De uitspraak van de Raad van State over de vreemdelingenbewaring van Irakezen |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 over de vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling?
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat deze Irakese vreemdeling onrechtmatig in vreemdelingenbewaring is gehouden, terwijl het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een brief van 3 november 2010 duidelijk had aangegeven dat uitzettingen naar Irak in elk geval tot en met 24 november 2010 moesten worden opgeschort? Bent u zich ervan bewust dat rechtmatige vreemdelingenbewaring slechts kan bestaan als er zicht is op uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst?
Bij brief van 3 november 2010 is door het EHRM aangeven dat er voor 24 november 2010 een nader oordeel zou worden gegeven over de vraag of de algemene situatie in Irak rechtvaardigde dat verzoeken om interim measures zonder meer dienden te worden toegewezen. Tot 24 november 2010 zijn, zoals uw kamer op 4 november 2010 gemeld, geen uitzettingen verricht. Het is juist dat er in de periode van 3 november 2010 tot 24 november 2010 een uitzettingsbeletsel bestond. Echter, nu dit uitzettingsbeletsel in de tijd beperkt was, kon de maatregel van vreemdelingen bewaring in lijn met staande jurisprudentie van de Afdeling voortduren, nu het zeer wel mogelijk was dat de uitzetting na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen. Het EHRM heeft op 23 november 2010 aangegeven dat verzoeken om een interim measure te treffen vanaf dat moment wederom op individuele merites zouden worden beoordeeld en niet zonder meer zouden worden toegewezen. De maatregelen van vreemdelingenbewaring zijn voortgezet en de voorbereiding van de daadwerkelijke uitzetting is wederom ter hand genomen, behoudens die gevallen, waarin een maatregel niet kon worden voorgezet omdat een in het individuele geval getroffen interim measure na 24 november 2010 werd verlengd. Dit betrof ongeveer zes gevallen. In vier gevallen werd niet voldoende tijdig onderkend dat deze interim measures een duidelijke einddatum kenden en deze maatregelen zijn abusievelijk op of omstreeks 3 november 2010 beëindigd.
Er is in de periode tot 24 november 2010 en daarna steeds – voldoende – zicht op uitzetting geweest om de voortduring van de vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen te rechtvaardigen.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 in bewaring zaten, onrechtmatig in detentie zaten en recht hebben op een schadevergoeding? Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. De Afdeling heeft uitspraak gedaan op basis van de feiten die voorlagen in het individuele dossier. Mij is gebleken dat het beeld van de gang van zaken in andere procedures dat ter zitting is ontstaan, niet strookt met de werkelijke gang van zaken, zoals beschreven in antwoord op vraag 2. Door hetgeen tijdens de zitting aan de Afdeling door beide partijen is gepresenteerd, heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de minister de vreemdelingenbewaring van alle Irakese vreemdelingen heeft beëindigd, met uitzondering van die zaak welke voor de Afdeling werd gebracht. Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling haar uitspraak gedaan. Ik heb de vreemdeling op wie de uitspraak betrekking heeft uiteraard in vrijheid gesteld. De context van de zaak maakt evenwel dat ik van mening ben dat deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken.
Bent u tevens van mening dat de vreemdelingbewaring van alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 vastzaten, moet worden opgeheven? Is dit inmiddels gebeurd? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Op beide deelvragen is het antwoord ontkennend. Zoals uit de antwoorden 2 en 3 volgt, ben ik van mening dat de gekozen handelswijze niet onrechtmatig is.
Hoeveel Irakezen bevonden zich op 3 november 2010 in vreemdelingenbewaring? Hoeveel van hen zijn er in de periode van 3 november 2010 tot en met 24 november 2010 vastgehouden en hoeveel zijn er vrijgelaten? Hoelang hebben zij die niet zijn vrijgelaten uiteindelijk onrechtmatig in vreemdelingenbewaring gezeten?
Op 3 november 2010 bevonden zich ongeveer 160 Irakezen in vreemdelingenbewaring. Van die groep is de vreemdelingenbewaring van ongeveer 40 vreemdelingen om uiteenlopende redenen opgeheven in de periode tussen 3 en 24 november 2010. De andere Irakezen zijn in bewaring gebleven. Aangezien het een tijdelijk uitzettingsbeletsel betrof en het zeer wel mogelijk was dat de verwijdering na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen, is, zoals ik reeds uiteengezet heb, geen sprake van onrechtmatige vreemdelingenbewaring.
Welk beleid is door u in die periode toegepast met betrekking tot het al dan niet vrijlaten van Irakezen in vreemdelingenbewaring? Hoe kan het dat uw procesvertegenwoordiger ter zitting bij de Raad van State, waar hij uw beleid daaromtrent in een individuele zaak moest verdedigen, niet met zekerheid kon zeggen in welke gevallen de bewaring wel was opgeheven en in welke niet? Wat is uw oordeel daarover en over het feit dat het beleid blijkbaar niet eenduidig was, mede gelet op de kwetsbare positie en rechtszekerheid van Irakezen in vreemdelingenbewaring?
Mijn beleid heb ik in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. De procesvertegenwoordiger heeft zich in die zaak voorbereid op de feiten en omstandigheden van het individuele dossier. De betreffende vraag van de Afdeling over de gang van zaken in andere dossiers, was niet voorbereid. De procesvertegenwoordiger beschikte niet over de feitelijke informatie om ter zitting de stellingen van de advocaat van de vreemdeling te weerleggen. Deze gang van zaken is geen reden om ten aanzien van de groep als geheel een ander standpunt in te nemen.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken eens temeer bewijst dat u uitspraken van het EHRM adequaat moet opvolgen en dat het in vreemdelingenbewaring houden van mensen die niet kunnen worden uitgezet geen enkel doel dient en altijd moet worden voorkomen? Deelt u de mening dat voor deze Irakese vreemdelingen in deze situatie een lichter middel dan vreemdelingenbewaring had kunnen worden ingezet? Kan dit voor toekomstige Irakese vreemdelingen (voor wie een bewaringsgrond bestaat) alsnog, nu de terugkeer naar Irak nog steeds slechts zeer sporadisch mogelijk is? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Vreemdelingenbewaring is een laatste middel dat eerst wordt toegepast als niet met een lichter middel kan worden volstaan. Indien voldoende blijkt dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan de maatregel van vreemdelingenbewaring worden toegepast. Er is voldoende zicht op uitzetting om vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen in zijn algemeenheid te rechtvaardigen. Of de bewaring in het individuele geval gezien de feiten en omstandigheden moet voortduren, zal in dat dossier worden beoordeeld en kan door de rechter worden getoetst. Ik ben van oordeel dat ik in onderhavige casuïstiek de uitspraken adequaat zijn opgevolgd, zoals dat ook te doen gebruikelijk is.
Heeft deze uitspraak tevens tot gevolg dat in toekomstige situaties waarbij door het EHRM een soortgelijke gemotiveerde interim measure wordt afgegeven, de vreemdelingenbewaring van allen waarop die betrekking heeft, zal moeten worden opgeheven?
Deze uitspraak heeft dat gevolg niet. In mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb ik uiteengezet waarom deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de aard en inhoud van de getroffen interim measure.
Het mogelijk maken van internationale kinderontvoering door bijschrijving van een kind in een buitenlands paspoort |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website www.bezorgdemoeders.nl? Kent u de problemen die gescheiden moeders en hun kinderen na een scheiding ondervinden?
Ja.
Kent u de zaak van de Nederlandse moeder die het risico loopt dat haar kind wordt ontvoerd omdat de Algerijnse vader van wie zij is gescheiden, op grond van de Algerijnse wetgeving, het kind zonder haar toestemming, kan laten bijschrijven in zijn Algerijnse paspoort bij de Algerijnse ambassade in Nederland?
Het is mij bekend dat de Algerijnse autoriteiten voor het bijschrijven van een kind op het Algerijnse paspoort van zijn vader, genoegen nemen met een meertalig uittreksel uit de akte van geboorte van het kind. Mij is ook bekend dat voor de bijschrijving op het Algerijnse paspoort van zijn vader de toestemming van de moeder van het kind niet is vereist.
Bent u op de hoogte van het feit dat een ouder/gezaghouder slechts een meertalig uittreksel uit het geboorteregister van een in Nederland geboren kind nodig heeft voor een aanvraag tot het bijschrijven van kinderen in een Algerijns paspoort bij de Algerijnse ambassade?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een meertalig uittreksel uit het geboorteregister zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder is te verkrijgen bij de gemeente waar het kind in kwestie is geboren?
Ja, dat klopt.
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken niet overeenkomt met de Nederlandse eis dat voor het bijschrijven van kinderen in het paspoort van een ouder/gezaghouder de andere ouder/gezaghouder (schriftelijke) toestemming moet hebben gegeven? Zo nee, waarom niet?
Hier te lande geldt dat een ouder voor de bijschrijving van het kind waarover hij het gezag uitoefent in zijn of haar paspoort, de schriftelijke toestemming van de andere ouder behoeft indien deze mede het gezag uitoefent. Naar Algerijns recht geldt het vereiste van toestemming van de Algerijnse vader voor de bijschrijving van het kind in het paspoort van zijn of haar moeder, en niet omgekeerd.
Dat een kind zonder toestemming van de moeder in het paspoort van zijn Algerijnse vader kan worden ingeschreven, maakt het inderdaad mogelijk dat die vader met dat kind reist op een Algerijns paspoort bij het passeren van (Nederlandse) landsgrenzen. Welke eisen de Algerijnse overheid stelt ter zake van de bijschrijving van minderjarige kinderen op het paspoort van hun ouder, tevens zijnde Algerijns onderdaan, is echter geheel aan het oordeel van de Algerijnse autoriteiten en het recht van dat land overgelaten. Algerije is daarin soeverein.
Deelt u de mening dat het zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder bijschrijven in een buitenlands paspoort onwenselijke gevolgen kan hebben, zoals het mogelijk maken van internationale kinderontvoering? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat voor het verkrijgen van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister in geval een van de ouders/gezagshouders (ook) de niet-Nederlandse nationaliteit bezit voortaan de toestemming van beide ouders/gezagshouders nodig is? Zo ja, op welke termijn kan dit worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige in Nederland geldende regeling van de verstrekking van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister vloeit voort uit de Overeenkomst van Wenen betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand, waarbij Nederland partij is.
De plannen voor privatisering van het gevangeniswezen en het bericht 'kleinere cel is beter' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de gevangenissen soberder moeten en Nederlandse cellen wel wat kleiner kunnen?1 Wanneer kan de Kamer een gemotiveerde onderbouwing van deze standpunten, inclusief uitgewerkte plannen voor het gevangeniswezen, verwachten?
Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Tijdens een recent werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk heb ik een (private) gevangenis bezocht. Ik heb daar kunnen vaststellen dat het kennelijk ook mogelijk is om op een adequate wijze invulling te geven aan de detentietaak in cellen die kleiner zijn dan in Nederland. Daarmee heb ik niet willen aangeven dat ik een voorstander ben van kleinere cellen in Nederland. Ik heb dan ook geen concrete voornemens op dit punt, zeker niet wat betreft het aanpassen van de huidige gevangenissen.
Blijft u nog steeds van mening dat de uitgangspunten van het programma «Modernisering Gevangeniswezen» overeind staan?
De persoonsgerichte aanpak vormt het hart van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW). Met deze aanpak worden bemoedigende resultaten geboekt en het kabinet zet deze aanpak dan ook voort. Er is wel sprake van een belangrijk accentverschil: de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde staat meer voorop. Gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, kunnen rekenen op een soberder aanpak. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Bent u bereid een volledig overzicht te geven van de kosten voor het huisvesten van gedetineerden, uitgesplitst naar beveiliging, dagprogramma, kosten gebouwen, etc?
Het gevangeniswezen kent verschillende bestemmingen met een eigen dagprijs. De hoogte van de dagprijs is onder meer afhankelijk van het van toepassing zijnde dagprogramma en de benodigde mate van beveiliging en zorg (inclusief psycho-medische zorg). In de begroting 2011 is een gemiddelde dagprijs per cel voor het gevangeniswezen opgenomen van € 231. Dit bedrag is inclusief de toeslagen voor de landelijke diensten (waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de shared service centra) en de centrale overhead, waaronder de kosten voor het hoofdkantoor. De kosten voor het dagprogramma bedragen gemiddeld genomen ca. 25% van het totaal. Ditzelfde percentage van 25% geldt ook voor zowel de beveiligingskosten als de huisvestingskosten. De resterende 25% bestaat met name uit verzorgingskosten en trajectkosten.
Hoeveel denkt u de komende tijd extra te kunnen besparen op de gevangenissen? Ten koste van welke in de vorige vraag genoemde aspecten zal dit gaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kunnen gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, voortaan rekenen op een soberder aanpak. Uw Kamer kan nog dit jaar een uitwerking verwachten van deze nieuwe aanpak.
Hoeveel is er de laatste jaren reeds bezuinigd op het gevangeniswezen, inclusief (nog niet gerealiseerde) «taakstellingen»?
Het gevangeniswezen is onderdeel van het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan DJI opgelegde algemene kortingen (bijvoorbeeld het niet uitkeren van de loonbijstelling) en taakstellingen (bijvoorbeeld de algemene doelmatigheidskorting) worden naar rato toebedeeld aan de onder DJI ressorterende sectoren, waaronder het gevangeniswezen. De afgelopen jaren zijn aan het gevangeniswezen taakstellingen en kortingen opgelegd die oplopen tot een bedrag van ca. € 220 miljoen op jaarbasis. Ongeveer de helft hiervan betreft capaciteitsgerelateerde taakstellingen en kortingen. De andere helft heeft met name betrekking op efficiencykortingen, niet uitkeren van loon- en prijsbijstellingen en arbeidsvoorwaarden, alsmede het beperken van de kosten voor externen. Deze taakstellingen en kortingen hebben een structureel karakter.
Op welke wijze denkt u de gevangenissen verder te kunnen versoberen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de cellen verkleinen? Geldt dit alleen voor nieuwbouw of gaan er ook grootschalige verbouwingen plaatsvinden? Welke minimum afmetingen van de cellen heeft u hierbij in gedachten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn nu precies uw plannen met betrekking tot de privatisering van het gevangeniswezen? Voor welke taken denkt u dat privatisering in optie kan zijn? En voor welke taken sluit u privatisering uit? Bent u bereid privatisering van het zogeheten «primaire proces» (het werken met gedetineerden) uit te sluiten van privatisering omdat dit een publieke taak is en bezuinigingen hierop als gevolg van commerciële doelstellingen rechtstreeks de veiligheid van de maatschappij raken? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat het voornemen om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. Alvorens een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland. Een grondig onderzoek is nodig, omdat het hier gaat om een complexe materie die een zorgvuldige besluitvorming vereist. Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek deze zomer, waarna ik uw Kamer na het zomerreces nader zal informeren.
Er zijn in het Verenigd Koninkrijk en ook daarbuiten goede ervaringen opgedaan met de privatisering van gevangenissen. Door de komst van private gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk is het publieke monopolie doorbroken en de concurrentie die als gevolg hiervan is ontstaan heeft niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Ook bij publieke gevangenissen heeft dit geleid tot verbeteringen, omdat zij geleerd hebben van de technieken die door de marktpartijen zijn toegepast. Tot nu toe ging het in het Verenigd Koninkrijk om nieuwe gevangenissen. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het besluit om het WODC een grondig literatuuronderzoek te laten verrichten en de voor- en nadelen van privatisering op een rij te laten zetten. Op voorhand sluit ik geen activiteiten uit van privatisering. Het onderzoek van het WODC moet er juist meer duidelijkheid in brengen welke mogelijkheden er zijn en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het garanderen van de veiligheid van de maatschappij is en blijft uiteraard ook wat betreft het kabinet een eerste vereiste.
Hoeveel mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Nederlandse gevangenissen heeft u sinds uw aantreden als staatssecretaris gesproken?
Sinds het aantreden van dit kabinet heb ik aan drie penitentiaire inrichtingen, twee justitiële jeugdinrichtingen en een detentiecentrum een werkbezoek gebracht. Tijdens deze bezoeken heb ik met tal van medewerkers gesproken uit de betreffende inrichtingen. In de komende periode heb ik het voornemen om alle justitiële inrichtingen te bezoeken.
Klopt het dat u van mening dat de macht van de vakbonden doorbroken moet worden om veranderingen in het gevangeniswezen te bewerkstelligen? Zo ja, hoe komt u hierbij? Bent u bereid om er voor te zorgen dat het personeel niet minder maar juist meer te zeggen moet krijgen over werk dat zij doen?
Het gevangeniswezen maakt een groot veranderingsproces door als gevolg van de implementatie van het programma MGW. MGW is een participatief proces, waarbij vanaf de ontwikkeling van de visie en het strategisch kader vertegenwoordigers van alle functiegroepen binnen het gevangeniswezen betrokken zijn geweest. Ook de medezeggenschap en de bonden zijn op alle daarvoor bestemde momenten in het proces betrokken. Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk wel meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Hoe gaat u de veiligheid van het personeel waarborgen wanneer er, al dan niet als gevolg van privatisering, verder bezuinigd gaat worden op de gevangenissen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 blijft het garanderen van de veiligheid van de maatschappij een eerste vereiste. Dat geldt evenzeer voor het garanderen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Zie overigens ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
Bent u bereid de veiligheid van het personeel op de eerste plaats te zetten, hieraan nooit of te nimmer concessies te doen en vooral goed te luisteren naar de mensen zelf die dit belangrijke werk doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
Een massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een massaproces op 13 januari 2011 in de Turkse Koerdische stad Diyarbakir tegen onder andere 74 volgens de Turkse kieswet verkozen burgemeesters en gemeenteraadsleden?1 Is het waar dat zij lid zijn van een legale politieke partij, zoals de DTP, die inmiddels BDP heet? Zo neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Naar ik begrijp, was in elk geval een aantal van deze 74 verdachten voor de toenmalige DTP politiek actief.
Is het waar dat behalve deze beklaagden nog honderden mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijk actieve burgers aangeklaagd worden op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Om hoeveel mensen gaat het naar uw informatie precies en is voor allen de aanklacht gelijk? Zo nee, wat zijn de verschillen? Is naar uw opvatting daadwerkelijk sprake van lidmaatschap van een terroristische organisatie of is hier sprake van politieke vervolging?
Genoemde verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt. Onder hen zijn journalisten, advocaten, bestuurders en medewerkers van ngo’s. Zij worden beschuldigd van lidmaatschap van de zogenaamde KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK.
Deelt u de opvatting dat het gaat om een politiek proces dat niet overeenkomt met de criteria van Kopenhagen en niet hoort in land dat kandidaat is voor het EU-lidmaatschap? Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Turkse regering te melden dat een politiek proces ongepast is een rechtsstaat? Indien nee, waarom niet?
Het zal moeten blijken of sprake is van een politiek proces. De EU ziet er, conform de politieke Kopenhagen-criteria, op toe dat in Turkije sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang. Ook Nederland volgt dit proces daarom op de voet. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag, d.d. 18 oktober jl., van dit proces aanwezig. Indien de rechten van verdachten met voeten worden getreden, zal het Kabinet de Turkse autoriteiten hierop – zowel bilateraal als in EU-verband – aanspreken. Eerst zal het verloop van deze rechtszaak moeten worden afgewacht. Het Kabinet wil immers niet op de stoel van de rechter zitten. Turkije kan, tot slot, alleen lid van de EU worden als het aan alle toetredingsvoorwaarden, waaronder de Kopenhagen-criteria, voldoet.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze verdachten te vrijwaren van rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Ankara aanwezig te laten zijn tijdens het proces om de gang van zaken te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van een veroordeling voor de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Het verband tussen de aanval op Falluja in 2004 en geboorteafwijkingen in die stad |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een onderzoek waaruit blijkt dat sinds 2003 een toename van 15% ernstige geboorteafwijkingen in de Iraakse stad van Falluja is geconstateerd?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de zorgen van de onderzoekers dat deze ontwikkelingen de volksgezondheid van Falluja bedreigen en het vermogen tot zorg voor de overlevende kinderen? Deelt u de mening dat er bij Iraakse autoriteiten op moet worden aangedrongen gepaste maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers geven geen uitsluitsel over de mogelijke effecten van het gebruik van verarmd uranium in munitie op de volksgezondheid. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door onderzoeksinstellingen worden verricht. Ik zie op basis van dit onderzoek geen aanleiding de Iraakse autoriteiten hierop aan te spreken.
Deelt u conclusie dat het noodzakelijk is dat de Amerikaanse autoriteiten alle gegevens met betrekking tot het gebruik van wapens en munitie tijdens de oorlog in Irak en met name de slag om Falluja in 2004 aan de autoriteiten in Irak en aan internationale gezondheidsorganisaties over moeten dragen? Zo ja, bent u bereid daartoe aan te dringen bij de Verenigde Staten? Indien nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat dit onderzoek aanleiding geeft tot nader onderzoek door het Nederlandse ministerie van Defensie en TNO Veiligheid en Defensie?2 Zo ja, welke stappen onderneemt u? Indien nee, waarom niet?
Er is binnen de VN veelvuldig gesproken over de effecten van verarmd uranium in munitie. De regering onderkent het belang van dit onderwerp en spant zich in ervoor te zorgen dat de discussie over de gevolgen van verarmd uranium recht doet aan de feiten. De regering is van mening dat op basis van onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd door een groot aantal relevante instanties het mogelijke schadelijke effect op de gezondheid van het gebruik van verarmd uranium in munitie en wapensystemen niet kan worden vastgesteld. Het genoemde onderzoek geeft geen aanleiding tot nader onderzoek door het ministerie van Defensie of TNO Veiligheid en Defensie.
Herinnert u zich uw toezegging het onderzoek van de Iraakse mensenrechtencommissie af te wachten en uw bericht een jaar later dat van dat onderzoek nog niets vernomen was? Hebt u inmiddels de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja van de mensenrechtencommissie in Irak gekregen? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, deelt u de conclusie dat dit zeer onbevredigend is? Bent u in dat geval bereid alsnog aan te dringen op onderzoek?3
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft herhaaldelijk contact gezocht met het Iraakse Ministerie van Mensenrechten om de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja te vernemen. Tot nu toe hebben deze pogingen geen resultaat opgeleverd. Nederland blijft aandringen op het bekendstellen van de resultaten van dit onderzoek door een commissie van het Ministerie van Mensenrechten. Mocht alsnog informatie verkregen worden over dit onderzoek, dan zal de Tweede Kamer uiteraard hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid er bij de Amerikaanse autoriteiten op aan te dringen dat de VS deel moeten nemen aan het Derde Protocol bij de VN Conventie aangaande Conventionele Wapens; het Protocol on Prohibitions or Restrictions on the Use of Incendiary Weapons en het Eerste Protocol uit 1977 bij de Geneefse Verdragen uit 1949?4 Zo ja, wilt u daar op aandringen bij de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is partij bij zowel het Derde Protocol bij het Conventionele Wapensverdrag (CCW) als bij het Eerste Protocol bij de Geneefse Verdragen en hecht grote waarde aan beide protocollen. Nederland zal zich blijven inzetten om landen die geen partij bij de protocollen zijn te bewegen deze alsnog te ondertekenen.
Het uitblijven van tegemoetkoming ziektekosten door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het CAK achterloopt met het uitbetalen van tegemoetkomingen aan mensen die recht hebben op een tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)?1 Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Conform de wet is het CAK in december 2010 gestart met het uitkeren van de algemene tegemoetkoming in het kader van de Wtcg. Het betreft hier de uitbetaling aan de personen die op grond van gegevens over hun zorggebruik en indicaties voor zorg een beschikking van het CAK hebben ontvangen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming. Het CAK heeft iets meer dan 2 miljoen beschikkingen verstuurd.
In de beschikkingen stond aangegeven dat de rechthebbende in december zijn tegemoetkoming zou ontvangen. Het CAK is hiervoor afhankelijk van de aanlevering van gegevens vanuit diverse ketenpartijen. Met name het ontbreken van een aanzienlijk aantal bankrekeningnummers leidde ertoe dat het CAK de tegemoetkomingen niet aan alle rechthebbenden kon overmaken. De ontbrekende rekeningnummers zijn middels antwoordkaarten opgevraagd bij de rechthebbenden zelf. Het verwerken van de stroom van ruim 700 000 antwoordkaarten (400 000 nieuwe rekeningnummers, 300 000 wijzigingen van rekeningnummers op verzoek van de rechthebbenden zelf) heeft de nodige tijd gekost waardoor een relatief klein deel van de betalingen niet in december, maar pas in januari heeft plaatsgevonden. Alle antwoordkaarten zijn inmiddels volledig verwerkt.
Tot en met eind februari zullen er wekelijks nog tegemoetkomingen worden uitgekeerd aan rechthebbenden waarvan de gegevens op dat moment compleet zijn. Dit betreft veelal het verwerken van later ingezonden antwoordkaarten. Op 14 januari gold dat voor ongeveer 130 000 rechthebbenden de tegemoetkoming nog niet was uitgekeerd. Een kleine 30 000 rechthebbenden zal op korte termijn hun tegemoetkoming ontvangen. Van 100 000 rechthebbenden ontbreken nog de bankgegevens. Dit kan diverse redenen hebben:
Alle rechthebbenden waarvan het rekeningnummer ontbreekt of waarvan de bankgegevens onjuist zijn worden uiterlijk eind januari gerappelleerd. Indien mensen alsnog hun antwoordkaart insturen, of hun gegevens via DigiD aanpassen, worden zij op zeer korte termijn daarna uitbetaald.
Naar verwachting zal in totaal zo’n 50 000 tegemoetkomingen niet kunnen worden uitbetaald. Dit komt doordat:
Bent u van mening dat de periode tussen het ontvangen van de brief (oktober) en het daadwerkelijk uitkeren te lang is? Zo ja, wat is een schappelijke periode? Zo nee, waarom niet?
Tussen het verzenden van de beschikkingen in oktober-november en het uitkeren van de tegemoetkomingen zit enkele weken speling. Hier is bewust voor gekozen. Allereerst hebben rechthebbenden de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de beschikking. Conform de Algemene wet bestuursrecht geldt hiervoor een periode van zes weken na dagtekening van de beschikking. In de tweede plaats heeft het CAK tijd nodig om de bankgegevens van de rechthebbenden te verwerken zodat de betalingen kunnen worden gedaan. Ik ben van mening dat de gehanteerde termijn tussen het verzenden van de beschikkingen (oktober-november) en het daadwerkelijk uitkeren van de bedragen (december) in principe redelijk is.
Hoeveel mensen die in het najaar een brief hebben ontvangen van het CAK dat zij eind december de tegemoetkoming op hun rekening zouden hebben staan hebben deze nog niet ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook vertragingen van de compensatie eigen risico? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het?
Nee, het percentage aan uitbetalingen voor de Regeling compensatie eigen risico is gelijk aan dat van 2009. Circa 98% van de rechthebbenden (1,9 miljoen) heeft de compensatie in 2010 ontvangen. Er ontbreken nog 27 000 rekeningnummers.
Wordt bij iedereen de korting eigen bijdrage AWBZ toegepast? Zo nee, bij hoeveel mensen loopt het CAK achter?
Ja, de korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo wordt voor iedere cliënt toegepast. De korting wordt periodiek op de maandelijkse factuur verrekend.
Welke garantie geeft u deze mensen dat zij zo snel mogelijk de tegemoetkoming en/of de compensatie op hun rekening kunnen ontvangen? Wanneer zal dat uiterlijk zijn?
Zodra het juiste bankrekeningnummer bij het CAK bekend is en aan de eisen voldoet zal de rechthebbende op korte termijn zijn tegemoetkoming ontvangen. Voor de Wtcg vinden momenteel wekelijks betalingen plaats.
Bent u ervan op de hoogte dat het CAK slecht telefonisch bereikbaar is voor mensen die wachten op hun geld? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, wilt u dit antwoord toelichten?
Zoals aangegeven kon een deel van de betalingen vanwege het grotere aantal antwoordkaarten en de vertraging die is ontstaan in de verwerking hiervan pas in januari worden verricht. Dit heeft in de eerste week van januari geleid tot een piek in de belasting van het front-office van het CAK, omdat burgers verwachtten dat zij de tegemoetkoming in december zouden ontvangen. Het aantal telefonische reacties liep op van maximaal 6000 calls in december, naar 30 000 calls per dag in de eerste dagen van januari. Veel mensen namen meerdere malen achter elkaar contact op met het CAK om te vragen naar de datum waarop de uitbetaling zou plaatsvinden. Deze plotselinge stijging van het belvolume leidde er in de eerste week van januari toe dat het CAK enkele dagen helaas minder goed bereikbaar is geweest.
Het CAK heeft verschillende acties ondernomen om de telefonische bereikbaarheid te garanderen. Zo is de capaciteit van het front-office rond de kerstperiode op voorhand vergroot, omdat het CAK extra reacties van klanten verwachtte. Om genoemde redenen heeft het aantal reacties ook de verwachtingen van het CAK overtroffen. Geconstateerd is dat het merendeel van de cliënten belde over een wijziging van het rekeningnummer (waar de antwoordkaarten voor bedoeld waren). Het CAK heeft op dat moment direct maatregelen genomen om de extra stroom telefoontjes te kunnen beantwoorden: zo werden er terugbelafspraken gemaakt met cliënten om hen in de avonduren te woord te staan. Op de website van het CAK is extra informatie opgenomen over de verminderde bereikbaarheid en de situatie omtrent de uitbetaling van de algemene tegemoetkoming (veelgestelde vragen). Na een extra uitbetalingsronde aan het eind van de eerste week van januari is het aantal reacties bij het front-office weer gedaald naar de normale aantallen en is de telefonische bereikbaarheid weer op orde.
Op grond van de recente ervaringen zal het CAK het komende jaar zorgen voor extra mogelijkheden om de bezetting van het front-office op piekmomenten – met name in de laatste week van december en de eerste week van januari – snel op te schalen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de telefonische bereikbaarheid te verbeteren is? Wilt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De inzet van alfahulpen in de thuiszorg door gemeenten |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Breda streeft naar het contracteren van zoveel mogelijk alfahulpen en zo min mogelijk reguliere zorginstellingen?1
Wat is uw oordeel over de keuzevrijheid van inwoners van Breda die aangewezen zijn op huishoudelijke verzorging?
Deelt u de observatie dat de gemeente Breda de keuzevrijheid inperkt door een taakstelling van drie miljoen euro te verbinden aan het streven naar een zo groot mogelijk aandeel van alfahulpen in de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van oordeel, conform de «Wet Bussemaker», dat een gemeente haar inwoners die aangewezen zijn op zorg eerlijk moet voorlichten over de mogelijkheden van zorg in natura, via een zorginstelling, en de optie van een alfahulp, waarbij de zorgbehoevende werkgever wordt?2 Zo ja, doet Breda dit op gepaste wijze? Zo nee, waarom niet?
De gemeente dient haar burgers adequaat en zorgvuldig te informeren over de keuzemogelijkheden van de verschillende vormen van huishoudelijke hulp die zij biedt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen.
De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp, zo geeft men aan, huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie.
Vervolgens is het aan de burger om te bepalen welke vorm van huishoudelijke hulp het best bij hem of haar past: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis.
Bent u van mening dat het gepast en wenselijk is om zorgbehoevende mensen in de rol van werkgever te dwingen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot een taakstellende bezuiniging door uit te gaan van de overstap van vele zorgbehoevenden naar de alfaconstructie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Breda te wijzen op de plicht dat zij haar inwoners die aangewezen zijn op huishoudelijke zorg een eerlijke keuze moet bieden met eerlijke informatieverstrekking en dat zij hen niet mag dwingen te kiezen voor een alfahulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer een afschrift sturen?
Zoals aangegeven, is de gemeente Breda op geen enkele wijze van plan om sturend te willen optreden in de keuze die de burger uiteindelijk maakt ten aanzien van de vorm waarin deze de huishoudelijk hulp wil ontvangen.
Bent u van mening dat een gemeente altijd dient te zorgen voor gecontracteerde zorginstellingen voor het uitvoeren van de huishoudelijke verzorging, juist in het kader van de keuzevrijheid van de inwoners? Zo ja, hoe beoordeelt u de wens van Breda om op termijn geen zorginstellingen meer te contracteren? Zo nee, kunt u dat toelichten?
In artikel 6 van de Wmo is opgenomen dat een gemeente bij een individuele voorziening de keuze moet bieden tussen een voorziening in natura en een hiermee vergelijkbaar en toereikend pgb. Een gemeente zal een individuele voorziening dus altijd in de vorm van een natura-verstrekking dienen aan te bieden.
De tarieven voor de verschillende vormen van huishoudelijke hulp lopen uiteen. Over het algemeen kent de in natura variant het hoogste tarief. De voorkeuren van de cliënten bepalen in welke verhouding de verschillende vormen van huishoudelijke hulp worden afgenomen.
Uit navraag bij de gemeente Breda blijkt dat zij niet de wens heeft om op termijn geen zorginstellingen meer te contracteren.
Kunt u uiteenzetten of u het realistisch vindt dat de gemeente Breda verwacht dat zorginstellingen in staat zullen zijn om voor minder dan het uurbedrag van alfahulpen verantwoorde zorg te bieden? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 7.
Is uw oordeel dat het beroep van thuishulp een volwaardige baan moet kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid, pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke hulp in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Bent u bereid, desnoods via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te onderzoeken welke gemeenten ook taakstellingen hebben op de inzet van alfahulpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien?
Nee, ik zie onvoldoende aanleiding voor en meerwaarde in een dergelijk onderzoek.
Het massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het proces tegen Turks-Koerdische politici in Turkije, dat op 13 januari zal plaatsvinden?
Ja.
Hoe kijkt u tegen deze procesgang aan?
Het betreft een proces tegen 152 verdachten die worden beschuldigd van lidmaatschap van de KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK. De verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang, volgt Nederland deze zaken op de voet. Dit gebeurt in nauwe samenspraak met overige EU-lidstaten en de Europese Commissie. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag van deze rechtszaak, d.d. 18 oktober 2010, aanwezig.
Volgt u deze zaak actief of bent u bereid dit te doen? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zelf of in EU-verband bij dit proces aanwezig te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De in beslaggenomen zeehonden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Klopt het dat de zeehonden die gisteren in Venlo in beslag genomen zijn naar het Dolfinarium Harderwijk zijn overgebracht?1 Zo ja, waarom zijn ze juist daarheen gebracht?
Beide zeehonden zijn bestuursrechtelijk in bewaring genomen door de Dienst Regelingen en ondergebracht bij het Dolfinarium te Harderwijk. Het Dolfinarium is een erkende opslaghouder voor in beslag genomen zeezoogdieren.
Is het de bedoeling dat de zeehonden uiteindelijk weer in het wild worden uitgezet? Zo ja, wie beslist hierover? Op basis van welke informatie wordt deze beslissing genomen?
De informatie over de herkomst van deze dieren is doorslaggevend voor hun toekomst. Indien het dieren zijn die in gevangenschap zijn gekweekt, dan zullen ze niet worden uitgezet. Indien het dieren zijn die in het wild zijn gevangen, dan geldt als uitgangspunt dat op de plaats van herkomst. De beslissing hierover zal worden genomen door de bestuursrechter. De kosten hiervan komen voor rekening van de eigenaar of bij degene die deze dieren onder zich had.
Kunt u uiteenzetten hoe de visboer over de zeehonden kon beschikken?
Er bestaat een illegaal circuit waarin beschermde dieren worden verhandeld. In het belang van de strafrechtelijke behandeling van deze zaak kan ik daar verder niet op ingaan.
Welke mogelijke sancties kunnen de visboer opgelegd worden voor het in bezit hebben van zeehonden?
De betrokkene is bestuursdwang aangezegd door Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Tevens zal proces-verbaal worden opgemaakt door de politie voor strafrechtelijke afhandeling van deze zaak.
Klopt het dat de Algemene Inspectie Dienst (AID) in 2004 bij deze man al drie bavianen en twee lynxen in beslag heeft genomen?2 Zo ja, deelt u de mening dat dergelijk recidivisme ongewenst is?
Eerdere overtredingen zijn mij bekend. Ik acht recidivisme in dezen ongewenst.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk illegaal bezit van wilde en/of uitheemse dieren veelal voorkomen kan worden? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat dit niet kan en daarbij de aanpak schetsen die u de afgelopen jaren hebt gevolgd?
Kunt u helder uiteenzetten op welke wijze u dit dierenrecidivisme gaat aanpakken en welke extra inspanningen u daarvoor gaat leveren ten opzichte van het lopende beleid? Kunt u uw ambities inzichtelijk maken in termen van streefcijfers en doelstellingen?
In het algemeen kan niet worden gesteld dat herhaaldelijk illegaal bezit kan worden voorkomen. Het is de intentie van dit kabinet om de illegale handel in dieren (huisdieren, inheemse niet gedomesticeerde en exotische dieren) effectiever te bestrijden. Concrete streefcijfers zijn lastig te formuleren ten aanzien van een problematiek die zich in het illegale circuit afspeelt.
Geweld tegen vrouwen op Haïti |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het schokkende rapport van Amnesty International over seksueel geweld tegen vrouwen in de opvangkampen voor getroffenen van de aardbeving op Haïti?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat het seksueel geweld tegen vrouwen toeneemt en dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om hiertegen actie te ondernemen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid onmiddellijk bij de Haïtiaanse autoriteiten, bij de op Haïti aanwezige internationale hulporganisaties en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), zowel rechtstreeks als via de Europese Unie en relevante organisaties van de Verenigde Naties, te pleiten voor spoedige maatregelen om meisjes en vrouwen in de opvangkampen veel beter te beschermen? Wilt u de Kamer informeren over de stappen die u hiervoor heeft ondernomen en de resultaten die dat heeft opgeleverd?
Allereerst wil ik benadrukken dat de internationale gemeenschap zich reeds inzet om de veiligheid in opvangkampen te verbeteren, in het bijzonder betreffende de bescherming van vrouwen en meisjes in deze kampen. Er zijn bewonerscomités die bewakings- en beveiligingstaken hebben. Ook bij de distributie van hulpgoederen wordt rekening gehouden met veiligheidsaspecten. Bij de inrichting van kampen wordt bijvoorbeeld gezorgd voor betere verlichting. Binnen het beschermingscluster zorgen betrokken VN-organisaties voor training van kampmanagers, NGO’s en politie in bescherming en mensenrechten.
Een aantal betrokken VN-organisaties, het United Nations Children’s Fund (UNICEF) en het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), heeft reeds verscherpte toezichtmaatregelen ingesteld via onder andere de bewonerscomités in de kampen. Ook wordt een contingent van vrouwelijke politie- agenten bij de VN-vredesmacht op Haïti (MINUSTAH) ingezet. Deze maatregelen zijn mede onder druk van donoren, waaronder Nederland, tot stand gekomen.
Desondanks blijft het inzetten van voldoende capaciteit een uitdaging, vanwege de grote schaal van verkrachtingen en seksueel geweld. Ik zal dan ook doorgaan met het aanspreken van de Haïtiaanse autoriteiten, de internationale hulporganisaties en de niet-gouvernementele organisaties die betrokken zijn bij het beheer van de opvangkampen om hier al het mogelijke tegen in stelling te brengen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden moeten worden onderzocht om bij de discussie over de besteding van hulpgelden voor wederopbouw, zowel uit bilaterale, Europese en VN-bron, alsmede van de NGO's, de bescherming van meisjes en vrouwen tegen seksueel geweld als voorwaarde in te brengen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om dat te bereiken?
Het World Food Programme (WFP), het United Nations Populations Fund (UNFPA) en UNICEF hebben specifiek op vrouwen en meisjes gerichte programma’s in Haïti. Ook is er een genderadviseur toegevoegd aan de VN-operatie in Haïti om specifieke aandacht te geven aan de hulpbehoefte van vrouwen. Via UNFPA en de Uitvoerende Raad van UNFPA heeft Nederland het onderwerp seksueel geweld hoger op de agenda gezet.
De deelnemende organisaties in de Nederlandse Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) zetten zich via hun partners en koepelorganisaties in om binnen hun noodhulp- en vroege wederopbouwprojecten concreet aandacht te schenken aan het tegengaan van risico’s met betrekking tot geweld tegen vrouwen en aan zorgverlening op het gebied van reproductieve gezondheid. Voor eind februari 2011 zal SHO een strategisch wederopbouwplan bij BZ indienen.
Een vreemdeling die aangifte kwam doen van de geboorte van zijn kind |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de 27-jarige asielzoeker uit Azerbeidzjan die in Winterswijk de geboorte van zijn kind kwam aangeven en vervolgens in vreemdelingenbewaring is gesteld?1
Ja.
Wat zijn de redenen van de aanhouding en de inbewaringstelling?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Het belang van de openbare orde vorderde deze maatregel, omdat er aanwijzingen waren om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zou onttrekken.
Voorafgaande aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en hij was niet bereid opgave te doen van zijn woon/verblijfadres dan wel dat van zijn vrouw.
Klopt het dat de asielzoeker en/of zijn vrouw nog in een lopende toelatingsprocedure voor verblijf in Nederland zijn verwikkeld, en derhalve niet uitgeprocedeerd zijn?
Betrokkenen hebben verschillende aanvragen om verblijf ingediend die alle zijn afgewezen en in rechte vast staan. Zij zijn derhalve beiden uitgeprocedeerd en verblijven niet-rechtmatig in Nederland.
Wat is uw opvatting over het oppakken van vreemdelingen op het moment dat zij de geboorte van hun kind komen aangeven? Is dit ook gebruikelijke praktijk in andere gemeenten? Kan dit ook gebeuren als vreemdelingen zonder Burger Service Nummer (BSN-nummer) zich melden bij de gemeente voor andere diensten?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Deelt u de mening dat het oppakken van vreemdelingen bij de aangifte van de geboorte van hun kind het onverantwoorde risico met zich meebrengt dat dit soort kinderen niet meer worden aangegeven, zij derhalve niet meer geregistreerd zullen worden en ook niet voorkomen in de inentingsadministratie met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te treden en ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet meer opgepakt worden als zij de geboorte van hun kind komen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.
Het Heereveense model bij vergunningaanvragen |
|
Jan van Bochove (SGP), Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Heerenveense model van vergunningaanvragen, waarin delen van de bouwaanvraag niet getoetst worden en waarover dus geen gegevens overlegd hoeven te worden omdat de aanvrager verklaart dat deze zaken in orde zijn? Wat is hierover uw oordeel?
Ik ben bekend met het Heerenveense model. In 2009 heeft de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar vormen van bouwtoezicht die door gemeenten in Nederland worden gehanteerd1. In dat onderzoek is ook het Heerenveense model meegenomen.
Het Heerenveense Model bestaat in essentie uit het achterwege laten van de beoordeling van een aantal aspecten uit het Bouwbesluit 2003. Dit betreft onder meer de aspecten EPC-berekening (energiezuinigheid), daglicht en de voorschriften met betrekking tot bruikbaarheid van woningen. De vergunninghouder verklaart met een «modelverklaring aan te leveren gegevens» dat het gehele plan aan het Bouwbesluit 2003 voldoet. De gemeente toetst deze gegevens niet en ziet ook niet toe op de naleving. De gegevens en bescheiden behorende bij deze aspecten hoeven niet aangeleverd te worden bij een aanvraag omgevingsvergunning. De toets van de gemeente Heerenveen beperkt zich op de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen in hoofdlijn tot de aspecten veiligheid en (het grootste deel van) gezondheid.
De VROM-Inspectie adviseert in haar rapportage het Heerenveense model op een aantal punten aan te passen. Geadviseerd wordt om de kwaliteitsaspecten die niet meer worden getoetst – en dan met name het aspect energiezuinigheid – te heroverwegen. De overige aanbevelingen hebben betrekking op het ontbreken van toezicht op de naleving en het feit dat hier aan private zijde niets tegenover staat. Het ontbreekt aan borging van kwaliteit, een aspect dat juist van wezenlijk belang is bij het eventuele terugbrengen van de rol van de overheid.
Bent u ook van mening dat nieuwe werkwijzen om de bureaucratie te verminderen, zoals het Heerenveense model, niet door de vormgeving van overheidssoftware geblokkeerd mogen worden?
Ja. ICT mag geen hinder opleveren bij het verminderen van administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Voorwaarde hierbij is wel dat deze nieuwe werkwijzen voldoen aan wet- en regelgeving.
Is het waar dat de circa 100 000 unieke bezoekers van het www.omgevingsloket.nl niet volgens het Heerenveense model daar hun aanvraag kunnen indienen en dat de gemeente Heerenveen dit heeft opgelost door haar burgers de mogelijkheid te geven een apart formulier te downloaden op de website van de gemeente Heerenveen?
Nee, dat is niet juist. De gemeente Heerenveen biedt op haar site weliswaar een eigen aanvraagformulier aan, maar dit is niet noodzakelijk voor toepassing van het Heerenveense model.
Het Omgevingsloket online biedt aanvragers de mogelijkheid om digitaal een vergunningaanvraag in te vullen en in te dienen. Het Omgevingsloket geeft als hulpmiddel een overzicht van informatie die aangeleverd moet worden bij een aanvraag. Hierbij wordt, conform de Ministeriële regeling omgevingsrecht, aangegeven dat het gaat om die informatie die noodzakelijk is bij de beoordeling van de aanvraag. Het is in deze fase van het vergunningenproces aan de aanvrager om te bepalen welke informatie hij toevoegt. Het systeem bepaalt dit dus niet en blokkeert dus ook niet de aanvraag als bepaalde bijlagen er niet bij zitten. In het Omgevingsloket is aangegeven dat over het wel of niet toevoegen van genoemde bijlagen in het loket contact kan worden gezocht met de gemeenten.
Mijns inziens heeft een apart formulier zoals gehanteerd in Heerenveen (een aangepaste versie van het aanvraagformulier bouwvergunning, zoals dat tot 1 oktober 2010 van kracht was) geen toegevoegde waarde. Het Omgevingsloket online vormt geen blokkade indien men wil werken in lijn met het Heerenveense model. De door de gemeente gevraagde «modelverklaring aan te leveren gegevens» kan eventueel als bijlage ook digitaal bij een aanvraag worden ingediend.
Het formulier dat Heerenveen gebruikt is verouderd. Aanvragers worden hierdoor verkeerd voorgelicht omdat er nog steeds de oude termen van vóór de inwerkingtreding Wabo worden genoemd. Zo worden aanvragers naar verouderde informatiebronnen verwezen en worden verkeerde termijnen genoemd. Uit ambtelijk contact met de gemeente Heerenveen is gebleken dat men dit onderkent. Inmiddels werkt Heerenveen op de hierboven geschetste manier. Dus een aanvraag gaat via het Omgevingsloket. Het oude formulier is inmiddels verwijderd.
Bent u bekend met de oorzaak hiervan, namelijk dat de ICT achter het online omgevingsloket het simpelweg niet mogelijk maakt om het Heerenveense model toe te passen, omdat een aantal vragen niet uitgevinkt kunnen worden door gemeenten – terwijl dit bij veel andere vragen wel mogelijk is, maar juist niet bij de vragen die voor het Heerenveense model relevant zijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit probleem kan worden opgelost?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, sluit het Omgevingsloket het Heerenveense model niet uit. Het verschil tussen het formulier in het Omgevingsloket en het formulier van de gemeente Heerenveen is, naast dat het een verouderd formulier is, de modelverklaring die aan het formulier is toegevoegd. Dit formulier zouden aanvragers ook apart kunnen invullen en als bijlage (digitaal) toevoegen bij de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
De gemeente kan in haar voorlichting, precies zoals ze dat nu ook doet, aanvragers wijzen op de mogelijkheid van het Heerenveense model en werkwijze. Ze kan daarbij deze modelverklaring beschikbaar stellen en aanvragers verzoeken om deze verklaring te ondertekenen en bij te voegen bij de aanvraag. Ze kan dan zelf stellen welke overige bijlagen de aanvrager bij moet leveren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Zoals bij vraag 3 aangegeven zal de gemeente Heerenveen ook op deze manier gaan werken.
Bent u bereid het Heerenveense model mogelijk te maken via het omgevingsloket online?
Dat is niet nodig: het Omgevingsloket online kent geen belemmeringen voor het Heerenveense model. Zie de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze u het Heerenveense model meeneemt in het uitvoeren van de adviezen uit het rapport «Privaat wat kan, publiek wat moet» van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw (Commissie Dekker)? Kunt u er daarbij nadrukkelijk voor zorgen dat bij het uitvoeren van deze adviezen technische ICT problemen aangepakt en opgelost zullen worden?
Werkwijzen zoals het Heerenveense model passen goed in de sturingsfilosofie van de Commissie Dekker. Het Heerenveense model legt de verantwoordelijkheid duidelijker daar waar deze hoort: bij de aanvrager en niet bij de overheid. Echter belangrijk verbeterpunt ook in relatie tot de aanbevelingen van de commissie Dekker is de kwaliteitsborging bij de bouwpraktijk.
ICT is hierbij slechts een hulpmiddel en kan en mag nooit leidend zijn. Mocht de uitvoering van de adviezen van de Commissie Dekker gevolgen hebben voor het Omgevingsloket online dan zal het loket hierop worden aangepast.
De brand bij Chemie-Pack |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wilt u de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzoeken om de Kamer op zo kort mogelijke termijn inzicht te geven in de opzet van haar onderzoek naar de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk, opdat een afweging gemaakt kan worden over eventueel aanvullend onderzoek voor aspecten die de Raad niet meeneemt?
In de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) informeerden wij uw kamer onder andere over de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) en de diverse inspecties. In deze brief hebben wij aangegeven dat de OvV de brand in Moerdijk onderzoekt. Op dit moment is nog geen definitieve onderzoeksopzet beschikbaar.
De OvV heeft laten weten dat binnen enkele weken de precieze focus van het onderzoek zal worden bepaald.
Naast het onderzoek van de OvV onderzoekt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) het optreden van de bij de brand betrokken rampenbestrijdingsorganisaties. Het onderzoek van de IOOV is echter afhankelijk van de focus van de OvV. In de wet is bepaald dat waar het gaat om onderzoek ter lering, geen «dubbel» onderzoek dient te worden gedaan. De VROM-inspectie (VI), de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), en de Arbeidsinspectie (AI) onderzoeken gezamenlijk de vergunningverlening en de activiteiten van alle betrokken toezichthouders. Deze onderzoeksactiviteiten worden op elkaar afgestemd.
Kunt u een overzicht geven van toezicht- en handhavingsactiviteiten bij Chemie-Pack door het bevoegd gezag en de rijksinspecties in de afgelopen vijf jaar? Zijn er in het kader van dat toezicht sancties opgelegd? Zo ja, welke?
Met het in de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) genoemde gezamenlijke onderzoek van de VI, IVW en AI zal worden gerapporteerd over de vergunningensituatie bij Chemie-Pack en de handhavingactiviteiten in de afgelopen jaren. Dit rapport zal u uiterlijk 25 februari 2011 worden toegezonden.
Uit de voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat bij het bedrijf de afgelopen vijf jaar circa 30 verschillende toezicht- en handhavingactiviteiten hebben plaatsgevonden door de verschillende instanties.
Gemeente, Arbeidsinspectie, Inspectie Verkeer en Waterstaat en de inspectieteams in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999), bestaande uit gemeente, brandweer en Arbeidsinspectie hebben deze inspecties uitgevoerd. In het onderzoeksrapport van de VI, IVW en AI zal hierop uitvoerig, worden ingegaan. Eventueel opgelegde sancties zullen hierbij ook worden gerapporteerd.
Valt Chemie-Pack onder het Besluit Risico’s Zware Stoffen (BRZO)? Zo ja, waren toezichtfrequentie en -aard in overeenstemming met de specifieke risico’s voor deze categorie bedrijven? Kunt u uw antwoord motiveren? Zo nee, waarom heeft het bedrijf – in het licht van de opgetreden calamiteit – geen BRZO-status?
Ja, het bedrijf Chemie-Pack valt onder het Brzo 1999. Binnen het Brzo 1999 worden twee categorieën onderscheiden. Chemie-Pack valt binnen de zwaarste categorie, waardoor dit bedrijf verplicht is een preventiebeleid zware ongevallen in te voeren, een veiligheidsbeheerssysteem te hebben en een veiligheidsrapport op te stellen.
Omdat Chemie-Pack tot de hoogste risicocategorie hoort, rust er op de toezichthouders op basis van artikel 24 van het Brzo 1999 een wettelijke inspectieverplichting van 1 keer per jaar. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten van de VI, IVW en AI is gebleken dat de afgelopen 5 jaren door de toezichthouders ieder jaar een inspectie is uitgevoerd. De toezichtfrequentie is daarmee in overeenstemming met de wettelijke verplichting die voor VR-bedrijven volgt uit het Brzo 1999.
De toezichtaard kan weergegeven worden door het aantal inspectiedagen per jaarlijkse controle en de inhoudelijke diepgang per controle.
Voor het aantal inspectiedagen per controle geldt dat hoe hoger de risico’s, hoe meer inspectiedagen per controle. Voor de vaststelling van het aantal inspectiedagen in relatie tot de risico’s wordt sinds 2008 landelijk gewerkt met het toezichtmodel dat door bevoegd gezag Wet milieubeheer (nu Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), Brandweer en Arbeidsinspectie sinds 2008 wordt gehanteerd. Bij de inspecties bij Chemie-pack is vanaf 2008 met dit toezichtmodel gewerkt overeenkomstig de aanwezige risico’s, hetgeen drie inspectiedagen per controle betekende.
Voldeed het bedrijf aan de eisen van opslag voor gevaarlijke stoffen zoals onder andere geregeld via Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 15 (voorheen richtlijnen van de Commissie voor Preventie van Rampen (CPR))? Zo ja, zijn de voorschriften van de PGS wel voldoende, nu blijkt dat het hele bedrijf en aanpalende bedrijven in korte tijd in vuur en vlam konden komen te staan? Zo nee, welke sanctie staat er op het niet voldoen aan de PGS 15?
De richtlijn PGS 15 bevat stand der techniek documenten voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen die in de omgevingsvergunning van dit soort bedrijven horen te worden verwerkt. De gemeente Moerdijk is bevoegd gezag. Het bevoegd gezag handhaaft op basis van de omgevingsvergunning en niet op basis van de PGS 15. PGS 15 is een richtlijn. De daarin vermelde maatregelen zijn niet direct werkend, maar moeten in een omgevingsvergunning worden vastgelegd. Overtredingen van de omgevingsvergunning kunnen met de gebruikelijke dwangmiddelen (opleggen dwangsom etc.) worden bestraft.
Het onderzoek van de VI, IVW en AI zal dieper ingaan op de kwaliteit van de vergunningverlening en het uitgevoerde toezicht bij Chemie-Pack. Daarbij zal ook op andere aspecten van het werken met en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen bij Chemie-Pack worden ingegaan.
Overigens is het van belang op te merken dat PGS 15 alleen gericht is op eisen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Andere aspecten zoals handling, het interne transport en ook de bulkopslag in tanks van gevaarlijke stoffen staan niet vermeld in de PGS 15. Wel behoren in een adequate omgevingsvergunning de juiste maatregelen voor deze activiteiten te zijn voorgeschreven en moeten richtlijnen op het gebied van explosieveiligheid worden nageleefd.
Aan Chemie-Pack zijn door de gemeente Moerdijk recent twee milieuvergunningen verleend: een revisievergunning van 29 januari 2009 en een wijzigingsvergunning van 29 oktober 2010. In deze vergunningen zijn de vereisten voor de opslag en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vermeld.
In het verleden zijn door de gemeente Moerdijk bij controles overtredingen geconstateerd bij de opslag van gevaarlijke stoffen.
Uit het onderzoeksrapport van de OvV zal mogelijk blijken wat de oorzaak is geweest van de brand en of er een verband is met de getroffen PGS 15-maatregelen en de toereikendheid van deze maatregelen.
Kunt u toelichten waarom vele uren na het uitbreken van de brand de hulpverlenende diensten op de rampenzenders nog niet konden zeggen welke gevaarlijke stoffen op het bedrijfsterrein aanwezig waren?
Deze kwestie zal in het onderzoek van de OvV of, als deze het onderwerp niet meeneemt, het onderzoek van de IOOV aan de orde komen. Het gaat daarbij om de stoffenlijst zelf (kwaliteit, actualiteit en beschikbaarheid) én om het gebruik van de stoffenlijst bij de rampbestrijding en de communicatie naar de bevolking.
Heeft het bedrijf zich gehouden aan de verplichting om dagelijks aan de bevoegde instanties te melden welke stoffen in welke hoeveelheden op het terrein aanwezig waren? Zo ja, waarom kreeg de bevolking daarover geen informatie via de rampenzenders? Zo nee, hoe kan dat in dit digitale tijdperk?
Vanuit het Brzo ligt er de verplichting voor de drijver van de inrichting om een lijst van gevaarlijke stoffen bij te houden die door een ieder kan worden ingezien. Deze lijst dient minimaal maandelijks te worden bijgewerkt. Verder draagt de drijver van de inrichting er zorg voor dat hulpverleningsdiensten van de overheid voor elke installatie direct toegang hebben tot de actuele gegevens van de binnen de installatie aanwezige gevaarlijke stoffen.
In de vigerende omgevingsvergunning van 29 januari 2009 is een voorschrift (5.2.8) opgenomen dat conform het Brzo 1999 en de Regeling risico’s zware ongevallen en PGS 15 beschrijft waar de stoffenlijst aan moet voldoen.
In het onderzoek van de VI, IVW en AI zal worden ingegaan op de vraag of Chemie Pack zich heeft gehouden aan deze verplichtingen, alsmede op de vraag of de vergunning op dit punt adequaat is. Of aan deze verplichting is voldaan, op de dag van de brand zelf, zal mogelijk in de onderzoeksrapportage van de OvV aan de orde komen.
Waren er op het bedrijf afdoende voorzieningen aanwezig voor bluswater opvang? Hebben deze naar behoren gefunctioneerd?
Het onderzoek van de VI, IVW en AI zal ingaan op de vraag of er afdoende voorzieningen aanwezig waren voor bluswateropvang.
In algemene zin moet wel worden opgemerkt dat bedrijfsinterne voorzieningen voor bluswateropvang, zoals die bijvoorbeeld in PGS-richtlijnen zijn vastgelegd, uitgaan van goed functionerende interne brandbestrijdingssystemen. Het gaat dan om de opvang van bluswater dat vrijkomt bij het gedurende bepaalde tijd in werking zijn van een automatisch blussysteem, en het gedurende korte tijd nablussen.
Of de aanwezige bluswateropvangvoorzieningen naar behoren gefunctioneerd hebben zal mogelijk in het rapport van de OvV naar voren komen.
Een inventarisatie naar de sluiting van coffeeshops door voorgenomen kabinetsbeleid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zes op de tien coffeeshops bij kabinetsbeleid dicht», waarin gesteld wordt dat 57,9% van de Nederlandse coffeeshops in veertien steden door het kabinetsbeleid zou moeten sluiten?1
Bent u bereid in uw drugsnota, op basis van het door u gestelde afstandscriterium tussen coffeeshops en scholen, een lijst op te nemen met daarin alle coffeeshops die te maken krijgen met sluiting? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn uw verwachtingen omtrent de toename van de hoeveelheid straathandel, zoals die ook is toegenomen door de sluiting van coffeeshops in West-Brabant? Bent u bereid een nulmeting uit te voeren naar de effecten van het gebruik van harddrugs, de straathandel en de daarmee samenhangende overlast, zodat de consequenties van het ingezette beleid nauwkeurig kunnen worden vastgesteld?
Een vergelijking met de gemeenten in West-Brabant is niet zonder meer te maken, omdat in deze gemeenten alle coffeeshops hun deuren moesten sluiten, terwijl het afstandscriterium in het algemeen minder verstrekkende gevolgen zal hebben. De gevolgen op de straathandel zullen dan ook moeten worden afgewacht. Indien straathandel wordt aangetroffen dan zal die met de beschikbare wettelijke mogelijkheden worden aangepakt door het lokaal bestuur, Openbaar Ministerie en de politie. De straathandel is ook een punt van aandacht van de Taskforce bestrijding georganiseerde criminaliteit in Brabant, waar het aangescherpte coffeeshopbeleid van het kabinet versneld wordt invoerd. De Taskforce beziet in dat kader ook of een nulmeting gewenst is. Ik wacht dit af voordat ik besluit over een landelijke nulmeting.
Welke rol spelen gemeenten in de totstandkoming van uw beleid? In hoeverre wilt u rekening houden met lokale situaties en lokaal maatwerk accepteren, zeker in steden waar in goed overleg al tot afspraken met coffeeshops is gekomen, en waar de AHOJ-G2 criteria goed worden nagekomen, ook wat betreft jongeren?
Binnen de kaders van het regeerakkoord wordt overleg gevoerd met verschillende gemeenten, bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Brabant.
Het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg plotseling vertrekt?1
Ik heb er notie van genomen.
Wat is de reden van het plotselinge vertrek? Indien u hier geen kennis van heeft, bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bestuurder heeft een aanbod gekregen van een andere zorginstelling. Dat de bestuurder hierop in gaat, is zijn eigen beslissing, waarover ik niets te zeggen heb.
Is het waar dat deze bestuurder afziet van een vertrekbonus en vrijwillig vertrekt? Op welke vertrekregeling kan hij aanspraak maken?
Dit is iets wat tussen deze bestuurder en de organisatie speelt.
Wat was de hoogte van het salaris dat deze bestuurder ontving over 2010?
Het inkomen van deze bestuurder over 2010 wordt verantwoord in het jaarverslag van 2010. Dit komt medio 2011 uit, waardoor ik hier nu geen antwoord op kan geven.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u de zorgen deelt over de grote afstand tussen bestuur en personeel? Deelt u de mening dat het in dit licht niet bevorderlijk is als een voorzitter van de Raad van Bestuur binnen één jaar alweer vertrekt?2
Ik ben het eens met het feit dat een snel verloop van bestuurders in een organisatie onrust kan veroorzaken. Echter het is een beslissing van de bestuurder zelf, waarvoor ik niet verantwoordelijk ben.
Is het waar dat deze bestuurder inmiddels een baan heeft geaccepteerd bij een andere zorginstelling? Zo ja, wekt dit niet de onwenselijke indruk dat de zorg een duiventil is voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze bestuurder heeft inderdaad een aanbod geaccepteerd bij een andere zorgorganisatie. Zoals eerder gezegd is dat een beslissing van de bestuurder zelf, waar ik niet over ga en wat niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Heeft de vertrekkende bestuurder een fusie of een andere ingrijpende organisatieverandering voorbereid die na zijn vertrek zal worden uitgevoerd? Zo ja, kunt u hierop een toelichting geven?
Gezien het proces waarin HWW Zorg zich bevindt zijn al veranderingen in gang gezet en zullen de komende tijd nog verder doorgevoerd worden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de zorginstellingen HWW-zorg, dat 12 januari a.s. plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De aanpak van strategische sectoren in de Europese Unie |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van EU-commissaris Antonio Tajani (Industrie) in de Duitse krant Handelsblatt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer gewenst is om – ook in het kader van de EU-2020 strategie – de industriebelangen van en binnen de EU zorgvuldig te wegen, innovatieve industrie voor Europa te behouden en te versterken en een strategie te hanteren die moet voorkomen dat bedrijven die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn of kennis en patenten bezitten die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn, risico’s lopen door overname of verkoop? Zo nee, waarom niet?
Industrie en aan de industrie verwante diensten (zoals logistiek en zakelijke dienstverlening) zijn cruciaal voor economische groei, welvaart en voor maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid, gezondheid en veiligheid. Daarom geeft dit kabinet het ondernemers volop de ruimte in het nieuwe bedrijfslevenbeleid. Enerzijds door in te zetten op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers (o.a. fiscaliteit, infrastructuur, onderwijs en aanpak regeldruk). Anderzijds zet dit kabinet in op het versterken van economische topgebieden, zoals agrofood, high tech, water, chemie en logistiek. Nederland heeft unieke sterktes, waarmee internationaal het verschil wordt gemaakt en het kabinet wil samen met bedrijven en kennisinstellingen deze sterktes verder uitbouwen.
Het versterken van de concurrentiekracht van de industrie is een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie gericht op slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. Op 28 oktober 2010 heeft de Europese Commissie de Mededeling over een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering (COM (2010) 614 final) uitgebracht. Dit is een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. Op 10 december 2010 heeft de Raad voor het Concurrentievermogen conclusies over deze Mededeling aangenomen (Raad van de Europese Unie, 17838/10). Belangrijke actiepunten voor de komende periode zijn o.a. het verder versterken van de interne markt, slimme regelgeving, betere toegang tot financiering van bedrijven, het zorgen voor een eerlijk speelveld, aandacht voor het MKB en het stimuleren van innovatie.
Cruciaal voor de concurrentiekracht van bedrijven is een goede marktdynamiek (inclusief de mogelijkheden van bedrijfsovername of -verkoop). Buitenlandse investeringen spelen hierbij een belangrijke rol, omdat hiermee nieuwe kennis, vaardigheden en technologie vanuit het buitenland kunnen binnenstromen. Dit verhoogt de productiviteit. De andere kant van deze medaille is dat hierdoor ook kennis naar het buitenland kan stromen. Veel fusies en overnames hebben o.a. als doel het binnenhalen van technologische onderzoekscapaciteit. Dit hoeft zeker niet nadelig te zijn: voor bedrijven in het thuisland van het overgenomen bedrijf is dit vaak zelfs een extra prikkel om verder te innoveren om zo de meest geavanceerde technologie in huis te blijven houden.
Ten behoeve van marktdynamiek ziet de overheid (zowel nationaal als in Europa) toe op gezonde concurrentieverhoudingen via toezicht op mededinging en toetsing van fusies en overnames. Verder is het van belang dat publieke belangen geborgd blijven. Bedrijfsactiviteiten en kennis die van publiek belang zijn, zijn in Nederland op verschillende wijzen goed beschermd. Zo geldt voor niet beursgenoteerde bedrijven in strategische sectoren dat cruciale delen van strategische bedrijven of infrastructuur via (meerderheids- of zelfs 100%) aandeelhouderschap in eigendom zijn van de staat. Verder worden publieke belangen geborgd via specifieke sectorale wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het terrein van energie en telecom) in combinatie met toezichthoudende organen. Tenslotte voorkomt het concentratietoezicht door de NMa ongewenste machtsposities in strategische sectoren. Voor alle beursgenoteerde bedrijven geldt verder een verplichte melding van belangen vanaf een belang van 5%. Er is een wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer waarbij deze grens wordt verlaagd naar 3% en waarbij aandeelhouders tevens moeten aangeven of zij voor of tegen de strategie van de vennootschap zijn (2009, TK 32 014, nr. 2). In Europa is er een belangrijke rol voor DG Mededinging, die toeziet op gezonde concurrentieverhoudingen en een eerlijk speelveld binnen de Europese Unie.
Zo ja, deelt u de opvatting dat een dergelijke strategie op de meest korte termijn in werking dient te treden? Zo nee, waarom niet?
In februari zal de Tweede Kamer een nadere uitwerking van het bedrijfslevenbeleid ontvangen. Dit beleid en het Europese industriebeleid liggen in elkaars verlengde en vormen tezamen een offensieve strategie die is gericht op het versterken van het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van de Nederlandse en Europese industrie. Dit is de beste garantie voor het ontstaan, behoud en aantrekken van toonaangevende en innovatieve bedrijven. Ik zie geen aanleiding om hier extra elementen aan toe te voegen, bijvoorbeeld in de vorm van extra toetsing van fusies en overnames. Dit zou namelijk leiden tot extra bureaucratie. Ook draagt extra regelgeving niet bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en schrikt dit investeerders af. Daarnaast bestaat het gevaar dat een dergelijke stap zal leiden tot protectionistische maatregelen door derde landen. Een open en internationaal georiënteerde economie zoals de Nederlandse economie zal hiervan schade ondervinden.
Zo ja, deelt u de opvatting dat het hierbij niet alleen moet gaan om defensieve industriële belangen maar ook om de verspreiding en het vermarkten van kennis en onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het stimuleren van innovatie is een belangrijk onderdeel van het bedrijfslevenbeleid. Alleen door voortdurend te vernieuwen kunnen bedrijven de internationale concurrentiestrijd aan. De uitdaging voor de komende tijd is vooral het beter vermarkten van kennis en patenten (valorisatie), want Nederland heeft veel hoogwaardige kennis in huis, maar slaagt er nog onvoldoende in om die kennis om te zetten in nieuwe producten en diensten en vernieuwend ondernemerschap.
Ook in het Europese industrie en innovatiebeleid is valorisatie een belangrijk aandachtspunt, getuige de Raadsconclusies van het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie van 26 november 2010 en het vlaggenschipinitiatief Europees Industriebeleid van 10 december 2010. Kernpunten naast verbetering van de interne markt zijn o.a. een goed en betaalbaar EU-octrooisysteem, verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal, verbetering van toegang tot Europese programma’s en innovatief aanbesteden. Nederland zet zich actief in de EU in om door versterkte samenwerking tussen een groep van lidstaten een EU-octrooi van de grond te krijgen, wat veel positieve gevolgen zal hebben voor Europese ondernemers. Verder is Nederland voorstander dat de Europese Commissie onderzoekssamenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven bevordert.
Dit draagt bij aan betere verspreiding en vermarkting van kennis en onderzoek binnen Europa. Bovendien draagt dit bij aan het creëren van een interessant vestigingsklimaat voor bedrijven, omdat zij hiermee het excellente kennispotentieel dat in Europa voorhanden is kunnen benutten.
Zo ja, bent u voornemens deze onderwerpen bij de eerstvolgende EuropeseRaad voor het Concurrentievermogen inhoudelijk aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25 november en 10 december jl. is gesproken over de Mededeling en zijn Raadsconclusies aangenomen over de Europese strategie voor industriebeleid. Het komt nu aan op uitvoeren van de verschillende actiepunten. Uiteraard zal Nederland de voortgang van de beleidsacties scherp volgen.
Bent u daarnaast bereid dit onderwerp te (doen) agenderen op de eerstvolgende Europese top over de EU-2020 strategie? Zo ja, met welke inzet van Nederland zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni 2010 heeft de Europese Raad de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid aangenomen. De thematische kant van de Europa 2020-strategie heeft de afgelopen maanden vorm gekregen door de invulling van de zeven vlaggenschipinitiatieven. Zo zijn de vlaggenschipinitiatieven Innovatie Unie en Industriebeleid in het najaar van 2010 uitgebracht en zal het laatste vlaggenschipinitiatief over Hulpbronnenefficiëntie eind deze maand worden gepubliceerd. Het komt nu aan op het uitvoeren van alle actiepunten uit de vlaggenschipinitiatieven zowel op nationaal als Europees niveau. De vakraden en de Europese Raad zullen regelmatig de voortgang bespreken. Zo zal de Europese Raad van 4 februari in het teken staan van innovatie en energie, twee belangrijke thema’s van de Europa 2020-strategie.
Op welke wijze krijgt geopolitieke industrie- en kennisstrategie een plaats in de nota over een nieuwe industriepolitiek, die u aan het ontwikkelen bent?
In toenemende mate zijn geopolitieke ontwikkelingen van invloed op randvoorwaarden en het speelveld waarmee bedrijven te maken hebben. Dit is mede een gevolg van de toenemende internationalisering en voortschrijdende mondialisering van de economie, waardoor «nieuwe» spelers op de markten zijn gekomen die soms andere spelregels hanteren. Landen die bijvoorbeeld sterk gedomineerd worden door staatskapitalisme, kunnen de regels van het economisch spel veranderen. Het is ook een gevolg van toenemende schaarste van grondstoffen en andere natuurlijke hulpbronnen die geconcentreerd zijn in bepaalde landen of werelddelen. Dit alles heeft tot gevolg dat economische diplomatie steeds belangrijker wordt voor de concurrentiekracht voor bedrijven, bijvoorbeeld bij het aantrekken van (hoogwaardige) buitenlandse investeringen of de toegang van bedrijven tot grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. Economische diplomatie is dan ook een onlosmakelijk onderdeel van het nieuwe bedrijfslevenbeleid: mocht onverhoopt een bedrijf uit Nederland tegen problemen aanlopen bij het zakendoen in het buitenland, dan zal ik niet aarzelen om via economische diplomatie, waar nodig, te interveniëren.
Deelt u de opvatting dat het niet wenselijk is om hierbij op voorhand te pleiten voor een nieuwe autoriteit, met alle nieuwe institutionele en financiële effecten en extra kosten van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er opnieuw een EU-instituut bijkomt?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik zie geen aanleiding om een dergelijke autoriteit op te richten. Overigens ligt er bij mijn weten geen concreet voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 15 januari 2011?
De situatie in Ivoorkust |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Zijn de diplomatieke inspanningen van de Economic Community of West African States (Ecowas) en de Afrikaanse Unie om een oplossing te vinden voor de politieke crisis in Ivoorkust in een impasse terechtgekomen?1
De inspanningen van ECOWAS en de Afrikaanse Unie om een vreedzame oplossing te vinden voor de politieke crisis in Ivoorkust gaan onverminderd voort, ondanks het verschil van inzicht dat bestaat bij een aantal leden binnen ECOWAS en de AU over de aanpak van deze crisis. Hoewel er nog geen concreet uitzicht is op een spoedige oplossing, is het nog te vroeg om te spreken van een impasse.
Deelt u de mening dat deze inspanningen op dit moment de meest vruchtbare manier zijn waarop de internationale gemeenschap haar goede diensten kan aanbieden om ervoor te zorgen dat de verkiezingsuitslag in Ivoorkust door alle partijen wordt aanvaard?
Ja. De inspanningen van ECOWAS en de AU zijn voor Nederland leidend bij het vinden van een vreedzame oplossing van de crisis in Ivoorkust. Nederland zal blijven aandringen op een eensgezinde inzet van de AU en ECOWAS en deze desgevraagd en waar mogelijk in EU verband ondersteunen.
Zo ja, op welke wijze kan de EU bijdragen aan het doorbreken van de impasse waarin deze inspanningen lijken te zijn beland? Ziet u hier een speciale rol voor Hoge Vertegenwoordiger Ashton, of wellicht een groep van ministers van Buitenlandse Zaken van EU-landen, waaronder uzelf, dan wel van het teamvoorzitterschap van de Raad?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft op 15 december 2010 een verklaring afgegeven waarin zij de politieke krachten in Ivoorkust oproept de verkiezingsuitslag te respecteren, verantwoordelijkheid te nemen en zich te onthouden van het gebruik van geweld. De EU heeft daarnaast sancties ingesteld. Het betreft in eerste instantie een inreisverbod tegen voormalig president Gbagbo en een aantal personen en organisaties die hem ondersteunen en de bevriezing van hun tegoeden. Op verzoek van president Ouattara hebben de EU en verschillende lidstaten de ambassadeurs zoals benoemd door president Ouattara per direct erkend. De Hoge Vertegenwoordiger ontwikkelt voorstellen om de democratisch gekozen autoriteiten verder te kunnen ondersteunen. De diplomatieke acties die vanuit de EU ondernomen worden, zijn primair gericht op ondersteuning van de initiatieven van ECOWAS en de Afrikaanse Unie.
Kent u het aanbod van de Amerikaanse regering om de heer Gbagbo toe te laten tot de VS, zodat hij zich bij zijn ouders zou kunnen voegen?1 Is er aanleiding voor de EU of individuele lidstaten om te bezien of een dergelijk of soortgelijk aanbod zou kunnen helpen om te impasse te doorbreken? Zo ja, waaruit zou zo'n aanbod kunnen bestaan?
Ik heb kennis genomen van het Amerikaanse aanbod. Nederland pleit voor een oplossing die aangedragen wordt door ECOWAS en de Afrikaanse Unie. Er is onder deze omstandigheden geen aanleiding om een dergelijk of soortgelijk aanbod vanuit de EU of Nederland te doen.
De chaos bij de spermabank |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat chaos bij de spermabank de zoektocht van kinderen frustreert?1
Ja.
Wat is de oorzaak dat er veel gegevens van bepaalde spermabanken volledig verloren zijn gegaan? Is er een mogelijkheid om deze verloren gegevens alsnog te achterhalen?
Vanaf 1 juni 2004 zijn spermaklinieken verplicht gegevens over donoren aan te leveren bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB).
Deze aanleveringsplicht geldt ook voor de gegevens van vóór 1 juni 2004, indien de klinieken hier de beschikking over hebben. Niet van alle donoren van vóór 1 juni 2004 zijn de persoonsgegevens beschikbaar, onder meer omdat de administraties van klinieken die ophielden te bestaan voordat de wet in werking trad, vernietigd zijn. Het is helaas niet mogelijk om deze vernietigde gegevens alsnog te achterhalen.
Hoe verloopt de administratie van zaaddonoren sinds de anonimiteitswaarborg voor zaaddonoren is komen te vervallen?
Spermaklinieken leveren de persoonsgegevens van donoren aan bij de SDKB. Het gaat hierbij om de medische, fysieke, sociale en de persoonsidentificerende gegevens van de donor. De SDKB bewaart en beheert de donorgegevens en verstrekt op verzoek bepaalde gegevens aan het kind, de ouders en de huisarts van het kind. De SDKB ziet er op toe dat de klinieken deze gegevens aanleveren en dit verloopt voor de gegevens van na 1 juni 2004 naar tevredenheid van de SDKB.
Deelt u de mening dat donorregistratie uiterst zorgvuldig dient te gebeuren, zodat kinderen die geboren worden door kunstmatige bevruchting niet alleen het recht hebben op het kennen van hun biologische ouders, zoals conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, maar ook de mogelijkheid hebben om hun biologische ouders daadwerkelijk te vinden?
Het zorgvuldig registreren van de donorgegevens is van groot belang om de werking van de wet te waarborgen. De wet biedt voldoende waarborgen voor kinderen die na 1 juni 2004 geboren zijn om, wanneer zij 16 jaar of ouder zijn, niet alleen de fysieke en sociale gegevens, maar ook de persoonsidentificerende gegevens van de donor op te kunnen vragen. Voor kinderen geboren vóór 1 juni 2004 is de situatie complexer, omdat gegevens over de donor om verschillende redenen regelmatig ontbreken. Hierdoor heeft de SDKB tot nu toe van de 74 aanvragen er slechts 11 kunnen honoreren. Achtmaal zijn er sociale en fysieke gegevens over de donor verstrekt aan ouders en driemaal is de SDKB in staat gebleken om donorkinderen van 16 jaar en ouder in contact te brengen met hun verwekker.
Preventie via de site gezondheidsrisicotest.nl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de site gezondheidsrisicotest.nl, waar preventiezelftesten worden aangeboden?1 Is dit een wetenschappelijk verantwoorde test?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de site gezondheidsrisicotest.nl in de huidige vorm. De Gezondheidsraad heeft op 23 januari 2009 geadviseerd over de gezondheidsrisicotest zoals die is aangeboden voor vergunningverlening in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). De Gezondheidsraad heeft – over de vergunningplichtige onderdelen, met name onderzoek naar kanker en onbehandelbare aandoeningen – geoordeeld dat een test die is gebaseerd op de richtlijnen voor de zorg niet zondermeer toepasbaar is op de algemene bevolking en daarmee wetenschappelijk ondeugdelijk was. De gezondheidsrisicotest is daarop aangepast, zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat goede toepassing van laagdrempelige preventietesten een goede aanvulling van de Nederlandse gezondheidszorg betekent? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. Een goede preventietest kan een bijdrage leveren aan de volksgezondheid, bijvoorbeeld door tijdige opsporing van bepaalde aandoeningen of door mensen bewuster te maken van de noodzaak van een goede leefstijl. Er worden op dit moment veel verschillende testen aangeboden waarvan het nut niet is onderzocht. Ik verwacht van de aanbieders van dergelijke testen dat zij ervoor zorgen dat hun aanbod van goede kwaliteit is. Belangrijk daarbij zijn bijvoorbeeld eerlijke en volledige voorlichting, een deugdelijke test en dat de deelnemer bij een afwijkende uitslag goed wordt begeleid.
Er zijn verschillende initiatieven om te komen tot kwaliteitsnormen voor verantwoorde screening. Die initiatieven juich ik toe.
Onderschrijft u de stelling van de initiatiefnemers dat een euro die vroeg in het ziekteproces wordt besteed een grotere gezondheidswinst oplevert dan een euro die later in het ziekteproces wordt besteed?2 Kunt u dit toelichten?
Deze stelling gaat niet onverkort op voor het screenen van grote groepen mensen die geen klachten hebben. Het doel, gezondheidswinst, behaal je bij slechts een relatief kleine groep mensen, terwijl daarvoor een grote groep gezonde mensen een onderzoek moet ondergaan. Aan screening kleven namelijk ook nadelen. Vroege opsporing leidt niet altijd tot gezondheidswinst. Iemand kan jaren eerder patiënt worden, zonder dat dit leidt tot betere vooruitzichten of overlevingskansen. Ook uitslagen die niet kloppen zijn een nadeel van de screening.
De overheid biedt enkel bevolkingsonderzoek aan als er sprake is van een bewezen effectieve en kosteneffectieve vroege interventie voor een aandoening waarvoor een goede behandeling bestaat. Ook als het gaat om een gezondheidstest waar de consument zelf voor betaalt, moet de consument erop kunnen rekenen dat de kwaliteit van de aangeboden testen goed is.
Bent u van mening dat voor een dergelijke test zo weinig mogelijk drempels zouden moeten worden opgeworpen? Wat vindt u in dat licht van de eigen bijdrage van 19,95 euro die wordt gevraagd voor de experttest? Zou die eigen bijdrage ook worden gevraagd als een dergelijk onderzoek door de huisarts werd uitgevoerd?
Als iemand dit bedrag wil betalen voor de gezondheidsrisicotest, is dat aan de consument zelf. Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, vind ik dat de consument dan wel waar voor zijn geld mag verwachten.
Zolang er geen bewijs is dat een dergelijke test daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert, kan er wat mij betreft geen sprake zijn van financiering uit de basisverzekering of de rijksbegroting.
Zijn testen als op gezondheidsrisico.nl wettelijk toegestaan in relatie tot de Wet op het bevolkingsonderzoek? Zo ja, kunt u dit toelichten? Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in dezen?
De gezondheidsrisicotest opereert buiten de reikwijdte van de WBO, omdat de test zich beperkt tot de vragenlijst zonder een vervolg hierop te bieden. De vergunningplicht van de WBO beperkt zich bovendien tot geneeskundig onderzoek naar kanker, onbehandelbare aandoeningen en onderzoek met behulp van ioniserende straling, dus een deel van de gezondheidsrisicotest valt buiten deze reikwijdte. Feitelijk levert de internetapplicatie informatie over de bestaande richtlijnen in relatie tot iemands leefstijl en familiegeschiedenis. Als hier een verhoogd risico uit blijkt, volgt een algemeen advies om gezonder te leven of om naar de huisarts te gaan. Er is geen sprake te zijn van een geneeskundig onderzoek in de zin van artikel 1, sub c, van de WBO. De risicotest is dus niet vergunningplichtig conform de WBO. De IGZ steunt dit standpunt.
Bent u bereid te onderzoeken of deze preventietest evidence based is en of deze in het basispakket kan worden opgenomen, zodat deze test zonder financiële drempels voor iedereen toegankelijk is? Zo nee, waarom niet?
VWS stimuleert ten algemene onderzoek naar het nut van dergelijke gezondheidstesten. De aanbieders van de preventietest kunnen bij ZonMw een subsidieaanvraag indienen om onderzoek te doen naar de effectiviteit van de test. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw oordeel over Prescan?3 Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover mede in relatie tot het antwoord van uw ambtsvoorganger op eerdere Kamervragen?4
Prescan biedt consumenten een total body scan, waarbij met behulp van straling onder andere gezocht kan worden naar kanker. Dit is vergunningplichtig op grond van de WBO. Prescan heeft hiervoor geen vergunning, maar opereert in het buitenland. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.