Het bericht 'Goederenlocomotief blokkeert weg na ontsporing' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Goederenlocomotief blokkeert weg na ontsporing»?1
Ja.
Is de oorzaak van de ontsporing van de goederenlocomotief al bekend? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet en wanneer kunnen we meer informatie verwachten?
Ja. Het blijkt dat de machinist bij het radiografisch en op afstand besturen van de locomotief voor een stootjuk te laat de remming heeft ingezet. Op het bewuste spoor is een afstandssignalering tot het stootjuk aanwezig waarmee de machinist de afstand tot het stootjuk kan bepalen. Deze voorziening is door de machinist echter niet gebruikt/geactiveerd. Dit had tot gevolg dat de locomotief door de snelheid in combinatie met de massa door het stootjuk heen is gereden en is ontspoord. Het is beperkt gebleven tot materiële schade. Er vindt nog nader vervolgonderzoek plaats.
Had deze situatie niet kunnen worden voorkomen, nu vorig jaar (2017) op dit tracé ook een ongeluk is gebeurd en ProRail daarna maatregelen heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Met uw vraag doelt u op de ontsporing van een ketelwagen op 27 november 2017 in een spoorboog nabij de Frankrijkweg in hetzelfde havengebied. Dit betrof een incident van geheel andere aard. Na grondig onderzoek is vastgesteld dat een combinatie van factoren, waaronder verweerde houten dwarsliggers, een rol speelde bij dit incident. Naar aanleiding hiervan heeft ProRail bij vergelijkbare spoorbogen in het land onderzoek gedaan, waarbij nergens vergelijkbare problemen zijn aangetroffen. Op het spoor bij Vlissingen zijn maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Bij het incident van 24 december 2018 speelden geen van deze factoren een rol. ProRail heeft na inspectie vastgesteld dat de spoorinfrastructuur ter plaatse op dit moment goed is onderhouden, in goede conditie is en voldoet aan de norm.
Vindt een evaluatie plaats van dit ongeluk en wordt de effectiviteit van de vorig jaar getroffen maatregelen daarbij betrokken?
Ja. Het incident wordt conform procedure nader onderzocht door de betrokken partijen. Daarbij wordt naar soortgelijke incidenten gekeken om vast te stellen of er specifieke maatregelen dienen te worden genomen.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staan daarbij de vorig jaar getroffen maatregelen los van dit incident.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
De voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een uitgebreide actualisatie geven over de voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. In aanvulling op het rondetafelgesprek over de verzamelwet Brexit dat 5 december jl. met de commissie Europese Zaken van uw Kamer heeft plaatsgevonden, kunt u onderstaande antwoorden als de gevraagde actualisatie beschouwen.
Kunt u aangeven of er externe partijen zijn, zoals bij de douane is gebeurd, die onderzoek hebben gedaan naar de voortgang in de voorbereiding op de brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De NVWA heeft kennisgenomen van het Ernst & Young onderzoek dat de douane heeft laten uitvoeren. De NVWA herkent diverse gelijksoortige aandachtpunten en neemt deze mee in haar verdere voorbereiding. Daarnaast heeft de NVWA een coördinator aangesteld die nogmaals nagaat of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De NVWA zag geen aanleiding om een dergelijk extern onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u een overzicht geven van de op 29 maart 2019 benodigde locaties om controles in het kader van de brexit uit te kunnen voeren? Kan per locatie worden aangegeven wat de stand van zaken is, zoals de huisvesting, inrichting, testdraaien, enzovoorts?
De veterinaire exportkeuringen vinden verspreid in Nederland bij slachthuizen, koel- en vrieshuizen en andere locaties, zoals boerderijen en verzamelplaatsen, plaats. Voor extra exportkeuringen van producten van dierlijke oorsprong als gevolg van de Brexit is geen uitbreiding van huisvesting nodig. Ook zijn de bestaande ICT-systemen geschikt voor de verstrekking van extra certificaten.
De veterinaire importcontroles dienen aan de Europese buitengrens plaats te vinden op inspectieposten aan de buitengrens. Inspectieposten zijn private ondernemingen. De NVWA voert daar keuringen uit, maar is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan. Een inspectiepost dient erkend te zijn door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de garantie gegeven dat aanvragen voor een nieuwe inspectiepost die uiterlijk 15 februari 2019 zijn ingediend, op tijd afgehandeld zijn voor 29 maart 2019. Om de bestaande import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te kunnen continueren zijn namelijk nieuwe inspectieposten nodig. Dit speelt onder andere op de Noordoever van Rotterdam bij twee ferryterminals buiten de huidige buitengrensinspectiepostgebieden. Ook andere lidstaten bereiden aanpassingen van buitengrensinspectiepostengebieden voor.
Op de luchthavens en in de zeehavens zijn de benodigde inspectieposten voor keuringen veelal aanwezig. Bij de bestaande keurpunten lijkt er voldoende ruimte voor de te verwachten extra keuringen als gevolg van de terugtrekking. De opslagcapaciteit voor aangehouden partijen kent wel grenzen. Met het bedrijfsleven worden mogelijkheden verkend om die eventueel te verruimen.
Voor de invoer van levende dieren bestaan er nu inspectieposten op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven. Over het opzetten van een importkeurpunt voor levende dieren in de zeehaven van Rotterdam vinden gesprekken plaats met mogelijk geïnteresseerde ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel fte personeel er op 29 maart 2019 nodig is? Hoeveel fte is hiervan geworven? Hoeveel fte is voldoende opgeleid om haar taken te kunnen uitvoeren?
Het extra aantal medewerkers dat na 29 maart daadwerkelijk nodig is, is met name bij de exportcertificering afhankelijk van de eisen die de Britse overheid stelt. De Britse overheid heeft aangegeven vooralsnog geen aanvullende importeisen te stellen op veterinaire en fytosanitaire goederen, voor zover geen plantenpaspoort is vereist. Hoe lang dat zo blijft is echter onduidelijk. Daarom bereidt de NVWA zich voor op een worst case scenario.
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijk blijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig, waarvan ruwweg een derde voor importcontroles en twee derde voor exportcertificering.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export. De opleiding van de 20 dierenartsen voor de importcontroles is in volle gang en afgerond voor 29 maart. Daarnaast worden dierenartsen geworven en opgeleid voor de exportcertificering. De eerste tranche van 22 doorloopt momenteel de opleiding. Een tweede tranche van 36 niet-Nederlandstalige dierenartsen start met ingang van april 2019 met de taaltraining. Deze dierenartsen zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na het doorlopen van een 18 wekende durende full time opleiding Nederlands en de daarop aansluitende reguliere opleiding. De overige 22 fte aan toezichthoudende dierenartsen moet nog worden geworven. De NVWA is op dit moment ook bezig met de werving van de overige 43 fte (niet-dierenartsen).
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
De NVWA werkt stelselmatig aan het verhogen van de efficiency bij de inzet van dierenartsen. In 2019 kunnen de reeds geruime tijd geleden in gang gezet maatregelen tien tot maximaal twintig fte opleveren. Deze maatregelen nemen niet weg dat de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar kan kampen met een tekort van enkele tientallen dierenartsen. Mocht dit scenario zich aandienen, dan is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening aan bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel extra fte er na de brexit nog geworven gaat worden?
De werving voor 36 dierenartsen is in volle gang. Er zijn ruimschoots voldoende aanmeldingen voor de opleiding die in april start. Daarna zal de werving doorgaan totdat het benodigde aantal medewerkers is behaald.
Op welke manier zijn andere toezichthouders, zoals het Kwaliteits-Controle-Bureau, Naktuinbouw, Nederlandse Algemene Keuringsdienst, Bloembollenkeuringsdienst en het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, betrokken bij de voorbereiding op de brexit?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota 2018 is een eerste inventarisatie gemaakt van de per toezichthouder verwachte impact van een no deal scenario en de eventuele voorbereidingen hierop. Zij bereiden zich nu net als de NVWA voor op het onverhoopte no deal scenario. Dit gebeurt in nauw overleg met mijn departement, de NVWA en het aan hun toezicht onderworpen bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of er een masterplanning beschikbaar is voor de voorbereiding op de brexit door de NVWA? Zo nee, bent u bereid deze alsnog op te stellen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zijn er tussendoelen geformuleerd en voldoet de NVWA aan deze gestelde tussendoelen?
Ja, er is een interne masterplanning met tussendoelen, die steeds verder worden verfijnd, onder meer naar aanleiding van de analyses en simulaties die de komende periode worden uitgevoerd. De NVWA ligt vooralsnog op koers met haar voorbereidingen voor de terugtrekking.
Zijn er locaties waar de NVWA op dit moment nog geen controleactiviteiten uitvoert maar dat na de brexit op 29 maart 2019 wel zal moeten doen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Hoeveel locaties zijn dit en wat is de voortgang met betrekking tot de werkzaamheden die hiervoor verricht moeten worden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Kunt u aangeven of de IT, zowel de hardware als de software, beschikbaar is, getest is, en op 29 maart 2019 voldoende operationeel kan zijn? Zo nee, waar schort het op dit moment nog aan?
De IT-systemen (hardware en software) ondergaan de komende weken een stresstest. Hiermee worden gezien de eerdere voorbereidingen geen problemen verwacht. De vulling van de systemen met eisen, dekkingen en formats vindt de komende weken eveneens plaats. Hierbij moet worden aangemerkt dat dit gebeurt op basis van een voorlopige inschatting van de eisen, dekkingen & formats die de Britse overheid na de terugtrekking mogelijk gaat vereisen.
Een punt van zorg blijft of bedrijven tijdig zorgen dat ze na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) gebruik kunnen maken van de IT-systemen voor import- en exportcontroles, in het bijzonder E-CertNL, eHerkenning en EKS. Het bedrijfsleven is op het belang hiervan via allerlei kanalen geattendeerd, zoals het Brexit-loket, de internetsite van de NVWA, via de keuringsdiensten, brancheverenigingen en tijdens stakeholderbijeenkomsten. Bedrijven die tot het laatste moment wachten met het regelen van hun aansluiting op de overheidssystemen, lopen het risico dat zij pas na de terugtrekking daadwerkelijk van deze systemen gebruik kunnen maken. Het bedrijfsleven wordt hierop de komende weken nogmaals geattendeerd.
Is de NVWA voor haar IT-systemen afhankelijk van andere partijen, lidstaten of Brussel? Zo ja, waarvan en op welke onderdelen?
Nederland moet van diverse typen zendingen melding maken aan Brussel via het systeem Traces. Dat blijft onveranderd. Het VK zal wellicht geen aansluiting op dit systeem en andere systemen meer hebben. Besluitvorming daarover is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en vergt inrichting van een (tijdelijk) andere workflow.
Kunt u aangeven of er een overzicht is gemaakt van de werkzaamheden en of de werkzaamheden op schema lopen zodat op 29 maart 2019 het een en ander operationeel kan zijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder de vragen 4 en 7.
Welke risico’s ziet u ten aanzien van de voortgang?
De voorbereidingen van de NVWA voor de Brexit liggen op schema. Mochten zich zaken voordoen die een grote aanspraak maken op de capaciteit van de NVWA of een van de keuringsdiensten, bijvoorbeeld een grote dierziekteuitbraak of een fytosanitair incident, dan kan dit de voorbereidingen van de terugtrekking beïnvloeden.
Kunt u een actueel overzicht van de beschikbare middelen geven waarin is aangeven welke middelen inmiddels zijn ingezet en/of aanbesteed zijn? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen de NVWA en overige landbouw-gerelateerde keuringsdiensten?
Ik heb voor de aanloopkosten in totaal 14,2 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de NVWA ten behoeve van de Brexit-werkzaamheden. In 2018 is hiervan 2,5 miljoen euro ingezet. Voor de keuringsdiensten (o.a. COKZ, Naktuinbouw en KCB) is in totaal 5 miljoen euro beschikbaar voor aanloopkosten, hiervan is circa 2 miljoen euro in 2018 besteed.
Is er inmiddels voldoende afstemming over de werkvormen met bijvoorbeeld de douane en/of de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, wanneer worden deze afspraken gemaakt?
Er is een constructieve samenwerking met de andere toezichthouders, waarin enkele bestaande afspraken indien relevant voor de Brexit, worden geactualiseerd.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten’ |
|
Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat UNHCR verwacht dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen volgend jaar zal oplopen tot 220.000, terwijl u in uw brief2 aan de Kamer aangeeft geen aanwijzing te hebben voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk?
De schatting van UNHCR dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen zal toenemen van 146.900 in september 2018, tot 221.857 in december 2019, heeft betrekking op het gehele Caribisch gebied, waartoe UNCHR naast het Caribisch deel van het Koninkrijk ook onder andere Trinidad en Tobago, de Dominicaanse Republiek en Guyana rekent. De verwachte toename zal zich volgens UNCHR, op basis van recente migratiepatronen en individuele pull factoren, voornamelijk manifesteren in Guyana en op Trinidad & Tobago. Over een (mogelijke) verwachte toename van Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao verschaft de UNHCR in het betreffende Regional Refugee and Migrant Response Plan for Refugees and Migrants from Venezuela geen cijfermatige gegevens.
Op basis van de betreffende schattingen van UNHCR, die betrekking hebben op het gehele Caribisch gebied, kan ik dus niet concluderen dat er aanwijzingen zijn voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk. De cijfers van de Kustwacht over het gehele jaar 2018 lieten zien dat in totaal 238 personen zijn onderschept. Het ging daarbij om 44 personen bij Aruba, 186 personen bij Curaçao en 8 personen bij Sint Maarten. Dit is een afname ten opzichte van 2017, toen de Kustwacht in totaal 326 personen onderschepte. Hierbij dient wel de kanttekening worden gemaakt dat in 2018 het reguliere verkeer tussen Venezuela en Aruba, Bonaire en Curaçao tot en met 7 april 2018 verstoord was als gevolg van de door de Venezolaanse regering eenzijdig opgeworpen grensblokkade. Overigens onderschepte de Kustwacht in 20193 tot dusverre in totaal 6 personen (allen bij Curaçao).
Klopt het dat de UNHCR-vertegenwoordiger op Curaçao is weggestuurd door de lokale autoriteiten? Wat is daarvoor de reden? Welke gevolgen heeft dit?
Nee. UNCHR heeft aangegeven dat het in maart 2018 uiteindelijk zelf besloot de betreffende vertegenwoordiger over te plaatsen naar Aruba. Navraag bij Curaçao en UNHCR leert dat er geen eenduidige lezing bestaat over de betreffende reden voor dit besluit. UNHCR is op dit moment niet formeel vertegenwoordigd op Curaçao en voert derhalve geen operationele werkzaamheden aldaar.
Hoeveel procent van de Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen wordt op dit moment opgevangen in omliggende landen en hoeveel worden opgevangen door Curaçao en Aruba?
Volgens cijfers van UNHCR zijn er sinds 2014 bijna vierhonderdduizend Venezolaanse asielzoekers in de Caribische regio. Meer dan tweehonderdduizend Venezolanen zochten afgelopen jaar asiel in onder andere Peru, de VS en Brazilië. UNCHR maakt hierbij wel de kanttekening dat veel landen in de regio speciale procedures hebben buiten de gebruikelijke asielregistratie. Zo worden er bijvoorbeeld tijdelijke verblijf- en werkvergunningen voor Venezolanen afgegeven. Het is niet bekend hoeveel procent van de Venezolanen wordt opgevangen in omliggende landen of op Curaçao en Aruba.
Hoe wordt de 5,1 miljoen euro die door het kabinet beschikbaar is gesteld voor regionale hulpverzoeken besteed? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geld ook op de juiste manier en aan de juiste dingen wordt besteed? Is daar toezicht op?
De 5,1 miljoen euro die door het kabinet in 2018 ter beschikking is gesteld, wordt besteed via UNHCR (EUR 0,5 mln.), het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis (EUR 0,6 mln.) en IOM (EUR 4 mln.). Deze internationale organisaties hebben uitvoeringscapaciteit in de diverse landen in de regio rond Venezuela, hebben het overzicht van de hulpbehoeften in de diverse landen en zijn in staat om te bepalen waar de noden en hulpbehoeften het grootst zijn. Het gaat om professionele humanitaire organisaties, waarmee Nederland al lang samenwerkt. De organisaties rapporteren over hoe middelen besteed worden en hoe programma's worden uitgevoerd. Daarnaast nemen medewerkers van het Ministerie van Buitenlands Zaken deel aan missies van de betreffende organisaties.
Hoe staat het specifiek met de gelden die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet als gevolg van een bijstandsverzoek van Curaçao voor vreemdelingendetentie? Hoe houdt Nederland er toezicht op dat deze vreemdelingendetentie voldoet aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaards?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao werkt aan een actieplan om de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit te realiseren. In december 2018 is het eerste onderdeel van dit actieplan – ontwikkeld met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf – door Curaçao met Nederland gedeeld, hetgeen toeziet op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbarakken van het SDKK. Deze werkzaamheden en verbeteringen zijn urgent, gelet op recente ontsnappingen uit de vreemdelingenbarakken. Mede op basis van de druk op de vreemdelingendetentie van Curaçao, een verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao en de betekenisvolle stappen die Curaçao met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf heeft gezet, hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik in december 2018 besloten om 80 procent van de betreffende gelden naar Curaçao over te maken.
Met Curaçao is de afspraak gemaakt dat het medio februari het volledige actieplan dat toeziet op uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingen-detentiecapaciteit op de lange termijn zal delen met Nederland. De Minister van Justitie van Curaçao heeft Nederland in december 2018 beloofd dat Curaçao bij de totstandkoming en de uitvoering van het betreffende actieplan recht zal doen aan de afspraak dat de locatie en het regime van de vreemdelingendetentie dienen te voldoen aan de internationale normen en dat de vreemdelingen toegang hebben tot juridische bijstand en (eventuele) medische zorg. Zodra het volledige actieplan is ontvangen, zullen Nederlandse experts – op verzoek van Curaçao – nagaan in hoeverre dit actieplan voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaarden.
Op welke gebieden geeft Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao? Welke ondersteuning geeft Nederland aan Aruba? Wordt er ook specifieke ondersteuning gegeven in de ontwikkeling en opbouw van een asielprocedure op Aruba en Curaçao? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten op Curaçao en Aruba?
De ondersteuning aan Curaçao en Aruba is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni 2018 een werkbezoek gebracht aan Curaçao en Aruba, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus 2018 tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure van Curaçao.
In november 2018 heeft dit bezoek een vervolg gekregen toen Curaçaose experts een meerdaags bezoek hebben gebracht aan de Nederlandse betrokken diensten. In december hebben experts van Aruba een soortgelijk werkbezoek gebracht aan Nederland. De samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten van Curaçao en Aruba wordt als prettig en constructief ervaren.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van 14 september 2018 van de leden Groothuizen en Diertens, waarin u schrijft dat de artikel 3 EVRM-procedure op Curaçao mogelijk moet worden aangepast?3 Hoe staat het daarmee? Zijn de aanpassingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit in de praktijk ook correct uitgevoerd? Hoe zit dit op Aruba?
De regering van Curaçao heeft de Nederlandse regering op 10 januari jl. op basis van artikel 36 Statuut (onderlinge hulp en bijstand) een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan.
In het ondersteuningsverzoek richt Curaçao zich onder meer op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM beschermingsprocedure, zodat deze in lijn is met de internationale verplichtingen. Het kabinet heeft toegezegd op een positieve en constructieve manier te bezien op welke wijze in alle redelijkheid tegemoet gekomen kan worden aan de verzoeken. In aanvulling op de wederzijdse werkbezoeken in 2018 wordt op dit moment door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezien op welke wijze het technische bijstandsverzoek nader kan worden ingevuld door onder andere het leveren van expertise om de bestaande procedures en de inrichting van versnelde procedures in Curaçao internationaal bestendig te maken. Aruba is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft een asielprocedure ingericht. De Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure.
Welke rol speelt Nederland, gelet op artikel 43 van het Statuut, bij het waarborgen van het fundamentele mensenrecht op non-refoulement? Wat zou Nederland nog meer kunnen doen om te waarborgen dat fundamentele mensenrechten met betrekking tot asielzoekers en vluchtelingen worden nageleefd? Denkt u dat bij een (verdere) verslechtering van de situatie voor asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao in de toekomst een interventie noodzakelijk zal zijn? Hoe monitort u de situatie?
Het recht op non-refoulement is ingevolge de jurisprudentie van het Europees Hof onderdeel van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is een verdrag dat geldt voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Caribische landen. Uit artikel 43, eerste lid, van het Statuut volgt dat elk van de vier autonome landen van het Koninkrijk zelf zorg draagt voor de verwezenlijking van mensenrechtelijke verplichtingen. Het waarborgen van mensenrechten is op grond van artikel 43, tweede lid, een aangelegenheid van het gehele Koninkrijk. Bij de verwezenlijking van mensenrechten kan een land van het Koninkrijk de hulp inroepen van andere landen van het Koninkrijk. Deze stap is op 10 januari 2019 door Curaçao gezet, door een bijstandsverzoek aan Nederland te richten waarin het land ondersteuning vraagt op verschillende onderdelen van de vreemdelingenketen en bij de naleving van internationale verplichtingen. De respons op dit bijstandsverzoek wordt momenteel door het kabinet vormgegeven en biedt de gelegenheid om Curaçao te ondersteunen om het recht op non-refoulement op een adequate manier te beschermen.
Hoeveel asielaanvragen van Venezolanen zijn er in 2016, 2017 en 2018 in Nederland gedaan? Hoeveel daarvan hebben tot inwilliging geleid? Hoeveel zijn afgewezen? Hoeveel zijn nog in behandeling? Is het inwilligingspercentage vergelijkbaar met andere landen? Zo niet, hoe verklaart u dit?
Op basis van welke (landen)informatie wordt door de IND besloten over het al dan niet toekennen van asiel aan Venezolanen? Is deze informatie, naar uw oordeel, voldoende?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bekend met de rapporten van onder andere Amnesty International, het onafhankelijke panel van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Inter-Amerikaanse Commissie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten over mensenrechtenschendingen in Venezuela. In deze rapporten wordt ook melding gemaakt over buitensporig geweld tegen demonstranten en arbitraire detentie. Nederland en de Europese Unie spreken Venezuela hier bilateraal en in multilaterale gremia op aan en roepen op om mensenrechten te respecteren.
Iedere asielaanvraag wordt individueel getoetst door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), daarbij wordt uitgegaan van het relaas van de persoon en gekeken of en zo ja, hoe dit leidt tot vervolging in de zin van het VN Vluchtelingenverdrag dan wel of er bij terugkeer een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM is. De IND maakt daarbij gebruik van een breed scala aan openbare bronnen, bijvoorbeeld de rapporten van het US Department of State, Foreign en Commonwealth Office van het Verenigd Koninkrijk, Immigration en Refugee Board van Canada en diverse rapporten van de VN en andere ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Deze informatie is naar het oordeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid afdoende om de asielrelazen goed te kunnen beoordelen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft nog nooit een ambtsbericht over Venezuela opgesteld. Reden daarvoor is onder meer dat er goede, openbare en complete bronnen zijn die de situatie in Venezuela beschrijven waarmee de asielverzoeken goed afgehandeld kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een ambtsbericht als er in Nederland een hoog aantal asielaanvragen wordt ingediend van personen uit een bepaald land en in de asielaanvragen een bepaalde complexiteit of problemen worden gezien die niet afdoende beschreven zijn in andere openbare bronnen. Voor Venezuela speelt dit op dit moment niet.
Bent u bekend met de landeninformatie dat er in Venezuela op grote schaal mensen arbitrair worden gedetineerd, gemarteld en zelfs standrechtelijk worden geëxecuteerd vanwege hun politieke overtuiging en deelname aan protesten? Van wanneer dateert het laatste ambtsbericht over Venezuela? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een (geactualiseerd) ambtsbericht te laten opstellen gelet op de huidige situatie waarin het land verkeert?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er plannen om een landenrapport op te laten stellen door het European Asylum Support Office (EASO)? Zo nee, waarom niet? Op welke manier is er binnen Europa overleg over de situatie in Venezuela, de mensenrechtensituatie aldaar, en de mogelijk effecten op het aantal asielaanvragen in Europa?
Voor zover het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend heeft EASO vooralsnog geen plannen voor een rapport over Venezuela. In de afweging van EASO worden verschillende factoren meegewogen, waaronder beschikbare budget en prioritering voor het strategisch netwerk. Uit de instroomcijfers van het aantal Venezolaanse asielzoekers binnen de Europese landen blijkt dat het gaat om een beperkt aantal mensen in een beperkt aantal landen. De landen waar de instroom plaats vindt hebben niet aangegeven dat zij van EASO een landenrapport over de situatie of advies over de afdoening van de aanvragen nodig hebben. Daar komt mede bij dat de openbare informatie van diverse bronnen afdoende is voor de behandeling van de asielaanvragen.
De situatie in Venezuela, waaronder de mensenrechtensituatie, wordt met regelmaat besproken in verschillende EU-fora, waaronder de Raadswerkgroep voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in de Raad Buitenlandse Zaken. Dit is terug te zien in de verschillende verklaringen die namens de EU uitgaan en in de EU-interventies tijdens de Mensenrechtenraad in Geneve.
Hoeveel Venezolanen zijn er in 2018 de toegang geweigerd (al dan niet als toerist) tot Nederland en teruggestuurd naar Venezuela, Aruba, Curaçao of andere landen, en waren hieronder kinderen? Worden Venezolanen bij aankomst in Nederland op dit moment geïnformeerd door de KMar en/of IND over hun rechten en de mogelijkheden om asiel aan te vragen? Zo ja, hoe beoordeelt u die praktijk en welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat mensen worden gefnuikt in hun recht om een asielaanvraag te doen?
In 2018 is aan afgerond 90 Venezolanen de toegang geweigerd waarvan minder dan 5 kinderen in de leeftijdscategorie tot en met 10 jaar.
In het kader van het grenscontroleproces controleert de Koninklijke Marechaussee (KMar) of een persoon de toegang kan worden verleend tot Nederland. Als een persoon in dit proces te kennen geeft asiel te willen aanvragen dan zal dit conform de reguliere asielprocedure worden afgehandeld.
De nieuwe prijsverhoging voor tachograafkaarten |
|
Jan de Graaf (CDA), Cem Laçin (SP), Remco Dijkstra (VVD), Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66), Chris Stoffer (SGP), Roy van Aalst (PVV), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorstel om het tarief voor tachograafkaarten opnieuw te verhogen?
Ja.
Hoe waardeert u het voorstel van de producent van tachograafkaarten, Kiwa, om het tarief voor tachograafkaarten in 2019 opnieuw te verhogen, met ruim 5%?1
Het tarief voor de huidige generatie tachograafkaarten is niet verhoogd en blijft op een bedrag van 95 euro per kaart. Voertuigen die vanaf 15 juni 2019 worden geregistreerd moeten voorzien zijn van de tweede generatie digitale tachograaf, de «smart» tachograaf. Daarbij behoren andere, zogenaamde tweede generatie tachograafkaarten. De invoering van deze tachograaf en de aanvullende eisen die, vanuit nieuwe Europese regelgeving, worden gesteld aan het uitgifteproces en de extra functionaliteiten die aan de tachograafkaart worden toegevoegd leiden tot hogere kosten. Daarom is dit tarief bepaald op een hoger bedrag van 100 euro.
Is de veronderstelling juist dat het tarief voor de Nederlandse tachograafkaart substantieel hoger ligt dan de tarieven in omliggende landen? Is de veronderstelling juist dat een tachograafkaart in Duitsland slechts € 40 kost?
Er is een onderscheid in verschillende typen tachograafkaarten, namelijk de bestuurderskaarten, bedrijfskaarten, werkplaatskaarten en controlekaarten. Nederland hanteert hierbij 1 uniform tarief. In het buitenland verschillen deze tarieven van kaart tot kaart en soms zelfs tussen provincies of deelstaten. Op dit moment wordt door een extern bureau een internationale benchmark naar de tarieven in de transportsector uitgevoerd, waarin de tarieven voor de bestuurderskaart en de bedrijfskaart in Nederland worden vergeleken met die in België, Duitsland (Noordrijn-Westfalen), Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Hoe waardeert u het prijsverschil tussen Nederlandse tachograafkaarten en die in omliggende landen?
Een waardering over het prijsverschil met omliggende landen, zal onderdeel uitmaken van de reactie op de eerder genoemde benchmark bij vraag 3. In deze benchmark zal namelijk ook worden gekeken naar de totstandkoming van de tarieven.
Kunt u de uitkomsten van het benchmarkonderzoek naar de kostprijs en verkooptarieven van verschillende verkeer- en vervoervergunningen in verschillende landen naar de Kamer sturen?
Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de uitkomsten.
Kunt u een eerste indicatie geven van de verschillen met betrekking tot tachograafkaarten?
Ik wacht de resultaten van het benchmarkonderzoek af. Zie tevens antwoorden op vragen nrs. 3, 4 en 5.
Waarom is het nieuwe stelsel voor de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa-tarieven voor verkeer en vervoer nog steeds niet definitief ingevoerd, in weerwil van de eerdere inschatting (bij de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat in 2017) dat het nieuwe stelsel per 1 juli 2018 in werking zou treden? Wanneer gaat dit gebeuren?
De laatste jaren is toegewerkt naar een wijziging van het tariefstelsel om het transparanter en eenvoudiger te maken. Dit betreft niet alleen wegvervoer, maar vergunningen voor de diverse modaliteiten (binnenvaart, bus, goederenvervoer, luchtvaart, spoor, taxi, visserij en koopvaardij). Het huidige stelsel werd ontwikkeld door de verschillende voorgangers van de ILT met veel verschillen tussen sectoren. De stelselherziening heeft consequenties voor de vele partijen en sectoren. Ik hecht hierbij aan een zorgvuldig proces en consulatie van alle belanghebbenden. De stelselherziening blijkt helaas complexer en daardoor langer te duren dan eerder voorzien. Ik hoop uw Kamer in de loop van dit jaar te informeren over het nieuwe tarievenstelsel.
Is de veronderstelling juist dat het nieuwe tarievenstelsel zal zorgen voor een sterke daling van het Kiwa-tarief voor tachograafkaarten in verband met het uitgangspunt dat de prijzen kostendekkend moeten zijn en dat geen kruissubsidiëring plaats mag vinden?
Voor de berekening van de tarieven na de stelselherziening is het interdepartementale rapport «Maat houden 2014» het uitgangspunt. Hierin staat opgenomen dat een tarief de werkelijke kosten niet mag overschrijden.
Bent u bereid, mede gelet op de aangenomen motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45), de prijsverhoging op te schorten zolang het nieuwe tarievenstelsel nog niet van kracht is geworden?
Nee, de tarieven voor de tachograafkaarten blijven op de vastgestelde prijs. Met de invoering van het nieuwe stelsel voor de door de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa gehanteerde tarieven voor verkeer en vervoer wordt invulling gegeven aan de uitvoering van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45).
Het bericht dat duizenden mensen illegaal op een vakantiepark op de Veluwe wonen |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meeste mensen die op vakantieparken recreëren en verblijven zich gewoon aan de regels houden? Zo nee, waarom niet?
De meeste mensen die op vakantieparken recreëren zullen dit met goede intenties doen. Er zijn echter ook mensen die doelbewust de regels overtreden.
Deelt u de mening dat de Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 niet de ruimte moet geven aan foute groepen om ondermijnende activiteiten op vakantieparken te ontplooien? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten groepen mensen die op wat voor manier dan ook ondermijnende activiteiten ondernemen aangepakt worden. De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, waar ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC) een belangrijke rol bij spelen.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 zetten we ook in op een gezamenlijke aanpak van ondermijnende activiteiten op vakantieparken. Zo worden er pilots gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken en worden de reeds opgedane ervaringen met bijvoorbeeld de toepassing van het monitoringsinstrument «ondermijning en handhaving» van het RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant verder verspreid. Ook worden de mogelijkheden voor een landelijke voorziening voor een (digitale) nachtregistratie verkend.
Kunt u een kwantitatief overzicht naar de Kamer sturen van vakantieparken waar gewoon gerecreëerd en verbleven wordt, en vakantieparken waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is geen kwantitatief overzicht beschikbaar van vakantieparken waar permanente bewoning plaatsvindt. Het CBS registreerde in 2018 1.536 huisjesterreinen en 2.801 kampeerterreinen. Hoe vakantieparken worden gebruikt wordt echter niet door hen geregistreerd. Ook een kwalitatief overzicht per park naar de mate van permanente bewoning en ondermijnende activiteiten die daar plaatsvinden is niet op landelijk niveau beschikbaar. De ervaring leert dat het ook voor lokale overheden lastig kan zijn om een volledig beeld te verkrijgen van de activiteiten die op parken plaatsvinden.
Zoals ik uw Kamer reeds schreef2, blijkt uit onderzoeken van ZKA Leisure Consultants dat ongeveer een derde van de vakantieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft. Daardoor kan verhuur voor permanente bewoning een aantrekkelijk alternatief kan zijn. Verder blijkt uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants dat op een kleine tien procent van de parken sprake zou zijn van ernstige en een verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u een kwalitatief overzicht per vakantiepark naar de Kamer sturen waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden, zoals u ook heeft gedaan in uw brief met Kamerstuknummer 32 847, nr. 462? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de oplossing voor vakantieparken waar te veel verbleven en illegaal gewoond wordt per gemeente verschilt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken is een lokale afweging en keuze, die per gemeente en per park kan verschillen. Ik verwacht dat partijen daar passend binnen het gebied en met oog voor de vereisten van een goede ruimtelijke ordening een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner.
Deelt u eveneens de mening dat tijdelijke huisvesting een belangrijke oplossing kan zijn voor het tekort aan woningen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke en flexibele huisvesting kan inderdaad een oplossing zijn voor het verlichten van de druk op de woningmarkt. Ik zie dat er steeds meer flexibele woonvormen worden gerealiseerd die speciaal bedoeld zijn voor mensen die snel, betaalbaar en vaak maar tijdelijk een woning nodig hebben. Deze ontwikkeling juich ik toe en stimuleer ik ook middels onderzoek, pilots en de ontwikkeling van instrumenten die op verschillende manieren behulpzaam voor gemeenten kunnen zijn.
Bent u gemeenten aan het ondersteunen om gemeentelijke regels en openbare orde op vakantieparken te handhaven? Zo nee, bent u bereid dat te doen, zoals u dat ook doet binnen het beleidskader voor woonwagenbewoners?
De taken op het gebied van ruimtelijke ordening en het woonbeleid behoren tot de verantwoordelijkheden van lokale overheden. De aanpak van vakantieparken is daarom een lokale afweging en keuze. Lokaal kan ook het beste zicht op de situatie op vakantieparken ontstaan. Uiteraard ondersteun ik gemeenten en provincies bij het maken van hun afwegingen.
Met de actie-agenda vakantieparken heeft de samenwerking en ondersteuning verder vorm gekregen. Zo ondersteun ik provincies en gemeenten onder meer door de ontwikkeling van een informatiefundament bij het verkrijgen van beter inzicht in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek. Daarnaast start ik in samenwerking met Platform31, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving een leerkring voor en met decentrale overheden over vakantieparken met daarin aandacht voor de vijf doelstellingen van de actie-agenda vakantieparken. De leerkring ondersteunt decentrale overheden onder meer bij het opstellen van een regionale/provinciale en integrale visie op vakantieparken en het maken van de vertaalslag hiervan naar de uitvoering. Verder wordt via een aantal pilots met (big) data-analyses meer inzicht verkregen in de ondermijningsproblematiek.
Het bericht ‘Burgemeesters verbolgen over einde aan lintje voor brandweervrijwilligers’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het feit dat burgemeesters verbolgen zijn over het einde aan een Koninklijk lintje voor brandweervrijwilligers?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de Kanselarij der Nederlandse Orden om vanaf 2020 géén koninklijke onderscheiding meer toe te kennen aan brandweervrijwilligers die zich 20 jaar hebben inzet voor een veiliger Nederland?
De Minister van BZK heeft vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het decoratiestelsel ingestemd met de conclusie van het Kapittel voor de Civiele Orden dat het (semi-)automatisch decoreren op basis van langdurige (vrijwillige) dienst niet meer past in het huidige decoratiebeleid. Ik heb begrip voor dit besluit dat na overleg met mij als verantwoordelijke voor het stelsel van de Brandweerzorg is genomen. Er zijn diverse andere erkenningsmogelijkheden voor brandweervrijwilligers.
Is het bericht juist dat de Kanselarij der Nederlandse Orden dit besluit in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en u heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in een tijd waarin het kabinet extra geld vrij maakt voor de versterking van de positie van vrijwilligers bij de brandweer en de politie, een dergelijk besluit is genomen? Zo ja, kunt u dit nader uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een Koninklijk lintje het minste is wat de Nederlandse staat als blijk van erkenning kan terugdoen voor de helden van de vrijwillige brandweer? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan de inzet van brandweervrijwilligers. De brandweerzorg is in grote mate van hen afhankelijk. Er zijn nog diverse andere erkenningsmogelijkheden voor langdurige dienst als brandweervrijwilliger.
Brandweer Nederland heeft eigen onderscheidingen waaronder één voor trouwe dienst. Brandweer Nederland heeft de afgelopen periode in overleg met de Kanselarij der Nederlandse Orden gekeken naar de mogelijkheden om het decoratiestelsel van de Brandweer verder te actualiseren en formeel te laten erkennen. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2019 zijn afgerond. Het geactualiseerde decoratiestelsel van de Brandweer wordt hiermee ook verder in lijn gebracht met de decoratiestelsels van Politie en Defensie.
Daarnaast is er ook een vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid voor vrijwilligers die aaneensluitend over een periode van tien of meer jaren werkzaamheden hebben verricht als vrijwilliger. Dit geldt voor medewerkers van onder andere Politie, Brandweer, Ambulancedienst, Defensie en het Nederlandse Rode Kruis. Het bevoegd gezag dient hiervoor een verzoek in bij de Kanselarij.
Het blijft mogelijk om een brandweervrijwilliger te decoreren met een Koninklijke onderscheiding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet sprake zijn van bijzondere persoonlijke verdiensten.
Heeft u tijdens de totstandkoming van dit besluit overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van de vrijwillige brandweer? Zo ja, wat vinden zij van het besluit? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is door de Kanselier der Nederlandse Orden besproken met Brandweer Nederland, de Raad van Brandweercommandanten en de Stichting Waardering en Erkenning Brandweer. Brandweer Nederland heeft daarop het initiatief genomen tot het actualiseren en laten erkennen van het huidige decoratiestelsel.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Kanselarij der Nederlandse Orden om het besluit tot het stoppen met onderscheiden van leden van de vrijwilligere brandweer, te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Nee. Ik heb begrip voor dit besluit.
Het bericht ‘Meer NS-treinen stranden op hsl’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer NS-treinen stranden op hsl»?1
Ja.
Is het bericht juist dat in oktober 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit? Zo ja, kunt u de toename verklaren?
Het bericht dat in oktober 2018 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit is juist. Ik betreur het dat de reiziger met deze toename van het aantal strandingen is geconfronteerd. Ik heb daarom bij NS aangedrongen op het achterhalen van de oorzaken en het nemen van maatregelen om het aantal strandingen weer snel te laten afnemen.
De recente toename van het aantal treinen dat ongepland tot stilstand komt is volgens NS grotendeels te wijten aan een fout in de noodzakelijke software-update die tussen mei en september 2018 is uitgevoerd. De software-update aan de locomotieven die ingezet worden op de HSL was noodzakelijk, omdat de vergunning van de oude softwareversie bijna verliep. De softwarefout leidde tot een synchronisatieprobleem tussen processoren in het beveiligingssysteem. In elke locomotief, zowel de voorste als achterste, kon afzonderlijk deze softwarefout optreden. Als dit zich voordoet komen de treinen vanwege de veiligheid automatisch tot stilstand.
In december 2018 en de eerste helft van januari 2019 heeft leverancier Bombardier samen met NS een nieuwe software-update uitgevoerd met als doel de softwarefout in de eerder uitgevoerde update te herstellen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat door softwareproblemen in locomotieven het aantal gestrande treinen op de hogesnelheidslijn het afgelopen jaar is toegenomen? Waarom zijn deze problemen door goed testen niet voorkomen en waarom zijn de problemen sinds mei 2018 juist toegenomen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 bevatte de tussen mei en september uitgevoerde noodzakelijke software-update een fout waardoor treinen vanwege de veiligheid tot stilstand konden komen. Er is een uitgebreid protocol voor het testen van nieuwe software en het doorvoeren van software-updates, bij zowel de leverancier als de vervoerder. Dit protocol is ook door de leverancier en vervoerder gevolgd bij de uitvoering van de software-update. Ondanks deze activiteiten is de softwarefout helaas niet tijdens de testfase ontdekt.
Hoeveel procent van alle incidenten die in 2018 hebben plaatsgevonden zullen niet meer voorkomen door de software-update waarmee wordt beoogd strandingen met forse vertragingen of uitval van ritten te voorkomen?
NS verwacht dat door het herstellen van de softwarefout het aantal ongeplande strandingen zal afnemen, maar zekerheid kan nog niet worden gegeven. Dit omdat nog onvoldoende informatie beschikbaar is over de ontwikkeling van het aantal strandingen na de implementatie van de nieuwe software. Op mijn verzoek zal NS hier bovenop zitten. Ik zal uw Kamer dit voorjaar hierover nader informeren.
Dat laat onverlet dat er ook andere oorzaken van strandingen zijn dan de softwarefout. Voor strandingen die een andere oorzaak kennen, bijvoorbeeld spanningsovergangen, worden onder meer maatregelen voorbereid in het kader van het € 60 miljoenpakket waarover ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage HSL-Zuid (september 2018) heb geïnformeerd2.
Wanneer is of wordt deze software-update uitgevoerd?
De software-update is in mei 2018 van start gegaan en is in september 2018 afgerond. De softwareleverancier heeft na het constateren van de fout gewerkt aan een nieuwe versie. De implementatie van deze nieuwe versie is van start gegaan in december 2018 en is in de eerste helft van januari 2019 afgerond.
Wat is de impact van al deze verstoringen op de gestelde kpi’s (kritische proces indicatoren) voor zowel NS als ProRail? Welke zijn dit, waarbij worden de streefwaarden nog wel gehaald en welke gestelde streefwaarden worden voor 2018 niet gehaald?
De verstoringen hebben naar verwachting een negatief effect op de prestatie-afspraken op de HSL. Het betreft de prestatie-indicatoren reizigerspunctualiteit HSL 5 minuten, zitplaatskans in de spits HSLen algemeen klantoordeel HSL.3 De definitieve prestatiecijfers voor 2018 zijn nog niet bekend. NS en ProRail informeren mij hierover volgens afspraak via de jaarverantwoordingen. Volgens NS en ProRail laten voorlopige cijfers zien dat de bodemwaarden van de prestatie-indicatoren op de HSL voor 2018 waarschijnlijk gehaald zijn. De streefwaarden voor deze prestatie-indicatoren gelden voor 2019 en zijn een ambitieniveau waar NS en ProRail naartoe werken. Ik verwacht van NS en ProRail dat zij zich blijven inspannen om de prestaties op de HSL te verbeteren.
Kunt u aangeven of de Eurostar die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
De Eurostar en Thalys treinen zijn van andere leveranciers en maken gebruik van een ander softwareprotocol en andere hardware. Daarom is dit specifieke probleem met de software volgens NS niet opgetreden bij deze treinen.
Kunt u aangeven of de Thalys die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat machinisten onder druk staan op dit traject, waardoor ze zich ziek melden?
Volgens NS is geen sprake van extra uitval van personeel op dit traject. NS begrijpt dat de softwareproblemen mogelijk tot onzekerheid hebben geleid op de werkvloer. Er wordt waar nodig dan ook extra begeleiding aan machinisten aangeboden.
Kunt u aangeven welke trainingen machinisten ontvangen voordat zij op dit traject mogen rijden en in hoeverre zij hierna nog ondersteund worden?
NS geeft aan dat machinisten voordat zij op de HSL mogen rijden, aanvullend op de basisopleiding voor machinisten (gemiddeld 42 weken), een specifieke opleiding met goed gevolg moeten doorlopen. Deze opleiding voor het rijden op de HSL duurt in totaal acht weken en bestaat uit verschillende opleidingsmodules, onder andere over het treinmaterieel, ERTMS en specifieke infrastructurele eigenschappen van de HSL, zoals spanningssluizen en tunnels. Daarnaast zijn diverse toetsmomenten en andere vormen van begeleiding ingericht.
Een van de effectieve maatregelen van NS en ProRail binnen het Verbeterprogramma HSL-Zuid is bijvoorbeeld een helpdesk in het Materieel Besturingscentrum van NS. Hierdoor kunnen machinisten tijdens een stranding of storing contact opnemen met de helpdesk, een ervaren monteur en/of machinist, die bijstand biedt om de trein weer startklaar te maken.
De nieuwe software die ingevoerd is voor de Traxx locomotieven vroeg om andere handelingen voor de machinist. Om dit proces te ondersteunen heeft er een specifieke aanvullende opleiding plaatsgevonden en is ondersteunend materiaal aangeboden.
Kunt u aangeven wat NS sinds het bekend worden van de problematiek ondernomen heeft om de problemen op te lossen? Wanneer denkt u dat de problemen achter de rug zijn?
NS heeft in samenwerking met de leverancier van de treinsoftware, Bombardier, en ketenpartners ProRail, DVIS4 en NMBS en ILT actie ondernomen zodra zij in mei 2018 merkte dat de prestaties naar aanleiding van de software-update achteruit gingen. Hiervoor is vervolgens een oplossing ontwikkeld, waarvoor de goedkeuring op 30 november 2018 is ontvangen van ILT. In de periode van december 2018 tot en met de eerste helft van januari 2019 is de aangepaste software-update geïnstalleerd. Zoals genoemd in antwoord 4 is het nog niet bekend wat het precieze effect daarvan is.
Hoe wordt voorkomen dat de problemen tot eind 2021 blijven voortduren, tegen de achtergrond dat vanaf eind 2021 de nieuwe treinen in gebruik worden genomen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik er bij NS op aangedrongen om maatregelen te nemen om het aantal strandingen weer snel af te laten nemen. De nieuwe intercitytreinen ICNG, die vanaf dienstregelingsjaar 2021 instromen, zorgen naar verwachting voor een verbetering van de prestaties, omdat deze speciaal voor de HSL zijn ontworpen. In algemene zin heb ik u in mijn brief van 27 september jl.5 geïnformeerd over het maatregelenpakket van € 60 miljoen om de prestaties op de HSL verder te verbeteren en de langetermijnvisie van NS en ProRail.
Cijfers van ProRail laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober; welke gevolgen hebben de cijfers van ProRail, die laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober, voor de kpi’s op de hogesnelheidslijn?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Initiatieven voor passend onderwijs |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de ZON-aanpak (Zorg en ONderwijs samen voor de klas), waarmee men een oplossing denkt te formuleren voor de haalbaarheid van passend onderwijs, het verminderen van onderpresteren en het besparen van kosten?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van de ZON-aanpak. Het bieden van passend onderwijs is een kwestie van maatwerk leveren en een domein-overstijgende benadering van onderwijs en zorg kan hieraan bijdragen.
Wat is uw mening over de essentie van de ZON-aanpak, namelijk de samenhang van vier principes: een kleine klas met maximaal 23 leerlingen, leerkracht en zorgprofessional samen in de klas, ouderparticipatie en verantwoording weer op scholen? Hoe staat u ten opzichte van deze principes?
Het is aan het bevoegd gezag of het de ZON-aanpak hanteert. Ik constateer dat veel scholen aandacht hebben voor deze principes in verschillende vormen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan scholen om te experimenteren met de ZON-aanpak? Bent u bereid hierin de ruimte te creëren om de claims achter deze aanpak, zoals onder meer het verminderen van de aanspraak op jeugdzorg en de afname van het aantal thuiszitters in de praktijk te testen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het staat het bevoegd gezag vrij om zelf de methode te hanteren die het prefereert, mits deze in lijn is met de huidige wet- en regelgeving. Het huidig juridisch onderwijskader, biedt ruimte om de principes van de ZON-aanpak te hanteren.
Zoals aangegeven in de onderwijs-zorgbrief2 werken Minister de Jonge en ik onderwijs-zorgarrangementen uit waarin wij bekijken of de huidige onderwijs- en zorgkaders genoeg ruimte en duidelijkheid bevatten voor het bieden van maatwerk aan kinderen met een sterke ondersteuningsbehoefte van onderwijs en/of zorg. Hiermee willen wij dit vraagstuk fundamenteel benaderen, in plaats van slechts meer experimenteerruime te bieden. Uw Kamer zal naar verwachting bij de Voortgangsrapportage Passend Onderwijs (juni 2019) op de hoogte worden gesteld van de vorderingen omtrent deze arrangementen.
Erkent u dat er ook kinderen zijn waarvoor (tijdelijk) een andere locatie dan school nodig is? Welke oplossing biedt u hierin zodat passend onderwijs voor ieder kind mogelijk is?
Er zijn diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie dan school te volgen. Zo kan er afgeweken worden van de voorgeschreven onderwijstijd middels de Variawet3 en is de reikwijdte van deze wet vanaf 01/08/2018 zelfs verbreed en vereenvoudigd. Ook omtrent onderwijs aan zieke leerlingen bestaat een breed scala aan mogelijkheden om onderwijs op een andere locatie te volgen, bijvoorbeeld in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Leerlingen kunnen tevens in aanmerking komen om tijdelijk geplaatst te worden bij een Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) indien hun ondersteuningsbehoefte daar om vraagt. Tevens kan een deel van het onderwijsprogramma op een andere locatie worden gevolgd dan school. Voor initiatieven (bijvoorbeeld een zorgboerderij) is het ook mogelijk om een nevenvestiging van een school te worden. Tot slot werk ik aan een wetsvoorstel om het mogelijk te maken tijdelijk onderwijs op een particuliere onderwijsinstelling te volgen indien er geen dekkend regionaal aanbod is. Of er hiernaast nog meer ruimte nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen.
De essentie is te komen tot een passend aanbod dat kan bestaan uit een combinatie van onderwijs, ondersteuning, jeugdhulp en zorg. De ondersteuningsbehoefte van het kind staat hierbij altijd centraal. Het is van primair belang dat de ondersteuning van goede kwaliteit is en dat dit gewaarborgd kan worden.
Bent u bekend met nieuwe initiatieven van onderwijs-zorg combinaties, zoals Linawijs? Bent u bereid om voor deze en vergelijkbare initiatieven experimenteerruimte te bieden, inclusief de benodigde randvoorwaarden? Bent u bereid om het kwalitatieve onderzoek hiervan te ondersteunen?2
Ja, hier ben ik mee bekend. Samen met het Ministerie van VWS wordt een onderzoek uitgevoerd naar onder andere nut en noodzaak van de initiatieven en gaan wij bekijken of aanpassing van de onderwijs- en zorgkaders nodig zijn. Dit kwalitatieve onderzoek wordt momenteel aanbesteed en zal spoedig van start gaan en voor de zomer van 2019 zijn afgerond. De beleidsconclusies aangaande deze initiatieven nemen wij mee bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen. Dan zullen de Minister van VWS en ik dus ook conclusies trekken over eventuele extra experimenteerruimte en de bijbehorende randvoorwaarden.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Passend onderwijs van 31 januari 2019 beantwoorden?
Nee, zie uitstelbrief5.
Uitbreiding regeling Gratis VOG |
|
Michel Rog (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat overblijfvrijwilligers in het onderwijs die wettelijk verplicht zijn een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen geen gebruik kunnen maken van de regeling Gratis VOG?1
Medewerkers die verbonden zijn aan een onderwijsinstelling dienen in het bezit te zijn van een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG). De VOG is in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs wettelijk verplicht voor onder andere leraren, directieleden, (con-)rectoren, leraren/ onderwijsassistenten in opleiding. Voor overblijfmedewerkers in het primair onderwijs is de VOG ook wettelijk verplicht. Vrijwilligers die werken binnen de kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties, vallen, indien zij vaker dan een half uur per drie maanden actief zijn op eenzelfde locatie, vanwege hun structurele aanwezigheid ook onder de geldige VOG plicht. Dit is neergelegd in de Wet kinderopvang en valt daarmee onder het systeem van verplichte continue screening. Organisaties zijn wettelijk verplicht hen te registreren in het Personenregister kinderopvang voor continue screening.2
De Regeling Gratis VOG voor vrijwilligers (hierna: de Regeling) is niet bedoeld voor vrijwilligers van organisaties die al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen. De meeste vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO of als gastouder zijn al verplicht een VOG aan te vragen. Dergelijke vrijwilligers kunnen dus niet gebruik maken van de Regeling. Alleen vrijwilligers van organisaties die niet al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen, zoals hulpouders op scholen, kunnen deelnemen aan de Regeling. Ik heb hiervoor gekozen, omdat het voornaamste doel van de Regeling is te stimuleren dat organisaties voldoende aandacht hebben voor risico’s op grensoverschrijdend gedrag en hier maatregelen voor nemen. Indien sprake is van een verplichting is geen sprake meer van een te stimuleren vrijwillige keuze.
Wanneer moet een overblijfvrijwilliger wettelijk verplicht een VOG aanvragen? Wat zijn daarvoor de criteria?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de grootste groep vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO en gastouders door deze voorwaarde niet onder de regeling Gratis VOG vallen? Zo ja, wat zijn hiervoor de beweegredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de verplichte regeling te scherp is waardoor bijna iedereen die met regelmaat vrijwilligerswerk verricht eronder valt en hierdoor slechts een marginale groep organisaties voor haar incidentele vrijwilligers aansluiting kan vinden bij de regeling Gratis VOG? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de meeste vrijwilligers geldt immers geen wettelijke VOG verplichting. Organisaties waar deze vrijwilligers actief zijn, kunnen zich aanmelden voor de Regeling, mits deze vrijwilligers werken met kwetsbare personen en mits zij een actief en gedegen preventie- en integriteitbeleid hanteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat er steeds meer scholen, kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties zijn die ook onder de regeling willen vallen?
Ik heb vernomen dat er onder andere bij vrijwilligerskoepel NOV vragen zijn binnengekomen van scholen, kinderopvang en BSO’s. Dit betroffen vragen over of – en zo ja onder welke voorwaarden – zij gebruik kunnen maken van de Regeling.
Ziet u ruimte om het merendeel van de bovengenoemde sector toch mee te laten profiteren van de regeling Gratis VOG? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is hier budget voor, hoeveel zou een uitbreiding van de regeling Gratis VOG kosten en op welke termijn kan deze aanpassing doorgevoerd worden?
Nee, deze ruimte zie ik niet. Zoals ik heb toegelicht in mijn beantwoording op vraag 3, ben ik van mening dat indien sprake is van een rechtsplicht, geen gebruik gemaakt kan worden van de Regeling.
Hoeveel aanvragen voor een Gratis VOG zijn er sinds de uitbreiding van deze regeling gedaan? Is dit aantal conform de verwachtingen?
In november en december 2018 zijn in totaal ca. 20.000 aanvragen ingediend bij Justis. Dit is bij benadering conform de verwachtingen.
Op welke wijze is er naar organisaties gecommuniceerd over de verruiming van de regeling Gratis VOG? Hoe gaat u de komende tijd deze communicatie verbeteren om de bekendheid van de verruiming van de regeling verder uit te breiden?
Op 1 november jl. is een persbericht uitgegaan om organisaties te informeren over de nieuwe regeling Gratis VOG. Tevens brengen de koepelorganisaties (NOV, NOC*NSF en CIO) hun achterban op diverse manieren op de hoogte van de regeling Gratis VOG en de verruiming die per 1 november 2018 gerealiseerd is.
In 2019 zal de communicatie van de koepelorganisaties geïntensiveerd worden en wordt tevens actief contact gelegd met gemeenten en sectoren die voor 1 november 2018 nog geen gebruik konden maken van de regeling. Dit jaar zal tevens een landelijke pool van experts beschikbaar komen, die kunnen helpen bij het opstellen en implementeren van het beleid bij organisaties.
Het bericht 'Konijnenfokkers bedreigd: ‘Ik ben bang voor een kogel door mijn raam'' |
|
Helma Lodders (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag «Konijnenfokkers bedreigd: Ik ben bang voor een kogel door mijn raam»?1
Ja.
Hoeveel konijndierhouders hebben we in Nederland en klopt het geschetste beeld dat het aantal overtredingen relatief laag is?
Voorlopige cijfers over 2018 van het CBS geven aan dat er in Nederland 50 bedrijven zijn waar konijnen commercieel worden gehouden.
In de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn bij 54 bedrijven met vleeskonijnen inspecties uitgevoerd. Op 9 bedrijven waren tijdens de inspectie geen dieren aanwezig. Bij 15 van de resterende 45 inspecties zijn overtredingen geconstateerd. De afwezigheid van knaagmateriaal is als overtreding het vaakst geconstateerd. Andere voorbeelden van geconstateerde overtredingen zijn te lage lichtintensiteit, uitstekende (scherpe) delen of het ontbreken van plateaus. De geconstateerde overtredingen zijn in het interventiebeleid van de NVWA niet geclassificeerd als ernstige overtredingen en ze zijn opgevolgd met een mondelinge of schriftelijke waarschuwing.
Bent u bekend met de signalen dat naast de konijndierhouders ook pelsdierhouders en varkenshouders met de dood worden bedreigd? Wat vindt u van deze signalen?
Het is mij bekend dat demonstranten actie voeren tegen de konijnenhouderij. Ik heb signalen ontvangen dat daarbij haatzaaiende teksten, doodsverwensingen en bedreigende taal worden gebruikt.
Ook heb ik signalen ontvangen dat varkenshouders met doodsbedreigingen te maken hebben. Het is mij niet bekend dat er recent doodsbedreigingen zijn geuit aan het adres van pelsdierhouders. Het uiten van (doods)bedreigingen, in welke context dan ook, vind ik absoluut ontoelaatbaar en veroordeel ik ten zeerste.
Deelt u de mening dat veehouders (zowel voor commercieel gebruik als niet commercieel gebruik) goed voor hun dieren moeten zorgen maar dat iedere vorm van bedreiging onacceptabel is?
Ja. Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het plenaire debat dieren in de veehouderij 24 januari jl. zijn er verschillende mogelijkheden om mistanden aan te kaarten en vind ik bedreigingen op geen enkele manier te rechtvaardigen.
Wat vindt u van de doodsbedreigingen aan het adres van de dierhouders die op een legale en eerlijke manier hun veehouderij runnen?
Doodsbedreigingen vind ik altijd onacceptabel en veroordeel ik ten zeerste. Dergelijke bedreigingen hebben een grote impact op betrokkenen. Bedreigingen leiden tot een gevoel van onveiligheid in huis, op het bedrijf en op straat en hebben daardoor grote invloed op het persoonlijk leven van de dierhouders. Ik vind het onacceptabel dat dierhouders in dit soort situaties terechtkomen en met dergelijke gecoördineerde acties geconfronteerd worden.
Welke maatregelen worden er op nationaal en regionaal niveau genomen teneinde dierhouders die worden geconfronteerd met dergelijke bedreigingen, vernieling en intimidatie veiligheid te bieden?
Bij elke bedreiging is het van belang dat aangifte wordt gedaan. Aangiftes bij de politie worden daar waar nodig bekeken met het oog op de aanpak van extremisme en de benodigde urgentie die daarbij hoort. Het lokale gezag draagt in het algemeen zorg voor de veiligheid en het welzijn van haar burgers. Het lokale gezag beoordeelt in hoeverre de persoon en/of zijn werkgever in staat is weerstand te bieden aan de dreiging. Indien nodig, treft zij aanvullende beveiligingsmaatregelen. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
Op landelijk niveau zijn de AIVD, politie en NCTV alert op de ontwikkelingen rondom het dierenrechtenextremisme en delen het dreigingsbeeld op hoofdlijnen met betrokken veiligheidspartners.
Kunt u een overzicht maken van het aantal aangiften van bedreiging, inbraak en andere wetsovertredingen aan het adres van dierhouders in de afgelopen vijf jaar?
De politie registreert niet specifiek op het beroep van slachtoffers en heeft hierover dan ook geen cijfers beschikbaar.
Kunt u in dit overzicht ook aangeven in hoeveel gevallen aangifte heeft geleid tot, en zo ja welke, rechterlijke uitspraak?
Het aantal aangiften van bedreiging, inbraak en andere wetsovertredingen aan het adres van dierhouders wordt, evenals het aantal aangiften, niet als zodanig geregistreerd. Hierover heb ik dan ook geen cijfers beschikbaar.
Hoe verklaart u het gevoel van dierhouders dat politie en justitie maar in beperkte mate optreden tegen dierenactivisten die willens en wetens een hardwerkende ondernemer intimideren, bedreigen en in sommige gevallen eigendommen van de veehouder vernielen en dieren de dood in jagen?
Dat er zorgen leven over dierenrechtenextremisme bij de konijnenhouders is mij duidelijk. Die zorgen neem ik uiteraard serieus. Het uiten van (doods)bedreigingen of het vernielen van eigendommen vind ik, in welke context dan ook, volstrekt ontoelaatbaar. De signalen dat politie en justitie in beperkte mate optreden herken ik niet. Als aangifte wordt gedaan van bedreiging of vernieling nemen de politie en het gezag dit serieus. Aangiftes bij de politie worden daar waar nodig bekeken met het oog op de aanpak van extremisme en de benodigde urgentie die daarbij hoort. Als de dreiging te groot wordt, maken het bevoegd gezag en de politie afspraken over eventuele beveiligingsmaatregelen.
Deelt u de mening dat dergelijke acties niet meer vallen onder de categorie activisme, maar onder de categorie extremisme? Zo ja, wat betekent dit voor de strafmaat?
Wanneer personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen, is er sprake van extremisme. Of daarvan sprake is, zal in die gevallen waar aangifte is gedaan, moeten blijken uit strafrechtelijk onderzoek. Activisme is niet strafbaar.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De repressie tegen Nicaraguaanse NGO’s |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de recente beslissing van de regering van Nicaragua en het Nicaraguaanse parlement om belangrijke Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder de belangrijkste mensenrechten-waakhond CENIDH, te verbieden en hun bezittingen te confisqueren?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de zorgelijke beslissing van de Nicaraguaanse overheid om de rechtspersoonlijkheid van verscheidene NGO’s in Nicaragua te ontnemen, waaronder het Centro Nicaragüense de Derechos Humanos (CENIDH). Goederen van de NGO’s in kwestie zijn in beslag genomen en sommige rekeningen zijn bevroren. Bij de confiscatie van de goederen zijn inderdaad ook computers, apparatuur en documenten van de NGO’s meegenomen. Ook het onafhankelijke nieuwsmedium Confidencial is binnengevallen door de politie, voor zover bekend zonder enige juridische basis. Deze gebeurtenissen zijn zeer zorgelijk en getuigen van verdere repressie in Nicaragua en van een onveilig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, voor de onafhankelijke pers en voor de bevolking.
Bent u op de hoogte van politie-invallen bij NGO’s die niet verboden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er bij die invallen documenten en computers zijn mee genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over een overzicht van door de repressie getroffen organisaties en de manier waarop zij getroffen zijn? Zijn er goederen of fondsen in beslag genomen die met Nederlandse steun zijn aangeschaft om programma’s voor mensenrechten en ontwikkeling uit te voeren?
Wij zijn op de hoogte welke organisaties in Nicaragua zijn getroffen. Er zijn inderdaad – in beperkte mate – door Nederland gefinancierde goederen in beslag genomen en fondsen bevroren.
Gaat u er bij de Nicaraguaanse autoriteiten op aandringen om de confiscatie van Nederlandse en andere fondsen ongedaan te maken?
Nederland speelt sinds de start van de crisis in april jl. een actieve rol in EU-verband. Op 15 december jl. veroordeelde de EU, mede op Nederlands initiatief, in een verklaring de repressieve maatregelen van de Nicaraguaanse autoriteiten als een stap die de rechtsstaat en de bescherming van burgerrechten en mensenrechten verder ondermijnd. De EU-delegatie in Nicaragua heeft tevens een démarche uitgevoerd waarin dezelfde zorgen zijn geuit. Om de EU-boodschap kracht bij te zetten, is deze kwestie ook door Nederland aangekaart in een gesprek met de Nicaraguaanse ambassadeur. De volgende stap in EU-verband waar Nederland zich voor inzet zijn zeer kritische Raadsconclusies.
Daarnaast heeft Nederland zich aangesloten bij een verklaring van de donoren van Lifeline, een project uitgevoerd door een consortium van NGO’s waaronder Freedom House en CIVICUS gericht op het verlenen van noodhulp aan maatschappelijke organisaties in nood. Nederland zal de situatie nauwlettend blijven volgen en waar mogelijk zich, onder meer in EU-verband, blijven uitspreken tegen onderdrukking in Nicaragua.
Welke verdere stappen onderneemt u om de repressie tegen NGO’s in Nicaragua bij de autoriteiten aan de kaak te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij het mediahuis Confidencial, die onder andere via Nederlandse NGO’s gesteund wordt, de politie zonder geldig huiszoekingsbevel is binnengevallen en spullen in beslag heeft genomen? Wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit voor de persvrijheid in Nicaragua?
Zie antwoord vragen 1, 2, 3 en 8.
Deelt u de zorgen dat de recent aangenomen wet 977 onder het mom van antiterrorisme wordt misbruikt voor politieke onderdrukking van het maatschappelijk middenveld?
Die zorgen worden gedeeld. Het maatschappelijke middenveld wordt onmiskenbaar onder druk gezet met bovengenoemde maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de wetgeving voor arrestaties en vervolging van studentenleiders en andere leiders van sociale bewegingen die kritisch zijn op de regering, journalisten en mensenrechtenverdedigers. Ook is deze wetgeving gebruikt voor de recente maatregelen tegen NGO’s, waaronder ontbinding van CENIDH en het in beslag nemen van kantoor en materiaal van Confidencial.
Het bericht ‘Vliegveld Londen-Gatwick gesaboteerd met drones’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vliegveld Londen-Gatwick gesaboteerd met drones»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie die zich op het vliegveld Londen-Gatwick op het moment van schrijven nog steeds afspeelt?
Ik vond het een zorgelijke situatie.
Deelt u de mening dat dit soort situaties enorme financiële gevolgen hebben?
Ja, die mening deel ik.
Zijn er aanwijzingen dat dezelfde situatie zich in Nederland voor kan doen?
Het vliegen van een drone in de nabijheid van een luchthaven is in Nederland verboden. Het is desondanks mogelijk dat iemand moedwillig dit verbod overtreedt en toch met een drone in de buurt van een luchthaven gaat vliegen. Er zijn in Nederland technieken voorhanden om ongewenste drones uit de lucht te halen.
Zo ja, hoe bent u van plan hiertegen op te treden?
Momenteel wordt door de politie al handhavend opgetreden tegen dronepiloten die met een drone te dicht in de buurt van een luchthaven vliegen.
De aankomende Europese regelgeving voor drones voorziet in de verplichting voor alle operators om zich te registreren als zij een drone zwaarder dan 250 gram willen vliegen. Daarnaast hebben deze drones de verplichting om een identificatiesignaal uit te zenden, zodat handhavingsdiensten zoals de politie de eigenaar eenvoudig kan achterhalen. Deze regelgeving zal naar verwachting in juni 2019 gepubliceerd worden.
De regelgeving voorziet ook in de verplichting om elektronische hulpmiddelen zoals geofencing aan boord van de drone te hebben, zodat de drone in principe niet in het gebied rond een luchthaven kan vliegen. Daarnaast voer ik ieder jaar een campagne waarin ik de veiligheidsregels opnieuw duidelijk maak en de dronevliegers bewust wil maken van de risico’s die het vliegen met drones met zich mee kunnen brengen. Een belangrijk punt hierin is het verbod om met je drone in buurt van luchthavens en het bemande luchtverkeer te vliegen.
Zijn er preventiemaatregelen genomen om dit soort situaties in Nederland te voorkomen?
Momenteel wordt al gehandhaafd op het verbod om in de buurt van luchthavens te vliegen. Zoals eerder aangegeven zijn er in Nederland technieken voorhanden om ongewenste drones uit de lucht te halen. Ik ga op korte termijn in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de verschillende luchthavens om te bezien of er nog aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
Een publicatie van Instituut Clingendael over het Israëlisch-Palestijns con?ict |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Wie wind zaait, zal storm oogsten: bezetting en de staat Israël» van Instituut Clingendael?1
Ja.
Kunt u ingaan op elk van de vier genoemde «serieuze tekortkomingen» die de publicatie herkent in het Nederlandse beleid, te weten dat 1) er geen sprake meer is van gelijke verantwoordelijkheid tussen de conflictpartijen; 2) beide «staten» hun bevolking slechts ten dele vertegenwoordigen; 3) het werken op deelonderwerpen terwijl de bredere vredesonderhandelingen op slot zitten de status quo versterkt en daarmee Nederland quasi medeplichtig maakt aan voortzetting van de bezetting en 4) Israël het internationaal recht al decennia met de voeten treedt zonder dat landen als Nederland hier enige consequentie van betekenis aan verbinden? Bent u het eens met deze bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twee aanbevelingen (beleidsaccenten) in de publicatie, te weten het grootschalig ondersteunen van inspraak en tegenspraak in Israël en Palestina en het opzetten van een permanente internationale conferentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet maakt zich zorgen over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Om duurzame resultaten te behalen is het van belang dat mensenrechtenorganisaties draagvlak hebben en de ruimte behouden om hun boodschap uit te dragen. Het ondersteunen van inspraak en tegenspraak in de Palestijnse Gebieden en Israël is reeds een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op het Midden-Oosten Vredesproces en zal dat blijven. Hierbij wordt nauw opgetrokken met gelijkgezinde partners.
Het kabinet is er niet van overtuigd dat de oprichting van een apart forum voor de handhaving van mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden – zoals in de publicatie wordt aanbevolen – voldoende toegevoegde waarde heeft. Er bestaan reeds voldoende mogelijkheden binnen de bestaande mechanismen, zoals de VN Veiligheidsraad, Algemene Vergadering en Mensenrechtenraad, waar aspecten van het conflict aan de orde komen. Het kabinet is om die reden geen voorstander van het oprichten van nieuwe fora of mechanismen. Bovendien staat dit haaks op de inzet van het kabinet om disproportionele aandacht voor de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden tegen te gaan.
Deelt u de conclusies in de publicatie dat radicaal omdenken noodzakelijk is en dat de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem illegaal en immoreel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Het radicale omdenken waar in de publicatie over wordt gesproken heeft betrekking op een focus op handhaving van de mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 3.
Tevens betreft het een reactie op wat Clingendael «de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem» noemt. Hiervoor verwijs ik u graag naar de laatste alinea van het antwoord op vraag 2.
Promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van Karen Geertsema?1
Ja. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het onderzoek betrekking heeft op de rechterlijke toets in de asielprocedure van 2001 tot 2015 en dat die toets sindsdien indringender is. Het proefschrift (blz.2 stelt hieromtrent dat de effecten van de huidige lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas en de rechterlijke toetsing daarvan ten tijde van het afsluiten van het onderzoek nog onvoldoende duidelijk waren en dat die effecten daarom buiten het bestek van het proefschrift vallen.
Is de terughoudende toetsing die de rechter in asielzaken betracht in overeenstemming met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat een volledig ex nunc onderzoek voorschrijft? Deelt u de mening dat dit principe ook in de Nederlandse asielprocedure zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Is de Nederlandse praktijk sinds 2015 wel in overeenstemming met het Unierecht?
Ja. Het principe van een volledig en ex nunc onderzoek geldt in de Nederlandse asielprocedure. Artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de tekst van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet is gevolgd, schrijft voor dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming omvat.
Het invullen van deze verplichting is mede een verantwoordelijkheid van de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 De Afdeling heeft in uitspraken van 13 april 20164 overwogen dat als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn, de intensiteit van de rechterlijke toetsing van het oordeel over de geloofwaardigheid van asielrelazen indringender is dan voorheen. Deze indringender toetsing is in overeenstemming met de opzet en doelstelling van de Procedurerichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel waarborgt dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt, aldus de Afdeling.
De Nederlandse praktijk is in ieder geval sinds 2015 naar mijn oordeel in overeenstemming met het Unierecht.
Bent u van mening dat alleen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat is de geloofwaardigheid van een asielverzoek te beoordelen en de rechter niet? Zo ja, waarom kan de rechter dat niet? Acht u dit een wenselijke situatie vanuit het oogpunt van rechtsbescherming?
Nee. Een dergelijke opvatting vloeit overigens ook niet uit de jurisprudentie van de Afdeling voort. De intensiteit van de rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas is indringender dan vóór de inwerkingtreding van de artikelen 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn en 83a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegelijkertijd blijft een zekere rechterlijke terughoudendheid op sommige onderdelen van de toetsing van zijn standpunt over een asielrelaas onvermijdelijk maar ook gepast, omdat de IND over specifieke kennis beschikt en meer onderzoeksmiddelen en vergelijkingsmateriaal heeft dan de bestuursrechter, ook met betrekking tot inwilligende beschikkingen.5 Daarbij is uiteraard wel van belang dat de IND middels een gedegen motivering voor de rechter inzichtelijk maakt hoe het oordeel omtrent de inwilligbaarheid van de aanvraag tot stand is gekomen. De rechter hoeft echter niet ambtshalve alle feiten en beoordelingen van de IND zoals deze zijn opgenomen in het dossier te toetsen. Dit zou ook de taak van de rechter praktisch te zeer belasten en zou weinig zinvol zijn wanneer reeds op grond van de beschikking zelf kan worden geconstateerd dat er sprake is van een zorgvuldige en goed gemotiveerde afwijzing.6
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat: «bij de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas de feitenvaststellende en de feitenkwalificerende fase elkaar overlappen. Aangezien de asielaanvrager pas tijdens het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag wordt geconfronteerd met de aspecten van de aanvraag die niet geloofwaardig zijn, of waarover nader bewijs had moeten worden overgelegd om de gestelde feiten aannemelijk te maken, vindt kwalificatie van de feiten al tijdens de vaststellende fase plaats. Dit is problematisch, omdat de aard van de norm vraagt om een intensieve toetsing van de feitenkwalificatie. Bovendien laat het jurisprudentieonderzoek zien dat de individuele beslisambtenaar veel vrijheid geniet bij de vaststelling en beoordeling van de feiten waarvan bij een terughoudende toetsing nauwelijks controle plaatsvindt»?2 Zo nee, waarom niet? Kan de feitenkwalificatie op deze manier eigenlijk wel getoetst worden?
Nee, die conclusie van het onderzoek deel ik niet. De bestendige uitvoeringspraktijk van de IND is, ook blijkens de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire (hoofdstuk C1/4) en de openbare werkinstructie 2014/10, dat de feitenvaststellende fase en de feitenkwalificerende fase achtereenvolgens plaatsvinden. Dat deze fasen worden doorlopen zowel tijdens de voorbereiding van het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag als tijdens het nemen van de beslissing op de aanvraag doet daaraan niet af. Het uitbrengen van een voornemen stelt de vreemdeling bovendien in staat om voorafgaand aan het nemen van het besluit op de aanvraag zijn zienswijze te geven zowel ten aanzien van de feitenvaststelling als de kwalificatie van de feiten. Van een situatie van nauwelijks controle bij een terughoudende toetsing was en is geen sprake. Door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 is de intensiteit van rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas, dat voorheen terughoudend werd getoetst, toegenomen. Een zekere rechterlijke terughoudendheid bij toetsing van de geloofwaardigheid van de verklaringen en vermoedens van een vreemdeling die niet met bewijs zijn gestaafd blijft echter aangewezen en is blijkens de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 in overeenstemming met het Unierecht en het EVRM.
Bent u het eens met deze conclusie van het onderzoek: «De rol van het algemeen belang is voor het migratierecht anders dan voor andere delen van het bestuursrecht, zeker als de bewindspersoon een restrictief migratiebeleid nastreeft. Het gevaar is dan dat het belang van een efficiënt migratiebeleid zich vertaalt in procesrechtelijke regels die verwezenlijking van de materiële norm, namelijk «asielrechtelijke bescherming», bemoeilijkt in plaats van faciliteert. Dit schuurt met het Unierechtelijke vereiste van een objectief en onpartijdig onderzoek»?3 Zo nee, waarom niet?
Het algemeen belang voor het migratiebeleid en het migratierecht is enerzijds om de migratie naar Nederland – voor zover mogelijk – te reguleren en de gevolgen van deze migratie voor de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk beheersbaar te houden, en anderzijds om te zorgen dat zij die wel bescherming behoeven die bescherming daadwerkelijk krijgen. Op het gebied van het migratiebeleid en het migratierecht in asielzaken zijn en blijven zowel procedureel als materieel de internationale verplichtingen, waaronder het Unierecht en het EVRM, bepalend. Bedoelde conclusie miskent ook dat de in het nationale migratierecht neergelegde procesrechtelijke regels nagenoeg alle afkomstig zijn uit de Procedurerichtlijn.
Dat voor andere delen van het bestuursrecht dan het migratierecht het algemeen belang anders is, wordt in het onderzoek nauwelijks onderbouwd met een vergelijking van het migratierecht en die andere delen van het bestuursrecht. Ik ben van mening dat de conclusie van het onderzoek tekort doet aan het migratiebeleid en het migratierecht en deel de conclusie dus niet.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas?4 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze verwevenheid onwenselijk is, vooral als het beleid de jurisprudentie vormgeeft? Hoe wilt u dit gaan voorkomen?
Met de conclusie dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, bedoelt de onderzoeker dat de jurisprudentie van de Afdeling beleidsvormend blijkt (blz. 310 en 314). Dat de jurisprudentie van de Afdeling betrokken wordt bij de beleidsvorming vind ik vanzelfsprekend. Er dient immers gehandeld te worden binnen de kaders van het recht, waaronder de jurisprudentie. Bovendien wordt de beoordeling van de geloofwaardigheid in ieder geval tegenwoordig in vergaande mate ingekaderd door het Europees recht, zodat van nationale beleidsvorming hierover nauwelijks sprake kan zijn.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de asielprocedure «mede door de Afdelingsjurisprudentie [is] verworden tot een procedure waarin de normen overheersen die aantonen dat een aanvrager niet voldoet aan het te bewijzen rechtsfeit.» Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens? Waar blijkt uit dat deze conclusie onterecht is? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Wat kunt u eraan doen deze situatie te corrigeren?
Ik ben het niet eens met deze conclusie. Conform het internationale en nationale recht moet de vreemdeling de feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken die een rechtsgrond voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen (artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000). De bewijslast ligt echter niet eenzijdig bij de vreemdeling. De IND heeft op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht ook een actieve onderzoeksplicht. Bovendien kan de IND tegemoet komen aan de op de vreemdeling rustende bewijslast door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de gehoren of het opvragen van een individueel ambtsbericht en het laten verrichten van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft de IND mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de verzoeker. De overheid moet de relevante elementen (ambtshalve) aanvullen en algemene informatie beschikbaar hebben en toepassen waar dat nodig is. In dit verband wordt ook wel gesproken van de samenwerkingsverplichting die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000. De IND moet de beslissing deugdelijk motiveren (artikelen 3:46 Awb, 11 Procedurerichtlijn en artikel 42, derde lid, Vw 2000). Verder verplicht het beleid er toe dat de motivering van het asielbesluit inzicht geeft in de weging die leidt tot het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid en moet hierin worden vermeld welke elementen van het asielrelaas (op zichzelf en in samenhang) geloofwaardig en ongeloofwaardig zijn (openbare werkinstructie 2014/10). Het vorenstaande wordt in de praktijk door de IND toegepast en bij een beroep op de rechter grondig getoetst. Dat de toetsing van de motivering op punten versterkt is ten opzichte van de vroegere toetsingsmaatstaf blijkt volgens de onderzoeker ook uit de verschillende uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 en 15 november 201610.
Acht u het uit het oogpunt van rechtsbescherming en onpartijdigheid geoorloofd dat er, zoals het onderzoek stelt, sprake is «van een bestuursorgaan dat enerzijds restrictief vreemdelingenbeleid moet nastreven door middel van een strikte asielprocedure en aan wie anderzijds deskundigheid wordt toegedicht in de beoordeling van asielrelazen»?5
De suggestie dat een strikte asielprocedure en de deskundigheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet of moeilijk met elkaar te verenigen zouden zijn deel ik niet. De IND verleent internationale bescherming aan hen die dat behoeven, hetgeen ook volgt uit de inwilligings- en afwijzingspercentages. In die zin is van een restrictief toelatingsbeleid geen sprake. De rechter zal een besluit doorgaans vernietigen indien de IND het niet naar behoren motiveert. In de gevallen waarin een zorgvuldige beslissing mogelijk is in de algemene asielprocedure kan er in die procedure worden beslist. Indien een zorgvuldige beslissing meer onderzoek vereist wordt op de asielaanvraag beslist in de verlengde asielprocedure.
Deelt u de mening dat gezien de conclusies van dit onderzoek de rechtsbescherming van de individuele asielzoeker te zwak is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas sinds 2015 versterkt en waarborgt het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt. Iedere asielzoeker kan bovendien met bijstand van een advocaat kosteloos tot twee rechterlijke instanties procederen over een afwijzend besluit.
Hoe wordt het uitgangspunt dat de asielzoeker tegemoet moet worden gekomen in de bewijslast (volgens het UNHCR-Handboek) en dat de beslisautoriteiten in samenwerking met de aanvrager moeten komen tot een onderbouwd asielrelaas (artikel 4 Kwalificatierichtlijn) in de praktijk uitgevoerd?
Zie antwoord 7.
Een gedetineerde mensenrechtenverdediger in Iran |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van Arash Sadeghi, die in Iran gevangen is gezet en door Amnesty International een gewetensgevangene wordt genoemd?1
Ja.
Klopt het dat deze gevangene ernstig ziek is en hem goede medische zorg wordt onthouden?
Uit open bronnen blijkt dat de heer Sadeghi in augustus gediagnostiseerd is met een vorm van botkanker, en heeft in september een operatie ondergaan ter bestrijding van de kanker. Ik ben bekend met informatie van o.a. Amnesty International dat de nazorg onvoldoende zou zijn, maar kan dit zelf niet bevestigen.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de heer Sadeghi is veroordeeld vanwege zijn vreedzame mensenrechtenwerk en daarom een gewetensgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor zover bekend nam de heer Sadeghi slechts deel aan vreedzame acties. Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed dat nationaal en internationaal bescherming verdient, in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Bent u bereid contact met de Iraanse autoriteiten op te nemen om aan te dringen op het vrijlaten van Arash Sadeghi en op goede medische verzorging?
Het is zorgwekkend dat er geen nieuwe informatie van Iraanse zijde is verstrekt over de situatie van de heer Sadeghi. De Iraanse mensenrechtensituatie in het algemeen baart grote zorgen. Nederland zal de Iraanse autoriteiten in bredere zin blijven aanspreken op de humane behandeling van gedetineerden, het belang van een eerlijke en transparante rechtsgang en de noodzaak tot het verlenen van toegang tot adequate medische zorg aan gedetineerden.
Zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran zijn meest recentelijk overgebracht tijdens de bilaterale politieke consultaties tussen Nederland en Iran begin november 2018 en tijdens de mensenrechtendialoog van de EU met Iran eind november 2018.
Het bericht dat Nederland investeringen in gentherapie misloopt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland loopt investeringen voor gentherapie mis»? Wat is uw waardering van dit bericht?1
Ja. Het bericht verdient een aantal kanttekeningen die ik bij de beantwoording van de verdere vragen zal plaatsen.
Klopt het dat Nederland voor gentherapie een extra milieuprocedure kent? Klopt het dat Nederland daarmee de keuze maakt om de Europese regels voor gentherapie strenger te interpreteren dan andere lidstaten? Klopt het dat een Nederlandse patiënt die in het buitenland een gentherapie behandeling heeft gehad een importvergunning nodig heeft om Nederland binnen te komen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nederland kent voor gentherapie geen extra milieuprocedure en maakt evenmin voor gentherapie de keuze om Europese regels voor gentherapie strenger te interpreteren dan andere lidstaten. Ter toelichting dient het volgende.
Er bestaat al geruime tijd discussie in de Europese Unie of gentherapie met ggo’s bij mensen valt onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) of onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Beide richtlijnen vereisen een risicobeoordeling die aan de vergunning of toelating van genoemde handelingen vooraf dient te gaan.
In Nederland is bij de behandeling van de uitvoeringsregelgeving vastgesteld dat gentherapie valt onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Een en ander is bepaald in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer2 en de Regeling ggo 2013 Milieubeheer3.
Er zijn ook landen die gentherapie met ggo’s bij mensen behandelen onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dat door toepassing van inperkingmaatregelen altijd voorkomen wordt dat ggo’s in het milieu terecht komen en niet buiten het inperkingsgebied (het laboratorium, ruimte in ziekenhuis) kunnen geraken. Zo hoeft onder dit beginsel bij een vergunningaanvraag niet alleen minder informatie te worden aangeleverd, maar vindt daarbij ook een andersoortige risicobeoordeling plaats.
Omdat het in Nederland doorgaans onwenselijk en onmogelijk is om met gentherapie behandelde patiënten tegen hun wil in een ziekenhuis afgezonderd te houden, kan verspreiding in het milieu van ggo’s met bijvoorbeeld de urine niet altijd worden voorkomen. Er moet daarom bij de milieurisicobeoordeling van worden uitgegaan dat ggo’s in het milieu terecht kunnen komen.
Het beoordelingsregime van richtlijn 2001/18 is hier specifiek op ingericht.
Het is onjuist dat een Nederlandse patiënt die in het buitenland een gentherapie behandeling heeft gehad een importvergunning nodig heeft om Nederland binnen te komen.
De Europese Unie kent een vrij verkeer van personen, zodat een behandeling in een andere EU-lidstaat op geen enkele wijze een belemmering vormt voor een Nederlandse patiënt om Nederland weer binnen te komen.
Indien een Nederlandse patiënt buiten de Europese Unie een gentherapie behandeling ondergaat heeft de patiënt evenmin een importgunning nodig om Nederland weer binnen te komen. Immers, een importvergunning voor marktintroductie of introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) geldt niet voor mensen die met gentherapeutica zijn behandeld. Van de definitie van ggo zijn immers menselijke wezens uitgezonderd.
Hoeveel langer duurt de aanvraagprocedure voor gentherapie in Nederland in vergelijking met andere Europese lidstaten? Klopt het dat gentherapie met vertraging in Nederland wordt geïntroduceerd in vergelijking met andere Europese lidstaten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn er landen in Europa die gentherapie met ggo’s bij mensen behandelen onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s en andere landen behandelen het onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu.
De vergunningverlening ingevolge richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu behelst een andersoortige procedure dan richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s, die zowel meldingen/kennisgevingen als vergunningen kent. Richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu kent geen kennisgevingen maar uitsluitend vergunningen. Vanwege de fundamentele verschillen tussen beide regimes, zowel op het gebied van beoordelingsmethoden, informatievereisten, als procedurevormen, alsook gelet op het feit dat er verschillen tussen lidstaten bestaan in de wijze waarop zij de genoemde richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun nationale regelgeving, is niet exact aan te geven tot welke verschillen dit leidt in proceduretermijnen.
Voor de overige aspecten – beoordelingsmethoden, informatievereisten en procedure-instrumenten (meldingen/kennisgevingen of vergunningen) – verschillen de beide richtlijnen eveneens van elkaar.
De procedure voor vergunningverlening voor gentherapietoepassingen wordt in Nederland uitgevoerd overeenkomstig de Europees voorgeschreven procedures voor de doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu.
Deze Europese procedures voor de doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu zijn een op een in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer geïmplementeerd.
Er is derhalve geen sprake van enige nationale kop, noch van een strengere of minder strenge beoordeling in vergelijking met andere Europese lidstaten die onder dit regime opereren.
Bent u bereid te onderzoeken hoe u de Nederlandse procedure efficiënter kunt inrichten door onnodige knelpunten weg te nemen en de Kamer hierover te berichten?
De gestelde vraag veronderstelt dat de Nederlandse procedures voor vergunningverlening onnodige knelpunten bevatten die weggenomen kunnen worden.
Reeds in 2015 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek laten uitvoeren naar knelpunten in de regelgeving.
In 2016 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met het veld de eerste fase van een project uitgevoerd en afgerond om die knelpunten op te lossen. Het project heeft 34 knelpunten in de uitvoeringspraktijk van de regelgeving voor ggo’s opgelost door intensieve en succesvolle samenwerking tussen alle betrokkenen (stakeholders, vergunningaanvragers, vergunningverlener, toezichthouder en beleid).
De administratieve lasten zijn verminderd, de uitvoeringspraktijk is gestroomlijnd en de veiligheid is gewaarborgd. In 2018 is de tweede fase van dit project uitgevoerd en eveneens succesvol afgerond. Daarbij zijn nog eens 24 knelpunten opgelost waarna gezamenlijk is vastgesteld dat er op dit moment geen verdere onnodige knelpunten bestaan in de Nederlandse regelgeving en de vergunningsprocedures.
Wel zijn er knelpunten in de Europese regelgeving te constateren. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld, bestaan er twee Europese richtlijnen voor verschillende regimes; ingeperkt gebruik en doelbewuste introductie in het milieu. Er bestaat al geruime tijd discussie in de Europese Unie of gentherapie met ggo’s bij mensen valt onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s of onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu.
Daarom wordt – zoals het artikel in het FD stelt – gentherapie niet in alle Europese landen op een zelfde wijze behandeld.
Vanaf begin 2017 tot medio 2018 zijn de Europese Commissie en lidstaten met elkaar in gesprek geweest over het verbeteren van de uitvoering van de Europese regels over klinische proeven waarbij genetische modificatie wordt gebruikt (gentherapie). Nederland heeft dit initiatief van de Europese Commissie aangegrepen om een grondige herziening van zowel de Europese regelgeving als de uitvoeringspraktijk in de EU te bepleiten, zodat ook bij klinische proeven wordt gekomen tot een enkele, gecombineerde beoordeling van de klinische proef op Europees niveau. Dat zou de onnodige lasten voor bedrijven en instellingen aanzienlijk reduceren. Om dat mogelijk te maken en ook om te komen tot harmonisatie van het toepasselijke regime voor gentherapie, heeft de Europese Commissie erkend dat dit nuttig en nodig is om belemmeringen te verminderen, maar tegelijkertijd heeft de Europese Commissie aangegeven dat het wijzigen van de ggo-richtlijnen niet bespreekbaar is.
Het kabinet is daarover teleurgesteld omdat daardoor de verschillen tussen lidstaten en de procedurele belemmeringen in de Europese regelgeving onvoldoende kunnen worden weggenomen. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat Nederland op niet aflatende wijze bij de Europese Commissie blijft aandringen op Europese harmonisatie ter verdere verkleining van de verschillen in «level playing field» tussen de verschillende Europese lidstaten.
Om tegemoet te komen aan de wens tot reductie van administratieve lasten voor gentherapie, is in 2015 gewijzigde nationale regelgeving in werking getreden die voor medische en veterinaire toepassingen een verdere lastenverlichting bewerkstelligt. Bij de bespreking van die regelgeving in de Tweede Kamer is bovendien een evaluatie ervan toegezegd die op dit moment wordt uitgevoerd en waarvan de resultaten in de tweede helft van 2019, voorzien van een beleidsstandpunt, aan u zullen worden toegezonden door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Het bericht dat Japan zich terugtrekt uit de internationale walvisvaartcommissie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Japan trekt zich terug uit internationale walvisvaartcommissie»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen en onbegrip over dit voorgenomen besluit?
Het kabinet betreurt het Japanse besluit om zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), omdat Japan als gewaardeerd en actief lid van de IWC een belangrijke speler is.
Tijdens het bezoek van premier Abe op 9 januari jl. is dit onderwerp aangekaart. De Nederlandse teleurstelling en zorgen zijn duidelijk overgebracht.
Daarbij is nog eens benadrukt dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Dit is in lijn met het EU-standpunt.
Welke consequenties heeft dit besluit voor de Nederlandse betrekkingen met Japan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u uw zorgen over dit besluit kenbaar maken aan de regering van Japan, conform uw beleid om Japan consequent aan te spreken op haar internationale verplichtingen inzake walvisbescherming?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de ambassadeur van Japan te ontbieden om hem de Nederlandse zorgen over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde heeft het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord met Japan, wanneer een van de partijen zich eenzijdig van haar internationale verplichtingen op het gebied van walvisbescherming kan onttrekken?
De waarde van het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord tussen de EU en Japan zit in de mogelijkheid om elkaar aan te mogen spreken op de naleving van de internationale milieuverdragen waar de EU en Japan partij bij zijn. De partijen hebben afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsbepalingen. Ook ngo’s kunnen formeel meepraten over de naleving van het duurzaamheidshoofdstuk. Wanneer Japan zich onttrekt aan de internationale milieuverdragen genoemd in het duurzaamheidshoofdstuk, bijvoorbeeld op het gebied van walvisbescherming, kan dit worden aangekaart tijdens de jaarlijkse dialoog.
Welke stappen kunt u in EU-verband zetten om de druk om Japan te vergroten om het land te bewegen dit besluit te heroverwegen?
Het besluit van Japan is spijtig, omdat Japan een belangrijke speler is binnen de IWC, maar zij staan hiermee in hun recht. Japan heeft tevens aangegeven enkel nog in hun eigen Territoriale Zee en Exclusieve Economische Zone te zullen jagen, waarmee Japan geen internationale afspraken schendt.
Is het besluit van Japan voor u reden om in EU-verband te pleiten voor sancties tegen Japan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.