Het bericht dat zorgverzekeraars steeds vaker op de stoel van de arts gaan zitten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat revalidatiespecialist OCA via de rechter af moet dwingen dat zorgverzekeraars CZ en Zorg en Zekerheid zich niet meer bemoeien met het oordeel van de specialist?1
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor zorg die onder de Zorgverzekeringswet valt. De behandelende arts bepaalt welke zorg nodig is, mede aan de hand van richtlijnen en protocollen. Soms ontstaat er verschil van inzicht. Het is goed dat een rechter zich over dat verschil van inzicht kan uitspreken.
Vindt u het wenselijk dat revalidatiecentra maandenlang moeten motiveren waarom iemand recht heeft op revalidatie? Zou een doorverwijzing van de medisch specialist niet voldoende moeten zijn?
Nee dat is niet wenselijk.
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van een machtigingsprocedure. Een verwijzing van de medisch specialist naar een andere zorgverlener is één van de voorwaarden voor vergoeding ten laste van de Zorgverzekeringswet. Of een zorgverzekeraar de eis van toestemming vooraf hanteert, is de eigen beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar. Zorgverzekeraars die een machtigingsprocedure hanteren, geven desgevraagd aan dat zij binnen tien werkdagen een reactie geven op een machtigingsaanvraag. Zorgverzekeraars geven eveneens aan dat wanneer er informatie ontbreekt om een goede toetsing uit te voeren, aanvullende informatie kan worden opgevraagd en kan de procedure langer duren.
Mocht een patiënt van mening zijn dat hij onterecht moet wachten, of een procedure duurt «maandenlang» zonder dat de zorgverzekeraar ingrijpt, dan kan hij dat melden bij de NZa.
Erkent u dat het schadelijk is om niet direct met revalidatie te kunnen starten voor het herstel van mensen na bijvoorbeeld een ongeluk of een hersenbloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake is van acute zorg, dan kan het verkrijgen van een toestemming niet leiden tot vertraging in de zorgverlening. Spoedeisendheid was in deze gevallen, zo heb ik begrepen, niet aan de orde. In die gevallen is overigens ook vlotte start van het revalidatietraject belangrijk. De zorgverzekeraar heeft ter zake een zorgplicht.
Bent u van mening dat de medisch adviseur van de zorgverzekeraar beter de zorginhoudelijke afweging kan maken of iemand een revalidatietraject moet ondergaan dan de medisch specialist? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De medisch specialist stelt de medische indicatie en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar stelt de verzekeringsindicatie. De medisch adviseur is degene die beoordeelt of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Op basis waarvan oordeelt de medisch adviseur van de zorgverzekeraars, dat de verwijzing van de medisch specialist onterecht is? Zijn deze adviseurs die vaak helemaal geen expertise hebben op dit gebied, daar überhaupt toe bevoegd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraars op deze manier op de stoel van de arts gaan zitten en ervoor zorgen dat mensen ondanks een verwijzing van de medisch specialist maandenlang moeten wachten op een behandeling of deze zelfs helemaal niet krijgen?
Zorgverzekeraars toetsen of er sprake is van een aanspraak. Zorgverzekeraars gaan daarmee niet op de stoel van de arts zitten maar doen een toets op de doelmatigheid en rechtmatigheid. Het weigeren van toestemming op deze gronden staat dus niet op gespannen voet met de zorgplicht. De zorgplicht schrijft voor dat de nodige zorg geleverd wordt, niet door wie en waar de zorg wordt geleverd. De zorgplicht schrijft ook voor dat er sprake moet zijn van redelijke termijnen. Voldoet de zorgverzekeraar daar niet aan dan kan dat worden gemeld bij de NZa.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars revalidatiecentra onder druk zetten allerlei vertrouwelijke informatie uit het medisch dossier aan te leveren als onderdeel van de motivatie waarom een patiënt recht heeft op revalidatie?
Om de voorafgaande toetsing uit te voeren, dienen zorgverzekeraars de beschikking te hebben over de gegevens die hiervoor noodzakelijk zijn maar ook niet meer dan dat. Zonder gegevens kunnen zorgverzekeraars de toetsing niet uitvoeren en kan de verzekerde niet de garantie worden geboden dat de te volgen behandeling door de zorgverzekeraar wordt vergoed. In de procedure heeft OCA overigens aangegeven dat de privacy van patiënten geen onderwerp van geschil is, omdat het toezicht daarop in goede handen is bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van mening dat een verwijzing van een medisch specialist het recht op zorg aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verwijzing naar medisch-specialistische zorg is een voorwaarde voor vergoeding ten laste van de zorgverzekeringswet. Een verwijzing geeft niet per definitie uitsluitsel of en hoe een verzekerde op die zorg van de aangezochte arts is aangewezen in het kader van vergoeding door de Zvw. Uit de historie zijn voldoende voorbeelden bekend dat dit oordeel alleen niet automatisch een aanspraak impliceert.
Bent u voorts van mening dat zorgverzekeraars die mensen met een verwijzing de zorg waar zij recht op hebben, onthouden of frustreren, voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de ene zorgverzekeraar revalidatietrajecten wel vergoedt vanuit de basisverzekering en de andere niet? Wat vindt u van de willekeur die zo ontstaat?
Het basispakket is voor iedere verzekerde gelijk. Het is aan zorgverzekeraars om te beoordelen of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw- aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zvw. Het is ook aan de zorgverzekeraars om te bepalen hoe zij hun contracteer- en machtigingsbeleid inrichten. Als er onduidelijkheden of grote verschillen bestaan in het oordeel van zorgverzekeraars is het aangewezen om het Zorginstituut Nederland te vragen om een zienswijze.
Erkent u dat het voor een zorgverzekeraar lucratief kan zijn de groep verzekerden die gebruik maakt van revalidatiezorg, van zich af te stoten? Erkent u voorts dat het frustreren of ontzeggen van revalidatiezorg een zoveelste manier van risicoselectie kan zijn?
Het systeem van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars ex ante worden gecompenseerd voor hoge kosten van hun verzekerden. Dit systeem is sterk ontwikkeld en in hoge mate verfijnd. De NZa heeft in haar brede onderzoek naar risicoselectie geen doelbewuste acties van zorgverzekeraars gericht op risicoselectie vastgesteld.
In het onderhavige geval geldt dat iedere verzekerde bovendien gebruik kan maken van gecontracteerd aanbod waar geen machtigingsbeleid geldt.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders via de rechter af moeten dwingen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen? Is dit niet de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Dit volgt uit de wijze waarop de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland zijn vormgegeven. Indien zorgaanbieders het niet eens zijn met het beleid van zorgverzekeraars kunnen zij zich wenden tot de rechter of tot de onlangs opgerichte «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». De NZa houdt in het algemeen toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
In dat kader kunnen zorgaanbieders en patiënten ook klachten melden bij de NZa.
Onderschrijft u hetgeen de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen stelt, namelijk dat veel meer revalidatiecentra zoals OCA tegen dit probleem aanlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Als er ten aanzien van een behandeling onduidelijkheid bestaat of die onderdeel is van het pakket en zorgverzekeraars daar verschillend over oordelen, dan kan een zienswijze worden gevraagd aan het Zorginstituut Nederland.
Klopt het dat bij gecontracteerde revalidatiecentra een verwijzing van de specialist volstaat en dat dit probleem zich uitsluitend voordoet bij revalidatiecentra die geen contract hebben met de betreffende zorgverzekeraar?
Binnen een contract is het mogelijk afspraken te maken over de doelmatige inzet en de criteria op grond waarvan een toetsing uitgevoerd wordt. Deze mogelijkheid bestaat niet voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De criteria op grond waarvan getoetst wordt of een verzekerde op de betreffende zorg is aangewezen dienen voor alle verzekerden dezelfde te zijn, ongeacht of zij naar een gecontracteerde of niet- gecontracteerde zorgaanbieder gaan.
Is het derhalve juist om te concluderen dat zorgverzekeraars aanvragen niet afwijzen op zorginhoudelijke gronden maar uitsluitend om revalidatiecentra te dwingen een contract met hen af te sluiten?
Zorgverzekeraars mogen aanvragen slechts afwijzen op zorginhoudelijke gronden. Daarnaast is er over en weer sprake van contractvrijheid.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag en de Nederlandse Zorgautoriteit alsnog handhavend op te laten treden in het kader van het naleven van de zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Op het moment dat de zorgplicht in het geding komt, zal de NZa vanuit haar toezichtsrol de verzekeraar hierop aanspreken.
Geen kerstwensen Nederlandse ambassade in Berlijn |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Berlijn dit jaar besloten heeft slechts nieuwjaarswensen te versturen naar contacten en relaties, en geen Kerstwensen?1
Nederlandse ambassades zijn op geen enkele wijze verplicht om kerst- en/of nieuwjaarswensen te versturen. Deze wensen worden niet centraal gedicteerd. Creativiteit, diversiteit en eigen verantwoordelijkheid zijn waarden die het ministerie hoog in het vaandel heeft staan. Een aantal jaren geleden is op grond van milieu en kostenoverwegingen besloten om, mocht toch een eindejaarswens worden verstuurd, over te gaan op een digitale variant.
Ambassade Berlijn doet dat ook. Dit jaar is gekozen voor een digitale kaart met goede wensen voor 2017. Zo heeft de ambassadeur toegevoegd: «Monique van Daalen, Ambassadeur in Berlijn, wenst u prettige Kerstdagen en een gelukkig 2017 / Monique van Daalen, Botschafterin des Königreichs der Niederlande, wünscht Ihnen Frohe Weihnachten und einen guten Start ins Neue Jahr». Er is dus geen sprake van dat boodschappen worden gemeden.
Zo ja, waarom heeft de ambassade elke verwijzing naar Kerstmis gemeden? Is dit voor het eerst?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet merkwaardig in een land als Duitsland, waar Kerstmis, met tienduizenden kerstmarkten, als belangrijkste feestdag van de kalender wordt gevierd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook andere Nederlandse ambassades in Westerse landen die op soortgelijke wijze verwijzing naar Kerstmis mijden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te stoppen met deze politieke correctheid en weer als vanouds kerstwensen uit te doen gaan vanuit ambassades?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vogelgriep vastgesteld in Kamperveen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vogelgriep vastgesteld in Kamperveen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele en de te verwachte ontwikkelingen zijn met betrekking tot de vogelgriep (duur vogeltrek, aanwezigheid virus, enzovoort)?
Op 28 december 2016 telde Nederland negen uitbraken van vogelgriep. Voor een actueel overzicht verwijs ik u naar www.rijksoverheid.nl 2. Ook andere Europese landen hebben uitbraken met hoogpathogene vogelgriep gemeld en het aantal landen met uitbraken neemt toe. Ook worden er nog steeds wilde vogels gevonden die besmet zijn met het virus.
De verwachting is dat de dreiging van hoogpathogene vogelgriep type H5N8 vanuit wilde watervogels tot in het voorjaar van 2017 zal voortduren. Dit wordt door de deskundigengroep dierziekten en door de European Food Safety Authority aangegeven. Het risico van virusintroductie op pluimveebedrijven is dan ook onverminderd hoog en de sector en ik zijn ons hiervan terdege bewust.
De landelijke maatregelen blijven voorlopig dan ook van kracht.
Hoe lang is de maatregel verplichte ophokplicht voor vrije uitloopstallen van kracht?
De ophokplicht is op 9 november 2016 ingesteld. Europese wet- en regelgeving bepaalt dat bedrijven met een handelsstatus voor vrije uitloopeieren deze status tot 12 weken na het instellen van de ophokplicht behouden.
Bij biologische bedrijven is de situatie anders. Voor biologische eieren is de norm dat leghennen gedurende één derde deel van het leven buiten moeten kunnen lopen. De verwachting is dat de status van biologische eieren later in het jaar vervalt. Na het vervallen van de status voor vrije uitloopeieren en biologische eieren kunnen eieren van deze bedrijven alleen als scharrelei worden verkocht.
Zoals ik tijdens het VAO Dierziekten en Antibiotica op 22 december jl. heb aangegeven, ben ik bereid actie te ondernemen. Ik ben in gesprek met de Europese Commissie om te zien wat de mogelijkheden zijn om de handelsstatus van de vrije uitloopeieren te kunnen behouden bij een verlenging van de ophokplicht voor een periode van maximaal 12 weken. Zwaarwegende argumenten die hierbij een rol spelen zijn het beperken van het risico van virusintroductie op pluimveebedrijven en de economische schade die wordt geleden door het afwaarderen van de eieren. Dit treft de hele eiersector, want een groter aanbod van scharreleieren leidt tot lagere prijzen voor scharreleieren. Hierbij moet worden opgemerkt dat de pluimveesector niet wordt gecompenseerd voor deze geleden schade tijdens de uitbraken.
Nederland heeft overigens in 2014 ook gepleit voor behoud van de handelsstatus van de vrije uitloopeieren bij een verlenging van de ophokplicht. Het verzoek werd in 2014 niet ingewilligd. Ook nu is onzeker of en hoe de Europese Commissie op korte termijn iets kan betekenen voor een verlenging van de ophokplicht met behoud van de handelsstatus.
De maatregel van verplichte ophok is een hele verstandige maatregel, maar klopt het dat na twaalf weken ophokken de status van vrije uitloopeieren vervalt? Is het waar dat de status van biologische eieren niet vervalt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat er na twaalf weken verplichten tot ophokken geen Nederlandse vrije uitloopeieren meer zijn?
Deelt u de mening dat ook de status van vrije uitloopeieren behouden zou moeten blijven als er een nationale of Europese verplichting tot ophokken geldt?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 aangegeven, vind ik deze situatie ongewenst. Daarom zal ik er bij de Europese Commissie voor pleiten dat Nederland de ophokplicht kan verlengen in verband met de risico’s voor vogelgriep, zonder dat bedrijven hun handelsstatus wat betreft vrije uitloopeieren verliezen.
Wilt u zich met spoed inzetten om een ontheffing te bepleiten zoals die er is voor biologische legkippen of een ontheffing op de duur van de verplichting tot ophokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke termijn heeft u voor ogen nu deze situatie prangend is?
Zie antwoord vraag 6.
De nieuwe kandidatenverkenner van het UWV op werk.nl |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Heeft u na de lancering op 18 november 2016 van deze UWV-kandidatenverkenner kennis genomen van de inhoud van de nieuwe kandidatenverkenner zoals deze te vinden is op werk.nl?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de Kandidatenverkenner banenafspraak, zoals deze te vinden is op werk.nl.2
Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat in de verkenner alleen maar kandidaten staan die afstand tot de arbeidsmarkt hebben en dus niet voor alle kandidaten die ingeschreven staan bij het UWV?
Van belang is dat de toegang voor werkgevers voor het zoeken naar alle (potentiële) kandidaten, die ingeschreven staan bij UWV, verloopt via werk.nl. Werkgevers die specifiek zijn geïnteresseerd in kandidaten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die meetellen voor de Banenafspraak, kunnen hiervoor gebruik maken van de extra zoekmogelijkheid die de Kandidatenverkenner banenafspraak is. De Kandidatenverkenner banenafspraak helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek. De verkenner als applicatie kan dus – naast het reeds bestaande – worden aangemerkt als een extra, een nieuwe impuls om werkgevers te ondersteunen bij het vinden van kandidaten uit de bijzondere groep werkzoekenden met een arbeidsbeperking. In het licht van het sociaal akkoord van het kabinet met sociale partners, is dit een goede zaak.
Ook niet-arbeidsbeperkte kandidaten presenteren zich op werk.nl aan werkgevers, bijvoorbeeld via een erkend cv. Het feit dat de Kandidatenverkenner banenafspraak enkel via werk.nl te benaderen is, betekent dat een werkgever ook toegang heeft tot andere werkzoekenden en daarmee de mogelijkheid om breder te zoeken. Dit maakt dat de applicatie niet discriminatoir is.
Kunt u uw mening geven of deze profilering, zoals deze in bovenstaande vraag is geschetst, discriminerend is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de gegevens van de reguliere werkzoekenden niet in deze verkenner staan? Bent u van mening dat de reguliere werkzoekenden hierdoor gediscrimineerd worden? Kunt u nader verklaren waarom deze gegevens niet in de verkenner staan? Zo nee, waarom niet?
Aangegeven is dat de Kandidatenverkenner banenafspraak voor werkgevers een voorselectie maakt van (potentiële) kandidaten die behoren tot de doelgroep Banenafspraak. Met betrekking tot de selectiecriteria kan deze onder meer zoeken op opleidingsniveau, het aantal uur dat een kandidaat wil werken, de reisafstand, in welke sectoren de kandidaat wil werken, welke type werk iemand affiniteit mee heeft en in welke mate iemand beschikbaar is voor werk.
Bij UWV presenteren alle ingeschreven werkzoekenden zich op werk.nl aan werkgevers, ook niet-arbeidsbeperkte kandidaten. Bij de realisatie van de Banenafspraak is de Kandidatenverkenner banenafspraak een extra tool om de werkgever te ondersteunen. Ik deel niet de mening dat er sprake is van discriminatie of enige mate van uitsluiting.
Kunt u uitleggen waarom er wel gebruik zal worden gemaakt van de kandidatenverkenner door bedrijven als zij worden bedreigd met financiële sancties?
Met het sociaal akkoord hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat zij gezamenlijk banen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking; in totaal gaat het om 125.000 (extra) banen in 2025. Hierbij geldt dat zodra de afgesproken aantallen door werkgevers niet zijn gehaald, de Quotumwet wordt geactiveerd. Werkgevers hebben uitdrukkelijk aangegeven zelf inzicht te willen hebben in de profielen van de doelgroep. Hiertoe heeft UWV de Kandidatenverkenner banenafspraak ontwikkeld, met nauwe betrokkenheid van partijen (werkgevers en intermediairs) die hebben aangegeven op welke wijze zij gegevens willen zien.
Is er bij de realisatie van dit systeem gekeken naar andere initiatieven die al enige ervaring op dit onderwerp hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn de verschillen met deze initiatieven?
UWV heeft bij de ontwikkeling van de Kandidatenverkenner banenafspraak ook gekeken naar andere initiatieven, zoals: «Onbeperkt aan de slag» en «Werken & Jij». Dit zijn door private leveranciers ontwikkelde digitale platforms waar werkgevers en werkzoekenden met een arbeidsbeperking elkaar digitaal kunnen treffen. Laatstgenoemde leverancier is door UWV uitgenodigd voor de voorbereidingsbijeenkomsten die georganiseerd zijn ten behoeve van de ontwikkeling van de verkenner als applicatie.
Er zijn echter grote verschillen tussen de door UWV ontwikkelde applicatie en de andere platforms. Een verschil heeft betrekking op het bereik aan zowel de werkzoekenden- als aan werkgeverszijde. In het bijgevoegde onderzoek van Regioplan Beleidsonderzoek B.V. (2016), staan de aantallen kandidaten en de aantallen aangesloten werkgevers genoemd die gebruik maken van deze private initiatieven3. Het bereik van de Kandidatenverkenner banenafspraak is groter.
Een ander verschil is dat het hierbij om private initiatieven gaat waarvoor werkgevers moeten betalen; dit in tegenstelling tot de door UWV ontwikkelde Kandidatenverkenner banenafspraak die uit publieke middelen is gefinancierd en de informatie kosteloos ter beschikking stelt. Bij de ontwikkeling is, zoals eerder benoemd, ook gebruik gemaakt van input van werkgevers, intermediairs en re-integratiepartners, om aan de behoeften tegemoet te komen.
Bent u bereid om de nieuwe kandidatenverkenner zoals deze te vinden is op werk.nl te verbeteren om verdere discriminatie te voorkomen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de antwoorden op de vragen twee, drie en vier is opgemerkt, verloopt de (digitale) toegang voor werkgevers voor het zoeken naar (potentiële) kandidaten via werk.nl. De werkwijze via werk.nl is niet discriminatoir, omdat werk.nl toegang biedt tot alle werkzoekenden die ingeschreven staan bij UWV.
Graag geef ik tot slot mee dat UWV verdere verbetering zal aanbrengen, dit om meer en betere transparantie (zichtbaar, vindbaar) van de doelgroep te generen op basis van wensen vanuit de markt. Een aantal werkgevers en intermediairs heeft aangegeven te willen zoeken op de selectieoptie van het hebben van een rijbewijs. UWV verkent momenteel deze optie. De doorontwikkeling van de Kandidatenverkenner banenafspraak is gepland voor het tweede kwartaal van 2017 (en verder). De exacte realisatie is afhankelijk van beschikbare releasecapaciteit en planning bij het UWV.
De praktijken van Loterijverlies B.V. |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ferry Roet door het lint»1, de uitspraak inzake wraking van 4 november 20162 de website van Loterijverlies B.V.3 en de brief/mail die deelnemers aan de stichting Loterijverlies hebben gekregen?4
Ja.
Welke verbanden bestaan er tussen de stichting Loterijverlies en de Loterijverlies B.V.?
Uit de inschrijving van de stichting en de BV bij de Kamer van Koophandel komt naar voren dat voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:5331), waarbij de rechtbank de heer Van den Emster als tijdelijk bestuurder van de stichting Loterijverlies benoemde, de stichting Loterijverlies en Loterijverlies BV beide de vennootschap naar buitenlands recht Breton Limited als enig bestuurder hadden. Ik ben niet bekend met mogelijk contractuele banden tussen de stichting Loterijverlies en de Loterijverlies BV en haar geschorste bestuurder. Deze relaties en de gang van zaken bij de stichting Loterijverlies zijn daarnaast op dit moment onderwerp van juridische procedures.
Ik kan hierop om die reden niet nader ingaan. Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:5331), waarbij de bestuurder, Breton Limited, werd geschorst en waartegen zij hoger beroep heeft ingesteld. In zijn uitspraak van 31 januari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:210) heeft het gerechtshof Amsterdam de schorsing van de bestuurder van de stichting Loterijverlies in hoger beroep gehandhaafd.
Heeft de geschorste bestuurder van de stichting een band met de genoemde bv?
Zie antwoord vraag 2.
Worden met de brief of mail die «met een tweetal codes om een aantal stappen door te lopen» die deelnemers aan de stichting hebben ontvangen er toe bewogen deel te gaan nemen aan de nieuwe bv? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet duidelijk wordt medegedeeld aan de deelnemers van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door diep weg in de algemene voorwaarden de zin op te nemen dat «cliënt hierbij tevens [verklaart] dat er geen rechtsrelatie (meer) is met Stichting Loterijverlies.nl dan wel is opgezegd door LOTERIJVERLIES» het aan de deelnemer van de stichting Loterijverlies onvoldoende duidelijk wordt gemaakt dat hij door het aanvinken van een «akkoord» op de website zijn claim verlegt van de stichting naar de bv? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat kunnen de deelnemers van de stichting die gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde update daar nog tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Loterijverlies B.V. die blijkens hun eigen website (https://www.loterijverlies.nl/over-ons) banden met de stichting heeft en die ook deelnemers van die stichting overneemt tenminste ook had moeten mededelen dat de bestuurder van de genoemde stichting geschorst is en er een zaak tegen hem loopt om hem te doen ontslaan wegens onder andere wanbeheer? (rechtszaak C/15/241190/HA RK 16-55)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er aanwijzingen zijn dat door de genoemde bv op te zetten de geschorste bestuurder van de genoemde stichting pogingen onderneemt om zijn eigen inkomsten uit zijn claimstichting veilig te stellen? Zo ja, waarom deelt u die mening en hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rechtszaak over het verzoek tot ontslag van de bestuurder van de stichting Loterijverlies?
De laatst gepubliceerde uitspraak is de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 januari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:210) waarbij het hof de beschikking van de rechtbank van 30 juni 2016 tot schorsing van de bestuurder van de stichting Loterijverlies in hoger beroep heeft gehandhaafd.
Eerder werd al gepubliceerd de uitspraak van 13 december 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:11012) van de rechtbank Noord-Holland waarbij het verzoek van 3 november 2016 tot wraking van de wrakingskamer is afgewezen. Al eerder, op 4 november 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:9141) had de wrakingskamer het verzoek van 5 oktober 2016 tot wraking van de rechters in de hoofdzaak afgewezen.
Kan het doen overgaan van deelnemers van de stichting naar de bv financiële gevolgen hebben voor de stichting? Zo ja, welke gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Wat in het geval van Loterijverlies het «overgaan» van deelnemers van de stichting naar de BV precies inhoudt en welke eventuele financiële gevolgen dit voor de stichting kan hebben is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en vergt uiteindelijk een juridische beoordeling die is voorbehouden aan de rechter.
Kan de door de rechtbank benoemde tijdelijk bestuurder van de stichting in zijn onderzoek naar aard en omvang van een aantal financiële transacties rondom de stichting ook de wijze waarop deelnemers van de stichting naar de bv worden overgezet meenemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat de reikwijdte is van het onderzoek van de tijdelijk bestuurder van de stichting Loterijverlies wordt bepaald door de opdracht aan hem van de rechtbank Noord-Holland, die blijkens overweging 5.7 van de eerdergenoemde uitspraak van 30 juni 2016, inhoudt:
«(...) Tot de bestuurstaak van mr. Van den Emster zal ook behoren het instellen van een onderzoek naar de hiervoor onder 5.6. genoemde financiële transacties en naar de gang van zaken rond de aan de heer Roet in privé verstrekte hypothecaire geldlening. De rechtbank verzoekt de tijdelijk bestuurder om de aard en omvang van die transacties/geldlening nader te onderzoeken en daarbij na te gaan of er sprake is of is geweest van ten laste van de vennootschap gebrachte ongerechtvaardigde of buitensporig hoge kosten en/of van het aanwenden van gelden voor een ander doel dan genoemd in de statuten van de Stichting.»
Voldoen de stichting en de bv aan de Claimcode? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet en wat is uw mening daarover?
De Claimcode stelt eisen aan transparantie en inrichting van de organisatie voor representatieve belangenbehartigers. Doel daarvan is dat de kwaliteit van deze organisaties is gewaarborgd voor gedupeerden die zich bij hen aansluiten. Een van de inrichtingseisen in de Claimcode is dat het bestuur van een belangenbehartigende stichting bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen en dat over belangrijke zaken verantwoording wordt afgelegd aan de raad van toezicht die de stichting moet hebben (Principe III). De inschrijving van de stichting bij de Kamer van Koophandel geeft over de samenstelling van het bestuur aan dat voorafgaand aan de benoeming door de rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2016 van de heer Van den Emster als tijdelijk bestuurder van de Stichting, de vennootschap naar buitenlands recht Breton Limited enig bestuurder van de Stichting was. Het wetsvoorstel codificeert een aantal eisen uit de Claimcode, waaronder de eis dat een belangenorganisatie over intern toezicht beschikt (artikel 3:305a lid 2 onder a). Hiermee wordt een functiescheiding bevorderd en controle op het (uitvoerend) bestuur van de stichting mogelijk. Het wetsvoorstel stelt daarnaast nog enkele andere ontvankelijkheidseisen. Doel van deze eisen is de kwaliteit van collectieve belangenbehartigers te waarborgen. Doordat deze eisen zijn geformuleerd als ontvankelijkheidseisen en de rechter deze eisen toetst in een collectieve actie, worden gedupeerden straks beter beschermd als zij zich met hun vordering aansluiten bij een collectieve belangenbehartiger.
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken van de stichting en bv voorbeelden zijn waarom het door u ingediende wetsvoorstel collectieve schadevergoeding zo hard nodig is? Zo ja, waarom en wat kan deze wet betekenen voor de bescherming van consumenten tegen claimstichtingen e.d. waarbij niet (alleen) de collectieve schadevergoeding voor de deelnemers het doel is maar (vooral) ook het inkomen van de bestuurder?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er bij bovengenoemde praktijken van Loterijverlies B.V. sprake zou kunnen zijn van oneerlijke handelspraktijken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over oneerlijke handelspraktijken beschermt consumenten tegen misleiding of agressieve benadering als zij een product kopen of dienst afnemen. De ACM handhaaft als onafhankelijk toezichthouder de wettelijke regeling van de oneerlijke handelspraktijken. Of de genoemde praktijken al dan niet zijn toegestaan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Weet u of de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds meldingen over de genoemde stichting of bv heeft ontvangen en daar nu tegen optreedt? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die meldingen en wat is de stand van zaken van het optreden van de ACM?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft 16 vragen en meldingen ontvangen over Stichting Loterijverlies in de periode van 4 juli 2013 tot 21 december 2016. In 2016 waren het er twee. De vragen en meldingen in deze periode zijn verschillend van aard. De meest voorkomende vragen en meldingen gaan over hoe de deelname aan Loterijverlies stopgezet kan worden en over de betrouwbaarheid van Loterijverlies. ACM voorziet consumenten die ACM via ConsuWijzer benaderen ten aanzien van in dit geval Loterijverlies van praktisch advies om hun individuele problemen op te lossen. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
Zijn er door consumenten klachten bij de Reclame Code Commissie (RCC) over misleidende reclame? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Desgevraagd heeft de Reclame Code Commissie aangegeven tot op heden geen klachten ontvangen te hebben ontvangen tegen uitingen van Stichting Loterijverlies/Loterijverlies B.V.
Mag de ACM, los van de wenselijkheid daarvan, bijvoorbeeld op de site Consuwijzer voorlichting geven over de wijze waarop loterijverlies bv opereert, de banden die het heeft met de genoemde stichting en de wijze waarop de bv deelnemers van de stichting tracht over te nemen? Zo ja, waarom mag dat? Zo nee, waarom niet?
ACM geeft in het algemeen geen voorlichting over de wijze waarop specifieke ondernemingen opereren en welke banden een onderneming heeft met andere entiteiten. De reden hiervoor is dat ACM daarmee voorkomt dat er oordeelsvorming over een onderneming ontstaat voordat ACM heeft geconstateerd dat er sprake is van overtreding van een wet waarop ACM toeziet. Als ACM een overtreding heeft geconstateerd, zal ACM daar in de regel over berichten. Dan blijkt uit die berichtgeving ook tegen welke handelwijze er is opgetreden. Verder mag ACM – als er sterke aanwijzingen zijn dat een wet wordt overtreden waarop ACM toeziet én ACM consumenten wil waarschuwen om verdere schade te voorkomen – een openbare waarschuwing doen. ACM zal in dat geval berichtgeving in ieder geval op ConsuWijzer.nl publiceren en waarschijnlijk op de sociale media van ConsuWijzer.
Het bericht 'Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod' |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de presentatie van de bedrijvenmonitor topvrouwen 2016 het vrouwenquotum een“paardenmiddel» hebt genoemd waarvan u hoopt het nooit te hoeven inzetten?
Ja.
Klopt het dat u op dezelfde bijeenkomst de suggestie heeft gedaan om bedrijven die niet aan het streefcijfer van 30% voldoen en onvoldoende weten te verklaren waarom ze dat niet hebben gehaald een boete op te leggen?
Ik heb gezegd dat ik vind dat men zich aan de wet moet houden. De Wet bestuur en toezicht gaat uit van het principe «pas toe of leg uit». Als in dit geval de Wet bestuur en toezicht vraagt van bedrijven dat ze – als ze het streefcijfer niet halen – uitleggen waarom dat is en wat ze er aan gaan doen, dan verwacht ik dat bedrijven zich daaraan houden en rapporteren als ze het streefcijfer niet gehaald hebben. Als bedrijven zich niet houden aan wat de wet vraagt, zou dat mijns inziens een boete kunnen rechtvaardigen. Uit het onderzoek blijkt dat in veel gevallen bedrijven die het streefcijfer niet halen, daarover niet rapporteren.
Deelt u de mening dat er bij het opleggen van een boete de facto sprake is van een verplicht quotum? Zo ja, hoe verhouden deze twee uitspraken zich met elkaar? Zo nee, wat zou de consequentie dan zijn voor een bedrijf dat het quotum niet haalt?
Het gaat niet om het opleggen van een verplicht quotum. Mijn aanpak samen met de werkgeversvoorzitter gaat uit van zelfregulering door bedrijven. Dat sluit aan bij het principe «pas toe of leg uit» in de wet. Op die wijze hebben bedrijven de ruimte tot zelfregulering terwijl het streefcijfer helder is. Bedrijven wordt daarmee gevraagd om serieus werk te maken van diversiteit. Als een evenwichtige verdeling in de top van het bedrijf nog niet lukt, is een bedrijf verplicht om dat toe te lichten. Als die toelichting ontbreekt houdt een bedrijf zich niet aan de wet.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel zich verhoudt tot uw eigen opmerking dat u die verplichting nooit hoopt in te zetten? Hoe verhoudt zich dit tot het actuele standpunt van het kabinet? Heeft u eerder een boete gesuggereerd?
Mijn inzet samen met de werkgeversvoorzitter is erop gericht om een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de top te realiseren zonder dat daarvoor verplichte quotumbepalingen nodig zijn. Het onderzoek van de Commissie Monitoring wijst uit dat deze aanpak vruchten afwerpt. Ik wil daarom doorgaan op de ingeslagen weg en deze aanpak voortzetten en intensiveren. Mijn uitspraak over boetes heeft ermee te maken dat ik van mening ben dat bedrijven zich aan de wet moeten houden. Binnen het kabinet is het uitgangspunt dat iedereen zich aan de wet moeten houden. Als dat niet of onvoldoende gebeurt, kan er nagedacht worden over de vraag of de sancties wel effectief genoeg zijn. Dit wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht. Het belang van een betere naleving is ook eerder uitgebreid aan de orde gekomen in mijn brief van 16 november 2015 en in ons debat op 10 februari 2016.
Hoe verhoudt uw standpunt zich tot het concept-verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, dat stelt dat het tijd is voor wettelijke quota?
Zoals ik in mijn brief van 15 december jl. aangegeven heb, stelt de huidige voortgang nog niet gerust. De Commissie Monitoring heeft eerder de aanbeveling gedaan als doelstelling voor de komende termijn van vier jaar te hanteren, dat er op 31 december 2019 een aandeel van 20% vrouwen in de raad van bestuur en in de raad van commissarissen dient te zijn gerealiseerd. Is dit aandeel niet gerealiseerd, dan heeft de commissie het voorstel gedaan om in 2020 het streefcijfer van 30% te vervangen door een quotum van 30%, d.w.z. een target waarvoor sancties gelden indien het niet wordt gerealiseerd. Is het aandeel van 20% wel gerealiseerd, dan geldt als nieuwe doelstelling een aandeel van 30% op 31 december 2023, aldus de Commissie Monitoring. Ik heb in mijn brief van 16 november 2015 aangegeven dat ik in 2019 wederom de balans wil opmaken. Intussen zal ik strikt monitoren om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019.
De commissie signaleert dat de impuls van de werkgeversvoorzitter en mij werkt, zij het dat het tempo omhoog moet. De aanpak laat zien dat de noodzakelijke inhaalslag voor raden van commissarissen bij de top 200 bedrijven nu gaande is. Zij zitten voor 2019 op de goede koers. Het is nu zaak om dit effect ook te bereiken voor de raden van bestuur en voor de brede groep bedrijven die onder de Wet bestuur en toezicht vallen.
Ik zie het pleidooi van de Commissie Monitoring voor intensivering van de aanpak als een positieve stimulans om door te gaan met deze aanpak die ik samen met Hans de Boer heb opgezet en om deze verder te intensiveren.
Voor mij blijft een quotum een paardenmiddel. Mijn hoop is dat met de aanpak van de werkgeversvoorzitter en mij, een dergelijk paardenmiddel niet nodig zal blijken. Zoals gezegd, zal ik in 2019 de balans opnieuw opmaken.
Het bericht ‘Gemeente Amsterdam betaalt godsdienstles moslimkinderen’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Amsterdam betaalt godsdienstles moslimkinderen»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de gemeente Amsterdam armoedegeld besteedt aan godsdienstlessen? In hoeverre vindt u dit – ongeacht het geloof – wenselijk? Deelt u de mening dat dit geld dient te worden uitgegeven aan primaire behoeftes van het kind zoals een winterjas, schoolbenodigdheden en om te kunnen sporten?
De regeling in kwestie is een brede regeling om kinderen van minima te ondersteunen in activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling en ontplooiing van het kind. Kinderen kunnen op die manier, ongeacht de inkomenspositie van hun ouders, meekomen met hun leeftijdsgenoten op het gebied van sport, cultuur en onderwijs. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en het is daarmee een lokale autonomie om te bepalen welke kosten binnen deze regeling gedeclareerd mogen worden. Zij kunnen via een integrale aanpak maatwerk leveren en hun aanpak afstemmen op de lokale en individuele situatie. Bij eventuele signalen over lokaal armoedebeleid is derhalve primair de gemeenteraad aan zet.
De gemeente Amsterdam heeft laten weten nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van declaraties voor godsdienstlessen. Ik houd de voorgestelde vervolgacties en ontwikkelingen op het gebied van armoedebestrijding van de gemeente Amsterdam in de gaten en wacht de resultaten van het onderzoek in de gemeente af.
Heeft u signalen ontvangen dat ook andere gemeentes armoedegeld besteden aan andere behoeftes die niet direct in het primaire belang zijn van kinderen en gezinnen in armoede? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen? Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 100 miljoen euro structureel extra die dit kabinet heeft vrijgemaakt voor alle kinderen in armoede voor primaire behoeftes van het kind zoals een winterjas, schoolbenodigdheden en om te kunnen sporten, maar ook de overige lokale armoedegelden ook daadwerkelijk hieraan besteed worden? In hoeverre zijn de met de VNG gemaakte bestuurlijke afspraken toereikend om dit doel te bereiken?
Uitgangspunt bij de inzet van de 100 miljoen euro is dat deze direct ten goede komen aan kinderen in armoede. Van de 100 miljoen gaat 85 miljoen euro naar gemeenten. In de bestuurlijke afspraken met de VNG, die ik u op 11 november 2016 heb toegezonden2, is vastgelegd dat gemeenten met deze middelen zorg zullen dragen voor voorzieningen in natura, zodat alle kinderen kunnen meedoen op school, aan sport, aan cultuur en sociale activiteiten. Tevens is afgesproken dat gemeenten aan de gemeenteraad rapporteren over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt om de ontwikkeling van de ambities te volgen. De eerste evaluatie vindt plaats begin 2018, een vervolgevaluatie vindt plaats in 2021.
De overige middelen voor armoede- en schuldenbeleid maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn vrij besteedbaar. Overigens blijkt uit onderzoek dat gemeenten de extra middelen die zij van het kabinet ontvangen inzetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn3, bijvoorbeeld via het Kindpakket.
Het aanvragen van een invaliden parkeerkaart door zorginstellingen die niet onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) vallen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Instelling krijgt geen parkeerkaart invaliden»?1
Ja.
In hoeverre is het noodzakelijk voor instellingen die een aanvraag voor een invaliden parkeerkaart doen, dat zij onder de WTZi vallen?
Dit is noodzakelijk op grond van artikel 49 lid 2 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer. Dit besluit valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
In hoeverre ontvangt u signalen dat instellingen die zorg leveren in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) en die betaald worden uit persoonsgebonden budgetten niet in aanmerking komen voor een parkeerkaart invaliden omdat zij geen WTZi-toelating hebben?
Afgezien van dit bericht, heb ik geen andere signalen ontvangen.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat kleine ondernemingen met bijvoorbeeld minder dat 50 personeelsleden, en daardoor geen WTZi toelating kunnen krijgen, geen aanspraak kunnen maken op een invaliden parkeerkaart? Deelt u de mening dat dit bijzonder opmerkelijk is als zij bijvoorbeeld gehandicaptenzorg leveren?
De WTZi stelt geen ondergrens van aantal personeelsleden voor het toekennen van een toelating.
Bent u bereid een wettelijke uitzondering te maken voor instellingen die zorg leveren zonder WTZi-toelating zodat ook zij in aanmerking komen voor een parkeerkaart mindervaliden? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo nee, hoe beargumenteert u dat dit bijdraagt aan de toegankelijkheid van zorg?
Ik vind het wenselijk dat er geen onderscheid is in de uitgifte van een invalidenparkeerkaart aan een instelling die zorg verleent als bedoeld in de Wet langdurige zorg ten behoeve van het vervoer van gehandicapten die in de betrokken instelling verblijven, of deze instelling nu gefinancierd wordt als zorg in natura of vanuit een pgb. Daartoe moet de regelgeving (die onder het beleidsterrein van mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Milieu valt) worden gewijzigd. Ik zal samen met Infrastructuur en Milieu bezien of de regelgeving op dit punt kan worden aangepast.
De kwaliteit in de hoorzorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
In 2013 is er een nieuw vergoedingssysteem ingevoerd binnen de hoorzorg; bent u bekend met de kritiek die ontstaan is op dit nieuwe vergoeding systeem?1 2 3
Ik heb het nieuwe vergoedingsysteem voor hoorhulpmiddelen door het Zorginstituut laten evalueren en u daarover geïnformeerd met mijn brief van 15 juni 20154. Uit de evaluatie bleek dat de tevredenheid van gebruikers over de kwaliteit van zorg over het algemeen gelijk is gebleven en op sommige onderdelen is toegenomen. Door de prijsdaling is de gemiddelde eigen bijdrage met de helft gedaald ten opzichte van de eigen betalingen in het oude vergoedingssysteem. Met het keuzeprotocol kon nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen worden. De evaluatie gaf aan dat nog verbeteringen mogelijk zijn. Daar wordt door het veld nu aan gewerkt.
In hoeverre klopt het dat sinds de invoering van dit nieuwe systeem de prijzen van de toestellen zijn gedaald? Kunt u aangeven hoeveel de gemiddelde daling is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze lage vergoeding drukt op de kwaliteit die wordt verstrekt rondom de hoorzorg, terwijl juist deze kwaliteit van zorg rondom het product zorgt voor juist gebruik en optimaal effect?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er door de nieuwe vergoeding een prikkel in het basispakket is gekomen om op een «low-care-high-volume» te gaan werken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en niet ten goede komt aan de kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de branche in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat het hoorhulpmiddelenprotocol versie 2.0 omarmd wordt door alle organisaties, zorgverzekeraars en audiciens zodat er gezamenlijk aan verbeteringen wordt gewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik streef er naar dat in de hulpmiddelenzorg gewerkt wordt volgens richtlijnen en protocollen. Daarom vind ik het initiatief van al deze organisaties zeer positief en een voorbeeld voor anderen sectoren. Zolang deze partijen constructief met elkaar in gesprek blijven over verbetering aan het protocol, lijkt een door mij georganiseerd overleg op dit moment niet nodig.
Het bericht ‘Aantal pensioenfondsen zakt onder driehonderd’ |
|
Roos Vermeij (PvdA), Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal pensioenfondsen zakt onder driehonderd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat u vindt van de constatering dat sinds het derde kwartaal van 2015 35 fondsen geliquideerd zijn waardoor er nu 294 pensioenfondsen zijn? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de daling van het aantal bedrijfstakpensioenfondsen? Bent u daarbij bereid om toe te lichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan de afname van het totaal aantal pensioenfondsen en in het bijzonder de afname van het aantal bedrijfstakpensioenfondsen? In hoeverre speelt daar kostenbesparing een rol in?
De afgelopen 20 jaar is het aantal pensioenfondsen gedaald van meer dan duizend naar ongeveer 300 nu2. In onderstaande tabel is aangegeven naar soort pensioenfonds hoe deze daling zich heeft ontwikkeld.
67
67
75
78
65
60
54
15
25
28
25
17
12
9
957
877
753
643
414
292
215
9
6
6
7
5
5
4
11
11
11
12
12
12
11
1
2
2
2
1
1
1
1.060
988
875
767
514
382
294
Daarvan heeft de grootste daling zich overduidelijk voorgedaan bij de ondernemingspensioenfondsen. In 1997 waren er nog 957 ondernemingspensioenfondsen. Sindsdien is sprake van een consequente afnamen van het aantal ondernemingspensioenfondsen tot de huidige 215.
De consolidatie is het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. Zo kan het aantal werkenden bij de aan het fonds verbonden werkgever(s) bijvoorbeeld afnemen, is er meer aandacht gekomen voor de efficiëntie van de pensioenuitvoering en de impact van uitvoeringskosten op de pensioenresultaten voor pensioendeelnemers en -gerechtigden en worden er hogere eisen gesteld aan de bestuurders van een pensioenfonds, zowel in de maatschappij als door aanpassing van de wet- en regelgeving3.
Het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen laat ook een afname zien, maar hier is geen sprake van een consequente daling. In de periode van 1997 tot 2000 waren er 67 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. In de daaropvolgende 6 jaar stijgt het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen tot 78. Sinds 2006 is het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen vervolgens met 24 afgenomen. Dat brengt het huidige aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op 54.
De reden voor de stijging in het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in de periode van 1997 tot 2006 is niet bekend. Daarna is wel – net als bij de ondernemingspensioenfondsen – een duidelijk afname in het aantal fondsen waarneembaar. In de afgelopen tien jaar zijn ook de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen geconfronteerd met de bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat de cijfers in bovengenoemd artikel aantonen dat er zo snel mogelijk een oplossing moet komen voor bedrijfstakpensioenfondsen die willen fuseren? Zo ja, kunt u toelichten met welke oplossing u komt voor deze fondsen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van schaalvergroting met als doel het verlagen van de uitvoeringskosten voor kleine en middelgrote pensioenfondsen, omdat dit in het belang van de deelnemers kan zijn. Mede met de introductie van het algemeen pensioenfonds en de regels omtrent de indexatiedepots heeft het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor ingezet.
Met betrekking tot mogelijkheden voor schaalvergroting van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is met sociale partners, het Verbond van Verzekeraars en de pensioenfederatie gesproken over de mogelijkheden voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om te fuseren met tijdelijke afgescheiden vermogens. Van die gesprekken heb ik op verschillende momenten melding gemaakt aan uw Kamer4 en tijdens het algemeen overleg Pensioenen van 24 november jl. (Kamerstuk 32 043, nr. 349) heb ik toegezegd u een brief te sturen met de contouren van een conceptwetsvoorstel hierover (Kamerstuk, nr. 351). In deze brief licht het kabinet de oplossing toe en wordt ook inzicht geven in het tijdpad. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan de Tweede Kamer gezonden.
Bent u bereid om bovenstaande vragen voor 20 december a.s. te beantwoorden?
Ja.
Financiering van de ambtsopleidingen per 1 januari 2017 |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt de conclusie dat u voornemens bent per 1 januari 2017 structureel een bedrag toe te voegen aan de vaste voet in de bekostiging van de VU1 om hiermee opleidingen tot islamitisch geestelijk leider te faciliteren?
Op 16 december 2016 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de financiering van de ambtsopleidingen (Kamerstukken II, 2016/17, 31 288, nr. 566). Daarin geef ik aan dat ik besloten heb om de manier van financiering van de ambtsopleiding van elf religieuze denominaties te wijzigen. Dat betreft niet alleen een islamitische ambtsopleiding, maar ook die van het bijvoorbeeld Nederlands-Israëlitisch Seminarium, de Remonstrantse Broederschap en de Algemene Doopsgezinde Sociëteit. De financiering verloopt voortaan via de Vrije Universiteit.
Bent U ervan op de hoogte dat de Vrije Universiteit Amsterdam dit geld van plan is door te geven aan religieuze organisaties die zelf aangeven niet statutair bevoegd te zijn voor de activiteiten waarvoor zij van de VU geld gaan krijgen, waarbij zij ook aangeven bij eerdere subsidies weinig tot geen verantwoording te hebben afgelegd en dat een en ander nog ter onderzoek ligt?
De kaders over de besteding van het aan de lumpsum van de VU toegevoegde bedrag staan vermeld in mijn voornoemde brief.
Klopt het dat er in het kader van de autonomie van de ambtsopleiding nagenoeg geen verantwoording geëist wordt over de besteding van gelden, dat er nauwelijks studenten zijn en dat de evaluatie van de periode 2010–2016 zeer slecht uitpakte voor de VU?
De verantwoording van de middelen verliep via de jaarverslagen van de universiteiten waaraan de ambtsopleidingen verbonden waren. Vanaf dit jaar verloopt die via de jaarverslaglegging van de VU. Ik vind het belangrijk dat er ambtsopleidingen bestaan en mijn beeld is dat er wel degelijk belangstelling is voor deze opleidingen. Er is mij geen evaluatie bekend van de ambtsopleidingen aan de VU over de periode 2010–2016, die een negatief beeld schetst over deze ambtsopleidingen.
Deelt u de mening dat het daarom onwenselijk en onverantwoord is een financieel duurzaam besluit te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat de overheid zoveel mogelijk duidelijkheid geeft aan instellingen en opleidingen over de toekomst van de bekostiging en daarbij waar mogelijk de administratieve lasten verlaagt. Dat heb ik gedaan met het besluit waarover ik de Kamer heb geïnformeerd. Ook heb ik aangegeven dat ik deze wijziging over vijf jaar zal evalueren.
Deelt u bovendien de mening dat Nederlandse onderwijsinstellingen geen islamitische ambtsdragers zouden moeten opleiden, die een ideologie uitdragen die in alles haaks staat op Nederlandse en westerse waarden en die leidt tot segregatie en zelfs afkeer van onze manier van leven?
Ik vind het belangrijk dat er imams zijn die in Nederland zijn opgeleid die de kernwaarden van de democratische rechtsstaat kennen en kunnen uitdragen
en dat de kwaliteit van die opleiding geborgd is. Om die reden ondersteun ik de islamitische ambtsopleiding aan Nederlandse instellingen.
Bent u bereid om dit financieringstraject onmiddellijk te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 16 december 2016 ben ik van mening dat we met deze afspraken tussen de VU, de ambtsopleidingen en mijzelf een belangrijke stap hebben gezet in de verduurzaming en efficiëntie van de financiering van de ambtsopleidingen.
Een uit de lucht geschoten zeldzame zeearend |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeldzame zeearend uit de lucht geschoten in Friesland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mededeling van de politie dat het mogelijk is dat de zeearend geschoten is door een jager die op ganzen jaagde?
Bij navraag heeft de politie mij meegedeeld dat zij de mededeling, zoals vermeld in de media, niet heeft gedaan. Gezien het aanzienlijke verschil in grootte is het niet waarschijnlijk dat een jager een zeearend verwart met een gans.
Houdt u het voor mogelijk dat een jager een zeearend verwart met een gans? Zo ja, vindt u het verantwoord dat een dergelijke jager zich met een vuurwapen in de openbare ruimte begeeft? Zo nee, kunt u aangeven waar de politiewoordvoerder op doelde?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al zicht op aanhouding en vervolging van de mogelijke dader? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat er voldoende onafhankelijk toezicht is in het jachtveld?
Op dit moment wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd door de politie. Omdat dit onderzoek nog gaande is, kan ik daar geen verdere mededelingen over doen.
Is door justitie overwogen, gelet op de ernst van het gepleegde feit, een beloning uit te loven voor tips die leiden tot opsporing en vervolging van de dader? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet overwogen. Een beloning kan slechts worden uitgeloofd ten behoeve van de opheldering van een zeer ernstig misdrijf waardoor de rechtsorde is geschokt en voor de opsporing en van aanhouding van gevaarlijke voortvluchtige verdachten of veroordeelden. Het uit de lucht schieten van de zeearend valt hier, hoewel hier ook sprake is van een ernstige kwestie, niet onder.
Is er ballistisch onderzoek verricht op basis van de in de zeearend aangetroffen hagelkorrels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in de bewuste regio sprake is van ernstige roofvogelvervolging? Zo ja, bent u van mening dat het toezicht en de handhaving toereikend zijn om een preventieve werking te hebben?
In Friesland worden inderdaad vaker dan gemiddeld incidenten met het doden van roofvogels geconstateerd. Dit kan meerdere redenen hebben, zoals een actieve werkgroep van burgers die zich inzet tegen deze incidenten en intensiever toezicht en handhaving. Ik ben van mening dat er voldoende toezicht is op het nakomen van de regels omtrent jacht, wildbeheer en schadebestrijding. Incidenten zoals deze zijn, helaas, echter niet altijd te voorkomen.
Mensonterende omstandigheden bij de teelt van koffie in Brazilië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Deense organisatie Danwatch, die de koffieteelt in Brazilie heeft onderzocht en tot de conclusie kwam dat de koffie daar vaak onder mensonterende omstandigheden wordt geteeld, waarbij er sprake is van omstandigheden die op slavernij lijken, kinderarbeid, gevaarlijke pesticiden en werknemers die geen toegang hebben tot schoon drinkwater?1 Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek en welke consequenties verbindt u eraan?
Het kabinet vindt de bevindingen in het rapport over de mensen- en arbeidsrechten in de koffiesector in Brazilië zorgwekkend. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij – op basis van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen – onderzoek doen naar de risico’s in hun productieketen (due diligence). Deze risico’s moeten zij vervolgens aanpakken en terugdringen. In dit kader is ook naleving van lokale wetgeving één van de voorwaarden die bedrijven geacht worden te stellen en te controleren bij hun toeleveranciers.
Daarnaast hebben overheden van producerende landen de verantwoordelijkheid wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden en mensenrechten vast te stellen en te handhaven. De Braziliaanse overheid heeft uitbuiting van arbeid en slavenarbeid bij wet verboden. Ondanks – door de International Labour Organisation (ILO) erkende – verbetering van de arbeidsinspecties, blijkt Brazilië toch nog onvoldoende in staat de arbeidswetgeving overal adequaat te handhaven. Dit proces vergt tijd. Het is daarom goed dat er organisaties zijn zoals Danwatch die slechte arbeidsomstandigheden in de koffieketen in Brazilië aan het licht brengen en aan de kaak stellen.
Nederland draagt bij aan het aanpakken van slechte arbeidsomstandigheden in de Braziliaanse koffieketen via strategische partners IDH en Solidaridad, versterking van het lokale maatschappelijk middenveld, EU dialoog met lokale autoriteiten en deelname aan de IMVO-convenantenbesprekingen voor de Nederlandse voedingsmiddelensector.
Kunt u bevestigen dat er bij de teelt van koffie zeer gevaarlijke landbouwgifstoffen worden gebruikt, die een groot risico vormen voor de gezondheid van de werkers op de plantages? Deelt u de mening dat dit grootschalige gebruik van landbouwgif aangepakt moet worden? Welke rol ziet u daar voor u zelf weggelegd om dat te bereiken?
Bij de teelt van koffie wordt veel gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van giftige gewasbeschermers moet inderdaad worden beperkt. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de koffieteelt in Brazilië is onderworpen aan wet- en regelgeving van de Braziliaanse overheid. Handhaving en naleving ervan is primair de verantwoordelijkheid van de Braziliaanse autoriteiten. Daarnaast steunt het kabinet duurzaamheidsinitiatieven in de koffiesector, die additionele criteria ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermers stellen.
Op internationaal vlak is Nederland aangesloten bij internationale organisaties als ILO, FAO en de International Coffee Organization die richtlijnen hebben opgesteld voor het verbod van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en het veilige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met steun van het kabinet heeft IDH daarnaast in Brazilië samen met lokale partners een National Sustainability Curriculum ontwikkeld, waarin best practices voor koffieboeren worden beschreven, inclusief het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het Global Coffee Platform, waarbij ook Nestlé, Douwe Egberts en andere koffieproducenten zijn aangesloten, zal dit curriculum verder ontwikkelen en uitvoeren. In 2017 ontwikkelt het Global Coffee Platform een monitoring tool die de uitvoering van het National Sustainability Curriculum zal bijhouden.
Kunt u bevestigen dat twee grote koffieproducenten, Nestlé en Douwe Egberts, hebben toegegeven dat zij koffie hebben ingekocht van plantages waar deze zaken voorkomen?
Nestlé en Douwe Egberts hebben verklaard niet rechtstreeks van deze plantages koffie te hebben ingekocht. Wel geven zij aan dat er dieper in hun keten een link is aangetroffen met koffie afkomstig van genoemde plantages door levering via toeleveranciers.
Deelt u de mening dat producten die onder dit soort erbarmelijke en vaak ook illegale omstandigheden zijn geproduceerd, niet verkocht zouden mogen worden? Wat gaat u doen om te voorkomen dat consumenten in Nederland ongewild bijdragen aan het instandhouden van deze praktijken, en om ervoor te zorgen dat zij er gewoon vanuit kunnen gaan dat hetgeen zij kopen op een gezonde en legale wijze is geproduceerd?
Het kabinet is van mening dat bedrijven die met misstanden in hun keten geconfronteerd worden tijdens hun due diligence-proces een verantwoordelijkheid hebben zich in te spannen voor verbeteringen in plaats van hun orders meteen terug te trekken. Een beleid van engagement is belangrijk voor het realiseren van eerlijk werk in ontwikkelingslanden en de lokale economie. Dit is ook de inzet van de IMVO-convenanten. Als de inspanningen van de inkopende bedrijven tevergeefs blijken of als er geen medewerking wordt verleend, komt het niet langer continueren van de inkooprelatie in beeld. De consument die kiest voor meer zekerheid ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van koffieboeren kan gecertificeerd duurzame koffie kopen.
Kunt u bevestigen dat zowel Nestlé als Douwe Egberts ethische richtlijnen hebben ondertekend die de gevonden praktijken op de plantages uitsluiten2 en dat deze vrijwillige codes dus verre van voldoende zijn om misstanden zoals slavernij en kinderarbeid uit te sluiten? Welke consequenties verbindt u hieraan, ook gezien uw eigen inzet om maatschappelijk verantwoord ondernemen via codes en convenanten te bevorderen in plaats van wettelijk af te dwingen?
Beide bedrijven verplichten hun leveranciers inderdaad met hun bedrijfsrichtlijnen om nationale wetten en internationale normen na te leven. Dit geldt ook voor alle verificatie-, certificerings- en duurzaamheidsprogramma’s waarbij de bedrijven zijn betrokken. De richtlijnen zijn toegerust met monitorings- en klachtmechanismen zoals Nestlé»s «Tell Us» en Douwe Egberts» «Alertline». Hier kunnen misstanden worden gemeld en de bedrijven dienen zich vervolgens in spannen om deze aan te pakken. Het aanpakken van ernstige misstanden als slavernij en kinderarbeid, zoals genoemd in het rapport van Danwatch, is echter een continu proces en vergt blijvende aandacht van koffieproducenten.
De ervaring van het kabinet is dat engagement leidt tot meer betrokkenheid van alle stakeholders en substantiële verbeteringen in verschillende risico’s in de keten. Vooralsnog wordt daarom ingezet op IMVO-afspraken op basis van vrijwilligheid. De afspraken zijn echter niet vrijblijvend, de partijen zijn er aan gebonden. In het geval dat die afspraken tot onvoldoende resultaten leiden, kunnen andere wegen worden overwogen, waaronder wetgeving.
Heeft u zicht op in hoeverre de inkoop van Nestlé, Douwe Egberts en andere koffieproducenten sinds dit onderzoek is veranderd? Kunnen de genoemde bedrijven nu wel uitsluiten dat hun koffie onder mensonterende omstandigheden is geproduceerd? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om wel inzicht te krijgen in de huidige situatie?
Nestlé heeft te kennen gegeven dat de betreffende plantages uit het Danwatch-onderzoek na bekendmaking van de beschuldigingen als voorzorgsmaatregel uit het inkoopprogramma van het bedrijf zijn geschorst. Douwe Egberts heeft verklaard sinds de publicatie van het Danwatch-rapport in maart 2016 het aandeel gecertificeerde koffie in haar inkoop te hebben uitgebreid.
Beide bedrijven hebben aangegeven inspanningen te leveren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren in Brazilië door middel van samenwerking met lokale overheden, NGO’s en andere stakeholdersin Brazilië. Daarnaast zetten zij zich in via bedrijfsindividuele programma’s, uitbreiding van certificering, betrokkenheid bij het Global Coffee Platform en via de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee bij het huidige IMVO-convenantentraject met de levensmiddelensector.
Sinds het Danwatch-onderzoek heeft Douwe Egberts laten weten een pilotte zijn gestart met leveranciers. Kennisuitwisseling en een gezamenlijke aanpak van de meest pertinente sociale en milieukwesties in de koffiesector staan hierbij centraal. Douwe Egberts werkt daarnaast aan een nieuw publiek-private partnerschap met speciale focus op arbeidsovertredingen op de Braziliaanse koffieplantages. In 2011 heeft Nestlé het Nescafe Plan in Brazilië geïntroduceerd met als doel het realiseren van duurzame koffielandbouw, -productie en - consumptie. Nestlé heeft aangegeven dat de uitkomsten uit het Danwatch rapport hebben bijgedragen aan het verder versterken van hun duurzaamheidsactiviteiten.
Zoals reeds aangegeven, dienen bedrijven op grond van hun due diligence-verplichting inzicht te hebben in hun gehele handelsketen. Het kabinet spreekt koffiebedrijven hierop aan en verwacht dat zij zich blijvend inzetten voor verduurzaming van de koffiesector. De complexiteit van de koffieketen maakt het echter nog niet mogelijk om alle koffie voldoende te traceren. Dit onderstreept de noodzaak voor de koffiesector om binnen de IMVO-convenantenbesprekingen tot goede afspraken te komen voor de verbetering van due diligence-beleid en het gezamenlijk aanpakken van IMVO-risico’s.
Op welke wijze wilt u bijdragen aan het zo spoedig mogelijk beëindigen van de mensonterende omstandigheden bij de koffieteelt in Brazilië? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag niet alleen ingaan op uw inzet voor projecten van Initiatief Duurzame Handel (IDH) en van Solidaridad, die immers maar een zeer klein deel van de koffieteelt bestrijken, maar juist ook op de gangbare koffieteelt, die immers in Nederlandse supermarkten en horeca belandt?
Nederland biedt ondersteuning aan de Braziliaanse autoriteiten in de naleving van goede arbeidsomstandigheden in de koffiesector. Nederland financiert sinds 2016 de NGO Reporter Brazil die ook betrokken was bij het Danwatch-rapport. Deze organisatie brengt in kaart waar in de koffieketen die gericht is op export naar Europa, mensenrechtenschendingen plaatsvinden (bijvoorbeeld oneerlijke arbeidsomstandigheden, slavernij en kinderarbeid). De bevindingen worden eind juni 2017 verwacht en zullen onderdeel zijn van de multistakeholder dialoog over verbeteringen van mensenrechten in de koffieketen met NGOs, werknemersorganisaties en de autoriteiten. De Nederlandse ambassade is daarnaast betrokken bij de jaarlijkse mensenrechtendialoog tussen de EU en Braziliaanse autoriteiten, waar onder meer arbeidsomstandigheden aan bod komen.
Het kabinet financiert via strategische partners Solidaridad en het Initiatief Duurzame Handel (IDH) projecten in Brazilië gericht op de verduurzaming van koffie. Dit doen ze bijvoorbeeld door boeren te trainen en publiek-private samenwerking met lokale autoriteiten, producenten en andere stakeholders om tot duurzame koffieteelt (inclusief goede arbeidsomstandigheden) te komen in Brazilië. Het kabinet ondersteunt inspanningen op internationaal vlak om de koffieketen te verduurzamen. Zo werkt IDH met relevante stakeholders via het Global Coffee Platform aan de opschaling van vraag en aanbod van duurzame koffie. De inspanningen van dit platform zijn gericht op continue verbetering van de positie van koffieboeren en een duurzame sector als geheel.
In Nederland zet de overheid actief in op het afsluiten van IMVO-convenanten door het bedrijfsleven in sectoren met een verhoogd risicoprofiel voor mensenrechtenschendingen en milieuschade. Het kabinet neemt als partij deel aan de IMVO-convenantenbesprekingen voor de voedingsmiddelensector. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel hebben aangegeven een IMVO-convenant af te willen sluiten. De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee waarvan Nestlé, Jacobs Douwe Egberts (Douwe Egberts) en andere koffiebranders/producenten lid zijn, is onderdeel van de FNLI. In dit convenant dienen nieuwe doelstellingen en ambities ten aanzien van due diligence en leverage (invloed op het voorkomen en aanpakken van een negatieve impact) voor de komende jaren te worden vastgelegd.
Maatregelen tegen discriminerende uitlatingen van medewerkers op Facebook |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chauffeur PostNL ontslagen na opmerking op Facebook»?1
Ja.
Wordt de persoon die het in het artikel genoemde bericht op Facebook plaatste strafrechtelijk vervolgd? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Het openbaar ministerie (OM) heeft de zaak in onderzoek. Er is nog geen beslissing genomen over eventuele strafrechtelijke vervolging van de plaatser van het Facebook-bericht. Het OM beraadt zich op de vraag of tot vervolging dient te worden overgegaan. Deze beoordeling hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij niet alleen de inhoud van het bericht wordt beoordeeld maar ook de gevolgen die de Facebook-gebruiker inmiddels naar aanleiding van zijn bericht heeft ondervonden (zoals de ontvangen dreigementen en het feit dat PostNL het dienstverband met hem heeft opgezegd).
Hoe vaak komt het per jaar voor dat werkgevers vanwege racistische of discriminerende uitlatingen maatregelen tegen een werknemer treffen? Om welke maatregelen gaat het?
Er zijn geen cijfers bekend over de aard van de maatregelen en het aantal keer dat een (individuele) maatregel wordt getroffen door werkgevers. Wel is er inzicht in de mate waarin werkgevers hun anti-discriminatiebeleid, dat werkgevers verplicht zijn ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet te voeren, op orde hebben. Het per 1 mei 2015 opgerichte team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW onderzoekt of werkgevers voldoen aan de wettelijke verplichting om een dergelijk beleid gericht op alle discriminatiegronden te voeren. Van de 200 in 2016 uitgevoerde bedrijfsbezoeken voldeed 80 tot 90 procent niet aan deze wettelijk plicht. Dit is onder meer het gevolg van onvoldoende bekendheid met (de inhoud van) deze verplichting. Deze ondernemingen hebben door middel van een eis tot naleving de mogelijkheid gekregen om het leven te beteren. Indien bij een herinspectie blijkt dat er sprake is van onvoldoende verbetering krijgt bedrijf een boete opgelegd. De eerste herinspecties worden, conform inspectiebrede procedures, ingepland na één jaar, te weten vanaf maart/april 2017. Begin 2018 is er zicht op de uitkomsten van deze herinspecties.
Om de kennis over het wettelijke verplichte anti-discriminatiebeleid bij werkgevers te vergroten en hen concrete handvatten te bieden, heeft de Inspectie SZW in juli 2016 de Zelfinspectietool Werkdruk en Ongewenst gedrag2 gelanceerd. In deze tool is het tegengaan van discriminatie een integraal onderdeel, naast werkdruk en ongewenste omgangsvormen. Werkgevers worden uitgenodigd om door de ogen van een inspecteur naar hun eigen organisatie te kijken. Zo kunnen zij zelf nagaan of het eigen bedrijfsbeleid voldoet dan wel op welke punten dat verbeterd moet worden. De tool is actief bij relevante doelgroepen onder de aandacht gebracht en heeft geleid tot veel aandacht via online, offline en via sociale media. Ter verdere ondersteuning is een flyer voor werkgevers gemaakt die de specifieke inhoud van een anti-discriminatiebeleid volgens de Arbeidsomstandighedenwet beschrijft.
Deelt u de mening dat ook werkgevers een taak hebben openlijk racisme en discriminatie door een van hun medewerkers te corrigeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers hebben ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet de plicht om een anti-discriminatiebeleid binnen de eigen organisatie te voeren. Deze wettelijke verplichting is nader toegelicht onder vraag 3 en 5. Om discriminatie op de arbeidsmarkt concreet te kunnen aanpakken, is daarnaast een gezamenlijke inspanning van alle betrokkenen vereist, waaronder overheid, werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Een gezamenlijke aanpak is dan ook de basis van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie3 dat op 14 mei 2015 is gelanceerd. Aan de uitvoering van dit plan, dat inmiddels ruim 48 concrete maatregelen bevat om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken, leveren sociale partners een belangrijke bijdrage. Een voorbeeld van een van deze maatregelen die in dit verband door sociale partners is opgepakt is de oprichting van het Charter Diversiteit (charter). Het charter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen en daarmee discriminatie op de werkvloer tegen gaan. Het charter telt inmiddels 80 ondertekenaars, zowel publiek als privaat waaronder werkgevers-, branche- en mkborganisaties, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Bent u bekend met beleid dat werkgevers of hun organisaties voeren om racisme en discriminatie onder hun werknemers tegen te gaan? Zo ja, wat is de aard van dit beleid? Zo nee, kunt u met werkgeversorganisaties de wenselijkheid en de mogelijkheden van dergelijk beleid gaan bespreken?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen inzake de situatie van de heer Van Laarhoven |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma herinneren, waarin u stelt dat in oktober jl. en marge van uw bezoek aan Thailand op directeursniveau contact is geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?1
Ja.
Op welke datum vond het in vraag 1 aangehaalde «contact op directeursniveau» plaats? Is er op andere momenten contact op directeursniveau geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?
Er vonden twee contacten plaats op directeursniveau. Op 14 oktober 2016 en 26 oktober 2016.
Wat bedoelt u met het in vraag 1 aangehaalde «contact»? Was dit telefonisch, waren gesprekspartners fysiek aanwezig of vond dit plaats op een andere manier?
Het contact op 14 oktober 2016 was telefonisch. Het contact op 26 oktober 2016 was een ontmoeting in Seoul en marge van het Global Consular Forum.
Waarop baseert u de stelling dat zolang de Thaise rechtsgang nog niet geheel is doorlopen, geen sprake kan zijn van eventuele overbrenging naar Nederland? Hoe verhoudt die stelling zich tot de Thaise wetgeving, specifiek tot Section 4 van de Thaise Act on Mutual Assistance in Criminal Matters? Biedt die wet niet de ruimte om een verdachte die zich in Thailand in hechtenis bevindt, uit te leveren naar een andere staat op verzoek van die staat, ook al is de rechtsgang nog in de onderzoeksfase? Is deze mogelijkheid onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Artikel 3 onder f. van het Verdrag tussen Nederland en Thailand inzake de overbrenging van gevonniste personen en de samenwerking bij de tenuitvoerlegging van strafvonnissen (Trb. 2004, 216) stelt de voorwaarde dat het vonnis onherroepelijk is en dat in de overdragende Staat geen gerechtelijke procedures in verband met het strafbare feit aanhangig zijn. Voor uitlevering kent Thailand, voor zover mij bekend, een afzonderlijke wet (de Extradition Act 2008). De door de vraagsteller genoemde «Section 4» ziet op vormen van wederzijdse hulp bij strafrechtelijke onderzoeken en heeft dan ook geen betrekking op uitlevering. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het u als Minister van Buitenlandse Zaken te allen tijde vrij staat om de Thaise autoriteiten te verzoeken de heer Van Laarhoven aan Nederland uit te leveren? Is er ooit een dergelijke formeel of informeel verzoek gedaan? Zo ja, kunt u omschrijven wanneer en op welke wijze een verzoek is gedaan en wat de reactie hierop is geweest? Zo nee, waarom niet?
Uitleveringsverzoeken worden gedaan door de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM). Ik verwijs hiervoor naar het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3457) op vraag 4 van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (beiden D66) over de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld «Request for initiating an investigation in Thailand» (ingezonden 14 juni 2016). Het is aan het OM om de afweging te maken welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Ook het oordeel over de wenselijkheid van een uitleveringsverzoek is in de eerste plaats aan het OM. De Minister van Veiligheid en Justitie kan niet uit eigen beweging en zonder onderliggend verzoek van het OM een uitleveringsverzoek aan een andere staat doen. Tot op heden heeft het OM de Minister van Veiligheid en Justitie niet gevraagd om een uitleveringsverzoek aan Thailand te doen.
Klopt het dat de heer Van Laarhoven naar een andere gevangenis of een ander deel van de gevangenis wordt overgeplaatst? Bent u bekend met de reden hiertoe? Zo ja, kunt u deze toelichten?
De heer Van Laarhoven is in december 2016 naar een ander verblijf binnen de penitentiaire instelling overgebracht. Het verblijf waar hij aanvankelijk verbleef, betrof een aankomstverblijf. In de betreffende gevangenis is het de gebruikelijke procedure dat gedetineerden vanuit het aankomstverblijf op een gegeven moment worden overgebracht naar een ander verblijf. De Nederlandse ambassade in Bangkok heeft de gevangenisdirectie op 8 december 2016 gevraagd of de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf kon blijven. De gevangenisdirectie heeft evenwel besloten de heer Van Laarhoven toch over te plaatsen.
Hoe beoordeelt u de omstandigheden in deze nieuwe omgeving ten opzichte van de omstandigheden in de huidige omgeving van de heer Van Laarhoven? Zijn deze slechter? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om deze overplaatsing, ook met het oog op de gezondheid van de heer Van Laarhoven, te voorkomen? Waarom wel of waarom niet?
Thaise gevangenissen hebben elk een eigen regime waardoor ook de leefomstandigheden voor gedetineerden kunnen verschillen. Het gevangenisregime in het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven is strikter dan in het eerdere aankomstverblijf. Naast het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven zijn er in de betreffende gevangenis afdelingen met nog striktere gevangenisregimes en navenante zwaardere leefomstandigheden.
De Thaise autoriteiten beslissen waar de heer Van Laarhoven wordt ondergebracht en zij hebben in december besloten de heer Van Laarhoven naar een ander verblijf over te brengen, dit ondanks het Nederlandse verzoek om de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf te houden.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in het kader van een wetenschappelijk onderzoek op projectbasis een zogenaamde «spreekuurrechter» actief is geworden bij de rechtbank Noord Nederland?
Ja. Ik heb hieraan aandacht besteed in mijn schriftelijke antwoorden op mondelinge vragen over dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van mijn ministerie op 30 november jl. (vraag 123).
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat dit project, anders dan eerdere projecten zoals de Burenrechter en e-Kantonrechter, is bedacht, geïnitieerd en in uitvoering gebracht door een zeer ervaren rechter?
Bij het initiëren en uitvoeren van projecten in de rechtspraak zijn altijd ervaren rechters betrokken. Dit is essentieel en een voorwaarde om een project uitvoerbaar te maken en een kans van slagen te geven.
Gaat u deze proef met rechtszaken waarin burgers en bedrijven snel op het spreekuur van de rechter kunnen komen (een nieuwe, snelle, laagdrempelige en goedkope procedure) ook met bijzondere belangstelling volgen?
De proef past goed in het streven van de Rechtspraak om het maatschappelijk effect van rechtspraak te vergroten. Ik zal de proef met belangstelling volgen.
Nu de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 34 550-VI, nr. 65) over de haalbaarheid van een vrederechter is aangenomen, en u reeds heeft laten weten te kijken naar ervaringen in België en Frankrijk, betrekt u daarbij ook de ervaringen die nu reeds in Nederland zijn opgedaan met de spreekuurrechter, nu de spreekuurrechter in Noord Nederland mede geïnspireerd is op het model van de vrederechter en beoogt rechtzoekenden een snelle, laagdrempelige en goedkope procedure te bieden?
Ik heb in reactie op de motie aangegeven dat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vraag om te onderzoeken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Ik heb daarbij tevens aangegeven dat het onderzoek in nauw overleg met de Raad voor rechtspraak wordt vormgegeven. In de uiteindelijke afweging over wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel zullen ook ervaringen van de rechtspraak met lopende pilots worden betrokken.
Op welke manier gaat u laten onderzoeken welke lessen kunnen worden getrokken uit de positieve ervaringen die door de spreekuurrechter worden opgedaan, maar ook welke knelpunten er mogelijk zijn? Bent u bereid dit project, en de initiator, expliciet in het onderzoek naar de vrederechter te betrekken? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het is nog niet bekend op welke wijze het onderzoek als bedoeld in de motie zal worden vormgegeven. De pilot spreekuurrechter zal in elk geval door de Rechtspraak zelf worden geëvalueerd en onderdeel uitmaken van de bredere afweging wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Het Paleis op de Dam symposium “Caribische koraalriffen” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre bent u bekend met de staat van de koraalriffen in het Caribisch gebied?
Het is mij bekend dat de stand van het koraalrif in het Caribisch gebied zorgelijk is. De diversiteit en uitgestrektheid van de riffen zijn de afgelopen 10 jaar snel achteruitgegaan. Er is sprake van een complex van factoren die het koraal aantast. Een belangrijke oorzaak is klimaatverandering met als gevolg opwarming van de zee. Daarnaast spelen regionale oorzaken een rol zoals overbevissing, toeristische en andere economische ontwikkelingen vlak langs de kustlijnen van de eilanden en gebrekkige systemen van riolering en afvalwaterzuivering.
Het koraalrif vertegenwoordigt een grote natuurlijke intrinsieke waarde en draagt substantieel bij aan de biodiversiteit in de regio. Tegelijkertijd vormt het koraalrif een belangrijke economische waarde voor de eilanden. Lokale visserij en toerisme zijn in belangrijke mate afhankelijk van de koraalriffen.
Verhoudingsgewijs zijn de Caribische koraalriffen binnen het koninkrijk in relatief betere staat dan de omringende eilanden. Ik ben niet goed in staat te beoordelen of het koraalrif voldoende aandacht krijgt van de Caribische landen in het Koninkrijk, Curaçao, Aruba en St. Maarten. Natuurbescherming is een verantwoordelijkheid voor de landen, en geen verantwoordelijkheid van het Koninkrijk en evenmin van de Minister van BZK. In Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor natuurbescherming, zowel boven als onder water, bij de openbare lichamen en de Staatssecretaris van EZ. Ik stel overigens vast dat op alle eilanden sprake is van actieve organisaties en burgers die bescherming van het koraal nastreven, deels met hulp van de overheden, en daarbij ook succesvol zijn. Ook zie ik in de toeristische sector op de eilanden een toenemende mate van bewustwording dat verdere aantasting van het koraal ingrijpende gevolgen heeft voor zowel biodiversiteit als de economie en dat sprake kan zijn van het slachten van «de kip met de gouden eieren».
Het lijkt mij dat bescherming van het resterende rif en koraalherstel waar mogelijk, voor alle eilanden cruciaal is. Ik kan mij voorstellen dat binnen het Koninkrijk wordt geprobeerd de krachten te bundelen, en dat bijvoorbeeld gezamenlijk wordt bezien hoe die ingewikkelde afweging tussen natuurbelangen en economische belangen zijn beslag dient te krijgen en wat effectieve maatregelen ter bescherming van het rif zijn. Nederlandse en lokale kennisinstituten verrichten in de regio, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, belangwekkend onderzoek; wellicht dat ook daarbij aangesloten kan worden. Een mogelijkheid zou zijn, vergelijkbaar met de aanpak die is gevolgd voor de kinderrechten, dat een taskforce in het leven wordt geroepen om deze problematiek te bespreken en om te komen tot een gemeenschappelijke aanpak. Ik ben bereid de mogelijkheden daartoe met de relevante Nederlandse ministeries en de 3 landen binnen het Koninkrijk te bespreken.
In hoeverre bent u van mening dat de koraalriffen in het Koninkrijk van grote waarde zijn voor dat gebied, niet alleen in natuurlijke zin maar ook in economische zin?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre bent u van mening dat de toekomst van de Caribische koraalriffen voldoende aandacht krijgt in Nederland, Caribisch Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het belang van deze koraalriffen agenderen op de volgende Koninkrijksconferentie en bij de contacten met de Openbare Lichamen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid dit onderwerp voor een eerstvolgende Koninkrijksconferentie te agenderen, waartoe overigens, zoals u weet, het initiatief bij St. Maarten ligt. Ik heb de Staatssecretaris van Economische Zaken het onderwerp onder zijn aandacht gebracht; hij is en blijft ten volle bereid het onderwerp te bespreken met de openbare lichamen. Voorts is het onderwerp geagendeerd voor het zogenaamde Caribbean Sustainable Development Forum, dat van 21–23 februari a.s. op Aruba bijeenkomt en wordt georganiseerd met hulp van onder andere de ministeries van BZK, BZ en I&M en het land Aruba. Op dit Forum, dat zal worden bezocht door bestuurders van tientallen eilanden, door ngo’s, bedrijven en belangenorganisaties, staan onderwerpen als duurzame energie, klimaatbeheersing en milieuproblematiek in de Caribische regio centraal, gericht op de uitdagingen waar de doorgaans kleine eilanden in de regio aan bloot staan.
Physician Assistants in de GGZ |
|
Linda Voortman (GL), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) omtrent de DBC beroepentabel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en het niet opnemen van de Physician Assistant (PA) in deze beroepentabel?1
Ja
Klopt het dat de NZa hiermee Physician Assistants in de GGZ het recht ontneemt tot het zelfstandig openen van een DBC en daarmee de mogelijkheid om «tijd te schrijven» in de DBC-systematiek voor de GGZ?
Nee, deze bevoegdheid had de Physician Assistant voorheen niet. Er is daarmee dus geen sprake van nieuw beleid of het ontnemen van een mogelijkheid of recht.
Wat is volgens u de reden dat de NZa de Physican Assistant niet opneemt in de beroepentabel in de GGZ? Bent u het inhoudelijk eens met deze beslissing?
De NZa heeft zich gebaseerd op het advies van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ. Het Netwerk heeft geadviseerd de Physician Assistant niet op te nemen in de beroepentabel omdat het momenteel onvoldoende duidelijk is op welke wijze de Physician Assistant-psychiatrie een duidelijke toevoeging is ten opzichte van de reeds bestaande beroepen. Over de meerwaarde voor de patiënten in de GGz is op dit moment nog onvoldoende bekend. Het is volgens het Netwerk aan de beroepsgroep zelf om zich hiervoor in te spannen.
Het is aan de NZa om te bepalen welke beroepen zij opneemt in haar beroepentabel.
Gaat de beslissing van de NZa in tegen de wetgeving zoals vastgelegd in Experimenteerartikel 36a van de Wet BIG? Is dit een beslissing die de Nza kan nemen? Beslist de Nza hiermee over uitvoering van een wettelijke regeling?
De beslissing van de NZa gaat niet in tegen het experimenteerartikel in de Wet BIG. Physician Assistants kunnen werkzaam zijn in de GGZ. De NZa beslist niet over de uitvoering van de Wet BIG, wel over de beroepentabel die leidend is voor wie mag tijdschrijven in de GGZ.
Bent u van oordeel dat deze beslissing taakherschikking van de psychiaters naar de Physician Assistants in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Het doel van taakherschikking is vooral het meer doelmatig organiseren van het proces van zorgverlening teneinde ook de bestaande personele en materiële capaciteit beter te benutten. Het inzetten van het juiste niveau van deskundigheid voor een bepaalde zorgvraag draagt bij aan zowel de kwaliteit van zorg als het betaalbaar houden van de zorg. Niet alle handelingen dienen te worden uitgevoerd door de medisch specialist. Taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants is mogelijk. Hiervoor is opname op de beroepentabel geen voorwaarde. Het is aan zorgaanbieders om te beslissen wanneer zij welke beroepsbeoefenaren inschakelen.
Druist dit niet in tegen het beleid «juiste zorgverlener op juiste plaats» die u in gang heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte dat Physician Assistants in de GGZ worden ontslagen en niet aangenomen worden in instellingen vanwege deze beslissing van de NZa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2, de PA had deze bevoegdheid ook niet, er is geen sprake van nieuw beleid.
Vindt u het zorgelijk dat de beslissing van de NZa het ongewenst effect teweeg brengt dat taakherschikking van de psychiater naar de Physician Assistant als manier om doelmatiger te werken en het tekort aan psychiaters op te vangen vrijwel niet meer mogelijk is?
Ik ga ervan uit dat zorgaanbieders zelf de doelmatigheid van hun personele inzet bewaken. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 bestaan er mogelijkheden voor taakherschikking van psychiaters naar Physician Assistants.
Bent u bereid met de NZa en de beroepsvereniging van Physician Assistants (NAPA) hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa spreekt zelf met de beroepsvereniging, dat is ook aan de NZa.
Het bericht dat Basisscholen weinig vertrouwen hebben in meldpunt Kindermishandeling |
|
Loes Ypma (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen hebben weinig vertrouwen in het meldpunt kindermishandeling»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat de helft van de basisscholen uit het onderzoek van Reporter 2021 van mening is dat het meldpunt kindermishandeling niet goed werkt?
Dit is geen goed signaal. In het belang van de kinderen moeten scholen en Veilig Thuis samen optrekken en zorgen dat mishandelde kinderen de juiste hulp en aandacht krijgen. Juffen en meesters zien heel veel. Het is heel belangrijk dat het onderwijs vroegtijdig advies vraagt bij Veilig Thuis of een melding doet, zodat daarop gehandeld kan worden.
Hoe beoordeelt u de situatie dat slechts 20 procent van de scholen zegt duidelijk verbetering te zien bij een kind als ze een melding hebben gedaan bij Veilig Thuis (VT)?
Uit het onderzoek van de monitor blijkt dat 30% van de respondenten vindt dat de situatie na melding niet verbetert. 37% stelt dat het soms wel en soms niet gebeurt. 20% ziet een duidelijke verbetering.
Het is bekend dat het bij kindermishandeling vaak gaat om een hardnekkig en complex probleem. Een melding bij Veilig Thuis is het begin van het zoeken naar een oplossing voor dit probleem. Veilig Thuis zal de veiligheid beoordelen, doorverwijzen naar lokale hulp of zelf onderzoek doen en dan doorverwijzen naar hulp of eventueel doorgeleiden naar de Raad voor de Kinderbescherming. Zowel Veilig Thuis als de daarop volgende hulpverlenende instanties zetten zich in om de situatie van de kinderen die te maken hebben met kindermishandeling, zo snel mogelijk te verbeteren, maar daarvoor kan soms enige tijd nodig zijn.
Wat is uw inschatting over de mate waarin basisscholen bekend zijn met de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de wijze waarop daarin de te ondernemen stappen bij vermoedens van kindermishandeling zijn opgenomen? Hoeveel aandachtsfunctionarissen zijn werkzaam in het basisonderwijs? Heeft u zicht op de mate waarin scholen adviesvragen doen en meldingen doen bij Veilig Thuis?
Uit de Staat van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2014/2015 van de Inspectie van het Onderwijs2 blijkt dat inmiddels vrijwel alle basisscholen (96%) over een verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling beschikken. De meeste scholen geven aan dat de code de stappen bevat uit het basismodel. 89% van de scholen heeft via schriftelijke informatie (21%), scholing (16%), zowel schriftelijke informatie als scholing (10%) of in combinatie met andere manieren (15%) aandacht besteed aan de introductie van de meldcode op hun school.
Ik heb geen zicht op het aantal aandachtsfunctionarissen. Dit komt omdat de taken van een aandachtsfunctionaris binnen de school verschillend worden belegd; vaak worden de intern begeleiders (zorgcoördinatoren) daarmee belast.
Voor het onderzoek dat de Monitor liet uitvoeren, zijn 1.100 basisscholen benaderd. 550 scholen vulden de vragen in. Daaruit blijkt dat 36% van de respondenten nul keer heeft gemeld, 27% één keer en bijna 20% twee keer. De meldingen worden vooral gedaan bij Veilig Thuis (ruim 80%) en / of het wijkteam. Het onderzoek van de Monitor gaat niet in op het aantal adviesaanvragen.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen vinden dat het vaak lang duurt voordat er iets gebeurt met een melding, ook als het gaat om een situatie waarin een kind acuut in gevaar is? Zijn er wachttijden of andere problemen met de triage en de veiligheidstaxatie die de VT-organisaties bij elke melding uitvoeren? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze triage goed wordt uitgevoerd en VT-organisaties juist handelen bij meldingen? Zo nee, hoe verklaart u de beoordeling van scholen dat het lang duurt en dat uiteindelijke hulp onvoldoende is?
De bevindingen uit de Monitor sluiten aan bij de gezamenlijke constatering van gemeenten, VNG, VWS en Veiligheid en Justitie (VenJ) dat op een aantal onderdelen nog verbetering en doorontwikkeling bij Veilig Thuis noodzakelijk is. Daarom voert de VNG het programma «Veilig Thuis-de basis op orde» uit met financiering van VWS en VenJ.
In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (GIA) van 4 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van dit programma. De situatie bij de Veilig Thuis-organisaties is sterk verbeterd en de wachtlijsten nemen af, maar we zijn er nog niet.
Daarom wordt er in het VNG-programma gewerkt aan structurele oplossingen, zowel aan de poort als bij het doorzetten naar hulp en samenwerking met het lokale veld (waaronder de scholen en de wijkteams). In de volgende voortgangsrapportage GIA die eind januari naar uw Kamer wordt gezonden, wordt ingegaan op de voortgang van het programma. De inspecties houden toezicht op de kwaliteit van Veilig Thuis en starten begin 2017 met de tweede fase van hun toezicht, waarbij ook weer naar de wachtlijsten wordt gekeken.
Welke stappen zijn er in de afgelopen periode ondernomen om de wachttijden bij Veilig Thuis terug te dringen? Zijn deze stappen en de handreiking die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor gemeenten en VT-organisaties over hoe langere doorlooptijden het beste kunnen worden aangepakt, toereikend geweest in het terugdringen van de wachttijden? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig om de wacht- en doorlooptijden bij Veilig Thuis terug te dringen?
Zie mijn beantwoording bij vraag 5.
Herkent u de problematiek die geschetst wordt door de PO-raad dat voor een betere werking van Veilig Thuis de samenwerking met de politie, wijkteams en het onderwijs moet worden verbeterd? Gaat u met de PO-raad en Veilig Thuis hierover in overleg en ook over een structurele en betere terugkoppeling naar scholen door Veilig Thuis na een melding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren? Is het een optie om na een melding een vast contactpersoon bij Veilig Thuis voor de meldende school te benoemen?
Het is van groot belang dat alle partijen samenwerken om kindermishandeling aan te pakken. Ook scholen spelen hierbij een belangrijke rol.
Ik ben dan ook verheugd dat het onderwijs zich nadrukkelijk wil inzetten voor de aanpak van kindermishandeling. De lancering op 16 november 2016 van de Beweging tegen Kindermishandeling, waarin verschillende partijen uit onderwijs (primair, voortgezet en speciaal), peuterspeelzalen, kinderopvang en ouderorganisaties zijn verenigd om de signalering en aanpak van kindermishandeling te verbeteren, is hier een goed voorbeeld van. De looptijd van de Beweging is tot 1 januari 2019.
Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis heeft contact met deze Beweging en gaat in overleg met de PO-Raad (als voorzitter van de Beweging) om te bespreken hoe gezamenlijk de aanpak kindermishandeling kan worden bevorderd. De wenselijkheid van een vast contactpersoon bij Veilig Thuis voor de meldende school kan daarbij ook aan de orde komen.
Verder wisselen de Veilig Thuis-organisaties binnen het Landelijk Netwerk onderling goede voorbeelden uit, waarbij regionale initiatieven zijn ontplooid om de samenwerking met scholen te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het initiatief in Hollands-Midden (zie https://www.veiligthuishollandsmidden.nl/brief-van-veilig-thuis-aan-basisscholen/).
Omdat voor het vertrouwen in Veilig Thuis voor scholen het cruciaal is dat Veilig Thuis altijd aan scholen terugkoppelt welke activiteiten zijn ondernomen, heeft het Landelijk Netwerk het initiatief genomen om richtlijnen op te stellen om de communicatie naar melders,waaronder scholen, te verbeteren. Deze richtlijnen kunnen vervolgens door elk van de 26 Veilig Thuis-organisaties in de eigen regio worden toegepast.
Ik zal de Kamer via de voortgangsrapportages GIA op de hoogte houden.
Deelt u de mening dat scholen een belangrijke rol spelen in strijd tegen kindermishandeling? Hoe gaat u scholen stimuleren om vaker een melding bij Veilig Thuis te doen en het vertrouwen van scholen in Veilig Thuis verbeteren?
Zie antwoord vraag 7.
Nieuwe schandalen bij Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van een jonge vrouw die woonde in een zorginstelling van Philadelphia en zonder rechterlijke toets gedwongen zorg kreeg opgelegd en zelfs werd opgesloten?1
Zoals ik ook in mijn beantwoording op de andere vragenset (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 809) van het lid Leijten heb opgemerkt, heeft het verhaal van deze jonge vrouw mij geraakt.
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en gevraagd in hoeverre zij van deze casus op de hoogte is. In 2014 heeft de IGZ een klacht over de situatie rondom deze jonge vrouw met een verstandelijke beperking ontvangen. Deze klacht ging primair over de kwaliteit van zorg en het toepassen van dwang. De klacht is in behandeling genomen. IGZ heeft daarbij de stichting Philadelphia zorg (hierna: Philadelphia) verzocht te reageren op de klacht. De uitgebreide reactie van de instelling gaf voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening voor de cliënte was vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Daarnaast was Philadelphia op dat moment binnen de complexe situatie op zoek naar een passende woonsetting voor deze jonge vrouw. De IGZ zag daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Tevens heb ik vernomen dat Philadelphia inmiddels een externe onderzoekscommissie heeft ingesteld die de situatie nader onderzoekt. De commissie onderzoekt onder meer of de verleende zorg voldoende veilig en van goede kwaliteit was en of de procedure om te komen tot zeggenschap /vertegenwoordiging correct is verlopen.
Indien nodig kan de IGZ beslissen of verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het gebeurde. Ik ga in deze antwoorden dan ook niet in op specifieke vragen over de feitelijke situatie van de zorg voor deze jonge vrouw bij Philadelphia en het handelen van de betrokken zorgverleners en bestuurders.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat mensen gedwongen zorg krijgen toegepast en worden opgesloten, zonder dat hier een machtiging voor afgegeven is? Zo ja, hoe heeft dit bij Philadelphia kunnen gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het benemen van vrijheid van een persoon moet zo min mogelijk plaatsvinden. De omstandigheden waaronder dit in sommige situaties kan gebeuren, is vastgelegd in specifieke wetgeving te weten de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Daarin is geregeld dat een zorgverlener alleen een cliënt met een verstandelijke beperking gedwongen mag opnemen en middelen en maatregelen op grond van de Wet Bopz mag toepassen als deze cliënt een rechterlijke machtiging heeft én deze cliënt in een instelling met een Bopz-aanmerking verblijft. Dit is kristalhelder.
Een zogenaamde Bopz-arts moet dan beslissen over de toepassing van dwang, van middelen en maatregelen en beperking van bewegingsvrijheid binnen de instelling. Alle zorgaanbieders in Nederland moeten zich aan deze wetgeving houden.
Over de situatie van de zorg in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Is er een arts in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz-arts) van de instelling betrokken geweest bij het toezicht op de dwangmaatregelen die deze jonge vrouw kreeg opgelegd? Zo neen, wat is uw oordeel hierover? Zo ja, hoe kan de Bopz-arts toezicht hebben gehouden op iemand die zonder Bopz-machtiging in de instelling kwam wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd over de situatie van de gedwongen zorg van deze jonge vrouw? Door wie precies en op welke momenten? Wat is de opvolging die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op deze meldingen heeft gegeven? Kunt u de Kamer een feitelijk overzicht doen toekomen?
Ja. Op 15 juli 2014 ontving de IGZ een klacht van mogelijke tekortkomingen in de zorgverlening aan deze jonge vrouw. De IGZ heeft de verkregen klacht beoordeeld en heeft 1 oktober 2014 vragen gesteld aan de zorginstelling. Op 15 oktober 2014 heeft Philadelphia geantwoord aan de IGZ. Deze reactie gaf de IGZ voldoende inzicht in de manier waarop de zorgverlening aan de cliënt is vormgegeven en gaf geen aanleiding om te vermoeden dat sprake was van onverantwoorde zorg. Philadelphia was op dat moment bezig voor de cliënte een passende woonsetting te vinden evenals een adequate invulling van het mentorschap. De IGZ heeft de zorginstelling verzocht dit te bespoedigen en de klacht op 12 januari 2015 gesloten.
Hoeveel meldingen krijgt de IGZ over het zonder toestemming toepassen van gedwongen zorg de afgelopen jaren ontvangen? Wat doet zij met deze meldingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit navraag bij de IGZ blijkt dat dit niet afzonderlijk wordt geregistreerd. Een melding over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg kan onderdeel uitmaken van een klacht of melding die meerdere aspecten van de zorg beslaat. Bij een klacht of melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden. De IGZ heeft echter niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van Philadelphia die tot twee keer toe de indicatie van de jonge vrouw verhoogde zonder dat zij of haar (stief)ouders hiervan op de hoogte waren gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat er bij een indicatieaanvraag altijd een handtekening van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger moet zitten. Dat is onder de huidige wetgeving zo, maar dat gold ook voor de aanvragen die onder de AWBZ gedaan zijn. Als een instelling destijds door middel van een schriftelijke overeenkomst met het CIZ in mandaat herindicatiebesluiten mocht nemen, dan moest ook de toestemming van de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger met het herindicatietraject in het dossier gearchiveerd zijn.
Is de indruk juist dat hier sprake is geweest van upcoding, gezien het feit dat de inzet van zorg niet veranderde na de opgehoogde indicatie? Kunt u hierover uw analyse geven?
Zoals ik in de brief van 15 mei 2013 (Kamerstuk 28 828, nr. 30) aan uw Kamer heb laten weten was het uiteraard niet de bedoeling dat zorgaanbieders onder het systeem van de AWBZ en met gebruikmaking van instrumenten voor gemandateerde indicatiestelling over de rug van cliënten hogere zorgvragen gehonoreerd kregen dan voor die cliënten noodzakelijk waren. Op basis van de resultaten van het voorgaande kwartaal toetste het CIZ een bepaald percentage van deze aanvragen. Of in een specifieke situatie sprake is geweest van upcoding, is nu niet meer vast te stellen.
In voormelde brief heb ik uw Kamer eveneens gemeld, dat het niet zo was dat een hoger indicatiebesluit onmiddellijk leidde tot hogere inkomsten voor zorgaanbieders. Immers, de afspraken voor een bepaald jaar waren reeds gemaakt met het zorgkantoor en bovendien heeft het zorgkantoor een gemaximeerde contracteerruimte. Ook de macroruimte voor de kosten van de zorg is begrensd. Dat neemt niet weg dat onterechte hogere zorgindicatiebesluiten op de iets langere termijn wel hebben kunnen leiden tot hogere inkomsten voor de aanbieder als resultante van zijn gewijzigde mix van zorgzwaartepakketten.
Hoe oordeelt u over het feit dat de stiefvader van de jonge vrouw werd weggehouden bij haar, onder het mom dat hij een slechte invloed op zijn dochter zou hebben? Erkent u dat bezoekersregelingen een overtreding zijn van artikel 8 van het Europees Verdrag voord e Rechten van de Mens (EVRM) dat stelt dat het kunnen hebben van een familieleven een fundamenteel mensenrecht is?
Beperking van bezoek raakt inderdaad aan artikel 8 EVRM. Dat betekent niet dat elke beperking van bezoek een schending daarvan is. In artikel 8 staat namelijk ook dat een beperking mogelijk is, mits in de wet voorzien en noodzakelijk voor bijvoorbeeld het voorkomen van wanordelijkheden, de bescherming van de gezondheid of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Daarbij laat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid (margin of appreciation) aan de lidstaten. Bezoekersregelingen zijn dus niet in algemene zin een overtreding van het EVRM.
Zorginstellingen kunnen in overleg met de cliënt, de familie en of de wettelijk aangestelde mentor een individuele bezoekersregeling afspreken ten behoeve van de cliënt. Deze afspraak wordt opgenomen in het zorgplan. Op het moment dat de cliënt zich hiertegen verzet, ook na eerdere instemming, ontstaat een nieuwe situatie en kan er sprake zijn van gedwongen zorg. De regels van de Wet Bopz moeten dan gevolgd worden (zie ook het antwoord op vraag 2 en 3).
Binnen de gehandicaptenzorg wordt het belang van het betrekken van familie en naasten bij de zorg sinds jaar en dag van groot belang geacht. De zorg en ondersteuning wordt bij voorkeur in de driehoek van cliënt, familie/naasten en zorgverlener besproken en vastgesteld. Dat laat onverlet dat in bepaalde situaties de samenwerking moeizaam is, of zelfs niet tot stand komt. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting om in het belang van cliënten te werken aan herstel van contact, tenzij er bijzondere omstandigheden spelen.
Over de situatie van de bezoekregeling in deze casus kan ik op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht daarvoor het onderzoek van de externe commissie en de beoordeling daarvan door de IGZ af.
Wat is uw mening over zorginstellingen die bezoekersregelingen opleggen aan familieleden? Hoe vaak komt dit voor en is dit te kwalificeren als een vorm van gedwongen zorg omdat de zorginstelling immers wezenlijk ingrijpt in de vrijheid van een bewoner om contact te hebben met familie?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er grote onmacht uitgaat van het feit dat zorginstellingen bezoekersregelingen opleggen en niet in staat blijken om familieleden op een goede manier te betrekken bij de zorg en het leven van bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich nog dat u in 2011 Greet Prins (voorzitter van de raad van bestuur Philadelphia) heeft uitgeroepen tot zorgmanager van het jaar, hetzelfde jaar waarin de jonge vrouw opgesloten werd in de instelling van Philadelphia? Hoe heeft u een trofee aan iemand kunnen uitreiken die niet in het belang van haar bewoners handelt? Heeft u hier inmiddels spijt van?2
Philadelphia heeft inmiddels een onafhankelijke externe onderzoekscommissie gevraagd de situatie rond deze jonge vrouw te onderzoeken. Deze onderzoekscommissie heeft als opdracht gekregen om het handelen van de Philadelphia als zorgverlener onder de loep te nemen. De commissie kijkt daarbij onder meer naar het toepassen van dwang, de procedure rondom het mentorschap en upcoding. Het onderzoeksrapport zal door de IGZ worden beoordeeld. Daarna zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke verdere vervolgacties noodzakelijk zijn. Wanneer er naar aanleiding van dit onderzoek vermoedens zijn van zorgfraude zal dit signaal worden doorgegeven aan de NZa en het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) waarin de IGZ samenwerkt met de NZa, iSZW, de Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN om fraude met zorggelden aan te pakken.
Pas als de feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport van Philadelphia heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het handelen van Philadelphia.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de bestuurders en toezichthouders van de Philadelphia? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de zorg die geboden wordt in Philadelphia en te kijken of andere bewoners ook onder dezelfde erbarmelijke omstandigheden als deze jonge vrouw verkeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het zorggeld dat Philadelphia besteedt aan vastgoed, prestigeobjecten en duur reclamemateriaal dat zij rondstuurt?3 4
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze situaties veel te vaak voorkomen en dat hier geen sprake meer is van een incident? Zo ja, welke precieze maatregelen gaat u instellen om boven tafel te krijgen bij welke zorginstellingen dergelijke wantoestanden worden veroorzaakt en daadwerkelijk eens een keer in te grijpen? Zo neen, waarom laat u deze mensen die nu in vergelijkbare omstandigheden verkeren in de kou staan?
Hoewel klachten en meldingen over het onrechtmatig toepassen van gedwongen zorg niet als zodanig geregistreerd worden, herkent de IGZ niet het beeld dat deze situaties vaak voorkomen. Bij een melding over gedwongen zorg zal de IGZ beoordelen of het toepassen van dwang conform de regels heeft plaatsgevonden.
Welke opvolging heeft u gegeven aan uw contact met de Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten?5
In de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg die ik samen met veldpartijen, waaronder de Stichting Klokkenluiders VG, heb opgesteld is het belang van een goede dialoog tussen cliënt, hun naasten en de zorgverlener benadrukt. Om deze dialoog te verbeteren is onder meer onderzoek nodig naar ervaren afhankelijkheid. Cliënten ervaren nog te vaak te veel afhankelijkheid van de zorgaanbieder. Er is inmiddels door een breed samengestelde begeleidingscommissie, waarin naast cliëntorganisaties, VGN en VWS ook de Klokkenluiders VG plaatsnemen, gestart met het uitwerken van het onderzoek.