De toekomst van apen en andere proefdieren in verband met de reorganisatie bij MSD-Organon |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke proefdieren waren in welke aantallen aanwezig bij het sluiten van de activiteiten op het gebied van de vroege research bij MSD in Oss en Schaijk?
Alle vergunninghouders dienen jaarlijks vóór 15 maart informatie te verstrekken aan de nVWA over de verrichte dierproeven en de bij de vergunninghoudende instelling aanwezige proefdieren in het voorafgaande jaar. Deze door de vergunninghouders verstrekte gegevens worden door de nVWA in het jaarrapport «Zo doende» openbaar gemaakt. Er worden geen naar individuele vergunninghouders herleidbare gegevens openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht geven wat er met de proefdieren, die bij sluiting van de onderzoeksactiviteiten nog op het bedrijf aanwezig waren, tot nu toe is gebeurd? Wat heeft het bedrijf tot nu toe gedaan om voor deze dieren een goed nieuw onderkomen te vinden?
Er worden geen naar individuele vergunninghouders herleidbare gegevens openbaar gemaakt. Ik vind het belangrijk dat goed wordt omgegaan met deze dieren. We hebben hiervoor de Wet op de dierproeven, die hiervoor regels stelt. Bij navraag geeft MSD aan het van belang te vinden een minimaal gelijkwaardige vorm van opvang en verzorging te realiseren, waar de huidige mate van socialisatie van de dieren gehandhaafd kan worden. Het bedrijf is op zoek naar een goede oplossing.
Is het waar dat er nog steeds dieren bij MSD-Organon zitten, waaronder ca. 80 apen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de aantallen dieren per diersoort? Zo neen, waarom is dit niet bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) bekend?
Zie het antwoord op vraag 1. De gegevens zijn bekend bij de nVWA, maar worden niet naar individuele vergunninghouders herleidbaar, openbaar gemaakt.
Hoe worden en/of werden de apen bij MSD-Organon gehuisvest? Kunt u een overzicht geven welke en hoeveel apen in sociale groepen worden en/of werden gehouden, en welke en hoeveel apen individueel gehuisvest werden en/of worden?
Voor huisvesting van proefdieren zijn in de Wet op de dierproeven uitgebreide huisvestingsnormen opgenomen. Alle vergunninghouders moeten aan deze huisvestingsnormen voldoen. De nVWA houdt hier toezicht op. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Wat gaat er met de nog bij MSD-Organon aanwezige apen en andere dieren gebeuren? Kunt u garanderen dat deze dieren niet worden afgemaakt of naar andere laboratoria worden overgeplaatst, maar dat er een uitplaatsing op touw wordt gezet naar opvangcentra waar de ex-laboratoriumdieren de rest van hun leven mogen slijten?
De bestemming van de proefdieren na de proef is geheel de verantwoording van de vergunninghouders op grond van de Wet op de dierproeven. In de Wet op de dierproeven is geregeld (art. 1, lid 4) dat alle aanwezige dieren, dus ook dieren die gebruikt zijn als proefdieren, dezelfde bescherming qua welzijn, verzorging en huisvesting genieten. Hiermee wordt het dierenwelzijn gewaarborgd.
De Nederlandse regelgeving voor de verzorging en opvang van dieren die gebruikt zijn als proefdieren wordt binnenkort herzien. Op 20 oktober 2010 is EU-richtlijn 2010/63/EU gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Op dit moment loopt een traject ter implementatie van deze richtlijn in nationale wetgeving. Ingevolge art. 61 dienen de lidstaten uiterlijk op 10 november 2012 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten passen de bepalingen met ingang van 1 januari 2013 toe (eveneens art. 61).
Onderschrijft u dat van artikel 28 van de nieuwe Europese richtlijn een zorgplicht van de gebruikers uitgaat om ex-proefapen, mits gezond, uit te plaatsen bij een gespecialiseerd opvangcentrum? Zo ja, bent u bereid MSD hierop aan te spreken, en hen op te dragen de mogelijkheden te onderzoeken om de apen te laten uitplaatsen in een opvangcentrum?
In art. 17 van de nog te implementeren EU-richtlijn 2010/63/EU wordt beschreven welke procedure gevolgd dient te worden voor dieren aan het einde van een proef en in artikel 19 staat de procedure inzake vrijlating of adoptie. Kortweg komt het erop neer dat de beslissing wat de mogelijkheden voor een proefdier zijn aan het eind van een dierproef aan de deskundige/dierenarts wordt overgelaten, die daarbij een zorgvuldige afweging maakt en het leed voor dieren zoveel mogelijk probeert te vermijden en te beperken. Ervan uitgaand dat u abusievelijk artikel 28 aanhaalt waar u artikel 29 van de EU-richtlijn bedoelt, kan ik u mededelen dat in de onderhavige situatie vooralsnog de eerder genoemde artikelen 17 en 19 eerst aan de orde zouden moeten komen. Artikel 29, die nader ingaat op de door fokkers te hanteren regeling voor adoptie en vrijlating van dieren indien lidstaten ingevolge art. 19 adoptie toelaten, zou niet aan de orde zijn.
Op dit moment is de Wet op de dierproeven nog het vigerende wettelijke kader zowel voor de vergunninghouders als voor de nVWA, die toezicht uitoefent op de naleving ervan.
Zowel in de huidige Wet op de dierproeven als in de nieuwe richtlijn ligt de verantwoordelijkheid voor zowel de beslissing over eventueel hergebruik, doden van een proefdier als de beslissing over vrijlating en adoptie bij de vergunninghouder.
Ik zal de nVWA vragen om in deze situatie van reorganisatie extra te letten op een zorgvuldige behandeling van deze proefdieren.
Het toelaten van buitenlandse artsen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de richtlijnen over onderlinge erkenning binnen de Europese Unie van diploma’s gezondheidszorg?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de brief d.d. 4 juni 2009 van het Ribiz (Registratie en Informatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg) aan mevrouw M.R.M. (toegevoegd als bijlage, inmiddels mevrouw K.), waaruit blijkt dat de vakbekwaamheid van deze kinderarts met een Britse kwalificatie gelijk wordt gesteld «aan die van een beoefenaar met de Nederlandse opleiding tot arts» en de geclausuleerde inschrijving in het beroepen individuele gezondheidszorgBIG-register?
Deze brief is mij bekend.
Is het waar dat door wijzigingen in de wet- en regelgeving over de erkenning van diploma’s gezondheidzorg binnen de EU genoemde mevrouw en wellicht andere artsen nu niet meer in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inschrijving in het BIG-register? Zo ja, waarom kan deze kinderarts niet meer op de voorwaarden zoals die eerder golden worden ingeschreven in het BIG-register?
Ik kan op grond van artikel 41, eerste lid, onder b, en derde lid, van de Wet BIG, aan een buitenslands gediplomeerde een verklaring omtrent de vakbekwaamheid voor geclausuleerde inschrijving afgeven ten behoeve van kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel. Een dergelijke verklaring geef ik af indien de buitenslands gediplomeerde wat betreft kennis voldoet aan de Nederlandse opleidingseisen, maar nog niet gedurende minimaal zes maanden op het desbetreffende vakgebied zelfstandig werkzaam is geweest in de Nederlandse gezondheidszorg. Deze verkorte procedure is in enkele gevallen toegepast bij houders van een buiten de EER verworven diploma, dat eerder door een ander EER land is erkend.
Echter, het toepassen van de geclausuleerde inschrijving in het BIG register was niet verenigbaar met vermelde Richtlijn 205/36/EG, betreffende erkenning beroepskwalificaties op de vermelde categorie diplomahouders:
Op grond van artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2005/36/EG heeft men het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens het algemeen stelsel van deze richtlijn en kan men niet zonder een voorafgaande beoordeling van het niveau van de genoten opleiding,
onderworpen worden aan een kennismakingsperiode.
Waarom is een verklaring van vakbekwaamheid die vóór de wijziging in BIG-regelgeving is afgegeven, nu niet meer geldig?
Er is geen sprake geweest van wijziging van de BIG regelgeving. Het gaat om een verschillende interpretatie van de in de Circulaire Vakbekwaamheid Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid van 24 maart 2010 opgenomen regeling voor een verkorte procedure ten behoeve van een kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel (punt 5.2 van deze circulaire).
Echter, degenen, die vóór het afschaffen van de verkorte procedure ten aanzien van de derde landen diplomahouders met erkenning van dat diploma in een ander EER land, een verklaring van vakbekwaamheid hebben verkregen, blijven uiteraard in het BIG-register geregistreerd.
Deelt u de mening dat de vakbekwaamheid van een arts, blijkende uit onder andere een volledige bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep in een andere EU-lidstaat en het zich de afgelopen tijd machtig maken van de Nederlandse taal, van doorslaggevend belang zou moeten zijn voor het kunnen uitoefenen van het beroep van arts binnen Nederland en niet de nationaliteit van die arts? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de registratie van de genoemde kinderarts en wellicht andere buitenlandse artsen in gelijkaardige omstandigheden?
Bij de erkenning van de beroepskwalificaties gaat het niet om de nationaliteit van de arts, maar om de herkomst van het artsdiploma. Het feit dat het in een land buiten de EER verworven artsdiploma is erkend door een ander EER-land geeft op zich geen recht op erkenning in Nederland. Eerst nadat de buitenlandse arts na de erkenning in een ander EER-land ten minste drie jaar beroepservaring in dat land heeft opgedaan ontstaat het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens de vermelde Europese richtlijn (zie artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG).
Hoeveel naar Nederlandse maatstaven volledig gekwalificeerde buitenlandse artsen krijgen geen toestemming om in Nederland hun beroep uit te oefenen, louter omdat zij niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten bezitten?
Aan diplomahouders van derde landen (buiten de EER) kan geen verklaring van vakbekwaamheid en BIG-registratie geweigerd worden vanwege de nationaliteit van de diplomahouder. Om als arts in Nederland werkzaam te kunnen zijn voorziet artikel 41 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in een regeling voor erkenning van een buitenlands diploma en voor registratie en toelating tot de beroepen, als bedoeld in respectievelijk artikel 3 van de Wet BIG, waaronder het beroep arts.
Aan de hand van een assessment worden de kennis en vaardigheden van de buitenlandse diplomahouder getoetst aan de krachtens de Wet BIG gestelde opleidingseisen voor deze beroepen. Het assessment bestaat uit twee onderdelen: de algemene kennis- en vaardighedentoets, vooral gericht op taal- en communicatievaardigheden en een beroepsinhoudelijke toets.
Na een niet voldoende resultaat bij het assessment krijgt men een advies voor het volgen van een aanvullende opleiding om de tekortkomingen weg te werken.
Deelt u de mening dat artsen die voor de wijziging van de wet BIG of regelgeving in aanmerking kwamen voor een verkorte toelatingsprocedure tot het BIG-register niet de dupe mogen worden van aanscherping van die regelgeving vanwege de nationaliteit van de arts? Zo ja, wat kunt u doen voor dergelijke artsen? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat de artsen niet ten onrechte de dupe zijn geworden van de afschaffing van de regeling van de verkorte toelatingsprocedure met een geclausuleerde inschrijving ten aanzien van hiervoor vermelde diplomahouders.
Het toepassen van de regeling op deze categorie diplomahouders was op grond van het Europese recht niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Nederland onder andere een tekort aan kinderartsen en andere medisch specialisten bestaat in het licht van het bovenstaande?
Migratie van zorgpersoneel van binnen en buiten de Europese Unie kan in sommige gevallen tekorten in bepaalde landen tijdelijk of incidenteel opvangen. Echter, op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt van immigratie van zorgpersoneel geen structurele betekenis verwacht.
Daarnaast blijft het uit oogpunt van patiëntveiligheid van groot belang dat buitenlandse diplomahouders voldoen aan de in Nederlands vereiste kennis en vaardigheden om het betrokken beroep te kunnen uitoefenen. Anderzijds moeten de procedures niet meer doen dan dat. Ze moeten bovendien klantvriendelijk en zo kort mogelijk zijn.
Een Jihad-oproep in Polen |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het berichten dat Poolse voetbalfans een gigantische Jihad-banner hebben uitgerold tijdens een wedstrijd van een Israëlisch voetbalteam?1
Ja.
Bent u het met mij eens dat een oproep tot gewelddadige strijd in Europa onaanvaardbaar is? Zo neen, waarom niet?
De regering acht de ontvouwing van het jihad-spandoek volkomen ongepast. Dergelijke aanstootgevende uitingen hebben niets met sport te maken en zijn alleen bedoeld om te kwetsen en te provoceren.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een antisemitische uiting? Zo neen, waarom niet?
De uiting kan als antisemitisch worden opgevat.
Wilt u Polen oproepen om dit soort antisemitische geweldshitserij voortaan te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo neen, waarom niet?
Poolse autoriteiten en voetbalinstanties hebben stappen ondernomen. Het Poolse Openbaar Ministerie onderzoekt of er sprake is van een strafbaar feit en zal naar aanleiding van de resultaten een besluit nemen over verdere stappen tegen (supporters van) Legia Warszawa. Voorts buigt de tuchtcommissie van de UEFA zich op 17 november a.s. over de zaak, waarbij sancties als een financiële boete en/of het uitsluiten van Poolse supporters bij volgende UEFA-wedstrijden worden overwogen. De Poolse voetbalbond heeft zich in scherpe bewoordingen uitgesproken tegen de kwetsende uitingen van de supporters. Ik vind dat de verantwoordelijke instanties hiermee vooralsnog adequaat hebben gereageerd.
De onophoudelijke straatterreur tegen homostellen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Opnieuw homostel verhuisd na pesterijen»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bestrijding van straatterreur topprioriteit zou moeten zijn van de politie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in bendes, ongeacht afkomst. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit uit het regeerakkoord en één van de landelijke prioriteiten van de politie en het Openbaar Ministerie. De aanpak van overlast op straat is overigens in eerste instantie een lokale aangelegenheid waarbij de gemeente de regie heeft. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met de VNG in het Strategisch Beraad Veiligheid afgesproken dat de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit een gezamenlijke prioriteit is, die met inbreng van gemeenten en Rijk resulteert in een gerichte aanpak van specifieke overlastgevende en/of criminele groepen.
In hoeverre bent u van mening dat niet de homostellen na aanhoudende terreur de wijk uit moeten vluchten maar dat de betreffende daders, en bij minderjarigheid ook het hele gezin, de wijk uit moeten worden gezet?
Het kabinet vindt het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er zijn verschillende maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Met betrekking tot het uit de wijk zetten van daders is het voor een woningcorporatie mogelijk om via de rechter het huurcontract te ontbinden als een huurder (of een lid van het gezin van een huurder) voor ernstige overlast zorgt. Dit is echter geen gemakkelijke weg. Gemeenten kunnen hierin een regierol vervullen, en met de overlastgevers en de corporaties tot afspraken komen. Als huurders zich niet aan deze afspraken houden kan uiteindelijk tot uitzetting worden overgegaan.
Deelt u de mening dat u de mogelijkheid moet hebben een falende burgemeester, als eindverantwoordelijke voor de gemeentelijke veiligheid, ter verantwoording te roepen en hem desnoods moet kunnen ontslaan? Zo neen, waarom niet?
De burgemeester is als gemeentelijk bestuursorgaan over al zijn functioneren aan de raad verantwoording verschuldigd. Het is dan ook aan de raad om hem ter verantwoording te roepen. In het verlengde daarvan is het in ons bestuurlijk bestel primair aan de raad om het functioneren van de burgemeester eventueel te sanctioneren. De regering dient zich daarin terughoudend op te stellen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om het structurele probleem van de straatterreur tegen homo's zo spoedig mogelijk op te lossen?
Wanneer mensen (mede) vanwege hun seksuele oriëntatie worden lastiggevallen, dan maken de overlastgevers zich mogelijk schuldig aan strafbare discriminatoire gedragingen. Het is van belang dat mensen discriminatie melden bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen die hen kunnen helpen met hun klacht. In lijn met hetgeen wij hebben aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34, is het van belang hiervoor belangenorganisaties, scholen en andere maatschappelijke instanties beter in positie te brengen om dit vroegtijdig te onderkennen.
Anoniem een melding maken kan ook via Stichting M. (Meld Misdaad Anoniem). Als er sprake is van strafbare discriminatoire gedragingen, dan wordt een zaak gevolgd in het Regionaal Discriminatieoverleg tussen Openbaar Ministerie, de politie en antidiscriminatievoorzieningen. Als bij een vervolging aangetoond kan worden dat een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit, eist het OM een strafverhoging van 50%. Bij ingrijpende feiten wordt een strafverhoging van 100% geëist. Van ingrijpende feiten is onder meer sprake als de lichamelijke integriteit in aanzienlijke mate is aangetast, of als er sprake is van een evidente inbreuk op de persoonlijke integriteit (bijvoorbeeld door discriminatie).
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verder op 6 juni en 5 oktober jl. een verklaring getekend met 40 grote gemeenten. Deze gemeenten zullen uiterlijk 1 februari 2012 lokale plannen indienen voor de periode 2012–2014, die maatregelen bevatten ter verbetering van de veiligheid en acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Vendrik1? Juicht het kabinet het gebruik van open standaarden, ook in het onderwijs, nog steeds toe2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet het kabinet er aan om het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector te stimuleren?
Ja, de motie Vendrik is bekend en open standaarden zijn belangrijk voor het onderwijs. Naar aanleiding van de motie Vendrik is het actieplan Nederland Open in Verbinding (NOiV, 2008–2011) opgesteld. Het actieplan bevordert dat open standaarden beter worden benut. Zo zijn organisaties in het (semi)publieke domein, waaronder onderwijsinstellingen, ondersteund door middel van voorlichting, praktische instrumenten en een helpdesk. In de Digitale Agenda.nl (bijlage bij Kamerstuk 29 515, nr. 331) heeft het Kabinet aangekondigd dat ook na 2011 open standaarden de norm zijn bij aanschaf en gebruik van ICT-producten en diensten voor overheidsorganisaties.
Om het gebruik van open standaarden zo veel mogelijk in het onderwijs te borgen, zijn vanuit het actieplan NOiV samenwerkingsverbanden ondersteund van intermediaire organisaties en koepelorganisaties in het onderwijs. Het betreft organisaties als Kennisnet en SURF, die al langer een belangrijke rol hebben bij het ontwikkelen, beheren en de adoptie van open onderwijsstandaarden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat twee onderwijsstandaarden (NL LOM en e-portfolio NL) zijn opgenomen op de pas toe of leg uit lijst van het College Standaardisatie.
Om het kennisniveau over open standaarden te vergroten heeft het programmabureau NOiV in samenwerking met kennispartners zoals universiteiten een onderwijsprogramma ontwikkeld over open standaarden, die ingezet kan worden voor studenten en werkenden. Door het programmabureau NOiV zijn presentaties en workshops gegeven bij onderwijsinstellingen en artikelen gepubliceerd over het belang van open standaarden in het onderwijs. Concrete hulp aan leveranciers is geboden bij de implementatie van open standaarden voor digitaal leermateriaal.
Daarnaast bestaat er in de onderwijssector het samenwerkingsverband EduStandaard van SURFfoundation, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden, toepassingsprofielen en vocabulaires. Gezien het grote belang van digitale informatiediensten en hun sectoroverstijgende karakter is recent een expertiseplatform rond standaarden en de toepassing daarvan opgericht: Special Interest Group EduStandaard (SIG EduStandaard). Deze zal zich ontwikkelen als centrum voor kennis en expertise over de ontwikkeling en toepassing van standaarden. Het is de bedoeling dat SIG EduStandaard een centrale rol speelt bij het beheer en de doorontwikkeling van afspraken binnen de onderwijssector.
Bent u bekend met de petitie «Weg met het overgewicht in Nederlandse onderwijs ICT»,3 en met de inhoud van de daarin genoemde open brief aan de vaste Kamercommisie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze petitie en brief. Ik zal bij vraag 7 kort ingaan op de aanbevelingen van deze petitie.
Klopt het dat de meeste scholen in het voortgezet onderwijs werken met het leerlingadministratiesysteem van Magister en veelal ook met de Elektronische Leeromgeving (ELO) van Magister?
Magister is de grootste aanbieder van leerlingadministratiesystemen in het voortgezet onderwijs. Geschat wordt dat ze meer dan 70 procent van de markt bezit. Sinds kort biedt Magister ook een gratis ELO-component aan hun klanten aan. De positie die ze innemen wordt steeds sterker, omdat de koppeling tussen het leerlingadministratiesysteem en de ELO veel gebruikers aanspreekt. Toch blijven veel scholen nog gebruik maken van andere ELO systemen zoals It's Learning/Teletop (onlangs gefuseerd), N@tschool en Moodle(open source variant). Dit heeft ook te maken met de investering die de instellingen gedaan hebben in deze systemen.
Klopt het dat in de overgang van Magister 4 naar Magister 5 scholen, ouders en leerlingen – vanwege de elektronische leeromgeving – feitelijk worden gedwongen om Microsoft Windows aan te schaffen?
Magister is van oorsprong een op Microsoft gestoelde applicatie, maar kan inmiddels ook webbased worden gebruikt. Met de introductie van de webbased versie van Magister is deze in principe via alle relevante internetbrowsers (Microsoft internet Explorer, Google Chrome, Mozilla Firefox etc.) te benaderen door zowel MacOS als Windows gebruikers. Vanuit dit gezichtspunt is het dus niet zo dat ouders en leerlingen gedwongen worden om Microsoft Windows aan te schaffen.
Deelt u de mening dat dergelijke gedwongen winkelnering onwenselijk is, omdat ouders en leerlingen onnodig op kosten worden gejaagd, omdat het innovatie in de weg staat en omdat dit verstorend werkt op een goede werking van de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gedwongen winkelnering onwenselijk is. Onderwijsinstellingen zijn echter zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid. Het kan zijn dat onderwijsinstellingen langlopende onderhoudscontracten met leveranciers hebben getekend waarin hen wordt verplicht mee te gaan in de releaseplanning. Als in dit geval een leverancier heeft besloten met Microsoft te gaan werken, hebben de onderwijsinstellingen dus getekend om hierin mee te gaan. Onderwijsinstellingen moeten dus kritisch over dit soort zaken zijn tijdens de onderhandelingen met leveranciers. Daarover geven het programmabureau NOiV en stichting Kennisnet (http://ictpo.kennisnet.nl/techniek/oss) voorlichting.
Deelt u de mening dat er ook veiligheidsrisico’s aan dit soort implementaties kleven, niet alleen aan de serverkant, maar ook voor de gebruiker? Zo ja, welke? Zo neen, kunt u dat toelichten?
De inschatting en de beheersing van de veiligheidsrisico’s bij dergelijke implementaties is de verantwoordelijkheid van de school in samenspraak met de leveranciers. Ik heb niet de indruk dat de huidige wijze van implementeren van administratiesystemen en ELO’s leidt tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor gebruikers.
Wat vindt u van de vier aanbevelingen die zijn opgenomen in de petitie?
Hieronder zal ik kort per punt ingaan op de aanbevelingen opgenomen in de petitie.
In de huidige praktijk worden in de onderwijssector open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe reeds verplicht gesteld voor gegevensuitwisseling tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waaronder ook de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs vallen) en de onderwijsinstellingen. Daarnaast wordt in de subsidievoorwaarden voor (ICT-)projecten in het onderwijsveld opgenomen dat open standaarden gevolgd moeten worden volgens het pas-toe-of-leg-uit principe.
Onderwijsinstellingen in Nederland hebben echter zelf een grote mate van autonomie en zijn in die zin zelf verantwoordelijk voor het toepassen van open standaarden. Ik stimuleer het gebruik daarvan, bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven welke activiteiten op dat vlak zijn ondernomen. Ook voor onderwijsinstellingen draagt het toepassen van open standaarden bij aan verhoging van de interoperabiliteit en vermindering van de afhankelijkheid van softwareleveranciers. Net als het actieplan NOiV zelf gebeurt dit echter op basis van «high trust», er wordt niet actief op gecontroleerd of dit gebeurt. Dit past bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft. Een verplichting zou dus niet gepast zijn.
De discussie over het al dan niet verplicht stellen van platformonafhankelijke online diensten en omgevingen gaat mijns inziens ook over gebruik en toepassing van (open) standaarden. Platformafhankelijkheid ontstaat vaak door het niet (volledig) toepassen van open standaarden in een online dienst of omgeving. In de beantwoording van de vorige vragen heb ik al aangegeven waarom ik een verplichting tot het gebruik van open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe op onderwijsinstellingen niet wenselijk acht.
In principe is het onderwijs in Nederland gericht op het aanleren van algemene competenties en vaardigheden, en niet op het aanleren van «exclusieve productspecifieke competenties en vaardigheden».
Onderwijsinstellingen zijn daar zelf verantwoordelijk voor, maar ook vrij in de invulling van deze competenties en vaardigheden in de diverse onderwijscurricula. Dit gebeurt in samenspraak met ketenpartners als Ecabo en Colo. In de wettelijk vastgestelde eindtermen van de diverse onderwijsopleidingen zijn alleen beknopte omschrijvingen van de kennis, inzichten en vaardigheden opgenomen waarover een leerling of student aan het eind van een opleiding minimaal zou moeten beschikken.
Daarnaast werkt met name het beroepsonderwijs voor een belangrijk deel vraaggestuurd, dat wil zeggen, gedreven door marktbehoeften. Tot voor kort was die vraag met name gericht op certificeringen van grote marktpartijen zoals Microsoft en Cisco. Maar recent is daar mede door vragen vanuit de markt verandering in gekomen, enkele voorbeelden hiervan zijn:
http://www.loketmboict.nl/leerbedrijven/ict-certificaten/
http://www.ecabo.nl/news/open-source-moet-plaats-krijgen-mbo-ict/
In de onderwijssector werken de inkooporganisaties (voor met name software en hardware) zoals APS-IT diensten (primair onderwijs), SLB diensten (voortgezet onderwijs) en SURF diensten (hoger onderwijs) nauw samen. Deze krachtenbundeling maakt lage prijsafspraken mogelijk waardoor het voor onderwijsinstellingen (maar ook docenten, ouders en leerlingen) goedkoper wordt deze software (of licenties hiervan) in te kopen. Hierdoor opereren onderwijsinstellingen uiteindelijk efficiënter wat uiteindelijk de hele samenleving ten goede komt. Het is dus niet in het belang van de samenleving dat deze reglementaire inkoopafspraken worden verboden.
Overigens worden door deze partijen niet alleen gesloten source software maar ook open source software aangeboden. Zo biedt APS-IT diensten licenties aan voor de desktop versie van RedHat Linux. Onderwijsinstellingen kunnen dus zowel voor gesloten als voor open source software kiezen.
Biedt het actieplan Nederland Open in Verbinding voldoende stimulans voor het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de resultaten teleurstellend?
Als onderdeel van de uitvoering van het actieplan NOiV is voor de rijksoverheid een rijksinstructie gemaakt en zijn voor mede-overheden bestuursakkoorden en andere (zelfbindende) afspraken gemaakt zoals het iNUP (overheidsbrede implementatie-agenda nationaal uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid). De stand van zaken is aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de tweede voortgangsrapportage NOiV. Hieruit blijkt dat alle ministeries, uitvoeringsorganisaties en provincies het pas toe of leg uit principe hebben ingevoerd. Van de grote gemeenten (meer dan 50 000 inwoners) heeft de meerderheid dit gedaan, van de kleine gemeenten de helft. De open standaarden van het College Standaardisatie worden dus op steeds grotere schaal toegepast. In de derde voortgangsrapportage NOiV, die dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt ingegaan op de resultaten van het actieplan NOiV bij de (mede)overheden.
In het onderwijs zijn verschillende initiatieven ontplooid voor het ontwikkelen en toepassen van open standaarden. In de beantwoording van bovenstaande vragen zijn daar verschillende voorbeelden van genoemd. De huidige resultaten laten zien dat langzaam maar zeker vooruitgang wordt geboekt.
Deelt u de mening dat ook stellingen die gefinancierd worden met publieke middelen gehouden zijn aan het «pas toe of leg uit»-principe zoals de overheid voor de eigen organisaties hanteert? Zo neen, waarom niet?
Mijn standpunt met betrekking tot het toepassen van het pas toe of leg uit principe voor de onderwijsinstellingen heb ik bij vraag 7.1 toegelicht.
Het visumvrije verkeer met Bosnië-Herzegovina |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bosnia and Herzegovina risks losing visa-free status» van www.euractiv.com?1
Ja.
Is er in Nederland eveneens sprake van een disproportionele stijging van het aantal asielverzoeken van mensen uit Bosnië-Herzegovina?
Nee, er is geen disproportionele stijging van het aantal asielverzoeken van vreemdelingen uit Bosnië en Herzegovina.
Is er via de Europese Raad contact geweest met de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken over de monitoring van de overeengekomen afspraken met betrekking tot de visa liberalisatie van Bosnië-Herzegovina en Albanië, zoals afgesproken in november 2010? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Het functioneren van het monitoringmechanisme wordt regelmatig besproken in de Raad, meest recent tijdens de JBZ-Raad van 27 en 28 oktober 2011.
Tot nu toe blijken vooral Zweden, Duitsland en België geconfronteerd te worden met een verhoogd aantal ongegronde asielverzoeken uit de Westelijke Balkan.
Worden de gemaakte afspraken met Bosnië-Herzegovina en Albanië met betrekking tot visumliberalisatie voldoende nageleefd? Zo nee, op welke punten worden deze niet nageleefd?
Het kabinet is van mening dat de gemaakte afspraken voldoende worden nageleefd.
Is er inmiddels naar uw weten geantwoord op de brief van de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken aan Servië, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro en Macedonië door de betreffende ministers? Zo ja, wat waren deze antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, in die zin dat de brief van Commissaris Malmström is besproken tijdens een ministeriële bijeenkomst met de landen van de Westelijke Balkan op 3 en 4 oktober 2011. De bijeenkomst stond in het licht van de verhoogde instroom asielzoekers uit de Westelijke Balkan landen, de nog ontoereikend geachte herintegratie van met name de Roma-minderheid en de noodzaak tot betere samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Er is afgesproken dat de Balkanlanden op korte termijn opnieuw verslag doen van de vorderingen met betrekking tot de door hen genomen maatregelen.
Zult u er bij de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken op aandringen dat Nederland er grote waarde aan hecht dat de in november 2010 gemaakte afspraken over monitoring van de situatie met betrekking tot visumvrij verkeer van personen in Bosnië-Herzegovina en Albanië strikt worden uitgevoerd?
Nederland benadrukt dit stelselmatig in EU-verband.
Deelt u de mening dat het opheffen van de visumverplichting voor bewoners van Albanië en Bosnië-Herzegovina geenszins een onomkeerbare zaak is en dat wanneer er problemen zijn met de praktische uitvoering hiervan deze maatregel weer kan worden teruggedraaid?
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot de afgesproken noodremprocedure die bij een te grote toestroom in werking moet treden? Gaat deze procedure nu ook in werking treden?
De daarvoor benodigde aanpassing van Verordening (EG) Nr. 539/2001 is nog niet afgerond. Ik verwijs naar het BNC-fiche waarin de Nederlandse positie uiteen is gezet (BNC-fiche «Verordening vaststelling van de lijst visumplicht voor derdelanders», Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 22 112, nr. 1191).
Vermeende privacy-schendingen met cookies door Facebook |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Roep onderzoek cookiegebruik Facebook»?1 Wat is uw mening over het verzamelen van privacy-gevoelige informatie door Facebook via onverwijderbare cookies?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens2 (hierna: Wbp) van toepassing. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt als daarvoor ondubbelzinnige toestemming is verkregen, of als een van de andere in dat artikel genoemde gronden voor verwerking van toepassing zijn. Deze toestemming moet de betrokkene altijd kunnen intrekken3. Dat lijkt niet mogelijk bij onverwijderbare cookies. Of in de beschreven situatie sprake was van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is niet aan mij om te beoordelen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) om te beoordelen of in specifieke gevallen in strijd met de Wbp wordt gehandeld.
Overtreedt Facebook met deze onverwijderbare cookies de Wet Bescherming Persoonsgegevens omdat er niet om «ondubbelzinnige toestemming» is gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het beleid van Facebook zich ten opzichte van het aangenomen amendement Van Bemmel /Van Dam2? Wat betekent het eventuele aannemen van de Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen3 door de Eerste Kamer voor het toepassen van dergelijke cookies?
Zodra het Wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen door de Eerste Kamer is aangenomen en in werking treedt, zal de OPTA toezien op de naleving van het door amendement Van Bemmel/Van Dam gewijzigde artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). Volgens dit artikel is voor het lezen of plaatsen van cookies toestemming6 van de gebruiker vereist.
Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is naast artikel 11.7a Tw ook de Wbp van toepassing, op grond waarvan dan «ondubbelzinnige» toestemming vereist is7. Op grond van artikel 11.7a Tw wordt vermoed dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens als cookies gebruikt worden om voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden informatie te verzamelen over bijvoorbeeld het surfgedrag van de gebruiker. Deze «tracking cookies» moeten dan niet alleen voldoen aan de eisen van artikel 11.7a Tw. Ze vallen dan ook onder het regime van de Wbp, tenzij degene die de cookies plaatst en leest kan aantonen dat hij hiermee géén persoonsgegevens verwerkt. Het CBP ziet toe op de naleving van de Wbp. Tegelijkertijd blijft OPTA bevoegd om toe te zien op de naleving van artikel 11.7a Tw. Of de in het artikel genoemde acties van Facebook hier mee in strijd zijn, is aan de toezichthouders om te beoordelen.
Hoe verhoudt uw pleidooi tijdens de behandeling van de wijziging van de telecomwet tegen het genoemde cookie-amendement en voor zelfregulering zich tot de in het artikel genoemde acties van Facebook?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen in oorspronkelijke vorm (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 2) voorzag met het voorgestelde artikel 11.7a al in een wettelijke verplichting om voor het plaatsen en lezen van cookies informatie te verstrekken en toestemming te verkrijgen. Zowel in de Nota naar aanleiding van het Verslag8, als tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer9 heb ik uitgelegd dat de richtlijn vereist dat de voorwaarden voor het gebruik van cookies in de wet wordt geregeld, en dat zelfregulering daar niet voor in de plaats kan komen. Ik heb met andere woorden niet gepleit voor zelfregulering als vervanging voor wetgeving. Wel heb ik gezegd dat ik het een goede ontwikkeling vind als er door de markt samenwerkingsinitiatieven worden ondernomen, met dien verstande dat deze ontwikkelingen niets afdoen aan het feit dat partijen zich aan artikel 11.7a Tw zullen moeten houden.
Ik heb inderdaad gepleit tegen het cookie-amendement in zijn oorspronkelijke vorm, omdat de oorspronkelijke formulering voor alle cookies «ondubbelzinnige» toestemming vereiste. Dat is een strenger regime dan de richtlijn voorschrijft. De indieners van het amendement hebben daarop de formulering aangepast.
De aanpak van mensenhandel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mensenhandel onder prostituees gesignaleerd in Utrecht»1
Ja.
Is het waar dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) in Utrecht in de afgelopen tijd dertig gevallen van mogelijke mensenhandel onder prostituees heeft doorgespeeld naar de politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, wat is er met deze signalen door de politie en het OM gedaan?
De GG&GD Utrecht geeft aan dat zij dertig gevallen van mogelijke signalen van mensenhandel heeft gemeld bij de politie. Bij het meldpunt van de divisie Informatie van de politie Utrecht zijn vanuit de gemeente Utrecht 18 meldingen binnengekomen die betrekking hebben op het vermoeden dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van (een) slachtoffer(s) van mensenhandel. Dit verschil is te verklaren doordat de politie uitgaat van het aantal (door de gemeente Utrecht ingediende) meldingsformulieren. De gemeente telt het aantal prostituees dat op de meldingsformulieren wordt genoemd.
In het signaleringsoverleg met de partners worden de ingebrachte signalen besproken en wordt beoordeeld welke aanknopingspunten er zijn voor opsporing en/of hulpverlening. Als blijkt dat er sprake is van een criminele organisatie die zich in meerdere steden (regio's) met mensenhandel (en/of andere delicten) bezig houdt, werken politiekorpsen samen of wordt het onderzoek overgedragen aan de Nationale Recherche. Vanwege het opsporingsbelang kan ik niet verder in detail treden over de vraag in welke van de 18 meldingen actie is of zal worden ondernomen door politie en/of het Openbaar Ministerie en/of een van de ketenpartners (Belastingdienst, FIOD, UWV of gemeente).
Betekent de constatering dat er dertig gevallen van mogelijke mensenhandel bekend zijn geworden bij een aantal van 300 geregistreerde prostituees dat mensenhandel nog steeds een wijdverbreid probleem is binnen de prostitutie? Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw aanpak van dit probleem?
Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel neemt al jaren toe, waaronder het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting. Mensenhandel is dus inderdaad nog steeds een wijdverbreid probleem en om deze reden heeft het kabinet de bestrijding van mensenhandel als prioriteit benoemd. De aanpak van deze problematiek vindt onder meer plaats via de Taskforce mensenhandel en (na aanvaarding door de Eerste Kamer) met behulp van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche. Daarnaast is als concrete doelstelling geformuleerd dat het aantal aangepakte criminele organisaties aan het eind van deze kabinetsperiode moet zijn verdubbeld. Mensenhandel heeft hierbij prioriteit.
Omdat de problematiek reeds geruime tijd bekend is, en op de aanpak ervan reeds nadrukkelijk wordt ingezet, zal de Utrechtse berichtgeving niet tot een gewijzigde aanpak leiden.
Hebben GG&GD-en in andere gemeenten ook gevallen van mogelijke mensenhandel aan de politie en het OM doorgespeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zo nee, waarom niet?
Om gevallen van mensenhandel en mensensmokkel zichtbaar te maken wordt door politie en justitie nauw samengewerkt met verschillende partnes, onder wie de GG&GD. Dat gebeurt in casus- en signaleringsoverleggen in de diverse politieregio’s. Er is geen landelijke registratie, waardoor ik geen aantallen kan geven.
De GG&GD is in staat om vermoedens van of mogelijke aanwijzingen over mensenhandel te signaleren. In Utrecht worden registratiegesprekken met de prostituees door twee gespecialiseerde medewerkers gehouden. Deze medewerkers zijn ingewerkt op het onderwerp mensenhandel en signalen van dwang, onder andere met medewerking van de unit mensenhandel van de politie Utrecht. De GG&GD werkt daarbij met de lijst indicatoren mensenhandel van de politie. Op basis daarvan zijn de medewerkers in staat melding te maken van de gevallen waarin zij vermoeden dat er mogelijk sprake is van een slachtoffer van mensenhandel. De politie en het Openbaar Ministerie beoordelen vervolgens op basis van een totaal informatiebeeld of er sprake is van een concreet signaal van mensenhandel.
In hoeverre zijn GG&GD-en in staat om aanwijzingen van mensenhandel te signaleren? Zijn deze diensten daarvoor voldoende geëquipeerd of acht u extra ondersteuning vanuit de politie of het OM nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Turken heersen bij taptoe" |
|
Marcial Hernandez (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turken heersen bij taptoe»1?
Ja.
Klopt het dat de glorietijd van het Ottomaanse rijk, toen de Turken heersten van Boedapest tot Algiers, een groot onderdeel uitmaakte van de 57e Nationale Taptoe in het Rotterdamse Ahoy?
Aan de jaarlijkse Nationale Taptoe nemen zowel militaire als civiele orkesten deel uit binnen- en buitenland. Dit jaar namen negen orkesten deel, waaronder uit Nederland de Marinierskapel, het Fanfarekorps Koninklijke Landmacht «Bereden Wapens», de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht en het Trompetterkorps der Koninklijke Marechaussee. De Mehter Band was een van de vier buitenlandse deelnemers naast orkesten uit België, Frankrijk en Zweden. Het Turkse orkest was uitgenodigd als de militaire band van een Navo-partner en in verband met de opmaat naar de viering van 400 jaar Nederlands-Turkse handelsbetrekkingen in 2012. De grootte van de inbreng van de Mehter Band was vergelijkbaar met die van de andere acht orkesten. De «glorietijd van het Ottomaanse rijk» maakte geen deel uit van de Nationale Taptoe.
Zo ja, kunt u aangeven waarom de organisatie, in samenwerking met Defensie, ervoor heeft gekozen om deze Turkse gewelddadige en onderdrukkende periode in de geschiedenis te propaganderen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de organisatie de Mehter band van de Turkse generale staf, die zich met zijn muziek tot doel heeft gesteld om angst in te boezemen, juist in deze tijd van hernieuwde Turkse agressie ten opzichte van onze bondgenoten Israel en Cyprus uitgenodigd?
Zie antwoord vraag 2.
Valt dit binnen de traditie van de Nationale Taptoe, die bijvoorbeeld de Nederlandse oorsprong in haar doelstellingen omtrent militaire muziek centraal stelt?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel Defensie dit jaar aan de Nationale Taptoe financieel, personeel en materieel heeft bijgedragen? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de Nationale Taptoe is in handen van de onafhankelijke Stichting Nationale Taptoe. Defensie is sponsor van de Nationale Taptoe en heeft met de stichting een convenant gesloten waarin de financiële, personele en materiële ondersteuning is geregeld. De jaarlijkse ondersteuning bestaat uit drie onderdelen: steunverlening «om niet», steunverlening tot een maximale tegenwaarde van € 90 000 en een maximaal subsidiebedrag van € 173 000. Onder de steunverlening «om niet» vallen onder andere de deelname van militaire orkesten, de inbreng van militair personeel in het regieteam en de inzet van de Inspecteur Militaire Muziek Krijgsmacht. Tot een maximale tegenwaarde van € 90 000 steunt Defensie met personeel en materieel de opbouw tot en met de afbouw. Daarbij zijn zowel actief dienende militairen als reservisten betrokken. De grootste personele bijdrage was met 80 militairen op 30 september jl. toen de orkesten in het centrum van Rotterdam een uitvoering hebben gegeven. Op materieelgebied steunt Defensie de uitvoering van de taptoe met onder andere verbindingsapparatuur, een geluidsinstallatie en transportcapaciteit. Toekenning van het subsidiegeld geschiedt op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
Bent u op de hoogte van het feit dat er eerder een Turkse F-16 en een Turks vliegtuig met de islamitische halve maan op de staart zeer prominent aanwezig waren tijdens de Luchtmachtdagen? Welk signaal denkt u met deze Turkse prominente rol in Nederlandse nationale evenementen te geven aan de Nederlandse bevolking en de eerder genoemde bevriende staten Israel en Cyprus?
Op de Luchtmachtdagen op de vliegbasis Leeuwarden waren zoals gebruikelijk verschillende landen van zowel binnen als buiten de Navo vertegenwoordigd. De Turkse vertegenwoordiging was vergelijkbaar met die van de meeste andere aanwezige landen.
Het bericht dat de Servische regering zwicht voor homofoben |
|
Nebahat Albayrak (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Regering Servië zwicht voor homofoben»? (ANP, 1 oktober 2011)
Ja.
Is er sprake van een verslechterde situatie in Servië ten opzichte van vorig jaar toen de Servische Gay Pride nog wel doorgang heeft gevonden?
De Gay Pride in Belgrado in oktober 2010 was een stap vooruit. De voor 2 oktober 2011 geplande Gay Pride in Belgrado is op het laatste moment door de Servische autoriteiten geannuleerd, omdat de politie de veiligheid niet kon garanderen. Het kabinet heeft begrip voor deze overwegingen, maar vindt dat Servië alles in het werk moet stellen om de Gay Pride in de toekomst doorgang te laten vinden.
Is er in Servië mogelijk sprake van achteruitgang van de publieke houding op het gebied van rechten voor seksuele minderheden? Bent u bekend met de achterliggende oorzaak van de negatieve houding?
Discriminatie van seksuele minderheden vormt in Servië nog steeds een probleem. De maatschappelijke acceptatie van seksuele minderheden is laag en er bestaat onder de bevolking van Servië weinig steun voor de Gay Pride, die door velen als provocatief wordt ervaren.
Is het organiserende comité nog altijd tevreden over de mate van samenwerking die het ontvangt van de direct betrokken autoriteiten bij het organiseren van de Gay Pride?
De praktische samenwerking tussen de organisatoren en de autoriteiten verliep goed.
Op welke wijze gaat u er bij uw Servische collega op aandringen dat de rechten van seksuele minderheden beschermd worden?
Servië moet voldoen aan de gestelde voorwaarden op het gebied van goed bestuur, economie en democratie (de Kopenhagen-criteria). De bescherming van minderheden is daar uitdrukkelijk onderdeel van. Ik heb het vraagstuk van seksuele minderheden in Servië aan de orde gesteld in mijn gesprek met Commissaris Füle en in mijn gesprek met de Servische vicepremier Djelic op 10 november.
Heeft u contact gehad met de door Servië in 2010 aangestelde antidiscriminatiecommissaris, die onder andere belast is met de volledige implementatie van de antidiscriminatiewetwetgeving, het verlenen van rechtshulp aan de slachtoffers en het beoordelen van wetgeving op mogelijk discriminerende werking, over de situatie in Servië?
De ambassadeur in Belgrado is inmiddels op mijn verzoek in contact met de minister voor mensenrechten en de antidiscriminatiecommissaris in Servië.
Welke stappen gaat u ondernemen om het implementatieproces in Servië van de antidiscriminatiewetwetgeving, het verlenen van rechtshulp aan de slachtoffers en het beoordelen van wetgeving op mogelijk discriminerende werking te ondersteunen?
Nederland ondersteunt NGO’s die mensenrechten en LGBT-rechten bevorderen.
De belastingvrijstellingen voor leden van het koninklijk huis |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koningshuis en kapitaal» over onder andere de belastingvrijstelling voor leden van het Koninklijk Huis?1
Ja.
Waarom staat in de Grondwet (artikel 40) dat de Koning of zijn vermoedelijke opvolger vrij van successierechten kunnen erven? Welke overwegingen leidden de wetgever destijds bij die bepaling?
Op grond van welke concrete criteria wordt bepaald of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis «dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie» en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
De leden van het koninklijk huis die in Nederland belastingplichtig zijn betalen de belastingen die ook voor ander andere burgers van toepassing zijn, behoudens uitzonderingen die functioneel van aard zijn (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 791, nr. 1, blz. 6). Zo is in artikel 40 van de Grondwet bepaald dat vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis, die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het koningschap, niet worden meegenomen bij de berekening van de grondslag voor de vermogensrendementsheffing (dit is een onderdeel van de inkomstenbelasting). De inspecteur van de Belastingdienst die de aanslag inkomstenbelasting oplegt, bepaalt welke vermogensbestanddelen dat zijn. Zie ook mijn brieven aan de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen inzake enkele aspecten rond stichtingen die gerelateerd zijn aan het koninklijk huis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I, nr. 4 en 6) alsmede de beantwoording van vragen door de staatssecretaris van Financiën tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 3 februari 2009 (Handelingen II Vergader 2008–2009, pag. 4123–4125).
Wie bepaalt of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van de Koning?
Ja.
Het doorgaan met bouwen van ongeveer 1000 woningen in de Gilo nederzetting |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Merkel reads Netanyahu the riot act over settlement plan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het besluit van de Israëlische regering ongeveer 1000 woningen te bouwen in de Gilo nederzetting?
Ja.
Deelt u de mening dat het op dit moment op die plaats bouwen van de 1000 woningen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid onmiddellijk de Israëlische regering uw zorgen en bezwaren tegen het bouwen van de woningen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn bezorgdheid over de voornemens van de Israëlische regering om nieuwe wooneenheden in de nederzetting Gilo te bouwen reeds op 27 september jl. tot uitdrukking gebracht in een schriftelijke verklaring. Ook de Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft een verklaring uitgebracht. Tevens heb ik mijn bezorgdheid overgebracht in een telefoongesprek met mijn Israëlische collega daags daarna. Het is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten en het besluit moet worden teruggedraaid. Mijn zorgen zijn daarnaast in verdere gesprekken met de Israëlische autoriteiten naar voren gebracht.
Deelt u de boosheid van mevrouw Bondskanselier Merkel? Bent u eveneens teleurgesteld over de houding van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn reactie verwijs ik naar de verklaring die ik heb afgegeven en die ik hierboven heb toegelicht.
Deelt u de mening dat deze houding van de Israëlische regering de onderhandelingen met de Palestijnen bemoeilijkt, zo niet blokkeert? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het besluit van de Israëlische regering contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Beide partijen moeten zich onthouden van stappen die de onderhandelingen bemoeilijken.
Bent u bereid het doorgaan met bouwen in de bezette gebieden te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal partijen blijven oproepen zich te onthouden van stappen die de hervatting van onderhandelingen belemmeren.
Deelt u de mening dat het bouwen in bezette gebieden in strijd is met de internationale afspraken vastgelegd in de «Road map» uit 2003? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands standpunt is ongewijzigd: de nederzettingen zijn op basis van het internationaal recht illegaal.
Welke overige stappen onderneemt u om de partijen bij het vredesproces in het Midden-Oosten te houden aan de afspraken zoals destijds gemaakt?
Zowel bilateraal als multilateraal – in EU-kader en via de EU in het Kwartet – gebruikt Nederland zijn contacten om partijen te bewegen zich te houden aan de verplichtingen die zij zijn aangegaan. Dit gebeurt via gesprekken op politiek en op ambtelijk niveau van Nederland met Israël en met de Palestijnse Autoriteit, via het afleggen van bezoeken aan Israël en de Palestijnse Gebieden en via beïnvloeding van EU-standpunten in de raad Buitenlandse Zaken en in EU-coördinatieoverleg in multilateraal verband (m.n. de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Mensenrechtenraad).
Activiteiten van de Colombiaanse veiligheidsdienst op Curaçao |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van uitlatingen van PAR-woordvoerder Omayra Leeflang waarin ze stelt dat leden van de regering van Curaçao gebruik maken van diensten van de Colombiaanse veiligheidsdienst?
Ja.
Kunt u aangeven of leden van de Colombiaanse veiligheidsdienst actief zijn op Curaçao en zo ja, in welke hoedanigheid?
Mij hebben inderdaad berichten bereikt dat de regering van Curaçao contact heeft gezocht met de Colombiaanse veiligheidsdienst.
In dit kader is het volgende van belang. De zorg voor de nationale veiligheid is een aangelegenheid waarvoor ieder land van het Koninkrijk een eigen verantwoordelijkheid heeft en zich bedient van een eigen veiligheidsdienst. Sinds de staatkundige herstructurering van het Koninkrijk per 10 oktober 2010 geldt thans voor alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten die werkzaam zijn binnen het Koninkrijk dat instelling, taak en bevoegdheden voorzien zijn van een wettelijke grondslag. Een goede uitvoering van de aan de diensten opgedragen taken brengt met zich mee dat daartoe nationaal en internationaal wordt samengewerkt; de verschillende wettelijke regelingen voorzien daar ook in. Het ligt in de rede dat Curaçao en overigens ook Aruba en Sint Maarten zich, gelet op hun geografische ligging, (mede) richten op samenwerking met veiligheidsdiensten in hun regio.
De belangen van het Koninkrijk als geheel dienen bij dit alles in het oog gehouden te worden.
Is de Colombiaanse veiligheidsdienst actief op Curaçao op verzoek van de regering van Curaçao? Zo ja, is de regering van Curaçao bevoegd een dergelijk verzoek te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u door de regering van Curaçao op de hoogte gesteld van de activiteiten van de Colombiaanse veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat de Colombiaanse veiligheidsdienst actief is binnen het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 2.
De postzegelprijs |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van PostNL om de postzegelprijs opnieuw te verhogen?1
Ja, dat is mij bekend. De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft mij over zijn besluit tot het vaststellen van deze tarieven voor de Universele Postdienst (UPD) geïnformeerd. OPTA heeft dit besluit tevens op zijn website gepubliceerd (www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=3485).
Wat is uw opvatting over de voorgestelde, aanzienlijke verhoging van de postzegelprijs voor het versturen van brieven binnen Nederland met 4 cent, ofwel bijna 10 procent? Past deze verhoging binnen de bepalingen van de postregelgeving? Zo ja, betekent dit dat u deze verhoging bij ministeriële regeling gaat bekrachtigen? Zo nee, hoe gaat u deze tariefverhoging bestrijden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs, welke ik 15 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden (Aanhangsel van de Handelingen, 2829) en waarin ik het wettelijk kader heb toegelicht op basis waarvan een beoogde verhoging van de postzegelprijs door de OPTA wordt beoordeeld. In aanvulling hierop merk ik nog het volgende op:
De vaststelling van de tarieven van de UPD is nadrukkelijk geregeld in artikel 25 van de Postwet en de lagere regelgeving. Artikel 25 Postwet bepaalt onder meer dat de tarieven van de UPD dienen te worden gebaseerd op de daadwerkelijke kosten van de UPD en een redelijk rendement, en dat OPTA de tarieven voor de UPD zes maanden na inwerkingtreding van de Postwet vaststelt2. Echter, zoals toegelicht in de kamerstukken (30 536, nr. 100 en nr. 105) waren de daadwerkelijke kosten door de wijziging in de omvang van de UPD (geen monopolie meer op brieven tot 50 gram) niet bekend bij de inwerkingtreding van de Postwet. Ook het redelijk rendement diende nog in samenhang met andere elementen, zoals de kosten en rendementen in voorafgaande jaren en een benchmark met andere vergelijkbare postbedrijven, te worden vastgesteld. Hierom is ten tijde van de inwerkingtreding van de Postwet gekozen voor een overgangsregime voor het vaststellen van de tarieven van de UPD.
Dit overgangsregime houdt in dat de tarieven voor de UPD twee keer worden vastgesteld. De eerste keer 6 maanden na inwerkingtreding van de Postwet op basis van de kosten en het feitelijk rendement van 2008, en een tweede keer na vaststelling van het redelijk rendement in de Postregeling. De Postregeling is hiertoe gewijzigd (30 536, nr. 126) en in april jl. door uw Kamer goedgekeurd, waarna de tarieven voor de UPD op basis van daadwerkelijke kosten en een redelijke rendement recentelijk voor de tweede keer door OPTA zijn vastgesteld. De in de Kamervragen genoemde tariefsverhoging komt voort uit deze recente vaststelling van de tarieven voor de UPD door OPTA.
Zoals geregeld in de Postregeling artikel 15 lid 1 worden de tarieven voor de UPD op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement vervolgens elke vier jaar opnieuw vastgesteld door OPTA. Dit laat onverlet dat de tarieven voor de UPD wel jaarlijks ten hoogste mogen stijgen met het percentage van de consumentenprijsindex (CPI), zoals bepaald in artikel 25 lid 1 van de Postwet en artikel 17 van de Postregeling. OPTA toets of hieraan wordt voldaan.
Deze verhoging van de postzegelprijs is conform de vigerende postregelgeving tot stand gekomen. Een verhoging van de UPD tarieven hoeft niet te worden bekrachtigd bij ministeriële regeling.
Deelt u de mening dat het absurd is om de kennelijke kostenstijgingen bij PostNL volledig af te wentelen op de consument terwijl de tarieven voor de zakelijke post, die nu al veel te laag zijn, weer niet zullen stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze discrepantie te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil allereerst opmerken dat de tarieven van de UPD niet vergeleken kunnen worden met de tarieven voor het zakelijk segment. De reden hiervoor is, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs (Aanhangsel van de Handelingen, 2829), dat met het uitvoeren van de UPD verplichtingen worden opgelegd aan PostNL, als verlener van de UPD. Deze verplichtingen staan in artikel 16 van de Postwet vermeld. Dit zijn bijvoorbeeld de zes-daagse haal- en bezorgverplichting, het hebben van tenminste 2000 postvestigingen en van een dichtverspreid netwerk van brievenbussen. Dit zijn dus verplichtingen die alleen in het kader van de UPD aan de verlener van de UPD worden gesteld.
Zoals in antwoord 2 is toegelicht, heeft een nieuwe vaststelling van de tarieven van de UPD plaatsgevonden, waarmee de stijging van de kosten van de UPD van de afgelopen periode zijn doorberekend in de tarieven voor de UPD.
Ter aanvulling informeer ik u dat het onderzoek naar de UPD in het kader van de evaluatie van de UPD op korte termijn wordt afgerond. Ik verwacht uw Kamer voor het geplande AO Post van 20 december aanstaande te kunnen informeren over de uitkomsten hiervan, tezamen met andere toezeggingen over de ontwikkelingen in de postmarkt.
Kunt u uitleggen waarom een zo sterke tariefverhoging volgens de directie te verantwoorden is ten opzichte van het personeel, dat geconfronteerd wordt met steeds slechtere arbeidsvoorwaarden? Kunt u garanderen dat deze tariefverhoging volledig ten goede zal komen aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het personeel?
De tarieven voor de UPD representeren, binnen de gestelde wet- en regelgeving (zie de antwoorden op vragen 2 en 3), de daadwerkelijke kosten en redelijk rendement. Voor de arbeidsvoorwaarden bij PostNL zijn primair de sociale partners verantwoordelijk.
De mogelijkheden tot het gebruik van liquid Natural Gas (LNG) in de transportsector |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland» binnen het «Subsidieprogramma Proeftuinen duurzame mobiliteit: Truck van de Toekomst» van AgentschapNL?
Ja. Het project is een van de twaalf projecten waarop door mij positief beschikt is binnen dit subsidieprogramma. Twee van deze projecten betreffen hybride voertuigen, de overige tien hebben alle betrekking op aardgas als motorbrandstof. Twee daarvan hebben betrekking op het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG), de overige acht op LNG. Hiervan zijn 5 projecten gericht op het gebruik van een combinatie van dual fuel, met LNG en diesel, waaronder het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland», de overige 3 projecten werken met LNG monofuel.
Bent u bekend met het probleem dat de deelnemers aan het in vraag 1 genoemde project in vrachtwagens en een onderhoudslocatie geïnvesteerd hebben om op deze schonere brandstof te kunnen rijden, maar dat onder andere in de gemeente Zwolle geen (gedoog) vergunning wordt afgegeven voor het plaatsen van een tankinstallatie voor LNG, waardoor de vrachtwagens in het proefproject niet kunnen rijden, dit in verband met het (nog) ontbreken van specifieke regelgeving met betrekking tot LNG?
Er is inderdaad nog geen specifieke regelgeving voor LNG laad- en vulpunten, doordat het een nieuwe brandstof is in de transportsector. Thans is er om een goede beoordeling te maken over de vergunningen overleg over de technischeuitvoering met enerzijds het consortium van de aanvrager en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen en vergunningverleners van gemeenten waar al dergelijke stations gerealiseerd zijn. Vooralsnog zijn er geen principiële bezwaren die zouden kunnen leiden tot het niet-afgeven van een vergunning. Het is de verwachting dat een vergunning in zo'n anderhalve maand een feit moet kunnen zijn.
In afwachting van de vergunning voor en de bouw van het permanente station ligt er ook een verzoek voor gebruik van een voorlopige oplossing. Aan de vergunning daarvoor wordt momenteel ook gewerkt, en ook dat kost mede door die afwezige regelgeving wat extra tijd.
Deelt u de opvatting dat als de overheid bedrijven stimuleert om schonere brandstoffen te gebruiken, dit dan ook mogelijk moet zijn?
Ik ben zeker van mening dat bedrijven die schonere brandstoffen willen gebruiken deze ook moeten kunnen verkrijgen. De inrichting van de benodigde laad/vulpunten moet echter wel veilig zijn en rekening houden met lokale situaties. Ik zal kijken of en waar de wettelijke kaders voor het inrichten van laad/vulpunten duidelijker moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om met de gemeente Zwolle en andere gemeenten in contact te treden om mogelijk te maken dat deze gemeenten onder voorwaarden een gedoogvergunning verstrekken zolang er nog geen regelgeving voor LNG is?
Zwolle en mogelijk andere gemeenten hebben een eigen bevoegdheid bij de beoordeling van de vraag of een vergunning wordt verstrekt.
Een specifiek wettelijk kader voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s van het afleveren van LNG ontbreekt vooralsnog. Gelet op het landelijk gedoogkader (Kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 1 en Kamerstukken II 1996/97, 25 085, nr. 2) ga ik er van uit dat de gemeente de criteria voor het verlenen van gedoogbesluiten tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de vraag of en onder welke voorwaarden een vergunning verleend kan worden. Zolang er nog geen regelgeving voor LNG is, dient de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag onder meer de meest recente wetenschappelijke inzichten omtrent de veiligheidsrisico’s te betrekken.
Kunt u ervoor zorgen dat er binnen enkele maanden regelgeving is voor LNG tankinstallaties zodat er duidelijkheid is voor bedrijven en gemeenten, zodat vergunningen verstrekt kunnen worden op basis van de regelgeving?
Er wordt momenteel gewerkt aan een apart rapport over LNG in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS; deel 33). Dit rapport zal informatie bevatten over samenstelling, toepassingsgebieden, risico’s bij toepassing, concrete voorschriften die bij gebruik, opslag, verwerking etc. van LNG toegepast moeten worden om risico’s voor het milieu en werknemers te beperken (deze maatregelen beschrijven de laatste stand der techniek). Ook zullen daarin zogenaamde interne en externe risicoafstanden (afstanden die bij de vergunningverlening aangehouden moeten worden tussen relevante installatieonderdelen en kwetsbare objecten in de directe omgeving,zoals woningen, scholen, ziekenhuizen) opgenomen worden.
PGS 33 is bestemd voor gemeenten en provincies ten behoeve van m.n. de vergunningverlening.
Het PGS-rapport wordt naar verwachting in de zomer van 2012 gepubliceerd – een conceptversie is naar verwachting voorjaar 2012 beschikbaar voor publiek commentaar.
Tot slot werkt NL internationaal actief mee aan een ISO-commissie (ISO/PC 252) om een ISO-norm te ontwikkelen voor LNG (en CNG)-vulstations.
Met het tot stand brengen van regelgeving voor LNG laad- en vulpunten is meer tijd gemoeid dan enkele maanden.
Kunt u deze vragen met spoed, zo mogelijk binnen tien dagen beantwoorden, omdat de vrachtauto’s nu stil staan en ondernemers die schonere vrachtauto’s willen bestellen nu aangeven daarvan af te zien?
Nee.
Camping Fort Oranje |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat camping Fort Oranje in Zundert per 11 oktober van gemeentewege wordt gesloten?1
Ja, zij het dat inmiddels de rechtbank van Breda op 5 oktober heeft besloten dat deze sluiting vooralsnog niet mag doorgaan.
Is het u bekend dat op camping Fort Oranje regelmatig, en in aanzienlijke aantallen, zwerfjongeren, volwassenen, en gezinnen, vanwege sociaal maatschappelijke omstandigheden en/of woningnood, uit heel Nederland een permanente of tijdelijke huisvesting vinden?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat zij opnieuw verhuizen naar een volgend (semi-)illegaal onderkomen? Zo nee, hoe wordt voorzien in humane en legale opvang voor deze mensen?
Het is algemeen bekend dat het niet is toegestaan om permanent te wonen op een camping. De gemeente Zundert heeft dit met een zekere regelmaat gecommuniceerd aan de mensen die op camping Fort Oranje verblijven. Uiteraard is het niet wenselijk dat deze mensen verhuizen naar een volgend illegaal onderkomen. Ten principale zijn de mensen zelf verantwoordelijk voor hun herhuisvesting. In aanvulling hierop heeft de gemeente Zundert maatschappelijke organisaties gevraagd in beeld te brengen of er echt schrijnende gevallen zijn. De vereniging Migrada (belangenvereniging voor arbeidsmigranten) is betrokken bij de herhuisvesting van de op de camping verblijvende MOE-landers.
Welke rol en verplichtingen hebben respectievelijk de gemeenten en organisaties voor sociaal maatschappelijke opvang hierin? Staat de gemeente Zundert daar alleen voor of ziet u ook een taak weggelegd voor de gemeenten van herkomst?
Het lijkt mij niet in de rede liggen de verantwoordelijkheid alleen bij de gemeente Zundert neer te leggen. Verwacht wordt dat de gemeenten van herkomst erbij betrokken worden.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten sinds 1 januari 2011 op grond van illegale bewoning of anderszins zijn overgegaan tot handhavend optreden op campings?
De handhaving van de recreatiebestemming van campings waarbij illegale bewoning wordt beëindigd, is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben geen verplichting het rijk hierover te informeren.
Hoeveel zwerfjongeren, volwassenen, gezinnen en arbeidsmigranten zijn sinds 1 januari 2011 door dit handhavend optreden op campings en recreatieparken uit hun permanente dan wel tijdelijke bewoning gezet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waar deze mensen nieuw onderdak vinden? Zijn er per direct voldoende reguliere en betaalbare woningen om deze mensen onderdak te bieden? Zo ja, waar vinden zij die? Is er een waterbedeffect waarneembaar naar andere campings en recreatieparken?
De oplossingen die door de mensen zelf, al dan niet met behulp van anderen, worden gevonden, zijn ook gezien hun wensen zeer divers. Uit verstrekte informatie van de gemeente Zundert blijkt dat een deel al op eigen initiatief is vertrokken. Verder betreft het mensen met een verschillende achtergrond, al dan niet uit Zundert zelf, al dan niet uit Nederland.
Wat betreft het (illegaal) wonen op campings: Recron, de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland, schat dat in meer dan duizend gevallen noodgedwongen (permanent) wordt verbleven op campings en bungalowparken.
Emissietestprogramma's |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van Volkswagen: «Volkswagen presents latest efficiency technology»?1
Ik heb kennis genomen van dat persbericht.
Deelt u de conclusie dat de auto lage emissies heeft, omdat de auto in het emissietestprogramma is getest in de economy driving cycle op slechts twee van de vier cilinders?
Het onderhavige type voertuig is voorzien van tal van technische voorzieningen om het brandstofverbruik te beperken. Cilinderuitschakeling bij lage snelheden en acceleraties is daar één van. Volkswagen geeft zelf aan dat het effect in de testcyclus 0,4 liter per 100 km is, oplopend tot bijna 1 liter per 100 km bij een constante snelheid van ca. 50 km/h in derde of vierde versnelling. Het is wel zo dat de cilinderuitschakeling alleen plaatsvindt bij een rustige rijstijl. Een bestuurder met een wat «zwaardere» rechtervoet zal er daarom minder of geen baat bij hebben.
Wat is uw visie op emissietestprogramma’s en de daarbij horende milieulabeling van auto’s wetende dat de praktijkprestatie (namelijk veel slechter) van auto’s erg uit de pas loopt ten opzichte van de fabrieksemissietesten?
Het is algemeen bekend dat de verbruikscijfers in de officiële verbruikstest om meerdere redenen een geflatteerd beeld geven van de werkelijkheid. Dat ligt deels aan de testcyclus, die onvoldoende representatief is voor het rijgedrag van de gemiddelde bestuurder. Voor een ander deel komt dit doordat de bestaande Europese richtlijnen nogal wat ruimte bieden aan de fabrikanten om voor de test een geprepareerd voertuig in te zetten, dat qua accessoires en afstellingen niet echt representatief is voor de latere gemiddelde serieproductie. Beide lacunes in de bestaande wetgeving zijn onderwerp van een herziening in UN-ECE kader. Nederland is hier nauw bij betrokken, en maakt zich sterk voor een meetprocedure voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot die cijfers oplevert die beter overeenstemmen met de praktijk.
Wat is uw visie op de emissietestprogramma’s en de daarbij horende milieulabeling, constaterende dat autofabrikanten technische aanpassingen doen voor een goed testresultaat – zoals het uitschakelen van twee van de vier cilinders – waarbij de praktijkprestatie van de auto niets meer met het fabriekstestresultaat te maken heeft?
In schriftelijke Kamervragen is deze problematiek eerder aan bod gekomen2. Daarbij is aangegeven dat TNO in een onderzoek3 heeft geconcludeerd dat de officiële verbruikstest een goede methode is voor het onderling vergelijken van het brandstofverbruik van auto’s. In de praktijk liggen verbruikswaarden weliswaar dichter bij elkaar maar zuinigere auto’s op grond van de officiële verbruikstest blijken ook in de praktijk zuiniger.
Overigens is het niet zo dat het uitschakelen van cilinders alleen in de officiële test voordelen biedt. In de praktijk zullen de verbruiksvoordelen van cilinderuitschakeling bij een rustige rijstijl evenzeer optreden. Bij «meer dynamische rijomstandigheden» in de praktijk zullen de voordelen echter minder zijn dan gedurende de officiële test. Van dit verschijnsel is echter ook sprake bij diverse andere technieken sprake die door fabrikanten worden ingezet om auto’s zuiniger te maken.
Op welke manier gaat u stimuleren dat er in de praktijk schonere auto’s gaan rijden op schone brandstoffen?
Het terugdringen van het verschil tussen testverbruik en praktijkverbruik staat internationaal hoog op de agenda, en Nederland participeert actief in het UN-ECE proces om tot betere wetgeving op dat terrein te komen. Met het Programma «Het nieuwe rijden» wordt verder gestimuleerd dat er in de praktijk zuiniger met auto’s wordt gereden. Door in een zo hoog mogelijke versnelling rijden, het voertuig in de versnelling uit te laten rollen voor het stoppen en de juiste bandenspanning toe te passen kan het praktijkverbruik van auto’s worden teruggebracht.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «UK secretly bans 60 Russians over lawyer’s death»?1
Ja.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om de officials die vanwege de dood van de heer Magnitsky niet naar de VS mogen reizen, ook niet langer toe te laten tot het Verenigd Koninkrijk?
De ministeries van Buitenlandse Zaken van zowel de Verenigde Staten als van het Verenigd Koninkrijk hebben de Nederlandse ambassades meegedeeld dat er geen visumban is ingesteld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van het artikel in The Observer gemeld dat het beleid niet is veranderd. Visumaanvragen worden van geval tot geval bekeken in overeenstemming met immigratieregels van het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigde Koninkrijk werken met algemene (mondiaal geldende) signaleringslijsten waarbij specifieke visumaanvragen extra aandachtig bekeken worden.
Herinnert u zich dat u in uw brief over de motie-Çörüz2 die om een gelijke maatregel in Nederland vraagt, stelt dat de Presidentiële mensenrechtencommissie op 5 juli inter alia heeft vastgesteld dat de arrestatie van Magnitsky onwettig was, dat hij mogelijk geslagen is en dat hem medische zorg onthouden is en dat u de Russische rechtsgang afwacht3. Bent u ervan op de hoogte dat het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken op 14 juli deze bevindingen opzij geschoven heeft en besloten heeft om geen vervolging in te stellen?
Het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken heeft op 14 juli jl. verklaard dat het rapport van de Presidentiële Mensenrechtencommissie van 5 juli jl. geen aanleiding geeft voor een onderzoek naar mogelijke delicten van beambten die onder genoemd ministerie vallen.
Datzelfde ministerie heeft het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Magnitsky verlengd, waarbij voorlopig is besloten tot strafrechtelijke vervolging van twee artsen voor nalatigheid bij de medische behandeling van Magnitsky.
Bent u er verder van de op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging van de heer Magnitsky wel ter hand genomen heeft en dus met een middeleeuwse barbaarsheid een overleden slachtoffer in de beklaagdenbank gezet heeft?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging ter hand genomen heeft.
Deelt u de mening dat het geen zin meer heeft om van de Russische autoriteiten te verwachten dat zij onafhankelijk verder onderzoek instellen naar deze zaak?
Nee.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de motie Çörüz, de Russische officials die betrokken zijn en de toegang tot de VS en het VK ontzegd zijn, ook de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens de ministeries van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geen visumban ingesteld tegen bij de Magnitsky-zaak betrokken functionarissen.
Bent u bereid de zaak van de heer Magnitsky bij de eerstkomende vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU aan de orde te stellen en gezamenlijke stappen richting Rusland voor te stellen?
De regering heeft herhaaldelijk haar zorg uitgesproken over de dood van de heer Magnitsky en over de omstandigheden waaronder hij is overleden, laatstelijk tijdens het bezoek van Premier Rutte aan Rusland.
De rem op arbeidsparticipatie door bezuinigingen kinderopvang |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang»?1
Het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang?», is gebaseerd op de ING budgetbarometer september 2011. Tijdens het ordedebat van 29 september 2011 heeft uw Kamer mij om een reactie gevraagd op de resultaten aangaande kinderopvang van deze budgetbarometer. U heeft mijn reactie ontvangen op 13 oktober jl. (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 145).
Hoe beoordeeld u de onderzoeksuitkomst dat tweederde van de mensen met kinderen minder gaan werken? Van hoeveel procent van de mensen met kinderen bij de kinderopvang verwacht u dat ze minder gaan werken?
De onderzoeksuitkomst die u aanhaalt in uw vraag heb ik niet aangetroffen in het onderzoek van de ING. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober, blijkt uit dit onderzoek dat van de huishoudens die gebruik maken van kinderopvang (19%), één vijfde voornemens is om de werktijden te veranderen vanwege de bezuinigingen. Het gaat in totaal dus om minder dan 4% van de ondervraagde huishoudens. Binnen deze beperkte groep is de meest genoemde aanpassing het veranderen van de eigen werktijden, zonder korter te gaan werken. Daarnaast zijn er huishoudens die aangeven minder uren te gaan werken. Ten slotte is er een groep huishoudens die meer willen gaan werken om de effecten van de bezuinigingen te compenseren. Afhankelijk van de gezinssituatie zijn er verschillende combinaties mogelijk tussen de werkende partners. Dat een gering aantal huishoudens overweegt om de werktijden aan te passen, betekent niet automatisch dat er minder uren gewerkt wordt. Ik verwacht, op basis van CPB publicaties, dat door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag het arbeidsaanbod in personen met 0,1% zal dalen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere bewering dat de effecten van de bezuinigingen op de arbeidsparticipatie mee zullen vallen?
De ING verwacht dat de duurdere kinderopvang per saldo slecht nieuws is voor de arbeidsdeelname, maar geeft geen inschatting van de omvang van het effect. Ik verwacht een beperkt effect op de arbeidsparticipatie. De ramingen van de gedragseffecten naar aanleiding van de bezuiniging op de kinderopvanguitgaven in 2012 gaan echter met onzekerheid gepaard. Harde garanties over de omvang van effecten zijn dan ook niet te geven.
De bezuiniging voor 2012 en 2013 is zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ouders met lage inkomens en ouders met grote banen worden ontzien. Zo wordt de bezuiniging vooral ingevuld door de ouderbijdrage proportioneel te verhogen. Ouders dragen op deze manier naar rato van hun huidige ouderbijdrage bij aan de kostenstijging. Hierdoor worden lage inkomens relatief ontzien. Daarnaast komt er in 2013 een vaste eigen bijdrage per maand, waardoor de marginale kosten van een uur extra opvang minder snel stijgen en grote banen worden ontzien. Deze maatregel is vooral gunstig voor alleenstaande ouders, omdat zij veel uren opvang afnemen. Ten slotte zal de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan de gewerkte uren van de minst werkende partner geen participatieverlies opleveren.
Daarnaast kunnen we nu al zien hoe er gereageerd is op de bezuinigingen in 2011. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober laten de uitvoeringscijfers van de Belastingdienst voor 2011 in vergelijking met 2010 nog altijd een groei zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Hierbij merk ik wel op dat deze informatie de komende maanden nog kan veranderen omdat ouders op elk moment hun gegevens bij de Belastingdienst (bijvoorbeeld de einddatum van het gebruik van kinderopvang) met terugwerkende kracht kunnen wijzigen. Ook het aantal kinderopvanglocaties is ten opzichte van 2010 gestegen.
Wat is uw reactie op het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse»?2
In het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse» van prof. dr. J.J. Schippers en prof. dr. E.M. Sent (Eerste Kamerlid namens de PvdA), staat dat de bezuinigingen op de kinderopvang vooral vrouwen met een lage opleiding en een laag inkomen ontmoedigen om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de auteurs van mening dat de berekeningen van het CPB een onvolledig beeld van de baten van kinderopvang geven.
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 3 is de bezuiniging vormgegeven op een manier om het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk te beperken.
Het CPB heeft alleen het participatie-effect van de bezuinigingen in de kinderopvang berekend. Het CPB is niet gevraagd een integrale kosten-baten analyse van kinderopvang te maken, waarbij ook baten zoals het effect van kinderopvang op de ontwikkeling van kinderen wordt meegenomen.
Klopt het dat het model van het Centraal Planbureau (CPB) geen rekening houdt met verschillende elasticiteiten voor laag- en hoogopgeleiden met betrekking tot arbeidsparticipatie? In hoeverre wijken de uitkomsten van het CPB hierdoor af van de werkelijkheid?
Het klopt dat het model van het CPB niet expliciet rekening houdt met een verschillende arbeidsaanbodelasticiteit van lager en hoger opgeleiden. Het model van het CPB houdt wel expliciet rekening met de verschillen in de wijzigingen van de ouderbijdrage voor verschillende inkomenscategorieën. Daarnaast houdt het model rekening met een aparte prijsgevoeligheid voor alleenstaande ouders, tweedeverdieners als lid van een ouderpaar en kostwinners als lid van een ouderpaar. Het gedrag van deze groepen in het model is gebaseerd op schattingen met Nederlandse data en bevindingen in de internationale vakliteratuur. Het model van het CPB is het beste model dat op dit moment voor de berekening van de effecten op de arbeidsparticipatie van bezuinigingen op de kinderopvang beschikbaar is. Dat laat onverlet dat de effecten zich moeilijk laten voorspellen. Zo zijn conjuncturele ontwikkelingen, sociaal culturele opvattingen over kinderopvang en de nabijheid van opvang van voldoende kwaliteit, minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang en het effect op de arbeidsparticipatie, als de prijs die ouders voor kinderopvang moeten betalen.
Bent u bereid om de effecten van het totaalpakket aan bezuinigingen op de kinderopvang door te laten rekenen door het CPB?
Op basis van CPB publicaties is een inschatting gemaakt van het effect van de bezuinigingen op de kinderopvang op de arbeidsparticipatie. Deze inschatting wordt door het CPB bevestigd. De modelberekening die ten grondslag ligt aan deze inschatting van het participatie effect is het beste wat momenteel beschikbaar is. Een nieuwe doorrekening door het CPB zal momenteel niet leiden tot nieuwe inzichten. Wel heb ik in het kader van de evaluatie van de wet Kinderopvang het CPB gevraagd een micro-econometrische ex-post analyse te doen van de effecten van de wijzigingen in de subsidies voor kinderopvang. In deze analyse worden de effecten van de kinderopvangtoeslag op de participatie voor verschillende groepen in kaart gebracht. Onder andere verschillen in opleidingsniveau van ouders worden in de analyse betrokken. Dit zal de kennis van de werking van de kinderopvangtoeslag vergroten en de empirische basis van analyses van toekomstige wijzigingen in de toeslag verder versterken. Het CPB zal deze analyse eind 2011 afronden.
Hoge tandartskosten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over uitgestelde behandelingen door hoge tandartskosten (2011Z16731)?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht «Verzekeraar bang voor hoge nota tandarts»?2
Tijdens het experiment met de vrije prijsvorming zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de prijsontwikkeling in de mondzorg gedegen monitoren en mij daarover rapporteren. Tot dan toe spreek ik geen verwachtingen uit over een op- of neergang van de prijzen, dat zal immers uit het experiment moeten blijken. Wel zal ik de genoemde signalen bespreken met de koepels van aanbieders.
Deelt u de verwachting van een meerderheid in de branche dat prijzen in de mondzorg zullen stijgen na het vrijgeven van de prijzen per 1 januari 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de voorlichting naar de patiënt over het feit dat de tarieven van de techniek- en materiaalkosten voor het maken van kronen, bruggen en implantaten vrij onderhandelbaar zijn, en dus enorm kunnen verschillen per aanbieder, voldoende is? Zo ja, waar blijkt volgens u uit dat hier voldoende voorlichting over is? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 kunnen tandartsen zelf bepalen in welke omvang zij de techniekkosten naar de consument doorberekenen. De mate waarin zij deze doorberekenen zal van invloed zijn op het eindbedrag van de tandheelkundige behandeling. Omdat de tandarts verplicht is om bij een bedrag van hoger dan € 150 (wat in geval van kronen, bruggen en implantaten veelal het geval is) vooraf een offerte te maken, kan de consument afwegingen maken om zich wel of niet bij de betreffende tandarts te laten behandelen. Het is dus in het belang van de tandarts om prijsbewust tandtechniek in te kopen en hierover goede en juiste voorlichting aan de consument te verschaffen. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de prijsverschillen tussen tandartspraktijken, die ontstaan door de kosten van de gebruikte implantaatmaterialen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld bij het antwoord op vragen 2 en 3, zal de NZa de prijsontwikkelingen via een marktscan monitoren. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de NZa nader «inzoomen» op specifieke prijsverschillen. Dat kan bijvoorbeeld ook gelden voor prijsverschillen als gevolg van in rekening gebrachte kosten van implantaatmaterialen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat patiënten voorafgaand aan een behandeling geïnformeerd worden over de hoogte van de mogelijke vergoeding door de verzekering? Zo ja, op welke wijze gaat u monitoren dat dit gebeurt?
De tandarts is verplicht om goed kenbaar te maken op zijn of haar site en in de praktijk wat de prijzen van de verschillende behandelingen zijn. Daarnaast is de tandarts, zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4, verplicht om een prijsopgave te doen van de behandelkosten (indien deze een bedrag van € 150 overstijgen). De omvang van de vergoeding is afhankelijk van de polisvoorwaarden van de verzekering die de consument heeft afgesloten. Dat kan hij of zij in de polis nalezen of zich hierover aanvullend door de zorgverzekeraar laten informeren.