Het bericht ‘Overheid, doe iets tegen vertraging containerterminals’ en ‘Wereldwijde scheepvaart worstelt met stookolie’. |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Overheid, doe iets tegen vertraging containerterminals»1 en «Wereldwijde scheepvaart worstelt met stookolie»2?
Ja.
Kunt u bevestigen dat vertragingen veroorzaakt door congestie op containerterminals in de haven van Rotterdam tot wel vijf dagen vertraging kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet? Heeft u hier een compleet beeld van en zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de congestie in de Rotterdamse haven. De problemen zijn mij bij brief d.d. 10-7-2017 door de EBU gemeld, en eerder ook al mondeling door de brancheorganisaties. Daarnaast is ook in de pers aandacht besteed aan de situatie.
De wachttijden voor de containerbinnenvaart zijn de laatste weken door meerdere oorzaken opgelopen. Naast de gevolgen van de cyberaanval op twee terminals, die enkele dagen gesloten waren, leidde vorige maand de invoering van nieuwe vaarschema’s tot langere wachttijden. Bovendien hebben lage waterstanden invloed op de capaciteit van de binnenvaart.
Sinds de zomer van vorig jaar groeien de containervolumes stevig. De groei blijft op een stabiel hoog niveau (9 procent in TEU over de eerste 6 maanden van dat jaar) en gaat bovendien gepaard met grotere «call-sizes» en een toename van transshipment volumes. Daarnaast is het effect merkbaar van personele beperkingen als gevolg van de zomervakantieperiode. Alle betrokken partijen werken hard aan alternatieven en structurele oplossingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze congestie voor de binnenvaartsector, zowel in financiële zin als in termen van reputatie en daarmee de aantrekkelijkheid voor (potentiële) klanten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsinformatie van de betrokken ondernemingen. De financiële gevolgen kan ik u dan ook niet schetsen. Echter het moge duidelijk zijn dat vertragingen niet alleen negatieve gevolgen hebben voor de reputatie van de binnenvaart, maar op de lange duur ook voor de andere partijen in de logistieke keten. Tegelijkertijd constateer ik dat de haven van Rotterdam al meer dan een jaar hard groeit, dat veel bedrijven zich er willen vestigen en dat de private investeringen op een hoog peil blijven.
Wat is volgens u de reden dat het overleg dat al jaren plaatsvindt tot nu toe niet het gewenste resultaat oplevert, waardoor de Europese Binnenvaart Unie (EBU) zich nu genoodzaakt ziet om de noodklok te luiden? Kunt u aangeven waar de struikelblokken zich precies bevinden en wat per struikelblok de reden is dat die niet overwonnen kan worden?
Ik neem zelf niet deel aan het bedoelde overleg. Navraag bij het Havenbedrijf Rotterdam en andere betrokken partijen levert mij het beeld op dat wel degelijk bepaalde maatregelen getroffen worden of in voorbereiding zijn, waarmee verbetering bereikt kan worden. Zo wordt de beschikbare capaciteit beter benut door de mogelijkheid voor binnenvaartschepen om containers te lossen op een andere terminal, en de invoering van een minimum call size. Daarnaast wordt in het project Nextlogic gewerkt aan een verbetering van planning en optimalisering van de benutting van de capaciteit. Maar er wordt ook gewezen op de positie van de zeerederijen, die bij de optimalisatie van hun bedrijfsvoering minder oog zouden hebben voor de effecten op de andere schakels in de keten. Deze rederijen zijn onderdeel van een internationale, wereldwijde keten waar afhandeling in andere havens invloed en impact hebben op Rotterdam. Deze problematiek is vaak lastig te betrekken in het overleg.
Kunt u bevestigen dat uit de ambitie van de overheid en de Rotterdamse haven ten aanzien van emissiedoelstellingen volgt dat 45 procent van de containers in de haven via binnenschepen vervoerd zouden moeten worden en dat door deze problematiek dat niet gehaald dreigt te worden? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van de containerbinnenvaartschepen in Rotterdam heeft de volle aandacht van alle betrokken partijen om perioden van flinke vertraging in de haven te minimaliseren. De visie van het Havenbedrijf Rotterdam en de individuele containerterminals om het aandeel van de binnenvaart in de totale afhandeling van containers te vergroten is niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat de overheid de binnenvaart helpt in het zo aantrekkelijk mogelijk worden als vervoersmodaliteit, aangezien de binnenvaart een relatief schone manier is om goederen van A naar B te brengen en het overheidsbeleid ook gericht zou moeten zijn op het aantrekkelijk maken van modaliteiten anders dan wegtransport? Zo ja, kunt u aangeven waarom u denkt dat er op dit moment geen sprake is van juist een omgekeerde beweging? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over mijn beleid ten aanzien van het stimuleren van vervoer over vaar- en spoorwegen, alsook over de rol van de programma’s Beter Benutten, Topsector Logistiek en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport in dit verband. Ik wil graag verwijzen naar mijn brief van 25 mei 2016 in antwoord op vragen van het lid Smaling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2656). In deze brief heb ik de CBS-gegevens opgenomen, waaruit blijkt dat het aandeel van het vervoer via binnenvaart tussen 2009 en 2014 is toegenomen van minder dan 24% tot ruim 30%.
Kunt u aangeven of u het wenselijk acht dat een aantal binnenvaartcontaineroperators hebben aangekondigd te komen met congestietoeslagen, die voor de Rijn variëren van 19,50 tot 25 euro per container?
Het is mij bekend dat inmiddels enkele operators inderdaad een congestietoeslag hebben ingevoerd. Het feit dat zij zich hiertoe genoodzaakt zien geeft aan dat de acute problematiek groot is. Overigens zijn congestietoeslagen niet nieuw. Afgelopen jaren is dit in Nederland én België meermaals gebeurd.
Bent u bereid om de handschoen op te pakken en een regierol op u te nemen ten aanzien van deze problematiek, zodat de congestieproblemen en het nadeel wat de binnenvaart hiervan ondervindt zo snel mogelijk uit de wereld geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Het Havenbedrijf Rotterdam is met de betrokken partijen al intensief in gesprek. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen op de voet. In het verleden zijn maatregelen geïdentificeerd en deze worden nu door de markt ingezet, zoals het creëren van een (tijdelijke) hub in de haven van Rotterdam waar containers gebundeld kunnen worden alsook het bundelen van lading in het achterland door verschillende barge-operators en inland terminals. Daarnaast werkt Havenbedrijf Rotterdam samen met de betrokken partijen uit de sector aan alternatieven en structurele oplossingen. In augustus, na de zomervakantie, wordt hierover met alle betrokken partijen een congres georganiseerd. Ook zijn al enkele lange termijn oplossingen in voorbereiding, zoals NextLogic en de Container Exchange Route.
Krijgt het oplossen van deze problematiek een plek in de door u aangekondigde «Goederenvisie»? Zo ja, kunt u daar verder over uitweiden? Zo nee, waarom niet?
De Goederenvervoervisie is een lange termijnvisie en heeft als doel te komen tot een samenhangend beleid en verdere integratie van de verschillende modaliteiten (weg, spoor en water) voor grote vervoersstromen. We werken als IenM, samen met regionale partners, hard aan een goede bereikbaarheid van steden en mainports, nodig om Nederland aantrekkelijk te houden als gateway to Europe voor internationale bedrijven. Door de netwerken nog meer aan elkaar te verknopen maken we het mobiliteitssysteem gereed voor de toekomst.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Belhaj/Van Veldhoven3 over ambitieuze afspraken om de uitstoot van de internationale scheepvaart te beperken heeft uitgevoerd? Met andere woorden: heeft u in gezamenlijkheid met de progressieve lidstaten onverkort gepleit voor ambitieuze, Parijswaardige afspraken, zoals een geloofwaardige CO2-doelstelling? Zo nee, waarom niet?
In het VAO Scheepvaart op 31 mei 2016 heb ik de motie van de leden Belhaj en Van Veldhoven overgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat de regering zich in IMO verband zal inzetten voor het terugdringen van de CO2-uitstoot van de scheepvaart.
Om in gezamenlijkheid sterk te staan hebben Europese landen afspraken gemaakt over een gecoördineerde positie bij IMO overleg. Daarbij is een belangrijk onderdeel de afspraak dat Europese lidstaten een besluit steunen over een gekwantificeerde wereldwijde emissiereductie doestelling van de zeevaart in lijn met de ruim onder de 2°C temperatuur doelstelling van het Parijs Akkoord.
Ook laaggelegen eilanden in de Stille Oceaan streven naar ambitieuze doelstellingen. Zij zijn wellicht het meest kwetsbaar voor klimaateffecten. In dat licht heeft Nederland op 5 juli jl. een partnerovereenkomst met Tonga afgesloten. Doel van deze overeenkomst is om gezamenlijk te werken aan een ambitieuze zeevaart klimaatstrategie. Frankrijk, Duitsland en België hebben soortgelijke overeenkomsten gesloten met respectievelijk Fiji, de Marshall Eilanden en de Solomon Eilanden.
Kunt u aangeven hoe u de motie Belhaj en Jacobi over uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied4 heeft uitgevoerd? Met andere woorden: heeft u samen met progressieve IMO-lidstaten uiterlijk eind maart een schriftelijk voorstel ingediend voor de vergadering van de milieucommissie van de IMO deze maand, waarin gepleit wordt voor uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 23 mei 2017, Kamerstuk 31 409, nr. 156, heb toegelicht, was Nederland mede-indiener van een voorstel om het gebruik van stookolie in het Arctisch gebied op het werkprogramma van de IMO te plaatsen. Hiermee heb ik de motie uitgevoerd.
Kunt u aangeven wat de inzet van Nederland was op juli-conferentie van de International Maritime Organization (IMO) ten aanzien van het daar voorliggende verbod op het gebruik van stookolie in de zeescheepvaart? Zo nee waarom niet?
De inzet van Nederland was om het gebruik van stookolie in het Arctisch gebied op het werkprogramma van de IMO te krijgen. Dit is geslaagd, het voorstel is in de vergadering overgenomen. Tijdens de volgende vergadering van de milieucommissie van IMO in april 2018 zal het onderwerp inhoudelijk besproken worden.
Deelt u de mening dat door het uitblijven van een helder besluit de kans op het terugdringen van de uitstoot van CO2, zwavel en andere schadelijke stoffen ten gevolge van het gebruik van stookolie weer verder verwijderd is, kunt u aangeven hoe u dit rijmt met de enorme opgave waarvoor de wereld, Europa en Nederland zich gesteld zien vanuit het Klimaatakkoord van Parijs, en dat er eigenlijk geen tijd te verliezen is? Zo nee, waarom niet?
Er is in IMO een helder besluit genomen over het voorstel om het gebruik en transport van stookolie als brandstof in het Arctisch gebied op te nemen in het werkprogramma. Dit voorstel heeft primair als doel om schadelijke effecten van mogelijke toevallige olievervuiling in het Arctisch gebied tegen te gaan, niet om de opgaven van het Klimaatakkoord van Parijs te bereiken.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat er in IMO-verband dan wél een besluit genomen gaat worden over het uitfaseren van stookolie voor de zeescheepvaart en wanneer een eventueel verbod op stookolie in zou moeten gaan?
In de IMO is in 2015 afgesproken dat schepen vanaf 2020 wereldwijd alleen nog brandstof mogen gebruiken met maximaal 0,5% zwavel. Dit betekent in de praktijk dat zware stookolie vanaf 2020 wereldwijd vrijwel niet meer zal worden gebruikt, tenzij alternatieve technologieën, zoals scrubbers, worden gebruikt om de zwaveluitstoot te beperken. Voor de Noordzee geldt overigens al sinds 2015 een strengere zwavelnorm, namelijk maximaal 0,1% zwavel.
Kunt u aangeven wat u verwacht van de opstelling van de Verenigde Staten, op dit moment voorstander van een verbod op stookolie, wanneer de IMO in april 2018 wederom bij elkaar komt om over een verbod te spreken? Zo nee, waarom niet?
De opstelling van de Verenigde Staten op dit onderwerp is mij op dit moment niet bekend.
Bent u voornemens om als Nederland, samen met progressieve IMO-lidstaten, actief moet blijven pleiten voor de uitfasering van het gebruik van stookolie in Arctisch gebied? Zo ja, kunt u aangeven hoe u hier vorm aan gaat geven? Zo nee, waarom niet?
In de oceanennotitie «Toekomstbestendige Oceanen», die op 20 april jl. door de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 30 196, nr. 543), is de Nederlandse inzet als volgt beschreven:
«Voorstellen voor een verbod op het gebruik van zware stookolie als brandstof voor de scheepvaart in het Arctisch gebied worden door het Koninkrijk actief ondersteund. Een positieve stem van de Arctische kuststaten in IMO is hiervoor essentieel omdat de meeste scheepvaart in deze regio plaatsvindt in hun wateren. In het kader van de Arctische Raad zal Nederland als waarnemer voor de problematiek aandacht vragen. De strenge zwavelnorm van 0,5% wereldwijd vanaf 2020 zal het gebruik van HFO, ook in het Arctisch gebied, overigens al terugdringen.»
Ben u voornemens om als Nederland, in IMO-verband en in gezamenlijkheid met de progressieve lidstaten, actief en onverkort te blijven pleiten voor ambitieuze, Parijswaardige afspraken, zoals een geloofwaardige CO2-doelstelling? Zo nee, waarom niet?
Ja (zie voor een toelichting het antwoord op vraag 10).
Ziet u mogelijkheden voor het in Nederland aantrekkelijk maken van (het tanken van) alternatieven voor stookolie? Zo ja, ben u voornemens om dit verder te stimuleren en zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Door de strenge zwavelnorm in 2020 zal de vraag naar ruwe stookolie afnemen (zie ook antwoord op vraag 14), en zal de vraag naar schonere brandstof als mariene diesel toenemen. Marktpartijen zullen daar, ook in de Nederlandse havens, ongetwijfeld op inspringen. Daarnaast heeft een aantal Nederlandse havens al een actief beleid om schonere scheepvaart en alternatieve brandstoffen te stimuleren. Zo krijgen schonere schepen in een aantal havens korting op het zeehaven- of het binnenhavengeld.
Verder ondersteun ik het gebruik van alternatieve brandstoffen als LNG en biodiesel. Ik doe dat door mee te werken aan internationale afspraken in de IMO over het veilig bunkeren, vervoeren en gebruiken van deze brandstoffen. Ook werk ik, in nauwe samenwerking met marktpartijen, aan de infrastructuur die nodig is voor het gebruik van LNG, in het kader van de «Clean Power for Transport» richtlijn. Ook zijn partijen uit de sector met steun van de havenbedrijven Rotterdam en Amsterdam in 2015 het Sustainable Marine Fuel Initiative gestart om de acceptatie van biobrandstoffen in de maritieme sector te versnellen.
Ziet u mogelijkheden om met de sector in gesprek te gaan over het überhaupt verder terugbrengen van hun brandstofverbruik door efficiënter te varen, wat minder schadelijk is voor het klimaat en minder schadelijk is voor de gezondheid van mensen? Zo nee, waarom niet?
Het efficiënter varen is onderdeel van het internationale overleg en besluitvorming. In de IMO is in 2011 het zogenaamde «Ship Energy Efficiency Management Plan» (SEEMP) ontwikkeld. Hiermee wordt de scheepseigenaar gestimuleerd om in elke fase van het plan nieuwe technologieën en gebruiken toe te passen om de energie efficiëntie van een schip te verbeteren en de prestatie van het schip te optimaliseren.
Efficiënter varen is ook één van de doelstellingen van de Europese Monitoring, Rapportage en Verificatie (MRV) verordening en het IMO MRV systeem. Hierdoor krijgt de scheepseigenaar beter inzicht in het energiegebruik zijn scheepstransport en zal hij gestimuleerd worden om energie-efficiënter te gaan varen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Pensioen komt te laat voor zware beroepen, verdubbeling afgekeurde ouderen in metaalindustrie' |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Pensioen komt te laat voor zware beroepen, verdubbeling afgekeurde ouderen in metaalindustrie»?1
Sociale partners zijn primair aan zet bij langer doorwerken van werknemers. Zowel werkgevers als werknemers moeten investeren in langer gezond actief kunnen zijn op de werkvloer, bijvoorbeeld via preventie en tijdige (om)scholing. Ook de zogenaamde generatiepact-regelingen waarbij oudere werknemers minder werken ten gunste van jongeren, kunnen hierbij een rol spelen. In het bijzonder is dit van belang bij groepen mensen, die extra risico lopen.
Uit een recent werkgeversonderzoek van TNO2 komt naar voren dat bedrijven vaker beleid op duurzame inzetbaarheid ontwikkelen en meer ruimte bieden voor scholing en ontwikkeling van personeel. Tevens worden vaker maatregelen genomen voor psychosociale risico’s. Uit een ander onderzoek van Berenschot3 blijkt dat duurzame inzetbaarheid hét belangrijkste HR thema van 2017 is. Zo geeft negentig procent van de werkgevers aan maatregelen te willen nemen om hun werknemers langer vitaal en vakbekwaam te houden. Ruim driekwart biedt hiertoe scholing aan, tweederde van de organisaties bekijkt de mogelijkheid voor het personeel om minder uren te werken en verder wordt er ingezet op aanpassing van de werkzaamheden en meer thuiswerken.
Een voorbeeld in dit verband betreft de groothandel in technische installatiematerialen (Technische Unie) waar wordt bezien hoe monteurs, chauffeurs, magazijnmensen en andere werknemers gezond en gemotiveerd langer kunnen doorwerken. Hierbij kan worden gedacht aan periodieke preventieve check-ups, een sterk veiligheidsbeleid, trainingen in het op de juiste manier tillen of verplaatsen van goederen en nieuwe middelen en technologieën om het werk zo weinig mogelijk fysiek belastend te maken. Dit gebeurt in samenwerking met onder andere een bedrijfsarts en een fysiotherapeut.
De overheid ondersteunt initiatieven om werkenden langer gezond en vitaal te houden, ondermeer via het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor duurzame inzetbaarheid: daarmee worden projecten gericht op het verminderen van werkstress, goed werkgeverschap en vitaliteit op de werkvloer gefinancierd.
Ook voor het midden en klein bedrijf loopt tot en met 2018 een project om de duurzame inzetbaarheid van werknemers te stimuleren.
De problematiek van de zware beroepen is complex. De afgelopen jaren is gebleken dat het ondoenlijk is om tot een goede afbakening van het begrip «zwaar beroep» te komen. In 2009 is een voorontwerp van wet over deze problematiek als flankerend beleid bij de verhoging van de AOW-leeftijd naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 163, nr. 16) en in overweging gegeven bij sociale partners. Sociale partners kwamen toen tot de conclusie dat een aparte zware beroepenregeling niet is uit te werken. Daarbij speelde ook de wijze van financieren van de compensatieregeling en de verdeling van lasten een rol. Ter uitvoering van de motie Voortman (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 68) is met sociale partners overlegd of er tot een definitie van zware beroepen gekomen kan worden. Zoals in de Kamerbrief over langer doorwerken en zware beroepen (dd. 18 september 2017) is aangegeven, is hierbij niet het ei van Columbus ontdekt.
Wat is volgens u de voornaamste reden van de sterke stijging van het aantal mensen dat in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) komt, met 12% in 2016 de grootste stijging sinds 2010?
Het UWV heeft afgelopen juni een artikel4 gepubliceerd waarin onderzocht is waar de stijging van de instroom in de WIA vandaan komt. Wanneer je het uitsplitst naar groepen, blijkt dat de grootste stijging zich voordoet bij de groep zieke WW’ers (+22,7%). Dit wordt in belangrijke mate verklaard doordat in 2014 als gevolg van de economische crisis het aantal WW’ers in vergelijkbare mate toenam.
Wat is uw reactie op de verdubbeling van het aantal nieuwe arbeidsongeschikten bij metaalarbeiders sinds de pensioenleeftijd in stappen omhoog gaat van 65 naar 67 jaar?
De AOW is een brede solidaire oudedagsvoorziening. Mede dankzij deze basisvoorziening en de voorzieningen in de 2e en 3e pijler behoort armoede onder ouderen in Nederland tot de laagste in Europa. Er is brede overeenstemming dat het proces van vergrijzing en ontgroening noodzaken tot een verhoging van de pensioenleeftijd. We leven langer en dat impliceert ook dat we langer kunnen werken. Sinds 2006 is een trend van langer doorwerken ook daadwerkelijk zichtbaar. Vanaf dit moment is de werkelijke uittreedleeftijd gestegen van gemiddeld 61 jaar naar gemiddeld 64 jaar en 5 maanden in 2016 (CBS, maart 2017). Daarnaast stijgt het percentage werknemers dat op het moment van pensionering 65 jaar of ouder is. In de afgelopen tien jaar is dit percentage verviervoudigd van 15 procent in 2006 tot 62 procent in 2016. Een flexibele ingangsdatum van de AOW is momenteel onderdeel van de discussie. Met de verhoging van de pensioenleeftijd en het afschaffen van regelingen om vervroegd uit te treden, zullen er meer ouderen actief op de arbeidsmarkt blijven.
Ook in de sector metaal is het aantal werkenden van 60 jaar en ouder toegenomen, van 38.294 in 2012 naar 44.908 in 2015. Dit is een toename van 17%. De instroom in de WIA van metaalwerknemers met een vast contract van 60 jaar en ouder is ook gestegen, van 205 personen in 2013 naar 371 in 2016. Deze stijging is voor een deel het gevolg van het feit dat de gemiddelde leeftijd binnen de groep werkenden van 60 jaar en ouder is toegenomen (net als in andere sectoren). Het is bekend dat de kans om de WIA in te stromen, toeneemt naarmate een werknemer ouder is.
De instroomkans zal de komende jaren in de groep 60 jaar en ouder dan ook naar alle waarschijnlijkheid verder toenemen doordat het aantal werkende ouderen en hun gemiddelde leeftijd toeneemt.
Overigens werkt het overgrote deel van de werknemers door tot de pensioengerechtigde leeftijd. De hierboven beschreven ontwikkelingen laten wel zien dat het belangrijk is dat werknemers en werkgevers blijven investeren in langer gezond actief zijn op de werkvloer. Bijvoorbeeld via tijdige (om)scholing.
Wat vindt u van de mening van Jan Berghuis van pensioenfonds Metaal- en techniek (PMT), dat er vanaf 2020 een explosieve stijging van het aantal arbeidsongeschikten te verwachten is? Zo ja, hoe denkt u de groei van het aantal arbeidsongeschikten te kunnen beperken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de verhoging van de pensioenleeftijd lang niet voor iedereen haalbaar is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat medewerkers gezond hun pensioen kunnen halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is een verdere verhoging van de pensioenleeftijd voor mensen met zware beroepen volgens u verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Graag een toelichting op uw antwoord.
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over de exportpositie van de Nederlandse paardensector’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ernstige zorgen over de exportpositie van de Nederlandse paardensector»1
Ja.
Is het waar dat er zowel in Nederland (één geval) als in Duitsland (meerdere) gevallen van EIA (Equine Infectieuze Anemie) voorkomen?
Ja.
Is het waar dat vanwege het aantreffen van EIA in Nederland de export naar China en Zuid Afrika op slot zit? Zijn er meer landen waarvoor dit geldt of waaraan aanvullende eisen worden gesteld?
Ja. De invoervoorwaarden van China en Zuid-Afrika voor paarden uit Nederland eisen dat Nederland vrij is van EIA. Ook Cuba en Zuid-Korea stellen deze eis.
Israël en Peru hanteren gebiedsbeperkingen die ruimer zijn dan het besmette bedrijf zelf. Naast de zes bovengenoemde landen is er een beperkt aantal landen dat alleen het besmette bedrijf heeft uitgesloten van export. De export naar de rest van de wereld kan ongehinderd doorgang kan vinden.
Klopt het dat Duitsland, met meerdere uitbraken van EIA, gunstigere bindende exportcertificaten hanteert? Zo ja, waar zitten de verschillen op EIA en zijn er ook verschillen op andere dierziekten? Zo ja, welke?
Nee. Uit informatie van het Duitse Ministerie voor Voedsel en Landbouw (BMEL) blijkt dat de afspraken tussen Duitsland en Zuid-Afrika over de export van paarden zodanig zijn dat de export van paarden van Duitsland naar Zuid-Afrika nu niet mogelijk is als gevolg van de gevallen van EIA.
Vergelijking van het Duits-Zuid-Afrikaanse certificaat en het Nederlands-Zuid-Afrikaanse certificaat laat zien dat er kleine verschillen zijn in de dierziekteneisen. Deze zijn het gevolg van het onderhandelingsproces dat door Zuid-Afrika is gevoerd met, los van elkaar, Nederland en Duitsland.
Het Nederlands-Zuid-Afrikaanse certificaat is afgerond met instemming van de paardenexporteurs en – expediteurs.
Klopt het dat in Duitsland het betreffende bedrijf waar EIA is geconstateerd, gesloten blijft maar andere bedrijven kunnen exporteren waarbij middels bloedtesten moet worden aangetoond dat bedrijf/dier vrij is van EIA?
Zie antwoord onder 4.
Heeft u zicht op de verschillen in de bindende exportcertificaten tussen de EU-lidstaten en derde landen?
Er zijn reguliere contacten over exportvoorwaarden met de betreffende diensten van andere lidstaten waar dat relevant is.
Welke acties gaat u op kort termijn ondernemen om de verschillen gelijk te trekken en de Nederlandse exportpositie niet op achterstand te plaatsen?
Gelijke exportvoorwaarden (level playing field) worden bereikt doordat de Europese Commissie namens de lidstaten met derde landen veterinaire exportvoorwaarden overeenkomt. Daar waar de Europese Commissie geen afspraken maakt met derde landen over de veterinaire voorwaarden voor export, kan Nederland bilateraal met het betreffende land exportvoorwaarden overeenkomen. Daarbij streeft Nederland naar de meest gunstige exportvoorwaarden. Deze afspraken worden altijd gemaakt met instemming van de betrokken sector.
De bestrijding van synthetische drugscriminaliteit |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grootschalige veegactie naar drugs wegens succes voortijdig gestaakt» van Omroep Brabant, van 7 juli 2017?1
Ja.
Wat betekent het feit dat de actie voortijdig moest worden beëindigd vanwege het grote aantal vondsten, voor de omvang van de productie van synthetische drugs in Brabant?
Het voortijdig beëindigen van de actie zegt niets over de omvang van de productie van synthetische drugs in Brabant, maar wel iets over het succes van de veegweek. De actie is zorgvuldig voorbereid door de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Belastingdienst en gemeenten op basis van onder meer Meld Misdaad Anoniem-meldingen (MMA-meldingen) die bij de politie waren binnengekomen, maar te summier waren om direct (strafrechtelijk) op te pakken.
De resultaten van de veegweek laten zien dat deze manier van integraal (samen)werken bijzonder succesvol is.
Hoe beoordeelt u het succes van deze zogenaamde «veegweek synthetische drugs»? Welke lessen trekt u hieruit voor de toekomst?
Gelet op de resultaten, was de veegweek succesvol. Begin september 2017 zal de evaluatie van de veegweek gereed zijn. Op dat moment zal worden bezien welke lessen kunnen worden getrokken uit deze week.
Is er in Brabant voldoende capaciteit voor het oppakken van meldingen van burgers, Meld Misdaad Anoniem-meldingen (MMA-meldingen) en andere politie-informatie?
Hoe de opsporingscapaciteit wordt ingezet, wordt bepaald in de lokale driehoek (burgemeester, OM en politie). Verantwoording over die inzet wordt op lokaal niveau afgelegd, door de burgemeester in de gemeenteraad. Over deze specifieke casus doe ik dan ook geen uitspraken.
Worden meldingen van burgers (waaronder MMA-meldingen) altijd serieus onderzocht? Zo ja, binnen welke termijn?
De politie stelt zich op het standpunt dat iedere melding serieuze aandacht verdient. Dit laat onverlet dat er prioriteiten moeten worden gesteld om de beschikbare politiecapaciteit zo adequaat mogelijk in te zetten. Bij die prioritering wordt de ernst van de zaak, het hebben van concrete aanknopingspunten voor de opsporing maar ook de maatschappelijke impact van de zaak meegewogen. Binnen welke termijn dit gebeurt is afhankelijk van de aard van de concrete casus en derhalve niet eenduidig te beantwoorden.
In de afgelopen jaren heeft de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) een verdubbeling van capaciteit gekregen; heeft de LFO momenteel voldoende capaciteit om de problematiek van synthetische drugs aan te kunnen?
De LFO verricht hoog specialistische werkzaamheden op het terrein van het ontmantelen van drugslaboratoria.
In het antwoord op Kamervragen heeft de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat de capaciteit van het LFO is verdubbeld van 4 naar 8 fte.2 Momenteel zijn er echter vacatures onder meer als gevolg van personele wisselingen. De openstaande vacatures zijn naar verwachting in het najaar van 2017 ingevuld en daarmee is de bezetting van de LFO op orde.
Vooralsnog lijkt de capaciteit van de LFO (8 fte) toereikend. Ook omdat er aanvullende maatregelen zijn genomen die erop zien dat de LFO gericht wordt ingezet. Zo gaat het team alleen naar de plaats delict wanneer dit in het belang is van de opsporing, er ernstige milieuschade is of als er sprake is van gevaar voor de gezondheid van mensen. Daarnaast werkt de LFO nauw samen met de brandweer. De korpschef zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen en indien nodig verder bijsturen. Gelet op de ontwikkelingen is het zeker niet uit te sluiten dat de capaciteit verder moet worden uitgebreid.
Uit diverse berichten blijkt dat in 2017 veel drugslaboratoria zijn gevonden; is de capaciteit van het LFO, gelet daarop, toereikend?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er de laatste tijd meer afval afkomstig uit synthetische drugslaboratoria wordt gedumpt in (het zuiden van) de provincie Gelderland? Is de provincie Gelderland voldoende voorbereid op een eventuele verschuiving van deze problematiek vanuit Brabant naar Gelderland? Worden opgedane kennis en aanwezige informatie uitgewisseld door opsporingsdiensten en lokale overheden?
Dat er een lichte toename waarneembaar is herken ik uit de politiecijfers die mij bekend zijn. Hierover heb ik u geïnformeerd in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) over dumping van drugsafval in Gelderland3, de vragen van de leden Cegerek en Volp (beiden PvdA) over de verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland4 en vragen van de leden Geurts en Van Toorenburg (beiden CDA) over drugsdumpingen en waterkwaliteit5.
Zoals aangegeven in het antwoord op Kamervragen van de leden Cegerek en Volp (beiden PvdA) over de dumpingen van drugs en ander (gevaarlijk) afval in Gelderland6 worden in de regio Gelderland afspraken gemaakt over samenwerking tussen diverse partijen, publiek en privaat, zoals gemeente, brandweer, de politie, het OM, de Land- en Tuinbouw Organisatie en het waterschap in het kader van een project Veilig Buitengebied. Die samenwerking bestrijkt een heel breed terrein, waaronder brand- en verkeersveiligheid en, wanneer daar aanleiding toe bestaat, ook voorkoming van drugsdumpingen. Doel hiervan is om bewoners van het buitengebied bewust(er) te maken van wat zij zelf kunnen doen, bijvoorbeeld camera’s ophangen, deuren van loodsen/schuren/stallen e.d. afsluiten en bij het verhuren van leegstaande loodsen e.d. alert zijn op de omstandigheden waaronder de verhuur plaatsvindt (contante betalingen, uitsluitend mondelinge afspraken, onbekende huurders, etc.). Hierbij wordt opgedane kennis en aanwezige informatie uitgewisseld. Daarnaast kunnen de ontwikkelde initiatieven van de Provincie Brabant, waaronder projectgroep «Samen Tegen Dumpen» en Provincie Limburg eventueel tot voorbeeld genomen worden.
Hoeveel drugsafvaldumpingen in het buitengebied zijn er in 2017 geweest? Kunt u deze cijfers vergelijken met die over 2016? Kunt u per provincie aangeven hoeveel dumpingen er zijn geregistreerd?
Er zijn nog geen volledige cijfers bekend over de eerste helft van 2017. Een vergelijking met de cijfers over 2016, waarin 177 dumpingen geregistreerd door de politie hebben plaatsgevonden, is daarom nog niet te maken. Wel is een vergelijking te maken over de jaren 2014 tot en met 2016. Het is hierbij echter niet mogelijk om aan te geven of een dumping in het buitengebied heeft plaatsgevonden, omdat deze aanduiding niet in de registratiesystemen van de politie en OM voorkomt.
In aanvulling op de antwoorden op Kamervragen van de leden Geurts en Van Toorenburg (beiden CDA) over drugsdumpingen en waterkwaliteit7, is de uitsplitsing van het aantal dumpingen van synthetisch drugsafval per provincie (zoals geregistreerd bij de politie) als volgt.
Provincie
2014
2015
2016
Noord Brabant
77
47
101
Limburg
48
68
38
Gelderland
9
16
26
Zeeland
1
1
2
Utrecht
4
5
1
Zuid-Holland
5
8
4
Noord-Holland
4
8
2
Flevoland
4
2
2
Overijssel
1
1
1
Drenthe
6
2
0
Groningen
0
1
0
Friesland
0
1
0
Totaal
159
160
177
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord.8 Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Wat zijn de geschatte kosten voor het verwijderen van gedumpt drugsafval? Wie draait op voor de kosten van deze verwijdering?
In antwoord op vragen van de leden Segers en Dik-Faber (beiden ChristenUnie) over het bericht «Criminelen wijken uit naar Gelderland voor dumpen drugsafval»9, heb ik uw Kamer laten weten dat uit een evaluatie naar de doelmatigheid van het convenant «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» (Adviesbureau Ambient, 26 augustus 2016) blijkt dat er over 2015 voor 105 drugsafvaldumpingen cofinanciering is aangevraagd met gemiddeld ca. € 4.200,– aan opruimkosten per dumping. Bij de meeste aanvragen voor vergoeding lagen de kosten tussen € 1.000,– tot € 2.000,–. In 11% van de aanvragen ging het om bedragen groter dan € 10.000,–.
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Rebel (PvdA) over het verhalen van de kosten van het opruimen van drugsafval op de daders10 heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Indien het OM een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval kan een gemeente of grondeigenaar zich voegen in het strafgeding als benadeelde partij om zodoende de kosten van het opruimen, die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Daarnaast geeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu momenteel uitvoering aan het amendement Cegerek-Dijkstra11 op basis van een «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen», waarbij overheidsinstanties en particulieren of particuliere organisaties een bijdrage aan de opruimkosten van gedumpt drugsafval kunnen ontvangen. In de antwoorden op vragen van leden Van Oosten en Remco Dijkstra (beiden VVD) over «Oostenrijk hekelt Nederlandse aanpak drugsproducenten»12 heeft uw Kamer nadere informatie ontvangen over de uitvoering van dit amendement.
Het niet nakomen van omgangsregelingen naar aanleiding van de uitzending Dwaze vaders' |
|
Michiel van Nispen , Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»1, de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»2, de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»3 en de uitzending «Tweede Kamer gaat vragen stellen over problematiek dwaze vaders»4?
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom het niet nakomen van omgangsregelingen door ouders? Hoe vaak komt het voor dat een ouder een omgangsregeling na een scheiding niet nakomt? Indien u niet beschikt over cijfers en/of feiten rondom het niet nakomen van omgangsregelingen, bent u bereid hiertoe onderzoek te doen? Waarom wel of waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze problematiek. Uit de Factsheet Scheiding 2016 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)5 blijkt dat in dat jaar ruim 1.100 civiele procedures over nakoming van omgangsregelingen werden afgehandeld. Dit aantal is de afgelopen jaren nagenoeg stabiel. Hoe vaak het voorkomt dat een omgangsregeling niet wordt nagekomen zonder dat ouders de gang naar de rechter maken is mij niet bekend. Om meer inzicht in de problematiek te krijgen heb ik, mede naar aanleiding van een motie van de leden Bergkamp (D66) en Van Nispen (SP)6, het WODC verzocht om onderzoek te laten doen naar het niet nakomen van omgangsregelingen.1 Het onderzoek zal zich richten op de oorzaken en verklaringen voor het niet nakomen van de gemaakte afspraken over de omgang met kinderen, de mogelijkheden die ouders in de praktijk hebben om alsnog tot naleving te komen en de aanknopingspunten die dit biedt om het aantal scheidingen waarin afspraken niet worden nagekomen terug te dringen. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting in augustus 2018 worden opgeleverd.
Op welke wijze worden omgangsregelingen gehandhaafd? Wie acht u daarvoor verantwoordelijk?
Primair zijn ouders verantwoordelijk om afspraken over contact of omgang na scheiding te maken en vervolgens na te komen. Indien een ouder tegen deze afspraken in minder of geen omgang heeft met zijn of haar kind, leidt dit er uiteraard toe dat het kind deze ouder minder of zelfs helemaal niet meer te zien krijgt. Dit kan leiden tot uiterst schrijnende situaties.
Wanneer een ouder de afspraken niet nakomt, kan de andere ouder de stap naar de rechter zetten. Het is een taak van de overheid om zich zoveel als mogelijk in te spannen om family life tussen ouder en kind mogelijk te maken. In de praktijk wordt door familierechters gehoor gegeven aan hetgeen door de Hoge Raad in haar uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) – kort samengevat – is overwogen: als de met het gezag belaste ouder geen goede redenen heeft om medewerking aan de totstandkoming of uitvoering van een omgangsregeling te weigeren, dient de rechter op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog mee te werken.
De rechter staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om omgang te bevorderen of (alsnog) af te dwingen, zoals:
Ik acht dit een voldoende werkzaam proces, hoewel ook ik constateer dat er helaas nog steeds vaders en moeders zijn die hun kinderen minder of zelfs niet te zien krijgen, ondanks dat een contact- of omgangsregeling is afgesproken of door de rechter vastgesteld. Bij de effectuering van omgang speelt immers een lastig dilemma. Omgang is in het belang van het kind, maar effectuering ervan kan gepaard gaan met neveneffecten die niet in het belang van het kind zijn.
Het is daarom vooral belangrijk om te voorkomen dat kinderen en ouders in deze situatie terechtkomen. Dat is ook een belangrijke reden waarom ik de Divorce Challenge heb georganiseerd en dat ik graag hieraan een vervolg wil geven.
Wat zijn de gevolgen van het wel of niet nakomen van omgangsregelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen dienen door een ouder genomen te worden wanneer de andere ouder zich niet aan de omgangsregeling houdt? Acht u dit een voldoende werkbaar proces?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met effectieve methodes om het nakomen van omgangsregelingen in de praktijk te verbeteren? Is hiertoe (internationaal) onderzoek bij u bekend? Zo nee, bent u bereid hiertoe onderzoek uit te voeren?
Het WODC heeft in 2015 een quick scan uitgevoerd7 naar buitenlandse methodes om omgang te effectueren. Deze quick scan leverde het beeld op dat in andere landen veelal vergelijkbare maatregelen kunnen worden getroffen als in Nederland waarbij dezelfde dilemma’s spelen.
In het eerder aangekondigde onderzoek van het WODC, zullen de methodes en de werkzaamheid in de praktijk ook worden meegenomen.
Klopt het dat aan aangiftes van onttrekking van het ouderlijk gezag amper door het openbaar ministerie (hierna:OM) gevolg wordt gegeven? Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen jaren opgenomen met betrekking tot onttrekking van het ouderlijk gezag? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk onderzoek? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk vonnis?
Het is aannemelijk dat ouders niet in alle gevallen van onttrekking aan het gezag daarvan aangifte zullen doen bij de politie. Zij kiezen dan bijvoorbeeld voor het inschakelen van een mediator of een gang naar de civiele rechter.
Dat neemt niet weg dat het Openbaar Ministerie – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – regelmatig strafrechtelijke vervolging instelt tegen personen die verdacht worden van onttrekking van minderjarigen aan het gezag.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat de politie tussen 2012 en 2016 jaarlijks gemiddeld 240 keer een proces-verbaal bij het Openbaar Ministerie heeft aangeleverd ter zake van dit strafbare feit en dat dit gemiddeld in ongeveer 100 zaken per jaar tot een dagvaarding heeft geleid.
Acht u, gelet op de vragen hierboven, het aantal strafrechtelijke vonnissen naar aanleiding van het onttrekken van het ouderlijk gezag een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin inderdaad onttrekking van het ouderlijk gezag plaatsvindt door het niet nakomen van omgangsregelingen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel civiele procedures worden jaarlijks gevoerd naar aanleiding van het niet nakomen van omgangsregelingen? Acht u dat een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin omgangsregelingen niet nagekomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het gegeven in de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»5, dat onttrekking van het ouderlijk gezag weliswaar een strafbaar feit is, maar dat politie en OM deze zaken beschouwen als een civiele zaak? Bent u het eens dat gezien deze gang van zaken sprake kan zijn van een weeffout in het systeem, waarmee de wetgeving en de rechtspraak tekort schieten om het niet nakomen van omgangsregelingen aan te pakken? Waarom wel of waarom niet?
Uit de hierboven weergegeven cijfers blijkt dat het Openbaar Ministerie wel degelijk strafrechtelijk optreedt in deze zaken. Bij een escalerende scheiding zijn alle partijen gebaat bij hulp en bij beëindiging van het conflict. Indien een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding niet wordt nageleefd, zijn
in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd, is optreden via het strafrecht aan de orde. Het strafrecht dient in die zaken ingezet te worden als optimum remedium.
Momenteel bereidt het Openbaar Ministerie een Richtlijn onttrekking minderjarige aan het gezag voor, ten behoeve van een eenduidig vervolgingsbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met alle specifieke omstandigheden van de betreffende zaak.
Naast strafrechtelijk optreden beschikt de rechter, zoals eerder vermeld, over een uitgebreid scala aan civielrechtelijke dwangmiddelen. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek zal zich mede richten op hoe dit in de praktijk werkt.
Deelt u de mening dat wanneer waarde toegekend wordt aan een beschuldiging van één van beide ouders aan het adres van de andere ouder, onderzocht moet zijn in hoeverre deze beschuldiging waar is? Zo ja, hoe duidt u de constatering in de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»6, dat bij beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen onvoldoende waarheidsvinding wordt toegepast? Bent u van mening dat in deze gevallen voldoende waarheidsvinding wordt toegepast?
Gezinsvoogden van gecertificeerde instellingen alsmede onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming hebben de wettelijke taak om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in rapportages of verzoekschriften (artikel 3.3 van de Jeugdwet). In ge-escaleerde scheidingen beschuldigen ouders elkaar vaak over en weer, soms ook van strafbare feiten. Het is de taak van instellingen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering om binnen de mogelijkheden op zoek te gaan naar feiten die relevant zijn voor de veiligheid en het belang van het kind. Op dit moment wordt het thema waarheidsvinding besproken in regionale bijeenkomsten met ouders en professionals. De uitkomsten daarvan krijgen een plaats in het actieplan waarheidsvinding conform de motie Bergkamp c.s.10.
Indien daartoe aanleiding bestaat zal door de politie (onder leiding van het OM) een opsporingsonderzoek worden verricht en zal het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan, ook in de context van echtscheidingen.
In hoeverre acht u het de taak van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen te onderzoeken met betrekking tot waarheidsvinding en in hoeverre is de Raad voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? In hoeverre acht u het de taak van het OM om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen met betrekking tot waarheidsvinding te onderzoeken en in hoeverre is het OM voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? Kunt u in uw antwoorden het aangenomen amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684 nr. 32) over waarheidsvinding betrekken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat wanneer een kind in de knel komt te zitten naar aanleiding van een vechtscheiding, de rechter kan beslissen de omgang met één ouder stop te zetten? Klopt het dat in dit geval dit vaak de omgang met de vader is? Hoe duidt u deze benadering? Indien hier geen feiten of cijfers over bekend zijn, bent u bereid onderzoek hiertoe op te starten?
In aanvulling op het antwoord op vraag 3, 4 en 5: de rechter kan omgang (uiteindelijk) slechts ontzeggen indien dit in het belang van het kind is (zie artikel 1:377a BW). Het gaat dan per definitie om een tijdelijke stopzetting.
In de literatuur wordt opgemerkt dat het percentage vaders dat na de scheiding het contact met de kinderen verliest een dalende trend laat zien. Waar in de periode 1949–1971 52% van de vaders in het eerste jaar na de scheiding geen contact meer had met de kinderen, lag dit percentage op 11% in de periode 1991–1998. Meer recente cijfers laten zien dat 12% van de kinderen in de leeftijd van 12 t/m 16 jaar, na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had.11
Hoe beslissend is het advies van de Raad in situaties die kunnen leiden tot het stopzetten van de omgang met één ouder? In hoeverre acht u de benadering van de Raad, zoals gesteld in de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»7, namelijk dat het merendeel van de zorgtaken volgens de Raad neerkomt op vrouwen en de moeder nog steeds als hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen wordt beschouwd, een realistische en wenselijke benadering?
De Raad voor de Kinderbescherming geeft advies, waarna de rechter beslist.
Het is belangrijk voor kinderen om een band met beide ouders te kunnen opbouwen. In toenemende mate bestaan in Nederland gezinnen die zorgtaken verdelen. Parallel hieraan neemt ook co-ouderschap in populariteit toe; ongeveer 27% van de kinderen woont na scheiding in een co-ouderschapsituatie.
De uiteindelijke afspraken die ouders na scheiding maken, komen vaak voort uit de situatie zoals die was tijdens de relatie. In veruit de meeste gevallen komt de uiteindelijke taakverdeling tot stand met instemming van beide ouders. Maar als dat niet lukt, zal de rechter, desgevraagd op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, de situatie zoals die was vóór de scheiding bij de beslissing betrekken, mede omdat continuïteit voor de betrokken kinderen een mee te wegen factor is.
Financiële problemen van vrouwen in de knel in de vrouwenopvang (blijf-van-mijn-lijfhuis). |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconstateerd dat vrouwen in de vrouwenopvang te maken krijgen met toenemende financiële problemen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot het percentage aan vrouwen is dat tijdens de opvang schulden opbouwt?
Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal vrouwen met schulden in specifiek de vrouwenopvang, noch over toe- of afname van dit aantal. Het is daarom ook niet mogelijk aan te geven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn, welk percentage vrouwen uit de opvang na drie jaar schuldenvrij is wat de bijbehorende kosten zijn.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van schuldhulpverlening. Daarbij dienen zij tot passende en integrale hulpverlening te komen waarvan ook het oplossen van onderliggende problematiek deel uit maakt. Dat is maatwerk, zeker ook bij deze kwetsbare groep vrouwen waarbij meerdere problemen spelen. Vaak gaat het primair om het in evenwicht brengen van inkomsten en uitgaven en het hanteerbaar maken van schulden, gericht op aflossing.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening tot en met 2018 in totaal € 7,5 miljoen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de schuldhulpverlening. Die zien onder andere op het verbeteren van de toegang en het goed afstemmen van de dienstverlening op de specifieke omstandigheden van mensen, zoals vrouwen in de opvang.
In hoeverre is dit percentage de laatste jaren, dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vrouwenopvang, toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij benadering aangeven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de gemaakte kosten om de vrouwen uiteindelijk aan een schone lei te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot is het percentage aan vrouwen uit de opvang dat binnen drie jaar inderdaad aan een schone lei kan beginnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de vrouwen niet verstrikt zouden raken in de bureaucratische regelgeving en de regels meer op elkaar zouden zijn afgestemd?
Over de totale besparingen kan geen inschatting worden gemaakt. In zijn rapport constateert de Nationale ombudsman dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan. Hij pleit voor maatwerkoplossingen. Dit zal betrokken worden bij de beleidsreactie op het rapport (zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10). Daarnaast zullen zowel de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als ik het rapport onder de aandacht brengen bij gemeenten.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de overheid de schulden over zou nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de constatering van de Nationale ombudsman dat de onafhankelijke clïentondersteuning, zoals omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, tijdens het verblijf in de vrouwenopvang lijkt te ontbreken?
Zoals in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van den Hul (PvdA) en Nijboer (PvdA)2 is aangegeven zullen de Staatssecretaris van VWS en ik een integrale beleidsreactie opstellen. Daarin wordt ingegaan op de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook zal, conform het verzoek van de vaste commissie voor VWS3, specifiek aandacht worden gegeven aan de in het rapport van de Nationale ombudsman geschetste schuldenproblematiek. Uw Kamer ontvangt deze rapportage in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die naar verwachting in oktober 2017 wordt verzonden.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te gaan om te bevorderen dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht "Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd." |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd»?1.
Ja.
In het artikel staat dat het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum) op dit moment ruim 3.900 rechtshulpverzoeken en 5.800 signaleringen van vermiste personen achter loopt en dat sprake is van structurele onderbezetting; klopt dit?
Indien de aantallen in de berichtgeving betrekking hebben op de werkvoorraad in juni 2017: 3927 rechtshulpverzoeken en 5827 signaleringen is dit bericht juist. Voor de politie is er altijd meer werkaanbod dan capaciteit en dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden in zaken die met voorrang worden opgepakt en zaken die na een eerste beoordeling later worden behandeld. Verzoeken in het kader van terrorisme krijgen de hoogste prioriteit en worden direct opgepakt. Minder urgente en op kleinere misdrijven gerichte rechtshulpverzoeken en signaleringen variëren van verzoeken in verband met kleine hoeveelheden softdrugs, verkeersovertredingen, diefstal en bepaalde vermissingen.
Het LIRC kent momenteel een boven-formatieve bezetting. Binnen enkele teams is echter sprake van onderbezetting. Hiervoor zijn in de afgelopen periode 32 vacatures ingevuld. Naar verwachting zullen de resterende 8 vacatures uiterlijk begin 2018 zijn ingevuld. Momenteel wordt binnen het LIRC zoveel mogelijk steun verleend aan de tijdelijk onderbezette teams, in zoverre de specifieke kennis voorhanden is.
Voor informatie over de verdere stappen die gezet worden verwijs ik u naar de Kamerbrief over dit onderwerp die tegelijkertijd met deze antwoorden naar uw Kamer zal worden verzonden.
Deelt u de mening dat op dit onderwerp geen enkel rechtshulpverzoek of signalering terzijde gelegd mag worden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er sprake is van structurele onderbezetting en het LIRC al zeven jaar om extra mankracht vraagt, terwijl de regering keer op keer in debatten tegen de Kamer heeft gezegd dat al het nodige wordt gedaan om terrorisme en een eventuele aanslag te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is en dat de regering de veiligheid van de burgers in Nederland hiermee op het spel heeft gezet en dat blijft doen zo lang dit probleem niet is opgelost? Zo ja, wat gaat u hier per direct aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Als zoveel verzoeken en signaleringen terzijde geschoven worden, hoe kan de burger dan nog vertrouwen op de juistheid van het dreigingsniveau?
Bij het bepalen van het dreigingsniveau wordt gebruik gemaakt van (gerubriceerde) informatie van overheidsorganisaties belast met terrorismebestrijding alsmede van informatie uit openbaar toegankelijke bronnen. Dit is een zorgvuldig proces. Het dreigingsniveau wordt op een accurate wijze vastgesteld.
Het bericht 'COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «COA informeert Nijmegen over aso-asielzoeker»?1
Ja.
Klopt het dat Nijmegen wordt geteisterd door een groep van (ongeveer twintig) asielzoekers uit Noord-Afrika, die nagenoeg geen kans maken op een verblijfsvergunning, maar de tijd wel kunnen gebruiken om misdaden te plegen?
Het klopt dat Nijmegen had last van een aantal overlastgevende vreemdelingen.
Klopt het dat de burgemeester vooraf niet was geïnformeerd over de plaatsing van deze personen in zijn gemeente?
Als u er met uw vragen op doelt of het COA voorafgaand aan een plaatsing van een potentiële overlastgevende asielzoeker een burgemeester rechtstreeks informeert, dan is het antwoord daarop «nee». Wel bestaan er lokaal overlegstructuren waarbinnen de vreemdelingenketen, de gemeente en de politie onder andere signalen en informatie delen over overlastgevende asielzoekers, en spreken over de wenselijke aanpak hierbij. Een dergelijke samenwerking tussen de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en de gemeente is van groot belang om overlastgevende vreemdelingen snel en gericht aan te pakken.
Uit navraag bij de gemeente Nijmegen is mij gebleken dat het overleg tussen deze partijen onvoldoende intensief was, waardoor de gemeente en de politie zich verrast voelden door een aantal overlastgevende asielzoekers in hun gemeente. Dit is uiteraard onwenselijk. Daarom hebben de gemeente Nijmegen, de politie en de vreemdelingenketen afspraken gemaakt over de intensivering van de geïntegreerde aanpak en de noodzakelijke informatieuitwisseling hierbij. Hierdoor zullen lokaal betrokken partijen – waaronder het lokaal bestuur – beter aangesloten zijn op de aanwezigheid van overlastgevende vreemdelingen en kunnen tijdig en gezamenlijk de juiste maatregelen worden genomen.
De lessen die naar voren zijn gekomen uit het overleg in Nijmegen zullen ook worden meegenomen in de lokale samenwerkingsverbanden in andere gemeenten.
Worden deze overlastgevende asielzoekers in kwestie overgeplaatst in de speciaal daarvoor ingerichte asielzoekerscentra? Zo ja, op welke termijn?
In het najaar worden twee extra begeleidings- en toezichtslocaties (EBTL) in gebruik genomen. Vanaf dan kunnen asielzoekers die overlast hebben veroorzaakt op de opvanglocatie waar zij verblijven, worden overgeplaatst naar één van deze locaties.
Indien het antwoord op vraag 3 «ja» is, worden andere burgemeesters ook niet voorafgaand geïnformeerd over bekende overlastgevende asielzoekers indien zij in de gemeente worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in dat geval gelasten dat alle burgemeesters er voorafgaand van in kennis worden gesteld wanneer een bekende overlastgevende asielzoeker in de gemeente geplaatst wordt geplaatst? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan?
Zie antwoord vraag 3.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Gemeenten willen af van permanente bewoners vakantieparken?»1
Ja.
Welke groepen zijn er te onderscheiden die permanent in een vakantiewoning wonen, bijvoorbeeld arbeidsmigranten of mensen met schuldenproblematiek? Is er inzicht in de redenen waarom zij daar permanent wonen? Zo ja, over welke aantallen bewoners hebben wij het dan per groep?
Mensen verblijven om uiteenlopende redenen voor langere tijd of zelfs permanent op een vakantiepark. Op landelijk niveau is er geen overzicht van het aantal mensen dat permanent op een vakantiepark verblijft en om welke reden zij er verblijven. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt momenteel mogelijkheden om de behoefte aan tijdelijke woonoplossingen inzichtelijk te maken in de prognoses over de woningmarkt. Eveneens wordt een onderzoek voorbereid naar de beweegredenen van bewoners van niet reguliere woonruimte zodat meer inzicht ontstaat in de achterliggende woonbehoefte.
Hoeveel mensen staan er in Nederland in totaal op de zwarte lijst van verhuurders (NMOH)?
Ik heb geen zicht op het aantal mensen dat geregistreerd staat op de zwarte lijst van verhuurders. Wel kan ik opmerken dat het Nationaal Meldpunt Ongewenst Huurdersgedrag (NMOH) een privaat initiatief is en dat zowel de verwerking van persoonsgegevens als het bijbehorende protocol is beoordeeld en goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Herkent u de schatting dat in Nederland ongeveer 200.000 mensen wonen die door schulden en andere problemen een bestaan zonder adres, zonder vaste woon- of verblijfplaats of zelfs zonder identiteit leiden? Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan ongeveer?
Het aantal van 200.000 mensen komt mij niet bekend voor. Volgens een schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in Nederland op 1 januari 2016 ongeveer 31.000 daklozen. Daklozen zijn in deze statistieken personen zonder vaste verblijfplaats. Hierbij wordt niets vermeld over de reden van dakloosheid.
Worden mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats meegerekend in prognoses over het aantal benodigde woningen? Zo nee, waarom niet?
In de ramingen van de woningbehoefte wordt rekening gehouden met personen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Wel dienen deze mensen geregistreerd te zijn in de Basisregistratie Personen (BRP) aangezien deze registratie de basis van de prognoses vormt. Personen zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen bijvoorbeeld tijdelijk inwonen bij andere huishoudens of in andere niet-reguliere woningen.
Welke oplossingen ziet u voor deze mensen, die geen gebruik (kunnen) maken van de reguliere woningvoorraad en daarom permanent in een vakantiewoning wonen?
Er is een onderscheid te maken tussen huishoudens die zich op vrijwillige basis op een vakantiepark vestigen en huishoudens die hier uit nood terechtkomen. Als vrijwillige permanente bewoning door een gemeente als ongewenst wordt gezien dan heeft de gemeente verschillende handhavingsmogelijkheden. In het geval huishoudens uit nood terechtkomen op een vakantiepark dan leidt handhaving slechts tot een verschuiving van het vraagstuk want deze groep mensen heeft nog steeds woonruimte nodig.
In algemene zin geldt dat huishoudens die behoefte hebben aan een woning deze zouden moeten kunnen vinden. Deze woning dient ook geschikt te zijn voor het huishouden, maar dat betekent niet dat deze aan alle wensen van deze mensen moet en zal voldoen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het woningaanbod in de eigen gemeenten. Het lokale niveau heeft dan ook het beste beeld van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in de lokale woningvoorraad. Middels het traject van woonvisie en prestatieafspraken kunnen gemeenten ook, samen met haar lokale partners, uitvoering geven aan eventuele tekorten.
Daarnaast kan gekeken worden naar een meer flexibele schil in de woningvoorraad. Er zijn immers meerdere groepen huishoudens (o.a. mensen die scheiden, zzp-ers met een tijdelijke opdracht of starters die op zichzelf willen gaan wonen) die op een bepaald moment behoefte hebben aan een tijdelijke ruimte om te wonen. Deze permanente behoefte aan tijdelijkheid kan op verschillende manieren worden ingevuld, denk aan het tijdelijk of permanent transformeren van leegstaande gebouwen of het inzetten van verplaatsbare woningen. Een flexibele schil zal lokaal andere vormen aannemen, afhankelijk van de aard en hoeveelheid spoedzoekers en de kenmerken van de lokale woningmarkt. Zoals reeds aangegeven bij vraag 2 wordt onderzocht of de permanente behoefte aan tijdelijke woonruimten beter zichtbaar kan worden.
Het bericht dat het regime van Eritrea opnieuw een bijeenkomst in Nederland organiseert |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het regime van Eritrea opnieuw een bijeenkomst in Nederland organiseert?1
Het kabinet heeft geen bezwaar tegen Eritrese culturele festivals, zoals het Eritrea Festival Holland 2017 dat van 14-16 juli plaatsvond in Rijswijk. De afgelopen jaren vonden op dezelfde locatie vergelijkbare Eritrese festivals plaats. Het kabinet voelt zich er wel ongemakkelijk bij indien deze festivals voor politieke doeleinden worden bezocht door hooggeplaatste Eritrese gezagsdragers. Het staat overigens niet vast dat dit festival werd georganiseerd door, of op instigatie van, het Eritrese regime.
Wie staan er op de gastenlijst van deze bijeenkomst, wat is hun achtergrond en wiens komst leidt mogelijk tot spanningen?
Met uitzondering van de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken Osman Saleh is niet bekend of er specifieke gasten voor het festival werden verwacht of waren genodigd. Het festival had geen besloten karakter en stond open voor eenieder; toegangskaarten waren verkrijgbaar voor 30 Euro.
Hoewel Minister Saleh uiteindelijk niet kwam, heeft zijn vermoede komst tot enige spanning en tot een manifestatie geleid bij het Event Plaza in Rijswijk. Een en ander is redelijk rustig verlopen.
Wat is het programma van het festival en wat is uw reactie op de stelling van critici dat deze bijeenkomst wordt misbruikt voor propaganda?
Het programma van het festival was niet in detail bekend, doch slechts in grote lijnen zoals bekend gemaakt op de gecirculeerde posters. Daarop wordt melding gemaakt van muziekoptredens, een seminar, een tentoonstelling, een gemeenschapstent, een jeugdprogramma en een kinderprogramma.
De voorgenomen komst van de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken naar het festival deed vermoeden dat het evenement zou worden aangewend voor politieke doeleinden. Het kabinet voelde zich ongemakkelijk bij het idee dat hoge Eritrese gezagsdragers zich zouden richten tot groepen Eritreeërs in Nederland die voor het merendeel hun land zijn ontvlucht.
Is bij u bekend hoeveel bezoekers worden verwacht op het festival en ook hoeveel demonstranten worden verwacht?
De organisator van het festival hoopte op duizenden bezoekers. Naar opgave van de Eritrese ambassadeur waren er uiteindelijk zo’n 800 bezoekers. Het aantal demonstranten is naar schatting van de politie maximaal 200 personen geweest. Gemiddeld stonden er tussen de 120 en 150 personen op de voor de demonstratie aangewezen locatie.
Heeft u contact gehad met de burgemeester van Rijswijk over de komst van het regime van Eritrea? Zo ja, welke afspraken over maatregelen in het kader van de openbare orde zijn er gemaakt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja, er is voortdurend contact geweest met de burgemeester van Rijswijk over de mogelijke komst van Minister Saleh naar het festival.
De handhaving van de openbare orde valt onder het lokale gezag en wordt in de lokale driehoek besproken. Daar zijn afspraken gemaakt over de manier waarop met de openbare orde en veiligheid zou worden omgegaan.
Hoe is het festival in Italië deze maand verlopen? Wie waren daar te gast?
Het Eritrese festival in Italië op 1 en 2 juli jl. is rustig verlopen. Minister Saleh was aanwezig, evenals de Eritrese ambassadeur in Italië. Het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken bevestigde desgevraagd dat er een klein groepje is geweest dat tijdens het festival heeft gedemonstreerd tegen het regime, maar dit heeft niet geleid tot ordeverstoringen of arrestaties. Het is niet bekend of er, naast Minister Saleh en de ambassadeur, specifieke gasten voor het festival werden verwacht of waren genodigd. Ook in Italië ging het (net als in Nederland) om een openbaar evenement, waarvoor entreekaarten via internet te koop waren.
Klopt het dat Yemane Gehreab begin juli in Rome is aangevallen en zwaargewond geraakt? Wat is hier precies gebeurd en welk vervolg heeft deze aanval? Waarom is hier niets over bekend gemaakt?
Het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft desgevraagd bevestigd dat de Eritrese ambassadeur en presidentieel adviseur Yemane Gebreab op 5 juli jl. door twee mannen zijn aangevallen met een puntige knots bij het verlaten van een Eritrees restaurant in Rome.
Het incident zou minder ernstig zijn geweest dan de Italiaanse media vermeldden; enkel de chauffeur van de ambassadeur is behandeld in het ziekenhuis. De ambassadeur en presidentieel adviseur Gebreab zouden, aldus het ministerie, slechts lichtgewond zijn geraakt.
Het ministerie benadrukte dat dit als een op zichzelf staand incident dient te worden gezien.
Hoe is het festival in Duitsland deze maand verlopen? Wie waren daar te gast?
Al jarenlang vindt de Duitse versie van het Eritrea-festival plaats in de Hessenhallen in Giessen. Dit jaar was dat van 7-9 juli jl. En al jaren wordt daar tegen het festival gedemonstreerd door Eritreeërs uit de oppositie en door leden van de Duitse politieke partij Die Grünen. Dit jaar waren er volgens berichten uit lokale kranten zo’n 100–120 demonstranten. De gemoederen liepen af en toe op, waarbij een auto van een festivalbezoeker werd belaagd, maar tot grootschalige ordeverstoringen kwam het niet. Ook was er een grotere pro-Eritrese demonstratie met honderden deelnemers. De beide groepen werden door de politie uit elkaar gehouden.
Naar verluidt zou de Eritrese Minister van Buitenlandse Zaken voornemens zijn geweest het festival te bezoeken. Lokale kranten meldden inderdaad dat een hoge vertegenwoordiger van de Eritrese regering het festival op zaterdagmiddag 8 juli heeft toegesproken.
Zijn er na het incident in Rome (de aanval op de ambassadeur en twee anderen) extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het festival in Rijswijk genomen?
De handhaving van de openbare orde valt onder het lokale gezag. In de lokale driehoek zijn de veiligheidsmaatregelen besproken. Hierbij is alle bekende, relevante informatie betrokken. De combinatie van het evenement met de demonstratie heeft geleid tot een opschaling en voorbereiding op verschillende scenario’s.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken Osman Saleh voornemens was het festival bij te wonen? Was de komst van de Minister aangekondigd bij de Nederlandse regering?
Ja, dat klopt en de komst van de Minister van Buitenlandse Zaken was gemeld.
Klopt het dat het bezoek van de Minister aan Nederland inmiddels is gecanceld? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Ja, dat klopt. Het kabinet heeft Minister Saleh verzocht om af te zien van een bezoek aan het festival in Rijswijk. Daarop heeft Minister Saleh van een bezoek aan Nederland afgezien.
Erkent u dat bijeenkomsten van het Eritrese regime in Europa regelmatig tot spanningen en geweld leiden? Wat onderneemt u om deze spanningen te doen afnemen?
Niet alle Eritrese bijeenkomsten in Europa kunnen onverkort als «bijeenkomsten van het regime» worden omschreven. Veel evenementen worden georganiseerd door diaspora-organisaties, die daarbij in een aantal gevallen inderdaad steun en/of aanmoediging van het regime, dan wel van Eritrese ambassades lijken te ontvangen.
Eritrese bijeenkomsten vonden jarenlang zonder veel problemen plaats in Europa. Ook in Nederland. In april jl. in Veldhoven waren daarbij voor het eerst ordeverstoringen. Vanwege vrijheid van meningsuiting en van vergadering verbiedt de overheid slechts in uitzonderlijke gevallen een evenement vooraf.
In bredere zin is het beleid van het kabinet erop gericht het gevoel van veiligheid van Eritreeërs te waarborgen en hun integratie en participatie in de Nederlandse maatschappij te bevorderen. Daarover is uw kamer uitgebreid geïnformeerd in de brief «Integrale aanpak Eritrea en de invloed van Eritrea in Nederland» van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125). De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid breidt daarnaast haar netwerk in de Eritrese gemeenschap uit om beter zicht te hebben op eventuele sociale spanningen. ESS is ook beschikbaar om gemeentes van de juiste kennis en informatie te voorzien. Ook is ESS met verschillende partijen binnen deze gemeenschap in gesprek om de verbinding te zoeken tussen verschillende groepen Eritreeërs binnen de Nederlandse samenleving. In het najaar organiseert ESS hiertoe twee regionale bijeenkomsten voor de lokale partners (bijvoorbeeld gemeentes) en de Eritrese gemeenschap.
Het bericht dat Frankrijk de import van palmolie en onduurzame soja gaat verbieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u vernomen dat de Franse regering een verbod gaat instellen op de import van palmolie en soja, in het kader van het klimaatakkoord en vanwege de noodzaak om regenwouden en bossen te behouden?1 Deelt u de mening dat dit initiatief zo snel en zo veel mogelijk navolging moet krijgen?
Het kabinet heeft vernomen dat de Franse Minister voor milieu Hulot wil dat Frankrijk geen onduurzaam geproduceerde palmolie en soja meer importeert. Of dit daadwerkelijk tot een verbod leidt, en zo ja, hoe dit wordt uitgewerkt en aan welke maatregelen hij denkt op welke termijn, is nog niet duidelijk.
Het kabinet is in beginsel geen voorstander van importverboden, en werkt in plaats daarvan aan de verduurzaming van de productie in de landen zelf en aan het vergroten van de vraag naar duurzame palmolie en soja. Dit gebeurt onder andere via de Amsterdam Verklaringen voor duurzame palmolie en tegen ontbossing waar Frankrijk zich afgelopen december bij aansloot.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks een oppervlakte van dertien miljoen hectare bos (ongeveer de oppervlakte van Griekenland) verloren gaat, voornamelijk door de productie van hout en pulp, rundvlees, soja en palmolie?2
Het kabinet vindt ontbossing een groot probleem. Het kabinet ziet een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven en overheden in de bestrijding van ontbossing. Zo werkt Nederland via het EU FLEGT Actieplan (FLEGT – Forest Law Enforcement Goverance and Trade) aan het tegengaan van illegale houtkap door afspraken te maken met hout producerende landen over het versterken van hun wet- en regelgeving. Ook bevordert Nederland een versterkt maatschappelijk middenveld, versterkt landschapsbeheer en een betere ruimtelijke planning in productielanden, onder andere via steun aan het Initiatief Duurzame Handel en aan Solidaridad.
Daarnaast maakt het kabinet – in Nederland en Europa – afspraken met bedrijven en andere overheden over de inkoop van duurzame soja en palmolie. Tot slot is Nederland mondiaal actief om de vraag naar duurzame palmolie en soja te stimuleren, bijvoorbeeld via werkgroepen met het Chinese bedrijfsleven over de inkoop van duurzame palmolie en soja. Deze mondiale aanpak is nodig, omdat Nederland alleen een te kleine speler is om de gehele markt te verduurzamen.3
Wat vindt u ervan dat Nederland hier een wezenlijk aandeel in heeft, onder ander als een van ’s werelds grootste importeurs van palmolie en soja?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ruim de helft van de soja en een derde van de palmolie die gebruikt wordt voor de veevoersector niet voldoet aan duurzaamheidscertificaties4, die toch al gebaseerd zijn op zeer zwakke criteria?
De Nederlandse veevoedersector is, mede dankzij de inzet van de Nederlandse zuivelsector, mondiaal koploper door de gehele Nederlandse afzet van palmolie en soja te verduurzamen middels certificaten van de RSPO (Round Table on Sustainable Palm Oil) en de RTRS (Round Table for Responsible Soy). De Nederlandse veevoedersector koopt daarmee ruim de helft van alle RTRS-soja die jaarlijks mondiaal wordt verkocht. Het kabinet betreurt het dat de sectorambitie om de gehele inkoop van palmolie en soja te verduurzamen niet behaald is door achterwege blijvende vraag vanuit de exportmarkten en te krappe marges om deze kosten in Nederland alleen te dragen.
Bent u tevreden over de resultaten van de vrijwillige, met Nederlands belastinggeld ondersteunde initiatieven om onder andere de ontbossing voor soja en palmolie te stoppen (Round Table for Responsible Soy en Round Table for Responsible Palmoil)? Zo ja, waar is uw tevredenheid precies op gestoeld en weet u zeker dat u het verantwoord vindt om het bij dergelijke vrijwillige initiatieven te laten?
Nederland is een voorstander van het werk van de RTRS en RSPO, omdat deze platformen met bedrijven en NGO’s in staat zijn geweest in een relatief korte tijd tot breed gedragen standaarden te komen die nog steeds als koplopers binnen de sectoren gelden. Zo is inmiddels 21% van alle palmolie RSPO gecertificeerd en kent de productie van RTRS-gecertificeerde soja de laatste jaren ook grote groei: in 2015 een groei van 48% en in 2016 56%. Beide standaarden hanteren strenge criteria tegen ontbossing.
Met behulp van deze standaarden is de Nederlandse consumptie van palmolie en soja in een korte tijd grotendeels verduurzaamd. Hiermee is Nederland een koploper. Het kabinet wil daarom deze vrijwillige aanpak voortzetten.
Deelt u de menig van de Franse Minister van Milieu dat «het «schizofreen» is om enerzijds van bedrijven te vragen om hun uitstoot te verlagen, en tegelijk toe te staan dat miljoenen bomen worden gekapt die juist CO2 opnemen»?5 Zo nee, waarom niet?
In het beleid van Nederland is geen sprake van deze tegenstelling. Het kabinet zet zowel in op samenwerking en afspraken met het Nederlands bedrijfsleven om hun (CO2) uitstoot te verlagen, als op het bestrijden van ontbossing in producerende landen, via het EU FLEGT Actieplan en verduurzaming van palmolie en soja.
Bent u bereid minstens eenzelfde verbod voor palmolie en soja als Frankrijk in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
De permanente bewoning van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur1 waarin de sociale en/of financiële problematiek van tienduizenden mensen die permanent op een vakantiepark wonen aan de orde kwam? Om hoeveel mensen gaat het precies?
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Op landelijk niveau is er geen overzicht van het aantal mensen dat permanent op een vakantiepark verblijft.
Wat is uw reactie op de in de uitzending gedane uitspraak van de burgemeester van Putten: «We moeten af van het idee dat dit lokaal of regionaal kan worden opgelost. Dit is een nationaal probleem en verdient ook die aandacht»?
De problematiek waar in de uitzending van Nieuwsuur naar verwezen wordt, beslaat diverse beleidterreinen en is in sommige gevallen complex. De thematiek heeft ook de aandacht van het Rijk. Zo denkt de nationale overheid mee met de aanpak van lokale en regionale overheden.
Het instrumentarium om deze problematiek op te lossen ligt in eerste plaats bij lokale en regionale partijen. De gemeente is verantwoordelijk voor haar eigen handhaving- en woonbeleid en heeft daarmee de regierol in handen om invulling te geven aan een oplossing.
Bent u bereid het eerder door u ingediende en ingetrokken wetsvoorstel «Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen)2 op te poetsen en aan de Kamer ter behandeling voor te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voorstel voor de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen (Kamerstuk 32 366) ingetrokken naar aanleiding van de zeer kritische bezwaren van de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling op 1 november 2011. Ook de Raad van State had in zijn advies het wetsvoorstel al beoordeeld als «een onnodige en ongerechtvaardigde inbreuk op de autonomie van de gemeenten».
Daarnaast was met de VNG overeenstemming bereikt over de aanpak op gemeentelijk niveau van de specifieke problematiek waarvoor het wetsvoorstel in het leven was geroepen: onvoldoende zekerheid voor bewoners die reeds vóór 1 november 2003 onrechtmatig een recreatiewoning permanent bewoonden.
In lijn met het rijksbeleid in het ruimtelijke domein zoals neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van het al dan niet mogelijk maken van permanente bewoning van recreatiewoningen een/of parken neergelegd bij de gemeenten. Deze decentrale verantwoordelijkheid sluit aan bij het kabinetsstandpunt dienaangaande. Er zijn dan ook geen voornemens het wetsvoorstel opnieuw op te pakken.
Kunt u de Kamer informeren over de tekorten, per provincie, aan betaalbare huurwoningen en geschikte (levensloopbestendige) woningen voor ouderen?
In de Staat van de Woningmarkt 20163 is ingegaan op het zogenaamde statistische woningtekort. Dit statistische woningtekort is het verschil tussen de beschikbare woningvoorraad en de behoefte aan woningen op basis van de verwachte huishoudensgroei en de woonwensen volgens het WoON2015. Dit verschil wordt uitgedrukt als een percentage van de beschikbare woningvoorraad.
Een statistisch woningtekort betekent niet dat mensen «onder de brug slapen», maar wel dat starters later dan gewenst een zelfstandige woning betrekken en langer thuis of in een onzelfstandige woning blijven wonen, of een zelfstandige woning gaan delen.
In de Staat van de Woningmarkt 2016 is aangegeven dat het berekende statistische woningtekort voor Nederland in 2015 gemiddeld 1,8 procent van de voorraad bedraagt. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van dit cijfer naar de verschillende provincies. Deze cijfers geven een totaalbeeld van de spanning op de woningmarkt, dus het totaal aan woningbehoefte afgezet tegen de totale voorraad aan huur- en koopwoningen.
De mate waarin er sprake is van een tekort aan betaalbare huurwoningen is niet op deze manier te geven, omdat het dan niet alleen gaat om een confrontatie tussen de aanwezige voorraad en de woningzoekenden in de verschillende doelgroepen, maar ook om de verdeling van huishoudens over de verschillende woningen. Zo is een huishouden met een laag inkomen niet per definitie aangewezen op een betaalbare huurwoning. Zoals in de Staat van de Volkshuisvesting 20174 is aangegeven woont een aanzienlijk deel van de doelgroep in een koopwoning. Daartegenover staat dat een deel van de betaalbare huurwoningen wordt bewoond door huishoudens die op grond van hun inkomen niet direct aangewezen zijn op de betaalbare huurvoorraad.
In het debat van 7 juni 2017 over diverse woononderwerpen heb ik reeds aangegeven bereid te zijn om te onderzoeken of het voor het inzicht in het woningtekort mogelijk is om op basis van beschikbare data een spanningsindicator naar prijsklasse te ontwikkelen.
Ook een exacte raming van een eventueel tekort aan levensloopbestendige woningen voor ouderen is niet te geven, aangezien niet alle woningen die op zich levensloopbestendig zijn als zodanig staan geregistreerd, en aan de andere kant niet alle ouderen behoefte zullen hebben aan speciale geschikte woningen.
Groningen
– 0,9%
Friesland
– 0,1%
Drenthe
– 0,2%
Overijssel
– 1,3%
Flevoland
– 2,5%
Gelderland
– 1,6%
Utrecht
– 2,8%
Noord-Holland
– 3,4%
Zuid-Holland
– 1,5%
Zeeland
1,4%
Noord-Brabant
– 2,1%
Limburg
– 0,1%
Nederland
– 1,8%
Activiteiten van de Turkse inlichtingendienst in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Agenten Erdogan in Den Haag»?1
De Nederlandse regering heeft kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u bevestigen dat in een conversatie tussen twee Turkse spionnen Den Haag wordt aangeduid als een commandocentrum voor de Turkse inlichtingendienst? Zo nee, waarom niet?
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Wanneer er ernstige vermoedens zijn van illegale en/of heimelijke activiteiten kunnen de politie en/of de AIVD/MIVD onderzoek doen. Over onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied treft de Nederlandse regering maatregelen.
Kunt u bevestigen dat de Turkse geheime dienst zich vanuit Nederland bezighoudt met het opstellen van lijsten van Koerdische activisten die moeten worden uitgeschakeld? Zo nee, waarom niet? Gaat het hier, zoals in het bericht wordt genoemd, om dodenlijsten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beeld heeft u van de activiteiten van de Turkse inlichtingendienst in Nederland en andere EU-landen? Hoe ver reikt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Franse Openbaar Ministerie stelt dat de dader van de moord op drie Koerdische vrouwen in Parijs in 2013 contact had met de Turkse inlichtingendienst? Wat zijn hier de feiten?
Het Franse Openbaar Ministerie behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid. Ik kan u hier dus niet over informeren.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is als de Turkse inlichtingendienst in Nederland actief is om tegenstanders van de Turkse regering in kaart te brengen en mogelijk zelfs uit te schakelen? Wat onderneemt u om aan deze praktijk een einde te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Een buitensporige ontslagvergoeding voor een ziekenhuisdirecteur en beloningen van medisch specialisten in het Noorden |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophef over premies ontslagen managers»1 en «Vijfhonderd artsen topverdieners»?2
Ja.
Is het echt waar dat ziekenhuis Nij Smellinghe twee directeuren en een afdelingshoofd elk een ontslagvergoeding van ruim een kwart miljoen euro heeft meegegeven? Zo ja, schrikt ook u hiervan? Zo nee, wat is dan niet waar?
De jaarrekening van Nij Smellinghe over 2016 is inmiddels vastgesteld en openbaar. Uit de jaarrekening blijkt dat het ziekenhuis aan een afdelingshoofd een ontslagvergoeding van € 267.500,- heeft uitgekeerd. De ontslagvergoedingen aan de directeuren zijn vastgesteld in 2017 en worden openbaar in de jaarrekening over 2017, die in 2018 zal worden vastgesteld.
Welk deel van de vergoedingen bestaat uit een vertrekregeling en welk deel uit het afkopen van wachtgeld?
Deze gegevens zijn niet opgenomen in de jaarrekening over 2016.
Is het afkopen van wachtgeld volgens de WNT toegestaan? Zo ja, waar is dit in die wet of onderliggende regelgeving terug te vinden? Zo nee, wat betekent dat voor de rechtmatigheid van die vergoeding en hoe wordt die vergoeding teniet gedaan?
De afkoop van een wachtgelduitkering is aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en valt daarmee onder de WNT, tenzij deze rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift, een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling. Zie hiervoor artikel 1.1 onder i, van de WNT. De accountant zal moeten beoordelen of het afkopen van wachtgeld van de twee directeuren rechtmatig is. Zij zal dit doen bij de controle van de jaarrekening 2017, die in 2018 wordt opgemaakt. Het afdelingshoofd is in de jaarrekening geduid als zijnde niet-topfunctionaris. Voor niet-topfunctionarissen geldt binnen de WNT alleen een openbaarmakingsplicht. Een ontslagvergoeding aan een niet-topfunctionaris wordt niet genormeerd in het kader van de WNT, omdat de WNT alleen de bezoldiging en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen normeert.
Deelt u de mening dat de duur en dus de hoogte van het totaal uit te keren wachtgeld afhankelijk is of zou moeten zijn van de inspanning van degene die wachtgeld krijgt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het in één keer afkopen van wachtgeld hiermee in strijd is en hoe gaat u aan deze praktijk voortaan een einde maken? Bent u bereid wet- of regelgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en bent u dan ook van mening dat bij ontslag voortaan de ww-uitkering ineens moet worden uitgekeerd?
Iedere werkende heeft er recht op dat hij bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving (o.a. WNT) datgene krijgt wat in zijn contract is overeengekomen. In algemene zin moeten rechtsgeldige afspraken die tussen partijen gemaakt zijn, worden nageleefd. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen is voorbehouden aan de rechter. Het oordeel over individuele ontslagvergoedingen onder de WNT is aan de toezichthouder, het CIBG en is gemaximeerd op € 75.000.
Deelt de mening van de vakbond FNV Zorg en Welzijn dat de gang van zaken «moreel en ethisch volstrekt verwerpelijk» is? Zo ja, brengt u deze mening ook aan de direct betrokkenen over? Zo nee, waarom niet?
Wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Ik ga er vanuit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om de WNT op het punt van de beëindigingsvergoeding te wijzigen. Ik verwijs naar een eerdere beantwoording van Kamervragen over de maximering van beëindigingsvergoedingen.3
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens (WNT) zodanig aan te passen dat pogingen om de mazen van de wet te vinden en het uitgangspunt van de wet, namelijk het beteugelen van te hoge inkomens in de publieke sector te omzeilen, niet langer mogelijk zijn? Is het mogelijk in de WNT een clausule op te nemen dat beslissingen, die tot kennelijk onredelijke vergoedingen leiden, vernietigd kunnen worden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er alleen al in het noorden 500 medisch specialisten zijn die meer verdienen dan de Balkendenorm?
Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren. In de cao’s van algemene ziekenhuizen en Universitair Medische Centra’s (UMC) zijn afspraken gemaakt over de vergoeding van medisch specialisten in loondienst.
Internationaal gezien bevinden de inkomens van medisch specialisten in loondienst in Nederland zich in de middenmoot, zo laten onderzoeken van de OECD4 en SEO5 zien.
De regering heeft nadrukkelijk overwogen dat het wenselijk is om medisch specialisten buiten het toepassingsbereik van de WNT te laten. Dit volgt uit het advies van de commissie Meurs (2012) en het Zorgakkoord (2013). Uit dat advies bleek dat normering geen effectief instrument is om de beloningen van medische professionals te matigen. Met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT op 1 juli 2017 is in artikel 1.5a van de WNT verankerd dat medisch specialisten geheel buiten het toepassingsbereik van de WNT vallen. Dat betekent dat medisch specialisten die naast hun functie als medisch specialist bij een zorginstelling in deeltijd ook een bestuursfunctie (als topfunctionaris) bij die zorginstelling vervullen, alleen de bezoldiging voor de werkzaamheden als topfunctionaris worden genormeerd. Voorgenoemde bepaling geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Een en ander heeft tot gevolg dat bezoldigingen van medisch specialisten niet langer openbaar hoeven te worden gemaakt. Hierdoor kan geen overzicht worden gegeven van de bezoldiging van medisch specialisten in het noorden.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft vanuit de collectieve premies vele tonnen aan medisch specialisten te betalen en dat medisch specialisten hun werk niet alleen voor het geld zouden moeten doen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er nog zoveel artsen zo ontzettend veel verdienen, dat is toch niet uit te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u eraan doen om te komen tot een normalisering van beloningen van medisch specialisten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Klassenfoto tijdens Offerfeest kost school 500 euro' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat een rechter een schadevergoeding van € 500 heeft toegekend aan kinderen en/of hun ouders omdat die kinderen niet op een schoolfoto stonden vanwege een islamitisch feest?
Ja.
Is de betrokken rechter knettergek geworden en kan deze rechter op non-actief worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij, als Minister van Veiligheid en Justitie, om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijke rechter.
Wilt u dit soort ongein voorkomen door afwezigheid op scholen in verband met islamitische feestdagen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Leerplichtwet is vastgelegd dat een leerling kan worden vrijgesteld van de verplichting om op school te zijn, als deze leerling wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging verhinderd is de school te bezoeken. Deze mogelijkheid tot vrijstelling is voorbehouden aan alle godsdienststromingen.
ICT bij de Nationale Politie |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de notitie van de Review Board Aanvalsprogramma Informatie-voorziening Politie (verder: de Review Board), gedateerd 24 mei 2017?1
Ik neem aan dat u doelt op de aan mij gerichte brief van de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (hierna: Review Board) van 24 mei 2017. Ik ben daarmee bekend. Deze brief is aan uw Kamer gestuurd als bijlage bij de reguliere voortgangsbriefpolitie van 27 juni 2017.2
Deelt u de conclusie van de Review Board dat eind 2017 slechts 45% van het eerder geformuleerde realisatieplan gerealiseerd zal zijn en dat dat leidt tot een (ernstige) scheefstand tussen enerzijds behouden en beheersen van het bestaande («de basis op orde») en anderszijds de vernieuwing van de ICT?
De afgelopen jaren heeft de politie een grote inspanning geleverd om de Informatievoorziening (IV) te brengen op het huidige kwaliteitsniveau. Dit niveau ligt hoger dan het niveau waarmee de Nationale Politie in 2013 van start ging. Ik beschouw dat als een goede prestatie die de basis vormt voor de verdere IV-ontwikkelingen. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport ICT Politie 2016 ook geconstateerd dat de keuzes die hieraan ten grondslag liggen «logisch» zijn.
De Review Board waarschuwt in haar brief van 24 mei jl. dat de realisatie van de doelstellingen van het deelprogramma Voorzieningen Operatiën achterblijven. Dit komt overeen met mijn beeld en is het gevolg van de bewuste keuzes – die reeds bij de bijstellingen in 2012 en 2013 zijn gemaakt – om eerst te investeren in de stabiliteit van systemen en de ICT-infrastructuur. Daarnaast is op basis van de herijking van de realisatie van de nationale politieorganisatie de focus gelegd op de »basis op orde politie eind 2017». Zoals eerder bij de reguliere voortgangsbrief aan uw Kamer gemeld zal de komende jaren meer aandacht moeten uitgaan naar vernieuwing om een betere balans tussen (reductie van) beheerskosten, stabiliteit/onderhoud en vernieuwing te vinden.
Ik zal uw Kamer na afloop van het Aanvalsprogramma (31 december 2017) een eindrapportage doen toekomen, evenals het eindverslag van de Review Board. In deze rapportage zal inzicht gegeven worden in het percentage gereedheid van het programma.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de besluitvorming rond prioriteitstelling en keuzes sinds de start van het Aanvalsprogramma tot stand is gekomen? Is hier sprake van autonome keuzes door de korpsleiding of zijn de keuzes tot stand gekomen in overleg met u?
Het Aanvalsprogramma is in mijn opdracht opgesteld en uitgevoerd. Ik heb daarnaast op grond van de Kaderwet adviescolleges een Review Board ingesteld die adviseert over planvorming, scope, uitvoering en besturing van het programma. Voor het aanvalsprogramma is bij de start door mij een «programmaraad» gevormd. Deze raad bestaat uit vertegenwoordigers van de politie en het ministerie. De programmaraad wordt voorgezeten door de korpschef die het voorzitterschap vervult onder mijn mandaat. De programmaraad stelt het programmaplan vast, beslist over scopeaanpassingen en bewaakt de voortgang van het programma.
Kunt u aangeven welke concrete voornemens en vernieuwingen per eind 2017 niet gerealiseerd zullen zijn? Anders geformuleerd, kunt u aangeven waar de 55% van het realisatieplan dat niet gerealiseerd kan worden, uit bestaat? Wat voor consequenties zal het niet gerealiseerd zijn van die ambities hebben voor het operationele politiewerk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke inspanning geleverd zou moeten worden om de politie eind 2018 wél op het vereiste niveau van ICT-vernieuwing te krijgen, zonder in te boeten op het op orde houden van de basis? Wilt u het antwoord op de vraag specificeren op relevante onderdelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het verstandig is om – gegeven de waardering van de situatie door de Review Board – het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie (AVP IV) per eind 2017 over te dragen aan de staande organisatie? Wilt u in uw antwoord betrekken het eerdere advies van de Review Board (d.d. 14 maart 2016) om het Aanvalsprogramma te verlengen tot 2020? Is het correct dat met het overdragen van dit programma de werkzaamheden en het bestaan van de Review Board tot een einde komen? Bent u bereid om de Review Board langer in stand te houden, om de zo noodzakelijke begeleiding van de ontwikkeling en implementatie van ICT bij de politie te begeleiden en monitoren?
Het aanvalsprogramma, de sturing daarop en het bijbehorend toezicht in de vorm van de reviewboard zijn tot stand gekomen vooruitlopend op de vorming van de Nationale politie en de urgentie die er destijds specifiek ten aanzien van het ICT-dossier lag.
Voor de toekomstige organisatieontwikkeling van de politie is van belang dat de vernieuwing van werkprocessen en de bijbehorende ondersteuning, onder andere door ICT, in nauwe samenhang plaatsvindt; alleen dan kan de continuïteit en vernieuwing van de organisatie als geheel geborgd worden. Ik zie de samenwerking tussen de operatie en de bedrijfsvoering steeds meer invulling krijgen. Ook de lenige en kortcyclische manier van werken – zoals geadviseerd door de Review Board – wordt hierin betrokken. In deze beweging is een keuze voor een aparte sturing en toezicht op een deel van de ICT van de politie in de vorm van een Aanvalsprogramma met een aparte betrokkenheid van het ministerie en een Review Board niet voor de hand liggend.
Naast de uitvoering van het Aanvalsprogramma heeft de politie, mede als gevolg van de vorming van de nationale politie, gewerkt aan het op orde brengen van de IV-organisatie. Er is een beleidsdirectie gevormd en twee uitvoerende diensten; een dienst ICT en een dienst Informatiemanagement (IM). Deze organisatie moet de producten, de lopende projecten en de ontwikkelde werkwijzen overnemen van het Aanvalsprogramma. Aan deze overdracht wordt invulling gegeven middels de uitvoering van een (geüpdatet) Transitieplan. Dit plan en de bijbehorende uitvoering wordt momenteel voorzien van een advies van de Review Board.
De Review Board is een tijdelijk adviescollege in de zin van artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges. Zij is initieel ingesteld voor de periode 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2016. De instellingstermijn van de Review Board is, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2016, bij koninklijk besluit van 9 december 2016 (Stcrt. 2016, 67685) opnieuw ingesteld en daarmee de facto verlengd tot en met de datum waarop het Aanvalsprogramma eindigt, te weten 31 december 2017. Ingevolge artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges kan de instellingstermijn van een tijdelijk adviescollege eenmaal worden verlengd.
De ontbrekende stukken uit het verslag van het Directeuren Overleg Alcohol (DOA) |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom wordt in paragraaf 4.2 van het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) wel melding gemaakt van de onderzoeksvragen aan alle oud-DOA-leden wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 kunnen herinneren en of alle agendapunten zijn behandeld, maar wordt in het ADR-rapport geen melding gemaakt van de reactie van deze oud-DOA-leden op deze vragen? Kunt u alsnog aangeven wat de reactie van de verschillende oud-DOA-leden was op deze onderzoeksvragen?1
De ADR geeft aan dat daarvoor geen bijzondere reden is.
Zoals gesteld in het onderzoeksrapport hebben de contacten met de oud-DOA-leden niet geleid tot het vinden van het DOA verslag met de mogelijke tweede pagina. De reacties van de verschillende oud-DOA-leden op de vraag wat zij zich van het DOA-overleg van 7 maart 2008 konden herinneren liepen uiteen. Meerdere leden beschrijven de DOA-overleggen als informeel en «met de benen op tafel». Een aantal leden gaf aan niet aanwezig te zijn geweest bij het overleg. De aanwezige leden gaven allemaal aan dat de herinneringen aan dit specifieke overleg beperkt of zelfs niet aanwezig waren. Eén iemand meende zich te herinneren dat er direct aansluitend aan het overleg een werkbezoek werd afgelegd. Over het op de agenda zichtbare punt «verkoopzuil met leeftijdsverificatie» benoemde één lid dat het bedrijf «Ageviewers» zich heeft gepresenteerd tijdens een DOA-overleg. Uit de notulen blijkt dat dit was tijdens het DOA-overleg van 29 juni 2010.
Waarom is de ADR gestopt met zoeken toen op een netwerkschijf een eerdere versie van het specifieke DOA-verslag werd gevonden? Bleek uit de eigenschappen van dit document niet dat er een nog eerdere versie van dit document bestaat? Waarom is besloten niet verder te zoeken naar deze nog eerdere versie?
Zoals in het verslag vermeld zijn in de tweede fase van de zoektocht zowel de departementsbrede netwerkschijf van VWS als de netwerkschijf van de directie doorzocht waarbij diverse versies van het verslag zijn aangetroffen, die geen van allen een tweede pagina bevatten.
In Bijlage 1 van het ADR-rapport is sprake van het volledig opgeleverde dossier van het zoekproces met daarin mailberichten en bewijsstukken door de directies Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) en Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel (OBP); kunt u dit dossier aan de Tweede Kamer sturen, desnoods een geanonimiseerde versie van dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Door de grote hoeveelheid te anonimiseren stukken vraagt dat enige tijd. Overigens is er een uitgebreider Wob-verzoek bij VWS ingediend met dezelfde strekking. Ik zal u daarover te zijner tijd informeren.
Kunt u op alle bovenstaande vragen afzonderlijk antwoord geven?
Ja.
De beveiliging door de Marechaussee op Schiphol |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Burgers bewaken grens op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onervaren marechaussees de grens bij Schiphol controleren? Zijn dit actieve reservisten die door periodieke trainingen al een bepaald werkniveau hebben bereikt en (tijdelijk) deze rol krijgen toebedeeld of zijn het burgers die nog niet eerder een actieve rol als militair hebben gehad? Klopt het dat zij ongewapend zijn en een veel kortere dan de reguliere opleiding hebben gevolgd? Welke onderdelen van de reguliere training volgen zij niet of een stuk minder? Graag een toelichting.
De Koninklijke Marechaussee heeft ongeveer 200 volledig opgeleide en gecertificeerde reservisten. Het overgrote deel van deze reservisten zijn oud-marechaussees; daarnaast betreft het enkele oud-politiemensen en oud-militairen die omgeschoold zijn en dus volledig bevoegd. Er loopt een pilot met één reservist die een beperkt aantal opleidingen heeft gehad voor grensbewaker. Deze reservist is militair, niet bewapend maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en zit altijd samen met een ervaren gewapende collega. Na evaluatie van de pilot met deze ene reservist wordt beslist of de Koninklijke Marechaussee hiermee doorgaat.
Voorop staat dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Welke risico’s ontstaan door deze nieuwe aanpak met burgers/reservisten bij de controle van paspoorten en de veiligheid van het personeel bij het uitvoeren van die taken? Op welke wijze worden die risico’s afgedicht? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het in dit stadium nog om een proef gaat? Zo ja, wanneer worden de resultaten van die proef geëvalueerd? Bent u bereid de Kamer over de resultaten en het vervolg van dit traject te informeren? Op welke termijn is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat deze nieuwe aanpak een structureel en grootschaliger karakter krijgt in de toekomst? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Het besluit van Unesco over de Oude Stad van Hebron |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israël woedend over opstelling Unesco rond grot Machpela»?1
Ja.
In hoeverre doet dit besluit van Unesco (de VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur) volgens u recht – of onrecht – aan de Joodse religieuze en culturele geschiedenis in de stad Hebron?
Het betreffende besluit over het Palestijnse verzoek om de oude stad van Hebron via een emergency procedureop de Werelderfgoedlijst te plaatsen is genomen door de lidstaten die momenteel zitting hebben in het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Van de 21 leden van het comité stemden bij de geheime stemming 12 voor het besluit, 6 onthielden zich van stemming en 3 leden stemden tegen. Nederland is momenteel geen lid van dit comité. Alvorens het comité een besluit neemt over een voordracht van een cultureel monument voor de Werelderfgoedlijst, wordt de International Council on Monuments and Sites (ICOMOS) om advies gevraagd. ICOMOS bestaat uit een netwerk van onafhankelijke experts. In zijn advies over het Palestijnse verzoek gaf ICOMOS aan dat het niet mogelijk was een veldbezoek aan Hebron te brengen, omdat de Israëlische autoriteiten daar niet de noodzakelijke toestemming voor gaven. Daardoor was het voor ICOMOS niet mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een situatie waarvoor de emergency proceduregeldt. Voorts heeft ICOMOS daardoor de rechtvaardiging voor opname op de lijst niet volledig kunnen evalueren. Desalniettemin is ICOMOS van mening dat de voordracht potentiële kwetsbaarheden en zwakheden bevat, met name omdat de nadruk wordt gelegd op de geschiedenis vanaf de Mammelukse periode en de connectie met Joodse en vroege Christelijke gemeenschappen weinig erkenning krijgt. Het kabinet hanteert als standpunt dat het de adviezen van ICOMOS volgt. Ook in dit geval onderschrijft het kabinet de zienswijze van dit onafhankelijke orgaan.
Heeft u begrip voor de Israëlische verbolgenheid over het ontbreken van een melding over de Joodse geschiedenis in de stad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Amerikaanse VN-ambassadeur Haley dat dit besluit een «belediging aan de geschiedenis» is,2 en deelt u de zorg van de indieners dat dergelijke besluiten een onvolledig en onwaarachtig beeld verspreiden over de Joodse geschiedenis?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen verwacht u dat dit soort besluiten heeft voor de onpartijdigheid, de legitimiteit en het aanzien van Unesco?
Het kabinet is bekend met de positie van de VS. Het is van belang er op te wijzen dat het hier een besluit betreft van de lidstaten die momenteel zitting hebben in het Werelderfgoedcomité. Het staat UNESCO-lidstaten vrij om erfgoed voor te dragen voor de Werelderfgoedlijst en de lidstaten die zitting hebben in het comité nemen hierover een besluit. De Directeur-Generaal van UNESCO heeft naar aanleiding van eerdere discussies over besluiten ten aanzien van Jeruzalem de lidstaten opgeroepen om collectief culturele en religieuze coëxistentie te bevorderen en tegenstellingen te overbruggen. Ook wees zij op het belang om deze tegenstellingen niet binnen UNESCO te introduceren omdat dat uitvoering van de missie van de organisatie belemmert. Het kabinet sluit zich bij deze zienswijze aan en benadrukt deze boodschap in gesprekken met de Palestijnse Autoriteit.
Bent u er van op de hoogte dat diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, dat momenteel geen zitting heeft in het werelderfgoed-comité van Unesco, tegen het besluit hebben geprotesteerd? Is Nederland eveneens bereid protest aan te tekenen?
Zie antwoord vraag 5.
De totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Tijdens het dertigledendebat over de totstandkoming van een fiscaal gunstige tegemoetkoming aan chemieconcern ICL zei de Staatssecretaris van Financiën: «Ik weet niet of er een ruling is, want ik mag me daar niet mee bemoeien, maar als ik de WOB-stukken doorneem, kom ik in het geheel niet tegen ook maar enige verwijzing dat er een ruling is. Dat weten we nog niet eens. Laten we dat even vaststellen.»; hoe verklaart u dat in minstens twee van de vele mails, die via de WOB gepubliceerd zijn, expliciet staat dat de komst van het Europese hoofdkantoor naar Nederland mede het gevolg is van een tax ruling?1
Zoals in het dertigledendebat van 5 juli jl. is aangegeven, kan het kabinet vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) is afgegeven aan ICL. In de stukken die openbaar zijn gemaakt wordt wel gerefereerd aan een overleg op 20 maart 2014 tussen het APA-/ATR-team van de Belastingdienst in Rotterdam en ICL. Ook wordt gesproken over een letter of intent.
In zijn algemeenheid geldt dat een letter of intent een intentievastlegging is waarmee een eerste indruk wordt gegeven van de fiscale behandeling in Nederland. Een intentievastlegging is geen APA of ATR waarop belastingplichtige kan vertrouwen bij het vaststellen van de in Nederland belastbare grondslag. Om te komen tot een APA en/of ATR moeten alle feiten en omstandigheden vaststaan en moet een onderbouwd verzoek worden ingediend dat voldoet aan alle voorwaarden.3 Indien na de beoordeling van dit verzoek door het APA-/ATR-team een APA of ATR wordt afgesloten kan belastingplichtige daar vertrouwen aan ontlenen.
De looptijd van een APA of ATR bedraagt in beginsel vier tot vijf jaar. In het APA- en ATR-besluit is vastgelegd dat uitzonderingen mogelijk zijn bijvoorbeeld bij langlopende contracten.4 Indien de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld bij een langdurige investering waarbij ook langlopende contracten worden aangegaan, wordt soms een langere looptijd overeengekomen, bijvoorbeeld 10 jaar. In die gevallen wordt in zijn algemeenheid een evaluatie halverwege die langere termijn opgenomen om te beoordelen of de feiten en omstandigheden gelijk zijn gebleven.
Bent u bereid, nu deze gegevens openbaar zijn, om gewoon te erkennen dat er een ruling met ICL is en dat deze voor tien jaar is overeengekomen?2 Zo nee, kunt u dan juridisch onderbouwen waarom u hier geen antwoord op wilt geven?
Zie antwoord vraag 1.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Ik kan dus niet toezeggen dat iemand naar een ruling, waarvan ik niet weet of die bestaat, heeft gekeken. Dat vind ik op zich jammer. Ik kan ook niet garanderen dat iemand ernaar zal kijken. Dat is niet aan mij. Als er straks jaarlijks onafhankelijk wordt getoetst – dat hebben we zo met elkaar afgesproken – dan moet je die lieden ook de kans geven om zelf een selectie te maken»; waarom schrijft een medewerker van ICL dan dat de Nederlandse belastingautoriteiten de ruling moeten kunnen verdedigen, omdat deze ge-audit wordt?3
In de vraag wordt verwezen naar een e-mail die is verstuurd naar aanleiding van een werkbezoek van ICL aan Kraton, een in Nederland gevestigd chemieconcern. In de e-mail wordt verslag gedaan van dit bezoek. Uit dit verslag komt naar voren dat Kraton onder andere haar ervaring heeft uitgewisseld met betrekking tot het proces om te komen tot een APA of ATR. Blijkbaar heeft Kraton hiermee willen aangeven dat de Nederlandse autoriteiten te allen tijde achter de afgegeven APA of ATR moeten kunnen staan en om die reden tijdens het proces om te komen tot een APA of ATR een toetsing plaatsvindt maar ook lopende APA’s en ATR’s kunnen worden getoetst.
Deze uitlating weerspiegelt het beleid van de Belastingdienst. Dit beleid is conform de eerdere toezeggingen aan uw Kamer dat het toezicht op lopende APA’s en ATR’s is geïntensiveerd.6
Bent u bereid – nu vaststaat dat er vooraf ook al gesproken is over de kans dat de ruling ge-audit wordt – om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk door de onderzoeksgroep gedaan zal worden?
In de brief van 23 mei 2017 aan uw Kamer is aangegeven dat de onafhankelijke onderzoekscommissie jaarlijks zal gaan toetsen of de afgegeven APA’s en ATR’s binnen de kaders van de wet, beleid en jurisprudentie blijven. Om een zo objectief mogelijk onderzoek te waarborgen, is een steekproefsgewijze beoordeling voorgesteld waarbij voor de onderzoekssystematiek ook de Auditdienst Rijk (ADR) betrokken wordt. De onafhankelijke onderzoekscommissie zal worden gevraagd om een onderzoeksplan te maken dat wordt afgestemd met de ADR. De ADR zal vooraf de onderzoekssystematiek van de commissie beoordelen en achteraf de uitvoering onderzoeken. Om de onafhankelijkheid te waarborgen zal de onderzoekscommissie nut en noodzaak van mogelijke prioritering voor specifieke (categorieën) APA’s of ATR’s zelfstandig beoordelen. Het past niet binnen deze opzet om op voorhand de onderzoekscommissie te vragen om vooraf geselecteerde APA’s of ATR’s te beoordelen.
In het genoemde debat stelde de Staatssecretaris dat er niet «onderhandeld wordt» met de fiscus, dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» was van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), en dat zij «in ieder geval niet kunnen zien wat daar wordt voor overlegd, want ze zitten niet bij dat vooroverleg»; hoe verklaart u dat een medewerker van NFIA in een mail over het vooroverleg met het Advance Price Agreements/Advance Tax Rulings (APA/ATR)-team op 20 maart 2014 schrijft: «ik zal er bij aanwezig zijn»?4
Op het moment dat vertegenwoordigers van een mogelijke buitenlandse investeerder naar Nederland komen en de eerste introductie plaatsvindt met diverse partijen, waaronder eventueel de Belastingdienst, dan zal de NFIA in een aantal gevallen bij dit kennismakingsgesprek aanwezig zijn. Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt valt op te maken dat een introductie van ICL bij de Belastingdienst heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014, de bespreking waar de medewerker van de NFIA naar verwijst in de aangehaalde e-mail. Een APA of ATR komt niet tot stand tijdens dit kennismakingsgesprek. Op een kennismakingsgesprek volgt dan ook het formele vooroverleg, waar de zaak inhoudelijk wordt besproken. Er zal dan altijd nadere informatie over de voorgenomen plannen (specifieke feiten en omstandigheden) moeten worden aangeleverd en een analyse hoe de fiscale wet- en regelgeving uitwerkt bij die specifieke feiten en omstandigheden. Indien ook de andere noodzakelijke informatie is aangeleverd, kan de fiscale behandeling worden vastgelegd in een APA of ATR. Dit inhoudelijke vervolgtraject speelt zich af tussen de Belastingdienst en het bedrijf en/of diens fiscale adviseur, de NFIA speelt hierbij geen rol.
Bent u bereid te erkennen dat NFIA niet alleen aanwezig was bij het vooroverleg, maar ook over «onderhandelen» spreekt, omdat zij dat (vaker?) hebben waargenomen?
In een ruling wordt opgenomen wat het fiscale gevolg is van de voorgenomen rechtshandelingen. Hierbij wordt nooit onderhandeld over de hoogte van het belastingpercentage. Belastingpercentages volgen immers uit de wet. Ook schrijft de wet voor hoe de grondslag waarover de belastingheffing plaatsvindt moet worden berekend, hierover wordt ook niet onderhandeld. Zoals bij vraag 5 aangegeven, speelt de NFIA geen rol bij het inhoudelijke traject waarbij een APA of ATR wordt vastgesteld.
Dat er in e-mails van de NFIA wordt gesproken over onderhandelen is niet conform de realiteit waarmee de Belastingdienst werkt. Om te zorgen dat geen onduidelijkheid hierover ontstaat in contacten met potentiële buitenlandse investeerders, is dit aspect inmiddels nog eens expliciet onder de aandacht gebracht bij de medewerkers van de NFIA. De interne gedragscode voor NFIA medewerkers is, zoals aan uw Kamer toegezegd8, opgenomen in de bijlage9.
Of bent u – samen met de Minister van Economische Zaken – nog steeds van mening dat dit «gemakzuchtig taalgebruik» is en kunt u dan staven waarom?
Zie antwoord vraag 6.
In genoemd debat stelde de Staatssecretaris ook: «Nee, er wordt niet onderhandeld over de grondslag»; hoe verklaart u dan dat er in mails gesproken wordt over de substantiële voordelen van een ruling, en specifiek van afspraken over verrekenprijzen? Daar wordt in de praktijk toch over onderhandeld?5
Een substantieel voordeel van zekerheid vooraf is het feit dat het duidelijkheid biedt over de fiscale gevolgen van voorgenomen (rechts)handelingen. Zekerheid vooraf neemt onzekerheid achteraf weg. Dit geldt voor particulieren maar ook voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven. Zekerheid vooraf is van belang voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Belastingplichtigen weten waar ze aan toe zijn in het geval zij een belangrijke investering willen doen. De Belastingdienst wil het belastingplichtigen zo eenvoudig mogelijk maken om aan alle fiscale verplichtingen te voldoen. Hierdoor worden onnodige en tijdrovende geschillen voorkomen waardoor de capaciteit van de Belastingdienst efficiënt kan worden ingezet.
Op het gebied van verrekenprijzen geldt dat de verrekenprijs niet altijd volstrekt eenduidig kan worden bepaald. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt vermeld, is het bepalen van verrekenprijzen namelijk geen exacte wetenschap. De verrekenprijzen die binnen concern worden gehanteerd, worden vergeleken met verrekenprijzen welke worden gehanteerd tussen onafhankelijke derden. Dit zal veelal leiden tot een bandbreedte van waarden waarbinnen de te hanteren verrekenprijs zich kan bevinden. Iedere waarneming binnen deze bandbreedte is at arm’s length. Bij het geven van zekerheid vooraf wordt in principe uitgegaan van de middelste waarneming tenzij er sprake is van een specifiek punt binnen de bandbreedte dat beter aansluit bij de feiten en omstandigheden van de betreffende concerntransactie.11 Het is om deze redenen dat belastingplichtigen zekerheid vooraf op het gebied van verrekenprijzen extra van belang achten.
Uit de WOB-documenten over ICL blijkt ook dat er een coöperatie is opgezet ter vervanging van een al bestaande houdstermaatschappij; wilt u aangeven wat hiervan in algemene zin de potentiële fiscale voordelen kunnen zijn?6
Naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten vennootschappen (bv’s) zijn in beginsel inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Een coöperatie is echter in zijn algemeenheid al bij voorbaat uitgezonderd van de inhoudingsplicht. Op dit moment wordt een wetsvoorstel voorbereid waardoor het verschil in behandeling voor de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en kapitaalvennootschappen zal worden opgeheven. Het streven is om het wetsvoorstel op Prinsjesdag aan uw Kamer aan te bieden, waarbij inwerkingtreding per 1 januari 2018 is beoogd. Daarmee vervallen de fiscale voordelen van houdstercoöperaties.
In de genoemde documenten komt tenslotte een ander specifiek verzoek van ICL naar voren: het bedrijf constateert dat er veel behoefte is aan haar kunstmestproducten in ontwikkelingslanden en dat Nederland in die landen veel hulp geeft, en vraagt of de Nederlandse overheid bereid is om haar producten via deze hulpstroom te subsidiëren; is die vraag voorgelegd aan het ministerie verantwoordelijk voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) en heeft Nederland op deze wijze producten van ICL gefinancierd?7
De vraag is indertijd door de NFIA voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse overheid verstrekt geen exportsubsidies aan bedrijven voor het type goederen, zoals genoemd in de vraag van ICL. En dus heeft dit verzoek niet tot overwegen van financiering van producten van ICL vanuit middelen voor ontwikkelingssamenwerking geleid.