Het bericht “Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp»1?
Ja.
Hoe vindt u ervan dat volgens de enquête van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) maar liefst 60% van de wijkverpleegkundigen weleens huishoudelijk werk doet, iets dat niet in het takenpakket zit?
Wijkverpleegkundigen horen zorg te leveren zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Hier zijn zij voor opgeleid en dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering). Ik kan mij echter wel voorstellen dat een wijkverpleegkundige incidenteel een kleine huishoudelijke taak uitvoert omdat dat zo uitkomt.
Hoe oordeelt u over het enquêteresultaat van V&VN dat ongeveer 30% van de ondervraagde zorgverleners de belasting van mantelzorgers vaak te zwaar geworden vindt?
Ik ben mij ervan bewust dat mantelzorgers vaak zwaar belast worden en dat overbelasting zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom heb ik samen met 80 zorgorganisaties via het programma In voor Mantelzorg ingezet op het versterken van de relatie tussen mantelzorgers en zorgprofessionals, want zij vervullen een belangrijke rol om overbelasting van mantelzorgers te helpen voorkomen. De betrokkenheid van familie, vrienden en buurtgenoten en de inzet van goede respijtzorg zijn van essentieel belang en daar zet ik mij dan ook voor in. Bovendien geven wijkverpleegkundigen in de enquête van V&VN ook aan dat in hun werk tijd ingeruimd wordt voor contact met mantelzorgers.
Hoe oordeelt u over het resultaat dat ongeveer een kwart van de mantelzorgers zodanig (over-)belast is dat zij ook als hulpvrager worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering dat dit (zie vraag 4) een groot risico betreft, omdat bij wegvallen van de mantelzorger de inzet van zwaardere en duurdere zorg nodig is, voor verzorgde én voor de mantelzorger?
Die constatering deel ik. Er dient in goed overleg met de cliënt én de mantelzorger te worden bepaald welke zorg bij een cliënt nodig is, zodat de mantelzorger niet overbelast wordt en daardoor wegvalt. De mantelzorger speelt namelijk vaak een belangrijke rol voor de cliënt.
Zowel de Wmo als de Zvw ondersteunen dit uitgangspunt. Daarnaast worden op dit moment de richtlijnen waar wijkverpleegkundigen mee werken vernieuwd.
Ook hierbij is aandacht voor de rol van de mantelzorger.
Deelt u de constatering dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken en dat de resultaten van deze enquête opnieuw laten zien dat dit niet altijd voldoende gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning aan inwoners en hun mantelzorger(s). Respijtzorg voor de mantelzorger in combinatie met zorg en ondersteuning op maat voor de cliënt kunnen de zorgtaak verlichten. De mogelijkheden voor respijtzorg zijn uitgebreid. Er zijn met de hervorming van de langdurige zorg meer mogelijkheden om vormen van respijt te bieden die beter aansluiten bij de behoefte van de mantelzorger. Voor gemeenten is een handreiking respijtzorg ontwikkeld.2 Hierin staat informatie om respijtzorg op te zetten of te verbeteren. Voor mantelzorgers is begin dit jaar de nieuwe respijtwijzer van Mezzo uitgekomen, waarmee zij op een eenvoudige wijze respijtmogelijkheden kunnen vinden in hun omgeving.
Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. heb aangegeven is het met name van belang dat gemeenten oog hebben voor de persoonlijke situatie van de mantelzorger.3Veel gemeenten zijn hier al op een goede manier mee bezig, al zijn nog niet alle signalen positief en kan en moet het in de uitvoering nog beter. Dat vraagt aandachten een integrale blik op wat er in een specifieke situatie nodig is. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier de komende tijd verder aan bouwen.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de huidige situatie ertoe kan leiden dat de wijkverpleegkundige niet meer de tijd heeft om alle cliënten te bezoeken, waardoor er verzorgenden worden ingezet waar een verpleegkundige wellicht nodig was geweest?
Ik ga ervan uit dat wijkverpleegkundigen in al hun professionaliteit kunnen beoordelen wat er nodig is bij een cliënt. Er is altijd een wijkverpleegkundige bij de cliënt in beeld die de indicatie stelt en die supervisie heeft. De wijkverpleegkundige bekijkt dan ook welke taken zij aan verzorgenden kan overlaten.
Verder wil ik benadrukken dat juist de groep verzorgenden ook erg waardevol is want verreweg het grootste deel van de taken bij wijkverpleging bestaat uit verzorging en niet uit verpleging.
Hoe ziet u deze enquêteresultaten in het licht van het bestaande tekort aan wijkverpleegkundigen?
Ik onderschrijf dat werkgevers de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen zo effectief mogelijk moeten benutten. Dit kan ook bijdragen aan het verminderen van het tekort aan wijkverpleegkundigen. Een manier om zorgpersoneel optimaal in te zetten, is door met maatwerk de nodige zorg te bieden op het juiste moment. De gezamenlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgever, de zorgverlener, de cliënt en de mantelzorgers. In overleg tussen hen kan men de wensen en mogelijkheden van alle betrokken partijen op elkaar af stemmen. De wijkverpleegkundige heeft haar rol teruggekregen doordat zij weer zelf kan indiceren en een zorgplan opstelt waarin beschreven wordt wat er (medisch en gelet op de sociale context) nodig is. Ook bekijkt zij hoe ze de zorg daarop aansluitend kan organiseren, waarbij soms inzet van de wijkverpleegkundige zelf nodig is maar ook veel zorghandelingen door verzorgenden uitgevoerd kunnen worden. Op die manier bekijkt zij hoe de capaciteit van het hele team maximaal kan worden benut.
Deelt u de constatering dat de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen optimaal moet worden ingezet? Wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Ongekend hoge declaraties van een zorginstelling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel betreffende het declaratiegedrag van deze zorginstelling bij de verzorging en verpleging van deze terminale patiënt?1
Op basis van de gegevens die voor beoordeling van deze casus zijn aangeleverd door de zorgverzekeraar, Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorginstelling zelf, kan worden geconcludeerd dat het declaratiegedrag van de zorginstelling gerechtvaardigd is.
Hoe beoordeelt u de analyse van de familie van betrokkene, die heeft berekend dat voor persoonlijke verzorging 225 euro per uur in rekening is gebracht en 350 euro per uur voor verpleging?
Er lijkt sprake te zijn van een misverstand. De zorginstelling heeft met de zorgverzekeraar de afspraak gemaakt de geleverde zorg te declareren in eenheden van vijf minuten. Het lijkt er op dat de familie van de betrokkene deze eenheden heeft aangezien voor minuten. Door de in de vraag gestelde berekening door vijf te delen komt men uit op een bedrag van € 45,– voor persoonlijke verzorging en € 70,– voor verpleging. Dit is in lijn met de berekeningen die door de zorginstelling zijn aangeleverd (zie beantwoording vraag 3).
Wat was de prijs per uur die naar eigen zeggen door de instelling in rekening werd gebracht voor respectievelijk persoonlijke verzorging en verpleging?
In totaal heeft de instelling 526,41 uren zorg geleverd, waarvoor in totaal een bedrag van € 26.150,90 in rekening is gebracht. Dit bedrag heeft de instelling vanuit de verzekeraar vergoed gekregen. Dit betekent dat de instelling gemiddeld € 49,68 per uur in rekening heeft gebracht voor de geleverde zorg. Uitgesplitst naar persoonlijke verzorging en verpleging is respectievelijk een bedrag van € 47,76 en € 70,80 in rekening gebracht.
Zijn dit bedragen op een normaal niveau? Kunt u dit toelichten?
Het door de instelling gehanteerde tarief voor verpleging en verzorging is in lijn met hetgeen contractueel met de zorgverzekeraar is afgesproken. Bovendien valt dit tarief binnen de bandbreedte die de NZa heeft vastgesteld. Op basis van deze informatie kan gesteld worden dat de gedeclareerde bedragen op een normaal niveau zijn.
Welk deel van de bedrag per uur bestaat uit overhead en welk gedeelte gaat naar de hulpverlener?
De zorginstelling heeft ter beantwoording van deze vraag gegevens aangeleverd over de verhouding overhead en personele kosten ten opzichte van het volledige gedeclareerde bedrag per uur. De zorginstelling geeft aan dat het percentage overhead – als gekeken wordt naar indirect personeel ten opzichte van de totale omzet – 3,8% bedraagt. De materiële kosten, zoals ICT, huur, afschrijvingen en overige kosten, bedraagt 3,7% van de totale omzet. De totale overhead van deze instelling komt hiermee op 7,5%. Dit betreft cijfers over het jaar 2015. Het lopende jaar laat vergelijkbare ontwikkelingen zien.
De hoogte van het bedrag wat per uur naar de zorgprofessional gaat, hangt volgens deze instelling af van de werktijden. Echter, gemiddeld gezien gaat – bij een productiviteit van 62% – ruim € 41,99 per uur naar salaris, vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag, eindejaarsuitkering en sociale lasten. De organisatiekosten per uur, zoals scholing, wijkgebouw, Ipads, software, afschrijving en rente, bedragen bij dezelfde productiviteit € 6,52 per uur.
Wat is het oordeel van de verzekeraar over deze declaraties? Zijn deze gerechtvaardigd?
Op basis van de ingediende declaraties concludeert de zorgverzekeraar dat er verwarring is ontstaan over de gedeclareerde eenheden. Het lijkt erop dat de gedeclareerde eenheden zijn beschouwd als minuten en niet als vijf minuten per eenheid. Het aantal gedeclareerde uren zorg komt volgens de zorgverzekeraar overeen met het aantal uren zorg wat volgens de familie van de betrokkene is verleend. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze declaraties? Zijn deze volgens de NZa gerechtvaardigd?
De NZa stelt voor verpleging en verzorging maximum uurtarieven vast. In 2016 geldt voor verpleging een uurtarief van € 75,25 en voor persoonlijke verzorging een uurtarief van € 50,84. Deze tarieven mogen niet worden overschreden. Dat betekent dat aanbieders geen hoger uurtarief in rekening mogen brengen dan het NZa-maximumtarief. Voor zover de NZa kan beoordelen, worden de maximumtarieven niet overschreden. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
De tuinwallen op Texel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tuinwallen op Texel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze tuinwallen een belangrijke ecologische en cultuurlandschappelijke waarde hebben en al sinds 1650 bestaan, waardoor ze een stabiel element in het landschap vormen?
Ja.
Waarom zijn de tuinwallen geen onderdeel van de vergroeningsmogelijkheden binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, terwijl in andere EU-lidstaten vergelijkbare wallen wel kunnen worden opgegeven als ecologisch aandachtsgebied?
Tuinwallen zijn perceelafscheidingen met een breedte van 1 meter. Tuinwallen kunnen niet opgegeven worden als ecologisch aandachtsgebied omdat ze niet opgenomen zijn in de Europese lijst van landschapselementen die door lidstaten toegelaten kunnen worden als ecologisch aandachtsgebied. Dit betekent dat ook andere lidstaten met tuinwallen vergelijkbare wallen niet toe kunnen laten als ecologisch aandachtsgebied.
Is het waar dat EU-lidstaten jaarlijks wijzigingen in de vergroening van ecologische aandachtsgebieden kunnen melden bij de Europese Commissie? Is het waar dat de deadline hiervoor op 1 augustus 2016 is voor het jaar 2017? Waarom is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) niet bereid deze tuinwallen voor 1 augustus 2016 aan te melden als mogelijkheid tot een vergroeningselement in 2017?
Lidstaten kunnen elk jaar besluiten tot wijzigen in de invulling van de vergroening binnen de mogelijkheden van de Europese regelgeving. Deze wijzigingen moeten gemeld worden voor 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de wijziging. Omdat tuinwallen niet toegelaten zijn als landschapselement, kan ik een besluit tot toelating van tuinwallen als landschapselement niet nemen en is melding van een besluit bij de Europese Commissie niet aan de orde.
Weet u dat deze tuinwallen onbemest en onbespoten zijn, niet of laat worden gemaaid en een grote soortenrijkdom hebben? Weet u dat deze tuinwallen daarnaast een belangrijke cultuurwaarde voor Texel kennen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat deze tuinwallen om die reden geen onderdeel uitmaken van de mogelijkheden tot vergroening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inmiddels op de hoogte van het bestaan van tuinwallen en de waarde ervan voor Texel. Toegelaten landschapselementen die grenzen aan bouwland mogen ingezet worden. Zo bezien zou het logisch zijn als tuinwallen op Texel daar ook bij horen. Doordat het gaat om een zeer kleine regio en een geringe oppervlakte is het echter niet vreemd dat ze tot op heden niet zijn toegelaten.
Maken de tuinwallen onderdeel uit van de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die volgend jaar van kracht worden? Zo nee, waarom niet?
Tuinwallen komen niet voor in de voorstellen voor de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die de Europese Commissie heeft gedaan in juni 2016. Tuinwallen maakten ook geen deel uit van de vereenvoudigingsvoorstellen die ik in maart 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 234) bij de Europese Commissie heb ingediend na consultatie van het bedrijfsleven. Vanuit het bedrijfsleven is een dergelijk voorstel niet aangeleverd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om ook de tuinwallen onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen mogelijkheden om tuinwallen op korte termijn onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen omdat ze niet opgenomen zijn in het voorstel van de Commissie. Voor de wat langere termijn ben ik bereid om de mogelijkheid om tuinwallen toe te staan als vergroeningsmaatregel in te brengen in de discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
Het bericht "Top slechte verpleegtehuizen' verdient meer dan balkenendenorm" |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Top slechte verpleegtehuizen verdient meer dan balkenendenorm»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen blijkbaar vaker boven de «balkenendenorm» verdienen dan directeuren van andere verpleegtehuizen?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Vindt u het uitbetalen van dergelijke hoge salarissen bij onvoldoende functionerende verpleegtehuizen, waarvoor de bestuurder in kwestie verantwoordelijk is, gepast? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken wat de ontwikkeling van de salarissen van bestuurders van onvoldoende functionerende verpleegtehuizen de laatste jaren is geweest en de Kamer van de uitkomsten daarvan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
De salarissen van de bestuurders van de verpleeghuizen zijn reeds openbaar en te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl.
Vindt u dat raden van commissarissen en/of raden van toezicht bij het overwegen van de jaarlijkse aanpassing van het salaris van een bestuurder van een onvoldoende presterend verpleegtehuis, met dat gegeven rekening zouden moeten houden en bijvoorbeeld «een pas op de plaats» zouden dienen af te spreken zolang van verbetering geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het de desbetreffende bestuurders zou sieren als zij hun salaris versneld zouden terugbrengen naar de met de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens 2 ingevoerde nieuwe salarisnorm? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zelf een moreel appèl op de desbetreffende bestuurders te doen om hun salaris versneld terug te brengen naar het hiervoor bedoelde niveau? Zo nee, waarom niet?
Het CIBG ziet toe op de WNT. Indien er sprake is van en overtreding, zal het CIBG handhavend optreden.
Het bericht "Twee miljoen voor in opspraak geraakte oud-Achmea-bestuurder" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee miljoen voor in opspraak geraakte oud-Achmea-bestuurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een vertrekpremie van 900.000 euro voor oud-bestuurder van Achmea, de heer Van Breda Vriesman, die terugtrad in verband met een fraudezaak schandalig hoog is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verhoudt deze ontslagvergoeding zich volgens u met het feit dat oud-bestuurder Van Breda Vriesman terugtrad omdat hij verdacht wordt van fraude?
Deelt u de mening dat het vreemd is dat de oud-bestuurder Van Breda Vriesman, die al in 2014 terugtrad in verband met een fraudezaak, over 2015 een salaris van 1.1 miljoen euro ontving? Hoe is dit extreem hoge salaris te verklaren? Hoe verhoudt dit topsalaris over 2015 zich volgens u met het feit dat de heer Breda Vriesman in het jaar 2015 niet voor Achmea heeft gewerkt?
Heeft de uitbetaling van de ontslagvergoeding al plaatsgevonden of wordt de ontslagvergoeding uitgekeerd na de uitspraak van de rechter? Onder welke omstandigheden dan wel op basis van welke conclusies uit het onderzoek van de rechtbank wordt de ontslagvergoeding definitief uitbetaald? In welke situaties wordt besloten de ontslagvergoeding niet toe te kennen? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid hier navraag naar te doen bij Achmea en de Kamer hierover te informeren?
Is het salaris over 2015 van 1.1 miljoen euro voor de heer Van Breda Vriesman ook voorwaardelijk, gezien de toegekende ontslagvergoeding van 900.000 volgens Achmea voorwaardelijk is?
Met welke reden krijgt oud-bestuurder de heer Van der Eijk een vertrekpremie van 900.000 euro mee? Waarop is dat bedrag is gebaseerd?
Met welke reden heeft oud-bestuurder Van der Eijk een salaris van een half miljoen euro gekregen voor een periode waarin hij «zijn accu aan het opladen was», waarna hij besloot niet meer terug te keren? Had Van der Eijk voordat hij «zijn accu op ging laden» nog wel de intentie om terug te keren?
Indien u de salarissen en ontslagvergoedingen te verantwoorden vindt, hoe gaat u dit dan uitleggen aan alle mensen in Nederland, aangezien deze bedragen gedeeltelijk met publiek geld betaald worden?
Het Kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders en bestuurders van zorgverzekeraars.
Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT), de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp en de eerder genoemde regeling voor zorgverzekeraars. Binnen de grenzen die de wet stelt is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga er vanuit dat er daarbij niet enkel naar de letter van de wet wordt gekeken, maar een maatschappelijke afweging wordt gemaakt die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk, mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Het bericht dat de top van de slecht presterende verpleeghuizen meer verdienen dan de norm |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm»1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat bij zeven van de elf bestuurders van de zorginstellingen op de zwarte lijst de salarissen hoger waren dan de Balkenendenorm?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Wat vindt u ervan dat instellingen aanvoeren, dat die hoge inkomens nodig zijn om de beste bestuurders aan te trekken? Deelt u de mening dat dit een lachertje is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de «grootste graaier», de heer De Glint (bestuurder van WoonZorgcentra Haaglanden), zich heeft bewezen als de beste bestuurder voor deze instelling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het geld, dat aan deze exorbitante salarissen is uitgegeven, ingezet had moeten worden voor meer aan handen aan het bed? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van onacceptabele beloningen is het kernpunt van de WNT. Daarom is deze wet ingevoerd.
Welke actie gaat u ondernemen? Bent u nu eindelijk bereid om deze bestuurders de wacht aan te zeggen?
Het CIBG ziet toe op de WNT. Indien er sprake is van en overtreding, zal het CIBG handhavend optreden.
Marteling in Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkey: Independent monitors must be allowed to access detainees amid torture allegations»?1
Ja
Deelt u de zorgen van Amnesty International dat gevangenen in Turkije worden gemarteld en anderszins worden mishandeld?
Het kabinetsstandpunt zoals verwoord in mijn Kamerbrief van 21 juli 2016 betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede het verslag van een schriftelijk overleg van 23 juli 2016 betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije» geldt als het kader waarbinnen het kabinet de ontwikkelingen in Turkije waarneemt en duidt.
Het kabinet vindt het van het grootste belang dat de Turkse autoriteiten diegenen die beschuldigd worden van betrokkenheid bij de coup behandelen binnen de kaders van rechtsstatelijkheid en transparantie. De zorgen om de situatie van gevangenen in Turkije zoals gemeld door betrokken organisaties acht zij dan ook reëel. Ik heb dit onder andere besproken met de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die 3 en 4 augustus een bezoek bracht aan Ankara. Daar heeft hij de breedgedeelde zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten in de reactie op de couppoging namens de 47 lidstaten van de Raad van Europa indringend overgebracht.
Voorts heeft het kabinet in Raad van Europa-verband een oproep gedaan aan het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) om een bezoek te brengen aan Turkije. Het kabinet wijst erop dat het CPT onafhankelijk besluit over haar activiteiten en geen uitspraken doet over welke landen ze zal bezoeken. Het CPT heeft ons laten weten de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen.
Nederland heeft er in contacten met Turkije eveneens op aangedrongen een bezoek van het CPT positief te ontvangen. Dit signaal zal ik ook met collega’s bespreken wanneer het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 september bijeenkomt. Over de uitkomsten van deze bijeenkomst zal ik u informeren.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) zo snel mogelijk naar Turkije moet gaan om de gevangenisomstandigheden te monitoren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in EU-verband steun te verwerven voor een bezoek van het CPT aan Turkije en er bij Turkije op aan te dringen dat toegang wordt verleend? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht "Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Top slechte verpleeghuizen verdient meer dan de norm»?1
Ja.
Kijkende naar de topsalarissen van de directeuren van de (volgens de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ)) slecht presterende verpleeghuizen, zoals genoemd in de tabel bij het artikel, wat is dan uw eerste reactie? Deelt u de mening dat deze salarissen buiten alle proporties zijn?
Het Kabinet heeft de Wet Normering Topinkomens tot stand gebracht, waarin is vastgelegd wat de maximale beloning kan zijn en wat de overgangstermijnen zijn van aanpassing van beloningen aan de norm van de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan de interne toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning voor de betrokken bestuurder(s) is. Ik ben van mening dat de raden van toezicht bij het bepalen van een passende beloning een zorgvuldige afweging dienen te maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van de zorginstelling en de maatschappelijke opdracht waarbinnen die zorginstelling werkt.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat juist directeuren van ondermaatse verpleeghuizen vaker boven de balkenendenorm verdienen dan directeuren van doorsnee verpleeghuizen? Kunt u dit verschil in salaris verklaren? Vindt u deze verschillen te verantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen deze topsalarissen uitgelegd worden aan het personeel en de (familieleden van de) bewoners van de verpleeghuizen die het slechtst werden beoordeeld door de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de mening van uw voorganger dat de inkomensontwikkeling van de bestuurders in de pas moet blijven met die van de overige werkenden in dezelfde sector? Bent u van mening dat dat hier het geval is?2
Om ervoor te zorgen dat de inkomensontwikkeling in de pas loopt met die van de overige werkenden zijn in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp verschillende klassen voor beloningsmaxima vastgesteld. Dat sommige bestuurders nu nog een bezoldiging ontvangen boven die maxima is het gevolg van het overgangsrecht. Bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum worden gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Als het argument wordt gebruikt dat het hoge salaris nodig is om de beste directeuren aan te kunnen trekken, hoe kan het dan dat juist de directeuren met de hoogste salarissen (soms al vele jaren) de baas zijn van de slechtst scorende verpleeghuizen? Deelt u de mening dat dit argument om een topsalaris goed te praten nu voor eens en altijd ontkracht is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de WNT streeft het Kabinet naar maatschappelijk acceptabele inkomens voor topfunctionarissen. Ook ziet het Kabinet via het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg waaronder die van de verpleeghuizen. Ik ben van oordeel dat dit de juiste kaders biedt voor bestuurders van zorginstellingen om een zo hoog mogelijke kwaliteit in combinatie met maatschappelijk acceptabele inkomens na te streven.
Bent u het eens met zorgeconoom Wim Groot dat bestuurders wel wat vaker kritisch naar zichzelf mogen kijken? Zo ja, waarom gebeurt dit nog zo weinig en hoe gaat u bevorderen dat dit vaker gebeurt? Zo nee, waarom bent u het niet met de heer Groot eens?
Ja, ik vind het belangrijk dat zelfreflectie een competentie is van bestuurders in de zorg. De Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD) heeft een accreditatieinstrument ontwikkeld. De Minister en ik hebben aangegeven dit instrument cruciaal te vinden bij de verdere professionalisering van het bestuur en intern toezicht in de zorg. Het instrument zal ook een plek krijgen in de nieuwe Zorgbrede Governancecode van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Ik roep raden van toezicht dan ook op om hun bestuurders te laten accrediteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat nu eindelijk eens het besef doordringt bij bestuurders dat zij werken met publiek geld, waarmee bepaalde verantwoordelijkheden wat betreft de kwaliteit van zorg en beloningen gepaard gaan? Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Het niet melden van een medische misser |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het RTL Nieuws van donderdag 21 juli 2016 rondom het opnieuw verzwijgen van medische missers in het Jeroen Bosch Ziekenhuis?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Wat is uw reactie over het wederom niet in eerste instantie zelf actief melden?
Het Jeroen Bosch Ziekenhuis is direct na het overlijden een onderzoek gestart om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit. Na het afronden van het interne onderzoek heeft het ziekenhuis de zaak gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Inmiddels heeft het ziekenhuis haar procedure aangepast en in lijn gebracht met het uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de beleidsregels bestuurlijke boete waardoor ze bij een verdenking van een calamiteit direct meldt bij de IGZ, alvorens dit eerst nader te onderzoeken.
Vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voldoende in staat is om dergelijke onderzoeken te toetsen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wkkgz verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Een verplichte melding (waaronder een calamiteit) omvat een omschrijving van de acties die door of namens de betrokken zorgaanbieders zijn ondernomen en worden ondernomen om de melding te onderzoeken. De IGZ ziet hier op toe. Het is voor de IGZ van belang dat een instelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg en adequate verbetermaatregelen neemt. De IGZ beoordeelt de melding en vraagt het ziekenhuis zelf calamiteiten te onderzoeken, tenzij de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geven dat de IGZ zelf onderzoek doet.
De IGZ beoordeelt achteraf aan de hand van door de Wereldgezondheidsorganisatie geformuleerde criteria of het onderzoek door de instelling grondig en geloofwaardig is uitgevoerd. Hierbij kijkt ze ook naar de samenstelling van de onderzoekscommissie. De zorgaanbieder kan via de wetenschappelijke verenigingen externe expertise inschakelen ter ondersteuning van het calamiteitenonderzoek. Wanneer bepaalde expertise ontbreekt bij het uitvoeren van het onderzoek kan de IGZ de instelling daar op wijzen en adviseren om die expertise extern te betrekken bij het onderzoek.
Het verplichten van externe expertise in de vorm van een landelijke taskforce acht ik niet noodzakelijk, zie ook het antwoord op vraag 5.
Overigens is bij het onderzoek naar deze casus mede op aandringen van de inspectie externe expertise ingeroepen door het ziekenhuis. Het ziekenhuis constateert echter nu dat er experts zijn die niet bij het onderzoek betrokken waren, die tot andere conclusies komen en heeft hen uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de hoogleraren Bruinse en Visser dat wanneer een baby overlijdt door een medische misser de IGZ bij het onderzoek zou moeten worden ondersteund door extra externe expertise van gynaecologen en verloskundigen in bijvoorbeeld de bepleite vorm van een landelijke taskforce? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de huidige onderzoeken naar babysterfte uitgebreid genoeg en wordt hierbij gekeken naar alle aspecten rond het verloop van de zwangerschap tot aan het trieste moment van het overlijden van de baby?
Er wordt op verschillende manieren onderzoek gedaan specifiek naar babysterfte met het doel om dit steeds verder te beperken. Indien er sprake is van een calamiteit richt het calamiteitenonderzoek, waarover gerapporteerd wordt aan de IGZ, zich op de basisoorzaken van dat overlijden en het formuleren van verbetermaatregelen.
Daarnaast nemen alle ziekenhuizen deel aan de perinatale audit. Via deze landelijke perinatale audit worden momenteel de meeste gevallen van perinatale sterfte systematisch door betrokken zorgverleners onderzocht op mogelijke substandard factoren in de zorg. De achterliggende vermijdbare of verwijtbare factoren die een rol konden spelen bij de sterfte worden benoemd zodat de zorg kan worden verbeterd.
Tevens organiseren veel ziekenhuizen extra audits van andere perinatale sterfgevallen zoals bij onverklaarde doodgeboortes, ernstige groeivertraging of onverwacht ernstige complicaties.
Tot slot zijn er verschillende wetenschappelijke onderzoeken die bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over babysterfte en het voorkomen daarvan. Naar mijn idee is er dan ook sprake van een voldoende dekkend geheel van onderzoek naar perinatale sterfte in Nederland.
Wat is uw oordeel over het gevoel van machteloosheid die ouders voelen wanneer het ziekenhuis zelf het onderzoek mag doen naar het overlijden? Wat zou hieraan kunnen worden gedaan?
Het verlies van een kind is een vreselijke ervaring en ik begrijp dat dit kan afdoen aan het vertrouwen in een betrokken zorginstelling. Toch vind ik het van belang dat zorginstellingen zelf onderzoek doen naar calamiteiten, juist omdat het ziekenhuis en de professionals zo van fouten kunnen leren. Dat draagt bij aan het voorkomen van herhaling.
De zorginstelling moet in dat onderzoek de ouders van een overleden kind betrekken. De IGZ toetst de kwaliteit van het onderzoek en ziet toe op die betrokkenheid van de ouders in het onderzoek en op de samenstelling van de onderzoekscommissie. Indien nodig, stelt IGZ aanvullende vragen of doet zij in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoek. Ook ziet de IGZ toe op de verbetermaatregelen die uit het onderzoek komen.
Ziet u hierin een nadrukkelijkere rol voor de IGZ om de betrokken ouders hierin te begeleiden en als vraagbaak te kunnen fungeren? Zo ja, wanneer gaat de IGZ deze rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ staat bij veel calamiteitenonderzoeken in contact met de patiënt of nabestaanden en vervult dan de rol van vraagbaak waar u op doelt. De IGZ legt dan uit waarom het onderzoek verloopt zoals het verloopt en informeert de ouders over stappen die zij zelf, in aanvulling op dit onderzoek, kunnen zetten.
Overigens is het zo dat patiënten (en ouders) te allen tijde met het Landelijk Meldpunt Zorg contact op kunnen nemen wanneer ze ontevreden zijn over de geleverde zorg. Het Landelijk Meldpunt Zorg geeft dan advies passend bij de situatie.
Bent u van mening dat de IGZ te allen tijde naast de ouders moet gaan staan?
Het verlies van een kind is een intens tragische gebeurtenis. Calamiteitenonderzoek kan helderheid verschaffen die de ouders kan helpen om te beginnen met rouwverwerking, maar kan het verdriet van de ouders nooit wegnemen. De IGZ dient het algemeen belang en zet bij het uitvoeren van haar toezichthoudende taken dus het belang van alle patiënten voorop. De IGZ moet nagaan of de ouders voldoende bij het onderzoek van de zorginstelling betrokken worden, zodat zij hun informatie afdoende kunnen geven en de informatie van anderen en de resultaten van het onderzoek aan hen bekend zijn. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en toetst de kwaliteit van het onderzoek, gaat na of de verbetermaatregelen worden genomen en de ouders goed worden geïnformeerd door de zorgaanbieder.
Confiscatie van gebouwen in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ambassadors protest at Israel's confiscation of West Bank shelters»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat acht ambassadeurs van EU-landen in Israël middels een brief hebben geprotesteerd tegen de confiscatie van gebouwen van Bedoeïenen die met geld van EU-landen zijn gefinancierd? Wat is de strekking van de brief?
De brief is ondertekend door de ambassadeurs van Spanje, Italië, België, Zweden, Duitsland, Ierland, Zwitserland en Noorwegen. Zij maakten in hun brief bezwaar tegen de inbeslagname door Israël van humanitaire hulpgoederen bestemd voor een Palestijnse gemeenschap in Area C.
Betreft het hier gebouwen die (mede) met Nederlands dan wel EU-geld zijn gefinancierd?
Het betreft tijdelijke onderkomens voor Palestijnse bedoeïenen. Deze werden niet door Nederland of de EU gefinancierd, maar door de VN met financiële steun van de in het artikel genoemde landen.
Is het waar dat de Nederlandse ambassadeur ter plaatse de brief niet ondertekend heeft? Waarom is dit het geval?
De groep donoren heeft ervoor gekozen geen andere landen die actief zijn in Area C te vragen hun protest te ondersteunen door mede de brief te ondertekenen.
Bent u bereid alsnog uw steun voor de brief bij de Israëlische autoriteten kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Het Kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bilateraal en via de EU aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking.
Iedere donor die geconfronteerd wordt met dergelijke interventies maakt een afweging wat de meest effectieve manier is om te reageren. In sommige gevallen is dat stille diplomatie, in andere gevallen een meer publieke vorm van protest. Indien landen Nederland steun zouden vragen, dan zal het kabinet dat zeker overwegen, omdat het aantal gevallen van sloop van projecten een negatieve trend vertoont en het kabinet voorstander is van een gezamenlijk optreden om hier een krachtig signaal tegen af te geven.
Het pleidooi de uitleveringen aan Turkije te stoppen |
|
Harry van Bommel (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het pleidooi van advocaat Stapert om uitleveringen aan Turkije op te schorten, gelet op de actuele en zorgelijke ontwikkelingen in Turkije?1 2
Ja.
Is er volgens u nog sprake van een onafhankelijke rechterlijke macht of zelfs nog van een rechtsstaat sinds de mislukte coup in Turkije? Is, na het ontslaan en oppakken van zoveel rechters, het recht op een eerlijk proces nog altijd gegarandeerd?
Nederland vindt de huidige ontwikkelingen in Turkije zeer zorgelijk, mede omdat deze raakt aan de onafhankelijkheid van het justitiële systeem. Juist in de manier waarop wordt omgegaan met degenen die ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor deze couppoging moet de rechtsstaat zich bewijzen. Nederland heeft er daarom bij de Turkse autoriteiten herhaaldelijk en met klem op aangedrongen de regels van de rechtsstaat na te leven en zal dat blijven doen, bilateraal en in EU- en Raad van Europa-verband. In deze gesprekken zijn ook de berichten over mogelijke herinvoering van de doodstraf aan de orde gesteld. De doodstraf is niet te verenigen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in verband daarmee het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met toetreding tot de Europese Unie.
Deelt u de zorgen over de mogelijke lange duur van voorarrest in Turkije als gevolg van het uitdunnen van de rechterlijke macht alsmede over het mogelijk invoeren van de doodstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit voldoende redenen om per direct uitleveringen aan Turkije op te schorten? Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt bij een uitleveringsverzoek dan rekening gehouden met de nieuwe situatie in Turkije? Zo ja, aan welke voorwaarden zou de Turkse rechtsstaat volgens u tenminste weer moeten voldoen voordat uitlevering weer plaats zal mogen vinden?
Elk rechtshulp- en uitleveringsverzoek wordt getoetst aan de verdragen en wetgeving die erop van toepassing zijn. De artikelen 3 van het Europees Uitleveringsverdrag en 2 van het Europees Rechtshulpverdrag kunnen aan inwilliging van een verzoek in de weg staan indien dat is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed. Daarnaast vindt per geval een beoordeling plaats of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM. Het op voorhand volledig opschorten van alle uitlevering en rechtshulpverlening aan Turkije zou tot gevolg hebben dat alle verdachten of veroordeelden, dus ook inzake bijvoorbeeld mensenhandel, zeden- of geweldsdelicten, hun straf(vervolging) kunnen ontlopen. Dat acht ik onwenselijk.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in Turkije voor andere vormen van rechtshulp?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Toenemende repressie in Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitsland wil snel einde noodtoestand Turkije»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van uw Duitse collega over de onlangs ingevoerde noodtoestand? Indien neen, waarom niet?
Ik verwacht met de antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 21 juli jl., de Kamerbrief inzake de situatie in Turkije van 21 juli jl. en de aanvullende antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 23 juli jl. de gestelde vragen afdoende te hebben beantwoord.
Deelt u de opvatting dat de reactie van de regering-Erdogan in Turkije op de mislukte coup in ernstige mate buitenproportioneel is en gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens de Raad Algemene Zaken op 24 en 25 juli aanstaande, waar uitbreiding van de EU op de agenda staat, ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije voorlopig worden opgeschort? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De ‘Soldiers of Odin’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de groep «Soldiers of Odin»? Zo ja, wat weet u over de omvang, de strevingen en de achterban van de groep? Wat is uw mening over deze groep?1
Ja. Zoals ook in een gezamenlijk persbericht2 van de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeente Oldambt is aangegeven is naar aanleiding van de uitingen van de Soldiers of Odin op internet onderzoek gedaan. Soldiers of Odin is van oorsprong een extreemrechtse organisatie uit Finland. Deze organisatie profileert zich in Finland als een burgerwacht die de inwoners zou moeten beschermen tegen immigranten. Soldiers of Odin heeft inmiddels takken in verschillende Europese landen, maar is in Nederland qua omvang beperkt.
Er is sprake van banden met groepen en personen die er een extreemrechts gedachtegoed op nahouden en daar ook naar handelen.
Is deze groep alleen in het noorden van het land actief of is die ook bekend in de rest van Nederland?
Soldiers of Odin zijn vooral op internet actief. De oprichters van de Nederlandse tak komen uit de regio Brabant/Limburg. In maart 2016 dook een spandoek van de groep op bij een lokaal protest tegen de vestiging van statushouders in Oss, Noord-Brabant. Het beeld is dat de groep zich in toenemende mate op straat wil manifesteren, naar eigen zeggen om een «burgerwacht» te vormen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat geüniformeerde gangachtige bendes of groepen een straatpatroulles houden op burgers die in hun ogen zich verkeerd gedragen?
Met u ben ik van mening dat het intimideren en opjagen van mensen zoals hier door u bedoeld nimmer gerechtvaardigd kan zijn. Ik ben, net als de politie, gewoonlijk een groot voorstander van actieve burgerparticipatie bij de veiligheid op straat en in de wijken. Burgerinitiatieven, zoals buurtwachten, deelname aan burgernet en het oprichten van WhatsApp groepen door buurtbewoners, mits in overeenstemming met onze wet- en regelgeving, hebben dan ook mijn steun. Burgerinitiatieven mogen zich echter nooit tegen een groep mensen richten op grond van afkomst of geloof. Het intimideren en/of discrimineren van groepen of personen is verboden. Wanneer hier wel sprake van lijkt te zijn zal dit door de politie worden onderzocht en wordt zo mogelijk vervolging ingesteld. Ik keur dit initiatief dan ook af.
Deelt u tevens de mening dat aan deze groep(en) duidelijk moet worden maken dat het niet de bedoeling is vanuit een bepaalde visie, die overigens niet door de overheid gedeeld wordt, mensen op te jagen? Zo ja, wat gaat u in dit geval doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er onderzoek gedaan moet worden naar de verwondingen van de man die mee is genomen naar het politiebureau? Zo ja, gaat dat ook gebeuren? Zo nee, wat had de politie in Winschoten in uw ogen moeten doen toen de melding binnen kwam en het duidelijk was dat het dezelfde man betreft die later op de Facebookpagina van «Soldiers of Odin» voorkwam?
Ja, die mening deel ik. De politie heeft aangegeven dat nader onderzoek is verricht.
Wat vindt u van de opstelling van de politie dat opsporing pas na aangifte in gang wordt gezet? Wat wordt bedoeld met de opmerking «we hebben het met hem over de consequenties van het gedrag gehad»? Wordt met zijn gedrag gedoeld op het aanspreken van vrouwen? Zo ja, welk kwaad steekt daar in?
De politie gaat tot opsporing over bij een vermoeden van een strafbare feit en/of een aangifte. In het gezamenlijk persbericht is aangegeven dat de man ongepast gedrag heeft vertoond. De politie heeft hierover met de man gesproken.
Heeft u gezien dat op Facebook een zogenoemde «Soldiers of Odin» de mishandeling claimt met als motief dat betrokkene een asielzoeker uit Pekela zou zijn die vrouwen zou hebben lastiggevallen in het centrum van Winschoten? Riekt dit naar eigen richting en aanzetten tot geweld en haat, naar uw mening?
Uit de eerder aangehaalde verklaring komt naar voren dat van een mishandeling geen sprake is geweest.
Deelt u de mening dat de reactie van de politie, te weten «bewegingen die voor eigen rechter spelen juichen wij nooit toe», veel te luchtig is voor een groepering die juicht over de mishandeling van de betrokken man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie zou meer gepast zijn?
Deze zin was slechts een deel van de reactie van de politie. Er is aan de media gemeld dat de Soldiers of Odin in beeld is bij de politie en dat het een groep is die anders is dan buurtwachten en WhatsApp groepen van buurtbewoners, maar dat er vooralsnog nog geen sprake is van strafbare feiten.
Het bericht ‘Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz»?1
Via mijn brief van 15 juli 2016 (Kamerstuk 34 104, nr.134) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van het Zorginstituut Nederland, getiteld «Effecten Wlz, een kwalitatief en kwantitatief beeld van verschuivingen als gevolg van de Wlz-criteria». In lijn met deze brief is mijn reactie op het genoemde bericht dat het in het rapport gaat over de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Deelt u de mening dat verschillen van respectievelijk 13% en 5% als het gaat om de instroom van gehandicapten en ouderen in de Wet langdurige zorg (Wlz) ten opzichte van de aantallen berekend in het Zorgakkoord grote verschillen zijn? Zo nee, waarom vindt u dit geen grote verschillen?
Nee. Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 1 betreft het in het rapport de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald.
Per saldo laten de resultaten zien dat mogelijk meer mensen toegang tot de Wlz zouden kunnen krijgen, dan in een situatie waarbij strikt wordt uit gegaan van de indeling in hoge en lage zorgzwaartepakketten. Voor de ouderenzorg betekent dit een stijging van 5%, voor de gehandicaptenzorg betekent dit een stijging van 13%. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Kunt u toelichten wat precies de financiële gevolgen zijn van deze misrekening?
Er is geen sprake van een misrekening. Het Zorginstituut Nederland heeft in het rapport de maximale verschuivingen in kaart gebracht, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Is het correct dat de kosten voor de gehandicaptenzorg 1% hoger uitvallen dan in het Zorgakkoord was geraamd? Gaat u extra budget ter beschikking stellen?
Nee. Het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de gehandicaptenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De vraag over het beschikbaar stellen van extra budget is daarmee op grond van dit onderzoek niet aan de orde. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het Wlz-kader aan de hand van de feitelijke ontwikkeling van het beroep op Wlz-zorg. De eventuele inzet van extra middelen baseer ik op het advies van de NZa.
Is het correct dat de kosten voor de ouderenzorg lager uitvallen maar de instroom hoger? Kunt u dit toelichten?
Nee, het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de ouderenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. Voor de ouderenzorg gaat het volgens het onderzoek om een toename van het aantal cliënten met per saldo 5% en een afname van de kosten met per saldo 5%. De combinatie van lagere kosten en hogere instroom verklaart het onderzoek uit de verschuiving van een relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag richting de Wlz en een relatief kleine aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria.
De mate waarin de verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Waarom reageert u op het bericht met de opmerking dat het «een theoretische exercitie» is terwijl Bureau HHM (verder: HHM) zegt ook concrete aanwijzingen te hebben dat de toestroom naar de Wlz daadwerkelijk groeit?
Bureau HHM geeft aan dat het om «theoretisch berekende maximale verschuivingen in aantal verzekerden en kosten» gaat. In hoeverre deze daadwerkelijk gaan plaatsvinden is volgens HHM daarnaast voor een groot deel afhankelijk van het gedrag van verzekerden, ClZ-onderzoekers, gemeenten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Om goed zicht te houden op de daadwerkelijke verschuivingen beveelt HHM aan om de ontwikkelingen de komende jaren zorgvuldig te monitoren. Deze monitoring heb ik bij het CBS in gang gezet en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Kunt u aangeven welke concrete aanwijzingen HHM heeft met betrekking tot de groeiende toestroom naar de Wlz? Kunt u deze aanwijzingen voorzien van uw duiding? Neemt u deze aanwijzingen voldoende serieus?
Ja. In haar rapport heeft HHM aan de hand van een analyse van indicatiegegevens in beeld proberen te brengen in hoeverre de verschuivingen ook al kwantitatief zichtbaar zijn te maken. Voor alle sectoren komt in grote lijnen hetzelfde beeld naar voren. Sinds het derde kwartaal van 2013 is de instroom per kwartaal redelijk stabiel geweest en is sprake van een toename in het vierde kwartaal van 2014. De experts die HHM heeft geraadpleegd zien in die toename het gedrag van «zoeken naar zekerheid»: voordat de hervorming langdurige zorg (HLZ) plaatsvond hebben diverse verzekerden nog een zzp-indicatie aangevraagd zodat ze weten waar ze aan toe zijn. In het eerste kwartaal van 2015 is het aantal Wlz-indicaties fors gedaald, maar vanaf het tweede kwartaal nemen de aantallen weer toe, met name in de ouderensector. De aanwijzingen voor een groeiende toestroom neem ik uitermate serieus. De ontwikkelingen van het beroep op de Wlz en de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz volg ik nauwgezet. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Heeft u deze aanwijzingen voor de groeiende toestroom naar de Wlz op andere wijze eerder ook gehad? Zo ja, wanneer kreeg u deze aanwijzingen, van wie en wat heeft u met die aanwijzingen gedaan?
Ja. Via verschillende kanalen ontvang ik sinds de invoering van de Wlz op 1 januari 2015 periodiek informatie over de feitelijke ontwikkeling van de Wlz (dus los van de theoretische exercitie van HHM). Het gaat dan onder meer over de feitelijke ontwikkeling van het aantal Wlz-indicaties volgens het CIZ en de feitelijke ontwikkeling van het zorggebruik in de Wlz op basis van de monitor langdurige zorg van het CBS. De NZa adviseert mij, mede op basis van deze feitelijke ontwikkelingen, over de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz. Op grond van de adviezen van de NZa heb ik zowel in 20152 als in 20163 het Wlz-kader verhoogd om tegemoet te komen aan de toenemende instroom. Overigens stonden deze verhogingen los van het HHM-rapport. Het rapport van HHM geeft namelijk geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. HHM merkt in haar rapport op dat bij de maximale verschuivingen de kosten in de ouderensector 5% lager uitvallen en de kosten voor de gehandicaptensector 1%. Omdat de ouderensector groter is dan de gehandicaptensector is er voor de Wlz als geheel geen sprake van hogere kosten.
U geeft aan dat het een theoretische exercitie betreft en dat «de mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, afhankelijk is van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten, met name de mate waarin gemeenten mensen met een complexere zorgvraag verwijzen naar het CIZ», maar gaat het hier dan niet ook om de vraag of mensen wel de juiste zorg krijgen?
Inderdaad. Cliënten moeten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Met de introductie van de Wlz is ervoor gekozen om andere toegangscriteria te hanteren dan voorheen in de AWBZ. Een cliënt dient blijvend te zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, om toegang te krijgen tot de Wlz. Het kan enerzijds zijn dat iemand met een grote, blijvende zorgvraag niet in de Wlz komt, omdat hij of zij er voor kiest met veel mantelzorg thuis te blijven. Of er kan sprake zijn van een tijdelijke zorgvraag. Er zijn anderzijds ook cliënten met een laag ZZP die wel in aanmerking komen voor de Wlz. Het niet meewegen van de sociale context ligt hieraan vaak ten grondslag. Ook bij mensen die voorheen een extramurale indicatie kregen, kan sprake zijn van een noodzaak tot 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Een aantal van de mensen die voorheen een extramurale indicatie kreeg, zou daarom nu in aanmerking kunnen komen voor zorg uit de Wlz. Dit is door mij voorzien, aangezien deze groep mensen grotendeels onder de Wlz-indiceerbaren valt. Daarnaast is van belang dat door mij het meldpunt Juiste Loket is ingesteld, dat maandelijks aan de Implementatietafel HLZ rapporteert. Aan de hand van casuïstiek wordt dan naar oplossingen gezocht.
Overigens betekent een en ander niet dat door het toepassen van de Wlz-criteria, groepen mensen ontstaan die geen zorg ontvangen. Mensen met een zorgbehoefte die niet aan de Wlz criteria voldoen, ontvangen zorg uit de andere zorgdomeinen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het kunnen inroepen van hulp in relatie tot het krijgen van een Wlz-indicatie?
Cliënten hebben recht op ondersteuning in de procedure van de indicatiestelling voor de Wlz. Dat geldt ook bij een aanvraagt voor Wlz-zorg voor minderjarige kinderen. De gemeente moet ervoor zorgen dat een onafhankelijke cliëntondersteuner beschikbaar is. Het CIZ wijst de aanvragers voor Wlz-zorg op dit recht.
U geeft aan dat de ontwikkelingen gemonitord worden en bij de evaluatie worden betrokken, maar bent u dan wel op tijd met het nemen van eventuele stappen, zeker nu HHM ook aangeeft dat een groter aantal cliënten wel degelijk impact kan hebben op individuele zorgaanbieders? Zal een grotere toestroom in de Wlz van gehandicapten en ouderen niet leiden tot verschraling van de zorg omdat het budget niet meegroeit?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven monitor ik de ontwikkeling van de Wlz nauwgezet. Hierdoor ben ik staat om tijdig stappen te ondernemen bij een ontoereikend Wlz-kader. De NZa adviseert mij hierover. Overigens geeft het rapport van HHM geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. Het rapport laat namelijk zien dat de kosten voor de Wlz per saldo niet hoger uitvallen. Tegenover het relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag die voldoen aan de Wlz-criteria staat namelijk ook een (kleiner) aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria. Per saldo vallen de kosten voor de Wlz niet hoger uit en is de vraag omtrent verschraling van de zorg in relatie tot het niet meegroeien van het budget dus niet aan de orde.
Waarom stuurt het Zorginstituut u pas op 9 maart 2016 het rapport van HHM terwijl dat rapport al uit oktober 2015 stamt?2
Eind 2014 heb ik het Zorginstituut Nederland onder andere gevraagd om in beeld te brengen welke maximale verschuivingen tussen domeinen zullen optreden, te monitoren in hoeverre die zich nu al in de praktijk voordoen en inzicht te verschaffen in de financiële consequenties daarvan.
In de conclusie van het rapport over het afwegingskader Wlz heeft het Zorginstituut aangegeven dat voor bovenstaande vraag meer tijd nodig was en heeft daarbij geen termijn genoemd. Dit advies is u met de nazending op de voortgangsrapportage Wlz op 3 september 2015 toegezonden.5 Op 14 december heb ik u geïnformeerd over mijn beleidsreactie op het afwegingskader, daarin heb ik ook aangegeven dat het Zorginstituut verwachtte mij nog in december 2015 de conclusies te kunnen toesturen.6 Dat is uiteindelijk 9 maart geworden. Het Zorginstituut geeft daarbij aan dat het tijd heeft genomen om het advies zorgvuldig af te ronden.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van het bestaan van dit rapport van HHM?
Zoals te doen gebruikelijk in dit soort adviesaanvragen is er overleg geweest tussen het Zorginstituut Nederland en mijn ministerie over de planning en inhoud van het onderzoek. Hierbij komen ook de voorlopige conclusies aan de orde. Het Zorginstituut Nederland heeft mijn ambtenaren daarvan ook schriftelijk op de hoogte gesteld. In de gesprekken over de adviesaanvraag is onder andere aan de orde geweest dat het onderzoek van HHM een theoretische verkenning is en niet ingaat op de mate waarin verschuivingen zich in de praktijk voordoen, terwijl dit laatste wel onderdeel was van mijn vraag aan het Zorginstituut Nederland. Dit heeft er mede toe geleid dat meer tijd nodig was om het onderzoek af te ronden. Over dat laatste bent u op 3 september en 14 december 2015 geïnformeerd.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van de conclusies die in dit rapport worden getrokken?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom krijgt de Kamer vervolgens pas op 15 juli 2016, wederom ruim vier maanden later, het rapport van HHM toegezonden? Waarom heeft dit allemaal zo lang geduurd?
Bedoeling was het rapport aan te bieden voorzien van een beleidsreactie. Er is geen specifieke reden waarom dat langer heeft geduurd dan gebruikelijk. Het rapport was overigens al openbaar geworden door publicatie op de website van het Zorginstituut in maart 2016.
Is het rapport van HHM wellicht zo lang blijven liggen in verband met de 500 miljoen euro bezuinigingsopdracht op de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het rapport van HHM staat hier los van. Zoals u in de aanbiedingsbrief van het Zorginstituut kunt lezen, komt in de sfeer van kosten een beeld naar voren dat goed strookt met het Zorgakkoord. Het rapport van HHM laat zien dat de financiële effecten van de (maximale) verschuivingen ten opzichte van het Zorgakkoord gering zijn en dat de kosten voor de Wlz niet hoger zullen uitvallen als de maximale verschuiving zich daadwerkelijk voordoet. Vanuit het rapport van HHM komt dus geen budgettair knelpunt voor de Wlz naar voren.
Het schrappen van de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 heb ik u 13 juni 2016 gemeld bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2017. Zorgaanbieders hebben hierdoor meer ruimte gekregen om kwalitatief goede zorg te leveren waarmee kwetsbare cliënten beter in staat worden gesteld om het leven te leiden zoals zij dat willen.
Het mogelijke faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ATC Thuiszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het (mogelijke) faillissement van thuiszorgorganisatie Solace?1
De problemen bij thuiszorgorganisatie Solace ATC zijn voor alle betrokkenen een vervelende situatie. Nu het faillissement is uitgesproken door de rechtbank vind ik het belangrijk dat zo snel als mogelijk een oplossing wordt gerealiseerd voor de gevolgen van dit faillissement. De curator heeft mij inmiddels geïnformeerd dat hij overeenstemming heeft bereikt met de betrokken gemeenten. Op basis van de criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener, is Tzorg door de curator beoordeeld als de aanbieder met het beste aanbod om de dienstverlening van Solace ATC aan cliënten te continueren en de hulpverleners in dienst te nemen. Alle betrokken gemeenten hebben inmiddels laten weten mee te willen werken aan deze overname van de dienstverlening.
Ik spreek mijn waardering uit voor de curator, de medewerkers, de gemeenten en Tzorg die op deze korte termijn tot deze oplossing zijn gekomen.
Hoe kan het dat Solace grote schulden heeft bij de belastingdienst en bij pensioenfondsen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het behoort tot de wettelijke opdracht2 van de curator om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Onderzoek naar het ontstaan van de schuldenpositie van de onderneming maakt onderdeel uit van dit onderzoek3 door de curator. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar het faillissementsverslag dat de curator, nadat hij zijn onderzoek heeft afgerond, zal publiceren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «In 2015 zijn de 14 gemeenten waar wij zorg aan leveren fors gaan bezuinigen. Alle cliënten kregen vanaf toen nog maar twee uur thuishulp per week, terwijl dat eerst vaak 6 of 7 uur was. Daardoor daalde onze omzet in een jaar met 50 procent, maar we hielden grotendeels dezelfde lasten»?2
De curator onderzoekt de oorzaken van het faillissement van Solace ATC. Het is niet aan mij om hierop vooruit te lopen.
Het doel van de Wmo 2015 is dat mensen ondersteuning aangeboden krijgen die passend is; ondersteuning die aansluit op de vastgestelde behoefte en hun persoonlijke omstandigheden. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 voorziet in belangrijke wettelijke waarborgen voor het uitvoeren van een individueel onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij dit onderzoek uitvoeren in goede samenspraak met de mensen om wie het gaat en dat zij samen met betrokkenen komen tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene zodat hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.6 Het uitgangspunt van maatwerk op basis van de persoonlijke situatie van mensen vormt de kern van de Wmo 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «Het systeem klopt niet. Gemeenten moeten realistischer indiceren; je kunt niet alle cliënten over een kam scheren en ze allemaal maar twee uur hulp geven. Zware cliënten zijn zo de dupe»?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze 14 gemeenten in strijd met de Wmo 2015 hebben gehandeld door mensen zo rigoureus hun uren zorg af te pakken? Was in deze gemeenten sprake van maatwerk? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Thuiszorgorganisatie Solace ATC leverde ondersteuning aan cliënten in negen gemeenten. Er is contact opgenomen met deze negen gemeenten over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de Wmo 2015. De gemeenten zijn bekend met de wettelijke kaders van de Wmo 2015 en de actuele jurisprudentie als de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016. Desgevraagd hebben de betrokken gemeenten mij aangegeven waar nodig het beleid aan te zullen passen om te voldoen aan het uitgangspunt van maatwerk.
Hoeveel thuiszorgorganisaties staan net zoals Solace op het punt om failliet te gaan gezien het feit dat gemeenten zich nog steeds aan het beraden zijn op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, hoeveel thuiszorgorganisaties wilt u nog failliet laten gaan doordat uw beleid in de praktijk niet deugt?
Het is mij niet bekend hoeveel thuiszorgorganisaties op het punt staan failliet te gaan. Ik kan u daarom geen overzicht toesturen. In antwoord op vraag twee is door mij toegelicht dat de curator onderzoek doet naar de oorzaken van het faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ACT. Of en in welke mate de gewijzigde marktomstandigheden hebben bijgedragen aan het faillissement van deze onderneming zal moeten blijken uit het te verrichten onderzoek.
Is u bekend of er eerder gekeken is naar oplossingen voor de financiële problemen van Solace zodat een faillissement voorkomen had kunnen worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend of eerder onderzoek is verricht naar de financiële problemen van Solace ATC. Het is aan de curator om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van het faillissement.
Waarom heeft Solace niet meer tijd gekregen om met gemeenten een oplossing te kunnen bedenken? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat niet alle thuiszorgmedewerkers akkoord waren om het vakantiegeld in termijnen uit te betalen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over informatie over de afspraken die zijn gemaakt met individuele medewerkers over betalingen. De curator verricht een onderzoek naar de handelingen die zijn verricht voorafgaand aan het faillissement. De curator onderzoekt onder meer of bestuurders, andere betrokkenen en rechtspersonen als aandeelhouders en kredietverstrekkers hebben gehandeld in ernstig verwijtbare zin. Hieronder valt ook het handelen in strijd met de cao.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de cao? Zijn hier geen andere oplossingen te vinden zodat thuiszorgmedewerkers op een fatsoenlijke manier worden uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in de afgelopen weken veel cliënten van Solace zijn overgeschreven naar een andere thuiszorgorganisatie te weten BiOns?
Het mogelijk overschrijven van cliënten van Solace ATC naar BiOns maakt onderdeel uit van het onderzoek dat de curator verricht naar de oorzaken van het faillissement.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers hierdoor in een failliete bv. zijn achtergelaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Indien er sprake is van een overschrijving van cliënten, is dit gebeurd met hun toestemming en waarom is niet gekeken naar het behouden van koppels van thuiszorgmedewerkers en hun cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers weer opnieuw moeten solliciteren en daardoor te maken krijgen met loondump? Wat gaat u hiertegen doen?
De medewerkers van Solace ATC worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. De geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de cao vvt. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is Tzorg door de curator gekozen als de beste overnamekandidaat op basis van de drie criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie BiOns in handen is van directeur T. Zwienenberg? Kunt u haar betrokkenheid met BiOns toelichten?1)
De curator onderzoekt alle voor het faillissement van Solace ATC relevante afspraken, gebeurtenissen en ontwikkelingen en de rol daarin van betrokkenen.
Is het waar dat directeur T. Zwienenberg haar werkzaamheden gaat voortzetten/voortzet bij BiOns, zodra het faillissement van Solace is afgerond? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 15.
Indien er sprake is van wanbeleid en/of belangenverstrengeling tussen Solace en BiOns, welke maatregelen gaat u dan treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gevoerde beleid van de directie van Solace ATC maakt onderdeel uit van het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van deze onderneming. Vermoedens van ernstig verwijtbaar handelen, meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig acht, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en of toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Welke rol hebben de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht gehad in de financiële problemen en het faillissement van Solace?
De curator betrekt bij zijn onderzoek alle bij Solace ATC betrokken functionarissen.
Gaat u een onderzoek starten of Solace bestuurlijk en juridisch juist gehandeld heeft in de periode voor faillissement? Zo neen, waarom niet?
Nee. De verantwoordelijkheid hiertoe is wettelijk belegd bij de curator.8
Is het mogelijk de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht persoonlijk aansprakelijk te stellen voor het faillissement vanwege het gevoerde (wan)beleid en (gebrekkig) toezicht? Kunt u dit toelichten?
De curator onderzoekt het handelen van de betrokken functionarissen bij Solace ATC. Vermoedens van wanbestuur meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig achten, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan bij de bevoegde instanties. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Bent u bereid alles op alles te zetten zodat cliënten hun zorg en hun vertrouwde thuiszorgmedewerker behouden en dat thuiszorgmedewerkers hun arbeidsvoorwaarden gegarandeerd krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De evacuatie van Nederlanders uit Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat honderd Nederlanders bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Soedan staan geregistreerd vanwege tijdelijk of permanent verblijf in Zuid-Soedan?
Klopt het dat woensdag 13 juli jl. elf Nederlanders zijn geëvacueerd uit Zuid-Soedan?
Kunt u toelichten wat de situatie is van de overige 89 Nederlanders die nog in Zuid-Soedan verblijven? Hoeveel van hen hebben aangegeven Zuid-Soedan te willen verlaten?
Op welke wijze wordt de nu nog in Zuid-Soedan aanwezige Nederlanders gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid het land te ontvluchten?
Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Zuid-Soedan om het land te ontvluchten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen en organisaties wordt samengewerkt om Nederlanders in Zuid-Soedan in staat te stellen het land te ontvluchten?
Het nieuwe Europese steunpakket aan boeren |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwe steunpakket van € 500 miljoen van de Europese Commissie voor boeren?1
Ja.
Op welke wijze zal het budget voor Nederland ingezet gaan worden? Welke partijen worden betrokken in het overleg hierover?
Van de beschikbare € 500 miljoen is € 150 miljoen bestemd voor financiële ondersteuning van EU-melkproducenten die hun melkproductie verminderen. De overige € 350 miljoen wordt aan de lidstaten beschikbaar gesteld in de vorm van nationale enveloppes.
Nederland ontvangt hiervan bijna € 23 miljoen. De maatregelen moeten zijn gericht op het stimuleren van de economische duurzaamheid en structuurverbetering van de veehouderijbedrijven en marktstabilisatie. Daarbij moeten ze bijdragen aan verdergaande productievermindering dan de EU-maatregel voor melkproductievermindering, kleinschalige landbouw, extensieve productiemethoden, milieu en klimaatvriendelijke productiemethoden, samenwerkingsprojecten, kwaliteitsprogramma’s of projecten gericht op kwaliteitspromotie en toegevoegde waarde, opleiding in financiële instrumenten of risicobeheer.
Ik ben in overleg met de melkvee- en varkenshouderijsectoren over de inzet van de middelen van de nationale envelop. Zodra ik het maatregelenpakket heb vastgesteld, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Zal het geld worden ingezet om boeren te steunen die hun bedrijfsvoering willen verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wordt hierbij gekeken naar de mogelijkheid om stalsystemen te stimuleren die de uitstoot van fijnstof verminderen? Zo ja, op welke wijze zal dit gestimuleerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat, door steun aan met name varkensboeren, bedrijven die wilden stoppen dat nu uitstellen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 23 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 180), zal ik de Europese middelen van de nationale envelop voor een deel besteden aan de uitwerking van het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Mijn inzet is deze middelen beschikbaar te stellen voor het stimuleren van innovatie in duurzaamheid, voor de ontwikkeling van nieuwe onderscheidende marktconcepten en andere maatregelen die leiden tot een versterking van de ketensamenwerking in de varkenshouderij. Ik ben hierover in overleg met de varkenssector. Deze maatregelen zullen niet leiden tot het uitstellen van beslissingen van individuele varkenshouders tot beëindiging van hun bedrijf omdat hier veelal acute financieel-economische redenen aan ten grondslag liggen.
Op welke wijze kan deze steun ertoe bijdragen dat er minder varkens worden gehouden in overbelaste gebieden in Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel? Bent u voornemens deze steun hiervoor in te zetten?
Nee. Een belangrijk onderdeel van het Actieplan vitalisering varkenshouderij is de herstructurering en revitalisering van de varkenshouderij in Nederland door het verantwoord laten stoppen van varkensbedrijven zonder toekomstperspectief, het saneren van niet-duurzame bedrijfslocaties en het versterken van het perspectief van de toekomstgerichte bedrijven. Uitvoering van de herstructurering zal plaatsvinden door het Ontwikkelingsbedrijf varkenshouderij, dat wordt opgericht en gefinancierd door de Rabobank. Onderdeel van de aanpak is het opstellen van zogenoemde Varkenskaarten door de producentenorganisatie en de provincies, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over het aantal productielocaties en het aantal varkens. De verwachting van het bedrijfsleven is dat met name in de varkensrijke gebieden het aantal varkens zal dalen door het grote aantal bedrijven dat de productie zal beëindigen. Financiering van de herstructurering zal overwegend plaatsvinden met middelen van het bedrijfsleven.
Is bekend welke landen gebruik maken van de mogelijkheid het bedrag zelf te verdubbelen2? Is bekend waarvoor zij dit geld willen gebruiken? Hoe wordt voorkomen dat hiermee staatssteun zorgt voor oneerlijke concurrentie binnen de Europese Unie? Wat is uw standpunt hierover?
Van Frankrijk is bekend dat het de nationale envelop gaat verdubbelen ten behoeve van vrijwillige productiebeperking. Van andere lidstaten is nog niet bekend of zij nationale middelen in gaan zetten. De lidstaten hebben tot 30 november a.s. de tijd om hun plannen bij de Europese Commissie in te dienen. Hierbij zullen zij dan ook aangeven of ze extra nationale middelen gaan inzetten. Doordat deze plannen binnen de mogelijkheden van de verordening moeten passen, waarin ook als voorwaarde is opgenomen dat de maatregelen niet marktverstorend werken, wordt voorkomen dat dit tot oneerlijke concurrentie leidt. Bij het instemmen met dit pakket is door Nederland het belang van het gelijke speelveld benadrukt.
Verwijst Eurocommissaris Hogan in zijn uitspraak «Complementary aid needs to be conditional & paid only in return for specific commitments ... such as freezing or reducing production»3 naar de extra steun die landen zelf bovenop de steun vanuit de EU kunnen geven, of naar zowel het steunpakket van de EU als de mogelijke extra steun van landen aan hun boeren?
Eurocommissaris Hogan verwijst zowel naar het EU-steunpakket als de mogelijke nationale top-up op dit steunpakket.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de fusie tussen Achterhoekse ziekenhuizen accordeert |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en wacht het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) af. Zij moet de voorgenomen fusie nu beoordelen op grond van de Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor de zorg en het zorgaanbod van beide ziekenhuizen?
De ziekenhuizen hebben in hun aanvraagformulier voor de zorgspecifieke fusietoets die door de NZa is verricht, kenbaar gemaakt dat zij door de samenwerking hoogwaardige ziekenhuiszorg in de Achterhoek willen waarborgen en verder willen verbeteren. In dit formulier stellen partijen het uitgangspunt te hanteren dat de continuïteit van volwaardige algemene ziekenhuiszorg op beide locaties zonder organisatorische reorganisatie van de zorgprocessen is gewaarborgd. Ook hebben zij aangegeven de bestaande verbanden met grotere ziekenhuizen buiten de regio op het gebied van complexe zorg in tact te willen houden. Bovendien geven de ziekenhuizen aan dat de fusieplannen met de vakbonden zijn besproken.2
Met de zorgspecifieke fusietoets heeft de NZa getoetst op de continuïteit van cruciale zorg en de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden. De ACM toetst op grond van de Mededingingswet of er na de fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen. Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de fusie en wat de gevolgen zijn, zowel voor het personeel, de lokale bevolking als voor andere partijen zoals de betrokken gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor het personeel van beide ziekenhuizen? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen zijn van deze fusie voor de patiënten van beide ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de precieze reden voor deze ziekenhuizen om te fuseren?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag voor de fusie bij de NZa aangegeven te willen fuseren vanwege kwaliteitseisen en volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap, gezamenlijke innovatiekracht en gezamenlijke inrichting van het zorgaanbod. Door samen te werken menen de ziekenhuizen voor elk specialisme «goede zorg dichtbij» te kunnen garanderen.3
Waarom hebben de ziekenhuizen besloten tot fuseren in plaats van het aangaan van een (intensieve) samenwerking?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag aangegeven een voorkeur te hebben voor fusie omdat dit volgens hen «de toereikende kaders schept voor een intensieve samenwerking op de algemene en de medisch ondersteunende bedrijfsvoering en voor de uitvoering van eenduidig beleid ten aanzien van regionale zorginnovaties.»4
Kan gegarandeerd worden dat er na de fusie tussen het Slingelandziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan?
De ziekenhuizen geven in hun fusieaanvraag bij de NZa aan dat het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen voor hen een belangrijk uitgangspunt is. Op de gevolgen voor de keuzemogelijkheden en daarmee het op de patiëntenbelangen gericht zijn van het ziekenhuis wordt op grond van de Mededingingswet getoetst door de ACM. Mocht de fusie definitief doorgaan dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling geven aan de fusie. Ik heb hier geen rol in.
Kan gegarandeerd worden dat de opmerking dat er twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan niet alleen is gedaan om voor nu een fusie goedgekeurd te laten krijgen en dat men over een paar jaar ziet dat toch een van beide ziekenhuizen uitgekleed wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de vrees dat het ziekenhuis in Winterswijk uiteindelijk zal worden uitgekleed ten faveure van het ziekenhuis in Doetinchem? Betekent dit dat op korte dan wel langere termijn de klinische verloskunde, 24-uurs intensive care (IC) en 24-uurs spoedeisende eerste hulp (SEH) verdwijnen? Of blijft het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een gevoelig ziekenhuis dat recht houdt op een beschikbaarheidstoeslag om spoedeisende eerste hulp voorzieningen in stand te houden? Betekent de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het ziekenhuis in Winterswijk zowel de klinische verloskunde als IC als SEH in de lucht moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn twee vormen van zorg waarvoor de zogenaamde »45 minuten norm» geldt, te weten de SEH en de acute verloskunde. Het RIVM analyseert op mijn verzoek jaarlijks de bereikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde. In dat kader benoemt het RIVM SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde die gevoelig zijn voor de 45 minuten norm, wat betekent dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten bij een SEH dan wel afdeling voor acute verloskunde kan zijn toe zou nemen als de betreffende afdeling zou verdwijnen. Uit het meest recente rapport van het RIVM van begin 2016 blijkt dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis is voor zowel de SEH als de afdeling voor acute verloskunde.
Bij het uitvoeren van de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa de voorgenomen fusie inhoudelijk op de continuïteit van cruciale zorg (conform onder meer de 45 minuten norm) en procedureel op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Volgens de NZa komt de cruciale zorg, waaronder spoedeisende hulp, acute verloskunde en crisisopvang GGZ, door de voorgenomen fusie niet in gevaar.
Wat de toekomst betreft is van belang dat mijn beleid erop is gericht om de spoedeisende hulp en acute verloskunde op gevoelige locaties beschikbaar te houden. Indien een ziekenhuis ertoe wil overgaan om een dergelijke gevoelige SEH of afdeling voor acute verloskunde te sluiten, dan kan ik zo’n ziekenhuis in het uiterste geval bijvoorbeeld, op grond van de Wet toelating zorginstellingen, verplichten om de betreffende zorg op het niveau van een basisziekenhuis op deze gevoelige locatie te continueren.
De 45 minuten norm geldt alleen voor de betreffende vormen van acute zorg, niet voor IC’s. De IC-zorg moet in de regio goed georganiseerd worden conform de Kwaliteitsstandaard Organisatie van IC, die begin juli door Zorginstituut Nederland is vastgesteld.
Ziekenhuizen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidbijdrage krijgen voor een gevoelige SEH en afdeling voor acute verloskunde. De status van gevoelige afdeling is gebonden aan de locatie van de betreffende zorg en wijzigt dan ook niet door een fusie.
Bent u van mening dat er voor patiënten in de Achterhoek voldoende keuze beschikbaar blijft na goedkeuring van deze fusieplannen, gelet op de beantwoording van eerdere vragen waarin u heeft aangegeven dat uw beleid erop gericht is dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen?3
Ik vind het belangrijk dat patiënten en verzekerden iets te kiezen hebben, ook in de Achterhoek. Of er na deze fusie voldoende keuze beschikbaar blijft, is aan de ACM om te beoordelen. De ACM zal de voorgenomen fusie beoordelen op grond van de Mededingingswet. Daarbij toetst de ACM of er als gevolg van de fusie voldoende alternatieven overblijven.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze fusieplannen?
De ACM toetst de voorgenomen fusie op grond van de Mededingingswet. De NZa kan een zienswijze afgeven aan de ACM over de gevolgen van de voorgenomen fusie voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg. De IGZ kan daarbij de NZa haar zienswijze meegeven over de kwaliteit van zorg. Bij deze fusiemelding zag de IGZ vanuit kwaliteitsoptiek in deze fase van het fusieproces geen reden tot het afgeven van een zienswijze aan de NZa omdat de fuserende partijen hebben aangeven niet voornemens te zijn tot samenvoeging of reorganisatie van zorgfuncties en -processen. De IGZ volgt de fusie en eventuele gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg met het reguliere risicogestuurde toezicht.
Hoeveel fusies tussen ziekenhuizen hebben de NZa en de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) de afgelopen vijf jaar goedgekeurd? Hoeveel fusies staan er voor de komende tijd nog op de planning? Welke mogelijke fusies betreffen dat? Wat is uw oordeel hierover?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014, 11 overnames en fusies van ziekenhuizen heeft goedgekeurd. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012, 16 fusies tussen ziekenhuizen heeft goedgekeurd. Op dit moment7 heeft ACM 3 fusiezaken van ziekenhuizen in behandeling: Stichting Waterlandziekenhuis en Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfries Gasthuis, Streekziekenhuis Koningin Beatrix en Stichting Slingeland Ziekenhuis en het Academisch Medisch Centrum en Stichting VUmc. Het is niet aan mij maar aan de NZa en aan de ACM om, als onafhankelijk toezichthouders, fusievoornemens te beoordelen op grond van de door ons als wetgevers vastgestelde kaders.
Hoeveel verzoeken tot een fusie in de ziekenhuiswereld hebben de NZa en de ACM de afgelopen vijf jaar afgewezen? Kan per afwijzing aangegeven worden wat de reden was om de vraag tot fusie af te wijzen?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014 geen fusies tussen ziekenhuizen heeft afgewezen. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012 bij 1 fusie tussen ziekenhuizen geen vergunning heeft verleend. Dit was de voorgenomen fusie tussen stichting Albert Schweizer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep. De ACM concludeerde na onderzoek dat door de voorgenomen fusie een belangrijk deel van de concurrentiedruk op de fusiepartners zou wegvallen, ondanks de aanwezigheid van enkele andere ziekenhuizen in de omgeving. Dit kan negatieve effecten voor patiënten en verzekerden hebben. De ziekenhuizen zijn in beroep gegaan tegen het besluit van de ACM om een vergunning te weigeren. Deze beroepsprocedure loopt nog.
Hoe reageert u op de suggestie die in het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen» wordt gewekt dat de eisen die aan ziekenhuizen worden gesteld zo streng zijn dat om goede zorg te kunnen leveren er gefuseerd moet worden, aangezien u eerder heeft aangegeven dat het u niet bekend was dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals ik heb geantwoord op vraag 5 hebben de betrokken ziekenhuizen aangegeven dat kwaliteitseisen, volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap en gezamenlijke innovatiekracht motieven voor de fusie zijn. Ik vind het van belang dat fusies vooraf goed worden doordacht en de continuïteit van cruciale zorg en keuzemogelijkheden voor patiënten niet in het gedrang komen. Daarop wordt getoetst door de NZa en de ACM.
Ik ben beleidsmatig van mening dat samenwerking tussen ziekenhuizen ook kan resulteren in een kwalitatief goed zorgaanbod. En dat grotere instellingen niet per definitie beter of efficiënter zorg leveren. Ik bied daarom beleidsmatig ook ruimte aan deze samenwerking. Het besluit om al dan niet samen te werken of te fuseren is aan instellingen zelf en het toezicht daarop aan de NZa en de ACM.
Het bericht dat Turkse Nederlanders en journalisten worden bedreigd |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van dat de situatie in Turkije?1 2
Het is onwenselijk wanneer spanningen in het buitenland geïmporteerd worden naar Nederland en het is onacceptabel wanneer deze spanningen leiden tot bedreigingen, intimidatie of erger. Met betrekking tot de reactie van het Kabinet over de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Turkije, verwijzen wij u kortheidshalve naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap». Het recht van demonstratie is net als de vrijheid van meningsuiting een cruciaal onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Deze vrijheden zijn er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een groot goed is, evenals de persvrijheid maar intimidatie, bedreiging en belaging van journalisten en andersdenkenden hier geweld aan doen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over bedreigingen via de sociale media en de recente vernielingen bij Turks-Nederlandse organisaties in Rotterdam en Zaanstad? Ziet u een verband tussen de vernielingen en de opvattingen van deze organisaties over het Turkse regime? Zijn er berichten over soortgelijke vernielingen in andere steden? Zo ja, in welke? Welke acties hebben de lokale autoriteiten ondernomen om slachtoffers te beschermen en daders te stoppen?4 5 6 7
Bedreigingen en vernielingen zijn ontoelaatbaar. Na de couppoging in Turkije van 15 juli jl. heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders. De meerderheid van de aangiften is in de eenheid Rotterdam gedaan. Onder andere de eenheden Amsterdam, Oost-Nederland en Noord-Holland maken eveneens melding van aangiften die duiden op onrust binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Slachtoffers zijn nadrukkelijk opgeroepen om melding en/ of aangifte te doen. Het lokaal gezag heeft een mix aan instrumenten ter beschikking om de situatie aan te pakken en waar nodig wordt deze integrale aanpak ook toegepast.
Klopt het bericht over dat er boycotlijsten circuleren met namen van Turks-Nederlandse ondernemers die kritisch staan tegenover het regime van Erdoĝan? Zo ja, in welke steden zijn dergelijke lijsten opgesteld, door wie, verloopt dit via dezelfde kanalen als de Turkse kliklijn? Wat is uw reactie hierop?8
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
Bij de Turkse autoriteiten is meermaals gewezen op de zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd.
Klopt het dat het Turks consulaat in Rotterdam, Turkse Nederlanders heeft opgeroepen om het Turkse regime actief te steunen en de straat op te gaan? Wat is uw reactie hierop?9
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is er afgelopen dagen contact geweest met Turkse Nederlanders? Hoe verloopt het overleg met uw «bondgenoten» van de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s), respecteren zij de mening van andersdenkenden en wordt dat ook door hen uitgedragen?10
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije».
Wat is reactie op het feit dat binnenlandse ontwikkelingen in Turkije in Nederland herhaaldelijk hebben geleid tot oplopende spanningen, bedreigingen en vernielingen? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Welke concrete resultaten heeft uw overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland het afgelopen jaar opgeleverd? Op welke wijze heeft uw «bondgenootschap» er toe bijgedragen dat de spanningen tussen de verschillende groepen Turkse Nederlanders zijn afgenomen? Ziet u aanleiding om uw integratiebeleid te herzien?
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten zien dat ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders, zij zich beperkt identificeren met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staan. Wij vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken en daarom is het belangrijk om hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven. In 2016 en 2017 wordt, zoals aangekondigd in de Kabinetsreactie op het SCP-rapport (Kamerstuk 32 824, nr. 117), een brede dialoog georganiseerd. Tijdens deze brede dialoog staat het stimuleren van concrete ideeën en oplossingen die kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van scheidslijnen in onze samenleving centraal. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving. Om die reden vinden er met regelmaat overleggen plaats tussen verschillende Turks Nederlandse organisaties en de rijksoverheid.
Met betrekking tot het overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije». In overleg met deze organisaties, maar ook met anderen, wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving.
De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.