Het bericht dat de Duitse regering bij alle officiële gelegenheden vegetarisch zal eten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitse regering gaat «officieel» vegetarisch eten?1
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de productie van voedsel een belangrijke rol speelt in de uitstoot van broeikasgassen en het ontstaan van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja, de productie van voedsel kan inderdaad gepaard gaan met emissies van broeikasgassen en daarmee bijdragen aan klimaatverandering.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft in gedragsveranderingen die beleidsmatig wenselijk worden geacht? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een voorbeeldfunctie; o.a. door in de eigen bedrijfsvoering duurzame oplossingen toe te passen. Het kabinet heeft maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), waaronder de catering, als speerpunt benoemd en geeft daarmee inhoud aan haar voorbeeldrol.
Deelt u de mening dat een klimaatvriendelijk consumptiepatroon bij officiële gelegenheden kan bijdragen aan het bewustzijn van burgers en politici? Zo nee, waarom niet?
Dit kan inderdaad een bijdrage leveren.
Kent u het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast dat onder de noemer «Carnivoor? geef het door!» klimaatvriendelijk voedsel tot de sociale norm verheft en het bestellen van vlees of vis een vrije keuze laat, maar alleen in afwijking van het standaardmenu?
Ik ken het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast.
Bent u bereid te onderzoeken of het concept van prof. Prast het uitgangspunt zou kunnen worden bij alle overheidscatering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Hier wordt zowel binnen als buiten het Rijk mee geëxperimenteerd. De suggestie om bij alle overheidscatering geen vlees meer aan te bieden, tenzij daar specifiek om gevraagd wordt, gaat het kabinet te ver.
Deelt u de mening dat consumentengedrag dat schadelijk is voor het klimaat, actief beïnvloed zou moeten worden van overheidswege? Zo nee, waarom niet?
Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Dit is onder andere het geval bij het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en de projecten van Dutch Cuisine. Tal van acties maken het verschil, het Rijk werkt al met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. Tijdens de Dutch Agri Foodweek die op 5 oktober start zullen 7 cateraars op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden serveren en de spotlight zetten op circulariteit.
Deelt u de mening dat overheidsinvloed zich niet slechts zou moeten beperken tot vraagstukken op het terrein van energie, maar zich ook zou moeten uitstrekken tot actieve voorlichting en een actieve voorbeeldfunctie op het gebied van voedsel als grote veroorzaker van de uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Om consumenten te stimuleren duurzame keuzes te maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om kennis te nemen van de ervaringen met de nieuwe voedselkeuze? Zo nee, waarom net? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De keuze om zo min mogelijk vlees en vis te serveren bij overheidsevenementen is vorig jaar specifiek gemaakt door de Duitse Minister van milieu en geldt derhalve voor evenementen waar zij gastvrouw is, dit is geen algemeen beleid bij andere ministeries. De gehele federale overheid werkt volgens door hen opgestelde duurzaamheidsprincipes die al sinds 2015 van kracht zijn en aangepast zijn in 2017. De Nederlandse overheid heeft eigen vergelijkbare duurzaamheidsprincipes.
Deelt u de mening dat het getuigt van een verstandige keuze ten aanzien van het klimaatbeleid om de consumptie van dierlijke eiwitten terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u hier vorm aan geven?
Ik verwijs u graag naar de kabinetsreactie van 7 september jl. op het Rli-advies «Duurzaam en gezond: samen naar een houdbaar voedselsysteem», waarin het kabinet de analyse van de raad deelt dat de transitie naar een duurzamer en gezonder voedselsysteem urgenter is geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Vandaar dat in het regeerakkoord hier ook met reductiedoelen en ondersteunende maatregelen op wordt ingezet. In 2030 moet 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik.
Het bericht dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat er zo’n gering gedeelte van de consumentenprijs bij de voedselproducent terechtkomt?
Uit het onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (toenmalig LEI) naar de prijsvorming in de keten is o.a. de verdeling van de consumenteneuro van aardappelen onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat in 2011–2013 gemiddeld 39% van de consumenteneuro als brutomarge bij de supermarkten terecht kwam, 31% bij de groothandel en 30% bij de akkerbouwer. Deze brutomarges geven geen indicaties van de winstgevendheid aangezien de kosten die gemaakt worden in de verschillende schakels niet worden meegenomen.
De prijs die een akkerbouwer voor zijn product krijgt, is sterk afhankelijk van vraag en aanbod in Nederland maar ook in andere Noordwest-Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, België, het VK en Polen. De prijzen die een akkerbouwer ontvangt kunnen erg volatiel zijn. In sommige perioden kunnen daardoor de marges onder druk komen te staan. Veel producenten kiezen er dan ook voor om op contract te leveren.
Uit het onderzoek van Wageningen Economic Research over de positie van de primaire producent in de keten blijkt dat de meeste van hen hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief zwak ervaren. Ik vind dit zorgelijk. Het kabinet heeft daar dan ook aandacht voor en heeft maatregelen aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257).
Weet u welke percentages van de consumentenprijzen bij andere landbouwproducenten terechtkomen?
In het eerdergenoemde onderzoek van Wageningen Economic Research naar de prijsvorming in de keten zijn de brutomarges van 8 producten onderzocht. Daaruit blijkt dat de verdeling van de consumenteneuro over de diverse schakels in de keten per product sterk kan verschillen. Een relatief klein aandeel (minder dan 25%) kwam terecht bij de akkerbouwer (graan en uien), komkommerteler en vleeskuikenhouder terwijl een groter aandeel (meer dan 25%) terecht kwam bij de aardappelteler, fruitteler, paprikateler en leghennenhouder. Het is van belang om te benadrukken dat deze percentages niets zeggen over winstgevendheid, omdat de kosten die de ketenpartijen maken hier niet in worden betrokken.
Wat vindt u van de hoogte van het inkomen van de Nederlandse voedselproducenten in het algemeen?
Het gemiddelde inkomen uit bedrijf voor de land- en tuinbouwbedrijven in de afgelopen vijf jaar (2013–2017) was € 50.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). In 2017 bereikte het inkomen een historisch hoog niveau geraamd op ongeveer € 70.000 per onbetaalde aje, een stijging van € 20.000 ten opzichte van 2016. Er zijn echter grote verschillen zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Hoewel het gemiddelde inkomen per huishouden in de agrarische sector in 2016 opliep tot het hoogste niveau in deze eeuw, groeide het aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens tegelijkertijd voor het vierde jaar op rij tot 44%. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat dus zien dat er grote inkomensverschillen zijn rond het gemiddelde. Er lijkt echter geen patroon te zitten in de samenstelling van die huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Zo steeg het aandeel melkveehouders onder de lage-inkomensgrens in 2016 door de lage melkprijzen, terwijl bij varkensbedrijven, leghennenbedrijven en glastuinbouwbedrijven het aandeel lage-inkomenshuishoudens juist lager lag in 2016 dan in de jaren ervoor.
Welke acties gaat u concreet ondernemen zodat Nederlandse voedselproducenten een redelijk inkomen kunnen verdienen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat ik, mede namens de Staatssecretaris van EZK, maatregelen heb aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257). Deze maatregelen betreffen het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken, het stimuleren van samenwerking, in het bijzonder in relatie tot duurzaamheid, en het oprichten van een agro-nutri monitor bij de ACM om eventuele belemmeringen voor een goede marktwerking te identificeren en transparantie te vergroten.
Het bericht dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de informatie in de media dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen?1
Ja
Bent u van mening dat dit regelkader afwijkt van het Financiële Toezichtskader (FTK) dat in Nederland voor pensioenfondsen geldt?
Ja
Erkent u dat, constaterende dat in het Belgisch Toezichtskader de rekenrente hoger ligt, de vereiste buffers lager liggen en de regels rond kortingen verschillen dan in het Nederlandse Toezichtskader, kan worden geconcludeerd dat Nederlandse pensioenfondsen die naar België zouden verhuizen onmiddellijk een aanzienlijk hogere dekkingsgraad zouden noteren en daardoor in veel gevallen onmiddellijk zouden kunnen overgaan tot indexatie van de pensioenuitkeringen en de opgebouwde pensioenrechten? Acht u het wenselijk dat door deze verschillen in regels pensioenfondsen verhuizen naar België?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
Er dient een prudente inschatting gemaakt te worden van de verplichtingen. Het pensioenfonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: zoals de samenstelling van de beleggingen, de toezegging uit de pensioenregeling en de eventuele soliditeit van de werkgever ingeval er sprake is van een bijstortingsverplichting. Er kan om deze redenen op voorhand niet ingeschat worden hoeveel de dekkingsgraad zal stijgen als een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder uit België wordt ondergebracht.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever. Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorzieningen en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend. Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat een belangrijke overweging van (internationale) ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds om de uitvoering van hun pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat onder te brengen is het bereiken van schaalvoordelen door de uitvoering van pensioenregelingen uit verschillende landen onder te brengen bij één pensioenuitvoerder.2
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn3 is toegelicht, acht de regering het onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Als u het niet wenselijk acht dat op grote schaal verhuizingen van pensioenfondsen gaan plaatsvinden, welke maatregelen overweegt u dan om een dergelijke verhuizing tegen te gaan?
Zoals bij vraag 3 toegelicht heeft het kabinet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat pensioenregelingen van Nederlandse werkgevers op grote schaal ondergebracht zullen worden bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat. Voor het kabinet blijft voorop staan dat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal dient te staan. Dit betekent dat de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden goed beschermd moeten zijn ongeacht of een Nederlandse pensioenregeling in Nederland of in het buitenland wordt uitgevoerd.
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst ten behoeve van het onderbrengen van de pensioenovereenkomst behoort tot de verantwoordelijkheden van de werkgever, in of na overleg met (de vertegenwoordigers van) de werknemers, en een pensioenuitvoerder. Het is aan de werkgever of de sociale partners af te wegen welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling het beste kan uitvoeren, gegeven de belangen van de werkgever(s), de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en het karakter van de pensioenregeling.
De waarborgen die op dit moment in de wet zijn opgenomen, zoals het feit dat het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht dwingende van toepassing blijft op de door de buitenlandse pensioenuitvoerder uitgevoerde Nederlandse pensioenregeling blijven. De herziening van de IORP-richtlijn creëert voorts additionele waarborgen in geval er sprake is van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Deelt u de mening dat de sector van pensioenfondsen met een belegd vermogen van € 1.400 miljard een voor de economie waardevolle sector is met hoogwaardige werkgelegenheid en van groot belang voor Nederland als financieel belangrijke speler op de wereldmarkt? Acht u het daarom ook van belang dat de werkgelegenheid en het financieel belang voor Nederland wordt behouden?
Gezien de omvang is de pensioensector van grote economische en sociale waarde voor Nederland. Zoals aangeven bij vraag 4 blijft voor het kabinet voorop staan dat het belang van de deelnemer te allen tijde centraal dient te staan en voldoende beschermd dient te zijn bij de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat de omvang van grensoverschrijdende Nederlandse pensioenregelingen relatief beperkt is ten opzichte van de gehele Nederlandse pensioensector. Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0.1% van het totale belegde vermogen.4 Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat sinds dit onderzoek de omvang sterk is toegenomen.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Wil u bevorderen dat er snel duidelijkheid komt over de richting waarin het Nederlandse stelsel zich zal gaan ontwikkelen?
In het regeerakkoord is benadrukt dat het kabinet samen met sociale partners de stap wil zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Die ambitie heeft het kabinet nog steeds. Binnen de SER wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een nieuw pensioencontract. Ik heb er vertrouwen in dat de sociale partners op korte termijn met een advies komen.
Wat uw standpunt over de omvang van buffers en de hoogte van de rekenrente als, zoals in het Belgische model het geval is, voor werkgevers geen bijstortverplichting meer bestaat maar alle risico’s bij de deelnemers en pensioengerechtigden komt te liggen in een CDC-regeling (collective defined contribution)?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, hebben lidstaten vrijheid bij de invulling van hun prudentieel toetsingskader. Zo heeft België gekozen voor een «principle based»-benadering van het financieel toetsingskader, hetgeen lastig vergelijkbaar is met het Nederlandse financieel toetsingskader dat een meer «rule-based» karakter heeft.
Bij de uitvoering van een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever op basis van een CDC-financiering maakt het in essentie geen verschil of er sprake is van een Nederlandse pensioenuitvoerder of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. In alle gevallen staan de jaarlijkse (doorsnee)premies vast die door de betreffende werkgever wordt afgedragen en kunnen er geen, of slechts beperkte, aanvullende stortingen/herstelbetalingen gevraagd worden in geval de pensioenuitvoerder in een tekortsituatie geraakt.
Het bericht ‘Salafisten op sleutelposities' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salafisten op sleutelposities»?1
Ja.
Bent u bereid uit te (laten) zoeken welke rol de salafistische burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb, in dit geheel speelt, met als extra aandachtspunt de contacten met de stichting Waqf uit Eindhoven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik constateer dat de verstrekte informatie in de berichtgeving afkomstig is van anonieme bronnen en dat er geen sprake is van toetsbare verklaringen. Het voltallige college van burgemeester en Wethouders van Rotterdam heeft in reactie op raadsvragen van Leefbaar Rotterdam van 16 augustus jl. aangegeven dat de beweringen in relatie tot stichting Waqf en een betrokken medewerker van de directie Veiligheid feitelijk onjuist zijn. Zij nemen daarnaast afstand van de verdere inhoud van het Telegraaf-artikel van 16 augustus jl, waarin ambtenaren van de directie Veiligheid en daarmee het gehele team in een negatief daglicht worden gezet. Ik heb geen reden om te twijfelen aan dit standpunt van het Rotterdamse college. Ook hebben er mij geen signalen bereikt over de gang van zaken in Rotterdam die grond bieden voor nader onderzoek, waarbij ook zou worden gekeken naar de rol van de burgemeester.
Deelt u de mening dat het streven om personeelsbestanden van overheden en instellingen een «afspiegeling van de samenleving» te laten zijn (ook wel diversiteitsbeleid en positieve discriminatie genoemd) bloedlink is, gezien de invloed die de islam op die manier weet te verwerven op belangrijke posities? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid streeft naar een diverse samenstelling van haar personeelsbestand en naar een inclusieve organisatie. Er is behoefte aan een diversiteit aan zienswijzen: verschillende perspectieven, achtergronden en inzichten vergroten de denkkracht van de rijksoverheid. Ik moedig het daarom inderdaad aan om de samenstelling van een team mee te wegen bij de selectie van kandidaten.
Bij de sollicitatie van iedere ambtenaar worden procedures doorlopen waarbij de integriteit en competenties van de medewerker zorgvuldig worden beoordeeld.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de rol, aanhangers, belangen, invloed, contacten, financiën en het netwerk van het moslimbroederschap in Nederland, gezien hun stuwende kracht achter de islamisering van ons land? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
Wat gaat u doen om het tij van de islamisering te keren?
In ons land gelden de basiswaarden en grondprincipes van de democratische rechtstaat. Dit houdt in dat de overheid een neutrale positie inneemt ten opzichte van de inhoud en organisatie van religies, dus ook ten opzichte van de islam.
Het bericht dat studenten psychisch bezwijken onder prestatiedruk |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Studenten bezwijken psychisch onder prestatiedruk»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording op eerdere vragen van het lid Futselaar naar aanleiding van het bericht «Leenstelsel en bindend studieadvies zorgen voor psychische klachten»2, daagt goed hoger onderwijs de student uit, maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van studenten en mogelijk ook voor het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige studiedruk acht ik daarom van groot belang. In mijn beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen, ga ik hierop uitgebreid in.
Erkent u dat de zorg om schulden op te bouwen door de afschaffing van de basisbeurs, een belangrijke oorzaak is van de psychische problemen die studenten ervaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2016–20173 blijkt dat het aandeel studenten dat financiële problemen ervaart sinds 2012 is afgenomen. De invoering van het studievoorschot heeft hier geen verandering in gebracht. Wel blijkt uit de meest recente monitor van 20184 een lichte stijging van het aandeel studenten dat aangeeft financiële problemen te ervaren. Ik zal dit uiteraard blijven monitoren.
De oorzaak van psychische problemen onder studenten is daarentegen een opstapeling van factoren, zoals de eisen die studenten zichzelf opleggen, druk die zij ervaren door social media en de druk die het succesvol afronden van een opleiding met zich meebrengt. Ook het RIVM onderschrijft dit. Het is bovendien een brede, maatschappelijke opgave onder jongeren, niet enkel onder studenten.
Welke rol speelt de invoering van het schuldenstelsel volgens u bij de toename van het aantal studenten met psychische problemen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Bruins/Asante over goede en laagdrempelige psychische hulpverlening op iedere instelling?2
Ik heb samen met de Vereniging Hogescholen, de studentenbonden en experts een werkgroep studentenwelzijn in het leven geroepen. Deze werkgroep ontwikkelt een gezamenlijke aanpak. Deze gezamenlijke aanpak zal worden meegenomen in de beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen.
Wat gaat u verder doen om de prestatiedruk voor studenten te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met de opdracht aan het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek voor onderzoek naar o.a. kleinschalig onderwijs en het studentenwelzijn?
Tot 13 september aanstaande kunnen onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Eind 2018 zal dan bekend worden welke voorstellen gehonoreerd kunnen worden.
Bent u alsnog bereid grootschalig landelijke onderzoek te doen naar de prestatiedruk die studenten ervaren?
Naar aanleiding van de recente publicatie van het RIVM heeft er overleg plaatsgevonden tussen OCW en het RIVM. Naar aanleiding hiervan bezie ik in overleg met mijn collega van VWS of verder onderzoek opportuun is. Daarbij merk ik op dat ik de situatie van studenten hoe dan ook zal blijven monitoren en dat het thema prestatiedruk van studenten ook de aandacht heeft van de werkgroep Studentenwelzijn. Ook hebben universiteiten en hogescholen dit thema al op hun netvlies en ondernemen zij actie. De Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht hebben beide een Taskforce Studentenwelzijn ingesteld. Ook is er aandacht bij ho-instellingen via bijvoorbeeld het actieplan Studentenwelzijn.
Het bericht ‘Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat het regime van president Erdogan weekendscholen gaat organiseren en financieren in verschillende landen waaronder Nederland? Zo ja, heeft u daar contact over gehad met Turkije?
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Is u bekend of er al aanvragen zijn ingediend voor weekendscholen in Nederland die door de Turkse overheid gefinancierd gaan worden? Zo ja, hoeveel zijn dit er en waar worden deze opgericht?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Turks-Nederlandse organisaties twijfels hebben bij de weekendscholen en zich afvragen wie er toezicht houdt op wat er op deze scholen gebeurt? Is het waar dat weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs en zich niet aan de burgerschapsopdracht hoeven te houden? Zo ja, aan welke wet- en regelgeving moeten deze scholen wel voldoen en welke mogelijkheden heeft u om misstanden tegen te gaan?
Het klopt dat de weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, omdat deze weekendscholen geen scholen in de zin van de onderwijswetgeving zijn. Voor de weekendscholen geldt geen specifieke wet- en regelgeving, maar wel algemeen in Nederland geldende regelgeving zoals bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet en de Wet gelijke behandeling.
Deelt u de mening dat financiering van onderwijs in Nederland aan jonge kinderen vanuit een onvrij en ondemocratisch land als Turkije risico’s met zich meebrengt voor de integratie en het recht van Nederlanders om zich vrij in de Nederlandse samenleving te kunnen ontwikkelen en mee te doen? Zo ja, hoe gaat u dit risico terugdringen?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Bent u bereid toezicht te houden op weekendscholen die vanuit onvrije en ondemocratische landen als Turkije worden gefinancierd en tijdig in te grijpen als het belang van volwaardige integratie en actief burgerschap in de Nederlandse samenleving wordt aangetast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Turkse weekendscholen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de Turkse overheid in verschillende landen bezig is met het opzetten van weekendscholen, waaronder in Nederland?1
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Vindt u het aanvaardbaar dat de Turkse overheid deze lessen in Nederland gaat financieren? Welke voorwaarden verbindt u daaraan?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Zijn de lessen er inderdaad «op gericht om de identiteit en cultuur van jonge Turken die in het buitenland wonen te behouden en om de banden te versterken met het vaderland»? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan de integratie in Nederland?
Hoeveel aanvragen zijn er al gedaan om deze lessen in Nederland te kunnen geven? Gaat u dit bijhouden en de Kamer hiervan op de hoogte houden?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Deelt u de mening dat dit soort onderwijs «niet via de Turkse overheid» georganiseerd moet worden omdat het «niet goed is voor de integratie in Nederland»? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat «onze kinderen als speelbal» worden gebruikt door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de weekendscholen de integratie belemmeren of antidemocratische opvattingen bevorderen? Gaat u de lessen controleren? Zo nee, hoe gaat u dit achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de weekendscholen geen instrument mogen zijn van «de lange arm van Turkije»? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze u dat kunt tegengaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het lesprogramma van de weekendscholen te onderzoeken, opdat u weet of de lesinhoud in lijn is met de Nederlandse Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat beïnvloeding van Nederlandse kinderen door ondemocratische regimes moet worden bestreden? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Tzorg dat gedurende de zomerperiode het aantal uren huishoudelijke verzorging halveert |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op Tzorg, dat gedurende de zomerperiode in tenminste Breda, het aantal uren huishoudelijke hulp halveert?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn.
Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners ter bevordering van hun zelfredzaamheid en participatie. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Gemeenten kunnen in een goed gesprek met cliënten een beroep doen op hun flexibiliteit en afspreken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning tijdelijk op een ander moment wordt geboden.
Met het oog op de door u gestelde vraag heb ik contact opgenomen met de gemeente Breda. De gemeente heeft mij desgevraagd laten weten het signaal van de cliënten en medewerkers van Tzorg uit het artikel van de omroep Brabant zeer serieus te nemen. Er zijn over dit bericht ook vragen aan het college van B&W gesteld door de gemeenteraad van Breda. In de begeleidende tekst bij het antwoord op de raadsvragen geeft het college aan dat voor hun ook voorop staat dat de cliënten de zorg en ondersteuning moeten ontvangen die zij nodig hebben, ook in de zomermaanden. Het college stelt in haar beantwoording dat de suggestie in de berichtgeving, dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de zomerperiode gehalveerd zou zijn, feitelijk onjuist is. Tzorg zou in alle gevallen getracht hebben de zorg te continueren op de vastgestelde momenten. Bij 130 van de 1140 cliënten is het voorgekomen dat een enkel zorgmoment niet heeft plaatsgevonden. Bij 23 cliënten zou Tzorg er niet in geslaagd zijn om vooraf het goede gesprek over de ondersteuning tijdens de zomerperiode te voeren. Tzorg zou in alle gevallen bij deze cliënten en de betrokken vaste hulpen hebben getoetst of het resultaat (schoon huis) behaald wordt.
Specifiek met het oog op de zomerperiode vinden voorafgaand extra overleggen plaats gericht op de continuïteit van de zorg en ondersteuning aan huis. Ondanks alle inspanningen, is gebleken dat de communicatie over de inzet tijdens de zomerperiode met cliënten niet altijd goed is verlopen. Daarom is er door de gemeente Breda een overleg ingepland met de gecontracteerde aanbieders op welke manier de gewenste vorm van proactieve communicatie kan worden gewaarborgd. In de beantwoording geeft het college verder aan dat Tzorg en andere zorgaanbieders in Breda kampen met de gevolgen van de arbeidsmarktkrapte. Om het arbeidsmarktprobleem aan te pakken is in de regio van Breda onlangs een Zorgpact gesloten.
Op grond van mij door de gemeente Breda aangereikte informatie en de beantwoording door het college van de vragen van de gemeenteraad concludeer ik dat het gewenste gesprek over de uitvoering van de Wmo 2015 op lokaal niveau op dit moment op een goede manier plaats vindt.
Is het voor u acceptabel dat cliënten gedurende de zomerperiode niet het aantal uren huishoudelijke hulp krijgen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken of Tzorg, landelijk actief in circa 300 gemeenten, ook in andere plaatsen dan Breda uren huishoudelijke zorg heeft geschrapt in de zomerperiode?
Ik zie geen aanleiding om hiertoe zelf landelijk onderzoek te doen.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de gemeente om in te staan voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, inclusief de continuïteit van voorzieningen tijdens de zomerperiode. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Zijn er ook andere thuiszorgorganisaties die in deze en voorgaande zomerperiodes hebben geschrapt in het aantal uren huishoudelijke hulp of verzorging?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken hoeveel thuiszorgorganisaties onterecht belastinggeld hebben ontvangen voor niet geleverde huishoudelijke hulp of verzorging in de zomerperiode?
Het is de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten om toe te zien op een goede naleving van gemaakte afspraken over levering van huishoudelijke hulp of verzorging door de betrokken aanbieders. Het is daarbij aan de gemeenten om in gesprek te gaan met de aanbieder indien zij tot de conclusie komen dat de contractuele afspraken niet of niet in voldoende mate zouden worden nagekomen.
Bent u ook van mening dat indien huishoudelijke hulp of verzorging niet is geleverd in de zomerperiode, gemeenten dit geld ook terug moeten eisen van de thuiszorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken meer oog te hebben voor de huishoudelijke hulp of verzorging die mensen ontvangen in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Ik heb geen aanleiding om de veronderstellen dat onhelderheid bestaat over de wettelijke opdracht oor gemeenten. Dit doet niets af aan het grote belang van continuïteit van (passende) zorg en ondersteuning, ook tijdens de zomerperiode.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst mensen met recht op huishoudelijke hulp of verzorging, die ook gedurende de zomerperiode ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
De risico’s van de sterk dalende koers van de Turkse lira |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Welke directe (krediet)risico’s, kwalitatief en kwantitatief, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Nederlandse banken hebben over het algemeen directe blootstellingen aan het buitenland. In sommige gevallen is er daardoor sprake van een valutarisico. Het valutarisico is vaak afgedekt middels contracten. Op alle blootstellingen van banken is echter sprake van een kredietrisico. Dit is ook het geval indien er banken zijn met blootstellingen aan partijen in Turkije. Eventuele verliezen hierop zullen banken zelf moeten afboeken. Hiervoor houden banken kapitaal aan. Als er sprake is van een concentratie van blootstellingen in opkomende landen, zoals Turkije, dan moet er bovendien extra kapitaal worden aangehouden.1
Van de Nederlandse grootbanken heeft ING een dochteronderneming in Turkije. De totale balans van de dochteronderneming bedroeg eind 2017 zo’n 13,8 mld euro en ING rapporteerde een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira. Figuur 1 geeft een beeld van de balansomvang en het resultaat van de dochteronderneming. Sinds 2015 daalt de balansomvang en in deze jaren is het resultaat positief geweest. ING dient net als elke bank kapitaal aan te houden voor het geval zich eventuele verliezen voordoen. Verder heeft ook de Rabobank activiteiten in Turkije, die kleiner zijn, namelijk zo’n 1,3 mld euro aan leningen.2 Het kapitaal van de Nederlandse grootbanken is in staat om forse klappen op te vangen in het geval deze zich voordoen.
Bron: Jaarverslag ING (https://www.ing.com/Investor-relations/Annual-reports.htm)
Welke indirecte (krediet)risico’s, bijvoorbeeld via Spaanse, Franse en Italiaanse banken, lopen de Nederlandse systeembanken bij het falen van het Turkse financiële systeem?
Uit cijfers van de Europese Bankenautoriteit (EBA)3 blijkt dat de banken die door het lid Bruins worden genoemd ten opzichte van andere Europese banken relatief gezien een grotere blootstelling kennen aan Turkije. Zij hebben activiteiten in Turkije, net als ING. Er geldt overigens een sterke prikkel om niet te veel staatsobligaties van de Turkse overheid te bezitten. Voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta gelden forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit betekent dat Europese banken fors kapitaal dienen aan te houden voor hun blootstelling aan de Turkse overheid en dat ook een limiet geldt op hoeveel staatsobligaties zij mogen bezitten. Ook voor blootstellingen aan de private sector in een land met hogere risico’s moet meer kapitaal worden aangehouden.
Meerdere Europese banken ontplooien activiteiten buiten de EU, zo ook in Turkije. Los hiervan werken ontwikkelingen op mondiale markten door op Europese markten. Daardoor zijn ontwikkelingen buiten Europa van invloed op Europese banken. Het doel van de bankenunie is er niet op gericht om Europese banken volledig te isoleren van mondiale ontwikkelingen en risico’s. Eén van de doelen van de bankenunie is wel om banken weerbaarder te maken. Mede daarom is de Raad begin dit jaar een pakket aan maatregelen inzake risicoreductie overeengekomen. Dat pakket bevat onder andere de verplichting voor banken om meer kapitaal aan te houden voor het opvangen van eventuele verliezen, voldoende buffers aan te houden voor bail-in en meer liquiditeit aan te houden om periodes van onrust te doorstaan.4 Het kabinet blijft zich inzetten om verdere risicoreductie in de Europese bankensector te realiseren, bijvoorbeeld op het gebied van niet-presterende leningen (NPLs) en de prudentiële behandeling van staatsobligaties op bankbalansen.5
Volgens de Financial Times zou de European Central Bank (ECB) zich vooral zorgen maken om het Spaanse BBVA, het Italiaans UniCredit en het Franse BNP Paribas, hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot de dit voorjaar gemaakte risicoreductieafspraken met betrekking tot de Europese bankensector en tot de wens van een aantal lidstaten om snel over te gaan tot risicodeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke Nederlandse banken hebben entiteiten in Turkije? Hoe groot is met name het risico voor ING en haar Turkse dochter?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse banken hebben de afgelopen vijf jaar extra geïnvesteerd in Turkse banken, ondanks het zorgwekkende begrotingstekort en het onvoorspelbare politieke klimaat?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de huidige (investerings)situatie van Nederlandse banken in Turkije vergelijkbaar met die in Griekenland voor de bankencrisis in 2008? Wat is er anders? Wat is er sindsdien geleerd en verbeterd?
De situatie is op meerdere vlakken anders, mede omdat Griekenland onderdeel uitmaakt van de Eurozone en Turkije niet. Binnen de Eurozone vond besmetting plaats richting lidstaten die zich economisch in een deels vergelijkbare situatie bevonden. Bovendien zijn Nederlandse en Europese banken ten opzichte van 2008 aanzienlijk weerbaarder geworden. Zo zijn banken beter gekapitaliseerd voor eventueel schokken en houden zij meer liquiditeit aan.6
Welke maatregelen gaat u nemen of welke afspraken gaat u maken met Nederlandse (systeem)banken om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken en de Nederlandse overheid minder gevoelig worden voor de effecten van het onverantwoordelijke begrotingsbeleid van de Turkse regering en de op krediet draaiende Turkse economie?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU en in andere valuta forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Ook bestaan er beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.7 Het is aan de toezichthouder om ervoor te zorgen dat deze regels worden nageleefd. Bij de grootbanken houdt de Europese Centrale Bank direct toezicht. Voor kleinere banken is dit De Nederlandsche Bank (DNB), onder eindverantwoordelijkheid van de ECB.
Hiernaast is ook de rol van de Single Resolution Board (SRB) relevant. Mocht een grote bank onverhoopt toch in problemen komen dan zorgt de SRB voor een ordentelijke afwikkeling met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het financiële systeem.
Zijn er naar uw inzicht extra maatregelen nodig vanuit de ECB om een volgende kredietcrisis en eurocrisis te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in het westen vooral Turks en moslim te laten zijn?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De koersval van de Turkse lira |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de gevolgen schetsen voor Nederlandse en Europese banken van de huidige koersval van de Turkse Lira? Hoe kunnen (Nederlandse) banken schade ondervinden van de extreme koersval van de Turkse munt?1
Bij blootstellingen aan de Turkse lira kan sprake zijn van een valutarisico. Als dit risico is afgedekt middels contracten ondervindt een bank geen directe gevolgen van de lagere waarde van de Turkse lira. Daarnaast kunnen banken indirect gevolgen ondervinden, bijvoorbeeld doordat tegenpartijen worden geraakt. Een lagere koers van de lira kan het voor tegenpartijen moeilijker maken om aan hun verplichtingen in buitenlandse valuta te voldoen. Ook oplopende rentes maken het moeilijker voor bedrijven om zich te herfinancieren. Dit zou kunnen leiden tot een hoger kredietrisico op sommige blootstellingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Bruins (CU) is het aan de bankentoezichthouder om ervoor te zorgen dat het prudentiële raamwerk wordt nageleefd. Zo bestaan ook reeds beleidsregels met als doel te waarborgen dat de activa van Nederlandse banken niet in te grote mate wordt uitgezet naar een land buiten de EER zoals Turkije.3 Ook gelden voor blootstellingen aan overheden buiten de EU, zoals bijvoorbeeld Turkije, forse risicogewichten – tot wel 150% – en concentratielimieten. Dit is dan ook de reden dat Europese banken over het algemeen weinig staatsobligaties van dergelijke landen bezitten.
De drie in vraag 4 genoemde banken, kennen in absolute zin een grote blootstelling aan Turkije. Eventuele verliezen uit activiteiten moeten door deze banken worden opgevangen met hun kapitaal. Het is niet aan mij om te speculeren over de hoogte van eventuele verliezen. Op basis van publieke informatie valt vast te stellen dat deze banken ook in absolute zin over aanzienlijke hoeveelheden kapitaal beschikken. Dit past binnen het beeld dat Europese banken sinds enkele jaren de kwaliteit en hoogte van hun kapitaal hebben versterkt.4
Welke maatregelen moet de Europese Centrale Bank (ECB) nemen ten aanzien van deze blootstelling van Europese banken aan schulden van Turkije?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate is er een besmettingsgevaar voor de Europese banken? Is het besmettingsgevaar vergelijkbaar met de situatie die optrad toen Griekenland niet meer kredietwaardig was?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Spaanse bank BBVA, het Italiaanse UniCredit en het Franse BNP Parisbas veel aan Turkije (en het bedrijfsleven aldaar) geleend hebben? In hoeverre zijn deze banken in staat de onzekere leningen op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welk risico loopt ING over de dik 10 miljard euro die zij geleend heeft aan Turkije en Turkse bedrijven?
ING kent sinds 2007 een dochteronderneming in Turkije. Eind 2017 rapporteerde ING in Turkije een balans van zo’n 13,8 mld euro en een blootstelling van 1,8 mld euro aan de Turkse lira te hebben.
Kunt u aangeven of er bij het uitlenen van het geld al sprake was van een oververhitte economie en waardevermindering van de lira?
In het artikel IV rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over Turkije van april 2018 wordt gesproken over signalen van een oververhitte economie en een waardevermindering van de lira.5 Dergelijke signalen worden ook door banken meegewogen bij de keuze over het wel of niet aangaan van een lening en het eventueel bepalen van een passende risicopremie.
Wat zijn de oorzaken van de koersval van de Turkse lira volgens u? Welke externe factoren en interne zijn er aan te wijzen?
Het IMF geeft in zijn laatste artikel IV rapport over de Turkse economie aan dat er sprake is van diverse onevenwichtigheden en een oververhitting van de economie. Het IMF wijst o.a. op procyclisch begrotingsbeleid, oplopende inflatie door een ruim monetair beleid en een oplopend tekort op de lopende rekening. Dit is voornamelijk het gevolg van het binnenlands macro-economisch beleid van Turkije. Deze ontwikkelingen zetten al langere tijd druk op de koers van de lira. Recent heeft het conflict van Turkije met de VS de druk op de lira verder verhoogd. Bovengenoemde economische risico’s worden ook erkend door de ratingbureaus en zijn daarom terug te zien in de ratings.
Welke rol spelen ratingbureaus bij deze koersval?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot is volgens u de kans op een Turkse «bankrun»?
Indien depositohouders in tijden van onrust het vertrouwen in een bank verliezen kan dit op termijn leiden tot grootschalige opnames van deposito’s. Banken moeten altijd beschikken over voldoende liquiditeit om aan verplichtingen voldoen. Wel zijn er meerdere manieren om de kans op een «bankrun» te verkleinen, zoals adequaat en onafhankelijk bankentoezicht, prudentiële regelgeving die het hebben van buffers waarborgt en het hebben van een depositogarantiestelsel.
Gaat u akkoord met een eventuele Europese «bail out» van Turkije? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een eventuele «bail out» van Turkije door de Europese Unie is niet aan de orde.
Het bericht ‘Te weinig personeel bij zorgcentra van Liante’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat zorggroep Liante door middel van een brief de hulp van familieleden van zorgcentrumbewoners inroept om het tekort aan personeel op te vangen?1 Wat is uw reatie daarop?
De brief van Zorggroep Liante aan familieleden is mij bekend. Navraag bij Liante leert dat men deze oproep heeft gedaan, omdat op enkele locaties de roosters niet helemaal volledig ingevuld konden worden. Dit had te maken met een samenloop van een tijdelijk verhoogd ziekteverzuim en het vertrek van een aantal medewerkers vlak voor de zomervakantie, waarvoor nog geen vervangers aangesteld konden worden.
Waar de roosters niet volledig ingevuld konden worden, wordt door Liante allereerst gekeken naar de extra inzet van de huidige medewerkers en uitzendkrachten. Mocht dat onvoldoende soelaas bieden, dan kunnen familieleden eventueel ingeschakeld worden. Niet voor de zorgtaken die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals, maar voor de meer ondersteunende werkzaamheden.
Er lijkt hier sprake te zijn van overmacht. De inzet van familieleden, evenals die van vrijwilligers, kan alsdan een bijdrage leveren aan het oplossen van een dergelijk (tijdelijk) probleem. Wel is daarbij belangrijk dat snel een structurele oplossing wordt gevonden en de (zorg)handelingen die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals ook daadwerkelijk door zorgprofessionals uitgevoerd worden. Liante heeft mij verzekerd dat dit ook haar uitgangpunt is geweest bij het verzoek dat men aan de familieleden heeft gedaan. Daarover is evenwel niet heel duidelijk gecommuniceerd.
Wat vindt u ervan dat een beroep gedaan wordt op familieleden waar eigenlijk professionele hulp geboden is? Is wat hier gebeurt niet een brug te ver?
De instelling dient te allen tijde te voldoen aan de verplichtingen van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz bepaalt dat de zorginstelling goede zorg moet leveren. De zorginstelling dient de zorgverlening op dusdanige wijze te organiseren, ook de inzet van het personeel, dat een en ander redelijkerwijze leidt tot goede zorg.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, worden de familieleden bij Liante niet ingezet voor het verlenen van professionele hulp. Zij worden tijdelijk gevraagd voor de niet-zorgtaken. De zorgprofessionals worden daarmee zoveel mogelijk ontlast, waardoor zij voldoende tijd houden voor de noodzakelijke zorgtaken. De inzet van familieleden leidt er onder andere toe dat de dagbesteding van de bewoners zoveel mogelijk ingevuld kan worden op de wijze die de bewoners gewend zijn.
Wie is eindverantwoordelijk indien tijdens de ondersteuning door familieleden iets mis gaat?
De zorginstelling is altijd eindverantwoordelijk voor het verblijf van en de zorg voor de bewoners die in de zorginstelling verblijven. De inzet van familieleden en/of vrijwilligers doet daar niets aan af. Ook dit is geregeld in de Wkkgz.
Wat is de oorzaak van het grotere personeelstekort deze zomer in vergelijking met eerdere jaren? Wordt het niet van kwaad tot erger? Waar eindigt dit?
Of een probleem met de invulling van de roosters in de verpleeghuizen deze vakantieperiode groter zijn dan in eerdere jaren is niet vast te stellen. Wel is sprake van een algemene krapte op de arbeidsmarkt, ook in de zorg. Daardoor kunnen de problemen met de personele bezetting tijdens vakantieperiodes pregnanter worden. Samen met betrokkenen in de sector wordt hard gewerkt om de vacatureproblemen in de zorg zoveel mogelijk te beperken. In het voorjaar is daartoe het actieprogramma «Werken in de Zorg» van start gegaan. En ook in het programma «Thuis in het Verpleeghuis» wordt ingezet op voldoende personeel voor de verpleeghuizen.
De inspanningen van de verpleeghuizen, ondersteund door landelijke en regionale partijen, om meer personeel beschikbaar te krijgen voor de verpleeghuiszorg beginnen ook vruchten af te werpen. Er wordt meer opgeleid in de verpleeghuizen en er komt meer personeel in dienst.
Met betrekking tot de bezetting in de vakantieperiode heb ik onlangs aan Actiz gevraagd om de leden te stimuleren met de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden in gesprek te gaan over de inzet van studenten in de verpleeghuizen gedurende de zomerperiode. Actiz heeft daar positief op gereageerd. Overigens geldt ook bij de inzet van studenten, evenals bij de inzet van familieleden, dat zij geen handelingen mogen verrichten waarvoor zij niet bekwaam en/of bevoegd zijn.
Hoe wordt voorkomen dat in komende zomers wederom zo’n groot personeelstekort ontstaat dat een beroep op familieleden gedaan moet worden? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat particulier onderwijs een vlucht neemt |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat particulier onderwijs de afgelopen jaren sterk is gegroeid?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Hoewel het aantal particuliere scholen de afgelopen jaren inderdaad sterk is gegroeid, volgt nog altijd slechts een zeer beperkt deel van de Nederlandse leerlingen particulier onderwijs.
Waarom kiezen volgens u ouders steeds vaker voor particulier onderwijs, zowel qua basisschool, middelbare school als particulier schaduwonderwijs? Deelt u de analyse van Particulier Onderwijs Nederland dat vooral de teruglopende kwaliteit van het regulier onderwijs de oorzaak is van deze vlucht naar het particulier onderwijs?
Ik deel de analyse van Particulier Onderwijs Nederland niet. Hoewel de prestaties van bekostigde scholen van elkaar verschillen, beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het onderwijs op bijna alle scholen als voldoende. Het onderwijs in Nederland is van goede kwaliteit. Ouders hebben verschillende redenen om te kiezen voor particulier onderwijs.
Wat is uw reactie op de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat reguliere klassen te vol zijn en leraren te druk zijn?
Leraren moeten voldoende tijd en ruimte hebben om lessen voor te bereiden en zichzelf te ontwikkelen. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. Dat leerkrachten werkdruk ervaren is me bekend en dat is ook erkend door het kabinet. Voor het primair onderwijs is het werkdrukakkoord afgesloten. Voor het voortgezet onderwijs richten we ons op de ruimte die nog binnen de huidige juridische en financiële kaders te vinden is voor leraren. In het najaar kom ik daartoe met een publicatie over ruimte in regelgeving.
Constateert u een verschil in de onderwijskwaliteit tussen particulier en regulier onderwijs? Is daarin een toe- of afname waarneembaar?
Dat kan ik in zijn algemeenheid niet zeggen. De inspectie houdt toezicht op zowel bekostigde als particuliere scholen. In beide gevallen toetst de inspectie aan de deugdelijkheidseisen, maar bij particuliere scholen zijn deze eisen beperkter van karakter.
Vindt u het wenselijk dat steeds meer ouders ervoor kiezen om hun kind particulier onderwijs te laten volgen?
Ik hecht veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Zolang wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Leerplichtwet 1969, zijn ouders vrij om hun kind op de school die zij voor hem of haar het meest geschikt achten in te schrijven.
Ziet u een rol weggelegd voor het Ministerie van OCW in het voorkomen dat ouders kiezen voor particulier onderwijs? Zo ja, welke rol zou dit dan zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, hecht ik veel waarde aan de vrijheid van onderwijs. Ik zie dan ook geen reden om vanuit het ministerie ouders te ontmoedigen hun kind in te schrijven op een particuliere school.
Wat zijn volgens u de belangrijkste redenen waarom ouders de keuze voor particulier onderwijs maken? Deelt u de constatering van Particulier Onderwijs Nederland dat hier een risico van tweedeling op de loer ligt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze tweedeling en toename van kansenongelijkheid te keren?
In de meest recente Staat van het Onderwijs 2016/2017 is te lezen dat inspecteurs op particuliere exameninstellingen vaak horen dat de individuele aandacht die leerlingen dankzij de kleinschaligheid op de particuliere school krijgen, de doorslaggevende factor is bij de keuze voor dit onderwijstype. Uit eerder onderzoek blijkt dat de wijze van leren of lesgeven, de visie op de ontwikkeling van kinderen, meer persoonlijke begeleiding en de manier waarop particuliere scholen met opvoedkundige vraagstukken omgaan een belangrijke rol spelen in de keuze van ouders voor een particuliere school.2
Ik realiseer me dat iedere vorm van betaalde (extra) ondersteuning of particulier onderwijs het risico van tweedeling in zich draagt. Mijn uitgangspunt is echter dat het reguliere onderwijs leerlingen voldoende kansen biedt om hun talenten te ontplooien. Dat is van groot belang, omdat alle kinderen in Nederland recht hebben op goed onderwijs, mede met het oog op het voorkomen van sociale tweedeling. Het mag niet uitmaken wat je ouders verdienen of welk diploma zij hebben gehaald. Alle talent moet kansen krijgen. Het is een taak van de school om met verschillen tussen leerlingen om te gaan. Daarom zet ik in op meer maatwerk in het reguliere onderwijs. Anderzijds kan het onderwijs niet tegemoet komen aan iedere wens en behoefte van elke afzonderlijke deelnemer. Ouders zijn vrij om gebruik te maken van het onderwijsaanbod dat de particuliere sector biedt, of om in aanvulling op het reguliere onderwijsaanbod aanvullende ondersteuning in te kopen voor hun kinderen.
Heeft u enig inzicht in de gemiddelde kosten voor ouders die gepaard gaan met de keuze voor particulier onderwijs?
Er zijn grote verschillen in de inrichting en visie tussen particuliere scholen, evenals in de bedragen die ouders betalen om hun kinderen aan een dergelijke school onderwijs te laten volgen. Zo zijn er scholen waar het volgen van onderwijs € 3.600,– per jaar kost, maar ook scholen waar het schoolgeld € 27.900,– per jaar bedraagt. Een gemiddelde is niet te geven, maar zou ook geen helder beeld bieden omdat de bedragen die scholen vragen zo sterk uiteen lopen.
Kunt u deze vragen te beantwoorden ruim voor het algemeen overleg over schaduwonderwijs op 17 oktober 2018?
Ja.
Plastic als belangrijke bron van broeikasgas |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de resultaten van het onlangs gepubliceerde wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat plastics die terechtkomen in de natuur en in oceanen een belangrijke bron van broeikasgassen vormen?1
Ja.
Zijn er schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics in Nederland? Zo ja, welke schattingen zijn er? Zo nee, bent u bereid tot onderzoek en monitoring hiernaar?
Nee, er zijn voor zover bekend geen schattingen van de omvang van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door zwerfplastics, noch in Nederland, noch elders in de wereld. Het artikel waar de vragen op gebaseerd zijn meldt, op basis van eigen analyses, dat de hoeveelheid methaan die momenteel vrijkomt veroorzaakt door zwerfplastics niet significant is ten opzichte van de wereldwijde emissie. Gegeven de nog steeds stijgende plasticproductie en de hoeveelheden die daarvan in het milieu terecht komen zouden de emissies in de toekomst naar hun mening echter wel degelijk relevant kunnen worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De Emissieregistratie van het RIVM zal het internationale onderzoek op dit terrein volgen en beoordelen of verder onderzoek en/of monitoring opportuun is.
Wordt in het klimaatbeleid al rekening gehouden met de uitstoot aan broeikaskassendoor zwerfplastics? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Er wordt in het klimaatbeleid momenteel geen rekening gehouden met de uitstoot aan broeikasgassen door zwerfplastics omdat dit tot nu toe niet beschouwd is als relevante emissiebron met een substantiële emissie. Indien uit verder (internationaal) onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, zullen we deze emissiebron bij het toekomstig klimaatbeleid betrekken.
Het bericht ‘Het is een puinhoop bij RVO.nl’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het is een puinhoop bij RVO.nl»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de procedure is voor het overhevelen van fosfaatrechten, qua inhoud en qua tijdsverloop?
Het overdragen van fosfaatrechten start met het indienen van het formulier «fosfaatrechten overdragen» bij RVO.nl. Na ontvangst van het formulier verstuurt RVO.nl een factuur voor het betalen van de leges en controleert RVO.nl of de verkoper beschikt over voldoende fosfaatrechten. Zodra de leges zijn ontvangen voert RVO.nl de andere vereiste controles uit. Gecontroleerd wordt bijvoorbeeld of er al dan niet sprake is van lease; of er al dan niet een blokkaderecht rust op de fosfaatrechten; en of er al dan niet een beslag op de fosfaatrechten ligt. Wanneer wordt geconstateerd dat de overdracht doorgang kan vinden gaat RVO.nl na of er sprake moet zijn van afroming van 10%. RVO.nl verwerkt de overdracht van fosfaatrechten binnen 8 weken na ontvangst van de leges, tenzij uit de vereiste controles blijkt dat de overdracht (nog) niet verwerkt kan worden. Dat is bijvoorbeeld het geval als er nog een blokkaderecht aanwezig is en de hypotheekhouder akkoord moet gaan met de overdracht van de fosfaatrechten. Pas op het moment van registratie van de kennisgeving van overgang is de overgang een feit. Na registratie ontvangen de betrokken partijen elk voor hun onderneming een actueel overzicht van de geregistreerde fosfaatrechten.
Kunt u aan de hand van een fictieve casus uitgebreid aangeven welke handelingen er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) plaats moeten vinden om fosfaatrechten over te hevelen, inclusief een toelichting op de inhoud van de handelingen en het tijdsverloop?
De procedure voor het overdragen van fosfaatrechten en de handelingen die worden verricht zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Indien er geen sprake is van vleesvee of van een volledige bedrijfsoverdracht, vindt een overdracht in de regel plaats ruim binnen de gestelde termijn van 8 weken na betaling van de leges. Momenteel is de doorlooptijd minder dan 4 weken (zie ook het antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de overheveling van fosfaatrechten acht weken in beslag kan nemen?
De wettelijke termijn voor de afhandeling van de overdracht van fosfaatrechten is 8 weken, te rekenen vanaf het moment dat de leges zijn ontvangen en de termijn voor eventuele blokkade door een hypotheekhouder is verstreken.
Kunt u een overzicht geven van de doorlooptijden (overheveling fosfaatrechten) over de afgelopen maanden, per maand gerangschikt?
De gemiddelde doorlooptijd bij RVO.nl van een kennisgeving voor de overdracht van fosfaatrechten is in 2018 als volgt:
Maand van indiening kennisgeving
Doorlooptijd registratie
januari
77 dagen
februari
62 dagen
maart
46 dagen
april
48 dagen
mei
37 dagen
juni
38 dagen
juli
28 dagen
augustus
15 dagen
Deze cijfers zijn exclusief de aangehouden transacties van vleesveehouders.
Klopt het dat sommige mensen drie tot vijf maanden moeten wachten tot dit geregeld is? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen?
De overdracht van fosfaatrechten is mogelijk per 1 januari 2018. In de eerste maanden van 2018 was sprake van een opstartfase, vanaf maart is de gemiddelde doorlooptijd bij RVO.nl binnen de wettelijke termijn (zie het antwoord op vraag 5). Er zijn thans circa 25 aanvragen voor overdracht van fosfaatrechten die al langere tijd in behandeling zijn. Ik verwijs hiervoor naar de betreffende paragraaf in de brief2 waar deze beantwoording als bijlage is bijgevoegd. In deze brief heb ik ook vermeld dat transacties van vleesveehouders worden aangehouden totdat hun beschikkingen zijn herzien op basis van de beleidsregel. Ik wil hiermee voorkomen dat zij in financiële problemen komen als (een deel van) hun toegekende rechten komen te vervallen, omdat deze ongeoorloofde staatssteun betreffen.
Vindt u dit wenselijk?
Nee, RVO.nl probeert een overschrijding van de wettelijke termijn zoveel mogelijk te voorkomen. Voor wat betreft de vleesveehouders streeft RVO.nl ernaar om in de tweede helft van oktober alle beschikkingen te hebben herzien. Ik realiseer mij dat het aanhouden van transacties van vleesveehouders onzekerheid geeft voor alle bij de transactie betrokken partijen. Zoals echter in de Meststoffenwet is bepaald, kan pas aanspraak worden gemaakt op van een ander bedrijf afkomstige fosfaatrechten met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving van overdracht door RVO.nl. Partijen moeten er bij het maken van verkoopafspraken dus rekening mee houden dat de transactie pas kan worden voltooid nadat deze registratie heeft plaatsgevonden. Kennisgevingen zullen normaliter zo spoedig mogelijk worden geregistreerd. In verband met de herziening van de beschikkingen van vleesveehouders, vind ik het echter van belang te voorkomen dat ten onrechte toegekende rechten worden overgedragen. Niet alleen om te voorkomen dat de herziening van het aantal rechten wordt gecompliceerd, maar ook omdat als gevolg van de aangekondigde herziening zowel voor de koper als voor de verkoper onzeker zou zijn of de voltooide overdracht rechtsgeldig is. Daarom heb ik besloten de registratie van kennisgevingen van vleesveehouders aan te houden.
Wat zou een maximale doorlooptijd voor overheveling fosfaatrechten moeten zijn?
De wettelijke termijn is 8 weken, te rekenen vanaf het moment dat de leges zijn ontvangen en de termijn voor eventuele blokkade door een hypotheekhouder is verstreken.
Herkent u de constatering in het artikel «het systeem faalt al bij kleine afwijkingen»? Zo ja, wat wordt bedoeld met kleine afwijkingen en hoe vaak is dit de afgelopen maanden voorgekomen, per maand gerangschikt? Zo nee, waarop wordt in dit artikel dan gedoeld?
Nee, ik herken de constatering niet en ik weet ook niet waarop wordt gedoeld in het artikel.
Wat is de meest voorkomende fout bij het niet goed invullen van de formulieren?
De meest voorkomende fout bij het invullen van de formulieren betreft een onvolledige verstrekking van gegevens over een eventueel op het bedrijf rustend blokkaderecht van banken of andere hypotheekverstrekkers.
Hoeveel «klachten», «telefoontjes» of andere contactmomenten zijn er de eerste zeven maanden van 2018 binnengekomen over de fosfaatrechten, de overheveling van fosfaatrechten en overige in relatie tot de fosfaatrechten? Kunt u dit weergeven in een overzicht per maand met verwijzing naar de aard van de klachten?
RVO.nl heeft de volgende klantcontacten gehad in 2018 (tot en met juli), meestal via telefoon, soms via e-mail en een enkele keer via sociale media.
2018
jan
feb
maart
april
mei
juni
juli
aug
klantcontact
3.711
2.434
2.353
1.477
1.647
2.024
2.166
1.808
waarvan signalen
51
31
67
79
50
82
190
247
Dit betrof vragen over de procedures, de termijnen en de afhandeling van bezwaren. De signalen betroffen opmerkingen over de duur van de verwerking van bedrijfsmutaties, de overdracht van fosfaatrechten en het uitblijven van een beschikking fosfaatrechten.
Kunt u een actuele stand van zaken geven over het aantal klachten of bezwaarprocedures die nog in behandeling zijn over de toewijzing van de fosfaatrechten/fosfaatbeschikking?
Met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel zijn beschikkingen afgegeven voor de vaststelling van de hoeveelheid fosfaatrechten per bedrijf. RVO.nl heeft in dit kader ca. 20.000 primaire besluiten genomen. Hiertegen zijn 6.795 bezwaarschriften ingediend, waarvan er op 11 september 2018 3.358 waren afgehandeld (50%). RVO.nl heeft vanaf 1 januari 2018 15 formele klachten ontvangen over fosfaatrechten. Daarvan zijn er 11 afgehandeld, de overige 4 zijn nog in behandeling.
Kunt u aangeven wanneer de verwachting is dat deze afgehandeld zijn?
RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid bezwaarschriften zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief over de stand van zaken van het fosfaatrechtenstelsel, waar deze beantwoording als bijlage bij is gevoegd.
Leidt de vertraging in de afhandeling tot problemen bij melkveehouders die nog niet weten waar ze aan toe zijn? Zo ja, welke problemen zijn dit? Zo nee, heeft u hierover dan ook geen signalen ontvangen?
Uit de signalen en klachten die RVO.nl ontvangt, is op te maken dat sommige melkveehouders vrezen voor financiële problemen door het verloop van de afhandeling van aanvragen en eventuele bezwaren.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Milieustickers in Franse steden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waaruit blijkt dat drie Franse steden de meest vervuilende auto's de toegang hebben ontzegd?1
Ja.
Deelt u de visie dat de (lokale) autoriteiten in Frankrijk eenzijdig een ingewikkeld systeem van milieustickers voor auto’s hebben ontwikkeld dat voor buitenlandse toeristen amper te begrijpen en na te leven is?
Franse steden nemen maatregelen om een goede luchtkwaliteit te waarborgen en de gezondheid van inwoners te beschermen. Het is met name lastig voor de Nederlandse automobilist om rekening te houden met tijdelijke milieuzones. Ik kan mij vinden in het advies van de ANWB aan alle Nederlandse vakantiegangers die Frankrijk bezoeken om ongeacht de bestemming ruim voor vertrek de juiste sticker aan te schaffen. Deze zijn online voor een geringe vergoeding aan te vragen. De ANWB geeft daarbij tips over het invullen van de aanvraag, zie https://www.anwb.nl/vakantie/frankrijk/informatie/milieuzones. Ter plaatse worden de weggebruikers onder andere via matrixborden geïnformeerd welke toegangseisen van kracht zijn.
Klopt het dat de overheid aldaar per dag kan besluiten grote steden te verklaren tot een zone waarin alleen auto’s met een sticker mogen komen of zelfs bepaalde auto’s in het geheel niet meer mogen komen? Zo ja, op welke wijze zouden Nederlandse toeristen zich op de hoogte moeten stellen van dergelijke wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van de benodigde milieusticker voor bijvoorbeeld een stad als Lyon 2 tot 3 weken voor vertrek gekocht moet zijn, terwijl die alleen online verkrijgbaar is?
Dat klopt.
Is het u bekend hoeveel Nederlandse toeristen de dupe zijn geworden van deze werkwijze van invoeren en handhaven van milieuzones?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de gedachte dat de veelheid aan verschillende soorten milieustickers in Europese landen en steden begint te lijken op het bekende bos waarvan we de bomen niet meer zien? Zo ja, bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor afstemming, stroomlijning en eenduidigheid van milieustickers en -vignetten?
Ik pleit in Europa voor effectieve handhaving via automatische nummerplaatherkenning. Door de verschillende systemen op dit punt te stroomlijnen, wordt ook de aanschaf van stickers overbodig.
Met het geharmoniseerde systeem voor milieuzones in Nederland, waarvan ik de contouren 29 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2, sluit ik zo veel mogelijk aan bij de systemen van onze buurlanden en de Euronormen van de voertuigen, zodat de toegangseisen voor weggebruikers, inclusief de buitenlandse, duidelijk zijn.
De storing in kerncentrale Borssele |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte gesteld van de recente storing in de kerncentrale Borssele, waarbij de kerncentrale is stilgelegd?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit de derde storing is binnen een jaar? Waar ligt het aan dat drie keer in zo'n korte tijd vitale onderdelen van deze kerncentrale het hebben begeven?
Om conclusies te trekken over een ongewone gebeurtenis (met als mogelijk gevolg een afschakeling) is het noodzakelijk om de totale impact van een gebeurtenis op de veiligheid van een installatie en de omgeving te beoordelen. Zoals bij complexe industriële installaties is het bij kerncentrales niet ongebruikelijk dat er ongewone gebeurtenissen plaatsvinden. Sinds 2015 hebben er in de kerncentrale Borssele in totaal 15 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit zowel de aard als het aantal ongewone gebeurtenissen en afschakelingen bij de kerncentrale Borssele is geen patroon af te leiden. Overigens is bij een ongewone gebeurtenis in een kerncentrale de veiligheid geborgd door back-up systemen in combinatie met veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld het automatisch afschakelen van de reactor en voorzieningen in het ontwerp om te voorkomen dat radioactiviteit naar buiten komt.
Is er voor u of voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aanleiding om hier een patroon in te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk niveau van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) bevinden de incidenten van het afgelopen jaar zich?
Alle ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Borssele zijn sinds 2015 tot op heden ingeschaald op INES-0. Geen van de gebeurtenissen heeft een significante impact gehad op de veiligheid van de installatie.
Voorlopig is de ongewone gebeurtenis van 4 augustus jl. ingeschaald op INES-0. De inschaling van deze ongewone gebeurtenis zal na nader onderzoek en analyse definitief worden vastgesteld.
Waarom is er niets over de laatste storing op de tijdlijn van ongewone gebeurtenissen op de site van de ANVS geplaatst?2 Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om sneller en beter duiding te geven over incidenten in kerncentrales?3
De informatievoorziening over de ongewone gebeurtenis is, conform de wettelijke regels4, verricht door de vergunninghouder Electriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ). Op 4 augustus jl. heeft EPZ volgens vergunningsvoorschrift melding gedaan aan de ANVS en ook de veiligheidsregio op de hoogte gesteld. Later diezelfde dag heeft de ANVS erop toegezien dat EPZ middels een bericht op haar website het publiek informeerde over de gebeurtenis en vervolgens heeft de ANVS via twitter verwezen naar die berichtgeving.
De ANVS heeft op 4 augustus contact gehad met de veiligheidsregio en de nucleaire toezichthouder van België geïnformeerd (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) in lijn met de aanbevelingen van het rapport5 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Vervolgens heeft de ANVS op 7 augustus jl. de ongewone gebeurtenis vermeld op haar website in de tijdlijn ongewone gebeurtenissen, toen details over de achtergrond, oorzaak en mogelijke consequenties van de ongewone gebeurtenis duidelijk waren. Zoals gesteld is de desbetreffende ongewone gebeurtenis voorlopig beoordeeld als INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Het bericht ‘Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Minder efficiënt onderwijs is beter onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de heer Bregman enkele cruciale punten aanstipt in de discussie over de toekomst van het onderwijs en daarmee een zeer waardevolle bijdrage levert aan het publieke debat? Zo nee, waarom niet?
Het artikel bevat enkele interessante analyses over de rol van sociologie en economie in het denken over onderwijs.
Bent u, aangezien het artikel in een Belgisch tijdschrift verscheen, bereid om het artikel onder de aandacht te brengen van het Nederlandse onderwijsveld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Nee. Het is niet aan mij om deze rol te vervullen.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat technologie en globalisering geen natuurkrachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn veel sociale, culturele, economische en politieke elementen die invloed hebben op de mate van technologische ontwikkeling en globalisering in een land.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat de vraag «welke wereld willen we hebben?» er meer toe doet dan de vraag «wat moeten leerlingen in het secundair leren om voorbereid te zijn op de maatschappij van 2030?» Zo nee, waarom niet?
De aangehaalde vragen hebben mijns inziens veel raakvlakken met elkaar. Vandaar ook dat de integrale curriculumherziening in het funderend onderwijs zich richt op beide vragen.
Op dit moment onderzoeken negen ontwikkelteams wat onze leerlingen nodig hebben om uit te groeien tot volwassenen die hun steentje bijdragen aan de samenleving, economisch zelfstandig zijn én met zelfvertrouwen in het leven staan. Het funderend onderwijs heeft daarmee ook een belangrijk vormend karakter en richt zich ook op het aanleren van brede, sociale vaardigheden. Daarmee onderschrijf ik de stelling dat het onderwijs inderdaad niet alleen zou moeten gaan over kwantificeerbare zaken.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat onderwijs niet moet gaan over louter kwantificeerbare zaken, maar over wat de ene generatie meegeeft aan de andere? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat het huidige onderwijs leerlingen en studenten massaal doorsluist naar banen die ze uiteindelijk zelf als overbodig ervaren, de zogenaamde «bullshit jobs», wat vervolgens afbreuk doet aan hun gevoel van welbevinden?
De stelling dat ons onderwijs sec mensen opleidt tot «bullshit jobs» vind ik een onjuiste veralgemenisering en niet recht doen aan het werk dat schoolleiders en leraren dagelijks verrichten in de klas. Het funderend onderwijs bereidt leerlingen middels een breed onderwijsaanbod voor op een studie of beroep, maar brengt ze ook brede, sociale vaardigheden bij. In dit onderwijsaanbod zit veel vrijheid voor leerlingen om keuzes te maken die beter aansluiten bij hun interesses of talenten. Leraren en schoolleiders begeleiden de leerlingen in het maken van deze keuzes en geven ook hierin ook een eerlijk toekomstperspectief mee.
Daarbij komt ook dat er dagelijks bestaande banen verdwijnen én nieuwe banen worden gecreëerd. Het funderend onderwijs bestaat daarom juist niet sec uit het voorbereiden op specifieke banen, maar geeft een breed pakket aan kennis en vaardigheden mee zodat leerlingen ook op latere leeftijd kunnen ontdekken wat bij hun past. Want om je hart te kunnen volgen is het noodzakelijk om te ontdekken wat het is dat je hart begeert.
Erkent u dat het onderwijs geen bedrijf is dat producten aflevert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het afgelopen moet zijn met het vergelijken van kosten in het onderwijs met kosten in economische sectoren? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt de econoom William Baumol aangehaald die onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsproductiviteit en loonontwikkeling in verschillende sectoren. Hij toont aan dat de arbeidsproductiviteit in de dienstensector – zoals zorg en onderwijs – relatief achterblijft in vergelijking met de agrarische en industriële sector. Dit terwijl de loonontwikkeling in deze sectoren wel een vergelijkbaar verloop kennen.
Omdat overheidsdiensten van nature relatief arbeidsintensief zijn, zullen de uitgaven aan zorg en onderwijs naar verhouding dus steeds duurder worden. Dat zou volgens Baumol er toe leiden dat het aandeel van de overheidsuitgaven als onderdeel van het bruto binnenlands product groter wordt.
Juist hierom is het als regering noodzakelijk om weloverwogen beslissingen te nemen aangezien de beschikbare middelen eindig zijn en hier sprake is van publieke middelen. Er zijn veel beleidsterreinen waar investeringen gevraagd worden, maar dit Kabinet heeft expliciet aandacht gegeven voor het onderwijs in het Regeerakkoord. Dit blijkt uit onder andere significante investeringen in het techniekonderwijs, de salarissen in het primair onderwijs en het terugdringen van de werkdruk van leraren.
Onderschrijft u de stelling van de heer Bregman dat het onderwijs zich niet leent voor wat moet doorgaan voor een efficiëntieslag, zoals fusies tot enorme scholengroepen, de te grote aantallen leerlingen per klas of het hoge aantal lesuren dat leraren per week moeten geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u reflecteren op de stelling van de heer Bregman dat we steeds meer moeten investeren in het onderwijs om er niet netto op achteruit te gaan? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 9.
Een rapport over schoolboeken, uitgegeven door de Palestijnse Autoriteit |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Palestinian Authority textbooks: the attitude to Jews, Israel and peace»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constateringen uit het rapport dat in onderwijsboeken van de Palestijnse Autoriteit (PA) de staat Israël wordt gedelegitimiseerd en gedemoniseerd, geweld wordt verheerlijkt en toe opgeroepen en dat er sprake is van een gebrek aan educatie over vrede?
Het rapport over de nieuwe Palestijnse schoolboeken van de Israëlische denktank The Meir Amit Intelligence and Terrorism Information Center signaleert dat het Palestijns curriculum nog altijd problematische elementen bevat. Dit komt overeen met de bevindingen van UNRWA dat de nieuwe schoolboeken nauwkeurig heeft geanalyseerd en waar nodig aanvullende materialen heeft ontwikkeld zodat het curriculum in UNRWA-scholen in lijn is met de VN-waarden.
Uit eerdere vergelijkende onderzoeken tussen 2003 en 2013 naar Palestijnse en Israëlische schoolboeken, waaronder een door het VS State Department gefinancierd alomvattend onderzoek naar Palestijnse en Israëlische lesmaterialen uit 2013 (rapport «Portrayal of the Other in Palestinian and Israeli Schoolbooks», 4/2/2013), bleek dat in Palestijnse maar ook in Israëlische schoolboeken weinig informatie voorkomt over de religie, cultuur, economie en dagelijkse activiteiten van de ander en er weinig aandacht wordt gegeven aan de geschiedenis van de andere partij in het conflict. Op dit moment is geen recente vergelijkende studie beschikbaar naar de curricula van beide partijen.
Het kabinet is van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is (zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van der Staaij, De Roon, Baudet, Ten Broeke, Voordewind en Knops, vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1853, d.d. 15 mei 2017). Binnen onderwijsmaterialen is geen plaats voor een oproep tot geweld of haatzaaiende retoriek. Nederland en de EU dringen daarom bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334.
Deelt u de mening dat kinderen dienen te leren over waarden als tolerantie en co-existentie, en niet geïndoctrineerd dienen te worden met onverdraagzaamheid en geschiedsvervalsing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het Palestijnse onderwijs in de huidige vorm schadelijk is voor de levensvatbaarheid van een duurzame en vreedzame twee-statenoplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het onderwijsmateriaal van de PA vrede tegenwerkt en grondig aangepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger A.G. Koenders op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV), Baudet (FvD), Ten Broeke (VVD), Voordewind (ChristenUnie) en Knops (CDA) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over haatzaaien in Palestijnse schoolboeken?2
Ja.
Kunt u aangeven of «het aandringen door Nederland, de EU en andere landen bij beide partijen het aanzetten tot haat en geweld tegen te gaan» enig resultaat heeft behaald? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom zijn deze resultaten uitgebleven?
In reactie op de internationale inspanningen om haatzaaien tegen te gaan heeft de Palestijnse president Abbas meermaals gezegd ervoor open te staan om de trilaterale commissie tegen haatzaaien (bestaande uit Israël, Palestijnse Autoriteit en VS, ingesteld in het kader van het Wye River Akkoord) nieuw leven in te blazen. Israël houdt dit echter af, en wijst erop dat de Palestijnse Autoriteit ook zonder trilateraal overleg haatzaaien kan tegengaan. Met de toenemend verslechterende relaties tussen beide partijen is de ruimte voor toenadering en de bereidheid om het onderwijssysteem aan te passen kleiner geworden.
Bent u bekend met het besluit van de Britse Staatssecretaris voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika Alistair Burt om een internationaal onderzoek in te stellen naar het Palestijnse onderwijscurriculum en zijn voornemen om hierbij andere donorlanden te betrekken?3
Ja.
Is de Nederlandse regering bereid aan dit onderzoek medewerking te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft het belang van goed onderwijs dat bijdraagt aan een klimaat voor vrede en meer wederzijdse kennis over elkaars cultuur, geschiedenis en samenleving. Het Britse initiatief kan bijdragen aan een meer objectieve discussie over het curriculum en kan daarom op Nederlandse steun rekenen. Nederland is echter geen donor in de onderwijssector en heeft geen specifieke expertise op het Palestijnse onderwijs. Daarom ligt het niet voor de hand dat Nederland gaat bijdragen aan dit onderzoek.
Het bericht 'Hogan belooft versoepeling EU-regels wegens droogte' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Maakt u zich zorgen om de effecten van deze lang aanhoudende droogte?
De landbouwsector en de natuur zijn sectoren die heel direct en heftig geconfronteerd worden met de effecten van de erg lange periode van droog en heet weer. Ik leef erg mee met de mensen die in deze sectoren werken en er alles aan doen deze effecten zo goed als mogelijk op te vangen.
Deelt u de mening dat de droogte overmacht is en er dus kortetermijnoplossingen nodig zijn?1
Een droge periode zoals deze zomer maken we in Nederland eens in de zoveel jaren een keer mee. De zomers van o.a. 1976 en 2003 hadden een vergelijkbaar verloop. Klimaatscenario’s laten ons zien dat we in de toekomst hiermee vaker rekening moeten houden. Droogte is overmacht in die zin dat wij dit weersverloop niet kunnen sturen. Anderzijds is het een fenomeen waarop onze maatschappij, ook de agrarische sector, structureel moet anticiperen om de gevolgen ervan op te kunnen vangen. Maar daar waar mogelijk doe ik wat ik kan om de agrarische sector te ondersteunen. Daarom neem ik op de korte termijn een aantal maatregelen om de sector te helpen onder deze omstandigheden te handelen.
Heeft u contact gehad met Eurocommissaris Hogan en zo ja, wat is er besproken? Zo nee, waarom niet?
Er is eind juli overleg geweest met de Europese Commissie over het versoepelen van de vergroeningsregels voor de directe betalingen in het kader van het GLB. Nederland heeft direct daarna een derogatieverzoek ingediend ten aanzien van de vergroeningseisen met betrekking tot vanggewassen, conform het verzoek van de sector (LTO). De Europese Commissie heeft naar aanleiding van dit verzoek recent nadere vragen gesteld, die momenteel in overleg met de sector worden beantwoord.
Op welke manier gaat u gebruikmaken van de uitspraak van Eurocommissaris Hogan: «De Commissie staat gereed om boeren bij te staan»?
Ik maak gebruik van de mogelijkheden om de vergroeningseisen te versoepelen. Voor boeren en tuinders in Nederland lijkt het voorstel van de Europese Commissie tot vervroegd uitbetalen van een 70% voorschot op de GLB-betalingen niet gunstig, omdat de kans groot is dat dit leidt tot een vertraging van de definitieve uitbetaling. Om die reden heb ik in overleg met LTO een andere modaliteit voor ogen voor ondernemers die in deze periode een liquiditeitsprobleem hebben: de mogelijkheid om een verklaring bij RVO.nl aan te vragen waarmee een bankgarantie verkregen kan worden.
De Europese Commissie geeft aan welwillend te kijken naar verzoeken van lidstaten om nationale financiële steun te mogen verlenen. Welke lidstaten hebben dit aangevraagd en waaruit bestaat deze nationale financiële steun?
Ik heb tot dusverre vernomen dat er een beperkt aantal lidstaten is dat nationale financiële steun zou willen geven, zoals Polen en Zweden. Mij is echter niet bekend of hiervoor formeel verzoeken zijn ingediend in Brussel en wat deze exact inhouden.
Klopt het dat de landbouwcommissaris de nationale landbouwministers heeft aangemoedigd om alle mogelijkheden te benutten die volgens de Europese regels zijn toegestaan?
Ja.
Heeft u in kaart gebracht welke mogelijkheden er zijn om getroffen boeren ademruimte te geven?
Ik ben voortdurend in contact met het landbouwbedrijfsleven over de situatie en de daarin gewenste maatregelen. Daaruit zijn diverse verzoeken om maatregelen voortgekomen. In mijn brief aan uw Kamer die gelijktijdig met deze beantwoording is verstuurd, en in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 2 augustus jl. (Kamerstuk 27 625, nr. 450), geef ik mijn inzet of mijn besluit op die verzoeken aan om zoveel als op dit moment mogelijk is duidelijkheid hierover aan de ondernemers te geven.
Kan u aangeven welke mogelijkheden (bijvoorbeeld fondsen voor plattelandsontwikkeling, risicomanagement, etc.) de Europese regels bieden en per maatregel aangeven waarom hier wel of geen gebruik van gemaakt wordt?
Landbouwcommissaris Hogan heeft donderdag 2 augustus jl., in de reactie op hoe de Europese Commissie gereedstaat om boeren en tuinders te helpen in de huidige droogtesituatie, aangegeven dat lidstaten vanuit de bestaande GLB-kaders gebruik kunnen maken van de volgende mogelijkheden:
Onderstaand ga ik op de verschillende mogelijkheden in.
In Nederland is er voor gekozen om weerrisico’s voor gewassen die in het open veld geteeld worden, zoals aardappels en snijmaïs, af te dekken middels een risicobeheersingsinstrument, namelijk de brede weersverzekering. Daartoe hebben het landbouwbedrijfsleven, de verzekeringsbranche en de overheid samen afgesproken om, juist voor weersomstandigheden zoals waar we ons nu in bevinden, als sluitstuk voor het risicomanagement de Brede Weersverzekering te ontwikkelen. Sinds 2010 zijn de Regeling Brede Weersverzekering, op basis waarvan de overheid tot 65% premiesubsidie (met GLB-geld en nationale co-financiering) op deze verzekering geeft, en polissen van een aantal verzekeraars operationeel. Het aantal deelnemers is relatief nog gering (5%), maar stijgt jaarlijks flink (gemiddeld 16% van het totale aantal deelnemers) waaruit op te maken is dat het risicomanagement in de bedrijven meer aandacht krijgt. Momenteel wordt in de werkgroep Brede Weersverzekering onderzocht of en op welke manier deze nog beter toegesneden kan worden op de Nederlandse situatie en tevens aantrekkelijker voor de ondernemer. Daarbij wordt, zoals ook aangegeven in mijn brief van heden, ook naar de schadedrempel gekeken in het licht van de nieuwe Omnibusverordening.
De Brede Weersverzekering is een risicomanagementinstrument zoals door Eurocommissaris Hogan genoemd. In Nederland is tot heden vanuit de sector geen belangstelling voor een ander risicomanagementinstrument, het vormen van onderlinge inkomensstabilisatiefondsen. Daarbij moeten ondernemers zelf geld inleggen, dat zij daardoor niet in hun bedrijf kunnen inzetten («dood geld»), met als gevolg een grotere financieringsbehoefte met vreemd vermogen waarvoor meer rente betaald moet worden dan het spaargeld oplevert (dus meer kosten).
Nederland heeft de keuze voor de Brede Weersverzekering ook gemaakt vanuit de visie dat risicomanagement primair de verantwoordelijkheid van de ondernemers is. Met de Brede Weersverzekering is een instrument gemaakt waarmee ondernemers de laatste risico’s na al het nodige preventief gedaan te hebben (goed bodembeheer, goed teeltplan, watervoorzieningsinstallatie) kunnen verzekeren.
Van de mogelijkheid om als gevolg van overmacht ondernemers vrij te stellen van voorschriften voor vanggewassen en akkerranden wil Nederland gebruik maken, zoals ik ook in de antwoorden op de vragen 3 en 4 heb aangegeven. In mijn brief van heden ga hier uitgebreid op in.
Boeren ontvangen directe betalingen vanuit het GLB normaliter begin december. De Europese Commissie biedt een mogelijkheid eerder al een voorschot van maximaal 70% uit te betalen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is in overleg met LTO gekozen voor een andere modaliteit om eventuele liquiditeitsproblemen op te lossen, namelijk door de mogelijkheid van het aanvragen van een verklaring bij RVO.nl op basis waarvan bij de bank een overbruggingskrediet aangevraagd kan worden.
Klopt het dat de Europese Commissie eind augustus zo gedetailleerd mogelijke informatie wil van de lidstaten over het effect van de uitzonderlijke weersomstandigheden? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse inbreng ook direct aan de Kamer te sturen?
Ja, dat klopt. Ik zal deze informatie gelijktijdig aan uw Kamer sturen.
Heeft u zicht op welke reststromen die geschikt zijn voor diervoeding nu naar de vergisters gaan?
In mest-covergistingsinstallaties in Nederland worden aan de mest voornamelijk restproducten toegevoegd die niet of nauwelijks voor andere doelen kunnen worden gebruikt.
Welke mogelijkheden ziet u nog om meer veevoer beschikbaar te maken om de oplopende tekorten aan te vullen?
Het derogatieverzoek aan de Europese Commissie, waarop ik antwoord op vraag 3 inga, heeft mede als doel tegemoet te komen aan de vraag naar veevoer. Ik volg samen met de sector de ontwikkelingen ten aanzien van het veevoer.
De gevolgen van de droogte zijn groot voor onze Nederlandse land- en tuinbouw; op welke manier wordt gezocht naar wat op korte termijn nodig is en naar meer structurele maatregelen op lange termijn?
Er is nauw contact met verschillende partijen over de droogtesituatie om in beeld te hebben wat er nodig is voor de korte termijn. Uit de situatie van 2016 met extreme wateroverlast in Zuidoost-Nederland en van dit jaar met droogte blijkt dat het van groot belang is om te werken aan het vergroten van het vermogen om de bedrijfsvoering aan te passen aan klimaatverandering. Voor alle gewassen geldt dat de bodem een cruciale factor is. Dat is nu ook zichtbaar in het veld waar de verschillen in ontwikkeling van gewassen mede verklaard kunnen worden uit de bodemgesteldheid.
In mijn brief van23 mei 2018 (Kamerstuk 30 015, nr. 54) geef ik mijn visie hierover en mijn streefbeeld van een duurzaam bodembeheer in 2030, waarbij ik met partijen in gesprek wil gaan over een te ontwikkelen bodemprogramma. Zoals daarin aangegeven, geef ik dit jaar een impuls aan verdere kennisontwikkeling en -verspreiding van bodemkennis, in aanvulling op lopende PPS-programma’s van de topsectoren.
Regionaal waterbeheer (waarbij rekening wordt gehouden met perioden van wateroverlast en droogte) is de verantwoordelijkheid van waterschappen, in samenwerking met andere regionale partijen. Er zijn diverse initiatieven door verschillende partijen genomen om het regionaal waterbeheer te verbeteren, bijvoorbeeld via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. In 2016 is door de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu de Nationale Adaptatiestrategie (NAS) uitgebracht. In het uitvoeringsprogramma daarbij is landbouw een van de speerpunten. Daarin is aangekondigd dat, landelijk, in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en het Deltaprogramma Zoetwater, gewerkt wordt aan klimaatadaptatie in het landelijk gebied. Beide programma’s zijn voor de regio’s van groot belang.
Daarnaast is als sluitstuk van risicomanagement op het bedrijf de brede weersverzekering beschikbaar, zoals eerder genoemd.