De nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen, naar de Kamer sturen en per aanbeveling aangeven in hoeverre de Nederlandse rulingpraktijk eraan voldoet? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat de vragensteller met «Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken van de Europese Gedragscodegroep, die tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zijn overeengekomen» de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bedoelt. Deze richtsnoeren zijn als bijlage 1 bij het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad gevoegd. Het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van de Raad.2
Nederland voldoet al op veel punten aan de richtsnoeren. Op enkele punten zal de werkwijze van de Belastingdienst mogelijk aangepast moeten worden. Eerder heb ik aangegeven dat daar nader onderzoek naar plaats zal vinden.3 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van deze inventarisatie in de eerste helft van 2018 nader informeren.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de nieuwe Europese pseudowetgeving dwingt tot aanpassingen van de Nederlandse belastingrulingpraktijk?1
Zie antwoord vraag 1.
Welk standpunt heeft het kabinet ingenomen tijdens discussies over de overeengekomen pseudowetgeving?
Nederland heeft in de vergadering van Working Party IV van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op 6 februari 2015 een presentatie gehouden over de Nederlandse APA-/ATR-praktijk. De Nederlandse presentatie heeft ter inspiratie gediend voor de Commissie bij het opstellen van het concept voor de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings.
Tijdens de besprekingen van de conceptrichtsnoeren in de Gedragscodegroep in de tweede helft van 2016 heeft Nederland aangegeven de richtsnoeren als nuttig te beschouwen. Nederland heeft verzocht voor de definitie van «ruling» zoveel mogelijk aan te sluiten bij de terminologie die wordt gebruikt in de Richtlijn voor automatische uitwisseling van informatie over rulings4. Daarnaast heeft Nederland de Commissie gevraagd de verhouding tussen het richtsnoer over de uitwisseling van informatie en de eisen voor de spontane en automatische uitwisseling van inlichtingen op grond van EU-richtlijnen te verduidelijken.
Op welke punten vindt u de overeengekomen pseudowetgeving uitvoeringstechnisch problematisch?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het ongemakkelijk is dat over deze pseudowetgeving nooit een «pseudo BNC-fiche» is gepubliceerd, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe het kabinet aankijkt tegen de wenselijkheid of de onwenselijkheid van deze nieuwe afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorstellen voor richtsnoeren die in de Gedragscodegroep worden besproken en vastgesteld, zijn geen officiële Commissievoorstellen in de zin van artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Een BNC-fiche wordt alleen opgesteld bij officiële voorstellen en mededelingen of aanbevelingen van de Commissie. Het ligt daarom niet in de rede dat ook een (pseudo-)BNC-fiche zou worden opgesteld bij het verschijnen van een voorstel voor nieuwe richtsnoeren.
Los van deze richtsnoeren wordt door het kabinet geregeld met uw Kamer overlegd over de rulingpraktijk. In deze overleggen wisselen het kabinet en uw Kamer met elkaar van gedachten over de eisen die aan de rulingpraktijk worden gesteld. De uitkomsten hiervan worden bij de inzet van het kabinet in internationaal verband meegenomen.
Bent u bereid in de toekomst nieuwe voorstellen voor Europese pseudowetgeving van de Gedragscodegroep met de Kamer te delen, inclusief appreciatie, teneinde de Kamer de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heb aangegeven5, stellen de formele procedures van de Gedragscodegroep dat het werk van de Gedragscodegroep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies bij de instelling van de Gedragscodegroep.6
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU in de eerste helft van 2016 heeft Nederland zich ingezet voor het aannemen van Raadsconclusies7 die oproepen tot meer transparantie van de Gedragscodegroep door middel van concrete maatregelen. In deze Raadsconclusies spreekt de Raad de wens uit «dat informatie over lopende en eerdere werkzaamheden van de Gedragscodegroep beter toegankelijk wordt gemaakt; dit betreft tevens reeds openbare documenten en zou moeten worden vormgegeven middels een speciale pagina op de website van de Raad alsmede middels – voor zover mogelijk – vrijgave van documenten die verband houden met algemene richtsnoeren en definitieve besluiten over individuele maatregelen.»8
Mede naar aanleiding van deze Raadsconclusie plegen richtsnoeren, wanneer zij zijn vastgesteld door de Gedragscodegroep, met het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad te worden gepubliceerd. Daarnaast worden zij na vaststelling door de Ecofinraad op de website van de Raad gepubliceerd9. Het kabinet vindt dat het primair aan de Gedragscodegroep is om tot publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren over te gaan en wil niet unilateraal toegang verlenen tot voorstellen en concepten van richtsnoeren. Hoewel het kabinet hier voorstander van is, is binnen de Gedragscodegroep vooralsnog niet besloten tot de publicatie van voorstellen en concepten van richtsnoeren.
Ik ga in de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan een Ecofinraad in op de inhoud van het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad, wanneer een halfjaarlijks verslag als bespreekpunt voor de Ecofinraad wordt geagendeerd. In het halfjaarlijkse verslag wordt ook gerapporteerd over de bespreking van concept-richtsnoeren in de Gedragscodegroep. Tijdens het algemeen overleg kunnen de leden van de vaste commissie voor Financiën vragen stellen over de geannoteerde agenda en het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep. Democratische controle is aldus gegarandeerd.
Wat vindt u van de door de Universiteit van Amsterdam ontwikkelde aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken ten aanzien van de ontwikkeling van pseudowetgeving?2
De heer Nouwen van de Universiteit van Amsterdam doet in zijn position paper ten behoeve van de expertbijeenkomst fiscale constructies een aantal aanbevelingen om de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken. Hij merkt daarbij op dat het gaat om een zekere balans tussen enerzijds de wens voor meer transparantie en anderzijds het belang van een zekere mate van vertrouwelijkheid ten behoeve van het effectief functioneren van de Gedragscodegroep. Ik heb mij in het verleden in min of meer dezelfde bewoordingen uitgelaten over het belang van het vinden van een dergelijke balans.11
Ik vind het positief dat de lidstaten het belang van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep hebben onderschreven in de Raadsconclusies van 8 maart 2016 en het erover eens zijn geworden dat door middel van een aantal concrete maatregelen deze transparantie kan worden vergroot. Zo wordt er tegenwoordig uitgebreider dan voorheen gerapporteerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep in de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad. Ook is een groot aantal documenten betreffende de Gedragscodegroep, zoals halfjaarlijkse verslagen en richtsnoeren, gepubliceerd op de website van de Raad. Ik vind dit significante verbeteringen, zeker gezien het feit dat niet alle 28 lidstaten in gelijke mate nut en noodzaak van het vergroten van transparantie van de Gedragscodegroep onderkennen en met de Raadsconclusies zelfs alle 28 lidstaten moesten instemmen. Dit neemt echter niet weg dat het kabinet van mening is dat, ook binnen de marges van de genoemde Raadsconclusies, meer transparantie mogelijk is, bijvoorbeeld over de naleving door lidstaten van overeengekomen richtsnoeren. Ook de heer Nouwen wijst op het belang van het vergroten van transparantie op dit gebied.
De heer Nouwen doet verschillende voorstellen om de informatievoorziening aan uw Kamer te vergroten. De afgelopen keren heb ik uw Kamer in de geannoteerde agenda voor de Ecofinvergadering zo goed mogelijk geïnformeerd over de besprekingen in de Gedragscodegroep, wanneer het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad als hamerstuk voor akkoord geagendeerd stond op de agenda van de Ecofinraad. Tijdens het algemeen overleg voorafgaand aan de desbetreffende Ecofinraden konden de leden van de vaste commissie voor Financiën hierover vragen stellen. Hierdoor was naar mijn mening democratische controle door uw Kamer gegarandeerd.
Door beter en uitgebreider te rapporteren zou de Gedragscodegroep volgens de heer Nouwen aan transparantie kunnen winnen. Zoals ik eerder opmerkte, is de rapportage door middel van de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad uitgebreider geworden. Daarnaast wordt er momenteel binnen de Gedragscodegroep over gesproken om meer aandacht te besteden aan het informeren van de Raad over de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld.
Het kabinet is van mening dat de Gedragscodegroep transparanter zou worden, wanneer zij naast haar halfjaarlijkse verslag aan de Ecofinraad ook na iedere vergadering zou rapporteren over hetgeen tijdens die vergadering is besproken. Nederland heeft hier eerder aandacht voor gevraagd in de Gedragscodegroep en zal dit blijven doen. Tot op heden is de Gedragscodegroep echter nog niet overgegaan tot het opstellen en publiceren van verslagen van iedere vergadering.
In hoeverre deelt u de analyse van de Universiteit van Amsterdam dat de in 2016 op Europees niveau overeengekomen afspraken, de openheid en de transparantie van de Gedragscodegroep slechts beperkt zullen doen vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Wenst u zich in Brussel hard te maken de Gedragscodegroep transparanter en meer open te maken, in lijn met de aanbevelingen van de Universiteit van Amsterdam?
Nederland heeft zich in en na het Nederlandse voorzitterschap ingezet voor een transparantere Gedragscodegroep. Zoals ik in antwoord op vraag 8 heb aangegeven, maakt Nederland zich hard voor het opstellen en publiceren van verslagen van vergaderingen van de Gedragscodegroep.
Is bij het afgeven van een ruling altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee belastingambtenaren? Zo nee, bij welke rulings is dat niet het geval?
Bij verzoeken die onder de competentie vallen van het APA-/ATR-team is dit altijd het geval. Op basis van het APA- en ATR-besluit worden verzoeken voor zekerheid vooraf over de in deze besluiten genoemde onderwerpen te allen tijde voor bindend advies voorgelegd aan het APA-/ATR-team.12 Door het APA-/ATR-team wordt zekerheid vooraf gegeven in de vorm van een APA- of ATR-vaststellingsovereenkomst. Bij de afgifte van deze overeenkomsten is altijd sprake van betrokkenheid van ten minste twee ambtenaren. De overeenkomst wordt door de dossierbehandelaar altijd voor review voorgelegd aan de vaktechnisch adviseur APA of ATR (de tweede handtekeningzetter). Daarnaast zal in veel gevallen nog een lokale inspecteur de vaststellingsovereenkomst ondertekenen. Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste. Doordat de afgifte van APA’s en ATR’s is ondergebracht bij een centraal team, is bovendien de eenheid van beleid gewaarborgd en wordt dus ook invulling gegeven aan het in de richtsnoeren genoemde precedentcontrolevereiste.
Ook indien er geen sprake is van een APA of ATR, is er in veel gevallen sprake van betrokkenheid van ten minste twee inspecteurs. Zoals aangegeven wordt momenteel nog onderzocht of de werkwijze nog verder verfijnd moet worden.
Komt het voor dat rulings worden verlengd? Zo ja, worden de feiten en omstandigheden op basis waarvan de ruling is verstrekt dan altijd opnieuw beoordeeld? Hoe wordt toegezien op de naleving van afspraken dat bij winstversmalling het land van het moederconcern gemeld moet worden?
Indien een belanghebbende aan het einde van de looptijd van een ruling opnieuw een ruling aanvraagt, zal dit verzoek separaat beoordeeld worden en opnieuw worden bezien of de ruling onder dezelfde voorwaarden kan worden afgegeven. Een integrale herbeoordeling van de relevante feiten en omstandigheden maakt hier standaard deel van uit. Alle rulings met een grensoverschrijdend effect worden uitgewisseld met de fiscale autoriteiten van de relevante landen, waaronder het land van de moedermaatschappij. Deze rulings worden bovendien uitgewisseld aan andere lidstaten middels de EU-database.
Waar doelt u specifiek op wanneer u zegt dat u de uitvoeringslast niet uit het oog verliest bij het naleven van de richtsnoeren? Welke aspecten van deze richtsnoeren zorgen volgens u voor een (te) hoge uitvoeringslast?
De richtsnoeren kennen een zeer ruime definitie van het begrip zekerheid vooraf. Weliswaar geldt een zogenoemde MKB-drempel maar er zullen veel situaties van zekerheid vooraf onder de definitie vallen. Bij de uitvoeringslast noem ik onder andere het onderdeel van de richtsnoeren dat ziet op publicatie van informatie over rulings. Ik hecht er sterk aan dat belastingplichtigen – groot en klein – die zekerheid vooraf wensen over hun fiscale situatie kunnen rekenen op vertrouwelijke omgang met hun gegevens. Voorkomen moet worden dat er concurrentie- en bedrijfsgevoelige vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het eenieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting. Deze geheimhoudingsplicht beperkt in grote mate de hoeveelheid informatie die verschaft zal kunnen worden in dergelijke publicaties. Daarmee daalt de kwaliteit van de publicatie en de toegevoegde waarde ervan.
De richtsnoeren bevatten ook richtlijnen voor landen die niet overgaan tot publicatie van de ruling zelf. In een dergelijk geval moeten de conclusies die te trekken vallen uit de rulings gepubliceerd worden op de website van de belastingdienst. Dit kan in de vorm van «guidance» die up to date is, of meer algemene conclusies, waarbij het noodzakelijk is dat deze beschikbaar zijn voor andere belastingplichtigen en buitenlandse belastingdiensten. Hierbij merk ik op dat buitenlandse belastingdiensten daarnaast ook informatie krijgen over individuele rulings in het kader van de informatie-uitwisseling over rulings in EU- en OESO-verband. Ook kunnen zij om nadere informatie verzoeken, waaronder de ruling zelf.
In opdracht van het Europees parlement is in november 2015 een studie verschenen over de afgifte van rulings in Europese lidstaten.14 Uit de publicatie blijkt dat proces, vorm en juridische status van afgegeven rulings in lidstaten erg verschillen. In sommige lidstaten zijn de procedures omtrent afgifte van rulings en de publicatie daarvan in wetgeving neergelegd. Dit betreft bijvoorbeeld België en Luxemburg. In sommige landen heeft een ruling de status van quasi-jurisprudentie aangezien de ruling wordt afgegeven door een daartoe ingesteld orgaan, dat los staat van de Belastingdienst. In andere landen, zoals in Nederland, is de afgifte van rulings neergelegd in een uitvoeringstechnisch raamwerk, de beleidsbesluiten.
De onderzoekers besteden ook aandacht aan publicatie van informatie over rulings. Daarbij wordt ook genoemd dat veel landen verregaande geheimhoudingsverplichtingen hebben die het publiek maken van informatie over individuele belastingplichtigen beperken. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal lidstaten in het geheel niet overgaat tot publicatie. Ten aanzien van de lidstaten die wel overgaan tot publicatie, onderscheiden zij de volgende manieren:
De onderzoekers merken daarbij op dat het bij de beoordeling van de rulingpraktijken van alle onderzochte landen moeilijk is om na te gaan of alle rulings zijn gepubliceerd, of alle richtlijnen op de juiste manier zijn gepubliceerd en of er naast de rulings ook andere vormen van zekerheid vooraf zijn die de facto dezelfde waarde hebben als rulings die zijn afgegeven binnen een centraal raamwerk. Ik ben dus – evenals deze onderzoekers – niet in staat om te beoordelen of andere landen informatie over alle individuele (grensoverschrijdende en nationale) rulings publiceren.
Zoals gezegd bieden de richtsnoeren ook de mogelijkheid om via andere wegen transparantie te bereiken. Nederland publiceert inhoudelijke standpunten die van toepassing kunnen zijn voor meerdere belastingplichtigen in beleidsbesluiten. Er bestaat een breed scala aan beleidsbesluiten. De beleidsbesluiten die van toepassing zijn op de APA-/ATR-praktijk heb ik gevoegd als bijlage bij de brief die ik op 23 mei jl. aan uw Kamer heb gestuurd.15 Daarnaast zijn met de notitie «Beschrijving stand van zaken APA-/ATR-praktijk 2017» over de meest voorkomende verschijningsvormen van APA’s en ATR’s, exemplarische APA’s en ATR’s openbaar gemaakt.
Verder heb ik in het debat met uw Kamer van 1 juni jl. toegezegd dat het APA-/ATR-team jaarlijks een verslag uit zal brengen met bestuurlijke informatie over de APA-/ATR-praktijk, technische uitvoeringsaspecten op het gebied van de APA-/ATR-praktijk en eventuele ontwikkelingen met betrekking tot de eerder met uw Kamer gedeelde exemplarische APA’s en ATR’s.16 Daarnaast zal de APA-/ATR-praktijk jaarlijks door een onafhankelijke commissie worden getoetst en heb ik, conform een door uw Kamer aangenomen motie, contact opgenomen met de Algemene Rekenkamer met de vraag of zij bereid zijn om het in 2014 uitgevoerde onderzoek opnieuw uit te voeren in 2019.
Als gevolg van de grote mate van uniformiteit van de APA’s en ATR’s is bovendien de publicatie van afgegeven APA’s en ATR’s die zodanig geanonimiseerd zijn dat niet valt te herleiden op welke belastingplichtige een APA of ATR betrekking heeft, minder zinvol. Na anonimiseren zou per type ruling een (vrijwel) identieke tekst worden gepubliceerd die vergelijkbaar is met de door mij gepubliceerde exemplarische APA’s en ATR’s.
Uit de richtsnoeren en de parlementaire en maatschappelijke aandacht blijkt dat er behoefte bestaat aan meer openheid over de rulingpraktijk in het algemeen en de APA-/ATR-praktijk in het bijzonder. De door mij getoonde en aangekondigde initiatieven dragen daaraan bij.
Klopt het dat de richtsnoeren ook voorschrijven dat puur nationale belastingrulings worden gepubliceerd, al dan niet samengevat op anonieme basis in een steeds bij te werken beleidsbesluit?
De richtsnoeren zien ook op puur nationale belastingrulings. Er geldt daarbij echter ook een MKB-drempel waardoor een aanzienlijk deel van de rulings die op puur nationale situaties ziet, buiten de reikwijdte van de richtsnoeren zal vallen. Voor het deel van de vraag dat ziet op de publicatie van informatie over rulings verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 12, 14, 17 en 18.
Bent u van mening dat het publiceren van (samenvattingen van) alle belastingrulings, ook de puur nationale, tot een (te) grote administratieve last leidt? Zo ja, waarom leidt dit volgens u tot een (te) grote administratieve last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u enkele voorbeelden geven van puur nationale belastingrulings? Welke vormen komen het meest voor? Hoeveel worden er jaarlijks verstrekt? Welke partijen zijn het die deze aanvragen?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Voorbeelden van puur nationale belastingrulings zijn een vaststellingsovereenkomst over de waarde van een bedrijfspand, de fiscale implicaties van een bedrijfsoverdracht, wat de afschrijvingstermijn is van een bedrijfsmiddel of over de waardering van incourante aandelen. De Belastingdienst registreert deze vorm van zekerheid vooraf niet op basis van een categorie-indeling. Ik kan daarom niet aangeven welke vorm het meeste voorkomt. De aanvragers zijn belastingplichtigen uit het groot- en kleinbedrijf, dan wel hun fiscaal vertegenwoordiger.
Hoe vaak geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreert niet via vaste categorieën welk onderwerp het verzoek om zekerheid vooraf betreft. Ik kan dus ook niet aangeven hoe vaak er zekerheid vooraf over afschrijvingstermijnen wordt gegeven.
Is het waar dat België, Spanje en Polen reeds (samenvattingen van) rulings publiceren? Welke andere landen publiceren reeds (samenvattingen van) rulings? Welke landen zijn van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom blijft u weigeren (samenvattingen van) rulings te publiceren, terwijl dit wel onderdeel is van de pseudowetgeving?3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel extra capaciteit de Belastingdienst nodig heeft teneinde te kunnen voldoen aan de richtsnoeren ten aanzien van het rulingbeleid? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen merk ik op dat de inzet van extra capaciteit door de Belastingdienst afhankelijk is van de keuzes die gemaakt worden bij de nadere invulling van de richtsnoeren. De grootste impact voorzie ik bij de keuzes die gemaakt kunnen worden bij publicatie van informatie over rulings. Mijn bespiegelingen over het nut en de noodzaak van de publicatie van informatie over rulings heb ik hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 12, 14, 17 en 18. Op basis van ervaringen in andere landen die informatie publiceren over rulings blijkt dat gemiddeld zo’n vier uur aan directe arbeidstijd wordt gerekend voor het anonimiseren en publiceren van een ruling. Gezien alleen al het aantal rulings met een grensoverschrijdend effect dat jaarlijks door de Belastingdienst wordt afgegeven, zou dit een grote impact hebben op de capaciteit van de Belastingdienst.
De werkzaamheden met betrekking tot de publicatie van geanonimiseerde rulings zouden voor een groot deel komen te liggen bij de vaktechnische specialisten die moeten beoordelen welke informatie relevant en niet relevant is voor mogelijke publicatie, waarbij ook de geheimhoudingsplicht in ogenschouw genomen moet worden. De hiermee gemoeide tijd gaat dus ten koste van andere activiteiten van deze specialisten, zoals de inhoudelijke beoordeling van af te geven APA’s en ATR’s, de aanslagregeling van vennootschappen die betrokken zijn bij dergelijke APA’s en ATR’s en de informatie-uitwisseling met andere belastingdiensten. Naast de hierboven genoemde directe arbeidsuren moet ook gedacht worden aan indirecte arbeidsuren en aan de volgende extra activiteiten:
Wanneer dienen de belastingrulingpraktijken te voldoen aan de nieuwe Europese pseudowetgeving voor belastingrulingpraktijken?
De richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings bevatten geen inwerkingtredingsdatum. Over de termijn waarbinnen lidstaten dienen te voldoen aan richtsnoeren die door de Gedragscodegroep zijn vastgesteld, is vooralsnog niets vastgelegd.
Bent u bereid de eerste beoordeling van de implementatie in de lidstaten volledig met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid in ieder geval de eerste beoordeling van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep te delen met de Kamer (dat wil zeggen de volledige analyse van de Nederlandse belastingrulingpraktijk)?
Momenteel wordt binnen de Gedragscodegroep besproken op welke wijze de resultaten van de monitoring door de Gedragscodegroep van de toepassing door de lidstaten van door de Gedragscodegroep vastgestelde richtsnoeren kunnen worden gepubliceerd. Nederland zal zich in beginsel aansluiten bij de afspraken die hierover binnen de Gedragscodegroep worden gemaakt.
Vooralsnog is geen beoordeling van de implementatie van de richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings door de lidstaten voorzien. Indien deze wordt uitgevoerd, zal uw Kamer over de resultaten daarvan voor Nederland worden geïnformeerd.
Het bericht dat de Belastingdienst trustgroep TMF beschuldigt van hulp bij belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat trustgroep TMF in 2008 een trustkantoor heeft ingelijfd dat al sinds 2004 wordt onderzocht door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over lopende zaken die in onderzoek zijn bij de Belastingdienst kan ik geen uitspraken doen.
Wat zegt het gegeven dat trustkantoor Trading, dat opging in TMF, Geerts als klant met een hoger risicoprofiel accepteerde, terwijl hij eerder veroordeeld was voor oplichting, afpersing, valsheid in geschrifte en lidmaatschap van een criminele organisatie? Vindt u deze «risk appetite» van toenmalig trustkantoor Trading exemplarisch is voor de trustsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen brengt de aard van de activiteiten van trustkantoren meer dan gemiddelde integriteitrisico’s met zich mee en van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat hen toegang wordt verleend tot het financieel systeem. Uit de praktijk is gebleken dat trustkantoren deze rol als poortwachter van het financieel systeem niet altijd naar behoren vervullen.
Met het conceptvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 worden de regels voor trustkantoren aangescherpt inclusief de vereisten ten aanzien van het cliëntenonderzoek. Een voorbeeld is het vereiste dat een trustkantoor voor de aanvang van de dienstverlening onderzoekt of een ander trustkantoor diensten heeft verleend aan een cliënt en of de beoogd cliënt eerder door andere trustkantoren is afgewezen vanwege mogelijke integriteitrisico’s. Daarnaast wordt ook bepaald welk resultaat van trustkantoren wordt verwacht bij het cliëntenonderzoek. Het wetsvoorstel beoogt om, in combinatie met een verdere inspanning van de trustsector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de Nederlandse trustsector aan te pakken.
Kunt u uitleggen waar kasgeldvennootschappen in de praktijk voor worden gebruikt? Welke legitieme en niet legitieme redenen zijn er om kasgeldvennootschappen te gebruiken? Bestaat er bij kasgeldvennootschappen een verhoogd risico op belastingontwijking of -ontduiking? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Voor een goed begrip moet worden vermeld, dat in de huidige Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 de term «kasgeldvennootschap» niet voorkomt. In het spraakgebruik wordt hiermee een vennootschap bedoeld die na verkoop van haar activa en passiva alleen nog liquide middelen (kasgelden) bezit.
Een kasgeldvennootschap kan ontstaan nadat een onderneming is gestaakt of verkocht, waarna nog slechts liquide middelen resteren. Indien als gevolg van het staken of de verkoop winst wordt gerealiseerd, wordt deze winst belast met vennootschapsbelasting. De verkoop van kasgeldvennootschappen kan als reden hebben dat de koper de oprichtingskosten voor het oprichten van een nieuwe vennootschap wil besparen. In het verleden is echter ook gesignaleerd dat kasgeldvennootschappen met winsten werden verkocht aan kopers met verliezen, waarna de winsten tegen de verliezen werden weggestreept om belastingheffing te ontlopen. Om handel in kasgeldvennootschappen met winsten (of vennootschappen met verliezen) tegen te gaan is artikel 20a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ingevoerd. Indien vervreemding van de kasgeldvennootschap plaatsvindt teneinde invordering van vennootschapsbelasting te voorkomen, kan de verkoper op basis van artikel 40 van de Invorderingswet, onder voorwaarden, aansprakelijk worden gesteld voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Ten slotte kan de verkoop van een kasgeldvennootschap ook plaatsvinden met het oogmerk om dividendbelasting te besparen. Dit doet zich uitsluitend voor in grensoverschrijdende situaties. De aandeelhouder laat zich in die gevallen geen winst van de kasgeldvennootschap als belast dividend uitkeren, maar verkoopt in plaats daarvan de aandelen aan een partij, die het dividend vervolgens onbelast onder de deelnemingsvrijstelling kan genieten.
Indien sprake is van oneigenlijk gebruik van kasgeldvennootschappen om belastingheffing te ontgaan, zal de Belastingdienst daartegen optreden. De Belastingdienst beschikt over gespecialiseerde teams die zich bezighouden met constructiebestrijding.
Hoe kan het dat de bestuurder van de kasvennootschappen in oktober 2013 tot 30 maanden cel werd veroordeeld, terwijl de civiele rechtszaak tegen het trustkantoor dat hem hielp heden ten dage nog steeds loopt? Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit om dit soort onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op aangelegenheden met betrekking tot een individuele belastingplichtige. De Belastingdienst beschikt over voldoende capaciteit voor het toezicht op de door u gesignaleerde problematiek. Bij de inzet van de beschikbare capaciteit wordt gekozen voor een risicogerichte benadering.
Hoe verklaart u dat wordt ingezet op een schikking tussen de Belastingdienst en de trustgroep TMF? Erkent u dat het lijkt alsof het trustkantoor weg kan komen met het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst en het verhullen van het wegsluizen van geld? Vindt u het wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Verliest een trustkantoor zijn vergunning van De Nederlansche Bank als evident is dat zij informatie achterhield voor de Belastingdienst? Zo nee, welke sancties staan er voor trustkantoren op het achterhouden van informatie voor de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) is bepaald wanneer de vergunning van een trustkantoor door de toezichthouder, De Nederlandsche Bank N.V. (DNB), kan worden ingetrokken:
(i) op verzoek van de vergunninghouder;
(ii) in geval de vergunninghouder in staat van faillissement is verklaard; of
(iii) in geval de vergunninghouder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen die bij of krachtens de Wtt aan het trustkantoor zijn opgelegd.
DNB beoordeelt of in een concreet geval sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat één van deze intrekkingsgronden van toepassing is. Indien daarvan sprake is, maakt DNB de afweging of intrekking van de Wtt-vergunning een voldoende proportionele maatregel is. Afhankelijk van (onder meer) de ernst en de verwijtbaarheid van de feiten en omstandigheden zal DNB daarnaast beoordelen of er aanleiding bestaat om de geschiktheid en betrouwbaarheid van betrokken beleidsbepalers opnieuw te toetsen.
Waar het gaat om sancties die door de Belastingdienst kunnen worden opgelegd, gelden voor een trustkantoor dat belastingplichtig is en dat informatie achterhoudt voor de Belastingdienst dezelfde sancties als voor alle andere belastingplichtigen.
Hoe staat het met de voorbereidingen van TMF voor een beursgang? Hoe geloofwaardig vindt u het dat trustkantoren, die vastgoedhandelaren helpen met «neppe investeringen» om de belasting te ontduiken, beursgenoteerd zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 27 oktober jongstleden heeft TMF Group via een persbericht bekend gemaakt dat zij wordt overgenomen door investeerder CVC Capital Partners. Ik begrijp hieruit dat TMF Group met deze overname door CVC Capital Partners afziet van de eerder aangekondigde beursgang in Londen.
Kunt u zich herinneren dat u op 31 mei 2017 gevraagd is of Noord-Koreaanse dwangarbeiders – al dan niet onder dwang – hebben gewerkt aan NAVO-schepen en, indien het geval, hoe dit mogelijk was gezien de enorme veiligheidsrisico’s?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «North Koreans were involved in construction of new Danish Navy vessel, report says»?2
Ja.
Kunt u nu wel antwoorden of dan wel bevestigen dat Noord-Koreaanse dwangarbeiders weliswaar niet hebben meegewerkt aan de bouw van Nederlandse schepen, maar wel aan de bouw van een schip van een NAVO-bondgenoot?
De kwestie is niet in NAVO-verband besproken. De individuele NAVO-bondgenoten dragen de verantwoordelijkheid voor schepen die aan het Bondgenootschap beschikbaar worden gesteld, ook in relatie tot veiligheidsrisico’s.
De Nederlandse ambassadeur in Kopenhagen heeft naar aanleiding van de berichtgeving navraag gedaan bij het Deense Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie. De Deense regering kan nog niet bevestigen of ontkennen dat de inzet van Noord-Koreaanse arbeiders heeft plaatsgehad. De Deense Minister van Defensie zal op 9 november over de kwestie spreken met de Vaste Commissie voor Defensie van het Deense parlement.
De EU heeft onlangs maatregelen genomen tegen Noord-Koreaanse arbeiders binnen de EU. Deze maatregelen hebben de vorm van een verbod op verlenging van lopende werkvergunningen, bovenop het eveneens in de EU van kracht geworden verbod (ten gevolge van omzetting van VN-Veiligheidsraadsresolutie 2375 (2017)) op het afgeven van nieuwe werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders. Wat Nederland betreft hebben deze maatregelen tot doel het aantal Noord-Koreaanse arbeiders in de EU tot nul te reduceren.
Is er in uw ogen sprake van een veiligheidsrisico? Zijn er door de Deense regering reeds maatregelen genomen of aangescherpt om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze kwestie reeds besproken in NAVO-verband? Zo nee, bent u voornemens om dit te agenderen?
Zie antwoord vraag 3.
Het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van het Ministerie van Defensie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival worden circa 35.000 jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie. Het partnerschap tussen Shell en Defensie is bij het Generation Discover festival gericht op het interesseren, inspireren en enthousiasmeren van jeugdigen voor techniek. Dit partnerschap sluit aan bij de structurele behoefte van Defensie aan technisch geschoold personeel en bij het speerpunt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij rijksbrede initiatieven, maar ook bij het bedrijfsleven en bij publiek-private samenwerkingsverbanden.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft Defensie een stand gehuurd op het festival. Defensie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van de nationale politie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
De politie is onderdeel van het programma dat zich afspeelt in de zogenoemde Cyberdome. In deze dome is een show van 20 minuten waarin een groep van 50 kinderen het evenement als het ware «moeten redden» van een hacker. Dat doen ze door twee opdrachten succesvol af te ronden. Opdracht 1 is het hacken van een wachtwoord (hierbij krijgen ze uitleg over en inzicht in het belang van een veilig wachtwoord en hoe ze dit kunnen maken). Bij opdracht 2 gaan de kinderen aan de slag met programmeren. De kinderen werken in groepen van 8 en worden begeleid door medewerkers van de politie, Ministerie van Defensie, ABN Amro en KIVI. Ook is er een collega van de politie op het evenemententerrein aanwezig als aanspreekpunt voor kinderen als zij informatie over cybercrime willen hebben of als zij vragen hebben over de politie.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft politie net als Defensie een stand gehuurd op het festival. Politie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Deelt u de mening dat Shell het evenement Generation Discover zonder publieke middelen kan organiseren? Zo nee, wat is volgens u de meerwaarde van het financieren uit publieke middelen, mochten nationale politie en het Ministerie van Defensie een bijdrage (geldelijk of anders) geleverd hebben?
Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen is geen sprake van financiële rijkssteun vanuit het Ministerie van Defensie, politie of het Ministerie van Economische Zaken.
De samenwerking tussen Shell en Defensie voldoet volledig aan de doelstelling om jongeren op een speelse manier kennis te laten met techniek en Defensie, door op jonge leeftijd al te zien hoe geweldig techniek is en dat Defensie daar een rol in speelt. De politie ziet dit evenement als een mogelijkheid om bij te dragen aan de bewustwording van kinderen over cybercrime en veilig internetten.
Bent u bereid het Ministerie van Defensie en de nationale politie aan te sporen hun steun aan Generation Discover in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zich in te zetten voor het voorkomen van publieke steun aan toekomstige edities van Generation Discover en andere door multinationals georganiseerde greenwashing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het door Shell opgestelde lesmateriaal (voor Generation Discover) waarin onder andere wordt gesteld dat we a) nog heel lang afhankelijk zullen blijven van fossiele brandstoffen, b) aardgas wordt gezien als een deel van de oplossing van het klimaatprobleem en c) dat Carbon Capture and Storage de ergste klimaatverandering kan voorkomen?
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Dit doet Shell in dit geval bovendien op een evenement dat het bedrijf zelf heeft georganiseerd zonder financiële bijdrage van de overheid.
Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Voor de visie van dit kabinet op de uitfasering van fossiele brandstoffen, aardgas en CCS, verwijs ik naar de Energieagenda, die ik uw Kamer op 7 december 2016 heb doen toekomen (Kamerstuk 31 510, nr. 64).
In algemene zin moedig ik de aandacht die Shell met het evenement wil vestigen op de noodzaak van voldoende technisch opgeleid personeel aan. Via onder andere het Techniekpact doen meerdere sectoren hun best om leerlingen in basisonderwijs en voortgezet onderwijs te interesseren voor techniekstudies. Shell en de rijksoverheid nemen hier beiden aan deel. Het kabinet beschouwt de beschikbaarheid van voldoende technisch getraind personeel van groot belang voor het welslagen van de energie- en klimaattransitie.
De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, en ook van burgers, kennisinstellingen en overheden. Dat bedrijven als Shell hier ook een rol in hebben te spelen blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ik verwacht dan ook dat kennis over fossiele opwek van energie een belangrijke bijdrage gaat leveren aan de energietransitie. Een voorbeeld hiervan is de inzet van kennis van onze ondergrond voor bijvoorbeeld geothermie of de kennis van chemie voor bioraffinage.
Deelt u de mening dat naarmate het succes van de boodschap van dit lesmateriaal groter is, het des te langer duurt voordat de energie transitie voltooid is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze stellingnames op zijn minst getuigen van weinig ambitie op het gebied van een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u, in het kader van de diverse ambitieuze duurzaamheidsverplichtingen waar Nederlands zich aan heeft gecommitteerd, de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke ideeën worden verspreid onder jonge en dus sterk beïnvloedbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Haven stoot meer CO2 uit dan ooit’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haven stoot meer CO2 uit dan ooit»?1
Ja.
Vindt u het ook een enorme domper dat de Rotterdamse haven, ondanks haar ambities, steeds meer broeikasgassen uitstoot?
De berekeningen van de milieudienst Rijnmond onderstrepen in mijn ogen het belang van de plannen die het Havenbedrijf Rotterdam heeft om te komen tot een drastische reductie van de CO2-uitstoot van de haven en van de Rotterdamse industrie. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de beoogde transitie een proces is van veel stappen, door veel verschillende partijen over een lange periode, en emissieniveaus daarbij soms tijdelijk kunnen toenemen.
Op welke manieren ondersteunt u het Rotterdamse havenbedrijf met zijn klimaatambities?
Zoals blijkt uit de Havenvisie 2030 is het de ambitie van het Havenbedrijf Rotterdam dat het havenindustrieel complex in 2030 het grootste, meest moderne en meest duurzame petrochemie-en energiecluster van Europa is. De ambitie om toonaangevend te zijn in duurzaamheid van ketens en clusters is tevens opgenomen in de ondernemingsstrategie van het Havenbedrijf Rotterdam. Voorbeelden van de subdoelstellingen van deze ambitie zijn een efficiënte energie-infrastructuur, ruimte voor duurzame energieproductie en een lage footprint van logistieke ketens.
Het Havenbedrijf Rotterdam zet dus volop in op de transitie om de benodigde reductie van CO2 te realiseren en het Rijk ondersteunt dit onder andere met een publiek-private samenwerking in het nieuwe werkprogramma zeehavens onder de maritieme strategie. Daarnaast werken Havenbedrijf Rotterdam, de Rotterdamse havenindustrie en het Rijk al volop aan projecten die zorgen voor CO2-reductie zoals het benutten van restwarmte uit de haven voor stadsverwarming, energiebesparing en hergebruik van reststoffen en bijproducten door de chemie en verduurzaming van de warmtevraag van de procesindustrie via de Green Deal Ultradiepe Geothermie (Kamerstuk 33 043, nr. 72).
Bent u bereid meer te doen om het Rotterdamse havenbedrijf te helpen te vergroenen, zeker aangezien het Rotterdamse havenbedrijf van nationaal belang is en het lokale belang overstijgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Het is aan het nieuwe kabinet om op basis van het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord de klimaat- en energietransitie in Nederland, en dus ook in de Rotterdamse haven, verder vorm te geven.
Kunt u het Rotterdamse havenbedrijf helpen, bijvoorbeeld door het stellen van dwingende maatregelen met betrekking tot de CO2-uitstoot van de kolencentrales van Engie en Uniper, aangezien dit de grootste vervuilers in de Rotterdamse haven zijn?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven op welke manieren de rijksoverheid de verduurzaming van de haven Rotterdam ondersteunt. Verder is het, zoals hiervoor ook al aangegeven, aan het nieuwe kabinet om de klimaat- en energietransitie in Nederland, en dus ook in de Rotterdamse haven, verder vorm te geven.
Bent u bij de plannen betrokken voor het afvangen en opslaan van CO2, die een grote rol spelen bij de klimaatambities van het havenbedrijf? Zo ja, op welke manier? Wanneer komt u met een alternatieve aanpak van CO2-afvang en opslag in de Rotterdamse regio?
CO2-afvang en opslag is naar verwachting een onmisbare technologie om in de industrie grootschalige CO2-emissiereductie te realiseren. Uw Kamer is op 27 juni jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 510, nr. 67) over het principebesluit van de initiatiefnemers ENGIE en Uniper om zich terug te trekken uit het CCS-project ROAD (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject). De ambitie uit de Energieagenda om een grootschalig CCS-demonstratieproject te realiseren is echter ongewijzigd. In dezelfde Kamerbrief is aangegeven dat er op dit moment gesprekken worden gevoerd met meerdere partijen uit de sector over een alternatief grootschalig CCS-demonstratieproject. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft de Minister van Economische Zaken en mij geïnformeerd over de verkenningen die zij uitvoert met een aantal partijen naar het realiseren van een CCS-project in het Rotterdamse havengebied. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het aan het nieuwe kabinet om de klimaat- en energietransitie in Nederland, ook wat betreft CCS, verder vorm te geven.
Hoe bent u van plan de vervuiling tegen te gaan van de bedrijven op de Rotterdamse haven, aangezien veel van die bedrijven enorm slecht zijn voor de lokale luchtkwaliteit en u onlangs door de rechter gedwongen bent maatregelen te nemen met betrekking tot luchtkwaliteit?
Bij de vergunningverlening aan de bedrijven in het Rotterdamse havengebied door de milieudienst Rijnmond is en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Door de vergunningen van deze bedrijven regelmatig te beoordelen en zo nodig te herzien, wordt de bijdrage aan de luchtverontreiniging door deze bedrijven steeds verder teruggebracht. Er zijn geen knelpunten rond de bedrijven in de Rotterdamse haven bekend waarbij de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden.
Het gescheiden uitzetten van gezinnen |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)1 en Buitenweg (GroenLinks)?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen procederen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen, maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» waarin is opgenomen dat de inzet wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de procedures te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan negen jaar worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in bewaring te stellen?
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven, moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces. Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA «staande gehouden» door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een «maatregel van Bewaring» wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.3 Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor IND-medewerkers «Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat «hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het land waar verblijf wordt gevraagd»4. In iedere beslissing over het kind zal het belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.5
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor deze volgends de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse rechter?
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen. Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1 en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee, hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid hebben zij?
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij mogelijke terugkeeractiviteiten.
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen? Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan medische kennis bij sportverenigingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voetbalverzorgers denken te laat aan hartprobleem»?1
Ja.
Is er beleid of zijn er landelijke richtlijnen ten aanzien van de medische kennis die aanwezig dient te zijn bij sportverenigingen? Zo ja, waar is dat te vinden? Zo nee, acht u het wenselijk dat er richtlijnen komen en zo ja, welke?
Er is geen landelijk beleid of wettelijke regels voor medische kennis bij sportverenigingen. Dit is in principe de verantwoordelijkheid van de sportbonden en de verenigingen zelf. Betaald voetbalorganisaties hanteren wel richtlijnen.
Voor fulltime werknemers van sportverenigingen is de Arbowet van toepassing. De werkgever dient ook voor een veilige werkplek te zorgen voor werknemers die minder dan 40 uur per week werken, op grond van Burgerlijk Wetboek, titel 2.
In trainersopleidingen wordt aandacht besteed te worden aan voorkomen en behandelen van blessures2.
Dienen trainers van (lagere) jeugdelftallen bijvoorbeeld in het bezit te zijn van een (kinder-)EHBO-diploma? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2.
De KNVB heeft aangegeven dat zij in het amateurvoetbal een verplichting daartoe niet realistisch vinden. Dit zou de beschikbaarheid van vrijwilligers verder onder druk zetten.
Bij hoeveel amateursportclubs zijn er automatische externe defibrillatoren (AED’s) aanwezig en hoeveel van deze AED’s zijn ook gecontroleerd?
Uit onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 in totaal 44 procent van alle sportverenigingen een AED heeft. Zo heeft 82 procent van de grote verenigingen een AED-apparaat op de vereniging en bij kleine verenigingen is dit 27 procent. Daarnaast hebben veldsportverenigingen vaker een AED-apparaat dan zaalsporten.3
Uit een KNVB-enquête uit 2014 bleek 85 procent van de voetbalverenigingen in bezit van een AED. 80 procent hiervan werd regelmatig gecontroleerd.
Klopt het dat het niet verplicht is om een AED op een sportvereniging te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het hebben van een AED op een sportvereniging wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet wettelijk verplicht voor een sportvereniging om een AED te bezitten. Ik ben van mening dat het aanbeveling verdient dat bij sportaccommodaties zoveel mogelijk een AED beschikbaar is.
Kunt u een inschatting maken van het aantal amateursporters dat te maken krijgt met hartproblemen en bij welke sport dit risico het hoogst is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hartstichting, RIVM, CBS, NOC*NSF en VeiligheidNL hebben hierover geen specifieke gegevens noch is er een landelijke registratie van acute hartdood bij sport en/of voetbal. Het is mij hierdoor niet bekend wat het aantal sporters met hartproblemen is.
Worden sportverenigingen vanuit de overheid ondersteund bij het verlenen van basale medische zorg? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verslechterde positie van promovendi |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2016 van het PNN?1
Ja. Vorig jaar hebben de leden Mei Li Vos en Kerstens (PvdA) mij naar aanleiding van de monitor 2015 soortgelijke vragen gesteld.
Herkent u de conclusie van de betreffende monitor, namelijk dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het beeld dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd, herken ik niet. De monitor waaraan u refereert betreft alleen de contractvorm en de aanstellingsduur. Andere arbeidsvoorwaarden worden daarin niet genoemd. De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit de vacatureteksten van Academic Transfer. Dit is de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen. Onduidelijk is of dit alle vacatures betreft. Ook valt op basis hiervan niets te zeggen over de afspraken die daadwerkelijk tussen een werknemer en een werkgever worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, het percentage «dubieuze» aanstellingen (meestal contracten korter dan vier jaar, verplicht parttime en/of grote onderwijsbelasting) is toegenomen ten opzichte van 2015, van 10,1% naar 14,2%? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidsovereenkomsten of aanstellingen aan die in overeenstemming zijn met de wet en de universitaire collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een dienstverband zijn van korter dan vier jaar of van minder dan 1 fte. Er is geen sprake van «dubieuze» contracten.
Uit navraag naar de praktijk is gebleken dat dienstverbanden die kleiner zijn dan 1 fte doorgaans in onderling overleg worden afgesloten tussen werkgever en werknemer. De dienstverbanden van drie jaar zijn over het algemeen een vervolg op een (tweejarige) research master of een masterthesis die de basis biedt voor een verdere promotie. Daarnaast zijn er promovendi die het promotietraject combineren met andere werkzaamheden.
Uit het rapport Promoveren werkt van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen2 blijkt overigens dat naast de gewone promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen.
Ik ben van mening dat promotieonderzoek plaats moet vinden binnen de overeengekomen duur van het dienstverband. Het kan niet zo zijn dat met promovendi met een dienstverband een promotietraject wordt afgesproken dat alleen gerealiseerd kan worden met een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, ten opzichte van 2015 er geen duidelijke verbetering zichtbaar is in de arbeidsvoorwaarden van promovendi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie van PNN niet. Zoals bij vraag twee aangegeven is geen sprake van arbeidsvoorwaarden, maar van contractduur en omvang van het dienstverband. Het aantal promovendi met een vierjarig contract is volgens de PNN ongeveer gelijk gebleven. De overige aantallen schommelen enigszins. Ik vind deze aantallen te klein om daar conclusies aan te verbinden. Ook de vergelijking tussen slechts twee jaar, 2015 en 2016, is te gering om daaruit conclusies te trekken.
Het stelt mij overigens gerust dat net als in 2015 ook in 2016 ongeveer 90% van de vacatureteksten uit Academic Transfer een contract met een duur van vier jaar met een voltijdsdienstverband betreft. Hoewel dit geen 100% is, is dit een stap in de goede richting waarbij ik hoop dat het percentage nog zal toenemen.
Bent u van mening dat de aanbevelingen die het PNN heeft gedaan ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van promovendi, zouden moeten worden uitgevoerd? Zo nee, kunt u per voorgestelde aanbeveling aangeven waarom niet?2
Ik ben het met het PNN eens dat werving, selectie en vacaturevervulling transparant moeten zijn. Medezeggenschap en het sociaal jaarverslag vervullen hierbij een belangrijke rol en op de sites van DUO en de VSNU zijn cijfers beschikbaar.
De norm moet zijn dat promotietrajecten van promovendi in dienst van een universiteit binnen de reguliere werktijd afgerond kunnen worden. Over het algemeen is dat binnen vier jaar. Ik vind in aanvulling daarop ook maatwerk van belang. Zie daarvoor mijn antwoord bij vraag drie. Dat kan betekenen dat er in wederzijds overleg voor een andere combinatie van contractduur en omvang van het dienstverband wordt gekozen.
Universiteiten zorgen overigens al voor een vermindering van het aantal flexibele dienstverbanden. In de cao 2015–2016 hebben de universiteiten met werknemersorganisaties afgesproken om bij voorkeur te kiezen voor dienstverbanden voor onbepaalde tijd en het percentage tijdelijke dienstverbanden van vier jaar en korter terug te brengen.
In mijn Talentbrief (Kamerstuk 31 288 nr. 569) van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer komt het belang van onderwijs uitgebreid aan de orde. Dit belang werd vaak onderbelicht vanwege de druk die rust op wetenschappelijk onderzoek. Daarom pleit ik in mijn Talentbrief voor volwaardige loopbaanperspectieven voor onderwijs. Ook de universiteiten zijn daar voorstander van. De onderwijstaak van een promovendus kan in dat licht niet ten koste gaan van het promotieonderzoek. Ik heb geen signalen dat daarvan sprake is.
Welke (aanvullende) maatregelen bent u bereid te nemen om de arbeidsomstandigheden van promovendi te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van promovendi worden geregeld in de CAO voor de universiteiten. Ik heb daarop geen rechtstreekse invloed. Wel heb ik in mijn Talentbrief van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer aangegeven dat ik het belangrijk vind dat cao partijen hebben afgesproken om het arbeidsmarktperspectief van onderzoekers met een tijdelijk dienstverband te verbeteren, zowel binnen als buiten de universiteit.
Bent u bereid met het PNN en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in overleg te treden hoe de verslechterde arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven ben ik niet van mening dat sprake is van slechte of verslechterende arbeidsomstandigheden. Ik ben altijd bereid om met betrokkenen van gedachten te wisselen over de loopbaanperspectieven van promovendi.
Het bericht ‘Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er al genoeg islam is in Nederland en dat we moeten de-islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Daarnaast hebben we in dit land wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde die gelden voor iedereen. Dus ook de vrijheid van godsdienst wat inhoudt in dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Deelt u tevens de mening dat de invloed van de Turkse «sultan» Erdogan via Diyanet en haar moskeeën, en deze megamoskee in het bijzonder, in Nederland juist moet worden verkleind in plaats van vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert niet dat buitenlandse overheden anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet al nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten (Kamerstuk 32 824/ 29 279, nr. 155). Echter staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een gebedshuis te bouwen. Dat is hier ook het geval geweest
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden met als doel dat deze megamoskee, deze Turkse islamitische ambassade en kazerne, niet gebouwd gaat worden en dat daarmee de bewonersprotesten serieus worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen, bepalen van de bestemmingsplannen etc. is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente en dus een lokale aangelegenheid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen, van 25 mei 2017 tot en met 12 juli 2017. Gedurende deze termijn zijn in totaal 75 zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar gemaakt.
De ingediende zienswijzen zijn zorgvuldig behandeld en hebben niet geleid tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan om de bouw van de moskee af- of uit te stellen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Transportbedrijf staakt ritten Engeland om verstekelingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de inzet is geweest van de regering in de afgelopen kabinetsperiode ten aanzien van de problematiek zoals geschetst in het genoemde artikel?
De Franse overheid heeft in het najaar van 2016 het kamp in Calais ontruimd en doet er volgens onze informatie nu alles aan om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verslechtert.
Het kabinet volgt de situatie rondom Calais en de goederencorridors nauwlettend en wij hebben hierover contact met de buitenlandse collega’s en de betrokken brancheorganisaties.
Voor wat betreft de situatie binnen Nederland werken we als Nederlandse overheid met het bedrijfsleven al een aantal jaar samen om de veiligheid op en langs de weg te verbeteren.
Ook de Koninklijke Marechaussee en de politie hebben in het kader van het grens- en vreemdelingentoezicht de nodige maatregelen genomen, sinds juni 2015 wordt er onder andere intensiever gecontroleerd in Hoek van Holland en IJmuiden.
Welke afspraken zijn er op Europees niveau gemaakt om deze problemen tegen te gaan? Hoe zijn deze uitgevoerd?
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk.
Deelt u de mening dat er snel een Europese aanpak moet komen om de veiligheid van transporteurs te kunnen waarborgen? Zo ja, welke kansen ziet u? Zo nee, waarom niet?
De problematiek rond verstekelingen heeft de volle aandacht binnen Europa. Daarbij is ook aandacht voor de gevolgen die deze problematiek heeft voor de transportsector.
Bent u reeds in gesprek met de transportsector en verzekeringsmaatschappijen om te voorkomen dat door torenhoge premies de Nederlandse concurrentiekracht wordt verzwakt?
Er is over de situatie in Calais regelmatig overleg met de brancheorganisaties in het wegvervoer. Eventuele problemen met verzekeringsmaatschappijen zijn in dit overleg door deze organisaties nog niet opgebracht.
Het bericht ‘Geldverstrekkers huiverig bij nieuwe hypotheek ouderen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geldverstrekkers huiverig bij nieuwe hypotheek ouderen»?1
Ja.
Herkent u het signaal van banken, dat ze meer gebruik maken van de mogelijkheden tot maatwerk bij de verstrekking van hypotheken als dat de klant helpt?
Voor de zomer heb ik de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het platform maatwerk middels een Kamerbrief en bijgevoegd rapport2. Op basis van een enquête is in kaart gebracht hoe vaak kredietverstrekkers gebruik maken van de mogelijkheden om af te wijken van de inkomensnormen zoals opgenomen in de Regeling hypothecair krediet. Deze mogelijkheden om af te wijken, stelt de kredietverstrekker in staat om maatwerk te leveren wanneer dit in een individuele situatie verantwoord is. In welke mate kredietverstrekkers gebruik maken van de mogelijkheid om af te wijken, verschilt sterk per kredietverstrekker. De organisatie, scope, business model en ambities van de kredietverstrekker zijn bepalend voor de mate waarin maatwerk wordt toegepast. Een deel van de kredietverstrekkers kiest er bewust voor om geen gebruik te maken van de mogelijkheden om af te wijken van de inkomensnormen. Onder kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs werd in 2015 en de eerste helft van 2016 ongeveer in 3,5% van de gevallen afgeweken van de inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet. Het hoogste percentage hypotheken dat was verstrekt door gebruik te maken van een zogenaamde «explainbepaling» bij een kredietverstrekker was 6% in de eerste helft van 2016. Ik herken de signalen dat sommige kredietverstrekkers momenteel bekijken hoe zij de uitkomsten van het platform kunnen vertalen in hun acceptatiebeleid.
Herkent u ook het signaal van hypotheekadviseurs, die stellen dat banken in de praktijk juist nog erg terughoudend zijn?
Ik herken dit. In de enquête die is gehouden bij het platform maatwerk onder hypotheekadviseurs gaven zij ook het signaal dat kredietverstrekkers terughoudend zijn. Dit betreft niet specifiek de banken. Een deel van de kredietverstrekkers kiest er vanwege hun businessmodel bewust voor om geen maatwerk aan te bieden. Zo kunnen digitalisering en standaardisering leiden tot efficiëntere hypotheekverstrekking met lagere kosten voor de consument, maar ook het aanbieden van maatwerk bemoeilijken. Daarnaast kunnen maatwerkhypotheken een hoger risicoprofiel hebben en minder eenvoudig te financieren zijn op de internationale kapitaalmarkt dan standaardproducten. Aanbieders maken een bewuste keuze over welk type hypotheken of doelgroepen zij bedienen. Uit de enquête kwam naar voren dat van de ingediende explains door hypotheekadviseurs ongeveer 70 procent is gehonoreerd. Overigens gaan ook hypotheekadviseurs verschillend om met maatwerk. De ene hypotheekadviseur is eerder bereid om tijd te investeren om richting de kredietverstrekker te motiveren waarom maatwerk voor de individuele klant passend is dan de andere hypotheekadviseur.
Aan de hand van verschillende casussen is tijdens het platform maatwerk besproken welke knelpunten er zijn met betrekking tot het toepassen van maatwerk. In de Kamerbrief zijn de oplossingen bij de gesignaleerde knelpunten beschreven. Overigens bleek bij het bespreken van een aantal casussen dat kredietverstrekkers terecht terughoudend zijn in de verstrekking van hypotheken omdat in deze gevallen het verstrekken van een hypotheek niet verantwoord is. Het vertalen van deze uitkomsten door kredietverstrekkers in hun acceptatiebeleid vergt bovendien enige tijd.
Herkent u ook het signaal van de Autoriteit Financiele Markten (AFM) die stelt dat de regels voor maatwerk helder zijn?
De Regeling hypothecair krediet biedt kredietverstrekkers ruimte om bij individuele huishoudens middels maatwerk van de inkomensnormen af te wijken. Maatwerk is toegestaan mits goed onderbouwd en gedocumenteerd wordt waarom het verantwoord is om van de inkomensnormen af te wijken en de aanleiding om af te wijken een bestendige situatie is (de zogenaamde «explainbepaling»). Deze «explainbepaling» in de regelgeving is open geformuleerd. Hierdoor kunnen kredietverstrekkers in uiteenlopende situaties maatwerk bieden. Het is aan de kredietverstrekker en hypotheekadviseur om te beoordelen of het krediet verantwoord is.
Tijdens het platform maatwerk gaf een deel van de kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs aan dat zij in bepaalde situaties onzeker zijn of de onderbouwing voor maatwerk voldoende is. De AFM heeft daarom verduidelijkingen gepubliceerd die inzicht geven in de wijze waarop verantwoord individueel maatwerk kan worden geboden3. Kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs hebben aangegeven dat deze verduidelijkingen meer inzicht geven wanneer maatwerk kan worden toegepast. De verduidelijkingen zijn vooraf getoetst bij enkele kredietverstrekkers en zij geven aan deze goed werkbaar te vinden.
Het Rijk en de AFM hebben de afgelopen jaren regelmatig gewezen op de mogelijkheden om maatwerk te bieden. Ook heeft de AFM de sector regelmatig opgeroepen om in gesprek te gaan met de toezichthouder als hij belemmeringen ondervindt bij het verlenen van maatwerk.
Hoe kan het dat banken, hypotheekadviseurs en de AFM in de media toch zo verdeeld lijken te zijn, terwijl hiervoor juist de «maatwerktafel» in het leven was geroepen? Kunt u uitleggen wat hier precies mis gaat?
Tijdens het platform maatwerk zijn enkele belemmeringen geconstateerd in de hypotheekverstrekking aan met name senioren en starters. De AFM heeft op verzoek van kredietverstrekkers eerdergenoemde verduidelijkingen gepubliceerd. Het vertalen van de uitkomsten van platform maatwerk naar het concrete acceptatiebeleid van een kredietverstrekker kost tijd. Ten minste één kredietverstrekker heeft tot nu toe naar aanleiding van de resultaten van het platform maatwerk het acceptatiebeleid rond senioren aangepast. De komende periode zal ik monitoren hoe de resultaten vertaald worden naar de praktijk. Tijdens toekomstige bijeenkomsten van het platform zal verder het gebruik van maatwerk en het effect van de overeengekomen oplossingen worden besproken.
Klopt het dat momenteel onduidelijk is hoeveel speelruimte banken mogen gebruiken bij het toepassen van maatwerk? Zo nee, bent u bereid om (eventueel via de maatwerktafel) hier meer duidelijkheid in te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Toetst de AFM momenteel ook of banken terecht afzien van de mogelijkheid om gebruik te maken van meer maatwerk? Zo nee, zou dit een goede maatregel kunnen zijn om banken te prikkelen maatwerk vaker toe te passen?
Kredietverstrekkers hebben ter bescherming van de consument de wettelijke verplichting om overkreditering te voorkomen. De AFM ziet daar op toe. Doel is het voorkomen van betalingsproblemen en restschulden bij consumenten. Er bestaat geen verplichting voor kredietverstrekkers om krediet te verstrekken of gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheden in de Regeling hypothecair krediet. Aanbieders hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om te beoordelen of kredietverlening aan een consument verantwoord is en zij kunnen om verschillende redenen besluiten om af te zien van maatwerk. Zo zijn er kredietverstrekkers die de hypotheekverstrekking sterk gestandaardiseerd hebben wat kan leiden tot lagere kosten voor de consument, maar ook het aanbieden van maatwerk lastiger maakt. Een verplichting tot maatwerk zal bij aanbieders weer leiden tot hogere kosten die doorberekend worden aan de consument.
De gevolgen van toenemende agressie verstekelingen |
|
Barbara Visser (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Truckers rijden niet meer op Engeland» en «Kies bij twijfel over veiligheid andere haven»?1
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel gesignaleerde problemen met agressieve verstekelingen? Wat vindt u hiervan?
De problematiek rond verstekelingen is mij bekend. Mijn collega van Justitie en Veiligheid en ik hebben echter geen signalen ontvangen dat de problemen zouden toenemen.
Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn er sinds 2015 slachtoffer geworden van geweld en bedreigingen van verstekelingen? Hoeveel meldingen krijgt u dagelijks van verstekelingen in Nederland en wat wordt er met deze meldingen gedaan? Klopt het dat het probleem van agressieve verstekelingen steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen cijfers bekend over aantallen Nederlandse chauffeurs die sinds 2015 slachtoffer zijn geworden van geweld en bedreigingen.
In de periode augustus 2016 t/m augustus 2017 zijn 1325 inklimmers in vrachtauto’s binnen Nederland aangetroffen. «Inklimmers» zijn vreemdelingen die illegaal de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken. Wanneer personen worden gepakt als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten, uiteraard op legale wijze. Als mensen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Ze krijgen ook een inreisverbod opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten als het bezit van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wat is de schade die de Nederlandse transportsector hierdoor oploopt? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraken die eerder hierover met de Franse overheid en binnen Europa zijn gemaakt naar aanleiding van de problemen in Calais?
De exacte schade die de Nederlandse transportsector oploopt als gevolg van de problemen in Calais is niet bekend. Naar mijn informatie doet de Franse overheid er alles aan om te voorkomen, dat de situatie in Calais weer verslechtert.
Bent u ook van mening dat onze vrachtwagenchauffeurs zonder gevaar voor hun eigen leven hun werk in Europa moeten kunnen beoefenen? Zo ja, welke maatregelen worden en zijn er ondernomen door uw Franse en andere Europese collegae om onze vrachtwagenchauffeurs te beschermen?
Ik ben van mening dat de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. De Franse overheid heeft diverse maatregelen genomen om de situatie in Calais aan te pakken.
Bij brief van 27 juli jl. in antwoord op vragen van Kamerlid van Helvert is uw Kamer geïnformeerd over de ontruiming van het migrantenkamp in Calais in het najaar van 2016 en over maatregelen die de Franse overheid neemt om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verslechtert. Onlangs heeft de Franse overheid in het kader hiervan twee nieuwe opvangcentra op ongeveer 90 kilometer van Calais in gebruik genomen.
Bent u bereid om opnieuw met uw Franse en Europese collegae in gesprek te gaan over de wederom nijpende situatie rond Calais om de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs te beschermen? Zo ja, kunt de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven doet de Franse overheid er op dit moment alles aan om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verergert. Ik zie daarom op dit moment geen reden om hierover in gesprek te gaan.
Wanneer verwacht u dat dit probleem nu echt opgelost is? Waar ontbreekt het aan om dit op korte termijn te realiseren? Is daar aangepaste (Europese) wetgeving voor nodig? Zo ja, wanneer kan de kamer die verwachten?
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk. De Europese regelgeving bevat op dit moment voldoende handvatten om de verstekelingenproblematiek tegen te gaan.
Wat is inmiddels de status van het door Europese transportorganisaties zelf ontwikkelde meldsysteem voor verstekelingen? Functioneert dit systeem inmiddels?
Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft in de zomer van 2015 een meldsysteem ingesteld voor Nederland. Er werd toen in Europees verband gesproken over het opzetten van een centraal systeem, maar hier is volgens mijn informatie verder geen vervolg aan gegeven. TLN heeft echter zeer regelmatig contact met zusterorganisaties in omringende landen wanneer er signalen zijn over illegale immigranten.
Het bericht dat in Nederland dagelijks 30 terreurexperts uit Europa bijeenkomen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het NOS Achtuurjournaal van 25 augustus 2017?1
Ja.
Is de uitspraak van de heer Bertholee, hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), dat ergens in Nederland elke dag 30 experts bijeenkomen om informatie met betrekking tot terreurdreiging in Europa met elkaar te delen, waar?
Ja.
Zo ja, kunt u toelichten wat voor expertgroep dit is? Wie hebben hier zitting in? Wat is de nationaliteit van deze experts?
De heer Bertholee, directeur-generaal van de AIVD, refereerde aan het fysieke platform dat onder Nederlands voorzitterschap bij de Counter Terrorism Group in 2016 is opgericht. Het platform is bedoeld om het tijdig uitwisselen van operationele inlichtingen mogelijk te maken en richt zich op personen die mogelijk betrokken zijn bij de planning en uitvoering van aanslagen in Europa. De Counter Terrorism Group is een samenwerkingsverband van veiligheidsdiensten van de EUlidstaten, Noorwegen en Zwitserland.
Binnen welke juridische kaders vinden deze expertbijeenkomsten plaats?
De leden van de Counter Terrorism Group delen in het kader van nationale veiligheid inlichtingen vanuit hun eigen nationale juridische context. De AIVD wisselt gegevens uit met andere Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten conform de Wiv 2002. Het betreft aldus een multilaterale samenwerking conform de geldende EU-lijn, neergelegd in artikel 4.2. van het EU-handvest en artikel 73 VWEU.
Wat voor soort informatie wordt tijdens deze sessies uitgewisseld? Met welk doel wordt deze informatie uitgewisseld?
In het platform worden operationele inlichtingen gedeeld over personen die mogelijk betrokken zijn bij de planning en uitvoering van aanslagen in Europa. Het doel van de uitwisseling is de lidstaten tijdig in staat te stellen deze planning te verstoren en aanslagen te voorkomen.
Op welke wijze is het toezicht op deze expertgroep en de informatie die hier wordt uitgewisseld geregeld?
Bij de multilaterale samenwerking is multilateraal toezicht door nationale toezichthouders van de Platform-leden van toepassing. De rechtmatigheid van handelingen van deelnemers kan worden gecontroleerd door hun nationale toezichthouders.
Wanneer de AIVD gegevens deelt of gebruikt, kan de CTIVD deze handelingen toetsen aan het wettelijke kader, de Wiv 2002.
Het landsbesluit van Curacao nr. 17/1922 van 5 september 2017 |
|
Ronald van Raak (SP), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het landsbesluit van Curaçao nummer 17/1922 van 5 september 2017?
Ja.
In hoeverre klopt het dat de bouw van dit nieuwe ziekenhuis niet alleen vertraagd is, maar ook nog eens 78 miljoen duurder is geworden?
Dit is mij niet bekend, maar dat hoeft ook niet aangezien het een landsaangelegenheid betreft.
Herinnert u zich de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis?
Ja.
In hoeverre waren de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis dan ook terecht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 21 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr.2) zal, in het geval dat de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een «Ministeriële regisseur en toezichthouder» wordt benoemd? In hoeverre is het wenselijk dat deze functie betaald wordt vanuit de begrotingspost Gebouwen?
Het besluit van de regering van Curaçao tot het instellen van een «Ministeriele regisseur en toezichthouder» zie ik tegen de achtergrond van de complexiteit en de uitdagingen die gepaard gaan met het HNO-project. De wijze waarop Curaçao uitvoering geeft aan het HNO-project is een verantwoordelijkheid van het land zelf, zo ook de wijze waarop de «Ministeriele regisseur en toezichthouder» wordt bekostigd. Het Cft zal beoordelen of de gevolgen hiervan in de begroting voldoen aan de normen, zoals beschreven in de Rijkswet financieel toezicht.
In hoeverre klopt het dat deze «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» deskundigen en administratieve ondersteuning krijgt? In hoeverre is dit wenselijk? Vanuit welke post in de begroting worden deze kosten gedekt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten van deze hele afdeling die onder de «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» komt te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
In hoeverre waren deze kosten onderdeel van de businesscase uit 2013? Zo nee, welke invloed hebben deze kosten op de businesscase?
Voor zover bekend maken deze kosten geen deel uit van de business case en hebben zij daar dus ook geen invloed op.
Nederlandse truckers die niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Truckers rijden niet meer naar Engeland»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen? Zo ja, kunt u bij benadering aangeven om hoeveel bedrijven het gaat en wat de economische schade voor Nederland als transportland is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de mij op dit moment beschikbare informatie is er geen sprake van een algemeen beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen. Ik blijf echter in contact met Transport en Logistiek Nederland om de ontwikkelingen te monitoren.
Bent u ook van mening dat truckers binnen de Europese Unie veilig hun lading van A naar B moeten kunnen brengen? Zo ja, wat heeft u binnen de Europese Unie ondernomen om de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de veiligheid van chauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. Binnen de geëigende Europese gremia vraagt het kabinet regelmatig aandacht voor de problematiek rond verstekelingen op vrachtwagens.
Bent u op de hoogte van de brief die Europarlementariërs Agnes Jongerius (PvdA) en Dennis de Jong (SP) naar u en uw Franse en Belgische ambtgenoten hebben gestuurd over het toenemende aantal incidenten op de route naar Calais?2
Ja, ik ben van deze brief op de hoogte.
Kunt u aangeven wat u met de oproep van de Europarlementariërs heeft gedaan of gaat doen?
In de brief wordt onder andere opgeroepen om samen met alle betrokkenen meer beveiligde parkeerplaatsen te realiseren en het beveiligingsniveau van reeds bestaande parkeerplaatsen te verbeteren.
De rijksoverheid werkt samen met bedrijfsleven al een aantal jaar samen om transportcriminaliteit aan te pakken. Mede door deze samenwerking kon recent een criminele bende worden opgepakt. De samenwerking wordt in de komende tijd voortgezet. De aandacht voor veilige parkeerplaatsen is er: Rijkswaterstaat stimuleert, in samenwerking met andere overheden, de totstandkoming van een netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors. Ik ben van mening dat ernaar gestreefd moet worden een dergelijk netwerk binnen heel Europa te realiseren. Het is daarom goed dat er met Europees geld een studie wordt uitgevoerd naar de wensen op het terrein van beveiligd parkeren, naar het beter aan laten sluiten van vraag en aanbod en het ontwikkelen van een integraal beleidskader. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar uit het CEF fonds (Connecting Europe Facility). Op dit fonds kunnen geïnteresseerden zich inschrijven, dus ook exploitanten van beveiligde parkeerplaatsen. Die financiering kan worden gebruikt voor het upgraden van het veiligheidslevel op bestaande parkeerplaatsen, de bouw van nieuwe parkeerplaatsen, studies naar wenselijkheid en haalbaarheid van beveiligde parkeerplaatsen en het optimaliseren van gebruik van beveiligde parkeerplaatsen door informatievoorziening of slim gebruik van data. Waar nodig zullen – zoals in het verleden eerder is gebeurd – kansrijke Nederlandse inschrijvingen op dit fonds beleidsmatig worden gesteund.
Hebt u contact met chauffeurs en hun vertegenwoordigers om deze problematiek te bespreken en van hen oplossingsmogelijkheden te horen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Over de problematiek rond verstekelingen in vrachtwagens en de situatie in Calais heb ik regelmatig met Transport en Logistiek Nederland (TLN). Via TLN worden ook de problemen die chauffeurs ondervinden aan mij doorgegeven.
Onlangs is mij een petitie aangeboden met als onderwerp «Geweld tegen chauffeurs» namens een groot aantal chauffeurs. Ik heb over de in deze petitie geuite zorgen contact gehad met de initiatiefnemers van de petitie en hen gevraagd om met concrete ideeën te komen om de door hen gesignaleerde problemen aan te pakken.
Misstanden in Sri Lanka inzake adoptie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een eerste beeld schetsen van de analyse van de verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden, het toezicht en de betrokkenheid van organisaties en personen ten tijde van de misstanden in Sri Lanka in de jaren ’80 inzake adoptie door Nederlandse ouders?
Interlandelijke adoptie is ontstaan vanuit particulier initiatief. De betrokkenheid van de Nederlandse overheid beperkt zich in de beginperiode tot een geschiktheidsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en controle van de vereisten voor toelating van het adoptiekind tot Nederland door de vreemdelingenpolitie. De eerste wetgeving op het gebied van interlandelijke adoptie treedt in 1989 in werking. Hiermee wordt het vergunningenstelsel geïntroduceerd, waarmee het Ministerie van Justitie vergunningen aan adoptiebureaus kan verstrekken. Na wijziging van de wet omtrent adoptie in 1998 treedt Nederland toe tot het Haags Adoptieverdrag en daarmee wordt onder andere geregeld dat de Centrale autoriteit Interlandelijke Kinderaangelegenheden (Ca) toestemming geeft voor de opneming van een specifiek kind voor die adopties die plaatsvinden tussen staten die beide zijn aangesloten bij dat verdrag. Sinds 2014 geeft de Ca toestemming voor ieder kind dat interlandelijk wordt geadopteerd, wat inhoudt dat de Ca ook toestemming geeft voor adopties die plaatsvinden uit landen die niet zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag.
Ik verwacht een nadere inventarisatie binnen enkele weken gereed te hebben. Hierin zal specifieker worden ingegaan op hoe de rollen en verantwoordelijkheden destijds geregeld waren. Ik zal uw Kamer daarover later dit jaar informeren.
Kunt u de stand van zaken ten aanzien van de in de brief1 van 31 januari 2017 aangekondigde maatregelen om de zorgvuldigheid en kwaliteit van adoptieprocedures te verbeteren toelichten?
In de brief van 31 januari 2017 is onder meer aangekondigd dat een actiever internationaal beleid zal worden gevoerd. Hier wordt inmiddels door de Ca invulling aan gegeven door onder andere actiever de contacten met landen van herkomst aan te gaan. Dit jaar heeft de Ca een werkbezoek gebracht aan Nigeria en begin november zal een werkbezoek aan China worden afgelegd. Tevens is de Ca actiever betrokken bij de contactontwikkelingen van de vergunninghouders.
De maatregelen met betrekking tot het normenkader en het toezicht hangen nauw samen met de voorgenomen wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Uw Kamer heeft het onderwerp interlandelijke adoptie 5 april 2017 controversieel verklaard. Hierdoor heeft nog geen debat met Uw Kamer kunnen plaatsvinden over de voornemens tot aanpassing van de wet met betrekking tot onder meer het toezicht op interlandelijke adoptie. In afwachting hiervan en van nadere beleidskeuzes door een volgend kabinet worden geen concrete stappen gezet ter uitwerking van deze wetswijziging.
De ontheffing die is verleend voor het houden en laten meereizen van een olifant bij een circus |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom Circus Freiwald een ontheffing heeft gekregen voor het laten meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant, waardoor deze olifant nog tot en met juni 2020 moet meereizen met dit circus, terwijl dit sinds twee jaar verboden is?1
Drie deskundige dierentuindierenartsen hebben geconcludeerd dat Buba mentaal en fysiek in staat is om herplaatst te worden. Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.
Kunt u toelichten hoe het verlenen van deze ontheffing zich verhoudt tot de overwegingen die hebben geleid tot de invoering van het verbod op het houden van wilde dieren in circussen, namelijk de ernstige aantasting van het welzijn van deze dieren?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er momenteel geen plaats is in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de betreffende olifant door deze ontheffing nog steeds wordt vervoerd en bij het circus wordt gehouden en er daardoor nog altijd sprake is van dagelijkse welzijnsaantasting?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u door Circus Freiwald voldoende gezocht naar een geschikte opvanglocatie voor deze olifant? Zo ja, waarop baseert u dat? Welke acties zijn ondernomen in het kader van deze zoektocht? Zo nee, welke conclusies verbindt u hieraan?
Het Ministerie van Economische Zaken heeft via de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen, die tevens is aangesloten bij de European Association for Zoos and Aquaria, navraag gedaan voor opvangadressen voor olifant Buba. Een dierentuin in België leek in eerste instantie de olifant te kunnen opvangen, maar dat bleek later toch niet het geval. De conclusie is dan ook dat er op dit moment geen opvangplaats voor de olifant is.
Op welke wijze houdt u toezicht op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing, zoals het voorschrift dat de olifant niet contact komt met het publiek en het voorschrift dat bepaalt dat de olifant niet mag optreden in een circus of voorstelling in Nederland en daarbuiten? Heeft u met betrekking tot het tweede voorschrift contact met handhavende instanties in het buitenland?
De NVWA is belast met het toezicht op de naleving van de regelgeving die bij of krachtens de Wet dieren is gegeven. De NVWA voert dat toezicht uit op basis van een risicoanalyse. De afweging om in een concrete situatie een inspectie bij het circus uit te voeren, laat ik over aan de NVWA. Over het optreden in het buitenland zijn geen nadere afspraken gemaakt.
Wat verstaat u concreet onder het voorschrift «de olifant komt niet direct in contact met het publiek»? Welke criteria hanteert u hierbij?
Met direct contact wordt met name het aanraken van de olifant bedoeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de olifant wordt gebruikt als publiekstrekker voor het circus en dat boven alles moet worden voorkomen dat de verleende ontheffing wordt gebruikt voor dit doeleinde? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te ondernemen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Aan de ontheffing is niet expliciet de voorwaarde verbonden dat de olifant niet als publiekstrekker gebruikt mag worden. Het geheel afschermen van de olifant van het publiek, bijvoorbeeld door haar in een tent te plaatsen, is zeker niet in het belang van het welzijn van de olifant. Ik meen dat het welzijn van de olifant voldoende is gediend met een verbod op optreden en een verbod op direct contact.
Paspoortcontroles door luchtvaartmaatschappijen |
|
Ockje Tellegen (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Geen ID nodig voor vliegen binnen EU»1 en «Zeker tien luchtvaartmaatschappijen checken de identiteit van hun passagiers niet»?2
Ja.
Kloppen de berichten dat als er geen bagage wordt ingecheckt bij vluchten binnen het Schengengebied, een passagier nooit een identiteitsbewijs hoeft te laten zien? Was u ervan op de hoogte dat er geen identiteitscontroles (meer) plaatsvinden op Nederlands luchthavens? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen grenscontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en identiteitscontroles door luchtvaartmaatschappijen.
Bij een grenscontrole wordt de identiteit van de passagier vastgesteld en wordt een controle gedaan in de relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Het Schengenacquis regelt het vrije verkeer van personen tussen de 26 Schengenlidstaten. In het Schengenacquis is onder meer afgesproken dat grenscontroles alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Dit is een van de fundamentele principes van het Schengenacquis.
Luchtvaartmaatschappijen kunnen passagiers wel verzoeken zich te legitimeren ten behoeve van een conformiteitscheck, bijvoorbeeld bij het inchecken van bagage. Bij een conformiteitscheck wordt bij vertrek enkel gecontroleerd of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. Luchtvaartmaatschappijen zijn hiertoe echter niet verplicht en het is dus mogelijk dat de identiteit van reizigers niet wordt gecontroleerd op intra-Schengen vluchten. Bij een conformiteitscheck worden passagiers niet gecontroleerd in databases zoals het SIS.
Kunt u aangeven hoeveel luchtvaartmaatschappijen, actief op de Nederlandse luchthavens, de identiteit van hun passagiers niet checken? Kunt u daarbij aangeven om hoeveel passagiers het jaarlijks gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn luchtvaartmaatschappijen in Nederland niet verplicht een conformiteitscheck uit te voeren. Cijfers over hoeveel luchtvaartmaatschappijen de identiteit van hun passagiers controleren worden niet bijgehouden.
Wat vindt u van het feit dat er wel gecontroleerd wordt op bagage, maar dat de passagier die reist binnen het Schengengebied niet wordt gecontroleerd op het identiteitsbewijs? Deelt u het ongemakkelijke gevoel dat men zo nooit zeker weet wie er precies aan boord is? Deelt u tevens de zorgen dat hiermee de mogelijkheden om terroristen en andere personen die zich schuldig maken aan ernstige criminaliteit op te sporen en aan te pakken, niet benut kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn grenscontroles en de conformiteitscheck niet hetzelfde.
Gezien het huidige dreigingsbeeld ben ik het met u eens dat het wenselijk is ook zicht te krijgen op reizigers binnen het Schengengebied zonder dat dit ingaat tegen de fundamentele principes van het Schengenacquis. De nationale Passenger Name Records (PNR) wetgeving ter implementatie van de EU PNR richtlijn, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, biedt hiervoor mogelijkheden. Ook acht ik het wenselijk om in geval van een calamiteit snel zekerheid te hebben over de identiteit van eventuele slachtoffers.
Voor de implementatie van de richtlijn, wordt een passagiersinformatie-eenheid (Pi-NL) opgericht die exclusief bevoegd is om de passagiersgegevens te verzamelen en analyseren ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Ook voor intra-Schengen vluchten zullen passagiersgegevens vooraf worden geanalyseerd. Daarmee hebben de lidstaten een instrument om zicht te krijgen op de reisbewegingen van gekende en ongekende personen van wie op basis van de binnen wettelijke kaders uitgevoerde analyse, een dreiging uit gaat.
De PNR richtlijn biedt niet de mogelijkheid om te controleren of personen die een vervoersbewijs hebben gekocht ook daadwerkelijk gebruik maken van het vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam. Dat is alleen na te gaan met een conformiteitscheck. Wanneer de nationale implementatie van de PNR richtlijn is voltooid kan Pi-NL passagiersgegevens verzamelen en analyseren, waaronder gegevens die verzameld worden bij een conformiteitscheck. Zodra de PNR richtlijn is geïmplementeerd is de conformiteitscheck van toegevoegde waarde voor het opsporen van terroristen of zware criminelen. Met de implementatie van de PNR richtlijn en een verplichte conformiteitscheck kan Pi-NL passagiersgegevens ontvangen van luchtvaartmaatschappijen van personen die daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig zijn.
Voor extra-Schengenvluchten vindt er al een conformiteitscheck plaats door middel van grenscontroles, uitgevoerd door de KMar. In navolging van Frankrijk wordt door verschillende EU lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid onderzocht conformiteitschecks door luchtvaartmaatschappijen verplicht te stellen voor intra-Schengen vluchten die vanuit de lidstaat vertrekken. In deze verkenning wordt de impact van een conformiteitscheck van ca. 14 miljoen passagiers, die vanuit Nederland binnen het Schengengebied reizen, op het operationele proces van de luchtvaartsector meegenomen.
Wat zijn de (Europese) afspraken over identiteitsbewijscontroles bij vluchten binnen het Schengengebied? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten?
Identiteitscontroles ten behoeve van de Schengen buitengrenscontroles worden op de luchthavens uitgevoerd door de KMar. Bij deze grenscontrole wordt de identiteit vastgesteld en moet een check worden gedaan in de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS). Sinds 7 april 2017 geldt dat deze checks niet alleen op derdelanders, maar ook op alle EU burgers moet worden uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van een acute terroristische dreiging, kunnen Schengenlidstaten op basis van de Schengen Grens Code voor een bepaalde periode grenscontroles uitvoeren aan de binnengrenzen. De Europese Commissie heeft op 27 september jl. voorstellen gedaan om deze regels aan te passen en de maximale toegestane termijn te verlengen. De regering zal haar standpunt op deze voorstellen verwoorden in een BNC fiche aan uw Kamer.
Luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol bij de uitvoering van grenscontroles op Nederlandse luchthavens. Het staat luchtvaartmaatschappijen wel vrij om te controleren of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. De EU lidstaten kunnen op basis van huidige Europese regelgeving luchtvaartmaatschappijen verplichten conformiteitschecks uit te voeren voor vluchten die vertrekken vanaf hun grondgebied naar andere lidstaten. In Frankrijk is de verplichting voor het uitvoeren van conformiteitchecks door luchtvaartmaatschappijen al enige tijd van kracht. Frankrijk beschikt tevens sinds enige jaren over nationale wetgeving voor het verzamelen van PNR-gegevens. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 is een conformiteitscheck van toegevoegde waarde indien PNR wetgeving van kracht is. Frankrijk werkt momenteel aan de aanpassing van die wetgeving ten behoeve van de implementatie van de EU PNR richtlijn.
In welke gevallen kunnen er wel identiteitsbewijscontroles binnen het Schengengebied worden ingevoerd? Kunnen lidstaten binnen het Schengengebied hier een eigen afweging in maken? Zo ja, op welke gronden en zo nee, kunt u dan ingaan op de Franse situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke regels, rollen en verantwoordelijkheden hebben luchtvaartmaatschappijen en luchthavens bij identiteitscontroles binnen het Schengengebied? Wat kunnen zij precies controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er met vliegtuigmaatschappijen en Nederlandse luchthavens gemaakt over de noodzaak om identiteitsbewijscontroles uit te voeren op vluchten binnen het Schengengebied? Welke eigen afwegingen kunnen zij hierin maken om al dan niet over te gaan tot identiteitsbewijscontroles? Wat is de taakverdeling tussen de Marechaussee en luchtvaartmaatschappijen bij de identiteitscontrole van luchtvaartpassagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien luchtvaartmaatschappijen het identiteitsbewijs controleren om te zien of die overeenkomt met de naam op de boardingpass, zij een boete kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de regels? Zo ja, hoeveel boetes zijn er in 2016 en 2017 uitgedeeld?
In Nederland staat het luchtvaartmaatschappijen vrij het identiteitsbewijs van een passagier te controleren om te checken of deze overeenkomt met de naam op het vervoersbewijs. Indien zij dit doen kunnen zij hiervoor geen boete krijgen.
Welke mogelijkheden zijn er om vliegtuigmaatschappijen ertoe te bewegen dat zij de identiteit van hun passagiers altijd moeten controleren, zoals in Frankrijk gebeurt? Welke consequenties brengt dat met zich mee en welke meerwaarde kan dat opleveren? Welke rol speelt het huidige dreigingsniveau hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken gelden er precies voor vluchten buiten het Schengengebied inzake identiteitscontroles? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen het nemen van maatregelen om de identiteit te controleren om de veiligheid te borgen en het recht tot vrij reizen binnen het Schengenverdrag? Wat zijn de mogelijkheden om door middel van identiteitscontroles op luchthavens zicht te houden op bewegingen van personen die in beeld zijn van de veiligheidsdiensten? Wat zijn hiervan de consequenties voor de overheid, luchthaven en luchtvaartmaatschappijen? En welke andere mogelijkheden zijn er als identiteitscontroles niet tot de opties behoren?
Het vrij verkeer van personen en de mogelijkheid om vrij te reizen binnen het Schengengebied is een groot goed en van groot economisch belang voor Nederland. Systematische grenscontroles aan alle binnengrenzen zouden grote consequenties hebben voor de mobiliteit en de Nederlandse economie. Ik ben met u eens dat er in deze tijd, waarin de veiligheid onder druk staat, sprake is van een spanningsveld. Daarom ben ik er voorstander van om op andere manieren, die minder hinderlijk zijn voor de reiziger, toch zicht te hebben op wie ons land binnenkomt of verlaat. De wetgeving die nu wordt geïmplementeerd biedt de mogelijkheid daartoe. Wanneer de PNR richtlijn is geïmplementeerd hebben relevante overheidsdiensten meer mogelijkheden om de reisbewegingen van verdachte personen te detecteren. Conformiteitschecks kunnen dan helpen bij het vaststellen of een verdacht persoon daadwerkelijk gebruikt maakt van het gekochte vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam.
Welke rol speelt de implementatie van de Europese richtlijn inzake het gebruik van passagiersgegevens (Europees PNR) om de geconstateerde problemen op te lossen? Wanneer is de implementatie voorzien? Welke afspraken zijn hier binnen Europa over gemaakt? Op welke wijze wordt de richtlijn in Nederland geïmplementeerd en in hoeverre zijn luchtvaartmaatschappijen hierbij betrokken?
De implementatie van de PNR richtlijn biedt de mogelijkheid reisbewegingen van verdachte personen of personen met risicoprofielen te detecteren. De richtlijn moet 25 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn reeds enige tijd betrokken bij de voorbereiding van de implementatie. Op deze manier wordt getracht de impact op de luchtvaartmaatschappijen te minimaliseren. Daartoe wordt nauw samengewerkt en houden alle lidstaten zich aan de overeengekomen afspraken voor de transmissie van de gegevens aan de passagiersinformatie-eenheden van de lidstaten.
Het bericht 'Jankende jihadbruid hoort bij harde kern' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jankende jihadbruid hoort bij harde kern»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand voor wie het leven in het kalifaat een grote leerschool was een grote dreiging vormt voor de veiligheid als zij terug zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de AIVD op 15 februari 2017 in de publicatie «Terugkeerders in beeld» heeft geschreven, kunnen uitreizigers die terugkeren uit het strijdgebied in Syrië en Irak een dreiging vormen voor de veiligheid in Nederland. Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Deelt u de mening dat haar verlangen naar het kalifaat nooit een gevolg kan krijgen in Nederland en dat zij het beste naar Saoedi-Arabië, Iran, Yemen of een andere islamitische schurkenstaat kan gaan als ze zo graag onder strikte islamitische regels wil leven? Zo nee, waarom niet?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Bent u bereid zorg te dragen voor het feit dat deze vrouw nooit, nooit meer een voet op Nederlandse bodem kan zetten en hoe gaat u dit zo spoedig mogelijk bewerkstelligen?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
De grote medische problemen in de raskattenfokkerij |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de lancering van de RaskattenWijzer, waarin een overzicht is opgenomen van alle erfelijke medische aandoeningen die zich voordoen bij het fokken van diverse kattenrassen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat door inteelt en door het nastreven van een onnatuurlijk, extreem uiterlijk zieke katten worden gefokt die hun leven lang lijden aan diverse aandoeningen? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja.
Deelt u de mening dat er onder andere bij het fokken van de kattenrassen Pers, de Sfinx en de Exotische korthaar sprake is van het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen en van het fokken op uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor het welzijn of de gezondheid van de dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hierop gehandhaafd, aangezien dit verboden is middels het Besluit houders van dieren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Bij het fokken van kattenrassen kan het inderdaad voorkomen dat katten lijden onder – aan hun ras gebonden – erfelijke ziekten of schadelijke raskenmerken. Dit is onder andere gebleken uit incidentieonderzoek. De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Dit artikel beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan.
In een aantal opzichten blijkt beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Op dit moment onderzoek ik dan ook in samenspraak met de NVWA, de LID en enkele NGO’s, hoe het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is.
Deelt u de mening dat maatregelen als voorlichting aan geïnteresseerden, begeleiding van huisdiereigenaren en fokkers en richtlijnen voor dierenartsen zonder een verplichtend karakter onvoldoende zijn als er sprake is van dierenleed? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u toelichten op welk moment u zult overgaan tot andere maatregelen?
Ik ben van mening dat het doorgeven van schadelijke raskenmerken of erfelijke gebreken op dit moment nog te vaak voorkomt in de fokkerij. Daarom heb ik de Faculteit Diergeneeskunde onderzoek laten uitvoeren naar erfelijke gebreken. Dit onderzoek is eind november 2016 afgerond. Het rapport2 geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Het onderzoek moet in de eerste plaats fokkers in staat stellen erfelijke gebreken te voorkomen. Daarnaast moet het de handhaving beter in staat stellen fokkers aan te spreken op hun verplichtingen.
Daarnaast is uw Kamer in een brief over dierenwelzijn van 17 mei jl. geïnformeerd over het starten van een pilot, waarbij een aantal rasverenigingen enkele jaren wetenschappelijk begeleid wordt om rasgebonden gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk te laten verdwijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 909). Het Ministerie van Economische Zaken beoogt deze pilot te ondersteunen.
Kunt u toelichten hoe de handhaving van het Besluit houders van dieren is vormgegeven? Hoeveel uren heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hiervoor beschikbaar?
De NVWA is voor wat betreft het Besluit houders van dieren met name belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen op het terrein van landbouwhuisdieren.
Daarnaast houdt de NVWA toezicht op de handel in honden. De LID houdt primair toezicht op de regels voor (bedrijfsmatig) gehouden gezelschapsdieren. NVWA en de LID stemmen onderling af en werken samen bij het toezicht op de hondenhandel. Ook de politie speelt hier een rol. Meldingen over noodhulp voor dieren worden in eerste instantie door de lokale politie ontvangen. De politie ondersteunt de NVWA en de LID bij hun handhavingstaken.
Inspecties door de NVWA vinden plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit voor de aanpak van misstanden in de bedrijfsmatige gehouden dierenhandel. In 2014 en 2015 was dit 5.512 uur, in 2016 8.268 uur. De capaciteit wordt risico-gericht ingezet. Meldingen over import van honden en katten uit landen met een hoog rabiës-risico hebben daarbij prioriteit.
De LID heeft in 2016 in totaal 31.940 uur besteed aan de handhaving van het Besluit houders van dieren (inclusief artikel 3.4 m.b.t. fokken) en de meldingen mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren.
Hoeveel controles hebben er sinds 2014 plaatsgevonden in het kader van Besluit houders van dieren en wat zijn hierbij de bevindingen geweest?
Het toezicht op de naleving van het Besluit houders van dieren vindt plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit van de NVWA voor de aanpak van misstanden in handel en fokkerij van gezelschapsdieren. Het toezicht op de fokkerij is in eerste instantie gericht geweest op de hondenfokkerij.
In 2016 heeft een pilot plaatsgevonden hoe toezicht gehouden kan worden op uitvoering van artikel 3.4 – regels m.b.t. het fokken van gezelschapsdieren – van het Besluit houders van dieren door de fokkers. Er zijn 6 controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Hercontroles zijn gepland maar nog niet uitgevoerd.
Deelt u de mening dat inteelt in de raskattenfokkerij valt onder het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen? Bent u bereid inteelt binnen de raskattenfokkerij te verbieden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De bepalingen in het Besluit houders van dieren die zijn gericht op het tegengaan van schadelijke effecten in de fokkerij bevatten geen specifieke maatregelen omdat alleen per ras is te beoordelen hoe fokkerij verantwoord plaats kan vinden. Inteelt is verboden op grond van het Besluit als die binnen een specifiek ras leidt tot negatieve gevolgen voor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen.
Bent u bereid de chipplicht voor honden uit te breiden naar katten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld komt er geen verplichte identificatie en registratie van katten vanwege de daarmee samenhangende administratieve lasten. Ik verwijs hierbij naar de brief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 884).