Niet-essentiële reizen naar risicogebieden tijdens de coronacrisis |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten voor welke landen op het moment van beantwoording een inreisverbod geldt en waarop de keuze om hiervoor een inreisverbod te blijven hanteren is gebaseerd?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer1 geldt op dit moment een inreisverbod voor niet-essentiële reizen vanuit alle derde landen naar alle EU- en Schengenlanden en het VK2, behalve voor die landen waarvoor dit verbod per 1 juli jl. is opgeheven. Het inreisverbod voor niet-essentiële reizen is opgeheven voor: Algerije, Australië, Canada, Georgië, Japan, Montenegro, Marokko, Nieuw Zeeland, Rwanda, Servië, Zuid-Korea, Thailand, Tunesië, Uruguay en China. Voor China geldt specifiek een reciprociteitsvereiste. Dit betekent dat het inreisverbod voor China enkel wordt opgeheven op het moment dat EU burgers weer in China worden toegelaten. Het verbod voor niet-essentiële reizen is in Europees verband tot stand gekomen om de volksgezondheid in Europa te beschermen. Gezondheidsoverwegingen stonden ook centraal bij het verlengen van deze maatregelen. Deze lijst is primair gebaseerd op een risico-inschatting gemaakt op basis van zo objectief mogelijke criteria over de gezondheidssituatie in die landen en de daar geldende maatregelen. Nederland heeft ook gekeken naar mogelijke gevolgen van opname van een land voor de gezondheidssituatie in Nederland. Gezondheidsorganisaties zoals het ECDC, WHO en RIVM leveren de benodigde informatie.
Klopt het dat het in de praktijk mogelijk is voor Nederlanders om van en naar deze landen te reizen voor niet-essentiële doeleinden zoals vakanties, ondanks het feit dat een dringend advies geldt om hier alleen naartoe te reizen als dit een essentiële reis betreft?
Ondanks dat er vooralsnog een oranje reisadvies geldt voor de landen buiten Europa hebben sommige landen hun grenzen geopend voor Nederlanders. Hierdoor is het in de praktijk mogelijk om vanuit Nederland naar deze landen te reizen. Daarnaast zijn Nederlanders en andere EU-burgers uitgezonderd van de reisbeperkingen naar het Schengengebied, dus mensen die naar dergelijke gebieden reizen worden altijd weer in Nederland toegelaten.
Zoals recent toegelicht in de Staat van het Consulaire zijn de reisadviezen van BZ gebaseerd op het principe van de eigen verantwoordelijkheid. Deze adviezen geven een beschrijving van de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar een bepaald buitenland reizen. Bij elk reisadvies wordt de veiligheidssituatie met vier kleurcodes in een kaart weergegeven. Bij de kleurcode «oranje» wordt de Nederlander aangeraden slechts noodzakelijke reizen te maken naar een land. Op dit moment geldt deze kleurcode voor alle landen buiten Europa. De reiziger dient dan zelf de afweging te maken of een reis noodzakelijk is, ook met het oog op het feit dat afreizen naar een «oranje» gevolgen kan hebben voor de dekking van een verzekering. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt. Wanneer Nederlanders terugkeren uit een land waarvoor het EU-inreisverbod geldt, en dus het reisadvies kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland het dringende advies om 14 dagen in thuisquarantaine te gaan. Hetzelfde advies geldt op dit moment ook voor Nederlanders en andere EU-burgers die uit het Verenigd Koninkrijk of Zweden komen.
Kunt u uiteenzetten waarom het wel mogelijk is om van en naar deze landen op vakantie te gaan als Nederlander, maar het niet mogelijk is om als inwoner van deze landen naar Nederland te komen? Waar zit volgens u het verschil?
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is het Europese en Nederlandse toelatingsbeleid tot stand gekomen op basis van een zo objectief mogelijke appreciatie van de gezondheidssituatie in een gegeven derde land. Alle landen buiten EU/Schengen hebben momenteel nog de kleurcode oranje wat betekent dat niet noodzakelijke reizen waaronder vakantiereizen worden ontraden. Nederland legt geen uitreisverbod op aan haar onderdanen en geeft mensen de mogelijkheid te beslissen of een reis al dan niet noodzakelijk is. Het is aan de besluitvorming van derde landen of zij Nederlanders toestaan in te reizen, ondanks dat hun eigen onderdanen niet kunnen reizen naar het EU/Schengen gebied. Voor de in vraag 1 genoemde 15 landen is het inreisverbod per 1 juli opgeheven.
Daarnaast is het voor Nederlanders en andere EU-burgers altijd mogelijk het EU/Schengengebied in te reizen. Voor Nederlanders die terugkeren uit een land waarvan het reisadvies de kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland wel een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Tenslotte geldt, zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni (IENW/BSK-2020/111285), voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring in dienen te vullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19.
Klopt het dat op dit moment naar Turkije alleen al 70 rechtstreekse vluchten per week gaan? Kunt u uiteenzetten hoe aannemelijk u het acht dat de reizen van alle passagiers van deze vluchten, maar ook andere vluchten die nu al gaan of gepland staan naar een risicogebied met een oranje reisadvies, voor essentiële doeleinden zijn?
Het aantal vluchten naar Turkije varieert per dag en ook per week. Vorige week gingen er vanuit Schiphol in totaal 35 vluchten naar Turkije. Over de motivaties van de reizigers op deze vluchten kan ik geen uitspraken doen, maar het is niet uit te sluiten dat daar toeristische reizigers onder zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze op dit moment vast te stellen is of een reis wel of niet voor essentiële doeleinden wordt gemaakt?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt onverkort ook in de huidige situatie. Het reisadvies is een advies aan de Nederlandse reiziger over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Het is daarbij aan de reiziger om te bepalen of een reis noodzakelijk is. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt.
Voor reizigers die naar Nederland reizen vanuit landen waarvoor het inreisverbod geldt, zijn er meerdere uitzonderingscategorieën. Als een persoon onder een van de uitzonderingcategorieën valt dan zal betrokken persoon dit desgevraagd moeten aantonen door het overleggen van bewijstukken zoals bijvoorbeeld een overlijdensakte, als het gaat om een bezoek vanwege een begrafenis, of, als het gaat om zeevarenden, dan zal een zeemansboekje overlegd moeten worden. Een allereerste check of deze personen naar Nederland mogen reizen zal door de luchtvaartmaatschappijen uitgevoerd worden. De grensbewakingsautoriteiten in Nederland zullen in het grenscontroleproces conform de Europese regelgeving vragen naar doel duur en middelen voor het verblijf en dan kan ook gevraagd worden om het doel te onderbouwen met het overleggen van de nodige bescheiden. Als de essentiële reis niet aangetoond kan worden dan zal de toegang tot Nederland geweigerd worden.
Bent u het eens met de vragenstellers dat een advies om alleen naar risicogebieden te reizen als de reis essentieel is, niet voldoende is om te verzekeren dat dit in de praktijk ook zo gebeurt?
Zoals eerder uiteengezet is de afweging of een reis noodzakelijk is aan de reiziger zelf. Het reisadvies heeft niet tot doel om reizen te verbieden. De afweging van de reiziger om af te reizen naar landen met een «oranje» reisadvies valt onder diens eigen verantwoordelijkheid. De reiziger zal zich vooraf goed moeten voorbereiden en diens verzekering moeten checken aangezien het afreizen naar landen met een «oranje» reisadvies gevolgen voor dekking van eventuele kosten kan hebben.
Bent u bekend met de eerdere aanpak van België om tot 15 juni jl. voor alle reizen naar België verplicht te stellen dat niet alleen identiteitspapieren werden getoond, maar ook werd aangetoond in een verklaring dat een reis ook echt essentieel was? Kunt u uiteenzetten of dit Belgische beleid blijft gelden voor landen die niet zijn geïncludeerd op de EU-lijst van veilige bestemmingen buiten Europa?
Ik ben bekend met het feit dat België reizigers voor wie een uitzondering wordt gemaakt op het inreisverbod omdat zij een essentiële reis maken vraagt om documenten waarmee kan worden aangetoond dat hun inreis essentieel is, zoals bijvoorbeeld een verklaring van de werkgever. Dit vereiste geldt, zover bekend, nog altijd voor reizigers uit landen waarvoor het inreisverbod niet is opgeheven.
Kunt u aangeven hoe andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland of Noorwegen omgaan met de vraag of een reis noodzakelijk was en of de reiziger aan een groot besmettingsrisico wordt/was blootgesteld? Hoe worden daar vertrekkende of arriverende reizigers gecontroleerd? Wordt hier bij aankomst om een gezondheidsverklaring of reden voor de reis gevraagd?
Voor zover bij het kabinet bekend geldt zowel in Duitsland als Noorwegen dat iedere persoon voor wie het inreisverbod geldt bij inreis moet kunnen aantonen in een uitzonderingscategorie te vallen. In gevallen waar geen documentatie beschikbaar is om dit aan te tonen wordt een afweging gemaakt op basis van de waarschijnlijkheid van de verklaring van de betreffende persoon. In Noorwegen wordt geen gezondheidsverklaring gevraagd aan reizigers. Voor zover bekend is dat in Duitsland ook niet het geval. Wel kan net als in Nederland toegang worden geweigerd als de persoon in kwestie gezondheidsklachten heeft. Voor zover bekend is het in Frankrijk verplicht voor personen die onder het inreisverbod vallen om een verklaring in te vullen en die te kunnen tonen waarin de reiziger bevestigt de reis voor essentiële doeleinden te maken en geen verschijnselen te hebben die bij Covid-19 passen.
Hoe beoordeelt u deze aanpak in het kunnen verzekeren dat een reisadvies ook daadwerkelijk wordt opgevolgd? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dergelijke aanpak ook in Nederland wordt toegepast om te verzekeren dat er daadwerkelijk alleen essentiële reizen naar risicogebieden met een oranje reisadvies gaan?
Voor zover bekend geldt de in vraag 8 genoemde aanpak van andere landen alleen voor inreis van niet- EU/Schengen onderdanen. Het reisadvies is bedoeld voor de uitreizende Nederlandse onderdanen om hen te informeren over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Een garantie dat het reisadvies wordt opgevolgd is er niet; dit is ook niet afdwingbaar.
Op welke manier wordt het dringende advies om in thuisquarantaine te gaan na terugkomst van een risicogebied met een oranje reisadvies, gehandhaafd? Indien hier niet op gehandhaafd wordt, welke andere maatregelen worden genomen om het verspreidingsrisico bij terugkomst te beperken?
Thuisquarantaine na bezoek aan een risicogebied is inderdaad een dringend advies en is in die zin niet handhaafbaar. Hier wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen Het is onverantwoord om te reizen naar regio’s waar een negatief reisadvies (kleurcode rood) of alleen noodzakelijke reizen (kleurcode oranje) geldt. Reisadviezen zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van mensen zelf en van de reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan. Het wél reizen naar deze regio’s kan grote gevolgen hebben voor mensen doordat eventuele medische kosten en andere schade mogelijk niet gedekt zijn door de reis- en zorgverzekering, bovendien zullen gestrande reizigers niet actief gerepatrieerd worden. Daarnaast zijn we in gesprek met de luchtvaartsector om hier een grotere verantwoordelijkheid in te nemen en roepen we via communicatiemiddelen mensen en bedrijven op zich aan de thuisquarantaine te houden.
Gezien het belang voor de volksgezondheid, kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het VSO Luchtvaart van 2 juli a.s?
Ja.
De diverse OMT-adviezen met betrekking tot luchtvaart |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Zijn partijen met een commercieel belang betrokken geweest bij de totstandkoming van de diverse adviezen van het Outbreak Management Team (OMT) met betrekking tot luchtvaart sinds eind januari?
Een arts van KLM Health Services is vanuit zijn expertise over gezondheid in relatie tot luchtvaart aanwezig geweest bij het 56e OMT over het coronavirus op 24 januari 2020. Hiertoe heeft de betreffende arts een Belangenverklaring behorend bij de Code ter voorkoming van oneigenlijk beïnvloeding door belangenverstrengeling ondertekend. Dit was het eerste OMT waar gesproken is over luchtvaart. Daarna is niemand van KLM of een andere commerciële partij meer betrokken geweest.
Waarom is een medewerker van KLM Health als expert aangeschoven bij het OMT? Was er geen expert te vinden die niet gelieerd is aan een partij die direct commercieel belang heeft bij het advies?
Deelnemers aan het OMT worden uitgenodigd op basis van hun expertiseveld of specifieke expertise met betrekking tot de betreffende ziekte of ervaring met de bestrijding van deze ziekte. De samenstelling van het OMT kan daarom, afhankelijk van het onderwerp en de agendapunten, wisselen. KLM is de enige Nederlandse vliegtuigmaatschappij die op Oost-Azië vliegt, de plaats waar het coronavirus op dat moment voorkwam. Een arts van KLM was daarom betrokken bij de advisering over beleid om de risico’s op import van corona via de luchtvaart te beperken. De situatie rond het nieuwe coronavirus is daarna in rap tempo veranderd. Na eerdergenoemd OMT is de desbetreffende arts niet meer uitgenodigd.
Is de medewerker van KLM Health ook betrokken geweest bij het OMT-advies van 12 juni jl., waarin gesteld is dat vliegtuigen ook weer met volledige bezetting mogen vliegen? Zijn er andere partijen met een direct commercieel belang betrokken geweest bij de totstandkoming van dit advies?
Het advies van 12 juni jl. is geen OMT advies geweest, maar een RIVM advies. Het RIVM geeft aan dat er geen commerciële partijen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit advies.
Op welke manier is geborgd dat er geen belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden?
Zie de antwoorden 1 t/m 3. In aanvulling daarop kan ik u ten aanzien van het OMT nog het volgende melden. Alle deelnemers zitten vanuit hun expertise en op persoonlijke titel in het OMT. Het is belangrijk dat zij vrijuit met elkaar kunnen discussiëren, zonder zich daarbij geremd te voelen door een achterban. De opdracht aan het OMT is om te komen tot het best mogelijke advies op dat moment. De OMT-leden geven onafhankelijk advies. Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in. Deze «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling» vraagt informatie over (neven)functies, persoonlijke financiële belangen en onderzoeksgelden. De verklaring wordt na toetsing en ondertekening openbaar gemaakt via de website van het RIVM. De verklaring is opgevraagd bij het RIVM en zal deze week online komen.
Bestaat er internationaal wetenschappelijke consensus over virale verspreiding in vliegtuigen (luchtvaart)? Zijn eerdere onderzoeken naar verspreiding in vliegtuigen en via de luchtvaart van andere vergelijkbare virussen, zoals griep, SARS etc. betrokken bij het advies?
De kennis over verspreiding van virussen in vliegtuigen berust op algemene kennis over de verspreiding en eigenschappen van het virus, de ventilatie en filtersystemen in vliegtuigen en gepubliceerde casuïstiek. De beschikbare kennis is samen met opinies van experts door ECDC en EASA vertaald naar richtlijnen voor het omgaan met risico’s op transmissie van infectieziekten aan boord van vliegtuigen, de RAGIDA richtlijnen. In die richtlijnen is de kennis over de verspreiding van MERS-CoV, SARS-CoV-1 en andere respiratoire virussen en bacteriën meegenomen.
Weet u waarom KLM Health haar blog over griepverspreiding in vliegtuigen uit 2018 heeft verwijderd? Zijn de observaties van KLM Health – namelijk dat men in een vliegtuig juist veel ontvankelijker zijn voor bacteriën en virussen – betrokken bij de diverse adviezen van het OMT ten aanzien van de luchtvaart?
Wat luchtvaartmaatschappijen wel of niet publiceren op hun website is de verantwoordelijkheid van die maatschappijen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1 en 5.
Als de luchtverversing in vliegtuigen grotendeels via bleed-air van de motoren verloopt, hoe vindt die verversing dan plaats als het vliegtuig stil staat aan de gate, het moment dat passagiers naast elkaar staan en lopen in het gangpad? Welke risico’s op besmetting zijn er op die momenten? Zijn die vergelijkbaar met het instappen in een trein, of het lopen naar een stoel in een theaterzaal?
Luchtvaartmaatschappijen moeten de ventilatie- en filtersystemen in werking stellen bij het instappen en uitzetten als alle passagiers van boord zijn. Bleed Air wordt in dit geval afgetapt van de auxiliary power unit (APU). Een APU is een hulpaandrijvingseenheid die in vliegtuigen energie levert voor functies anders dan voortstuwing en kan onder meer worden ingezet voor de verzorging van het ventilatiesysteem op de grond. Om de transmissiekansen optimaal te verkleinen is het dragen van mond-neusmaskers aan boord van Nederlandse vliegtuigen verplicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Luchtvaart en corona van donderdag 18 juni 2020?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Staatssecretaris in de maag met tonnen plastic afval’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris in de maag met tonnen plastic afval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de vraag naar gerecycled plastic door de coronacrisis en de lage olieprijs dusdanig is gedaald dat plasticrecyclers hun kunststofrecyclaat niet meer kwijt kunnen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat recyclaat voldoende kan worden afgezet. In dat verband heb ik een aantal maatregelen genomen om de vraag naar gerecyclede plastics te laten toenemen. Ik verwijs u hiervoor graag naar mijn brief dd. 26 juni jl. over de maatregelen om effecten van COVID-19 op de kunststof- en textielsector te mitigeren. Zoals bekend bestaat er voor verpakkingen een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in Nederland. Het verpakkende bedrijfsleven zal daarom zelf ook maatregelen moeten nemen om de recycledoelen te halen.
Met hoeveel procent is de vraag naar plasticrecyclaat afgenomen? Hoe beoordeelt u deze afname in het kader van de stappen die u neemt om in 2050 een circulaire economie te verwezenlijken?
Een volledig kwantitatief beeld van de afgenomen afzet van recyclaat is nog niet te geven. Plastic recyclers moeten op de kunststofmarkt concurreren met de traditionele (virgin plastics) industrie met betrekking tot de afzetprijs van plastic (recyclaat). Al voor de coronacrisis daalden de prijzen van virgin kunststoffen met ca. 10–15%. De afnemende wereldhandel in kunststoffen als gevolg van de handelsoorlog tussen China en de VS en de wereldwijde vraaguitval naar olie en plastics als gevolg van de coronacrisis versterkten deze tendens met voor sommige bedrijven naar verluidt een krimp in de afzet tot 30–50%. Normaal gesproken zouden bedrijven de lagere opbrengst in de afzet doorvertalen naar het innemen van plastic afval tegen een hogere prijs. Echter, plastic recyclers moeten ook concurreren met (lagere) prijzen van verbranding doordat de verbrandingsinstallaties van afvalbedrijven tegelijkertijd geconfronteerd zijn met een dalende input van te verbranden bedrijfsafval.
Ongeacht de ontwikkeling van olie- en virgin plastic prijzen, zal de vraag naar plastic recyclaat zo snel mogelijk weer toe moeten nemen. Ik wil er immers naar toe dat in de toekomst zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met (virgin) plastics, de CO2-uitstoot verder wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk plastics in de kringloop gehouden worden.
Wat was uw reactie op de brandbrief van de branchevereniging van plasticrecyclers, NRK Recycling, in april jl. waarin zij spraken over een noodsituatie gezien de uitdagingen op de afzetmarkt? Welke concrete acties volgden op deze brandbrief?
Ik herken de geschetste situatie en heb in werkbezoeken ook met eigen ogen de ontstane situatie gezien. Voor de lange termijn is een Europese verplichte toepassing van een percentage plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen een belangrijke stap om de recyclingsector in staat te stellen om structureel te concurreren met (de prijs van) virgin plastics. Mijn inzet is erop gericht dat de Europese Commissie binnen een jaar komt met een voorstel tot een verplichte toepassing van een percentage plastic recyclaat in Europese regelgeving. Ik heb dit ook expliciet aan de orde gesteld tijdens de Milieuraad van 23 juni jongstleden. Tegelijkertijd is de realiteit dat dit soort trajecten tijd kost. Het is daarom belangrijk om op korte en lange termijn vast te houden aan gestelde doelstellingen en minimumnormen en standaarden voor afvalverwerking zoals genoemd in het Landelijk Afvalbeheerplan, het activiteitenbesluit, het Besluit beheer verpakkingen en vrijwillige afspraken zoals in het Plastic Pact NL. Deze normen en standaarden gelden ook in tijden van crises en bieden de recyclingmarkt zekerheid. Alleen in het geval van een calamiteit kan een bevoegd gezag een tijdelijke uitzondering op deze minimumstandaard toestaan, zoals ook beschreven in de calamiteitenpassage van het LAP. De COVID-19-crisis voldoet aan de definitie van een calamiteit zoals bedoeld in het LAP. Dat heb ik aan de betrokkenen in het afvalbeheer laten weten. De uitzonderingen worden overigens per geval beoordeeld en het ministerie dient hierover te worden geïnformeerd. In 2020 moeten producenten van verpakte producten er zorg voor dragen dat 50% van de kunststof verpakkingen voor recycling wordt aangeboden. Deze norm blijft ondanks corona van kracht en daarmee wordt de recycling van plastic verpakkingsafval op de kortere termijn gewaarborgd.
Kunt u concreet toelichten wat u bedoeld met uw uitspraak in De Monitor dat u actief op zoek bent naar afnemers van kunststofrecyclaat?
Ik vind het belangrijk om partijen met elkaar in verbinding te brengen die elkaar in deze situatie kunnen helpen. Binnenkort organiseert het Versnellingshuis Circulaire Economie een ronde tafel bijeenkomst, waar de relevante spelers uit de kunststofketen bij elkaar worden gebracht om te bezien wat voor de korte termijn nodig is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen en hoe de samenwerking binnen de keten kan worden versterkt. Hierbij betrekt het Versnellingshuis de partijen uit het netwerk van het Plastic Pact NL en de Transitieagenda’s Kunststoffen en Circulaire Bouweconomie.
Op welke manier gaat u het proces richting een Europese minimumeis voor gerecycled plastic in producten versnellen? En welke acties gaat u in de tussentijd nemen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 4, heb ik tijdens de Milieuraad aangedrongen op een versnelde introductie van een wettelijk verplicht percentage toepassing van plastic recyclaat. Op ambtelijk niveau wordt gekeken of in het kader van het netwerk van het Europees Plastic Pact met 14 andere lidstaten, de Europese Commissie en private partijen verkend kan worden hoe een dergelijke maatregel eruit kan komen te zien.
Wat is uw oordeel over het pakket van vijf beleidsmaatregelen dat het Recycling Netwerk voorstelt?2
In grote lijnen kan ik mij vinden in de aanbevelingen van Recycling Netwerk.
Zoals hiervoor gesteld, ben ik voorstander van een introductie van een verplichte toepassing van een percentage plastic recyclaat in nieuwe producten.
In het kader van het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact werk ik samen met het bedrijfsleven aan het beperken van het aantal soorten plastics. Uiteindelijk zal de markt hier keuzes in moeten maken, maar ik deel de opvatting dat een rationalisatie van het gebruik van soorten plastics voor soorten producten de recycleerbaarheid van plastics zal bevorderen.
Met de implementatie van de SUP-richtlijn worden sommige wegwerpplastics uitgefaseerd, andere krijgen te maken met een stelsel van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en reductiedoelstellingen, en ook genoemde Plastic Pacts geven een prikkel aan producenten en retailers voor initiatieven om te komen tot meer hergebruik.
Tot slot wordt de export van niet eenvoudig te recyclen (vervuild) plastic afval uit OESO-landen aan banden gelegd met het amendement op het Verdrag van Bazel dat is aangenomen tijdens de COP-14 in mei 2019. Zoals ik in mijn eerdere brief van 17 april jl.3 heb aangegeven, zal na de implementatie van de recente wijziging van het Verdrag van Bazel in de Europese regelgeving alleen schoon en recyclebaar plastic afval op de groene lijst staan. Vanaf 2021 zal geen gemengd kunststofafval meer naar niet-OESOlanden mogen worden geëxporteerd.
Gaat u zich inzetten in de Europese Commissie om een plastic taks mogelijk maken voor de financiering van de European Green Deal (zoals wordt gesuggereerd in het economisch herstelplan van de EU) en houdt u daarbij rekening met een voldoende hoge belasting op virgin plastic? Zo nee, bent u bereid om in Nederland zelf een plastic taks te realiseren om de recyclingsector te redden?
Het kabinet is over het algemeen terughoudend over voorstellen voor nieuwe eigen middelen vanuit het oogpunt van onder andere de beoogde transparantie, vereenvoudiging en voorspelbaarheid van het stelsel. Het voorgestelde eigen middel op plastic werkt niet als een belasting op plastic maar is alleen een basis waarop de afdracht van lidstaten zou worden bepaald. Vanuit de aard heeft het dus niet een direct effect op de recycling van plastic. Maar een dergelijk middel kan wel een stimulans zijn voor achterblijvende lidstaten om hun resultaten te verbeteren en zo een positief milieueffect te kunnen realiseren mits de verdeelsleutel zuiver gerelateerd is aan het gebruik van virgin plastics per land.
Het instellen van een belasting (ook gericht op plastic producenten) is een nationale aangelegenheid. Nederland kent een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen. Producenten van verpakte producten zijn verantwoordelijk voor inzameling en recycling van (plastic) verpakkingsafval en dragen hiervan alle kosten. Producenten betalen hiervoor een private afvalbeheerbijdrage, waarin voor goed recyclebare verpakkingen een lagere bijdrage wordt betaald. De beleidsinzet is erop gericht de werking van de producentenverantwoordelijkheid te verbeteren en de te behalen doelstellingen stapsgewijs te verhogen.
Bent u bereid om het aantal typen plastic op de markt te beperken zodat het inzamelen en hergebruiken van plastic makkelijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw oordeel over de Franse wet voor de circulaire economie waarmee alle wegwerpplastic worden uitgefaseerd in 2040 en overweegt u vergelijkbare acties in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het streven van de Franse regering om private partijen te prikkelen om wegwerpplastics waar mogelijk achterwege te laten of te vervangen door herbruikbare plastic producten en verpakkingen, waarbij ik een gelijk speelveld in Europa voorsta. Ik heb daartoe diverse acties in gang gezet, zoals de implementatie van de SUP-richtlijn in nationale regelgeving, de uitvoering van het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact, maar ook overweeg ik te komen tot specifieke hergebruikdoelstellingen voor plastics om hergebruik van plastics in de toekomst de standaard te maken («hergebruik, tenzij»).
Gaat u zich in de Europese Commissie inzetten om de export van plastic afval naar landen buiten Europa te verbieden zodat Europa zelf het afval verwerkt en de lekkage van plastics vermeden kan worden in landen die minder goede afvalsystemen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het basisjaar voor CORSIA. |
|
Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland heeft ingestemd met het veranderen van de baseline binnen CORSIA naar 2019?1
Nee, dat klopt niet. Nederland heeft ingestemd met een instructie, zoals vervat in het raadsbesluit, die ruimte biedt om als dit nodig is voor het behoud van de mondiale steun voor CORSIA, de baseline aan te passen.
Op welke manier acht u, gezien uw antwoorden in het schriftelijk overleg Transportraad waarin u sprak van een ambitieuze inzet, het beperken van de baseline tot 2019 ambitieus?2
Zie de beantwoording op de vragen 5 en 6 gesteld op 9 juni.
Waarom heeft u niet gehandeld volgens motie-Kröger c.s. (Kamerstuk 31 936, nr. 467), waarin de Kamer u verzocht heeft om onderhandelingen rond CORSIA in afstemming met de Tweede Kamer te doen?
In het kader van de voorbereidingen op de high level videoconferentie Transportraad heb ik u op 3 juni op de hoogte gebracht van de overwegingen met betrekking tot een aanpassing van de baseline tijdens de komende ICAO Council vergadering. Op basis van deze overwegingen heeft de EU in het op 9 juni genomen Raadsbesluit de instructie vastgesteld voor de Europese leden van de Raad van ICAO ten behoeve van de onderhandelingen in deze raad die tot 26 juni duren. Het Europese raadsbesluit is dus geen besluit over de aanpassing van de baseline. Uiteraard zal ik de Kamer blijvend informeren over nieuwe ontwikkelingen.
Kunt u deze en de eerdere vragen beantwoorden vóór het notaoverleg van 18 juni?
Ja.
De richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom zijn de richtlijnen voor reizen per vliegtuig in coronatijd zo anders dan de richtlijnen voor het openbaar vervoer (ov), de horeca en de cultuursector? Welke wetenschappelijke onderbouwing is hiervoor?
Per sector is de afweging gemaakt wat passende maatregelen zijn om de kans op besmetting te beperken. De sectorspecifieke eigenschappen zijn hierbij zwaarwegend.
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van triage, gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe kijkt u naar artiesten en kunstenaars die zich wanhopig afvragen of ze maar in een vliegtuig moeten optreden om toch voor een groter publiek te mogen spelen?
We snappen dat artiesten en kunstenaars met smart uitkijken naar de tijd waarin weer voor een groter publiek gespeeld mag worden. Helaas is het op dit moment nog niet verstandig om grotere evenementen of voorstellingen met veel bezoekers weer toe te staan.
Als de gezondheidsmaatregelen voor vliegreizen en vliegtuigpassagiers (in van en naar Europa) zijn gebaseerd op richtlijnen van de European Union Aviation Safety Agency (EASA), waarom verschillen de richtlijnen dan zo sterk tussen landen luchthavens en maatschappijen in zowel theorie als praktijk?
De richtlijnen van EASA/ECDC gelden voor heel Europa, maar de implementatie is mede afhankelijk van de lokale voorschriften van de gezondheidsautoriteiten en de specifieke situatie op de betreffende luchthavens. Dit kan leiden tot verschillen in implementatie. Daarnaast kunnen luchtvaartmaatschappijen zelfstandig extra maatregelen nemen. Voor de maatregelen in relatie tot luchtvaart in Nederland wordt verwezen naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
In hoeverre stelt EASA stengere eisen dan de International Air Transport Association (IATA), of worden de regels voor de luchtvaartsector met name door de luchtvaartsector zelf bepaald?
De richtlijnen van EASA/ECDC zijn op enkele details strenger dan de aanbevelingen van IATA, bijvoorbeeld ten aanzien van de geadviseerde afstand tussen mensen. De bevoegdheid tot het nemen van gezondheidsmaatregelen ligt bij de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten. De lidstaten kunnen bepalen hoeveel uitvoeringsruimte de luchtvaartsector vervolgens krijgt.
Acht u het in het algemeen verstandig om restrictieve maatregelen te laten bedenken, uitvoeren en handhaven door een commerciële sector in crisis, als die sector zelf het meeste last heeft van die maatregelen die ze geacht worden zichzelf op te leggen? Waarom zou dit wel werken voor de luchtvaart en verder voor geen enkele andere sector?
Het is primair aan de sector om protocollen te maken op basis waarvan zij veilig kunnen werken. Dat is een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook zo voor de luchtvaartsector. Het RIVM heeft, naast een advies over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19 ook advies gegeven over de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
De naleving van de richtlijnen vindt plaats door de luchthaven en de luchtvaartmaatschappijen. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kunnen aanvullende beperkende maatregelen getroffen worden, zoals het sluiten van delen van bepaalde locaties. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 12 juni jl.
Speelt het feit dat een vlucht met 30 personen niet rendabel is op enigerlei wijze een rol in het besluit om voor luchtvaart niet dezelfde regels te hebben als voor restaurants, bioscopen en theaters? Op welke manier wordt dit verschil in benadering gerechtvaardigd?
Nee. De luchtvaart wordt op een verantwoorde manier opgeschaald. Volksgezondheid en veiligheid staan hierbij voorop. Het RIVM heeft op verzoek van het kabinet geadviseerd over de protocollen van de maatschappijen en luchthavens in Nederland en de sector heeft de bevindingen van de deskundigen van het RIVM verwerkt. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Waarom verwacht u dat mensen die over symptomen twijfelen wel thuis blijven en hun vakantie mislopen waar ze het hele jaar voor gespaard hebben, maar dit niet zouden doen als ze daarmee een dag naar hun werk zouden missen, als de voornaamste veiligheidsmaatregel eruit bestaat dat mensen die zich ziek voelen uit zichzelf niet gaan reizen? Dus waarom werkt dit beroep op de eigen verantwoordelijkheid wél in het vliegtuig, maar niet in het ov?
Mensen hebben een belangrijke eigen verantwoordelijkheid in het voorkomen van verspreiding van het virus. Dat geldt voor mensen die naar hun werk gaan en uiteraard ook voor mensen die willen gaan vliegen. Vanaf 15 juni geldt dat alle inkomende en uitgaande passagiers op Nederlandse luchthavens een gezondheidsverklaring nodig hebben, om te kunnen reizen. Daarnaast dient, bij het inchecken en voor het binnentreden van het vliegtuig, een gezondheidscheck te worden uitgevoerd door het luchtvaartpersoneel. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen. Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening.
Zou het annuleren van vliegtickets, inclusief geld terug regeling niet veel beter georganiseerd moeten worden dan nu het geval is, als een cruciaal onderdeel van de maatregelen is dat mensen thuis blijven als ze klachten hebben? Welke impact denkt u dat het feit dat KLM nog steeds moeilijk doet over de restitutie van tickets heeft op de neiging van passagiers om een vlucht te cancelen?
Het kabinet doet een beroep op mensen met gezondheidsklachten die kunnen duiden op besmetting met Covid-19 om thuis te blijven. Dat kan betekenen dat zij geen gebruik kunnen maken van hun vliegticket. De rechten van een passagier zijn in dat geval primair afhankelijk van het type vliegticket. Daarnaast spelen ook het beleid van de luchtvaartmaatschappij en de voorwaarden van de annuleringsverzekering van de passagier mogelijk een rol.
Luchtvaartmaatschappijen bieden verschillende typen tickets aan waarbij de voorwaarden bij omboeking of annulering verschillen. Meer flexibiliteit betekent een meerprijs, en passagiers maken hierin hun eigen risicoafweging bij het boeken.
Wanneer passagiers met gezondheidsklachten naar de luchthaven gaan om toch de vliegreis te maken, dan kan het zijn dat hen de toegang tot het vliegtuig wordt geweigerd. Op basis van Verordening (EG) Nr. 261/2004 artikel 2 lid j zijn de passagiersrechten bij instapweigering niet van toepassing, omdat weigering plaatsvindt om gezondheidsredenen. Ook in dat geval zijn de rechten van een passagier primair afhankelijk van diens type vliegticket en het beleid van de luchtvaartmaatschappij.
Deze wijze van organiseren, waarbij de risicoafweging ten aanzien van annulering (bv. om gezondheidsredenen) bij de passagier ligt en de markt daarop inspringt met in prijs gedifferentieerde tickets, is gemeengoed in diverse sectoren.
Wat verwacht u dat er gaat gebeuren met de praktische uitvoering van die aanbevelin, als luchtvaartmaatschappijen de belangrijkste algemene maatregelen, afstand houden «waar mogelijk» moeten toepassen, maar niet zijn gehouden om die mogelijkheid ook te creëren én economisch baat hebben bij het zo vol mogelijk boeken van een vliegtuig? Bent u verbaasd over de manier waarop dit in de eerste dagen dat er weer gevlogen mocht worden is toegepast?
Voor de praktische uitvoering van de protocollen zijn de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk. Waar het niet mogelijk blijkt om 1,5 meter afstand te houden, zijn Nederlandse luchtvaartmaatschappijen verplicht om er op toe te zien dat de passagiers mondkapjes dragen. Dit is vastgelegd in een aanwijzing.
Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen, en daarmee de praktische uitvoering, worden actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchtvaartmaatschappijen opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s verder te beperken.
Waarom werkt een (niet-medisch) mondkapje als voldoende alternatief is voor 1,5 meter afstand wel in het vliegtuig en niet in de trein of bus?
In het openbaar vervoer zijn niet-medische mondkapjes voorgeschreven. Verder verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar vraag 1.
Hoe gaat u met maatregelen en handhaving voorkomen dat besmettingen plaatsvinde, als volgens sommigen de fase voor en na de vlucht, douane, luchthavenhoreca et cetera risicovoller is dan de vlucht zelf, en dit deels niet onder internationale maar Nederlandse jurisdictie valt? Of laat u dit ook aan de partijen over die vooral belang hebben bij geen maatregelen?
De Nederlandse luchthavens zetten een combinatie van maatregelen in, waarbij de basis ligt in de adviezen die de EASA heeft gegeven en waarbij wordt aangesloten bij het RIVM-advies. Regel is dat op de luchthavens 1,5 meter afstand dient te worden gehouden. Daarvoor zet de sector zich maximaal in, zoals afstandmarkering en het (deels) afzetten van zit-en wachtgelegenheden. Wachtrijen en het aantal mensen dat gelijktijdig aanwezig is worden geminimaliseerd door «flow regulatie» en «wachtrijmanagement». Via informatieschermen en vloerstickers worden mensen actief geïnformeerd over de regel om 1,5 meter afstand te houden. Op plekken zoals de horeca- en winkelvoorzieningen en wachtruimtes worden hier geen uitzonderingen getolereerd. Op sommige momenten en plekken is dat door het type en intensiteit van handelingen op de luchthaven niet altijd mogelijk. In de praktijk betekent dit dat passagiers in ieder geval bij het inchecken, bij de security op de luchthaven en bij het boarden en aan boord een mondkapje moeten dragen. Nederlandse luchthavens zetten ook andere maatregelen in om het risico op besmetting op de luchthaven zo veel mogelijk te beperken, zoals intensieve en frequente schoonmaak van alle gebieden waar passagiers en medewerkers aanwezig zijn. Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten.
Komen eraanvullende maatregelen/eisen als blijkt dat de luchtvaart toch een groter risico is dan gehoopt? Wordt dit bijgehouden?
De ontwikkelingen worden zowel binnen als buiten Nederland op de voet gevolgd en actief gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt met de luchthavens en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen – in samenspraak met de veiligheidsregio’s – opnieuw in overleg getreden om te bezien wat nodig is om de gezondheidsrisico’s te beperken.
Wie gaat de afspraken en protocollen handhaven?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Controle op handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en de Koninklijke Marechaussee.
Als naar het oordeel van de voorzitter van de Veiligheidsregio onvoldoende maatregelen worden getroffen of er vanuit oogpunt van gezondheidszorg onverantwoorde situaties ontstaan, kan deze aanvullende beperkende maatregelen treffen zoals (delen van) bepaalde locaties sluiten. De Minister van VWS vraagt de GGD Kennemerland aanvullend om in de zomerperiode op Schiphol risico-gestuurde steekproeven op gezondheidsverklaringen en visuele waarneming uit te voeren op inkomende vluchten om de naleving van deze protocollen te bevorderen.
Daarnaast zijn op Nederlandse luchthavens observers van de luchthaven actief, die pro actief handelen om de drie pijlers van het protocol te borgen: 1,5 meter afstand, gezondheid & hygiëne en informatievoorziening. Voor passagiers in een vliegtuig geldt dat aanwijzingen van een gezagvoerder dienen te worden opgevolgd. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waar duidt de zin «Er is druk om in Nederland en Europa het vliegverkeer weer te hervatten.» uit het Outbreak Management Team (OMT) advies van 14 april op? Door wie is druk uitgeoefend? Hoe beoordeeld u het feit dat het OMT ervaart dat er druk is uitgeoefend?
Er wordt momenteel in brede zin bezien hoe de maatregelen in ons land stap voor stap versoepeld kunnen worden wanneer dit vanwege de gezondheidssituatie kan. Het vliegverkeer op een veilige manier hervatten maakt hier onderdeel van uit. Er is geen druk uitgeoefend om het vliegverkeer in Nederland en Europa weer te hervatten. Uiteraard kijken luchthavens en luchtvaartmaatschappijen wel naar mogelijkheden om het vliegen weer mogelijk te maken.
Waarom heeft noch Schiphol, noch KLM het protocol van EASA over vliegen in coronatijd ondertekend? Gaat u aandringen dat dit snel gebeurt?
De protocollen van zowel Schiphol als ook de KLM zijn bekeken door het RIVM. Wij vertrouwen in deze op de deskundigheid van het instituut en zullen dan ook niet aandringen op het ondertekenen van de Europese richtlijnen.
Het basisjaar van de CORSIA |
|
Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het voorstel van de Europese Commissie om de referentieperiode van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) op basis waarvan de CO2-compensatievereisten worden vastgesteld te beperken naar 2019?1
Ja, van dat voorstel ben ik op de hoogte.
Klopt het dat een aanpassing van het basisjaar, zoals ook is opgemerkt door de Europese Commissie, mogelijk tot een situatie leidt waarin er tot 2023 geen compensatievereisten zijn voor de luchtvaartsector? Kunt u toelichten of u dit wenselijk acht gezien de klimaatopgave waar we voor staan?
De klimaatopgave is gebaat bij een mondiale aanpak van de luchtvaartsector en bij maatregelen die uiteindelijk leiden tot een absolute reductie binnen de sector zelf. Het definiëren van een lange termijn doelstelling is daarvoor van groot belang en mondiaal is dit proces onlangs gestart met het oog op besluitvorming in 2022.
Offsetting maakt deel uit van het traject om tot die absolute reductie te komen, maar is geen doel op zich.
Als er zou worden besloten tot een aanpassing van de baseline naar het jaar 2019 dan is het ook afhankelijk van het herstel van de luchtvaartsector in hoeverre er in de eerste fase van CORSIA van offsetting sprake zal zijn. Het is dus inderdaad mogelijk dat er geen sprake is van offsetting gedurende de eerste periode.
Klopt het dat Nederland tot 9 juni 2020 heeft om schriftelijk een voorstel te doen/voorkeur aan te geven? Bent u van plan dit met de Kamer te delen/bespreken? Zo nee, waarom niet?
Bij de ontwikkeling van de luchtvaart zet Nederland in op ambitieuze doelen en op het behoud en de implementatie van CORSIA met de huidige definitie van de baseline als uitgangspunt. Aanpassingen in CORSIA beschouwt Nederland als fall back optie met oog op het behoud van het systeem.
Het op 9 juni vastgestelde Raadsbesluit over het voorstel van de Europese Commissie is bedoeld als praktische instructie voor de Europese leden in de ICAO Council bij de onderhandelingen over dit onderwerp tijdens de komende vergadering, die duurt van 8 tot 26 juni. Het raadsbesluit is geen besluit tot aanpassing van de baseline. Dat mandaat ligt bij de Raad van ICAO. Het is gebruikelijk dat voorafgaand aan internationale vergaderingen, waaraan de EU deelneemt, een Europees proces wordt doorlopen om vast te stellen welke ruimte de EU (respectievelijk haar deelnemende lidstaten) in de onderhandelingen heeft.
In dit besluit is duidelijk aangegeven op basis van welke juridische en technische overwegingen er ruimte is voor de Europeseleden van de Raad van ICAO om, zoals in het raadsbesluit staat aangegeven «if necessary», een besluit te steunen om de baseline te wijzigen naar 2019 met een voorziene evaluatie in 2022. Tijdens de laatste schriftelijke ronde heeft geen van de 27 Europese lidstaten heeft naar aanleiding van het voorgenomen raadsbesluit gereageerd, waarmee het raadsbesluit unaniem is vastgesteld.
Kunt u de Nederlandse positie met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat u bedoelde toen u in de beantwoording van het schriftelijk overleg voor de Transportraad2 schreef: «Nederland is daarbij ambitieus.»? Betekent dit dat Nederland voor ambitieuzere doelen gaat dan het oude voorstel? Voor ambitieuzere doelen dan het nu voorliggende compromis? Of voor ambitieuzere doelen dan het meest vergaande voorstel om de doelen te verzwakken?
De onderhandelingen vinden plaats van 8 tot 26 juni tijdens de 220ste zitting van de Raad van ICAO. Op vrijdag 12 juni heeft een eerste debat over CORSIA plaatsgevonden. Wat Nederland betreft is het uitgangspunt bij deze onderhandelingen de baseline, zoals die in de huidige regels is gedefinieerd als het gemiddelde van de jaren 2019 en 2020 en dat is ambitieuzer dan de ter bespreking voorliggende aanpassing. Gezien de op dit moment sterk uiteenlopende posities van de leden in de Raad van ICAO is het zeer de vraag of er tijdens deze zitting een besluit kan worden genomen. De roep om meer informatie en een beter inzicht in de gevolgen van de verschillende opties wordt steeds sterker.
Kunt u toelichten hoe het internationale proces verder zal verlopen? Wanneer wordt de baseline-kwestie en het EU-standpunt in het verband van de International Civil Aviation Organization (ICAO) besproken? Kunt u aangeven wanneer dit in de ICAO-raad wordt besproken? Wat zal de positie van Nederland in de ICAO-raad zijn op dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zal (naar uw verwachting) het resultaat zijn voor de korte termijn (vijf jaar) en voor de lange termijn (dertig jaar) voor de effecten van CORSIA op emissies en het klimaat, als de baseline uitsluitend over 2019 wordt berekend in plaats van over 2019 én 2020? Deelt u de analyse van het Öko-Institut3 dat het verschil tussen 2020 wel of niet mee laten tellen over de looptijd van CORSIA honderden of zelfs duizenden megatonnen CO2 kan schelen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Mede afhankelijk van de ontwikkeling van de luchtvaart in de komende jaren zou een lagere referentielijn eerder kunnen leiden tot de verplichting tot offsetting van emissies en daarmee ook over de totale looptijd van CORSIA (2020 – 2035). Het doel van de verduurzaming van de luchtvaart is uiteindelijk niet gelegen in offsetting, maar in het bereiken van absolute reducties door technologische vernieuwing en schonere brandstof.
Wat vindt u van het advies van het Öko-Institut om te wachten met aanpassingen van de baseline, tot aan de algemene CORSIA-herziening in 2022?
Het wachten met een besluit tot de evaluatie in 2022 is een van de opties die in ICAO op tafel ligt en komt in feite overeen met het handhaven van de huidige definitie van de baseline tijdens de eerste fase. Zie daarover ook mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u van mening dat u, mede gezien de motie-Kröger c.s. van 19 april 20184, de Kamer voldoende proactief op de hoogte hebt gehouden van deze ontwikkeling?
Ja.
Kunt u nader uiteenzetten wat uw vervolgstappen zullen zijn als dit voorstel wordt aangenomen en het CORSIA-referentiejaar 2019 wordt?
Mocht er uiteindelijk nu of later dit jaar besloten worden tot een aanpassing van het basisjaar dan zal ik inzetten op de evaluatie die voorzien is in 2022. Gelijktijdig zet ik mij in voor een ambitieus lange termijn doel waarover in ditzelfde jaar in de Algemene Vergadering van ICAO een besluit wordt genomen.
Kunt u toelichten hoe 2019 als referentiejaar zich verhoudt tot de motie van de leden Paternotte en Kröger5 die stelt dat de invoering van CORSIA op geen enkel vlak een verzwakking mag betekenen ten opzichte van het Europese emissiereductiesysteem, en dat het EU-ETS-systeem niet mag worden vervangen totdat het ambitieniveau is verhoogd? Bent u het eens met de vragenstellers dat het ambitieniveau zeker niet verhoogd is met het aannemen van het referentiejaar 2019?
Wat betreft de gelijktijdige toepassing van het EU ETS en CORSIA kijk ook ik uit naar de rapportage van de Europese Commissie over hoe dit vorm te geven mede in het licht van de voorgenomen evaluatie en aanscherping van het EU ETS. Volgens de laatste berichten staat deze nu gepland voor dit najaar.
Het ambitieniveau van CORSIA is koolstofneutrale groei vanaf 2020. Wat de keuze voor het jaar 2019 als referentiejaar precies betekent zal feitelijk tegen het einde van 2020 bekend worden, wanneer nauwkeuriger kan worden vastgesteld hoe het gemiddelde van 2019 en 2020 zich zal verhouden tot het jaar 2019. Het uitgangspunt voor Nederland is behoud van de huidige ambitie.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voordat u het Nederlandse voorstel indient?
Zie mijn beantwoording.
Het rapport Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport (advies 3456) van de Commissie voor de m.e.r. d.d. 31 maart 2020 |
|
Eppo Bruins (CU), Suzanne Kröger (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wordt in AERIUS voor het berekenen van de depositie ten gevolge van wegverkeer de standaardrekenmethode 2 (SRM2) uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit gebruikt, zoals de werkgroep in de Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport adviseert?
De depositiebijdrage van wegverkeer wordt in AERIUS Calculator inderdaad berekend met een implementatie van Standaardrekenmethode 2 (SRM2). Dit is ook toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator: https://www.aerius.nl/nl/factsheets/berekening-depositiebijdrage-bronnen-sector-verkeer-en-vervoer/.
Klopt het dat in AERIUS voor emissiebronnen uit alle andere sectoren dan wegverkeer de depositie wordt berekend met OPS?
De depositiebijdrage van andere bronnen dan wegverkeer wordt in AERIUS Calculator inderdaad berekend met het rekenmodel OPS. Dit is ook toegelicht in de documentatie bij AERIUS Calculator: https://www.aerius.nl/nl/factsheets/berekening-verspreiding-en-deposities-met-ops/.
Klopt het dat in AERIUS met SRM2 de depositie tot een rekengrens van 5 km links en rechts van de weg wordt berekend? Zo ja, wat is de (technisch) inhoudelijke reden dat depositie verder dan 5 km links en rechts van de weg wordt afgekapt?
De implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator hanteert inderdaad een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg. Deze keuze is gemaakt omdat berekende bijdragen van wegverkeer op enkele kilometers van de weg op het detailniveau van een hectare niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project. Deze maximum rekenafstand wordt niet alleen toegepast bij berekeningen van de depositiebijdrage van wegenprojecten in het MIRT, maar bijvoorbeeld ook bij het bepalen van de depositiebijdrage door de verkeersaantrekkende werking van woningbouwprojecten. Ook in de technische beschrijving van SRM2 van het RIVM is aangegeven dat voor wegverkeer op basis van SRM2 niet tot willekeurig grote afstanden mag worden gerekend. Door uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan invulling gegeven in AERIUS Calculator.
SRM2 is specifiek voor wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee. Ook de consistentie met het rekenmodel dat wordt gebruikt in de monitoring van luchtkwaliteit langs wegen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) speelt een rol in de keuze voor SRM2 bij de berekeningen voor deposities van wegverkeer.
Het gebruik van dit model is daarbij eerder door de Raad van State geaccepteerd, inclusief een maximale rekenafstand. De maximale rekenafstand geldt bij projectspecifieke berekeningen. Voor het vaststellen van de bijdrage van wegverkeer aan de totale landelijke deposities wordt wel landsdekkend gerekend. Dat is mogelijk omdat de bijdragen dan niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project.
Als de met SRM2 berekende bijdragen op meer dan enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project, geldt dat dan niet net zozeer voor andere sectoren en andere depositiemodellen, zoals OPS? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede redenen om voor wegverkeer met SRM2 te rekenen en een maximale rekenafstand van 5 kilometer te hanteren (zie hiertoe ook het antwoord op vraag 3). In hoeverre ook voor andere bronnen een maximale rekenafstand (vergelijkbaar met wegverkeer) kan worden gehanteerd, vraagt om nader onderzoek.
Het kabinet komt na de zomer met een uitgebreidere inhoudelijke kabinetsreactie op zowel het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek als het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de technische omschrijving van SRM2 door het RIVM1 SRM2 niet ontwikkeld is voor afstanden groter dan 3,5 km van de weg? Is die technische omschrijving nog geldig? Zo ja, waarom wordt in AERIUS SRM2 dan toegepast tot 5 km, dus buiten het toepassingsgebied? Zo nee, wat is er aangepast aan SRM2 om het tot 5 km toepasbaar te maken?
In het RIVM-rapport met de technische beschrijving van SRM2 is weliswaar aangegeven dat de bijdrage van SRM2-wegen in de Monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt berekend tot 3.5 kilometer van de weg, maar voor projectspecifieke berekeningen van de luchtkwaliteit is de NSL-Rekentool beschikbaar (https://www.nsl-monitoring.nl/rekenen/). De implementatie van SRM2 in deze rekentool rekent tot 5 kilometer van de weg. Bij de implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator is aangesloten op de maximale rekenafstand die ook wordt gehanteerd in de NSL Rekentool2. AERIUS Calculator is voorgeschreven in de regeling natuurbescherming voor het berekenen van projectspecifieke stikstofdepositiebijdragen.
Klopt het dat de depositie veroorzaakt door een (drukke) weg veelal ook op afstanden groter dan 5 km significant is?
De depositiebijdrage van extra verkeer als gevolg van een individueel project is op afstanden groter dan 5 kilometer niet meer betekenisvol te herleiden tot een individueel project op het detailniveau van een hectare.
Dat betekent niet dat er voorbij 5 kilometer geen sprake kan zijn van stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer. Stikstofemissies kunnen zich tot honderden kilometers en verder verspreiden voordat ze op het oppervlak neerslaan. Een relatief groot deel van de emissies verspreidt zich tot ver van de bron, maar de logaritmische toename van het oppervlak waarover de emissies zich verspreiden zorgt ervoor dat de depositiebijdrage per hectare buiten 5 kilometer een fractie is van wat binnen 5 kilometer per hectare neerslaat3.
In welke mate komt de totale depositie berekend voor wegverkeer met SRM2 overeen met de depositie berekend met OPS (voor eenzelfde emissie met dezelfde emissie-kenmerken als uitstoothoogte, warmte-inhoud, spreiding en temporele variatie)? Welk percentage van de depositie mist ruwweg door het afkappen bij 5 km in SRM2?
De wijze waarop de verspreiding van emissies in SRM2 is gemodelleerd verschilt van de wijze waarop dat in OPS gebeurt. Dat betekent dat de berekende depositiebijdrage van een bron met OPS verschilt van de berekende depositiebijdrage van dezelfde bron met SRM2.
De modellering in SRM2 is gericht op de lokale verspreiding van emissies van wegverkeer op buitenstedelijke wegen. OPS is niet toegespitst op een specifieke broncategorie en vooral bedoeld voor grootschalige berekeningen. SRM2 is specifiek voor wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee. Dat maakt SRM2 meer geschikt voor projectspecifieke berekeningen van wegverkeer dan OPS.
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof stelt in haar eindrapport dat het grootste gedeelte van de NH3- en NOX-deposities neerslaat op een grotere afstand dan 5 kilometer van de bron. Uit figuur 1 in het eindrapport volgt dat grofweg 80–90% van de NH3 emissies en 90–95% van de NOX-emissies voorbij 5 kilometer neerslaat. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het oppervlak waarover de depositie neerslaat logaritmisch toeneemt met de afstand tot de bron waardoor de depositie per hectare verder van de bron sterk afneemt. Zie antwoord op vraag 6.
Hoe verhoudt de depositie berekend met SRM2 zich tot die berekend met OPS dicht bij de weg, zeg op afstanden van 100 m, 500 m, en 1, 2, 3, 4 en 5 km?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 leiden de verschillen in de wijze van modellering tussen SRM2 en OPS tot verschillen in de berekende deposities. De verschillen zijn ook afhankelijk van de precieze locatie van de bron, wegkenmerken en de locatie van de rekenpunten.
Klopt het dat SRM2 door het afkappen bij 5 km geen enkele depositie berekent voorbij de afstandsgrens ongeacht de hoeveelheid emissies, terwijl OPS rekent zonder afstandsgrens, en dus per definitie meer depositie berekent voorbij de afstandsgrens?
De maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg in SRM2 betekent inderdaad dat AERIUS Calculator geen depositiebijdragen van wegverkeer berekent voorbij 5 kilometer. Deze maximale rekenafstand is onafhankelijk van de omvang van de emissies van de bron. OPS hanteert geen maximale rekenafstand en kan in AERIUS Calculator voor individuele projecten depositiebijdragen berekenen op grotere afstanden dan 5 kilometer.
Zouden SRM2 en OPS dezelfde depositie opleveren indien de afkapping uit SRM2 wordt verwijderd?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Is voor het berekenen van deposities SRM2 net zo veelvuldig getoetst op geschiktheid als het OPS-model? Door welke instantie heeft de toetsing plaatsgevonden? Is deze toetsing openbaar gemaakt en beschikbaar?
Standaardrekenmethode 2 (SRM2) is uitgebreid gevalideerd, in windtunnels en veldexperimenten. Dit is beschreven in hoofdstuk 3 van de technische beschrijving van het RIVM bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2014–0109.pdf). Daarin zijn ook de betrokken instanties genoemd en verwijzingen opgenomen naar rapporten.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen ten aanzien van SRM2 gedaan door TNO in een audit van AERIUS uit 20152, welke bestond uit drie opties: a) De definitie van SRM2 aanpassen, b) geen source depletion meenemen of c) SRM2 vervangen door OPS? Welke actie is sindsdien ondernomen en welke van de opties is gekozen?
TNO constateerde in het genoemde doelmatigheidsonderzoek in 2015 dat bij gebruik van SRM2 voor depositieberekeningen in AERIUS een correctie wordt toegepast voor de zogenoemde source depletion. Dit is een correctie die gebruikt wordt om in rekening te brengen dat de concentratie van een stof met de afstand tot de bron niet alleen daalt als gevolg van verdunning, maar ook door depositie van die stof. De keuzes die TNO voorstelde hadden tot doel om AERIUS transparanter en eenvoudiger te maken. Er waren geen inhoudelijke bezwaren tegen toepassen van SRM2 met een correctie voor source depletion. Er is destijds gekozen voor een correctie voor source depletion om te komen tot een betrouwbare berekening van de deposities.
Gebruikt AERIUS momenteel een versie met source depletion? Erkent u dat deze volgens TNO in het genoemde rapport niet voldoet aan de SRM-eisen omdat het niet aan meetgegevens is getoetst (pag. 19)? In geval van gebruik van een versie met source depletion door AERIUS, hoe garandeert u dan de geschiktheid van SRM2 in het licht van deze opmerking van TNO?
AERIUS Calculator houdt bij de berekening van de depositiebijdragen door wegverkeer rekening met source depletion. De opmerking van TNO in het genoemde rapport betekent niet dat de SRM2 implementatie in AERIUS Calculator niet geschikt is. In het genoemde rapport concludeert TNO namelijk dat AERIUS Calculator geschikt is voor het berekenen van de effecten van projecten ten behoeve van toestemmingsbesluiten. TNO stelt daarbij dat de rekenkern (OPS en SRM2) van voldoende kwaliteit is, en dat het OPS-model en SRM2 op de juist wijze zijn geïmplementeerd in AERIUS Calculator.
De depositiebijdragen van wegverkeer worden in AERIUS Calculator berekend door een combinatie van Standaardrekenmethode (SRM2) en OPS. AERIUS berekent eerst de concentratiebijdrage met SRM2. Vervolgens wordt de depositiebijdrage berekend door de concentratiebijdrage te corrigeren voor de source depletion en vervolgens te vermenigvuldigen met de depositiesnelheid. Zowel de source depletion als de depositiesnelheid zijn door RIVM afgeleid met OPS. Dit is beschreven in de technische beschrijving van de SRM2 implementatie in AERIUS5.
In het rapport maakt TNO de opmerking dat de correctie voor source depletion niet is opgenomen in de beschrijving van SRM2 in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. In AERIUS Calculator zijn de concentratiebijdragen berekend conform de beschrijving van SRM2 in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. De correctie voor source depletion en de vermenigvuldiging met de depositiesnelheid zijn nabewerkingen op de berekende concentraties met SRM2 die bedoeld zijn om te komen tot een betrouwbare berekening van de deposities.
Is SRM2 volgens u geschikt om een betrouwbare depositie te berekenen?
Het kabinet beschouwt op basis van het oordeel van het RIVM SRM2 als een geschikte methode op de depositiebijdrage van wegverkeer te berekenen. Belangrijk inhoudelijk argument is dat SRM2 rekening houdt met typische wegkenmerken zoals de hoogteligging en schermen. Gebruik van SRM2 voor depositieberekeningen zorgt ook voor consistentie met het rekenmodel dat wordt gebruikt voor luchtkwaliteitsberekeningen en is voorgeschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). SRM2 wordt al meer dan 10 jaar toegepast in de Monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en wordt ook toegepast bij de toetsing of projecten voldoen aan de Europese normen voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide.
Het Zweedse rapport ‘Nattågstrafik till Europa’ en 2 deel rapporten met betrekking tot Europese nachttreinen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Zweedse rapport «Nattågstrafik till Europa»1 en de twee deelrapporten met betrekking tot Europese nachttreinen?
Ja.
Heeft er hierover contact plaatsgevonden tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Zweedse ministerie en Trafikverket? Waar bestond dat contact uit?
Ja. Het Zweedse ministerie heeft haar plannen voor dit onderzoek gepresenteerd op de high level expert meeting in Amsterdam op 15 november 2019. Sindsdien is er een aantal maal contact met het Zweedse ministerie geweest, waarin onder andere de samenvatting van het tussentijdse rapport is gedeeld.
Weet u waarom de manier waarop Nederland de nachttrein naar Wenen en Innsbruck gaat subsidiëren, niet wordt genoemd in het rapport?
Nee, ik ben niet bekend met de redenen waarom de Zweden bepaalde elementen wel of niet hebben opgenomen in hun rapport.
Is de subsidie voor het verlengen van deze trein naar Amsterdam alleen voor het deel Amsterdam – Zevenaar – grens of voor de hele verlenging Amsterdam-Düsseldorf, of voor de exploitatie van de route in het algemeen?
Ik ben voornemens voor het tracé Amsterdam-Zevenaar-Grens subsidie te verlenen om verlenging van de bestaande nachttreinverbinding Wenen/München – Düsseldorf naar Amsterdam mogelijk te maken.
Is de manier waarop Zweden en Denemarken staatssteun willen verlenen (door middel van een concessieverlening in de eerste vier jaar, waarna deze eventueel verlengd kan worden) vergelijkbaar met de nachttrein van Amsterdam naar Wenen en Innsbruck?
Dat is afhankelijk van de wijze waarop de verbinding in zijn geheel, dus bijvoorbeeld ook in Duitsland en eventueel verder, wordt opgezet. Ik heb begrepen dat het Zweedse ministerie op basis van dit rapport nu eerst moet bepalen of en op welke wijze zij verder wil gaan met dit dossier.
Is Nederland, indien het een nachtrein Malmö-Amsterdam zou worden, bereid tot een concessieverlening eventueel met subsidie?
Zoals aangegeven in mijn brief over de hoofdlijnen van het integrale besluit over de marktordening op het spoor na 20242, heeft het mijn voorkeur dat internationale verbindingen voortaan in principe in open access tot stand komen. Echter, op het moment dat ik een dienst wenselijk vind en deze anders niet of niet onder de juiste voorwaarden tot stand kan komen dan kan ik waar nodig concessieverlening overwegen. Of daar in dit geval sprake van zal zijn is nu nog niet te zeggen.
Zou het feit (volgens het rapport) dat de reismarkt tussen Nederland en Zweden twee keer groter is dan tussen België en Zweden, niet een reden moeten zijn om de verbinding vanuit Malmö naar Amsterdam te halen? Is een potentieel van 1,2 miljoen reizigers genoeg voor een treinverbinding?
Het eerdere KIM-rapport over nachttreinen heeft laten zien dat er zeker potentieel is naar bijvoorbeeld Kopenhagen, één van de steden die ook opgenomen is in de mogelijke routering van een eventuele nachttrein vanuit Zweden. In Nederland zetten we nu eerst in op een tijdelijke proef met een nachttrein naar Wenen, terwijl ondertussen wordt onderzocht in het kader van de marktordening op welke wijze we internationale (nacht)treinen, bijvoorbeeld naar Noord-Europa, vanuit Nederland kunnen stimuleren. De uitkomsten van de discussie in Zweden kunnen daar ook bij gebruikt worden. Het staat vervoerders vrij om in de tussentijd zelf een nachttreinverbinding op te zetten als zij daar voldoende potentieel voor zien.
Bent u, mede gezien de motie van de leden Kröger en Schonis over kansen en knelpunten om nachttreinen op kansrijke corridors te laten rijden2, bereid op zo kort mogelijke termijn met uw Zweedse collega te spreken over een nachttreinverbinding Malmö – Amsterdam?
Zeker. Er is reeds contact gelegd voor een gesprek met mijn Zweedse collega.
Zou de nachttrein Malmö-Amsterdam een mooie aanloop zijn voor een HSL-verbinding tussen Stockholm en Amsterdam waarvan de Lelylijn onderdeel is?
Het Zweedse Traffikverket heeft laten uitzoeken of een nachttreinverbinding naar het Europese vasteland mogelijk en aantrekkelijk is en heeft daarbij niet gekeken naar grootschalige infrastructuurinvesteringen. Het Zweedse ministerie zal nu eerst moeten bepalen wat haar volgende stap gaat zijn, voordat er sprake is van een concreet plan voor een nachttreinverbinding inclusief bestemming, reistijd en routering. Vanuit Nederland kan ik niet vooruitlopen op deze Zweedse beslissing en eventuele volgende stappen daarin. Zie ook mijn beantwoording van vraag 7.
Bent u bereid, mede gezien de EU-meerjarenbegroting 2021–2027 en de mogelijkheden van de GreenDeal, contact op te nemen met uw Europese collega's voor een HSL-lijn van Stockholm via onder andere Kopenhagen, Hamburg en Groningen naar Amsterdam?
Het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein is voor mij een hoge prioriteit, zo ook in mijn gesprekken met de Europese Commissie en de andere lidstaten. In mijn position paper4 en in de politieke verklaring5 in het verlengde daarvan, bepleit ik het idee om in corridors te gaan werken. In de komende maanden zal dan ook onderzocht worden met de verschillende Europese partners welke corridors hiervoor in aanmerking komen.
Ziet u ook in dat als neveneffect de lijn Amsterdam-Berlijn, door de HSL Stockholm-Amsterdam, automatisch ook ruim twee uur sneller wordt?
Zie mijn beantwoording van vraag 9.
Zou u deze vragen één voor één willen beantwoorden?
Ja.
Het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol weer toeneemt, ook in de nacht?
Op dit moment is er sprake van een beperkte operatie op Schiphol. Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich de komende weken gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen worden actief gemonitord. Er vertrekken nu naar informatie van Schiphol 8 tot 9 vliegtuigen per uur, dat zal naar verwachting langzaam meer worden.
Waarom wordt ervoor gekozen om nachtvluchten toe te staan, ook al is er overdag meer dan genoeg ruimte?
Schiphol is een hub-luchthaven die 24 uur per dag operationeel is. Deze 24 uurs opening is van belang om de veelal complexe (hub)operaties van luchtvaartmaatschappijen te faciliteren. Schiphol kent een wettelijk maximum van 32.000 nachtvluchten per jaar. Onder dit plafond hebben luchtvaartmaatschappijen op grond van de slotverordening (historische) slots beschikbaar om hun vluchten op bepaalde momenten in de nacht af te wikkelen.
Welk percentage van de nachtvluchten betreft levering van essentiële (medische) goederen, met een groot maatschappelijk belang?
Mijn ministerie houdt dit percentage niet bij. Daarbij geldt ook de slotverordening, die een luchtvaartmaatschappij in het bezit van een nachtslot, het recht geeft om op dat tijdstip te vliegen.
Erkent u dat nachtvluchten veel overlast en gezondheidsschade veroorzaken? Bent u bereid om nu maatregelen te nemen om te voorkomen dat het aantal nachtvluchten weer oploopt naar het niveau van voor de coronacrisis?
Zoals in de ontwerpLuchtvaartnota is beschreven hecht het kabinet aan reductie van nachtverkeer en mede daardoor hinderbeperking in de nacht. Mijn uitgangspunt is dat het een voortdurende opgave is voor Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen om hinder in de nacht zoveel mogelijk te beperken. Ik stuur daarbij met een mix van instrumenten. In het kader van het uitvoeringsplan hinderreductie wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het toepassen van glijvluchten in de nacht. In het kader van het programma luchtruimherziening kijk ik naar de mogelijkheid van hogere aanvliegroutes, wat kan bijdragen aan het reduceren van hinder. Een ander instrument is het verlagen van het maximaal aantal vliegtuigbewegingen in de nacht. De uitwerking van deze inzet volgt in de aangekondigde luchthavenverkeersbesluiten voor Schiphol, waarover uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
Welke preventieve maatregelen om verspreiding van corona te voorkomen worden doorgevoerd op de Nederlandse vliegvelden en in alle vliegtuigen die in Nederland landen?
De Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen nemen maatregelen voor verantwoord vliegen in coronatijd. De sector heeft hiervoor protocollen opgesteld die ervoor moeten zorgen dat de risico’s voor personeel en passagiers in dit corona-tijdperk zoveel mogelijk worden beperkt. Uw Kamer is hierover op 12 juni jl. (brief met kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) geïnformeerd.
Hoe worden de maatregelen die de European Union Aviation Safety Agency (EASA) heeft gepubliceerd gehandhaafd? Wie is hierin de handhavende partij? Welke sanctie staat op vluchten die zich niet aan deze voorschriften houden?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en door de Koninklijke Marechaussee. Daarnaast geldt dat passagiers in een vliegtuig aanwijzingen van een gezagvoerder dienen op te volgen. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waarom geldt voor de luchtvaart niet het nieuwe protocol bron en contactonderzoek?1 Acht u de kans op besmetting in een vliegtuig kleiner of groter dan elders? Is niet juist het traceren en isoleren van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers veel makkelijker dan bij andere besmettingen? Waarom zouden we dit niet doen?
Het RIVM heeft in haar advies van dinsdag 9 juni jl. aangegeven dat luchtvaartmaatschappijen dienen te beschikken over een procedure voor het opsporen van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers omdat dan snelheid immers is geboden. Hierin sluit het RIVM aan op de richtlijnen van EASA, die ook stelt dat juist binnen de luchtvaart een snelle mogelijkheid bestaat tot bron- en contactonderzoek.
Het RIVM acht het plausibel dat, bij inachtneming van de protocollen en door het unieke ventilatiesysteem aan boord, het effect hiervan een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Het Openbaar Vervoer |
|
Lisa Westerveld (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer (OV) een publieke dienst is en dat we moeten zorgen dat deze voor mensen zoveel mogelijk bereikbaar blijft?
Ik vind het belangrijk dat iedereen die is aangewezen op het openbaar vervoer daar gebruik van kan maken. Daarom zet ik samen met de sector alles op alles om er voor te zorgen dat juist de mensen die aangewezen zijn op het OV ook onder de huidige omstandigheden op een veilige en verantwoorde manier met het OV kunnen reizen.
Deelt u de mening dat de term «pretreiziger» geen recht doet aan al die mensen die er voor kiezen om van het OV gebruik te maken, omdat ze geen auto hebben en/of omdat ze bewust kiezen voor de milieuvriendelijkste vorm van vervoer?
Zoals u weet ben ik groot liefhebber en voorstander van het reizen met het openbaar vervoer. Door de COVID-19 maatregelen was de capaciteit in het OV in de periode vóór 1 juni helaas zeer beperkt. Sinds 1 juni rijdt de NS met een maximale inzet van materieel en personeel en een zo normaal mogelijke dienstregeling. Samen met de alle partijen in de OV-sector doe ik er alles aan om het OV beschikbaar te houden voor de mensen die hier op aangewezen zijn.
Is bij het vaststellen van het OV-protocol vooral gekeken naar de belangen van de OV-bedrijven, forenzen en werkgevers of naar de belangen van iedereen in het OV?
Het protocol is een gezamenlijk document dat door alle vervoerders, concessie-verlenende overheden, ProRail, in aanwezigheid van reizigersorganisatie Rover en de vakbonden, in het Nationaal OV Beraad (NOVB) is vastgesteld. Het protocol maakt stapsgewijs meer mobiliteit weer mogelijk, waarbij veiligheid en gezondheid van het OV-personeel en de reiziger voorop staat. Alle belangen zijn hierbij meegewogen.
Zijn behalve werkgevers, vakbonden en reizigersorganisaties ook vertegenwoordigers van studenten en mensen met een beperking betrokken bij het maken van de afspraken over het OV? En zijn de studentenbonden betrokken bij de afspraken over collegetijden?
Vanaf 1 juni rijdt NS met een maximale inzet van materieel en personeel een zo normaal mogelijke dienstregeling en is ook de NS reisassistentie weer volledig beschikbaar. Daarmee kunnen alle reizigers met een auditieve, visuele en motorische beperking weer gebruik maken van de gebruikelijke NS reisassistentie, dus ook reizigers met een hand bewogen rolstoel die op de brug of op de plank een duwtje nodig hebben om in de trein te komen.
Hoe toegankelijkheid verder wordt gewaarborgd voor deze groep is onderwerp van gesprek in de werkgroep OV-protocol. In samenspraak met belangenbehartigers van mensen met een beperking bekijkt die werkgroep welke impact het protocol heeft op het reizen van mensen met een beperking in het OV en of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn om de toegankelijkheid van het OV op peil te houden. Mijn inzet hierbij is dat wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid in de uitvoering van de maatregelen van het OV-protocol en dat het voorzieningenniveau voor mensen met een beperking zo veel mogelijk terug gaat naar het niveau van voor de crisis. Hoe dit uitgewerkt wordt, zal ik aan uw Kamer laten weten in de brief die ik heb toegezegd bij het notaoverleg openbaar vervoer, infrastructuur en corona van 28 mei jongstleden.
Wordt de spreiding van studenten in het OV bereikt middels gespreide aanvangstijden van onderwijsinstellingen of met beperkingen van de OV-studentenkaart?
De spreiding wordt bereikt door middel van gespreide aanvangs- en eindtijden van de onderwijsactiviteiten. Verder blijft ook voor studenten de algemene oproep om zo veel mogelijk te lopen of gebruik te maken van de fiets en drukte te vermijden.
Hoe ziet de begeleiding eruit van reizigers met een beperking? Krijgen zij dezelfde extra service als gebruikelijk? Hoe verhouden afstandsregels zich tot deze mensen? Mogen hulpmiddelen zoals rolstoelen, looprekjes, aangepaste fietsen enzovoort wel mee?
Omwille van de veiligheid van medewerkers in het OV waren tijdelijk maatregelen nodig waardoor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV werden beperkt. In het OV-protocol dat ik op 14 mei heb vastgesteld1, is opgenomen dat dit protocol voor iedere reiziger van toepassing is, dus ook de reiziger met een beperking. Voor deze laatste doelgroep wordt in overleg met vervoerders en belangenbehartigers van mensen met een beperking goed vinger aan de pols gehouden en waar nodig zullen aanvullende maatregelen worden genomen om de toegankelijkheid van het OV te borgen.
NS Reisassistentie is per 1 juni weer volledig beschikbaar, dus ook als dit betekent dat iemand met een hulpmiddel hulp nodig heeft om in of uit de trein te komen. Voor vervoer door NS geldt voorts dat alle hulpmiddelen voor mensen met een beperking die voorheen mee mochten in de treinen van NS ook nu mee mogen in de NS-treinen. Ook fietsen die door mensen met een beperking worden gebruikt als hulpmiddel mogen nog steeds mee in de treinen van NS.
Als er, om in- en uitstappen te versimpelen, geen fietsen meer mee mogen in de trein, kan dan de OV-fiets standaard worden toegevoegd als reisproduct voor alle OV-chipkaart-houders? Is het mogelijk om af te spreken dat OV-fietsen tijdelijk ook op een ander station mogen worden ingeleverd?
Het huren van een OV-fiets kan altijd door iedereen op de persoonlijke OV-chipkaart worden toegevoegd (middels eenmalige registratie op het persoonlijke OV-chip account). Mensen kunnen op bijna 300 locaties maximaal twee fietsen huren per account. Het inleveren van fietsen bij een ander station dan waar die fiets is gehuurd is mogelijk, maar hier zijn wel kosten aan verbonden (€ 10 per keer). Aan het terugbrengen van fietsen naar hun oorspronkelijke locatie zijn namelijk ook voor NS kosten verbonden, is logistiek complex en vraagt capaciteit. De inzet is er momenteel op gericht om alle fietsenstallingen weer te openen, inclusief de servicepunten. Met de vervoerders is afgesproken om lopende de maand juni te evalueren, en te kijken of en wanneer het weer mogelijk zou kunnen worden om de fiets in de trein mee te nemen.
Is er gekeken naar de inzet van touringcars en andere vervoersmiddelen om het reguliere OV te ontlasten? Welke andere manieren ziet u om de capaciteit in het OV te vergroten?
In samenwerking tussen vervoerders, ProRail, concessieverleners, reizigersorganisaties en vakbonden is het OV protocol opgesteld om maatregelen in de OV sector vast te leggen. Hierin is afgesproken dat vervoerders met de maximale inzet van materieel en personeel streven naar een zo normaal mogelijke dienstregeling per 1 juni. Met maatwerkoplossingen zorgen vervoerders ervoor dat vraag en capaciteit maximaal op elkaar aansluiten. Indien nodig maken vervoerders hier ook gebruik van de inzet van andere touringcars om de capaciteit te vergroten.
Welke maatregelen wilt u nemen om het gebruik van de (elektrische) fiets te stimuleren om het OV te ontlasten?
De belangrijkste maatregel om het OV te ontlasten is het inzetten op spreiding. Door goed te spreiden wordt piekdrukte voorkomen en kunnen er door de dag heen meer mensen op een veilige manier van het OV gebruik maken.
Ten aanzien van de (elektrische) fiets zet ik het huidige fietsbeleid voort, gericht op meer mensen op de fiets naar het werk. Daarnaast maak ik afspraken met onderwijsinstellingen om het OV te ontlasten. Ik heb dit al gedaan voor de onderwijssectoren die (nu en binnenkort) open zijn: leerlingen komen zoveel mogelijk te voet of op de fiets naar school. Met VNO-NCW en MKB-Nederland ben ik in gesprek over spreiden van drukte op (lokale) wegen naar diverse bestemmingen zoals horeca. Fietsstimulering maakt onderdeel uit van deze gesprekken. In communicatie-uitingen vanuit het Rijk wordt zoveel mogelijk gestuurd op lopen en fietsen.
Klopt het, dat op dit moment mensen met een beperking maar zeer beperkt ondersteuning krijgen via Reisassistentie? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Op welke manier wordt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking gewaarborgd? Wanneer komen er aanvullende afspraken binnen het OV protocol zodat het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht |
|
Rutger Schonis (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage over A27/A12 ring Utrecht van 9 april 2020?
Ja.
Leiden de aanvullende onderzoeken, die volgens de Commissie voor de milieueffectrapportage nodig zijn voor een goede beoordeling van het project A27/A12 Ring Utrecht, tot vertraging? Kunt u uitgebreid toelichten hoe de planning en het tijdspad voor de voortgang van het project eruit zien?
Het is mijn voornemen het Tracébesluit na de zomer in 2020 vast te stellen. De aangepaste actualisatie naar aanleiding van de onderzoeken leggen we vooraf aan de vaststelling opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. De adviesvraag aan de commissie past daarom in dit tijdstraject.
Hoe worden actuele ontwikkelingen, zoals de afname van de verkeersvraag door de coronacrisis of de gewijzigde regels zoals het vervallen van de programmatische aanpak stikstof (PAS) en maatregelen (zoals het instellen van maatregelen zoals een maximumsnelheid van 100km/h), het autoluwe beleid van de gemeente Utrecht en de klimaatmaatregelen betrokken bij de verdere onderzoeken en onderbouwing van het project? Zijn de uitgangspunten van destijds (2014) nog steeds dezelfde? Zo ja, waarom en zo nee, wat is dan anders?
Voor het op te stellen Tracébesluit is het genomen Ontwerp Tracébesluit (2016) het uitgangspunt. In verband met het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zal voor het aspect stikstofdepositie een projectspecifieke passende beoordeling worden opgesteld en ter inzage gelegd en mitigerende en eventueel compenserende maatregelen zullen in het besluit worden opgenomen. Een maximumsnelheid van 100 km/u op de A27 was al uitgangspunt binnen het Tracébesluit, maar het in maart genomen besluit betreffende de snelheidsverlaging zal uitgangspunt zijn bij het bepalen van de natuureffecten.
Bent u bekend met het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid «Trendprognose wegverkeer 2020–2025 met daarbij de mogelijke gevolgen van de coronacrisis»? Zo ja, als u de conclusies betrekt op de aannames en uitgangspunten van het voorkeursbesluit uit 2014, is dat dan nog steeds de beste keus? Waarom?
Ja, ik ben bekend met het betreffende rapport. Het KIM geeft aan dat er door de coronacrisis vertraging in de groei van het autoverkeer op zal treden, en dat we (mogelijk) pas in 2025 weer op het niveau van 2019 zitten. De maatregelen voor de Ring Utrecht zijn echter niet gericht op de aanpak van de korte termijn problematiek, maar om de aanpak van problemen die zich op de lange termijn voordoen. In het jaar 2019 dat het KIM als uitgangspunt neemt voor haar conclusies was al een jaar waar de knelpunten op het wegennet zich al volop manifesteerden. 2019 liet een toename in de files zien ten opzichte van 2018 met 14.2%. Nut en noodzaak van deze investering staat daarom wat mij betreft nog steeds overeind.
Waarom is niet voorzien dat op zes belangrijke punten essentiële informatie ontbreekt, zoals de Commissie constateert? Denkt u dat de uitkomsten van deze onderzoeken van invloed kunnen zijn op het Tracébesluit of de gekozen bouwtechnieken?
Ik heb de commissie m.e.r. gevraagd om advies op het concept van het deelrapport voor de beoogde bouwmethode van de MER-actualisatie. Deze informatie, beschikbaar gekomen uit de voorbereiding van de realisatie, was nog niet eerder met de commissie gedeeld. Op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER (deel rapport bouwmethode) op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd. De aangepaste actualisatie leggen we opnieuw ter advies voor aan de Commissie m.e.r. in aanloop naar vaststelling van het tracébesluit. Het geactualiseerde MER wordt samen met het vastgestelde tracébesluit ter visie gelegd. De bouwmethode wordt niet voorgeschreven aan toekomstige marktpartijen, waardoor tijdens de aanbesteding ruimte blijft voor optimalisaties.
Als vier van de vijf bouwtechnieken grote technische risico’s met zich meebrengen en niet uitvoerbaar zijn en de vijfde methode (met sterke bemaling) grote risico’s voor het milieu met zich meebrengt, moet dan niet opnieuw gekeken worden naar andere bouwtechnische of mogelijk andere verkeerstechnische oplossingen voor de verkeersafhandeling op dit traject? Zijn andere, niet eerder onderzochte opties denkbaar?
Elke bouwmethode kent haar eigen risicoprofiel. Op basis van de actuele kennis wordt de beoogde voorkeursmethode, met het laagste risicoprofiel (op techniek en omgeving) in de geactualiseerde MER beschreven. Andere verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of deze bleken technisch niet maakbaar.
Neemt u het advies van de commissie over, om ook naar andere verkeerstechnische oplossingen te zoeken?
De commissie adviseert de randvoorwaarden en uitgangspunten (waaronder het verkeerskundig ontwerp) waarbinnen is gezocht naar een bouwmethode met een beheersbaar risicoprofiel en de wijzigingen hierin ten opzichte van 2016 toe te lichten. In het geactualiseerde MER en TB zullen deze randvoorwaarden en uitgangspunten worden beschreven. Alternatieve verkeerstechnische oplossingen zijn in aanloop naar het vaststellen van de voorkeursvariant en het Ontwerp Tracébesluit onderzocht en afgevallen, vanwege tekort aan oplossend vermogen of bleken technisch niet maakbaar.
Als de oplossing (voor de grote risico’s bij de methode met bemaling) ligt in mitigerende maatregelen (diepe schermwanden), waarom is het effect dáárvan dan zo summier toegelicht in het milieurapport?
Het deelrapport van het geactualiseerde MER wordt specifiek opgesteld voor de beoogde bouwmethode met diepe schermwand en bevat alle relevante aspecten. Mede op basis van de adviezen van de commissie wordt het MER op de relevante onderwerpen aangevuld en de resultaten van geplande onderzoeken worden toegevoegd.
Wie is in dit geval verantwoordelijk voor het afgeven van een natuurvergunning, de Provincie of het Rijk?
Als het gaat om Natura 2000 is het Tracébesluit tevens het toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming en is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dus bevoegd gezag.
Als de stikstofemissies voor dit project gesaldeerd moeten worden, hoe gaat dit dan in zijn werk? Wie is hiervoor verantwoordelijk en ten koste van welke andere activiteit mag dit gaan?
In november heeft het kabinet besloten om de maximumsnelheid op autosnelwegen in beheer van het Rijk te verlagen en zo op korte termijn stikstofuitstoot te verminderen. Deze maatregel is opgenomen in het stikstofregistratiesysteem (SSRS). De maatregelen opgenomen in het SSRS bieden depositieruimte aan woningbouw- en 7 specifiek genoemde MIRT projecten. De aanpassing van de A27/A12 Ring Utrecht is een van deze 7 MIRT projecten. Indien de ruimte in het SSRS niet voldoende blijkt te zijn, worden aanvullende mogelijkheden van externe saldering onderzocht, bijvoorbeeld met de depositie van bedrijven die hun activiteiten geheel of gedeeltelijk willen beëindigen. Indien blijkt dat (mogelijke) effecten niet volledig gemitigeerd kunnen worden, zullen compenserende maatregelen worden getroffen.
Gaat u, naast het onderzoek van de geluidsproductie van de freesmachines, ook die van vrachtwagens op de natuur en de omwonenden onderzoeken? Hoe zou die geluidsbelasting voor de natuur kunnen worden gemitigeerd? En voor de omwonenden?
De effecten van geluid op natuur en omwonenden worden nader onderzocht. Hierbij wordt ook bekeken hoe eventuele effecten van geluid van de freesmachines op natuur kunnen worden gemitigeerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een tijdelijk geluidscherm. De resultaten van deze onderzoeken worden opgenomen in het definitieve MER. Eerder onderzoek naar de geluideffecten van het bouwverkeer met de aan- en afvoer van materialen laat zien dat de toename als gevolg hiervan, in verhouding tot de reeds aanwezige, bestaande verkeersintensiteiten leidt tot een beperkte toename van de geluidbelasting van circa 0,1 dB.
Klopt de aanname van de commissie dat voor de tijdelijke schermwand die permanent in de bodem blijft ca. 630.000 kuub beton nodig is? Bent u zich ervan bewust, dat dit meer beton is dan voor iconische bouwwerken als de Oosterscheldekering en de Zeelandbrug samen is gebruikt?
De schermwand bestaat uit cement-bentonietwanden en diepwanden. De totale hoeveelheid cement-bentonietmengsel en beton die benodigd is voor de realisatie van de schermwanden komt naar verwachting uit op 200.000 à 300.000 m3, afhankelijk onder andere van de exacte dikte van de wand. Daar tegenover staat een besparing, doordat o.a. de onderwaterbetonvloer die bij andere bouwmethoden zou worden gebruikt kan vervallen
In hoeverre wijkt de variant die in het milieurapport is beschreven af, van eerder met de Kamer besproken versies? In hoeverre leidt deze variant tot andere kosten(risico’s), bouwvertraging, risico’s voor de verkeersafwikkeling, tijdelijke of langdurige effecten op de doorstroming, geluid- en luchtkwaliteitsproblemen elders of de verkeersveiligheid ter plaatse of elders?
De onderzochte variant is een nadere uitwerking van de bouwmethode met bemaling, zoals beschreven in het MER en Ontwerp Tracébesluit van 2016. In aanloop naar vaststelling van het TB wordt de kostenraming op basis van de huidige inzichten geactualiseerd. Overige relevante effecten worden beschreven in de MER-actualisatie.
Moet, gezien de grote onzekerheden met betrekking tot de stikstofruimte voor infrastructuurprojecten, zoals gemeld in de brief van 24 april van het kabinet, niet eerst stikstofruimte worden gecreëerd en worden toebedeeld voordat de besluitvorming over dit project dit project verder kan plaatsvinden?
Het is noodzakelijk dat de maatregelen die nodig zijn voor mitigatie en eventueel compensatie van de effecten van het project op Natura 2000 gebieden in het Tracébesluit zijn opgenomen. Dit besluit fungeert namelijk gelijktijdig als toestemmingsbesluit in het kader van de Wet natuurbescherming.
Wat betekent het voor de A27 wanneer de Kamer prioriteit geeft aan de woningbouw boven de zeven MIRT-projecten1 genoemd in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) waarin het kabinet aangeeft dat de stikstofruimte voor de zeven MIRT-projecten -waaronder dit project- in conflict kan komen met de woningbouwopgave?
Als er woningbouwprojecten zijn die gebruik willen maken van dezelfde depositieruimte als A27/A12 Ring Utrecht, zal bestuurlijk overleg tussen betrokken partijen plaatsvinden. In dit overleg zal zo nodig een keuze tussen projecten gemaakt worden, waarbij rekening wordt gehouden met de motie-Moorlag2, waarin wordt verzocht de depositieruimte die ontstaat door de verlaging van de maximumsnelheid, bij voorrang in te zetten voor het op gang brengen van de woningbouw. Zoals bij vraag 10 aangegeven kunnen er mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn bovenop de maatregel(en) opgenomen in het SSRS.
De berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat KLM weer wil gaan vliegen op diverse Europese steden, inclusief COVID-19-haarden zoals Noord-Italië en Spanje?
Ja.
Vindt u dit een verstandig idee?
Het beeld van het aantal besmettingen is per land heel verschillend. Ook de omstandigheden zijn per land heel wisselend. Dat maakt dat ook de afgekondigde maatregelen per land kunnen variëren. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de voor Nederland relevante landen. De maatregelen in Nederland zijn uiteraard toegespitst op de Nederlandse situatie.
Op 9 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak voor inkomende vliegtuigpassagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (Kamerstuk 24 804, nr. 128). De aanpak bestaat uit een aanscherping van de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Daarnaast is voor passagiers uit hoog-risicogebieden een verplichte gezondheidsverklaring ingevoerd en krijgen deze passagiers het dringende advies om 14 dagen in quarantaine te gaan. In heel Europa zijn in aanvulling hierop vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen.
Het RIVM heeft op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Daarnaast is per 15 juni het reisadvies van BZ voor een aantal Europese landen aangepast op basis van de epidemiologische situatie en de maatregelen in dat land.
In de Kamerbrief van 12 juni jl (kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om het heropstarten van de luchtvaart en het toerisme zo veilig mogelijk te laten verlopen.
Hoe valt dit te rijmen met de nog forse beperkingen van de bewegingsvrijheid van mensen, waaronder deels uitgaansverboden en sterke restricties op samenkomsten, in zowel die landen als in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent hervatting van vliegreizen tussen Nederland en deze besmettingshaarden voor de kans op verdere verspreiding van het virus?
Op basis van een advies van het Outbreak Management Team heeft de Ministeriële Commissie Crisis Beheersing (MCCb) op 9 april 2020 gesproken over de situatie in de luchtvaart. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om de risico's in de luchtvaart verder te beperken. RIVM adviezen liggen aan de basis van de aanpak. Met deze aanpak en de luchtvaartprotocollen moet het risico op verdere verspreiding van COVID-19 beperkt worden. Zie ook mijn brief van 12 juni.
Wat betekent het voor de kans op verspreiding van het virus als mensen urenlang bij elkaar in een vliegtuigcabine zitten?
Hoewel het effect van de ventilatiesystemen in vliegtuigen op de overdracht van COVID-19 niet wetenschappelijk is onderzocht, acht het RIVM het plausibel dat de ventilatie- en filtersystemen in vliegtuigen zorgen voor een beperking van het risico op eventuele overdracht van het coronavirus. Het ventilatiesysteem zorgt samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke drie minuten ververst.
In het protocol van de luchtvaart is de combinatie opgenomen van gezondheidscheck, het unieke ventilatiesysteem, spreiding waar mogelijk, niet medische mondkapjes en de mogelijkheid om gericht en snel bron- en contactonderzoek te doen, die maakt dat in capaciteitsrestricties voor de luchtvaart niet is voorzien.
Hoe valt te rechtvaardigen dat mensen beboet worden als ze in het park te dicht bij elkaar in de buurt zitten, maar KLM voor zichzelf mag bepalen dat met honderden mensen op enkele centimeters van elkaar in een vliegtuig zitten, wel mag? Wat doet dit met het draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen die burgers in Nederland of andere landen opgelegd krijgen?
Zoals in de Kamerbrief van 12 juni jl. aangegeven heeft het RIVM op ons verzoek advies gegeven over de veiligheid aan boord van vliegtuigen in verband met COVID-19. Ook heeft het RIVM advies gegeven op de protocollen van de Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. De basis voor de protocollen ligt in de EASA- en ICAO- richtlijnen die ook door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens worden gevolgd. De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens hebben hun protocollen in lijn met het RIVM-advies gebracht.
Na aankomst in Nederland moeten de passagiers alle maatregelen op advies van het RIVM, waaronder het behouden van voldoende afstand, in acht nemen. Reizigers uit hoog-risicogebieden wordt dringend geadviseerd om 14 dagen in quarantaine te gaan. Voor iedereen geldt het advies om de gezondheid te monitoren. De hiervoor geschetste aanpak is uitlegbaar en heeft oog voor het benodigde draagvlak voor de maatregelen en sociale beperkingen in Nederland.
Hoe verhoudt zich dit tot reizen in het ov, waar de onderlinge afstanden groter en de reistijden korter zijn, mensen niet in de rij hoeven te staan bij het inchecken of gefouilleerd worden?
Voor alle vormen van mobiliteit geldt dat het van belang is op een zo veilige mogelijke en verantwoorde manier te reizen. Per sector wordt bekeken welke maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van passagiers in het personeel te borgen. De adviezen van het OMT en/of het RIVM zijn hierbij leidend. De luchtvaart onderscheidt zich van het OV op onder meer de mogelijkheid tot triage vooraf, de mogelijkheid gericht en snel bron- en contactonderzoek uit te voeren en het unieke ventilatiesysteem.
Heeft de KLM hierover overleg gevoerd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Outbreak Management Team (OMT)? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Voor zover mij bekend heeft KLM geen overleg gevoerd met het RIVM en OMT over uitbreiding van vluchten naar Europese steden.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit voornemen?
Voor de meeste Europese landen geldt dat er geen beperkingen zijn voor luchtvaartmaatschappijen voor het uitvoeren van vluchten tussen Nederland en Europese lidstaten. Zoals toelicht in de voorgaande antwoorden moeten luchtvaartmaatschappijen wel maatregelen nemen om de veiligheid van de passagiers en het personeel te borgen.
Hoe zit het met andere maatschappijen die naar Nederland willen vliegen? Mag dit?
Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 1 juli 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer beperkt. Het betreft geen verbod om te vliegen naar Nederland, omdat essentiële reizen en het vervoer van vracht doorgang moet vinden.
In heel Europa zijn daarnaast vergaande maatregelen genomen die het openbare leven en het reizen sterk aan banden leggen. Nederlanders wordt nog steeds aangeraden om alleen te reizen indien dat noodzakelijk is. Lidstaten moeten echter wel toegang blijven verlenen aan EU-ingezetenen. Er zijn daarom geen beperkingen voor het vliegverkeer vanuit Europese lidstaten naar Nederland.
Voor het overige verwijs ik naar de kamerbrief van 12 juni jl.
Verergert dit voornemen het tekort aan mondkapjes en andere beschermingsmiddelen?
Het OMT heeft op 4 mei 2020 geadviseerd over het gebruik van mondneus-maskers. Het kabinet volgt het advies van het OMT dat medische mondneus-maskers gereserveerd dienen te worden voor gebruik in de zorg en gebruikt dienen te worden conform de vigerende adviezen.
Het OMT geeft aan dat niet-medische mondneusmaskers de drager ervan in zeer beperkte mate beschermen tegen besmetting. Dit is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de materialen, de mate waarin het masker aansluit op het gezicht en het draagcomfort. Niet-medische mondneusmaskers dragen mogelijk enigszins bij aan het beperken van verspreiding van COVID-19 door presymptomatische patiënten in openbare ruimten, waar voldoende afstand houden niet altijd mogelijk is. Niet-medische mondneusmaskers kunnen worden aangeschaft of zelf gemaakt. Op rijksoverheid.nl staan instructies voor het maken en gebruiken van een niet-medische mondkapje. Het is belangrijk dat het niet-medisch mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en de neus en mond bedekt.
Wat vindt u van de opmerking van de KLM dat «een zelfgemaakt masker of sjaal ook goed is»? Hoe staat dit in verhouding tot de wetenschappelijke kennis over verspreiding en beschermingsmaatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig zich beschermen? Mogen deze mensen weigeren?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgevers om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen zijn er maatregelen genomen om de veiligheid van het personeel op vliegvelden en in het vliegtuig te beschermen.
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studies «Incidence of COVID-19 and Connections with Air Pollution Exposure: Evidence from the Netherlands» van de World Bank Group, «Exposure to air pollution and COVID-19 mortality in the United States: A nationwide cross-sectional study» van Harvard en het AD-artikel «Corona blijkt harder toe te slaan in gebieden met intensieve veehouderij»?1, 2, 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat luchtvervuiling in verband wordt gebracht met een hoger infectierisico en mogelijk in verband staat met de ernst van het verloop van het coronavirus?
De studies waar onder vraag 1 naar verwezen wordt, betreffen zogeheten ecologische studies, waarbij niet gecorrigeerd wordt voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Dit type onderzoek heeft daarom slechts een signaalfunctie. Luchtverontreiniging wordt onder andere in deze ecologische studies in verband gebracht met grotere kwetsbaarheid voor COVID-19. Het RIVM geeft hierover aan dat dergelijke hypotheses aannemelijk lijken, maar in hoeverre er een causaal verband is tussen luchtverontreiniging en het infectierisico en de ernst van het verloop van een COVID-19 infectie is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Volgens het RIVM zit er een grote onzekerheid aan de genoemde 20% waarde in de studie van de World Bank Group. De gebruikte methodologie van de World Bank Group report is vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende om deze conclusie te kunnen trekken.
Wel is bekend dat in het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. In het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking tegen COVID-19 is het zaak dat, overal, maar ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden. De overdracht van mens-op-mens is namelijk de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2.
Wat vindt u ervan dat bewoners van gebieden waar de luchtvervuiling 20% hoger is dan de norm twee keer zo vatbaar zijn voor besmetting met het coronavirus? Hoe speelt dit mee in het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat de luchtvervuiling in Brabant als mogelijke verklaring wordt gegeven voor het relatief hoge aandeel besmettingen in de provincie?
De stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2 is de mens-op-mens overdracht. Het kan zijn dat luchtverontreiniging hieraan bijdraagt, al is het verband tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtverontreiniging momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Er zijn meerdere factoren die de kwetsbaarheid voor COVID-19 kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld onderliggend lijden (zoals obesitas, hart- en vaatziekten, COPD).
Bent u bekend met het feit dat het gebied in noordoost-Brabant dat relatief hard getroffen werd door de varkenspest en de Q-koorts, nu ook relatief hard getroffen wordt door het coronavirus? Wat vindt u hiervan en in hoeverre heeft u de situatie rondom de luchtkwaliteit in Brabant in beeld?4
Het is mij bekend dat dit gebied eerder ook door varkenspest en Q-koorts getroffen is. Voor de regio is dit schrijnend. De situatie rond luchtkwaliteit is, ook in Noord-Brabant, in beeld. Het RIVM monitort voor het hele land de concentraties van fijn stof en ammoniak met metingen en met berekeningen op basis van gedetailleerde jaarlijkse emissiegegevens.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het verband tussen luchtvervuiling, het ziekteverloop en het infectierisico van het coronavirus nader moet worden onderzocht? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan dit pleidooi?
Zoals tevens aangegeven in mijn brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) (kamerstuknummer 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Bent u bereid het meetnetwerk onder anderen in Brabant uit te breiden om het verband tussen de luchtkwaliteit en het coronavirus nader te onderzoeken?
In het kader van de wettelijke monitoring en beheersing van de luchtkwaliteit volstaat het huidige Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit. In het kader van het Schone Lucht Akkoord ben ik in overleg met partijen over de mogelijke inzet van extra mobiele meetstations in combinatie met sensornetwerken. Daarnaast staat het derden vrij om lokaal aanvullende metingen te (laten) verrichten als daar behoefte aan is.
Bent u bereid om naast de statistische correlaties ook te onderzoeken hoe de luchtvervuiling bijdraagt aan meer besmettingen en een ernstiger ziektebeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of luchtvervuiling door veerbrandingsprocessen of juist luchtvervuiling uit de intensieve veehouderij bijdraagt aan dit fenomeen?
De concentraties van fijn stof, ammoniak en endotoxinen zijn in gebieden met intensieve veehouderij verhoogd. Echter, niet alleen de veehouderij heeft invloed op de luchtkwaliteit. Er zijn ook andere bronnen van luchtverontreiniging, zoals verkeer en industrie. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de luchtvervuiling, met name in gebieden met hoge concentraties, versneld moet worden teruggedrongen indien het verband tussen de luchtkwaliteit en het infectierisico van het coronavirus op basis van nader onderzoek standhoudt? Zo ja, wat voor maatregelen bent u bereid te treffen om de luchtvervuiling in Brabant en andere gebieden in Nederland in te perken om de verdere verspreiding van het coronavirus en soortgelijke andere virussen te minimaliseren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere antwoorden is de overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Het is bekend dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging in het algemeen leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt.
Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Veilig schoolverkeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Welke extra maatregelen worden er genomen om veilig schoolverkeer mogelijk te maken nu de scholen binnenkort weer open gaan? Hoe gaat de anderhalve meter mobiliteit er voor scholieren uit zien?
Voor wegbeheerders is een handreiking gemaakt om maatregelen te treffen passend bij de lokale situatie. Via de Rijksbrede campagne «AlleenSamen» zijn communicatiematerialen beschikbaar gesteld zoals posters en stoepkrijt mallen die aandacht vragen voor afstand houden tijdens de reis. De boodschap voor schoolverkeer is dat ouders en kinderen lopend naar school komen indien dit niet mogelijk is fietsend. De ouders/verzorgers het haal- en brengmoment zo kort mogelijk houden (kiss & ride). De communicatiemiddelen en maatregelen zijn onderdeel van het protocol stedelijke mobiliteit.
Gaat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om tafel zitten (figuurlijk!) voor een actieplan dat fietsers en voetgangers extra ruimte geeft, zodat drukte wordt voorkomen?
In figuurlijke zin zit ik met IPO, VNG, vervoerregio’s, CROW en SWOV om tafel. Met hen heb ik onlangs het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld.
Welke mogelijkheden zijn er om op de korte termijn extra ruimte te creëren? Kunnen (delen van) rijbanen tot (tijdelijke) fietspaden worden omgezet, bijvoorbeeld door straten eenrichtingsverkeer te maken? Kunnen met snelheidsverlagingen veilige «shared spaces» gecreëerd worden?
In het protocol stedelijke mobiliteit is onderscheid gemaakt in maatregelen die op korte termijn getroffen kunnen worden en maatregelen die een langere uitvoeringstermijn hebben. Wegbeheerders kunnen verschillende tijdelijke maatregelen treffen om op de korte termijn extra ruimte te creëren. Kennisplatform CROW is gevraagd door Minister van Nieuwenhuizen om maatregelen uit te werken en deze kennis te verspreiden. Enkele voorbeelden:
Is het mogelijk om plannen voor herinrichting en onderhoud van wegen en fietspaden naar voren te halen zodat we snel extra ruimte kunnen creëren en tegelijk aannemers aan het werk houden?
Of herinrichting en onderhoud van fietspaden noodzakelijk en te combineren is met het creëren voor extra ruimte voor fietsers zal per situatie en locatie verschillen. De keuze hiervoor is aan de lokale wegbeheerders. We zien dat met name een aantal grote(ere) steden op dit moment actief bezig is met het vraagstuk.
Hoe voorkomen we dat er extra autoverkeer gaat ontstaan omdat mensen het openbaar vervoer (OV) mijden?
Door de coronamaatrelen zal de capaciteit in het OV voorlopig beperkt zijn. Daarom vragen we iedereen om zoveel mogelijk thuis te werken en anders buiten de spits te reizen. Dat geldt voor alle modaliteiten. Als mensen toch de deur uit moeten wordt gevraagd indien mogelijk te kiezen voor lopen of de fiets voor hun verplaatsing, en om dit zoveel mogelijk lokaal te doen.
Zijn de nu geldende regels voor het OV berekend op de komst van groepen scholieren? Hoe gaan OV-bedrijven hiermee om?
Om de verspreiding van het COVID19 virus tegen te gaan is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Samen met de OV-sector is een protocol opgesteld hoe het OV in de 1,5 m samenleving wordt ingericht. Dit protocol is u op 14 mei jl. toegezonden. Voor nu is de boodschap vooral: vermijd het gebruik van het OV als dat niet nodig is. Bij alle scenario’s en bij alle typen maatregelen zal de eigen verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven een bepalende rol spelen in wat wel en niet mogelijk is.
Daarnaast kiest het Kabinet voor een gefaseerde aanpak voor het opstarten van sectoren en activiteiten, zodat er goed zicht is op de gevolgen. Op die manier wordt ook het onderwijs stapsgewijs verder opgestart; met eerst het lager en middelbaar onderwijs, vervolgens het openen van activiteiten van onderwijssectoren met een (boven)regionaal karakter, zoals examens en praktijkgerichte lessen op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en examens en praktijkgerichte lessen op het hoger onderwijs (ho). Daarbij worden met onderwijsinstellingen o.a. afspraken gemaakt over het beperken en spreiden van mobiliteit.
Liggen er nu concrete vragen van gemeenten en provincies voor extra ondersteuning (financieel of beleidsmatig)?
Gemeenten en provincies hebben aangegeven dat ze graag ondersteuning willen bij de afweging van maatregelen bij knelpunten in de mobiliteit als gevolg van de 1,5 meter samenleving. Het protocol stedelijke mobiliteit is hiervoor opgesteld. Veel van de maatregelen zijn zonder grote investeringen te nemen. Een aantal overheden heeft aangegeven dat verdergaande maatregelen investeringen vergen.
Zijn er goede voorbeelden van maatregelen die actief gedeeld kunnen worden?
Ja. Kennisplatform CROW verzamelt en verspreidt deze voorbeelden, ook die uit het buitenland. De Dutch Cycling Embassy deelt de buitenlandse voorbeelden bijvoorbeeld met Kennisplatform CROW.
De bonus voor de topman van Air France-KLM |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Steun speelt mee bij bonus topman AirFrance-KLM», «Bonus topman Air France-KLM afhankelijk van loskrijgen steun» en «Minister Hoekstra tegen bonus voor topman Air France-KLM»?1
Ja.
Klopt het dat Air France-KLM een bonus voor haar CEO afhankelijk wil maken van het binnenhalen van financiële steun van de Franse en/of Nederlandse overheid?
Air France-KLM heeft aan de aandeelhoudersvergadering voorgesteld om de financiële prestaties en de kaspositie van de onderneming als beoordelingscriterium te gebruiken voor een deel van de jaarlijkse korte termijn variabele beloning van de CEO. Onder de financiële prestaties wordt verstaan: aanpassing van de operationele activiteiten, kostenverlaging, controle over en annulering van investeringskosten, het verkrijgen van steun en financiering en een herstelplan.
Wat zegt het over het besef van Air France-KLM voor wat er op dit moment in de maatschappij leeft, dat zij in een periode van grote nationale crisis en terwijl zij publieke steun ontvangen, duizenden flexwerkers op straat zetten en tegelijkertijd tweemaal een voorstel doen om bonussen voor de top te verhogen? Wat zegt het over dit bedrijf, als zij kennelijk geen onderscheid maken tussen geld verdienen met een succesvolle commerciële operatie en gemeenschapsgeld binnenhalen met lobbywerk?
Ik betreur de ontstane onrust. Een verhoging van de bonus past niet in deze zware crisis waarin iedereen om offers wordt gevraagd. Als we steun geven aan bedrijven, die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen, zullen we ook offers vragen van het management en personeel. Dat heb ik ook steeds kenbaar gemaakt.
Impliceert uw uitspraak dat een bonus voor de CEO van Air France-KLM «niet te verenigen [is] met steun van de belastingbetaler», dat u garandeert dat u steun vanuit de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk zal maken van de norm dat geen enkel lid van de Raad van Bestuur van Air France-KLM noch de Raad van Bestuur van KLM zelf een bonus ontvangt in de tijd dat van publieke steun eventueel sprake is?
Op 24 april 2020 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke steun aan KLM. Hierin zijn wij ook ingegaan op de voorwaarden die het kabinet aan de steun wil verbinden.
Het kabinet verwacht van het management en het personeel van KLM dat ook zij bijdragen aan het herstel en de efficiëntieverbetering van het bedrijf.
De komende tijd zullen de precieze voorwaarden met de onderneming worden afgesproken, waaronder op het terrein van winstbestemming, arbeidsvoorwaarden, hinderbeperking, duurzaamheid en netwerkkwaliteit. Zo wil het kabinet indien de onderneming steun ontvangt dat er geen bonussen en dividenden worden uitgekeerd zolang de steun aan de onderneming nog niet is terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de winstdelingsregeling. Ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid vraagt het kabinet een bijdrage van KLM, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
In lijn met het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele ondernemingen dat de Minister van EZK en ik op 1 mei 2020 naar de Kamer stuurden, wordt bij overheidssteun wederkerigheid verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Bovendien zal van bedrijven expliciet verwacht worden zich te houden aan het kabinetsbeleid en te voegen naar het in Nederland gangbare Rijnlandse model, waarin langetermijnwaardecreatie centraal staat en belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
Bent u bereid aan deze afhankelijkheid van steun met terugwerkende kracht invulling te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat u steun van de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk maakt van de eis dat zolang van publieke steun sprake is, Air France-KLM afziet van het uitbetalen van dividenden richting private aandeelhouders en geen eigen aandelen opkoopt? Bent u bereid hier met terugwerkende kracht invulling aan te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Stelt u als harde eis dat Air France-KLM of onderdelen van Air France-KLM de publieke steun die ze krijgen uiteindelijk tot de laatste cent terugbetalen? Welke waarborgen wilt u inbouwen om hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u waarborgen dat Air France-KLM zich ook na afloop van eventuele publieke steun bewust toont van haar maatschappelijke rol en niet dan alsnog bonussen en dividenduitkeringen richting private aandeelhouders fors verhoogt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gerechtvaardigd om bij eventuele publieke steun van Air France-KLM dan wel onderdelen van Air France-KLM te eisen dat zij sneller verduurzamen en hier invulling aangeven door verschillende ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen over verschillende jaren heen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ook met terugwerkende kracht het geheel van de publieke steun afhankelijk te maken van de mate waarin Air France-KLM deze duurzaamheidsdoelstellingen haalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u over bovenstaande vraagstukken in gesprek met uw Franse ambtgenoot? Gaat u proberen om samen met Frankrijk een gemeenschappelijke lijn te trekken?
Over de mogelijke steun en de voorwaarden aan deze steun vinden voortdurend gesprekken plaats met de Franse staat. Waar mogelijk trekken wij hierbij samen op.
Kunt u garanderen dat publieke steun voor grote, beursgenoteerde bedrijven voorwaardelijk wordt aan eisen op het gebied van bonussen, dividenden, het opkopen van eigen aandelen en verduurzamingsdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u invulling geven aan de in vraag 12 genoemde eisen? Bent u bereid ook met terugwerkende kracht publieke steun afhankelijk te maken van deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit besluit tot aanpassing van het bonusbeleid volgens u een «belangrijk besluit»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraak dat u (voortaan) gekend wordt in «belangrijke beslissingen»?
Het beloningsbeleid van het bestuur van staatsdeelnemingen is een belangrijk aandachtspunt voor mij als aandeelhouder. Dit is ook het geval bij Air France-KLM. Het beloningsvoorstel werd bekend bij het kabinet op het moment dat de documenten voor de Annual General Meeting openbaar werden. Vooraf zijn wij op dit specifieke punt niet door het bedrijf op de hoogte gesteld. Dat de informatiepositie van de Nederlandse staat verbeterd is staat onverminderd vast; sinds de aankoop is het contact met de holding intensief geweest en heeft de Nederlandse staat veel meer informatie ontvangen dan voor de aankoop van de aandelen.
Wanneer hoorde u van dit voorstel? Is Nederland vooraf gekend? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de verbeterde Nederlandse informatie die Nederland zou hebben als gevolg van de aandelenaankoop?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aandeelhoudersvergadering?
Ja.
De coronacrisis |
|
Jesse Klaver (GL), Bart Snels (GL), Isabelle Diks (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het recept van de Nederlandse onderzoekers aan het Amsterdam Medisch Centrum en Leids Universitair Medisch Centrum in de Journal of Clinical Microbiology van maart 1990 identiek aan het recept dat Roche gebruikt voor de lysisbuffer?1
De lysisbuffer van Roche is gebaseerd op het artikel (Boom et al. 1990). Er zijn inderdaad laboratoria die deze buffer zelf maken. Het blijft wel essentieel om bij eigen productie de buffer goed te evalueren en valideren, inclusief kwaliteitscontroles om te borgen dat een onjuiste bereiding van de vloeistof leidt tot onbetrouwbare resultaten.
Kunt u de uitspraken toelichten «weet dat we er alles aan doen om die receptuur [lysisbuffer] te krijgen» en «nou gaat die taskforce bij Roche niet de receptuur loskrijgen denk ik» van het plenaire debat op 26 maart 2020?2
De Taskforce Diagnostiek is – in overleg met VWS – zo’n 3–4 weken geleden begonnen om de testcapaciteit te vergroten en te verdelen over beschikbare laboratoria. In de Taskforce werken de laboratoria (NVMM), het RIVM, het Landelijke Consortium Hulpmiddelen en DiagNed (branchevereniging van diagnostische test leveranciers) samen. Gezamenlijk is bezien welke testcapaciteit staat opgesteld en wordt gewerkt om steeds scherper in beeld te brengen aan welke materialen de meeste schaarste bestaat. Of de opgestelde testcapaciteit gebruikt kan worden is immer afhankelijk van de beschikbaarheid van de testmaterialen, zoals de Lysisbuffer en andere producten.
Gaandeweg werd duidelijk dat er meer sturing op de testcapaciteit nodig is. Naast de Taskforce Diagnostiek heb ik daarom de heer Sijbesma verzocht om als Speciaal Gezant te helpen met het veiligstellen van de bevoorrading via inkoop en zo mogelijk eigen productie. Ook heb ik in diezelfde week de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit ingericht om de inspanningen van alle partijen op elkaar af te stemmen zoals in mijn Kamerbrief 31 maart geschetst. Eén van de eerste concrete resultaten van de inzet van de Speciaal Gezant is dat de firma Roche het recept ter beschikking heeft gesteld aan de overheid. Nu kan in opdracht van de overheid tot afspraken worden gekomen over productie, zo nodig, in nauwe samenwerking met Roche. Het voordeel van het gebruik maken van het product van de leverancier is dat bij eigen fabricage de reagentia getest en gevalideerd moeten worden, wat laboratoria tijd kost.
Kunt u verslag doen van de gesprekken van uw ministerie met de farmaceut Roche? Wanneer vond dit contact voor het eerst plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u niet eerder laboratoria, apothekers en bedrijven verzocht lysisbuffers te produceren als het recept vrij toegankelijk online staat? Is hierdoor niet onnodig tijd verloren door te wachten op de bestellingen van Roche?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de feitelijkheid bevestigen van de uitspraak van de General Manager van Roche Diagnostics tijdens de televisie-uitzending van Jinek op 26 maart 2020, waarin wordt gesteld dat de «[lysis]buffer nu in principe voldoende beschikbaar is, vorige week was er een tekort»?
Ja, de uitspraak van de General Manager van Roche Diagnostics is correct. Custom Biotech (onderdeel van Roche) kan momenteel grote hoeveelheden van de buffer leveren. Er zijn nu dus geen problemen te verwachten met deze buffer van Roche. Verwarring was ontstaan door een specifiek type Lysis buffer die inderdaad niet meer voorradig was, maar waarvan Roche al snel met een alternatief kwam.
In deze crisis die voor disbalans zorgt in vraag en aanbod, hebben leveranciers het moeilijk om het aanbod te balanceren met de vraag. Deze onzekerheid zorgt ervoor dat ze slechts garanties kunnen geven voor korte termijn (1 a 2 weken).
Wat betekent het vrijgeven van het recept van Roche voor de verwachte testcapaciteit? Welke tekorten spelen nog meer een rol bij het werken aan eigen testcapaciteit?
We staan in nauw contact met leveranciers zoals Roche en zij doen hun best om materialen zoveel mogelijk op te schalen om aan de wereldwijde vraag te voldoen. De beschikbaarheid van materialen fluctueert per moment. Ik houd daarom in beeld wat de voorraden zijn per product en wat er nodig is om deze zeker te stellen, hetzij via inkoop, hetzij via productie in eigen land. Hierbij word ik ondersteund door de Speciaal gezant. Productie wordt momenteel voorbereid voor bijvoorbeeld well plates en swabs. Daarnaast verkennen wij mogelijkheden om de aanwezige capaciteit en voorraden bij andere laboratoria te benutten.
Klopt het dat grosso modo slechts 30 procent van de bestellingen om de testcapaciteit te vergroten bij farmaceut Roche geleverd zijn?
In de huidige crisis sluit de vraag op veel producten niet aan bij het aanbod dat fabrikanten hebben. De vraag is wereldwijd enorm gestegen (voor sommige leveranciers 20-voudig) en fabrikanten proberen hun productie op te schalen. Hierdoor kunnen leveranciers niet altijd leveren wat er gevraagd wordt. Dit is de reden dat de Landelijke Coördinatiestructuur en de Speciaal Gezant alle oplossingsrichtingen verkennen om te kunnen voldoen aan de behoefte aan testcapaciteit en testmaterialen. Leveranciers en fabrikanten verlenen hieraan volop hun medewerking.
Wat bent u voornemens te doen om «minder afhankelijk» te worden «van één fabrikant», zoals u stelde in het debat?3
Ondanks dat een groot aantal labs werkt met platforms van Roche Diagnostics, zijn er ook platforms van andere fabrikanten in gebruik. We werken dan ook niet alleen samen met Roche maar met alle relevante leveranciers. Daarnaast wordt productie van verschillende producten in eigen land voorbereid waardoor we minder afhankelijk worden van leveranciers (zie antwoord op vraag 6).
Kunt u een globale schatting geven van de grootte van de vraag naar mondkapjes onder alle vitale sectoren (dus ook wijkzorg, thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, huisartsen en politie)?
Ik ben mij ervan bewust dat ook in andere vitale sectoren, naast de zorg, behoefte is aan mondkapjes. Zoals ik u heb toegezegd, heb ik vóór Pasen een model ontwikkeld voor de verdeling van schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen over de verschillende zorgsectoren.
Voor de overige vitale sectoren brengen de betrokken departementen deze behoefte aan persoonlijke beschermingsmiddelen in kaart. Deze week zullen zij vervolgacties bepalen.
Welke concrete maatregelen overweegt u om werknemers in de vitale sectoren, waar in toenemende mate een beroep op wordt gedaan, te ontlasten in de werk- en thuissituatie? Zijn de beroepsverenigingen, vakbonden en MantelzorgNL hierbij betrokken en wat is het tijdspad?
De huidige crisis trekt een zware wissel op medewerkers in de vitale sectoren. We willen medewerkers zoveel mogelijk ontlasten waar dat kan. Daarom heeft het kabinet mogelijk gemaakt dat gezinnen waar minstens één ouder een vitaal beroep heeft, gebruik kunnen maken van kinderopvang.
Daarnaast is een aantal concrete maatregelen genomen, specifiek voor het ontlasten van zorgprofessionals4. Allereerst gericht op extra mensen voor de zorg. Artsen en verpleegkundigen die sinds 1 januari 2018 niet langer BIG-geregistreerd zijn, hebben de mogelijkheid om in de zorg aan de slag te gaan. De verplichte herregistratie voor de Wet BIG wordt tot nader order uitgesteld, zodat zorgprofessionals zich kunnen concentreren op hun werk. Met www.extrahandenvoordezorg.nl (initiatief van sociale partners en beroepsverenigingen) worden mensen die willen helpen, gekoppeld aan zorgorganisaties die -tijdelijk- nieuwe collega’s zoeken.
Ik vind het zeer belangrijk dat zorgprofessionals mentale ondersteuning kunnen krijgen als zij daar behoefte aan hebben. Gelukkig kunnen mensen vaak terecht binnen hun eigen organisatie. In aanvulling daarop steunt het ministerie van VWS twee initiatieven. Het initiatief «Sterk in je werk» van werkgeversvereniging Regioplus en vakbond CNV is verbreed van loopbaanbegeleiding naar coaching voor mentale ondersteuning bij het omgaan met en verwerken van ervaringen in crisistijd. Voor complexe psychische hulpvragen wordt er doorverwezen naar het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP.
Ik zie talloze initiatieven van maatschappelijke partijen en burgers om verschillende groepen werknemers te ontlasten. Denk onder andere aan boodschappenhulp, oppassen, gezelschap bieden of kookhulp. Met NLvoorelkaar brengen maatschappelijke partijen in samenwerking met het ministerie van VWS de vraag naar en aanbod van dergelijke initiatieven bij elkaar.
Worden geestelijke verzorgers van Defensie en de trauma expertise van Artsen zonder Grenzen en het Rode Kruis ingezet om ziekenhuispersoneel bij te staan in deze moeilijke tijden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Dat gebeurt zeker. Er zijn de afgelopen weken verschillende initiatieven in het leven geroepen om zorgprofessionals bij te staan tijdens de huidige crisis. De militaire geestelijke gezondheidszorg van het ministerie van Defensie deelt haar expertise op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het delen van tips, adviezen en een gratis toegankelijk webinar voor zorgprofessionals. Het Rode Kruis is actief op verschillende plaatsen in het land en biedt ter plekke ook mentale ondersteuning aan hulpverleners. Artsen zonder Grenzen heeft een noodhulpteam samengesteld voor ondersteuning in Nederland en onderhoudt contact met VWS over de inzet hiervan. Daarbij wordt ook de verbinding gezocht met de initiatieven gericht op mentale ondersteuning zoals genoemd in het antwoord op vraag 10.
Hoe kunnen gemeenten het beste dak- en thuislozen opvangen aangezien zij niet zomaar in thuisquarantaine kunnen en «social distancing» in de maatschappelijke opvang onmogelijk is? Is het (tijdelijk) opschorten van de kostendelersnorm een optie voor dit kabinet?
VWS heeft samen met het RIVM, IGJ, Valente, VNG en Como een richtlijn vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet toe op het zo goed mogelijk helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen. Daarbij is rekening gehouden met het zo klein mogelijk houden van het besmettingsgevaar in de instellingen. Er vindt dagelijks crisisoverleg plaats met Valente en VNG om de ontwikkelingen te monitoren en bij te sturen waar nodig.
Het is niet nodig om de kostendelersnorm tijdelijk voor heel Nederland op te schorten gedurende de coronacrisis. Het behoort nu al tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de gemeente om al dan niet in specifieke situaties een uitzondering te maken en de kostendelersnorm niet van toepassing te verklaren. Personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde, hoeven niet mee te tellen voor de kostendelersnorm. Hierbij gaat het uitdrukkelijk om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. De gemeente dient vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf.
Kunt u beschrijven welke maatregelen er nu in de reissector worden genomen om het personeel te beschermen tegen contacten met passagiers en omgekeerd? Kunt u daarbij ingaan op de maatregelen die door bedrijven zijn genomen in de (Nederlandse) luchtvaart (lucht en grond) en in het openbaar vervoer? Kunt u hierbij aangeven of de praktische uitvoering in lijn is met de richtlijnen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor alle andere sectoren adviseert?
Voor de maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de Nederlandse luchtvaart verwijs ik uw Kamer door naar mijn Kamerbrief van 3 april jl.5, mijn Kamerbrief van 7 april jl.6, en de beantwoording van de Kamervragen van Paternotte en Verhoeven (beiden D66) over luchtvaart tijdens de Coronacrisis van 15 april jl.7
Vervoerders in het openbaar vervoer nemen extra maatregelen om zijn reizigers en personeel te beschermen. Het advies is om alleen te reizen als dat noodzakelijk is, zodat in de voertuigen voldoende ruimte is om afstand te houden. Aan de reizigers wordt gevraagd zoveel mogelijk met PIN te betalen en bij de controle zelf het vervoersbewijs voor het scanapparaat van de conducteur te houden. Bij de schoonmaak wordt extra aandacht besteed aan de contactpunten zoals deurklinken en hoofdsteunen. In bus en tram kan worden gevraagd om achterin te stappen, in plaats van voorin bij de chauffeur.
Beschermingsmiddelen zoals mondkapjes en handschoenen worden in het openbaar vervoer vooralsnog niet ingezet. Andere beschermende maatregelen zijn van kracht, zoals hierboven genoemd. De OV-sector heeft hiertoe gezamenlijk besloten en volgt daarin de richtlijnen van het RIVM. In deze richtlijnen wordt het gebruik van beschermingsmiddelen afgeraden.
Samen met de OV-sector is een protocol «Verantwoord reizen met openbaar vervoer» opgesteld. Hierin staan afspraken waar de vervoerders en reizigers zich aan dienen te houden, om veilig te kunnen blijven reizen. Het protocol kunt u vinden op rijksoverheid.nl: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/03/26/protocol-veilig-gebruik-ov.
Kunt u aangeven hoe werknemers in staat worden gesteld om zich persoonlijk te beschermen (afstand, maskers etc.)? Is dit voldoende? Zijn hier conflicten over?
Zie antwoord vraag 13.
Worden werknemers en/of (vliegtuig)passagiers gescreend op symptomen?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Global lenders seek debt relief for poorest countries»? Bent u bereid om het voortouw te nemen, bijvoorbeeld binnen de Club van Parijs en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), om te komen tot een gezamenlijke tegemoetkoming van alle rijke landen aan de oproep van de Wereldbank en Internationaal Monetair Fonds (IMF) om schuldverlichting te verlenen aan ontwikkelingslanden?4
We hebben kennisgenomen van de oproep van Jubilee Debt Campaign (JDC) om naast bilaterale crediteuren, die reeds door IMF/Wereldbank waren opgeroepen tot een tijdelijk moratorium op schuldaflossing, ook multilaterale en private crediteuren te vragen om tijdelijk uitstel van rentebetalingen op de schuld voor IDA-landen die hierom vragen. JDC onderschrijft de oproep van Afrikaanse ministers van Financiën, via de Economic Commission for Africa (ECA), om gezien de verwachte impact van de COVID-19 uitbraak Afrikaanse economieën uitstel te geven van aflossingen en rentebetalingen.
We maken ons zorgen over de schuldhoudbaarheidsproblematiek in een groot deel van de lage inkomenslanden (LIC’s) en in het bijzonder het verwachte negatieve effect van de COVID-19-crisis daarop. We delen dan ook de strekking van de oproep van de JDC en staan in principe positief tegenover de oproep van het IMF en de Wereldbank. Daarbij zullen de details van hoe dit moratorium precies wordt vormgegeven belangrijk zijn.
Zo zijn wij, net als JDC en het IMF en de Wereldbank, van mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk crediteuren participeren in het initiatief en dat de coördinatie tussen crediteuren cruciaal is. Naast signaalwerking en schaal is het ook belangrijk om te voorkomen dat middelen die vrijvallen door betalingsuitstel van bilaterale crediteuren moet worden ingezet voor rentebetaling op schulden van andere crediteuren. Dat houdt ook in dat idealiter ook multilaterale en niet-traditionele crediteuren (obligatiehouders) zoveel mogelijk worden betrokken. Ten aanzien van de mogelijke betrokkenheid van partijen uit de financiële sector wordt de samenwerking opgezocht met het International Institute for Finance (IIF) – het wereldwijde samenwerkingsorgaan van de financiële sector. Via die weg zouden ook Nederlandse financiële instellingen die bij het IIF aangesloten zijn kunnen worden betrokken. Daarnaast is Nederland voorstander van de juiste prikkels. Het verstrekken van moratoria aan landen zou zoveel mogelijk moeten gebeuren op verzoek, waarbij niet alleen IDA-landen met een hoge schuld, maar ook andere IDA-landen die met liquiditeitsproblemen kampen in aanmerking komen. Tegelijkertijd zou het moratorium op een zodanige manier georganiseerd moeten worden dat financiering naar ontvangende landen niet opdroogt. Ook dient rekening gehouden te worden met het feit dat het aandeel externe financiering dat op de korte termijn moet worden doorgerold al groot was voorafgaand aan de uitbraak van COVID-19. De houdbaarheid van de schuld en de mogelijkheden van landen tot herfinanciering van de schuld zouden niet in het geding mogen komen door dit initiatief.
Tot slot zijn wij van mening dat dit initiatief op strategisch en landenniveau zo goed mogelijk dient aan te sluiten op alle andere beschikbare instrumenten en initiatieven die het IMF, de Wereldbank en andere financiële instellingen inzetten
om landen te helpen met schuldenproblematiek, via bijvoorbeeld technische assistentie bij het schuldenmanagement en domestic resource mobilisation, (tijdelijke) schuldhulpverlichting en verstrekking van noodliquiditeit.
Wij zullen de bovenstaande positie en de bijbehorende noties uitdragen binnen de Club van Parijs, de IFI’s en waar relevant bij de OESO.
Deelt u de strekking van de oproep van de Jubilee Debt Campaign om ook te komen tot een moratorium op aflossing van schulden door ontwikkelingslanden aan multilaterale en private crediteuren? Bent u bereid om met Nederlandse financiële instellingen om tafel te gaan om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 16.
Wat is uw reactie op de oproep van de Verenigde Naties aan haar lidstaten om twee miljard dollar ter beschikking te stellen voor het bestrijden van de virusuitbraak in ontwikkelingslanden? Deelt u de mening dat Nederland, als één van de rijkste landen ter wereld en een belangrijke donor, vijf procent van deze twee miljard dollar op zich zou moeten nemen? Bent u bereid om dat op korte termijn aan te kondigen, in de verwachting dat goed voorbeeld zal doen volgen?
Nederland schaart zich achter de oproep van de Verenigde Naties om internationale samenwerking en solidariteit voorop te stellen en ziet een leidende rol voor multilaterale organisaties in het aanpakken van deze mondiale gezondheidscrisis en de sociale en economische gevolgen ervan. Het gepresenteerde Global Humanitarian Response Plan is een gezamenlijk antwoord van de VN op humanitaire en gezondheidsnoden in 27 landen voor de komende negen maanden. Gezien de hoge noden, beperkte middelen en operationele uitdagingen zijn de ingezette veranderingen om humanitaire hulp efficiënter en effectiever te maken, conform Grand Bargain afspraken, noodzakelijker dan ooit.
Nederland heeft EUR 100 miljoen beschikbaar gemaakt binnen de BHOS-begroting ten behoeve van COVID-19-preventie, -respons en -mitigatie. Dit steunpakket is bovenop de reeds gedane extra bijdrage van respectievelijk 5 miljoen euro aan het Contingency Fund for Emergencies van WHO en de extra bijdrage aan IFRC (via het Nederlandse Rode Kruis). De crisis noopt tot urgent handelen. Hierbij is gecoördineerd, bij voorkeur multilateraal, optreden van belang. Dit komt effectieve en snelle inzet van middelen ten goede. Door dit omvangrijke steunpakket aan te kondigen, verwacht Nederland dat goed voorbeeld doet volgen.
Deelt u de mening dat de oproepen van de Verenigde Naties, Wereldbank en IMF voor additionele steun aan arme landen tot nu toe verre van toereikend zijn, gezien de beperkte capaciteit van gezondheidssystemen en het ontbreken van sociale vangnetten om de economische gevolgen op te kunnen vangen? Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor sterke internationale solidariteit van de rijke landen?
De Verenigde Naties, de Wereldbank, het IMF en andere internationale financiële instellingen (IFI’s) ontwikkelen, naast hun oproepen voor additionele steun, stevige responspakketten om landen de gevolgen van de crisis te helpen opvangen. Tegelijkertijd zullen de gevolgen van de mondiale humanitaire en economische crisis waarschijnlijk groot zijn en is het aannemelijk dat het onmogelijk zal zijn voor de internationale gemeenschap alle gevolgen op te vangen. Nederland deelt de ernstige zorgen die deze organisaties hebben uitgesproken en pleit in alle geschikte fora voor een sterke internationale respons. Daarnaast stelt Nederland dat het niet alleen moreel juist is om ontwikkelingslanden te ondersteunen, maar ook in ons eigen belang. Als je de stabiliteit van de zwakste schakels in de mondiale keten niet bevordert, zal dit later ook weer zijn effect hebben op Nederland en Europa. Nederland onderstreept het belang dat het hier aan hecht met de aankondiging van substantiële bijdrages aan de responspakketten. In die geest heeft premier Rutte ook een in de Financial Times gepubliceerde oproep van Europese en Afrikaanse leiders tot verdergaande steun voor de meest kwetsbare landen mede ondertekend (zie Kamerbrief «Op-ed Financial Times – Pleidooi ter ondersteuning van kwetsbare Afrikaanse landen» (d.d. 14 april 2020)).
Hoeveel ruimte is er beschikbaar op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om middelen vrij te maken voor bestrijding van het virus in arme landen en het opvangen van de economische gevolgen?
Nederland heeft vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) reeds aan het begin van de COVID-19-crisis EUR 5 mln ter beschikking gesteld aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en EUR 800.000 aan het Rode Kruis (NRK). De urgentie en omvang van de crisis noopt intensivering van die inzet. Daarom stelt Nederland binnen de begroting van BHOS nu EUR 100 miljoen beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19-pandemie in ontwikkelingslanden. Daarin kiest Nederland zoveel mogelijk voor bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren. Deze bijdragen zijn bedoeld voor preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire behoeften en de sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt dat ngo’s bestaande subsidies, onder voorwaarden, inzetten in het kader van de COVID-19-crisis.
Bovenstaande aanpassingen worden zo mogelijk nog verwerkt in de eerste suppletoire begroting van BHOS.
Bent u van plan om een gewijzigde begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar de Kamer te sturen, met additionele middelen om arme landen te kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 20.
Het bericht ‘Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: ‘Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonne-energiesector laat doos van Pandora gesloten: «Producent van morgen betaalt recyclingkosten voor producent van gisteren»?1
Ja.
Klopt het dat de recyclingsbijdrage pas gefinancierd wordt bij de inzameling en verwerking van de zonnepanelen, waardoor huidige producenten de recyclingskosten voor de producenten van gisteren betalen?
Producenten en importeurs van zonnepanelen vallen volgens de Europese richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparaten (Richtlijn AEEA) sinds 2014 onder een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). UPV maakt de producenten en importeurs verplicht alle afgedankte zonnepanelen in te zamelen en op de juiste wijze te verwerken (waaronder demontage en recycling). De producenten en importeurs zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop de kosten van inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen worden verrekend in de keten. De financiering van inzameling en verwerking van zonnepanelen gebeurt momenteel op basis van verrekening van de werkelijke inzamel- en recyclingkosten op jaarbasis. Het gehanteerde financieringssysteem, het zogenoemde omslagstelsel, wordt ook toegepast bij andere elektronische apparatuur. Op dit moment zijn de kosten relatief laag omdat het aantal afgedankte zonnepanelen nog beperkt is.
Een gelijk speelveld in de uitvoering van UPV is een belangrijke voorwaarde voor een solide financiële basis voor de inzameling en verwerking van zonnepanelen. Met een gelijk speelveld wordt bedoeld dat álle producenten en importeurs van zonnepanelen bijdragen aan de uitvoering van de wettelijke UPV verplichtingen. Volgens de sector kent de productgroep zonnepanelen de afgelopen periode een sterke groei met relatief veel nieuwkomers op de markt. Daarnaast hebben zonnepanelen een lange levensduur, doorgaans vele jaren langer dan de gemiddelde levensduur van AEEA. Tenslotte is van belang dat de uitvoering van de AEEA-regelgeving door verschillende producentencollectieven wordt gedaan. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de financiering en de waarborgoplossing. De combinatie van deze factoren maakt de huidige financieringsvorm volgens de sector de meeste logische oplossing voor dit moment.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierdoor in de toekomst een financieringstekort kan ontstaan indien de aanschaf van zonnepanelen afneemt? In hoeverre heeft u hier rekening mee gehouden bij het wettelijk vaststellen van de recyclingsbijdrage?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al toegelicht worden de bijdragen van producenten jaarlijks geïnd en onafhankelijk van het moment van het vrijkomen van afgedankte zonnepanelen. Op het moment dat zonnepanelen in de afvalfase komen zijn er afdoende middelen beschikbaar. Er kan hierdoor dus geen algemeen financieringstekort ontstaan. De belangrijkste voorwaarde voor het beschikbaar zijn van afdoende middelen is de aanwezigheid van een markt voor zonnepanelen en een gelijk speelveld in de uitvoering van de UPV verplichtingen. Volgens de sector is de markt voor zonnepanelen op dit moment een groeimarkt die in de toekomst over zal gaan in een vervangingsmarkt. Dan is er nog steeds een markt en dus géén financieringstekort. Een toenemende inzameling en verwerking van zonnepanelen in de toekomst zal volgens de sector wel leiden tot een hogere bijdrage van producenten en importeurs aan het systeem. Daar staat tegenover dat de kosten voor recycling per ton in de toekomst kunnen dalen als gevolg van schaaleffecten in verband het toenemende volume- en restwaarde van de herwonnen grondstoffen.
De exacte bijdrage in de kosten van inzameling en verwerking van zonnepanelen wordt overigens niet wettelijk vastgesteld maar door de producenten en importeurs zelf bepaald in de context van de UPV.
Deelt u de mening dat er een adequaat plan moet komen om deze recyclingskosten op te vangen, zonder dat dit nadelig uitpakt voor de energietransitie en de prijs die de duurzame consument voor bijvoorbeeld zonnepanelen betaalt? Kunt dit uitgebreid toelichten?
Ik deel uw mening dat er een adequaat plan moet zijn om de inzameling en verwerking van zonnepanelen te financieren zonder nadelige effecten voor de energietransitie. Dit plan is en blijft overigens de verantwoordelijkheid van de producenten en importeurs van zonnepanelen evenals de prijs die een consument betaalt voor hun product.
In het door de leden aangehaalde artikel in Solar Magazine doet Stichting Zonne-energie Recycling Nederland melding van de oprichting van stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN beoogt een sterkere regierol in de financiering van de UPV-verplichtingen voor alle AEEA inclusief zonnepanelen. In het artikel in Solar Magazine wordt ook gemeld dat stichting OPEN een aanvraag voor een AVV (Algemeen Verbindend Verklaring) zal indienen die alle AEEA, inclusief zonnepanelen, zal omvatten. In een AVV worden financiële afspraken gemaakt over inzameling en verwerking van AEEA transparant en bindend voor alle betrokken producenten en importeurs, telkens voor een periode van vijf jaar. Een AVV maakt het mogelijk het vereiste gelijke speelveld in de uitvoering van UPV-verplichtingen te borgen.
Inmiddels is de aangekondigde AVV aanvraag van de Stichting OPEN ingediend bij mijn ministerie. Ik zal de aanvraag beoordelen en zo spoedig als mogelijk is een ontwerpbeschikking voor zienswijze publiceren in de Staatscourant.
Granuliet |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
In welke regelgeving en beleidsstukken ligt vast dat granuliet als grond kan worden gekenmerkt? Kunt u al deze stukken met de Kamer delen?
Granuliet valt onder de reikwijdte van de definitie van grond in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Voor deze definitie is de herkomst van het materiaal niet bepalend, evenmin als de vraag of het materiaal door de mens is geproduceerd. Ook materiaal dat vrijwel geen organische stof bevat, zoals granuliet, kan onder de definitie van grond uit het Besluit bodemkwaliteit vallen. Zie paragraaf 4.3.5 van de Nota van Toelichting bij het Besluit bodemkwaliteit.
De kwalificatie van granuliet als grond kent reeds een lange voorgeschiedenis. Tot 2009 is granuliet gekeurd conform AP-04 partijkeuringen. Granuliet is op advies van Fugro gecertificeerd. Sinds 2009 wordt granuliet geleverd als grond, conform BRL-9321 en onder BSB-certificaat Granuliet IZG-039–2.
Om in Nederland een certificaat te verkrijgen, is goedkeuring nodig van de volgende instanties: een Certificatie-instelling (in dit geval SGS-Intron), Stichting Bouwkwaliteit, College van Deskundigen, Harmonisatie Commissie Bouw, Toetsingscommissie Bouwstoffenbesluit en Raad voor Accreditatie. Daarnaast wordt het certificaat periodiek ge-audit, in dit geval door SGS-Intron.
Zoals aangegeven is vanaf 2009 voor granuliet een BRL-certificaat afgegeven.
Binnen de werkgroep Kwaliteit Bodembesluit (Kwalibo) is in januari 2009 over granuliet (granietzand) gesproken. Het standpunt van de werkgroep Kwalibo dat granietzand (= granuliet) de status grond heeft en dat het onder BRL 9321 zal gaan vallen en uit BRL 9324 (steenslag) zal worden geschreven, is opgenomen in het Monitoringsverslag 2009 Implementatie Besluit bodemkwaliteit (Tabel 7 – Uitvoeringsvraagstukken behandeld in de werkgroep Kwalibo, toezicht en handhaving) van 31 maart 2010.
In juni 2013 is granuliet opnieuw besproken in het Implementatieteam. Daar is besloten de geldende indeling (granuliet is grond) niet aan te passen. In 2018 is hierover opnieuw ambtelijk de discussie gevoerd. In het beleidsstandpunt van DGWB is in oktober 2019 herbevestigd dat granuliet als grond wordt beschouwd.
Kunt u aangeven door wie wordt bevestigd dat de kwalificatie als «grond» in 2013 voor granuliet opnieuw werd bevestigd, zoals u in de brief «Reactie op de uitzending van Zembla over granuliet « van 5 maart 2020 schrijft? Door wie werd dit opnieuw bevestigd? In welke stukken is dit vast gelegd? Kunt u deze stukken met de Kamer delen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Waaruit blijkt dat normdocument BRL9321 van toepassing is op granuliet?
Het standpunt van de werkgroep Kwalibo dat granietzand (= granuliet) de status grond heeft en dat het onder BRL 9321 zal gaan vallen en uit BRL 9324 (steenslag) zal worden geschreven, is opgenomen in het Monitoringsverslag 2009 Implementatie Besluit bodemkwaliteit (Tabel 7 – Uitvoeringsvraagstukken behandeld in de werkgroep Kwalibo, toezicht en handhaving) van 31 maart 2010.
Op dit moment is BRL 9321 rechtsgeldig. BRL 9321 is vastgesteld door het College van Deskundigen Korrelvormige Materialen en aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit, bindend verklaard door KIWA BMC.
Granuliet ontstaat, net als industriezand en (gebroken) industriegrind, door zeer gebruikelijke bewerkingen in de zand- en grindindustrie (breken, scheiden en wassen). Flocculatie valt onder de bewerking scheiden. Het betreft het laten samenklonteren of samenvlokken van zwevende stofdeeltjes, die vervolgens door bezinken uit het water kunnen worden verwijderd.
Als bijlage bij mijn brief van 5 maart jl. aan uw Kamer1 was het productcertificaat opgenomen dat door SGS INTRON Certificatie B.V. op basis van BRL 9321 specifiek voor granuliet is afgegeven. Voor het Besluit bodemkwaliteit is dit certificaat een erkend en een wettig bewijsmiddel. Het is opgenomen in het «Overzicht van erkende kwaliteitsverklaringen in de bouw» op de website van de Stichting Bouwkwaliteit:
Het Besluit bodemkwaliteit kent vijf verschillende typen milieuhygiënische verklaringen, waarmee de kwaliteit van grond kan worden aangetoond. Drie typen verklaringen (partijkeuring, erkende kwaliteitsverklaring en fabrikant-eigenverklaring) moeten worden geaccepteerd door het bevoegd gezag en twee type verklaringen (bodemonderzoek en bodemkwaliteitskaart) kunnen worden geaccepteerd door het bevoegd gezag.
Een erkende kwaliteitsverklaring bestaat alleen voor grond waarvoor een beoordelingsrichtlijn (BRL) is vastgesteld. Aan de producent van grond die voldoet aan de BRL 9321 «industriezand en (gebroken) industriegrind», kan door een door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erkende certificerende instelling een productcertificaat worden afgegeven. Het productcertificaat geldt als erkende kwaliteitsverklaring die moet worden geaccepteerd door het bevoegd gezag.
De certificerende instelling heeft zich verplicht de aanwijzingen van het Centraal College van Deskundigen Bodembescherming op te volgen. Tevens staat de certificerende instelling onder toezicht van de Raad voor Accreditatie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Zo wordt de eenduidigheid en kwaliteit van het certificeringsproces bewaakt.
De vraag of de BRL 9321 van toepassing is werd in de zomer van 2019 neergelegd bij DGWB. Uitkomst in de brief van DGWB aan RWS op 10 oktober 2019 dat granuliet beschouwd kan worden als grond en een nieuwe BRL wordt opgesteld heeft de ILT doen besluiten dat het bestaande certificaat voor granuliet nog kan worden gebruikt tot de nieuwe BRL als normdocument in de regeling is opgenomen.
Klopt het dat industriezand en granuliet niet hetzelfde is?
Ja, het klopt dat granuliet niet hetzelfde als industriezand is. Granuliet is de handelsnaam voor de fijnste gradering uit het breek-, zeef- en wasproces van Schotse graniet en Noors zandsteen.
Kunt u de stukken met de Kamer delen waaruit blijkt dat in 2009 gepoogd is granuliet onder de BRL9321 te brengen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Uit welke regelgeving of stukken blijkt dat granuliet al «voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk)» als grond werd beschouwd, zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 maart 2020?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Strikt gezien werd pas vanaf de inwerkingtreding van het Bbk het huidige onderscheid tussen grond, bouwstof of baggerspecie doorgevoerd.
Kunt u de afwijzing vanuit Rijkswaterstaat Zuid, in reactie op de melding voor het toepassen van granuliet in het project «Over de Maas», met de Kamer delen?
Ja, de meldingen gedaan in het kader van het project Over de Maas zijn als bijlagen bij de brief aan uw Kamer van 5 maart jl. aan uw kamer toegestuurd. Onderdeel van een aantal van deze meldingen is het oordeel van het bevoegd gezag.
Klopt het dat er voor grond minder parameters van toepassing zijn om verontreinigingen te toetsen, dan voor afvalstromen of bouwmateriaal?
Nee, dit klopt niet. Voor bouwstoffen zijn juist minder parameters opgenomen dan voor grond en baggerspecie. Deze zijn opgenomen in bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit, respectievelijk bijlage B.
Voor granuliet geldt overigens dat de concentraties en emissies van contaminanten zodanig gunstig zijn dat bij toetsing van het materiaal voor elke toepassing als bouwstof én voor elke toepassing als grond geschikt is. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan echter een materiaal niet zowel grond als bouwstof in de zin van het Besluit bodemkwaliteit zijn.
Erkent u dat er bij Rijkswaterstaat verschillende belangen door elkaar speelden bij de beoordeling van granuliet onder het Bbk? Hoe heeft men binnen Rijkswaterstaat deze belangen zorgvuldig gescheiden?
Nee. In het besluitvormingsproces over de status van granuliet is oog geweest voor de diverse rollen en verantwoordelijkheden.
Er heeft binnen RWS, met betrokkenheid van de ILT en het directoraat-generaal Water en Bodem (DGWB), een inhoudelijke discussie plaatsgevonden over de vraag of granuliet toch niet zou moeten worden gezien als «bouwstof», in plaats van als «grond» in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
De beleids-DG heeft in overleg met RWS vastgesteld dat, gezien de historie en de context, er geen nieuwe feiten en omstandigheden waren om het toepassen van granuliet als «grond» niet langer te accepteren en granuliet als «bouwstof» te gaan kwalificeren.
Is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van polyacrylamide in het granuliet voor en na storting bij het project «Over de Maas»?
Het hoofdbestanddeel van de toegepaste flocculant (vlokmiddel), Ecopure P-1715, is een anionische vorm van poly-acrylamide2.
Belangrijk om te vermelden is dat poly-acrylamiden geen Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn. Het vlokmiddel wordt tijdens de productie van granuliet gebruikt om de hele kleine granietdeeltjes aan elkaar te laten hechten. Samen vormen deze granietdeeltjes het eindproduct granuliet. Het gehalte aan dit het poly-acrylamide in granuliet is zeer moeilijk te meten. Het is wel aan de hand van de toegepaste dosering en de stofeigenschappen van het poly-acrylamide via modelberekeningen te bepalen. Dat is in dit geval gebeurd. Het berekende gehalte van het poly-acrylamide in granuliet bedraagt circa 96 mg/kg droge stof.
Uit een poly-acrylamide kan in theorie op twee manieren acrylamide (een ZZS) vrijkomen, namelijk i) als aanwezige sporen van (vrij beschikbaar) acrylamide residu in een poly-acrylamide én ii) als gevolg van de afbraak van poly-acrylamide. In het European Union Risk Assessment Report «acrylamide» (European Chemicals Bureau, Institute for Health and Consumer Protection, 2002) is aangegeven dat het fysisch-chemisch onwaarschijnlijk is dat acrylamide vrijkomt bij de afbraak van poly-acrylamide.
Uit een poly-acrylamide kan in theorie op twee manieren acrylamide (een ZZS) vrijkomen, namelijk i) als aanwezige sporen van (vrij beschikbaar) acrylamide residu in een poly-acrylamide én ii) als gevolg van de afbraak van poly-acrylamide.
Poly-acrylamide is geen stof, maar een verzamelnaam voor alle polymeren, waarin het monomeer acrylamide een onderdeel vormt van de moleculaire structuur. Bij het gebruikte flocculant is het hoofdbestanddeel een anionische poly-acrylamide. In het European Union Risk Assessment Report «acrylamide» is aangegeven dat het fysisch-chemisch niet waarschijnlijk is dat acrylamide vrijkomt bij de afbraak van poly-acrylamide. Uit wetenschappelijk onderzoek gericht op de afbraak van poly-acrylamide houdende flocculanten, blijkt dat in de meeste gevallen inderdaad sprake is van afbraak zonder dat er acrylamide vrijkomt of dat het slechts in zeer geringe hoeveelheden gebeurt. Bij de anaerobe (zuurstofloze) afbraak van poly-acrylamide is acrylamide als tussenproduct in het degradatieproces aangetoond. Over het algemeen breekt acrylamide zelf echter zeer snel af in het milieu, ook onder anaerobe condities, waardoor het onwaarschijnlijk is dat er sprake is van relevante effecten voor mens en milieu.
Bij gebruik van poly-acrylamiden kan acrylamide vrijkomen als er een klein percentage vrij residu aanwezig is. Vanwege strenge EU-regelgeving ten aanzien van acrylamide mag dat percentage nooit hoger zijn dan 0,1% (op gewichtsbasis) van het poly-acrylamide in een te gebruiken product. Dat geldt dus ook voor het hier gebruikte flocculant. In de meeste gevallen liggen de concentraties acrylamide in poly-acrylamide overigens aanzienlijk lager dan de vereiste 0,1%.
In het geval van granuliet zijn – zowel in opdracht van de producent van het materiaal (juni 2019) als in opdracht van Rijkswaterstaat (resp. december 2019 en februari 2020) – meerdere monsters geanalyseerd op de aanwezigheid van acrylamide. Gebleken is dat het gehalte van deze stof beneden de detectiegrens ligt. Dat is de laagste hoeveelheid van een stof die kan worden gemeten door het laboratorium.
Wordt de grond en het oppervlaktewater getest op de aanwezigheid van zowel poly- als acrylamide?
Nee, maar dat is ook niet noodzakelijk. De grond (het granuliet) is meerdere keren geanalyseerd op de aanwezigheid van acrylamide. In alle gevallen is de aanwezigheid van acrylamide in het granuliet niet aangetoond. De conclusie van de uitgevoerde onderzoeken is dat er geen negatieve effecten voor mens en milieu zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 10 en 12.
Klopt het dat het onderzoek van Royal Haskoning d.d. 29 mei 2010 over flocculant geen betrekking heeft op de effecten van het storten van granuliet met flocculant in open water?
Nee, de notitie van Royal Haskoning/DHV gaat in op de vraag of en welk effect het gebruik van het flocculant bij de productie van granuliet zou kunnen hebben op de milieuhygiënische kwaliteit van de omgeving. RoyalHaskoning/DHV concludeert dat i) het gebruik van de flocculant in het productieproces niet leidt tot toevoeging van een verontreiniging en ii) het gebruik van de flocculant bij de productie van granuliet en de aansluitende toepassing van het product geen effect heeft op de milieuhygiënische kwaliteit van de omgeving.
Klopt het dat de onderzoeken die verwijzen naar toepassing van flocculant bij de drinkwaterzuivering betrekking hebben op de toepassing in een gecontroleerde setting, waarbij voorkomen wordt dat flocculant in het oppervlakte of grondwater terecht komt? In hoeverre is de toepassing van flocculant in de drinkwaterzuivering dan te vergelijken met de stort van granuliet met flocculant als toevoeging in een natuurplas?
Een flocculant wordt bij waterzuivering gebruikt voor het verwijderen van ongewenste stoffen c.q. deeltjes uit water. Dit proces wordt onder andere toegepast bij de zuivering van grond- en oppervlaktewater tot drinkwater. Het is dan dus van belang om te voorkomen dat aan het flocculant gehechte ongewenste stoffen c.q. deeltjes in zowel het drinkwater als het oppervlakte- of grondwater komen.
Bij het productieproces van granuliet wordt het (niet-toxische) flocculant gebruikt om niet verontreinigde deeltjes te binden en daarmee het scheiden van water te bevorderen.
Overigens wordt ook bij toepassing van een poly-acrylamide houdend flocculant bij de productie van drinkwater, net als bij granuliet, een zeer strenge norm gehanteerd voor de maximale concentratie acrylamide.
Op welke manier is de aanwijzing in het veiligheidsblad onder 6.2, uit het rapport van Royal Haskoning over Ecopure-1715 (vermijd flocculant in oppervlaktewater) opgevolgd bij de stort van granuliet bij het project «Over de Maas»?
Het veiligheidsinformatieblad (VIB) geeft geen aanwijzingen voor de toepassing van het geproduceerde granuliet bij het project «Over de Maas». Daar is het ook niet voor bedoeld. Een VIB is een document met informatie over de risico's van een stof of preparaat (in dit geval Ecopure P-1715) en aanbevelingen voor het veilig gebruik ervan op het werk (zoals tijdens het productieproces van granuliet). Deze veiligheidsinformatie heeft betrekking op het pure product Ecopure P-1715 in onverdunde vorm in de verpakking.
Is er een verslag van het overleg van het Implementatieteam van 26 maart 2009, waarin is vastgesteld dat granuliet als grond gekenmerkt kan worden? Kunt u dit met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 1 voor de wijze waarop het besluit dat granuliet als grond gekenmerkt kan worden is vastgelegd.
Klopt het dat er geen ecologisch onderzoek is gedaan naar de toepassing van granuliet met focculant in het verondiepen van plassen?
Dat klopt. Er is geen project specifiek onderzoek gedaan en dat is ook niet nodig. Wanneer bij het verondiepen wordt gehandeld conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit zijn de chemische en ecologische waterkwaliteitsbelangen geborgd. Deze zijn immers verdisconteerd in de eisen die op basis van het Besluit bodemkwaliteit (zijnde een AMvB onder o.a. de Waterwet) aan de toepassing van materiaal in oppervlaktewater worden gesteld.
Waarom is er nooit een ecologisch rapport gevraagd bij de beoordeling van de melding onder het Bbk in 2016? Is het gebruikelijk dat voor een dergelijke toepassing wel een ecologische onderbouwing plaatsvindt? Op basis waarvan is vastgesteld dat granuliet met toevoeging van flocculant grond is dat een duurzaam onderdeel van de bodem kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 16. Wanneer een materiaal voldoet aan alle eisen die het Bbk stelt aan grond kan het een duurzaam onderdeel van de bodem vormen. Het certificaat waarmee dit is aangetoond wordt alleen afgegeven als aan alle voorwaarden van het Bbk wordt voldaan. Met de aanvullende onderzoeken en controles door RWS is herbevestigd dat granuliet aan de eisen van het Bbk voldoet.
Kunt u toezeggen dat er ook een ecologisch onderzoek plaatsvindt naar nut en noodzaak en gevolgen voor het ecosysteem van het storten van granuliet met toevoeging van flocculant, als onderdeel van de review die u in de brief van 5 maart 2020 heeft aangekondigd?
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de milieuhygiënische aspecten van het granuliet dat is toegepast in het project Over de Maas. Op grond van deze onderzoeken is de conclusie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, respectievelijk Rijkswaterstaat dat het toepassen van granuliet geen schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving en er geen sprake is van strijdigheid met het Besluit bodemkwaliteit
Toch constateer ik dat er ongerustheid bestaat bij omwonenden en gemeente. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 5 maart jl. wil ik de zorgen proberen weg te nemen en zal er daarom in overleg met de gemeente West Maas en Waal en de provincie Gelderland een review worden uitgevoerd naar de milieukwaliteit van granuliet.
Op 9 maart jl. heb ik hierover een verkennend gesprek gehad met de betrokken wethouder van de gemeente, waarbij de eerste contouren van de scope van deze review de revue zijn gepasseerd, namelijk:
De review heeft betrekking op het granuliet (afkomstig van Graniet Import Benelux) zoals dat is / wordt toegepast in het project «Over de Maas». Het betreft derhalve het materiaal dat een productieproces heeft ondergaan, waarbij het flocculant Ecopure P-1715 is gebruikt.
Op dit moment is een conceptvoorstel voor de review ingediend bij provincie en gemeente. Ik heb afgesproken dat de gemeente hierop in de week van 30 maart zal reageren. Ik informeer uw Kamer uiteraard daarover.
Kunt u de beleidsbrief, die is gestuurd door Inspectie Leefomgeving en Transport aan de Directie Water en Bodem van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, delen met de Kamer, waarin is aangegeven dat in afwachting van het nieuwe normdocument, granuliet onder BRL 9321 kon vallen?
Er is in 2019 geen beleidsbrief gestuurd door de Inspectie Leefomgeving en Transport aan de directie Water en Bodem van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In mijn bijgaande Kamerbrief ga ik in op BRL 9321 in relatie tot granuliet en het standpunt van de ILT.
Zijn er normen voor polyacrylamide of acylamide in bodem, grond- of oppervlaktewater?
Nee, er gelden geen milieukwaliteitseisen voor bodem, grondwater en oppervlaktewater voor genoemde stoffen. Dit betekent dat voor activiteiten waarbij genoemde stoffen in bodem, grondwater of oppervlaktewater worden gebracht, de zorgplichten gelden, die zijn opgenomen in de Wet bodembescherming en de Waterwet. Deze worden zo uitgelegd dat de kwaliteit van bodem, grondwater en oppervlaktewater als gevolg van een activiteit niet mogen verslechteren. Uit alle uitgevoerde onderzoeken blijkt dat dit niet het geval is. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is er getoetst of het toepassen van granuliet met flocculant een risico is voor de normen voor grond- en oppervlaktewater met betrekking tot barium?
De aanwezigheid c.q. het gehalte van barium in granuliet heeft een natuurlijke herkomst en heeft derhalve niets te maken met het gebruik van het flocculant tijdens het productieproces.
Vanuit de Regeling bodemkwaliteit is voor grond met een bariumgehalte van natuurlijke herkomst geen norm of maximaal toegestane waarde van toepassing.
Waarom meent u dat granuliet grond is, terwijl Deltares het Implementatieteam heeft geïnformeerd dat naar hun deskundige mening granuliet geen grond is? Waarom is hier vanaf geweken? Wat is hiermee de status van het Implementatieteam?
Het implementatieteam is een werkgroep met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en overheden. Onderzoeksinstituten, zoals Deltares, zijn hierin niet vertegenwoordigd. In opdracht van Granuliet Import Benelux is door Deltares een onderzoek3. In dit rapport is de discussie rond de vraag of granuliet een bouwstof of grond is niet aan de orde geweest.
Het implementatieteam kan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over uitvoeringsvraagstukken adviseren. De verantwoordelijkheid voor het innemen van een beleidsstandpunt ligt bij de DGWB.
In mijn brief van 5 maart jl. ben ik ingegaan op de overwegingen die aan de herbevestiging in 2019 ten grondslag lagen. Bij de standpuntbepaling in 2019 was een belangrijke factor dat granuliet gedurende de jaren daarvoor bestendig als «grond» was gekwalificeerd. Er waren gezien de definitie voor grond in het Besluit bodemkwaliteit geen zwaarwegende argumenten om daarvan af te wijken.
Waarom wilt u een review? Wat is daar de meerwaarde van?
Hoewel uit de verschillende onderzoeken die zijn gedaan naar de milieuhygiënische eigenschappen van granuliet blijkt dat er geen schadelijke gevolgen voor de leefomgeving zijn en het gebruikte granuliet aan alle eisen van het Besluit Bodemkwaliteit voldoet, blijft er ongerustheid in de omgeving of granuliet geschikt is voor het verondieping van een plas. Om deze ongerustheid weg te nemen zal ik, in overleg met de gemeente en provincie, een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen voor mens en milieu van het gebruik van granuliet in het project Over de Maas.
Erkent u dat als de verondieping bij het project «Over de Maas» is afgerond er inmiddels 75.000 kg polyacrylamide in de grond zit?
Zoals ik heb aangeven in het antwoord op vraag 10 is het gehalte poly-acrylamide in granuliet zeer moeilijk te meten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het toepassen van granuliet met het daarbij gebruikte flocculant geen reden tot zorg geeft. Volgens het bijbehorende Veiligheidsinformatieblad bevat Ecopure P-1715 geen stoffen die na beoordeling als een PBT (persistente, bio accumulerende en toxische)- of zPzB-stof (zeer persistente en bio accumulerend) worden beschouwd. Ook is de uitloging uit het granuliet nagenoeg nihil.
De rapporten en onderzoeken laten zien dat het toegepaste granuliet, inclusief het flocculant/poly-acrylamide, geen risico’s geeft voor mens en milieu.
Om te proberen de zorgen die omwonenden desondanks ervaren weg te nemen, zal er in overleg met de gemeente West Maas en Waal en de provincie Gelderland een review worden uitgevoerd naar de milieukwaliteit van granuliet (incl. het gebruikte flocculant).
Kunt u deze vragen tijdig voor het debat over het bericht dat de top van Rijkswaterstaat betrokken was bij de dump van een half miljoen ton afval in een natuurplas beantwoorden?
Ja.
Geweld en seksuele intimidatie in de trein en op het spoor |
|
Nevin Özütok (GL), Suzanne Kröger (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Politie deelt video van man die geslachtsdeel laat zien in trein», «Ruim 200 meldingen seksuele intimidatie in ov» en «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Heeft u meer inzicht in het aantal incidenten van seksuele intimidatie in de trein en op het perron?
Zoals ik in antwoord op de Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul (beiden PvdA)3 heb aangegeven, zijn er door de vervoerders in 2019 circa 200 incidenten geregistreerd met betrekking tot seksuele intimidatie. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet. De politie heeft op dit moment geen aanvullende cijfers met betrekking tot seksuele intimidatie specifiek in de trein en op het perron.
Worden reizigers in de trein en op de stations voorgelicht over wat ze kunnen doen indien zij worden lastiggevallen? Is er advies aan reizigers? Wat zijn de instructies aan medewerkers om hier zo goed mogelijk mee om te gaan? Is er inzicht in welke situaties (avonden of alleen in een coupé) relatief tot de grootste incidenten leiden?
Er is geen specifiek advies op het gebied van seksuele intimidatie. Vervoerders en ProRail zetten zich wel actief in om ongewenst gedrag te voorkomen. Vervoerders werken daarbij nauw samen met de politie. In zijn algemeenheid informeren vervoerders reizigers in situaties die als onveilig worden beleefd. Zo kunnen reizigers die worden lastig gevallen dat melden via de informatie- en alarmzuilen op stations, de conducteurs en 112. NS richt zich daarnaast op verbeteringen
voor de reiziger, zoals nieuwe treinen met transparante zichtlijnen en camera’s. Daarnaast heeft NS onlangs een proef gehouden met het kunnen melden van incidenten (niet zijnde 112-meldingen) in de trein via een SMS/Whatsapp alert. Aan medewerkers worden geen specifieke instructies gegeven. Zij worden getraind om naar de situatie te handelen. Bij vervoerders is bekend welke situaties tot de grootste incidenten leiden. Dat wordt ook gedeeld met de politie. NS zet op risicolocaties en op late uren extra veiligheid- en servicemedewerkers in.
Is de NS bekend met de aanpak en het beleid van andere buitenlandse en internationale vervoerders met betrekking tot seksuele intimidatie in de trein en op het station, of is er op dit gebied sprake van samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De NS werkt, onder andere op het gebied van veiligheid, nauw samen met buitenlandse en internationale vervoerders. Er vindt ook uitwisseling van kennis tussen vervoerders plaats. NS heeft hierin een voortrekkersrol, maar maakt ook gebruik van de «best practices» van andere vervoerders. Daarnaast is NS lid van het verbond van Europese railvervoerders en het samenwerkingsverband tussen railvervoerders en spoorwegpolitie met 32 leden uit 25 landen. In dit verband worden ontwikkelingen met betrekking tot het voorkomen van incidenten en handelingen bij incidenten – waaronder ook seksuele intimidatie – gevolgd, geïmplementeerd en ontwikkeld.
Gebruikt de NS de kennis en expertise van het landelijk coördinatie Centrum seksueel geweld om het beleid rondom seksuele intimidatie in de trein en op de stations te verbeteren? Werken zij samen met dit centrum om gedegen beleid rondom seksuele intimidatie op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen specifieke samenwerking tussen NS en het Centrum Seksueel Geweld. Als vervoerder heeft NS een belangrijke taak in het borgen van sociale veiligheid. NS werkt nauw samen met andere specialistische organisaties. De kennis van deze organisaties wordt verwerkt in trainingen van NS personeel (toezichthouders en Boa’s). Per situatie wordt een handelingsperspectief geboden. Het thema seksuele intimidatie komt geregeld aan de orde in deze trainingen. Het kennisniveau van de trainers en het eigen kennisinstituut (NS Leercentrum) is op peil. Daarnaast draag NS er zorg voor dat de laatste inzichten in de handelingsperspectieven voor het personeel verwerkt zijn. Voor de NS is hiermee de kennis voldoende gewaarborgd.
Het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld (aanranding en verkrachting. Ook bij de NS is het Centrum Seksueel Geweld goed bekend. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
De uitzending van EenVandaag over biomassa uit de Verenigde Staten |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van EenVandaag gezien, waarin aandacht wordt besteed aan het kappen van bomen, naar verluid bedoeld voor gebruik als biomassa voor de Europese markt?1
Ja.
Kunt u de uitspraken van de directeur van het bedrijf Enviva bevestigen, die aangeeft dat Enviva ook houtpellets naar Nederland exporteert, alwaar ze volgens deze directeur worden gebruikt als vervanging van steenkool?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Kamerstuk 2019D53112) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. Ik kan niet aangeven om welke bedrijven dit gaat, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is.
Klopt het dat er in Nederlandse kolencentrales voor bij- en meestook van biomassa gebruik wordt gemaakt van geïmporteerde houtpellets uit de Verenigde Staten? Zo ja, door welke bedrijven worden deze houtpellets gebruikt, voor welk doel en sinds wanneer? Zo nee, kunt u dit overtuigend aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er door Enviva ook andere delen dan de boomtoppen en restmateriaal gebruikt voor de fabricage van houtpellets bestemd voor de Nederlandse markt? Kunt u aantonen dat er geen hele bomen worden gebruikt voor de productie van houtpellets voor de Nederlandse markt?
Alle houtpellets die in Nederland worden gebruikt voor de gesubsidieerde bijstook van duurzame biomassa moeten voldoen aan onze strenge duurzaamheidscriteria. Bedrijven die hiervan gebruik maken hebben de plicht dit ook aan te kunnen tonen. Wanneer houtpellets aan de duurzaamheidseisen voldoen, kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 404) heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen «hele bomen» zijn, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Deelt u de mening dat biomassa zo lokaal mogelijk moet worden gebruikt en dat het ongewenst is om hele bomen te gebruiken als biomassa voor energieopwekking? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat houtpellets gefabriceerd uit de Verenigde Staten naar Nederland?
Ik vind dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, ongeacht waar deze biomassa vandaan komt. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader voor alle soorten biomassa en alle toepassingen hiervan. Dit duurzaamheidskader beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER komt met een advies hiervoor. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 heb aangegeven, heeft al dan niet deelname van de Verenigde Staten aan Overeenkomst van Parijs geen effect op de duurzaamheidscriteria. Ook wanneer de VS hun deelname aan de Overeenkomst van Parijs beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Bovendien blijven de VS deelnemen aan de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een Nationaal Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten de verplichting om over de emissies van biomassa te rapporteren.
Deelt u de mening dat deelname aan het Parijsakkoord een vereiste moet zijn voor landen vanwaar de Europese Unie biomassa importeert en dat dit onderdeel moet uitmaken van de duurzaamheidscriteria voor biomassa?
Zie antwoord vraag 5.