Eerste Kamer is toegezegd om deze evaluatie separaat te laten lopen aan de evaluatie van de Jeugdwet. De evaluatie komt begin 2018 beschikbaar. De evaluatie komt ook tegemoet aan de door mevrouw Keijzer aangehouden motie tijdens het wetgevingsoverleg van 14 november 20164.
Het Ministerie van VWS financiert het project «Ruimte voor jeugdhulp in gezinsvormen». In dit project werkt het Nederlands jeugdinstituut samen met VNG, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen en Jeugdzorg Nederland om gemeenten meer inzicht te geven in mogelijkheden om jeugdhulp in gezinsvormen in te zetten en te versterken. Het project komt tot stand met input van gemeenten, een vrijdenkersgroep, pleegouders en pleegkinderen.
Hoe kan het dat ondanks een campagne vorig jaar minder pleegouders zijn? Kunt u de komende campagne voor het aantrekken van pleegouders intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Kunt u toelichten welke partijen hier allemaal bij worden betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid gemeenten te ondersteunen in het aantrekken van meer pleegouders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit eruit gaat zien?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de ontwikkeling is van het aantal deeltijdpleegzorgouders?
80% van de nieuwe pleegzorgplaatsingen betreft voltijdpleegzorg en 14% van de plaatsingen betreft deeltijdpleegzorg, meestal in de weekenden en/of vakanties. Met de inzet van deeltijdpleegzorgzorg ter ontlasting van (pleeg)ouders kan een uithuisplaatsing of het voortijdig afbreken van een pleegzorgplaatsing (breakdown) worden voorkomen. Bij 6% van de nieuwe plaatsingen gaat het om een combinatie van voltijd- en deeltijdpleegzorg.5
Bent u bereid, naast een campagne, andere stappen te ondernemen bij het aantrekken en het behouden van pleegouders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze stappen er concreet uit?
Zie antwoord vraag 4.
Het modelcontract voor de energiemarkt |
|
André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «De verwarring voorbij, een verkennend onderzoek naar de positie van het modelcontract in de huidige energiemarkt» van Energieleveranciers.nl?1 Wat vindt u van dit rapport?
Ja, ik ben bekend met het rapport. Het rapport geeft een weergave van de bevindingen van Energieleveranciers.nl over de rol die het modelcontract speelt in de huidige energiemarkt. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat het modelcontract verwarrend werkt, doordat het niet in alle gevallen ook daadwerkelijk af te sluiten zou zijn en daardoor geen realistisch instrument is om energieleveranciers met elkaar te vergelijken. Het rapport vat ik op als een signaal over de vorm en het nut en de noodzaak van een modelcontract.
Het doel van het modelcontract was om het voor consumenten eenvoudig te maken energieleveranciers met elkaar te vergelijken; herkent u het signaal dat het eerder verwarrend werkt en/of een wassen neus is? Zo ja, welke signalen heeft u daarover gekregen en wat gaat u doen om het te verbeteren? Zo nee, welke signalen heeft u dan over het modelcontract?
Bij mij zijn er, naast bovengenoemd rapport, geen signalen bekend over een tegenvallende werking van het modelcontract. Ook navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) leert dat daar het afgelopen jaar geen signalen van bedrijven of consumenten zijn ontvangen die specifiek over het modelcontract gaan.
Een signaal zoals dat van Energieleveranciers.nl wordt bij voorkeur meegenomen wanneer er een wijziging van de regels ten aanzien van de consumentenmarkt aan de orde is. Wanneer het nut en de noodzaak van het modelcontract heroverwogen worden, zijn ook de resultaten van het traject «Aanbod op maat»2 van belang, dat de ACM samen met de sector is gestart en dat in 2015 in werking is getreden. Conform «Aanbod op maat» moeten aanbiedingen voor energiecontracten gebaseerd zijn op het daadwerkelijke verbruik van de betreffende consument. Hierdoor ontstaan er bijvoorbeeld geen verschillen, doordat leveranciers verschillende aannames gebruiken over het gemiddelde verbruik. Daarnaast is ook afgesproken dat er duidelijke termen worden gebruikt die bij alle aanbieders hetzelfde zullen zijn.
Moet een energieleverancier consumenten daadwerkelijk de mogelijkheid aanbieden om een modelcontract (gemakkelijk) af te kunnen sluiten? Zo ja, hoe moet het dan actief aangeboden worden en ook in de praktijk bereikbaar zijn? Zo nee, waarom niet en welk nut heeft een modelcontract dan?
In de wet3 staat dat de leveranciers verplicht zijn om levering volgens een modelcontract aan te bieden. In het modelcontract, zoals vastgesteld door de ACM, is opgenomen dat de meest recente tarieven die van toepassing zijn op het modelcontract te vinden zijn op de website van de leverancier onder het kopje «Modelcontract». Dit betekent dat iedere leverancier het modelcontract als zodanig herkenbaar op zijn website moet hebben staan.
Herkent u het signaal dat er soms een verschil is tussen het gepresenteerde modelcontract en het daadwerkelijk afsluitbare contract? Wat vindt u daarvan?
Er zijn mij naast het rapport van Energieleveranciers.nl geen signalen bekend over een verschil tussen het gepresenteerde modelcontract en het daadwerkelijk afsluitbare contract. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moeten leveranciers daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om het modelcontract daadwerkelijk af te kunnen sluiten. Hier zou dus geen verschil in mogen zitten.
Wat vindt u ervan dat vier van de 26 energieleveranciers geen modelcontract aanbieden? Wat gaat u daaraan doen?
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden leveranciers verplicht een modelcontract aan te bieden. Het is onwenselijk als leveranciers niet aan de wettelijke verplichtingen voldoen. De ACM is toezichthouder ten aanzien van deze wettelijke bepalingen. Het signaal over het modelcontract heb ik dan ook aan de ACM doorgegeven. Het is aan de ACM om op basis van dit signaal al dan niet op nader onderzoek of handhaving over te gaan.
Wat vindt u van de aanbevelingen in het verkennend onderzoek?
Het rapport vat ik op als een signaal over de vorm en het nut en de noodzaak van een modelcontract. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Wanneer is de werking en de uitvoering van het modelcontract voor energieleveranciers geëvalueerd? Als dit de afgelopen paar jaar niet is gebeurd, bent u dan bereid om dit te (laten) doen?
De uitvoering van het modelcontract is tot op heden niet geëvalueerd. In het kader van een wetgevingstraject kan te zijner tijd een evaluatie of een consultatie onder stakeholders over de werking van het modelcontract worden gehouden.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als het gaat om dit modelcontract, dan wel wat heeft de ACM daar de afgelopen tijd aan gedaan? Bent u bereid om een ander te delen en te bespreken met de ACM?
In 2012 heeft de ACM het modelcontract voor het eerst vastgesteld. Vervolgens is in 2016 het modelcontract door de ACM aangepast aan consumentenregelgeving en zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd. De ACM heeft voorafgaand aan de wijziging van het modelcontract betrokkenen in de gelegenheid gesteld op het conceptbesluit te reageren en heeft daarop van een klein aantal partijen een reactie ontvangen. Het signaal dat naar voren komt in het rapport over het modelcontract heb ik aan de ACM doorgegeven. Het is aan de ACM om op basis van dit signaal al dan niet op nader onderzoek of handhaving over te gaan.
Zie verder ook de beantwoording van de vragen 2 en 5.
Het bericht 'In je blootje op Dumpert' |
|
Sven Koopmans (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In je blootje op Dumpert»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel beschreven schendingen van horizontale privacy (de bescherming van privacy van burgers onderling) hard aangepakt dienen te worden?
Het zonder toestemming delen van seksueel getinte beelden op internet, zoals bij de in het artikel beschreven situatie, kan voor slachtoffers verstrekkende gevolgen hebben. Ik acht het dan ook van belang dat burgers zich bewust zijn van de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden en hoe ze zich kunnen verweren als beelden worden verspreid. Zo geeft de hulplijn Help Wanted slachtoffers van online misbruik advies en tips over welke stappen in hun specifieke situatie het beste gezet kunnen worden, zoals bijvoorbeeld hoe zij belastende beelden van het internet kunnen laten verwijderen.
Voor een overzicht van de wettelijke mogelijkheden binnen het Nederlands recht om op te kunnen treden tegen het ongewenst verspreiden of delen van seksueel getinte beelden op het internet verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op schriftelijke vragen van 24 november 2014 gesteld door het lid Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 933).
Vermelding verdient voorts dat met het wetsvoorstel computercriminaliteit III nieuwe strafbaarstellingen worden geïntroduceerd op grond waarvan het strafbaar wordt om niet openbare gegevens van personen, zoals seksueel getint beeldmateriaal, wederrechtelijk te kopiëren of gegevens die door misdrijf zijn verkregen voorhanden te hebben of bekend te maken. Dit wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer. Daarnaast wordt op dit moment in het kader van de modernisering van de zedentitel de mogelijkheid onderzocht of seksuele afpersing strafbaar gesteld kan worden als zedendelict.
Kunt u, aangezien een deel van de inbreuken op horizontale privacy online seksuele afpersing betreft, inzage geven in de omvang van dat probleem? Hoeveel meldingen, vervolgingen en veroordelingen van online seksuele afpersing zijn u bekend? Bestaat er een redelijk vermoeden dat dergelijke schendingen door slachtoffers niet gemeld worden, omdat zij zich machteloos voelen of omdat zij denken dat politie en justitie hen niet zullen of kunnen helpen?
Zoals eerder gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het bericht dat kinderen van zeven jaar slachtoffer zijn van sekschantage (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2410) wordt sekschantage (ook wel sextortion genoemd) in de politiesystemen niet als apart fenomeen geregistreerd. Meldingen van (seksuele) afpersing van een volwassene met een financieel of seksueel motief kunnen worden geregistreerd onder smaad, laster of afpersing. Ik kan dus geen inzage geven in de omvang van sekschantage.
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat slachtoffers dit soort schendingen niet melden.
Zijn websites als Dumpert voldoende toegankelijk, efficiënt en effectief bij het inwilligen van verzoeken van personen om bepaald materiaal te verwijderen?
In het antwoord op vraag 2 en de eerdere antwoorden op Kamervragen waarnaar ik in dat antwoord verwijs, is een overzicht gegeven van de huidige wettelijke mogelijkheden die er zijn om tegen dergelijke voorvallen op te kunnen treden.
Websites als Dumpert hebben veelal een meldknop waarmee onwenselijke inhoud gemeld kan worden. Ook kunnen gedupeerden zelf verwijderingsverzoeken doen. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (www.autoriteitpersoonsgegevens.nl) worden daartoe mogelijkheden aangereikt en staan voorbeeldbrieven die door burgers daarvoor kunnen worden gebruikt. Op verzoek van een gedupeerde kan de Autoriteit Persoonsgegevens ook bemiddelen bij een (afgewezen) verwijderingsverzoek.
Verder hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen in 2008 samen de gedragscode «Notice and Take Down» (NTD) opgesteld en gelanceerd. De gedragscode, op vrijwillige basis, beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met meldingen en klachten over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale goederen. Met de gedragscode wordt bevorderd dat binnen de geldende wettelijke kaders partijen zorgvuldig omgaan met verzoeken van derden om degelijke informatie te verwijderen. Internet Service Provider’s (ISP’s) en webhosters zijn bijvoorbeeld aansprakelijk voor de informatie die ze hun klanten aanbieden, wanneer zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen. Daarnaast biedt de gedragscode meer duidelijkheid bij het bepalen of een klacht terecht is en welke stappen bij afhandeling gevolgd dienen te worden.
De ervaring leert dat als een Officier van Justitie op basis van de NTD een verzoek doet om op te treden in geval er sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige inhoud, er heel weinig bedrijven zijn die hier geen gevolg aan geven.
Door de werkgroep NTD van het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP) wordt een informatiewebsite ontwikkeld voor alle gebruikers van de gedragscode.
Welke wetten en regels staan er bij online providers als Facebook aan in de weg om de naam- adres- en woongegevens van een dader van het verspreiden van inbreuken op de horizontale privacy vrij te geven?
Facebook Ierland is formeel verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens van alle Europese Facebook-gebruikers. Krachtens de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens (95/46/EG) die ook op Ierland van toepassing is, is het delen van persoonsgegevens van gebruikers uitsluitend toegestaan indien daarvoor een van de in de richtlijn opgesomde wettelijke grondslagen aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de betrokkene toestemming geeft voor het doorgeven van zijn gegevens of wanneer er een formeel verzoek van de politie of een daartoe strekkende uitspraak van een rechter ligt. Ingeval het gaat om private partijen in Nederland en er geen sprake is van een opsporingsonderzoek door de politie, zal er door de gedupeerde partij een civiele rechtszaak tegen de provider (de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens) gevoerd moeten worden.
Zou het nuttig zijn om samen met de betrokken partijen standaard procedures te ontwikkelen om deze schendingen sneller en effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Angstcultuur bij DNB belemmert innovatie van het geldsysteem” |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Angstcultuur bij DNB belemmert innovatie van het geldsysteem»?1
Ja.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van de terugtredend voorzitter van Stichting Full Reserve: «Alle innovatie die de kern van het geldsysteem raakt, stuit op een enorme drempel»?
Ik kan mij niet vinden in de uitspraak van de terugtredend voorzitter van Stichting Full Reserve. Op 16 maart 2016 heb ik met de Kamer gedebatteerd over innovatie die de kern van het geldsysteem raakt en in dat debat ben ik, evenals in de kabinetsreactie op het burgerinitiatief Ons Geld2, uitvoerig ingegaan op deze materie. Hierbij heb ik echter wel aangegeven dat er grote onzekerheid heerst over de werking van een ander soort stelsel of initiatieven die aan de kern daarvan raken.
Het is dan ook belangrijk dat in brede zin onderzoek wordt gedaan naar geldschepping en dat de voordelen en de risico’s van alternatieven nauwgezet in kaart worden gebracht. Academici en meerdere centrale banken, waaronder de ECB3 en DNB, zijn hiermee bezig. Deze kennisontwikkeling juich ik toe en ondersteun ik waar nodig. Daarom heb ik ook bijgedragen aan een tweedaags congres over geldschepping dat november vorig jaar plaatsvond bij DNB en op het Ministerie van Financiën. Daarnaast heb ik, naar aanleiding van een motie in de Tweede Kamer4, de WRR verzocht een advies uit te brengen over de werking van het geldstelsel inclusief alle vormen van geldschepping door banken, en hierbij in ieder geval de voor- en nadelen van alternatieve systemen van geldschepping te betrekken. De WRR zal in zijn advies ook de optie van depositobanken betrekken in algemene zin en de betekenis ervan voor het functioneren van het huidige geldscheppingssysteem. De WRR streeft ernaar dit onderzoek begin 2018 te publiceren.
Op welke wijze stimuleren De Nederlandsche Bank (DNB) en het Ministerie van Financiën de innovatie van het geldsysteem? Is er een duidelijke rolverdeling tussen DNB en het Ministerie van Financiën op dit punt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom het twee jaar heeft geduurd voordat DNB en het Ministerie van Financiën tot de slotsom kwamen dat de Depositobank niet mogelijk te maken is, zelfs niet als de Tweede Kamer hierom vraagt? Had dit niet veel sneller gekund?
Vorig jaar zomer tijdens het AO Nederlandse bankensector5 heb ik uitgebreid met de vaste commissie voor Financiën van gedachte gewisseld over het initiatief «Depositobank». Dit naar aanleiding van een motie van het lid Koolmees c.s. in het debat over het burgerinitiatief »Ons Geld», waarin werd gevraagd te onderzoeken hoe de huidige wetgeving voor vergunningverlening moet worden aangepast om een Depositobank mogelijk te maken.6
Tijdens bovengenoemd AO heb ik reeds de juridische onverenigbaarheid aangegeven van de drie eisen waar Depositobank aan vasthield.7 Daarbij heb ik wel gezegd dat het jammer zou zijn als het initiatief stuk loopt op de geconstateerde beperkingen en dat ik daarom gemotiveerd ben om met de hulp van alle betrokkenen te bekijken of een dergelijk initiatief tot stand kan komen op een andere wijze dan geopperd in het initiatief.
Hierop is samen met DNB en Depositobank verder gekeken naar concrete oplossingen. DNB heeft daarbij een nieuw alternatief onderzocht waarbij Depositobank over een beperkte bankvergunning zou beschikken, gericht op het verrichten van uitsluitend betaaldiensten, en waarbij de in ontvangst genomen geldmiddelen zouden zijn veiliggesteld door middel van een geldmarktfonds met uitsluitend uitzettingen in centrale bank geld.8 De initiatiefnemers van Depositobank zijn echter van mening dat hiermee onvoldoende hun idee tot uitdrukking zou komen, omdat middelen niet direct maar via tussenkomst van een geldmarktfonds bij de centrale bank worden gestald.
Deelt u de mening dat het voor de bescherming van spaarders tegen kredietrisico’s niet noodzakelijk is voor depositobanken om deel te nemen aan het Deposito Garantie Stelsel, omdat de spaargelden per definitie volledig gegarandeerd zijn? Kunt u in uw antwoord rekening houden met het feit dat de operationele risico’s door de initiatiefnemers van de Depositobank middels verzekeringen zullen worden afgedekt?
Indien spaargelden van spaarders volledig gegarandeerd zouden kunnen worden, deel ik de mening dat deelname aan een DGS niet noodzakelijk is. Hoewel de kredietrisico’s beperkt zijn als Depositobank de volledige depositogelden van haar cliënten door zou storten op een rekening bij de centrale bank, loopt Depositobank echter ook andere risico’s, zoals operationele- of frauderisico’s.
Onder operationele risico’s worden de risico’s begrepen van tekortschietende of falende interne procedures en systemen, en de risico’s van materiële inkomstenderving of verliezen als gevolg van externe gebeurtenissen, inclusief juridische risico’s. Het voor banken geldende prudentiële raamwerk voorziet in solvabiliteitsregels voor het afdekken van dit type risico. Een verzekering van dergelijke – op zichzelf verzekerbare – risico’s wordt onder dat raamwerk niet aanvaardt als alternatief voor een permanent en onvoorwaardelijk beschikbare solvabiliteitsbuffer. De beschikbaarheid van een verzekering als buffer voor het opvangen van de gevolgen van operationele risico’s is namelijk afhankelijk van de soliditeit van de verzekeraar(s) in kwestie en is daarmee niet volledig gegarandeerd.
Onder frauderisico’s worden de risico’s begrepen van materiële inkomstenderving of van reputatieschade die het gevolg zijn van frauduleus handelen van de onderneming in kwestie of van haar werknemers. Dergelijke risico’s zijn naar hun aard in de regel niet verzekerbaar. In het financiële toezicht9 worden dergelijke risico’s beheerst door middel van robuuste vereisten met betrekking tot de geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers van de onderneming, de integere bedrijfsuitoefening, en de inrichting van de bedrijfsvoering. Dergelijke regels wegen zwaarder naarmate de omvang van de tegoeden van het publiek in beheer toeneemt, ongeacht of zich krediet- of marktrisico’s voordoen.
Deelt u de mening van advocate Hakvoort dat de voorwaarden voor het nationale Target2-NL deelsysteem door DNB aangepast kunnen worden zonder toestemming van de Europese Centrale Bank (ECB)?2 Zo niet, waar baseert u dit op? Zo ja, bent u bereid om DNB te verzoeken om de voorwaarden voor toegang tot het nationale Target2-NL systeem te veranderen, zodat ook «opt-in b» vrijwillige banken de mogelijkheid krijgen om klanten betalingen vanuit hun bankrekening te kunnen laten verrichten?
De voorwaarden van TARGET2-NL kunnen niet door DNB aangepast worden zonder instemming van de ECB. «TARGET2» is een betalingssysteem dat in eigendom en beheer is van het «Eurosysteem». Het Eurosysteem bestaat uit de Europese Centrale Bank en het Europese stelsel van centrale banken (ESCB) van het eurogebied. TARGET2 is essentieel voor de realisatie van de fundamentele taken van het Eurosysteem betreffende de uitvoering van het monetaire beleid van de Unie en het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. TARGET2 geeft uitvoering aan de taken van het ESCB en de ECB, neergelegd in artikel 3.1 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees stelsel van centrale banken en de Europese centrale bank (Statuten).
Op grond van artikel 12, lid 1, van de Statuten kan de Raad van bestuur van de ECB richtsnoeren vaststellen en besluiten nemen die nodig zijn voor het vervullen van de bij de Verdragen en de Statuten aan het ESCB opgedragen taken. Op grond van artikel 14, lid 3, van de Statuten dienen nationale centrale banken (waaronder DNB) te handelen in overeenstemming met de instructies en de richtsnoeren van de ECB.
De TARGET2-NL Voorwaarden betreffen een implementatie van het Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (herschikking) (ECB/2012/27) (TARGET2 Richtsnoer). Aangezien DNB op grond van artikel 14 lid 3 van de Statuten dient te handelen in overeenstemming met de richtsnoeren van de ECB, is zij bij de implementatie van het TARGET2 Richtsnoer in de TARGET2-NL Voorwaarden gebonden aan het TARGET2 Richtsnoer. Dit betekent dat DNB niet naar eigen inzicht de TARGET2-NL Voorwaarden kan aanpassen.
Eventuele aanpassing van de voorwaarden van het TARGET2 Richtsnoer is een aangelegenheid waarover in Eurosysteem verband moet worden besloten. Voordat in Europa gepleit kan worden voor verstrekkende hervormingen in het geldstelsel is het mijn inziens eerst belangrijk dat de risico’s nauwgezet in kaart worden gebracht. Ik wacht hiervoor het advies van de WRR af.
Indien de voorwaarden voor toegang tot enig Nederlandse deelsysteem dat indirecte toegang tot Target2 geeft alleen met toestemming van de ECB gewijzigd kunnen worden, bent u dan bereid om de ECB om toestemming te vragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke gronden volgens u de «richtlijn en verordening kapitaalvereisten» en «richtlijn depositogarantiestelsels» een beperking vormen om de vrijwillige bankvergunning onder artikel 3:4 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te verruimen (bijvoorbeeld met een c-variant), zodat deze depositobanken mogelijk maakt? Waarom ontbrak een dergelijke specifieke argumentatie in uw brief van 2 mei 2017?
Met name de combinatie van het niet willen deelnemen aan het DGS, het niet willen voldoen aan de voor banken geldende prudentiële vereisten, en het niet willen voldoen aan de op banken van toepassing zijnde regels met betrekking tot de Depositogarantiestelsels, maar wel direct toegang willen krijgen tot TARGET2, is vanwege het geldende Europese juridische kader niet mogelijk. Alleen banken met een bankvergunning als bedoeld in de richtlijn kapitaalvereisten en opt-in a variant banken11 kunnen rechtstreeks toegang hebben tot TARGET2.
Deelt u de suggestie dat de Bank of England en de Nationale Bank van België meer open lijken te staan voor financiële innovatie dan DNB? Zo ja, bent u van plan daar verandering in te brengen? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze suggestie kan ik niet onderschrijven. Toezichthouder DNB neemt nadrukkelijk een actieve rol als het gaat om de bredere discussie over innovatie in de financiële sector. Zo heeft zij onder meer samen met collega-toezichthouder AFM de mogelijkheden verkend om innovatie in de financiële sector als toezichthouder (meer) te accommoderen en op basis van deze verkenning een aantal concrete maatregelen ingezet gericht op het faciliteren van FinTech en toetreding. Zo hebben AFM en DNB voor het verbeteren van het vergunningverleningproces speciale kennisteams opgezet en is in 2016 gezamenlijk de InnovationHub gelanceerd. De InnovationHub is een plek waar nieuwe en bestaande innovatieve marktpartijen in de financiële sector met beide toezichthouders tegelijk in contact kunnen komen over vraagstukken op het gebied van financiële innovatie en regulering. Daarnaast hebben de AFM en DNB de toegang voor innovatieve diensten verruimd door middel van een nieuwe aanpak, «Maatwerk voor Innovatie». Hierbij wordt bij het toelaten van nieuwe innovatieve dienstverlening voortaan nadrukkelijk gekeken naar de ruimte die de wetgever biedt bij de naleving van de regels. Ook wordt bestaand beleid opnieuw bekeken en zo nodig aangepast in het licht van de nieuwe ontwikkelingen.
Overigens is het relevant op te merken dat de Bank of England recent heeft aangekondigd12 onder stringente eisen directe toegang tot haar sterling payment system ook mogelijk te maken voor elektronischgeldinstellingen en betaalinstellingen. Bij parlementaire goedkeuring, kan die toegang in 2018 worden gerealiseerd. Omdat het Verenigd Koninkrijk geen deel uit maakt van het Eurosysteem, is een dergelijk besluit niet afhankelijk van goedkeuring door het Eurosysteem.
Wat zou de impact zijn van depositobanken op (fractional-reserve) grootbanken?
De impact van depositobanken op het huidige bancaire stelsel raken aan de bredere discussies over de werking van het huidige geldstelsel en de internationale academische discussies over de toegang tot centralebankgeld. Zoals gezegd heb ik in het kader van het burgerinitiatief «Ons Geld» de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) verzocht een onderzoek uit te voeren naar de verschillende aspecten van geldschepping en naar mogelijke alternatieven en verbeteringen van het huidige stelsel. De WRR betrekt daarin de optie van depositobanken in algemene zin en de betekenis ervan voor het functioneren van het huidige geldscheppingssysteem. Het rapport zal niet in detail ingaan op de mogelijke specifieke vormgeving van depositobanken en de waarborgen die daarbij horen. De WRR streeft ernaar dit onderzoek begin 2018 te publiceren.
Het bericht dat Google gebruikersgegevens in buitenlandse datacentra moet overhandigen aan de VS |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, nu u aangeeft antwoorden op eerdere vragen dat het UWV (UItvoerigsorgaan werknemersverzekeringen) een contract heeft met IBM, garanderen dat data van Nederlandse inwoners die bij het UWV bekend zijn niet in handen kunnen komen van de Amerikaanse overheid?1 2
UWV heeft maatregelen genomen om te borgen dat de persoonsgegevens die IBM verwerkt zodanig zijn beveiligd dat wordt voldaan aan de privacyregelgeving. Zo is IBM contractueel verplicht zich te houden aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Verder heeft UWV een beveiligingsovereenkomst met IBM gesloten waarbij alle klantspecifieke beveiligingsafspraken tot in detail zijn vastgelegd. Daar waar vereist heeft UWV een European Model Contract gesloten met IBM. In dergelijke modelcontracten (waarvan de tekst is vastgesteld door de Europese Commissie) worden passende waarborgen gegeven voor de bescherming van persoonsgegevens die in lijn zijn met de Europese kaders. Nederland heeft echter geen directe invloed op wetgeving van buiten de EU die de privacyregelgeving zou kunnen doorkruisen. Van een volledige garantie kan dan ook geen sprake zijn (zie ook het antwoord onder 2).
Momenteel loopt een aanbestedingstraject om de datacenterdienstverlening bij UWV opnieuw te verwerven. In de aanbesteding worden uitgebreide, concrete eisen opgenomen over beveiliging. Een beveiligingsovereenkomst gebaseerd op de geldende standaarden vormt onderdeel van de contractset en deze wordt (zoals nu ook bij IBM het geval is) in concrete afspraken uitgewerkt. Ook heeft UWV, op basis van een uitgebreide analyse, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van beschikbare rijksbrede kaders, besloten tot het beleggen van de datacenterdiensten binnen de Europese Economische Ruimte. Hiermee borgt UWV dat ook bij een nieuw contract voor datacenterdienstverlening een passend beschermingsniveau van persoonsgegevens en een afdoende algemeen beveiligingsniveau wordt geboden.
Kunt u garanderen dat de persoonsgegevens van Nederlandse burgers, of dat nu via het UWV of een andere overheidsinstantie is, niet in handen kunnen komen van de Amerikaanse overheid? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee, die garantie kan ik niet geven. Er bestaat immers een aantal rechtsgrondslagen om persoonsgegevens aan de Amerikaanse overheid te verstrekken. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking op strafrechtelijk gebied, waarbij in het kader van opsporingsonderzoeken gegevens kunnen worden doorgegeven aan de overheden van derde landen, waaronder de Verenigde Staten. Dit kan ook gegevens aangaande Nederlandse burgers betreffen. Deze verstrekking geschiedt in beginsel slechts indien een verdrag met het desbetreffende land daarvoor een adequate grondslag biedt. Toepassing van rechtshulpverdragen tussen Nederland en het desbetreffende land is voor strafrechtelijke samenwerking de meest in aanmerking komende oplossing. Met de Verenigde Staten bestaat een dergelijk verdrag. Ook op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld de belastingheffing, bestaan verdragen die voorzien in de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen.
Deelt u de mening dat het opslaan van data op buitenlandse servers de kans vergroot dat deze data in handen komen van buitenlandse overheden, zeker nu Google de gebruikersgegevens moet afstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u maatregelen nemen om dit onmogelijk te maken?
Indien gegevens op servers in het buitenland staan, is er sprake van een verhoogde kans op bemoeienis van buitenlandse overheden. Vanzelfsprekend vallen gegevens op servers welke in het buitenland zijn geplaatst onder de jurisdictie van het desbetreffende land. De kans is daarbij aanwezig dat deze gegevens, in zijn algemeenheid en met inachtneming van de ter zake geldende wetgeving in dat land, door instanties in dat land kunnen worden opgevraagd.
Ik ben niet van plan extra maatregelen te nemen om het opslaan van data op buitenlandse servers onmogelijk te maken. Van welke dienstverleners gebruik wordt gemaakt is een afweging die binnen de kaders van wet- en regelgeving wordt gemaakt. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor bijvoorbeeld open data. Overheden die data willen afschermen tegen onbevoegde inzage staan verschillende maatregelen ter beschikking. Het afdwingen van de opslaglocatie is een mogelijke maatregel, maar goede encryptie is bijvoorbeeld ook een optie. De aard van de data en de risico’s die hier verbonden aan zijn, bepalen de mix van deze maatregelen.
Waarop baseert u dat op dit moment volgens u de Nederlandse inwoners voldoende beschermd zijn tegen het meekijken van buitenlandse mogendheden?
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2149) kan niet worden uitgesloten dat er op dit moment buitenlandse diensten en/of mogendheden zijn die data verzamelen over Nederlandse inwoners. Het kabinet spant zich maximaal in om de Nederlandse bewoners te beschermen tegen het eventueel meekijken van buitenlandse diensten en/of mogendheden. Indien er geconstateerd wordt dat het geval is neemt het kabinet maatregelen.
In zijn brief van 21 juni 2017 (vergaderjaar 2016–2017, Kamerstuk 26 643, nr. 477) bij de aanbieding van het Cybersecuritybeeld Nederland 2017 (CSBN 2017) gaf de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan dat de grootste dreiging in het digitale domein blijft uitgaan van beroepscriminelen en statelijke actoren.
Hoewel overheid, bedrijfsleven, wetenschap en burgers in Nederland veel inspanningen verrichten om de digitale weerbaarheid te vergroten laat het CSBN 2017 ook zien dat het bijhouden van de groeiende kwetsbaarheid van de maatschappij als geheel een grote uitdaging blijft. Het beeld laat zien dat investeren in de toekomst nodig zal blijven voor de digitale weerbaarheid.