Het bericht dat de Minister van Financiën en de premier in het Catshuis overleggen met de top van de bancaire sector |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wie waren er namens welke organisaties aanwezig bij het diner tussen de bankentop, de premier en u?1
Hoewel het niet gebruikelijk is om bekend te maken wie er bij dergelijke informele bijeenkomsten in het Catshuis aanwezig zijn, noem ik – in overleg met de Minister-President en betrokken partijen – dit keer wel wie er aanwezig waren, aangezien de meeste namen reeds genoemd zijn in de media. Hieronder treft u de namen van de bestuurders van de financiële instellingen die aanwezig waren bij het Catshuisoverleg op 1 april jl.
Deelnemers:
Wat is er besproken tijdens dit diner? Welke conclusies zijn er getrokken en welke afspraken zijn er gemaakt?
Tijdens de bijeenkomst hebben de Minister-President en ik een constructief gesprek gevoerd met de aanwezige bankbestuurders, waarbij vooral het herstel van vertrouwen van de maatschappij in de financiële sector centraal stond. In dat kader is onder andere gesproken over de aanpak van witwassen. Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie in het stelsel en hebben een verantwoordelijkheid om te zorgen dat die functie naar behoren wordt ingevuld. Ik vind het zeer ernstig dat blijkt dat banken de anti-witwasregelgeving onvoldoende naleven. Het is van belang dat banken de naleving op orde brengen en meer investeren in de poortwachtersfunctie. DNB concludeert dat er stappen zijn gezet, maar dat dit nog niet voldoende is. Dit werd ook erkend door de aanwezige bankbestuurders. Zij gaven aan hier druk mee bezig te zijn. Samen met de toezichthouders zal ik de voortgang nauwlettend in de gaten houden. Daarnaast hebben de bankbestuurders opnieuw verzocht om meer mogelijkheden om informatie te kunnen delen, zodat zij hun poortwachtersfunctie effectiever kunnen vervullen. Zoals aangekondigd in de Agenda financiële sector2 ga ik dit samen met de toezichthouders en de sector onderzoeken. Doel van dit onderzoek is om het cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties effectiever te maken. Daarnaast zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid voor de zomer een plan van aanpak tegen witwassen presenteren.
Ook is gesproken over het voorkomen van de financiering van terrorisme, het Klimaatakkoord, beloningsbeleid, innovatie en de stabiliteit van het financiële systeem.
Komt er een openbaar verslag van de avond? Zo ja, wanneer wordt dit aan de Kamer gezonden? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen verslagen gemaakt van de informele bijeenkomsten in het Catshuis.
Wat hebben de commerciële banken gezegd over hun plannen om, na de vele incidenten en het getoonde graaigedrag, het vertrouwen van burgers in hun sector te herwinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er tijdens deze vergadering ook fundamentele ingrepen in de sector, zoals onder meer de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) recent heeft aanbevolen, waaronder het bevorderen van diversiteit in de sector en het oprichten van een publieke betaalbank, gepresenteerd of besproken? Wat is hierover gezegd?
Het WRR-rapport stond niet op de agenda. In het antwoord op vraag 2 en 4 ga ik in op wat er wel is besproken.
Zijn de commerciële banken al vaker in gesprek gegaan met de samenleving, zoals de premier hun vroeg in de vorige Catshuis bankentop vergadering vorig jaar?
Op advies van de Monitoring Commissie Code Banken is het Maatschappelijk Forum opgericht, met als doel een direct, informeel gesprek tussen bestuurders van banken, klanten en maatschappelijke organisaties over maatschappelijke vraagstukken tot stand te brengen. De eerste bijeenkomst van het forum vond plaats op 15 maart 2018 en ging over de financiële zelfredzaamheid van ouderen.3 De tweede bijeenkomst was op 1 november jl. en ging over de financiële educatie van jongeren.4 Deze bijeenkomsten worden georganiseerd door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Ik vind het positief dat banken het gesprek aangaan met de samenleving over dergelijke belangrijke maatschappelijke thema’s.
Bent u tevreden over de inzet van de banken sinds de vorige Catshuis vergadering om het vertrouwen in hen te herstellen en over de resultaten van deze inzet?
Banken lijken zich meer bewust van hun maatschappelijke rol. Dit blijkt onder meer uit de oprichting van het Maatschappelijk Forum (zie het antwoord op vraag 6) en uit het initiatief van de sector op het gebied van aflossingsvrije hypotheken.5 Dat zijn positieve ontwikkelingen, maar het werk is nog niet af. Ondanks de genomen maatregelen is het maatschappelijke vertrouwen in de sector nog altijd laag. De recente ophef rond beloningen en de recente casussen rondom witwassen doen afbreuk aan het vertrouwen van de samenleving in de sector, terwijl vertrouwen een belangrijke voorwaarde is voor het goed functioneren van de financiële sector. Het is primair aan de sector zelf om het vertrouwen te herstellen. De sector moet laten zien dat zij haar speciale maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. In de Agenda financiële sector ga ik nader in op het belang van vertrouwen in de financiële sector en welke maatregelen ik deze kabinetsperiode neem ten behoeve van een stabiele, integere en innovatie sector.
Het bericht ‘Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overheid van Bangladesh het onderwijs voor de kinderen van Rohingya onmogelijk schijnt te maken?
De regering van Bangladesh staat het Rohingya-vluchtelingen niet toe om formeel, gecertificeerd, onderwijs te volgen volgens het onderwijssysteem van Bangladesh. Er wordt echter wel op andere manieren door internationale organisaties onderwijs verstrekt aan een deel van de Rohingya kinderen die in Bangladesh verblijven.
Onderschrijft u de verplichting voor verdragspartijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om gratis primair onderwijs en toegankelijk voortgezet onderwijs aan te bieden aan kinderen, ongeacht hun status? Zo ja, hoe kwalificeert u het verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van Bangladesh?
Ja, ik onderschrijf dat een verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van het gastland onwenselijk is. Tijdens het recente gemeenschappelijke bezoek van de drie principalen van OCHA, UNHCR en IOM is het belang van kwalitatief (vak-)onderwijs voor de vluchtelingen eveneens benadrukt.
Deelt u de zorgen van het VN Expertcomité, geuit in april 2018, over de toegankelijkheid van onderwijs voor (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen?
Ja, die zorgen deel ik.
Klopt het dat de overheid van Bangladesh het hulporganisaties moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om onderwijs mogelijk te maken in de vluchtelingenkampen? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR dan wel andere hulporganisaties?
De overheid van Bangladesh gedoogt een informele structuur van onderwijs die VN-organisaties en hun partners hebben opgezet voor kinderen in de vluchtelingenkampen tussen 4 en 14 jaar. Voor oudere kinderen is er geen vervolgonderwijs. Een substantieel deel van de Rohingya-kinderen heeft daarmee geen mogelijkheid tot onderwijs en dat vind ik zeer zorgelijk. Ik heb hierover contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de autoriteiten van Bangladesh.
Wat zijn de gevolgen voor de kinderen van de Rohingya nu zij verstoken blijven van onderwijs? Welke gevolgen heeft dit voor hun kansen op betaald werk en in het bijzonder welke gevolgen heeft dit voor meisjes?
Het onderwijsniveau van deze kinderen en jongeren was bij aankomst in Bangladesh reeds erg laag. Gebrek aan toegang tot kwalitatief goed onderwijs vermindert het perspectief van kinderen en jongeren op gelijke kansen, het vergroot uitsluiting en verkleint de mogelijkheid voor kinderen en jongeren om richting te geven aan hun eigen leven inclusief het perspectief op een fatsoenlijk inkomen. Hierdoor bestaat het risico op een verloren generatie. Meisjes zijn daarbij extra kwetsbaar met een verhoogde kans op vroegtijdige schoolverlating door uithuwelijking, tienerzwangerschappen en gender based violence. Slechts 26% van de Rohingya meisjes in Bangladesh volgt momenteel basisonderwijs.
Heeft u in bilateraal of multilateraal verband gesproken over deze situatie om te bezien hoe (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot zowel primair als voortgezet onderwijs, binnen of buiten de vluchtelingenkampen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zowel de VN, de EU als Nederland brengen de gebrekkige toegang tot onderwijs van Rohingya vluchtelingen op. Toegang tot onderwijs is een steeds terugkerend thema in lopende gesprekken met de autoriteiten van Bangladesh. Op 5 en 6 november 2018 heb ik zelf een bezoek gebracht aan de vluchtelingenkampen in Bangladesh. Daar heb ik de autoriteiten persoonlijk gesproken over de noodzaak van een langere termijn planning voor de Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh, waarin ruimte is voor zowel humanitaire als ontwikkelingsgerichte steun. Ik deelde mijn grote zorgen over het gebrek aan toekomstperspectief voor (de kinderen van) vluchtelingen. Ik heb het gebrek aan toegang tot onderwijs aan de orde gesteld en de autoriteiten gevraagd meer open te staan voor oplossingen die Rohingya-kinderen noodzakelijk onderwijs bieden. Ook in de overleggen in multi-donorverband, waar Nederland deel van uit maakt, vindt een constante dialoog plaats met de autoriteiten van Bangladesh over deze en andere kwesties. Donoren en internationale organisaties zoeken naar oplossingen om de Rohingya-vluchtelingen toegang te bieden tot adequaat onderwijs.
Verder financiert Nederland Education Cannot Wait (drie miljoen euro per jaar, 2018–2022). Education Cannot Wait is een fonds dat werkt aan toegang tot kwalitatief onderwijs in conflict- en langdurige crisissituaties. Samen met de overheid van Bangladesh, UNICEF, UNESCO, UNHCR en de onderwijssectorgroep werkt Education Cannot Wait aan toegang en kwaliteit van onderwijs voor 300.000 kinderen aan zowel Rohingya-vluchtelingen als gastgemeenschappen in Bangladesh.
Het bericht ‘Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: 'Riskant'’ |
|
Rens Raemakers (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Medische gegevens duizenden Nederlanders verplaatst naar Google: «Riskant»»?1
Ja.
Bent u van tevoren door de betrokken ziekenhuizen of het bedrijf Medical Research Data Management op de hoogte gesteld van het verplaatsen van medische gegevens van patiënten naar de Google Cloud?
Nee, deze verplichting is er ook niet.
Wat is uw mening over deze praktijk? Acht u het een veilige manier van opslaan van medische gegevens?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. MRDM heeft mij laten weten een uitgebreide risicoanalyse te hebben uitgevoerd voorafgaand aan het besluit over het plaatsen van de data en juist vanuit de overweging van informatiebeveiliging de keuze gemaakt te hebben voor Google Cloud Platform (GCP).
MRDM laat mij tevens weten dat de gegevens zijn opgeslagen in het datacentrum van Google in Eemshaven. De gegevens blijven daarmee in Nederland en vallen onder Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Vanuit de contractuele verplichtingen die MRDM met Google heeft gesloten, mag Google niet aan de data komen. Google LCC is gecertificeerd onder het EU-US Privacy Shield. De Europese Commissie met het afsluiten van het EU-US Privacy Shield-framework bedrijven in de EU een adequaat mechanisme gebracht voor naleving van de vereisten van de Europese wetten inzake gegevensbescherming die te maken hebben met de overdracht van persoonlijke gegevens van de Europese Unie naar de Verenigde Staten.
MRDM laat daarnaast weten de data dubbel te versleutelen, dus een versleuteling door Google en een eigen versleuteling, waarmee de gegevens niet toegankelijk zijn voor Google. Tenslotte is geregeld dat wanneer beheerders van Google zich vanuit beheerswerkzaamheden toegang verschaffen tot de versleutelde gegevens, MRDM daar melding van krijgt, zodat gecontroleerd kan worden dat Google zich aan wettelijke en contractuele bepalingen houdt.
De verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over de opslag en het gebruik van data ligt bij de betrokken zorginstellingen. Zo ook het in voorkomende gevallen betrekken van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Na de berichtgeving in de media inzake Medical Research Data Management heb ik contact gezocht met de AP. De AP heeft mij laten weten dat ziekenhuizen onder voorwaarden patiëntgegevens in een cloud mogen opslaan, mits voldaan wordt aan de verplichtingen van de AVG.
Ik zal onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Waarom zijn de patiënten niet op de hoogte gesteld van deze praktijk? Is de privacy van de betrokken patiënten voldoende gewaarborgd? Is de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gebracht van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Google niet bij de gegevens kan? Is het bekend waar de gegevens precies worden opgeslagen? Is dat in een datacenter in Nederland? Welke wettelijke eisen zijn daarbij van toepassing? Zijn er geen meer privacy-vriendelijke alternatieven die minder risico’s met zich meebrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn onder zorgaanbieders de meest gebruikte praktijken van opslag van medische gegevens van patiënten en welke risico’s op het gebied van cyberveiligheid en privacy brengen die verschillende methodes met zich mee?
De meest gebruikte praktijk was/is een eigen (in-house) datacentrum/computer. Wij zien nu een versnelde beweging naar de Cloud, met name bij de kleinere zorgaanbieder als huisartsen, tandartsen, fysiotherapiepraktijken, etc. Een belangrijke overweging daarbij is dat deze zorgaanbieders niet de kennis en de middelen hebben om lokale opslag van patiëntgegevens goed te beveiligen. Dataopslag in de cloud komt derhalve relatief vaak voor in de zorg, juist vanwege de gevoeligheid en behoefte aan professionele informatiebeveiligings- en privacywaarborgen.
Het bericht ‘Hier heeft Bram geen toekomst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hier heeft Bram geen toekomst»?1
Ja.
Bent u bekend met het aantal boeren(gezinnen) dat de afgelopen jaren is geëmigreerd naar het buitenland? Zo ja, hoeveel zijn dit er sinds 2015 en naar welke landen emigreren deze boeren? Zo nee, wat is de reden dat het Ministerie van LNV en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers hebben bijgehouden van het aantal geëmigreerde boeren na 2015?
Exacte en betrouwbare gegevens over emigrerende boeren(gezinnen) zijn niet eenvoudig vast te stellen. Op basis van een koppeling tussen gegevens uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en gegevens uit de gecombineerde opgave (landbouwtelling) heeft het CBS de volgende cijfers ter beschikking gesteld: in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn in totaal 100 boeren gemigreerd. In 2016 zijn 5 boeren gemigreerd.
Cijfers over de jaren 2017 en 2018 kon het CBS nog niet geven.
Er dient bij deze cijfers te worden opgemerkt dat ze een ondergrens vormen, het reële aantal ligt vermoedelijk hoger – zo spreken marktpartijen die emigrerende boeren begeleiden van «enkele tientallen» per jaar. Het vertrek van boeren(gezinnen) naar het buitenland is met de bestaande systemen niet in alle gevallen in de statistieken te vangen.
Bovenstaande emigratiecijfers hebben alleen betrekking op boeren in Nederland die hun bedrijf hier beëindigd hebben en een nieuwe start in het buitenland hebben gemaakt. Zo laten deze cijfers geen emigrerende zonen en dochters van boeren zien die een bedrijf in het buitenland opzetten (zonder dat er bedrijfsbeëindiging in Nederland plaatsvindt). Daarnaast zijn er gevallen bekend van nevenbedrijven die in het buitenland worden opgezet. In deze gevallen spreken we van «semigratie» en dat zit ook niet in deze cijfers.
Wat vindt u van de toenemende interesse onder boeren voor emigratie?
Uiteraard vind ik het geen goede zaak als de emigratie wordt veroorzaakt door overheidsbeleid. Er blijken in de praktijk echter vele redenen voor emigratie te noemen, waaronder de fysieke beperkingen waar een bedrijf mogelijk tegenaan loopt als het in Nederland wil uitbreiden. Daar kan de overheid weinig aan doen.
Welke maatregelen neemt u om te stimuleren en faciliteren dat de Nederlandse boer genoeg kansen en mogelijkheden heeft om zijn bedrijf in Nederland voort te zetten en zich niet genoodzaakt hoeft te voelen om voor het runnen van een rendabel bedrijf de grens over te gaan?
Ik vind het erg belangrijk dat boeren en tuinders een goed inkomen kunnen verdienen, dat zij kunnen innoveren en dat zij gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Dat is ook een van de doelen uit de LNV-visie. Zo zet ik mij onder andere in om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 28 625, nr. 257) en creëer ik met het bedrijfsovernamefonds financiële ruimte om op het moment van en vlak na bedrijfsovername te investeren in duurzame bedrijfsontwikkeling. Ondersteuning van het bedrijfsovernameproces door middel van coaching en versterking van het agrarisch ondernemerschap door opleiding vergroten het toekomst- en continuïteitsperspectief voor jonge boeren. Een nadere uitwerking van de versterking van de economische positie van boeren en tuinders volgt in de Kamerbrief over het Realisatieplan van de LNV-visie welke binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat we trots moeten zijn op de Nederlandse landbouw en tuinbouw en dat het signaal dat er een toenemende interesse is onder boeren om te emigreren een zorgelijk signaal is, dat aangeeft dat (een deel van) de Nederlandse boeren en tuinders deze trots niet als zodanig ervaren? Zo nee, hoe verklaart u dan het stijgende aantal boeren dat emigreert? Zo ja, bent u bekend met de achterliggende redenen voor de emigratie?
Ik vind inderdaad dat we trots kunnen zijn op de Nederlandse land- en tuinbouw. Dat dit niet altijd zo wordt ervaren is zorgelijk. Zoals ik ook in mijn LNV-visie heb gepresenteerd, moet de waardering van ons voedsel groter worden. Het is belangrijk dat de waardering voor het voedsel en het werk van de boer wordt verhoogd en daar zet ik mij voor in.
Kunt u, naast het aantal boeren dat emigreert, ook uiteenzetten hoeveel boeren stoppen vanwege het niet hebben van voldoende toekomstperspectief en het niet hebben van een opvolger?
Exacte cijfers over het aantal boeren dat stopt met als reden het niet hebben van voldoende toekomstperspectief of het niet hebben van een opvolger, zijn er niet. Indicatoren als het opvolgingscijfer en het continuïteitspercentage zeggen echter wel iets over de trend. Uit de meest recente cijfers van Wageningen Economic Research blijkt dat in de periode 2012–2016 de belangstelling voor bedrijfsopvolging is toegenomen. Het opvolgingscijfer – dat wil zeggen het aandeel van bedrijfshoofden van 51 jaar of ouder met een opvolger – is gestegen van 34% in 2012 tot 39% in 2016. Het deel van de bedrijven in de land- en tuinbouw dat op de middellange termijn – tien à vijftien jaar – naar verwachting zal worden voortgezet (het continuïteitspercentage) lag zowel in 2012 als in 2016 op 64%. Dat wil zeggen dat op de middellange termijn naar verwachting 36% van de bedrijven zal worden beëindigd. Dat komt neer op een geschatte jaarlijkse afname van circa 2,4%. De ontwikkeling van het aantal bedrijven is en wordt nog steeds vooral bepaald door het stoppen bij generatiewisseling.2
Herkent u zich in het beeld dat de Nederlandse boer moeite heeft met het rendabel maken en houden van een onderneming vanwege de regeldruk en andere kostprijsverhogende factoren als fosfaatrechten, grondprijzen en mestafzet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, hoe verklaart u de signalen als het groter wordende aantal boeren(gezinnen) dat emigreert?
Het verbeteren van de inkomenspositie van de boer is niet voor niets een aandachtspunt binnen de LNV-visie. Er zijn vele factoren van invloed op de financiële positie van ondernemingen. Bijvoorbeeld, zoals u ook noemt, komen wanneer een melkveehouder zijn bedrijf wil uitbreiden de kosten voor grond en fosfaatrechten bovenop de investeringen die vaak voor stallen gedaan moeten worden. Dit is mede het gevolg van het bereiken van de grenzen van de milieugebruiksruimte. Het is aan de ondernemer zelf te besluiten in hoeverre hij deze kosten kan dragen en of een uitbreiding, dan wel het voortzetten van zijn bedrijf, (in Nederland) rendabel is. Daar waar het kan, zet ik me er voor in om de regeldruk en daarmee de last voor ondernemers te verminderen, zoals bijvoorbeeld via het traject herbezinning mestbeleid.
Kunt u een overzicht geven van de toename van de regeldruk uitgesplitst per sector over de afgelopen twee jaar?
Het gehele kabinet richt zich met het programma «Merkbare betere regelgeving en dienstverlening 2018–2021» op het verbeteren van de regelgeving en dienstverlening van de overheid. Het verminderen van de ervaren regeldruk in de agrarische sector is daar onderdeel van. Binnenkort wordt uw Kamer per brief een overzicht van de voortgang van dit interdepartementale programma, uitgesplitst per ministerie, toegezonden.
Tot slot geeft mijn brief van 3 april jl. aan uw Kamer (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2157) over het Agroloket verder inzicht in mijn aanpak van het verminderen van de ervaren regeldruk in de diverse agrosectoren.
Kunt u toelichten of omliggende landen als België, Duitsland en Denemarken ook te maken hebben met een toename in regeldruk en kostprijsverhogende factoren?
Dat is zeker het geval. In Duitsland wordt bijvoorbeeld het mestbeleid verder aangescherpt. Onlangs nog (begin april) demonstreerden meer dan 6.000 Duitse boeren tegen deze aanscherping. Onder druk van de Brusselse Nitraatrichtlijn moeten de Duitse landbouwers extra maatregelen nemen.
Het parlement van het Vlaamse gewest heeft op 22 mei jl. ingestemd met het zesde Mestactieplan (MAP 6). Hoewel de lat voor boeren en tuinders heel hoog wordt gelegd, heeft de Boerenbond aangegeven het plan te verdedigen vanuit het besef dat de strenge maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren.
Om verschillende redenen gaat het in economisch opzicht de laatste jaren niet goed met de Deense boeren. De schuldenlast, vaak met variabele rente, is nog steeds de achilleshiel van veel bedrijven. De droogte heeft ervoor gezorgd dat nog meer bedrijven hun schuld niet meer konden terugbetalen. De liberale regering van de afgelopen jaren heeft serieus gekeken naar beperking van vermeende «goldplating» van EU wet- en regelgeving en de milieuvoorschriften zijn verzacht. Niettemin hebben de Deense boeren nog steeds het gevoel dat ze ten opzichte van collega’s in buurlanden tekort worden gedaan en/of moeten voldoen aan scherpere eisen.
Kunt u duiden waarom landen als Duitsland en Denemarken de populairste emigratielanden zijn voor Nederlandse boeren en wat kunnen wij hiervan leren?
Dat is moeilijk te duiden en daar zijn moeilijk lessen uit te trekken. Onderzoek3 van het Landbouw Economisch Instituut/Wageningen Economisch Research uit 2002 laat zien dat de motieven voor emigratie van de agrariërs nogal variëren. Emigrerende agrariërs zien vaak in het buitenland grotere kansen voor de ontwikkeling van het bedrijf. Daarnaast worden zij mede aangetrokken door lagere prijzen van bijvoorbeeld grond, gebouwen en zijn de lonen in een aantal gevallen lager. Daarbij kan het ontbreken van groeimogelijkheden voor het bedrijf in Nederland een factor van betekenis zijn. Doorlopende aandacht voor de economische positie van agrariërs is dus van cruciaal belang en zoals, bij vraag 4, aangegeven maak ik me hard voor een structurele versterking van deze positie.
Hebben deze omliggende landen ook te maken met een groeiend aantal boeren dat emigreert? Zo ja, is bij u bekend wat daarvoor de redenen zijn? Zo nee, hoe verklaart u dit in vergelijking met de Nederlandse casus?
Dat is niet bekend. Het aantal landen dat het aantal emigrerende boeren structureel bijhoudt, is zeer beperkt. De redenen voor emigratie van agrariërs uit de ons omringende landen zijn daarom moeilijk te achterhalen.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Patiëntdossiers in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG’. |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Patiëntdossier in te zien door lek bij ziekenhuis OLVG»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bewuste artikel. Ik vind het zorgelijk als medische gegevens van patiënten in verkeerde handen vallen. Patiënten moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op veilige uitwisseling van hun gegevens. Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van persoonsgegevens. Zij moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen en adequaat handelen wanneer een datalek zich voordoet.
Wat heeft de Autoriteit Persoonsgegevens ondernomen naar aanleiding van de melding van een datalek door het OLVG? Wat was het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens met betrekking tot de gedane melding?
De AP heeft mij laten weten deze zaak in onderzoek te hebben genomen.
Deelt u de mening van gezondheidsjurist de heer Hooghiemstra dat het hier om een zeer ernstige zaak gaat waarbij het gevoel van urgentie volstrekt ontbreekt?2
Het is zorgelijk als medische gegevens van patiënten ingezien kunnen worden door personen die niet bevoegd zijn om die gegevens in te zien. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat zorgverleners op de juiste wijze met hun gegevens omgaan.
Het OLVG heeft het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en heeft maatregelen getroffen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet vanuit haar toezichthoudende taak toe of voorgenomen maatregelen met gepaste urgentie worden uitgevoerd om binnen afzienbare tijd tot een passend beveiligingsniveau te komen.
Bent u van mening dat het OLVG voldoende en voldoende tijdige maatregelen heeft getroffen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 1 heb aangegeven is het treffen van informatieveiligheidsmaatregelen een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf. Zorgaanbieders moeten zich reeds onder meer houden aan een aantal zorgbrede Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-normen) en voorschriften van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). Daarnaast moeten datalekken of andere ICT-incidenten worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Op eerder gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1854) door het Kamerlid Mulder (PVV) over het datalek bij het OLVG heb ik op 13 maart jl. aan uw Kamer gemeld dat het OLVG vrijwel direct na het datalek een melding heeft gemaakt bij de AP en dat het OLVG mij heeft gemeld passende maatregelen te hebben genomen. Het OLVG heeft mij ook gemeld dat het datalek kort daarna direct is opgelost.
Verder heeft het OLVG bevestigd dat er afdoende technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. Zo meldt men de rechten in het systeem te hebben nagelopen en waar nodig beperkt. De blokkades en waarschuwingen zijn aangescherpt.
Ook heeft het OLVG mij laten weten dat het lopende interne onderzoek naar onrechtmatige inzage in dossiers door onbevoegde werkstudenten in een vergevorderd stadium is. Alle privacy- en veiligheidsrisicogebieden zijn onderzocht, de belangrijkste maatregelen op korte termijn zijn genomen, lange termijn verbeteringen zijn in gang gezet. Het OLVG heeft daarnaast aangegeven dat betrokken patiënten en de AP te zijner tijd over de resultaten van het onderzoek zullen worden geïnformeerd.
Is bekend of een dergelijke situatie zich ook bij andere ziekenhuizen heeft voorgedaan of kan voordoen? Indien dit niet bekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het is mij niet bekend bij welke ziekenhuizen sprake is van soortgelijke situaties. Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 1 en 4 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg onder alle omstandigheden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Uit de informatie die ik ontving van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) blijkt dat in het lopende onderzoek naar de digitale veiligheid in de ziekenhuizen vooral wordt gekeken naar hoe ziekenhuizen storingen en misbruik van data en informatietechnologie proberen te voorkomen. Ook wordt gekeken in hoeverre zij voorbereid zijn om de gevolgen daarvan te beperken. Afhankelijk van de uitkomsten van het OVV-onderzoek, dat ik verwacht in het derde kwartaal van dit jaar, bezie ik of en zo ja welke acties nodig zijn om risico’s op ICT-storingen en/of datalekken in ziekenhuizen te mitigeren.
Deelt u de mening van gezondheidsjurist de heer Hooghiemstra dat het probleem om een diametraal andere aanpak vraagt, om te beginnen met veel meer feitelijk onderzoek ter plekke door de toezichthouders, de Autoriteit Persoonsgegevens, de Inspectie en de functionarissen gegevensbescherming?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf. De toezichthouders zien erop toe of persoonsgegevens voldoende worden beschermd. Hoe zij het toezicht inrichten is aan de toezichthouders zelf, uiteraard binnen de kaders die zij hebben meegekregen.
Het bericht ‘Ook jouw medische data liggen nu bij Google’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ook jouw medische data liggen nu bij Google»? Was dit bij u bekend?1 wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken dit bericht. Nee, het was mij niet bekend.
Vindt u het zorgelijk dat de medische gegevens van honderdduizenden Nederlandse ziekenhuisbezoekers door bedrijven worden verwerkt en sinds kort in de cloud van Google bewaard worden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. MRDM heeft mij laten weten een uitgebreide risicoanalyse te hebben uitgevoerd voorafgaand aan het besluit over het plaatsen van de data en juist vanuit de overweging van informatiebeveiliging de keuze gemaakt te hebben voor Google Cloud Platform (GCP).
Zoals ik reeds heb aangekondigd, zal ik onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Zou het volgens u bij de betreffende Nederlanders bekend moeten zijn dat hun persoonlijke gegevens verzameld en verwerkt worden door Medical Research Data Management (MRDM), een van de grootste medische databedrijven van het land? Deelt u de mening van Elektronisch Patiëntendossier (EPD)-expert Van ’t Noordende dat burgers altijd moeten kunnen zien wie de verwerkers van hun data zijn, ook als het gepseudonimiseerde gegevens zijn?
Onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bestaat een informatieplicht; elke verwerkingsverantwoordelijke is verplicht betrokkenen waarvan persoonsgegevens worden verwerkt, duidelijk te informeren over wat er met de persoonsgegevens gedaan wordt en waarom. De ziekenhuizen zijn in deze de verwerkingsverantwoordelijken. Aan de informatieplicht wordt doorgaans invulling gegeven middels een (online) privacyverklaring. In de privacyverklaring moet onder andere de (categorieën van) ontvangers van de persoonsgegevens worden opgenomen, dat wil zeggen de verwerkers zoals MRDM. Subverwerkers worden als dusdanig niet expliciet genoemd.
Is volgens u het pseudonimiseren van patiëntgegevens voldoende om de privacy te beschermen, ook aangezien veel gegevens weer ontsleuteld kunnen worden en het voor Google technisch gezien een fluitje van een cent schijnt te zijn om de anonieme data naar een persoon te herleiden? Gaan ziekenhuizen en artsen aangaande deze kwestie voldoende secuur met de gevoelige informatie om?
Het pseudonimiseren van patiëntgegevens als enige maatregel is in het onderhavige geval niet afdoende. MRDM heeft mij laten weten dat het pseudonimiseren van persoonsgegevens één van meerdere maatregelen is die zijn genomen om de privacy van de betrokkenen te beschermen. MRDM laat weten de data ook dubbel te versleutelen, dus een versleuteling door Google en een eigen versleuteling, waarmee de gegevens niet toegankelijk zijn voor Google.
MRDM heeft mij laten weten dat de gegevens zijn opgeslagen in het datacentrum van Google in Eemshaven. De gegevens blijven daarmee in Nederland en vallen onder Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Vanuit de contractuele verplichtingen die MRDM met Google heeft gesloten, mag Google niet aan de data komen. Google LCC is gecertificeerd onder het EU-US Privacy Shield. De Europese Commissie heeft met het afsluiten van het EU-US Privacy Shield-framework bedrijven in de EU een mechanisme gebracht voor naleving van de vereisten van de Europese wetten inzake gegevensbescherming.
Hoe oordeelt u over het risico dat Google aan de haal gaat met de medische gegevens van de honderdduizenden Nederlanders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de constatering dat Medical Research Data Management voor de wet als zodanig niet bestaat, aangezien het bedrijf volledig opereert in opdracht van en onder verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen en behandelaars? Wat is vervolgens uw reactie op de constatering dat de onderneming als dataverwerker niet verplicht is om toestemming te vragen aan patiënten of om hen te informeren?
Het ziekenhuis is in dit geval verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG. Een verwerkingsverantwoordelijke kan een verwerker inschakelen om bepaalde verwerkingen te doen, in dit geval het bedrijf MRDM. Dat betekent dat deze verwerker in opdracht van het ziekenhuis opereert. De verwerkingsverantwoordelijke moet waarborgen dat hij met een partij in zee gaat die voldoende garanties biedt ten aanzien van passende technische en organisatorische maatregelen opdat de verwerking aan de AVG voldoet (artikel 28 AVG). Er wordt dan een verwerkingsovereenkomst gesloten waarin onder meer het onderwerp en duur van de verwerking, de aard en het doel, het soort persoonsgegevens en verplichtingen worden vastgelegd.
De verplichting voor het informeren van betrokkenen over gebruik en opslag van data ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke, in dit geval de ziekenhuizen.
Deelt u de mening met Medical Research Data Management dat alles veilig is?
Dit oordeel is aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van plan de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken de kwestie te toetsen? Zo nee, waarom niet?
De AP heeft mij laten weten een onderzoek te zijn gestart naar de naleving van de verplichtingen die uit de AVG voortkomen bij het betreffende bedrijf.
Ik ben daarnaast voornemens een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata. Ik heb de AP verzocht aan te geven of zij mij hier advies over uit kunnen brengen. De AP heeft mij laten weten dat dit niet binnen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de AP past. Ik zal hiervoor een geschikte, onafhankelijke partij benaderen.
Klopt het dat de Amerikaanse inlichtingendiensten op grond van de Cloud Act zichzelf toegang kunnen verschaffen tot data die op servers van Amerikaanse bedrijven staan? Kunt u garanderen dat bij Google deze medische data nooit onderwerp van onderzoek worden van Amerikaanse diensten?2
De Cloud Act (Clarifying Lawful Overseas Use of Data Act) bevat geen bevoegdheid voor de Amerikaanse overheid tot het toegang verschaffen tot servers van bedrijven behalve indien die gegevens worden aangemerkt als elektronisch bewijs in strafzaken. Hier is een bevel nodig van een Amerikaanse rechter. In de praktijk is het nog niet voorgekomen dat Europese of Nederlandse wetgeving terzijde is geschoven.
De Raad van de EU heeft de Europese Commissie verzocht om voorbereidingen te treffen voor onderhandelingen met de VS over een verdrag naar aanleiding van de Cloud Act. Zodra de Europese Commissie een voorstel zal hebben gedaan voor een onderhandelingsmandaat zal Nederland daarover een standpunt formuleren. (Kamerstuk 32 317, nr. 526)
Zou het niet veel beter zijn als medische data in beheer worden gebracht bij Nederlandse of Europese organisaties zodat ook de desbetreffende wetgeving en bescherming op de data van kracht is?
Ik zal onafhankelijk onderzoek laten doen naar de wenselijkheid van het gebruik van niet-Europese Cloud platforms voor het opslaan van zorgdata.
Wat is uw (toekomst)visie aangaande de wijze waarop we omgaan met de (steeds groter wordende hoeveelheid) zorgdata?
In mijn brief «Data laten werken voor gezondheid» (Kamerstuk 27 529, nr. 164) geef ik u mijn visie op de omgang met zorgdata. In deze brief heb ik op een zestal thema’s3 actielijnen geformuleerd die nu nader uitgewerkt en ingevuld worden. Aan het einde van dit jaar zal ik u informeren over de voortgang op elke van deze actielijnen.
Het bericht ’Sociale dienst Achterhoek checkt zelfs ondergoed' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de werkwijze van Laborijn, de sociale dienst in de Achterhoek, waarbij sprake is van een angstcultuur onacceptabel is?1
Uitgangspunt is altijd dat respectvol met mensen moet worden omgegaan, zowel bij het stimuleren naar werk als bij handhaving van verplichtingen. Zeker als er sprake is van een afhankelijkheidspositie die kwetsbaar is, zoals bijstandsgerechtigden ten opzichte van gemeenteambtenaren. Medewerkers van gemeenten worden daarop getraind. Dat vind ik belangrijk.
Daarnaast is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ook dit uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep. Deze stap moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen.
Vindt u het acceptabel dat bij de aanvraag van een uitkering huizen van mensen doorzocht worden door Laborijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u wettelijk juist dat voedselpakketten en verjaardagscadeaus als inkomsten worden gezien en gekort worden op de uitkering? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen. Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Iemand komt in aanmerking voor (aanvullende) bijstand als men zelf niet in het eigen onderhoud kan voorzien. De gemeente beoordeelt dit via een individuele toets. Regels voor giften, zoals bijvoorbeeld verjaarsdagscadeaus, zijn vastgelegd in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet. Bij de individuele toets kan rekening worden gehouden met de hoogte van de gift (verenigbaarheid met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is) en met de bestemming (of het betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn).
Vindt u het aanvaardbaar dat uitkeringsgerechtigden moeten opschrijven hoe vaak en hoe lang ze douchen? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u toegestaan dat een cliënt moet doorgeven hoe vaak hij bij de buurvrouw eet en dat dit deel vervolgens van zijn uitkering wordt afgetrokken? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen? Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat fraude altijd bestreden moet worden, maar dat het evenzeer van belang is om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen willekeur en onrechtmatige en onheuse bejegening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de cliënten van Laborijn: «Ik noem het mensonwaardig. En dan zeg ik het bewust netjes. Laborijn mist de menselijke maat»?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de privacy van uitkeringsgerechtigden beschermen en op welke wijze is deze reeds wettelijk geborgd?
Het recht op privacy is een grondwettelijk recht (artikel 10 Grondwet) dat geëerbiedigd moet worden tenzij er toegestane (wettelijke) beperkingen gelden. Tevens is het recht op respect voor het privéleven vastgelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In het tweede lid van dit artikel zijn daarnaast de voorwaarden opgenomen waaronder het recht op privacy geschonden mag worden.
Ook gemeenten dienen het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. De rechter zal dit dan toetsen aan artikel 8 EVRM. De inbreuk op de privacy bij wet die artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM toestaan blijkt uit de bepalingen in de Participatiewet over het verstrekken en verkrijgen van gegevens van uitkeringsgerechtigden en in artikel 53a Participatiewet over het verzoeken om informatie en bewijsstukken en daartoe te verzoeken om een huisbezoek af te leggen. Bij de totstandkoming van de relevante wettelijke bepalingen heeft toetsing aan de Grondwet en artikel 8 EVRM plaatsgevonden.
Wat onderneemt u om de angstcultuur bij Laborijn te bestrijden?
Colleges van burgemeester en wethouders hebben de taak om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet en om daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. En het is primair aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen. Met de invoering van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) en de daarmee samenhangende Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen (Stb. 2011, 442) heeft het specifieke en structurele rijkstoezicht plaatsgemaakt voor het systeem dat interbestuurlijke interventie alleen aan de orde kan zijn indien zich signalen aandienen dat bij de uitvoering van de Participatiewet door een gemeente mogelijk sprake is van een of meer ernstige tekortkomingen met betrekking tot de rechtmatigheid. Dit is in het onderhavige geval evenwel niet aan de orde.
In aanvulling hierop kan ik melden dat de voorzitter van het dagelijks bestuur van Laborijn mij uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat het dagelijks bestuur een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau heeft aangekondigd. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of er structureel sprake is van onjuiste bejegening van klanten, waarin onvoldoende aandacht zou zijn voor de menselijke maat, en waarbij wordt ingegaan op de reeds geuite klachten en onderzocht wordt of Laborijn nog andere signalen mist. Er zal ook een toets plaatsvinden of de klachtenprocedure van Laborijn van voldoende kwaliteit is.
In hoeverre is de externe dienst die door Laborijn wordt ingehuurd om uitkeringsgerechtigden te bespioneren en te controleren daartoe wettelijk bevoegd?
Van Laborijn is begrepen dat deze uitvoeringsorganisatie de handhavingstaken in eigen beheer uitvoert en dat uitbesteding aan een externe dienst niet aan de orde is.
Wat gaat u doen om een menswaardige omgang door sociale diensten met hun cliënten te garanderen en het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom mogen criminelen niet bespioneerd worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd mogen worden?
Bijstandsgerechtigden mogen niet onbeperkt bespioneerd worden. Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van gegevens2. Die controle moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de controleur moet zich aan de wet houden. De inzet van controlemiddelen moet verder proportioneel en subsidiair zijn. De rechter zal hier ook op toetsen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming krijgen dan criminelen?
Het strafrecht en het punitieve bestuursrecht kennen verschillende sanctiestelsels, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar en voldoen aan de eisen die daar op grond van artikel 6 EVRM aan zijn gesteld. Dit zorgt ervoor dat rechtsbescherming bij de toepassing van het punitieve bestuursrecht al gelijkwaardig is aan het strafrecht.
Herinnert u zich de Kamervragen die gesteld zijn op 3 juli 2018 over het bespioneren van uitkeringsgerechtigden? Wanneer ontvangt de Kamer de verkenning naar of en zo ja hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving kan worden verstevigd die u heeft toegezegd in antwoord op deze vragen?2
Ja. De Kamer zal deze brief voor de zomer 2019 ontvangen.
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken, nu blijkt dat kritische cliëntenraden zomaar ontbonden kunnen worden door de gemeente?3
Zoals ik onlangs heb geantwoord op Kamervragen van lid Jasper van Dijk5 en de leden Gijs van Dijk en Kerstens6, is voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd. Ik vind dit belangrijk.
Door mijn departement zijn aanvullende middelen verstrekt aan de Landelijke Cliëntenraad, die opdrachtgever is van het project «Versterking en borging cliëntenparticipatie». Dit project wordt uitgevoerd door Movisie. Doel van het project is om zowel gemeenten als cliëntenraden te stimuleren de medezeggenschap te versterken en beter te borgen. In samenwerking met een klein aantal gemeenten is een quickscan ontwikkeld, om gezamenlijk vast te stellen wat er goed gaat en wat verbeterpunten zijn. Vervolgens kunnen de gemeente en de cliëntenraad met elkaar «het goede gesprek» voeren, waarvoor een leidraad is ontwikkeld. Zo’n gesprek kan bijvoorbeeld gaan over het erkennen van elkaars rol, positie en belangen. Ook in het kader van de evaluatie van de Participatiewet is er aandacht voor het thema cliëntenparticipatie. Hiervoor vindt onderzoek plaats onder cliëntenraden. De eindevaluatie van de Participatiewet is voorzien eind 2019.
Wilt u gehoor geven aan de oproep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) om betere bescherming van cliëntenraden op te nemen in de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke sancties kunt u opleggen wanneer gemeenten de regels rond de bijstand niet goed uitvoeren? Bent u bereid sancties op te leggen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u in overleg met Laborijn over hun omstreden werkwijze?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u deze kwestie onafhankelijk onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
De schrijnende werkwijze van de sociale dienst Laborijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, zonder uitspraken te doen over de wijze van handhaving wat een autonome bevoegdheid van lokaal bestuur is, toelichten hoe u aankijkt tegen werkwijzen van sociale diensten waardoor mensen doodsbang worden?1 Zo nee, waarom wilt u zich hier niet over uitspreken?
In zijn algemeenheid mag van de overheid verlangd worden dat zij haar burgers respectvol bejegent, zoals de overheid ook zelf door haar burgers respectvol bejegend wil worden. En wanneer de burger een beroep doet op een dienstverlening door de overheid, hoort daarbij ook het besef dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Vertaald naar de Participatiewet houdt dit in beginsel in dat een gemeente op professionele wijze beoordeelt of de betrokkene in een eigen inkomen kan voorzien en als dat niet zo is, of er recht bestaat op een uitkering. Ook houdt het in dat de gemeente aan de betrokkene voorlichting verstrekt over de aan de uitkering verbonden rechten en plichten en de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen. Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik reeds gesteld dat het uitgangspunt helder is: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook, en tegelijkertijd moet de gemeente zorgen voor adequate handhaving, zodat iedereen erop kan vertrouwen dat geen misbruik wordt gemaakt van de sociale zekerheid. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep.
Gemeenten dienen ook het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. Het recht op privacy van uitkeringsgerechtigden is beschermd en wettelijk geborgd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Voor extra wettelijk beschermende maatregelen bestaat geen aanleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen in een afhankelijke positie op extreme wijze te controleren? Bent u bereid om het wettelijk kader aan te passen om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen deze extreme wijze van controle? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht bieden van de trainingen waaraan medewerkers van gemeenten deelnemen en hoe deze bijdragen aan het voorkomen van ondermaatse behandeling van uitkeringsgerechtigden? Welke vaardigheden worden hier bijgebracht? Hoe worden deze trainingen getoetst en aangepast wanneer blijkt dat er structurele problemen zijn? In hoeverre worden er vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) handvatten meegegeven voor deze trainingen?
Er vindt geen landelijke registratie plaats van mogelijke trainingen voor medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van de Participatiewet, en evenmin van de inhoud en eventuele evaluaties daarvan. Van Laborijn is bekend dat zij haar medewerkers trainingen heeft aangeboden in gesprekstechniek, omgaan met agressie, onderzoeksprotocollen en complexe casuïstiek.
Voor het sociaal domein verstrekt het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving gerichte informatie aan gemeenten, verzorgt zij ondersteuning op maat en op locatie en kunnen ook trainingen op maat worden georganiseerd.
Vanaf wanneer worden deze trainingen aan gemeentemedewerkers gegeven? Heeft de geconstateerde situatie bij Laborijn hier enige invloed op gehad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het aangekondigde onderzoek op de voet te volgen om te verzekeren dat dit daadwerkelijk onafhankelijk en volledig wordt uitgevoerd en de Kamer over de resultaten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde onderzoek is primair een lokale aangelegenheid, waarbij bemoeienis vanuit het Rijk niet aan de orde is. Dat geldt ook voor de te nemen beslissing omtrent de conclusies die verbonden moeten of kunnen worden aan de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u van mening dat indien het nu plaatsvindende onderzoek uitwijst dat Laborijn onheus en niet in de geest van de Participatiewet heeft gehandeld excuus en een passende compensatie richting getroffen inwoners op hun plaats zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Breed moratorium schulden ‘dode letter’' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Breed moratorium schulden «dode letter»»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat het breed moratorium op schuldeninning niet werkt? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat mensen in de schulden nu langer in onzekerheid moeten verkeren doordat ze geen toegang hebben tot een schuldenmoratorium?
Ik vind het goed dat partijen aandacht vragen voor (de werking van) het breed moratorium. Met een moratorium wordt tijdelijk financiële stabiliteit gecreëerd van waaruit de verdere schuldhulpverlening en ondersteuning kan worden bepaald. Dat kan zowel voor de schuldenaar als schuldeisers zinvol zijn. Hoewel het breed wettelijk moratorium is vormgegeven als een ultimum remedium, en bedoeld is als stok achter de deur, vind ik het jammer dat het instrument nog zeer weinig is beproefd. Voor een conclusie over de werking van het breed wettelijk moratorium vind ik het op dit moment te vroeg.
Er is geen noodzakelijk verband tussen de tijd die het duurt om schulden op te lossen en het al dan niet uitspreken van een breed wettelijk moratorium. In veel schuldensituaties zijn minnelijke oplossingen mogelijk, al dan niet ondersteund door wettelijke instrumenten als het dwangakkoord, waarbij één of meer schuldeisers die op onredelijke basis weigeren om mee te werken aan een schuldregeling hiertoe gedwongen worden door de rechter, en het smal moratorium, waarbij schuldeisers op last van de rechter in een aantal crisissituaties voor een bepaalde periode geen gebruik mogen maken van bevoegdheden om openstaande vorderingen te innen.
Wat zijn de persoonlijke gevolgen voor mensen in de schulden doordat het breed schuldenmoratorium een dode letter is? Komen mensen in de schulden hierdoor verder in de problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de wens van gemeenten om het moratorium al in te kunnen zetten als iemand voor hulp heeft aangeklopt in plaats van als iemand pas is toegelaten tot de schuldhulpverlening? Bent u bereid aan deze terechte wensen van gemeenten mee te werken?
Het breed wettelijk moratorium is vormgegeven op basis van een amendement van de Tweede Kamer2 waarin is gekozen om het instrument als ultimum remedium in te zetten: een stok achter de deur.
Voorwaarde voor gemeentelijke schuldhulpverlening, waaronder ook het breed wettelijk moratorium valt, is een besluit over toelating. Vaak is een breed wettelijk moratorium niet nodig. Het heeft mijn sterke voorkeur minnelijke oplossingen tussen mensen met schulden en schuldeisers te vinden. Schuldeisers zullen naar verwachting sneller geneigd zijn mee te werken als niet direct met de rechter wordt gedreigd. Overigens zijn er ook bij private schuldeisers positieve ontwikkelingen gaande als het gaat om incasso bij klanten met problematische schulden. Het recente convenant tussen KPN en de NVVK is hiervan een sprekend voorbeeld.
Bent u het met de NVVK eens dat 22 voorwaarden een absurde hoge drempel is om gebruik te maken van het schuldenmoratorium? Gaat u deze voorwaarden beperken tot de enige relevante vraag of iemand bereid is om een traject in te gaan? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden gelden niet alleen specifiek voor het breed moratorium, maar gelden in bredere zin voor het doorlopen van een schuldhulpverleningstraject. Bij een breed moratorium weegt de rechter het belang van de persoon met schulden af tegen het belang van de schuldeisers. Of iemand bereid is mee te werken, kan daarom niet de enige voorwaarde zijn.
Bent u bereid de criteria om een aanvraag te kunnen indienen tegen het licht te houden, zodat het moratorium op schulden effectiever gaat werken?
Ik wil graag, zoals ook aangekondigd is in de nota van toelichting, het besluit Breed moratorium evalueren. Daarvoor is het wel nodig dat meer ervaring met het instrument wordt opgedaan. Ik wil gemeenten daarom oproepen het instrument vaker in te zetten en te volgen waar de knelpunten zitten en zo mogelijk oplossingen aan te dragen. Dit is onderwerp van bestuurlijk overleg en tevens zal ik gemeenten hierop aanspreken via het Gemeentenieuws.
Gaat u gemeenten de bevoegdheid geven om in ieder geval overheidsschuldeisers tijdelijk on hold te zetten?
Mijn beeld is dat de overheidsschuldeisers indien nodig bereid zijn pas op de plaats te maken en dat zij daarover ook reeds afspraken maken met de gemeentelijke schuldhulpverlening: het CJIB biedt bijvoorbeeld, naast de mogelijkheden om een betalingsregeling te treffen, de mogelijkheid tot uitstel van betaling voor de duur van acht maanden (met een mogelijkheid tot verlenging van vier maanden) als schuldhulpverlening is ingeschakeld. Het CAK heeft de mogelijkheid van een stabilisatieovereenkomst. Dit heeft dezelfde werking als het breed moratorium, namelijk opschorting van de inning van vorderingen. De stabilisatieperiode bedraagt in de praktijk maximaal acht maanden. Gedurende die periode verrichten de schuldhulpverlener en de schuldeisers de noodzakelijke werkzaamheden om tot een minnelijke schuldregeling te komen. Het daarmee samenhangende voorstel van de schuldhulpverlener tot (gedeeltelijke) aflossing tegen finale kwijting wordt, onder voorwaarden, in de regel aanvaard door overheidsschuldeisers.
Momenteel werken gemeenten en grote overheidsorganisaties aan landelijke afspraken (onder andere) over de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening en betere samenwerking bij schuldhulpverlening. Ik wil de resultaten daarvan afwachten.
Het niet van de grond komen van projecten die over schotten heen werken. |
|
Vera Bergkamp (D66), Antje Diertens (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Siza-initiatief Nova Me loopt stuk op innovatiedrempel»?1
Ja.
Vindt u ook dat domein overstijgende zorg niet alleen wenselijk maar soms zelfs noodzakelijk is voor goede zorgverlening, omdat de zorg voor mensen in de praktijk vaak vanuit meerdere wetten geleverd wordt?
Ik vind het belangrijk dat mensen die zorg ontvangen die zij nodig hebben. Ik vind het ook belangrijk dat in het bepalen van die noodzaak de vraag van de cliënt leidend is in het vinden van het passende aanbod. Samenwerking tussen partijen zoals de gemeenten, verzekeraars en Wlz-uitvoerders is hierbij van belang.
Kunt u de begroting van 2019 uitsplitsen over de diverse zorgwetten, namelijk Jeugdwet (Jw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Sinds de totstandkoming van deze wetten in 2015 zijn voor de uitvoering van die onderscheiden wetten financiële middelen beschikbaar. Die middelen zijn separaat opgenomen in de begroting van VWS en de begroting van het Gemeentefonds.
Aan welke eisen moet voldaan zijn voordat aanspraak gemaakt kan worden op gelden vanuit het experimenteerartikel uit de Wlz?2 Wie beoordeelt of er voldaan is aan deze eisen?
De Wlz kent twee experimenteerartikelen. Artikel 10.1.1 en artikel 10.1.2 regelen beide dat afgeweken kan worden van bepaalde onderdelen van de wet. In artikel 10.1.1 Wlz is het onderzoeken van mogelijkheden van doeltreffender uitvoering het leidend principe, in artikel 10.1.2 Wlz is beoogd ruimte te bieden voor het bieden van één integraal pakket aan diensten aan een verzekerde. Bij algemene maatregel van bestuur, in casu het Besluit langdurige zorg, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan het experiment en meer specifiek is gesteld dat voorwaarden kunnen worden gesteld waaronder binnen het experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.
Het vorenstaande maakt duidelijk dat alvorens in de praktijk van een experiment sprake kan zijn er wetgeving tot stand moet komen om een en ander te regelen.
Ten slotte, de experimenteerartikelen beschikken niet over «eigen budget». De bedoeling van artikel 10.1.2 Wlz is veeleer om vanuit bestaande budgetten toe te werken naar een integraal pakket aan zorg.
Hoe vaak is, sinds het overgaan van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in onder andere de Wlz begin 2015, gebruik gemaakt van het experimenteerartikel uit de Wlz?
Er is tot nu toe eenmaal gebruik gemaakt van het experimenteerartikel in de Wlz: voor het Experiment integraal budget. Het betreft een experiment waarbij de domeinen van de Jeugdwet, de Wmo 2015, de wet Langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet zijn betrokken. Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars gaan samen met betrokken partners experimenteren met vernieuwende arrangementen (integraal pgb en integrale arrangementen in natura). Het experiment is gestart in 2019 en heeft als doel om te bepalen of het instrument integraal pgb moet worden verankerd in wet- en regelgeving, en om inzichtelijk te maken op welke onderdelen het ontwikkelen van integrale arrangementen kan worden verbeterd. Het experiment zal in 2020 en 2021 naar verwachting inzichten opleveren die bijdragen aan zorg en ondersteuning die (nog) beter aansluit op de behoefte.
Hoeveel geld is er sinds 2015 per jaar in de Wlz beschikbaar voor domein overstijgende zorg, zoals wordt beoogd met het experimenteerartikel? Kunt u dit zowel absoluut als relatief uitdrukken?
Er is niet specifiek op titel van het experimenteerartikel geld beschikbaar. Het idee achter het artikel is veeleer om met voorbijgaan aan bestaande wet- en regelgeving experimenten in het verlenen van zorg uit meer dan één domein mogelijk te maken.
Klopt het dat binnen de Zvw geen expliciet experimenteerartikel is opgenomen zoals deze er wel is binnen de Wlz? Zo ja, op welke wettelijke basis wordt er door zorgverzekeraars geïnvesteerd in domein overstijgende zorg?
Het is inderdaad zo dat de Zvw geen apart experimenteerartikel kent. De Zvw kent echter wel experimenteerruimte, de beleidsregel innovatie voor kleinschalige experimenten. Deze kan ook over twee domeinen heen gaan (Zvw en Wlz). De aanvraag hiervoor moet door een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder gezamenlijk ingediend worden bij de Nederlandse Zorgautoriteit.
Kunt u aangeven hoeveel er, sinds 2015, per jaar per zorgwet is geïnvesteerd in domein overstijgende zorg, zowel absoluut als relatief?
Ik heb geen zicht op de hoeveelheid geld die er in de dagelijkse praktijk wordt geïnvesteerd door partijen om passend aanbod over domeinen heen voor cliënten te realiseren.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Ouderenzorg op 7 februari 2019: «Laat maar zien waar je daadwerkelijk tegen die schotten aanloopt, waar de financiers van de zorg die samenwerking kennelijk niet zouden mogen aangaan.»?3 Hoe kijkt u naar deze uitspraak, gegeven de casus «Nova Me»?
Het is mij niet bekend welke oorzaken ten grondslag liggen aan het stuklopen van Nova Me. Alleen de betreffende zorgaanbieder geeft aan dat problemen met financiering over de schotten heen de oorzaak waren, geen van de mogelijke financiers (zorgverzekeraar, zorgkantoor noch gemeente) heeft dit aangekaart.
Welke lessen zijn er volgens u te trekken uit de casus «Nova Me»?
Uit het bericht «SiZa-initiatief Nova Me loopt stuk op innovatiedrempel» maak ik op dat zorgverzekeraar VGZ met name vond dat de geleverde zorg voor een groot aantal verzekerden niet passend was. Minder complexe zorg zou zijn aangewezen. Daarom werd de zorg voor deze verzekerden niet vergoed. Ik heb VGZ gevraagd om een nadere uitleg.
VGZ heeft mij hierover het volgende bericht. «De veronderstelling dat de zorg van Nova Me te innovatief was of niet te financieren viel over de schotten heen, is onjuist. Het zorgconcept van Nova Me onderscheidde zich voor een groot aantal verzekerden niet van bestaande reguliere zorg. Bovendien was het voor hen niet doelmatig en passend. Hierover heeft VGZ goed en intensief contact gehad met de betrokken revalidatiearts en meerdere gesprekken gevoerd met de directie van Nova Me. Ondanks de bedenkingen van VGZ is Nova Me doorgegaan met het concept. Hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot faillissement.»
In zijn algemeenheid is het van belang dat de zorgverzekeraar kritisch kijkt of de zorgvorm past bij de zorgvraag van de verzekerde en of hetzelfde resultaat niet met minder intensieve en goedkopere zorg kan worden bereikt. Dit geldt ook voor nieuwe innovatieve zorgvormen. Deze moeten wel een meerwaarde hebben ten opzichte van het bestaande aanbod van zorgvormen, en doelmatig en passend zijn.
De belangrijkste les die partijen naar mijn mening uit deze casus kunnen trekken is dan ook eigenlijk een herhaling van een oude les: de zorg, innovatief of niet, moet altijd passend en doelmatig zijn voor een verzekerde, wil deze vergoed kunnen worden.
Bent u bereid om samen met initiatiefnemers van Nova Me, gemeenten, zorgaanbieders, zorgkantoren en zorgverzekeraars het gesprek aan te gaan met als doel te komen tot een goed functionerende handreiking voor domein overstijgend zorg waarbij specifiek gekeken wordt naar welke lessen getrokken kunnen worden uit het stuklopen van het Nova Me initiatief? Zo ja, bent u bereid de Kamer hier voor de zomer over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 10. Ik ben niet van plan initiatief te nemen tot een dergelijk gesprek, dit gelet op het karakter van de door SiZa geboden zorg, speciale revalidatiezorg, en het feit dat er geen verzoek van partijen is geweest om toepassing te geven aan het experimenteerartikel in de Wlz of aan de beleidsregel innovatie voor kleinschalige experimenten.
Bent u bereid bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opgesloten terrorist moet kunnen verdienen»?1
Ja.
Waarom kiest de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ervoor beleid te herzien waardoor gedetineerde terroristen die op de nationale sanctielijst staan, in staat zijn geld te verdienen en/of geld te ontvangen?
De ontheffing zoals opgesteld door het Ministerie van Financiën, geldt alleen voor de interne rekening courant van gedetineerden in detentie. De overige bankrekeningen van de gedetineerde op de sanctielijst blijven bevroren.
Daarnaast gelden er extra voorwaarden voor gedetineerden op de sanctielijst om over de financiële middelen op de interne rekening te kunnen beschikken. Het maximumbedrag op de rekening is 500 euro. Tevens kan slechts één aangewezen contactpersoon van de gedetineerde geld overmaken naar de rekening. Deze contactpersoon moet hiervoor ook een ontheffing aanvragen.
Het is om een aantal redenen wenselijk dat er beperkte middelen beschikbaar zijn voor gedetineerden in detentie. Ten eerste kan DJI op deze manier, namens de betreffende gedetineerden, schadevergoedingen aan slachtoffers of andere boetes vanuit detentie voldoen. Daarnaast kunnen gedetineerden deze middelen gebruiken voor een aanvulling op de primaire levensbehoeften middels het aanschaffen van boodschappen in de inrichtingswinkel (levensmiddelen, rookwaren et cetera), het huren van een televisie en het bekostigen van telefoneren via het vaste telefoniesysteem in de inrichting. Op deze wijze kunnen zij ook uitgaven doen die bijdragen aan hun resocialisatie, zoals het doen van boodschappen voor gezamenlijke kookactiviteiten. Hiermee draagt de beschikking over beperkte middelen bij aan resocialisatie, re-integratie en zelfredzaamheid.
Ten slotte is DJI verplicht loon uit te keren voor in de inrichting verrichte arbeid.
Deelt u de mening dat tegoeden van gedetineerde terroristen terecht en met gelegitimeerde redenen zijn bevroren? Zo ja, wat vindt u van het voornemen van DJI hierin wijzigingen aan te brengen? En zo ja, wat gaat u doen om dit voornemen te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De tegoeden zijn terecht bevroren. Op de nationale sanctielijst terrorisme staan personen en organisaties die verdacht zijn van of betrokken zijn bij terroristische activiteiten.
Door de ontheffing alleen mogelijk te maken voor beperkte geldbedragen op de interne rekening courant die bestemd zijn voor activiteiten binnen de penitentiaire inrichting, doet de ontheffing geen afbreuk aan de risicoverkleining zoals bedoeld in de sanctiemaatregel.
Kunt u de motivering uiteenzetten die ten grondslag ligt aan de beperkingen voor veroordeelde terroristen om geld te verdienen? In hoeverre is die motivering volgens u niet meer valide?
Het doel van de beperking is om het voor deze personen en organisaties lastiger te maken terroristische misdrijven te plegen of er (financieel) bij betrokken te zijn, doordat zij niet vrijelijk over financiële middelen kunnen beschikken.
Deze motivering voor de sanctieregeling is nog altijd valide. De in het antwoord op de vragen 2 en 3 beschreven praktijk binnen de penitentiaire inrichtingen doet hieraan niets af.
Kunt u inzicht verschaffen in welke sancties er, naast het bevriezen van tegoeden, nog meer worden opgelegd aan veroordeelde terroristen? In hoeverre verschilt dit van sancties die worden opgelegd aan reguliere gedetineerden?
De vermelding op de sanctielijst heeft uitsluitend tot gevolg dat de tegoeden van de betreffende persoon of organisatie bevroren worden. Tijdens en na detentie kunnen aan gedetineerden gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, zoals een voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij veroordeelde terroristen dient in het bijzonder te worden gedacht aan reisverboden, contact- en/of locatieverboden. Een gespecialiseerd team van de reclassering (het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering) houdt toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden.
Ten slotte kan een veroordeelde terrorist het Nederlanderschap ontnomen worden via een bestuurlijke maatregel.
Is DJI voornemens meer sancties voor gedetineerde terroristen te versoepelen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Dat voornemen heeft DJI niet.
Welke criteria worden gehanteerd om het versoepelen van sancties mogelijk te maken en door wie zijn deze opgesteld?
Indien u doelt op de mogelijkheid tot een ontheffing van de bevriezingsmaatregel verwijs ik u naar de «Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme».2
Hierin staat beschreven voor welke zaken ontheffing van de maatregel kan worden verzocht, waar een dergelijk verzoek moet worden ingediend en wie erover besluit. Deze zijn opgesteld door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.
De inzet van een gebarentolk bij crisiscommunicatie door de overheid en bij persconferenties van de overheid |
|
Harry van der Molen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de oproep van Ieder(in) om in het geval van crisiscommunicatie door de overheid gebarentolken in te zetten, zodat de informatie ook voor doven en slechthorenden goed te volgen is?1
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt. Daarom gaan we samen met cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners aan de slag om te kijken hoe we de crisiscommunicatie voor kwetsbare groepen, waaronder doven en slechthorenden, kunnen verbeteren.
Dat zal onder meer de inzet van gebarentolken betekenen. Voor de concrete uitwerking maken we een plan van aanpak, conform het verzoek van de Kamer (Kamerstuk 29 754, nr. 497, motie lid Drost c.s.), dat uw Kamer na de zomer zal ontvangen. Zie verder ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3039, D66) en van de leden Kerstens en Kuiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3041, beiden PvdA).
Beseft u dat ondertiteling niet altijd goed volgbaar is voor doven en slechthorenden, mede doordat gebarentaal veelal de moedertaal is waardoor de ontwikkeling van de Nederlandse taal in geschrift achterblijft?2
Ja.
Bent u bereid zich tot het uiterste in te spannen dat in de toekomst crisiscommunicatie ook voor doven en slechthorenden goed te volgen is? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de inzet van gebarentolken bij crisiscommunicatie door de overheid in ons omringende landen geregeld?
Navraag levert een beeld op dat in België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk tijdens crises voornamelijk gebruik gemaakt wordt van ondertiteling van woordvoering door bestuurders, zo snel mogelijk na persconferenties. Daarnaast worden aparte communicatiekanalen geregeld voor doven en slechthorenden, zoals een speciale website, zoals ook in Nederland gebeurt.
Deelt u de mening dat het ontbreken van toegankelijke communicatie in strijd is met het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap?
Nee. Wij delen niet de mening dat er sprake is van strijdigheid met het VN Verdrag Handicap. Op grond van artikel 9 van het Verdrag, waarin onder meer is bepaald dat staten maatregelen nemen om personen met een handicap toegang te garanderen tot informatie en communicatie, zijn en worden in Nederland al maatregelen genomen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal vanuit zijn coördinerende rol voor het VN Verdrag Handicap, daar samen met de collega’s in het kabinet verder aan blijven werken.
Zo is er een wettelijke regeling voor ondertiteling voor doven en slechthorenden.
Als het gaat om de toegankelijkheid van websites en mobiele apps die vallen onder de verantwoordelijkheid van overheidsinstanties geldt, dat in 2018 een AMvB van kracht is geworden: het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Dit besluit refereert aan een norm, die als doel heeft de toegankelijkheid te borgen van websites en mobiele apps, voor mensen met een functiebeperking. In die norm zijn ook succescriteria opgenomen die specifiek zijn bedoeld voor mensen met auditieve beperkingen, zoals doofheid. In geval websites en apps worden ingezet voor communicatie in crisissituaties, dan dient in principe – uitgezonderd live gestreamde media – te worden voldaan aan de toegankelijkheidsnorm.
Deelt u de mening dat dit betekent dat in principe bij alle persconferenties die de overheid belegt een gebarentolk ingezet zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. Dat geldt ook voor de persconferenties na de ministerraad. In deze persconferenties worden in de regel geen oproepen gedaan waarbij burgers meteen in actie moeten komen, zoals dat wel in geval van een crisis kan zijn. Van de persconferenties na de ministerraad en andere grote persconferenties van de rijksoverheid worden transcripties gemaakt. Deze transcripties worden vervolgens op rijksoverheid.nl geplaatst. Op deze manier kunnen doven en slechthorenden kennis nemen van de inhoud van de persconferenties. We gaan in gesprek met de belangenorganisaties van mensen met een auditieve beperking in hoeverre deze transcripties in een behoefte voorzien en hoe de bekendheid hiervan kan worden vergroot.
Het maken van transcripties gebeurt niet bij alle persconferenties van de rijksoverheid. Bewindslieden houden ook persconferenties en persbriefings die niet op radio of TV worden uitgezonden. Van deze persconferenties en persbriefings worden in principe geen transcripties gemaakt.
Waarom is het voor de NPO wel mogelijk om een gebarentolk in te zetten in de ochtendjournaals en bij evenementen, maar niet in het geval van crisissituaties of reguliere persconferenties van de overheid?
De NPO voorziet op vrijwillige basis een aantal programma’s van een gebarentolk zoals de ochtendjournaals en het Sinterklaasjournaal. Daarnaast zorgt de NPO er vanuit haar eigen taakopdracht voor dat alle (live) uitzendingen op NPO1, 2 en 3 ook toegankelijk zijn voor mensen met een auditieve beperking door toepassing van (live) geschreven ondertiteling. Los van een journalistieke verantwoordelijkheid heeft de NPO geen formele rol bij crisiscommunicatie en bij persconferenties van de rijksoverheid. Het vertalen in gebarentaal hiervan is dan ook geen taak van de NPO. Ten aanzien van veel reguliere persconferenties biedt de overheid faciliteiten (transcripties) waar ook doven en slechthorenden gebruik van kunnen maken (zie het antwoord op vraag 6). Ten aanzien van informatievoorziening tijdens crisissituaties zie ook de antwoorden op vragen 1 en 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de NPO en het Nederlands Gebarencentrum om afspraken te maken over de inzet van gebarentolken bij persconferenties die de overheid belegt? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. Door de huidige praktijk van transcripties wordt de inhoud van de persconferenties ook voor doven en slechthorenden toegankelijk. Voor informatievoorziening tijdens crises wordt dit vraagstuk, inclusief onder meer de inzet van gebarentolken, mede conform het verzoek van de Kamer (motie lid Drost c.s., Kamerstuk 29 754, nr. 497) met betrokkenheid van belanghebbende partijen, opgepakt (zie het antwoord op vraag 1 en 3).
Het bericht dat in nieuwe spotjes zwijgen over dat het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als ‘geen bezwaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spotjes zwijgen over automatisch donorschap; Kamer ontstemd»?1
Ja, het Ministerie van VWS is voor het artikel om een reactie gevraagd.
Waarom is er voor gekozen in het spotje niet expliciet te vermelden dat vanaf 1 juli 2020 het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als «geen bezwaar»?
Zoals ik eerder heb aangegeven, beoogt de campagne tot in de haarvaten van de Nederlandse samenleving te komen. Om deze ambitie te realiseren is een communicatieplan opgesteld En op 21 december 2018 aan uw Kamer gestuurd.2 In het plan is er bewust voor gekozen om de over te brengen informatie in stukken te knippen en gefaseerd te presenteren. De reden daarvoor is dat zowel de nieuwe Donorwet als orgaandonatie op zichzelf complexe en persoonlijke onderwerpen zijn. Daarom moet dat daarover zorgvuldig en met respect voor verschillende opvattingen worden gecommuniceerd. Het uiteindelijke doel is dat Nederland goed geïnformeerd is, zich goed geïnformeerd voelt en als gevolg daarvan ook zoveel mogelijk actief de eigen keuze vastlegt. In het communicatieplan is dit doel vertaald in een aantal te behalen resultaten.
Deze aanpak betekent dat ervoor gekozen is om niet meteen en uitsluitend te hameren op de consequentie van het niet-registreren van een keuze. Dat draagt niet bij aan een goed begrip van de nieuwe wet onder de doelgroepen noch aan het gewenste gedrag: actief je eigen keuze maken en vastleggen, welke dan ook. Deze boodschap zal alleen de nee-kiezers motiveren. Het doel van de campagne is om in principe alle burgers in Nederlander te motiveren hun keuze te maken en te registreren, welke keuze dan ook. De burger moet er dan op kunnen vertrouwen dat hij door de overheid van voldoende context is voorzien.
De eerste fase van de campagne is in maart 2019 van start gegaan. In deze fase wordt het publiek geïnformeerd dat de Donorwet per 1 juli 2020 van kracht wordt en wordt verteld dat huidige registraties geldig blijven. Van beide zaken blijken veel mensen logischerwijs nog onvoldoende op de hoogte. Het nieuwe Donorregister krijgt met de publiekscampagne bekendheid waarna verder wordt gewerkt aan het laden van de boodschap. Het publiek wordt daarom steeds verwezen naar www.donorregister.nl en opgeroepen om zich daar verder te informeren voor het maken van een keuze. Dit alles steeds met de in de spots terugkerende kernboodschap «Het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?» waarmee uitgedragen wordt dat de verandering voor iedereen persoonlijk iets betekent.
In dit verband wijs ik u er graag op, zoals in de genoemde leeswijzer gemeld, dat er vier slogans zijn getest waaronder twee op aandragen van de Kamer: «wat betekent het voor mij?» en «donor, tenzij». Het testpanel verkoos eerstgenoemde slogan duidelijk boven de laatstgenoemde. Door het testpanel werd ervaren dat de slogan «wat betekent het voor mij?» de burger persoonlijk attendeert op het feit dat de verandering voor hem of haar consequenties heeft. Zoals gezegd wordt deze in de TV-spots gebruikt.
In de volgende, tweede fase wordt het accent gelegd op de noemer «geen bezwaar tegen orgaandonatie». Het belang van het actief vastleggen van je keuze voor je nabestaanden en het feit dat je deze keuze altijd weer kan veranderen worden daarbij benadrukt. De overgang van de eerste naar de tweede fase is vloeiend; de boodschap van de tweede fase is inmiddels bijvoorbeeld via een radio commercial onder de aandacht gebracht.
Waarom wordt er niet opgeroepen om de komende tijd actief een keuze te maken en die te registreren in het donorregister?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat deze vragen ook al speelden rond de brief die begin dit jaar naar alle 18-jarigen is gestuurd? Zo ja, waarom zijn de kernboodschap en de campagne die bij het opstellen en drukken van de 18-jarigen brief nog niet gereed waren, maar inmiddels wel, niet gebruikt in het script van deze spotjes?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het aloude adagium repetitio mater scientiae est, oftewel herhaling is de moeder van de wetenschap? Deelt u de mening dat het bij een ingrijpende verandering, zoals die in de donorregistratie, belangrijk is de inhoudelijke boodschap zo vaak en duidelijk mogelijk over het voetlicht te brengen en geen ruimte voor verschillende interpretaties te laten ontstaan?
Ja, in het communicatieplan wordt beschreven hoe ik aan dat adagium gehoor geef. Zo staat in het plan, onder verwijzing naar het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid», aangegeven dat we het algemeen publiek blijven herinneren aan de verandering van het registratiesysteem. Dat is ook een van de doelstellingen van de laatste fase (januari–juli 2021). Uiteraard geldt de kracht van de herhaling ook al in de fases daarvoor. Dat is de reden dat, ongeacht de fase, de centrale of kernboodschap steeds is: «het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?». Steeds wordt de burger daarmee gewezen op het nieuwe Donorregister als de website waar de actie moet plaats vinden en waar aanvullende informatie te vinden is. De voorlichting op de website is continu beschikbaar. En, waar mogelijk, geschreven in A2 taalniveau, waarvoor advies van het expertisecentrum Pharos is betrokken. Ook is er een brochure gemaakt waarin de consequentie van het niet vastleggen van je keuze duidelijk vermeld staat. Juist uit het oogpunt van eenduidigheid en effectiviteit, wordt de informatie zo simpel en eenvoudig mogelijk beschikbaar gesteld, maar zonder afbreuk te doen aan de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp.
Kunt u toelichten waarom hulp zoals die bijvoorbeeld is aangeboden door de Nierstichting (een organisatie die veel ervaring heeft met dit soort campagnes) af te slaan?
Het ministerie voert regelmatig gesprekken met de Nierstichting. Op uitnodiging van VWS neemt zij ook deel aan de klankbordgroep die voor de campagne is opgericht. In de gesprekken is onderling afgesproken om elkaar goed op de hoogte te houden van de te nemen stappen zodat campagne uitingen van VWS en die van de Nierstichting elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar aanvullen. Daartoe wordt bijvoorbeeld de planning met de Nierstichting gedeeld. Kortom, ik kan deze vraag niet goed plaatsen. Daarover zal ik contact leggen met de Nierstichting.
Bent u het eens dat dit een gemiste kans is om het publiek goed voor te lichten over de aanstaande veranderingen?
Op basis van het hiervoor genoemde communicatieplan verwacht ik Nederland goed voor te kunnen lichten, met de doelstellingen zoals in het plan beschreven.
Het bericht ‘Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen’ |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen»?1
Ja.
Hoe duidt u het besluit van de school om de omstreden prediker Haitham al-Haddad uit het Verenigd Koninkrijk uit te nodigen en het geuite voornemen van het schoolbestuur om vaker andere bekende radicale imams uit te gaan nodigen?
Dit vind ik zeer ongewenst en het is in strijd met het door de overheid ontwikkelde antiradicaliseringsbeleid.2 In dat kader bespreekt de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering hoe we het best met deze ontwikkelingen om kunnen gaan. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden, of dat nu op scholen is of op andere plekken in de samenleving.
Heeft het kabinet mogelijkheden om deze prediker de toegang tot Nederland te weigeren?
Voor een volledige beschrijving van de aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Het weren van extremistische sprekers die oproepen tot vijandigheid, haat of geweld is een vraagstuk dat ook in andere Europese landen speelt en vraagt om internationale informatiedeling en ervaringsuitwisseling. De EU lidstaten hebben in de «Roadmap» ter verbetering van de informatie-uitwisseling en informatie management 4 aangegeven om sprekers die voornemens zijn de EU te bezoeken en een bedreiging vormen voor de openbare orde te signaleren in het SIS Schengen Informatie Systeem (SIS-II) voor de duur van twee jaar.
In hoeverre kan een school de sociale veiligheid van haar leerlingen garanderen en haar burgerschapsopdracht uitvoeren als zij sprekers uitnodigt die homoseksualiteit een misdaad noemen en zeggen dat afvalligen de doodstraf verdienen?
Het is aan het bevoegd gezag van de school om te bepalen wie het wil uitnodigen. Uiteraard moet dit wel binnen de wet- en regelgeving gebeuren. Het bestuur is ervoor verantwoordelijk dat deze personen geen discriminerende, haatzaaiende of antidemocratische uitspraken doen. Het uitnodigen van sprekers of gastdocenten die kernwaarden van de Nederlandse democratische samenleving weerspreken roept de vraag op of het bestuur bereid is om geloofwaardig invulling te geven aan de burgerschapsopdracht die in de (huidige) onderwijswetgeving is neergelegd.
De inspectie voor het onderwijs ziet toe op het naleven van deze burgerschapsopdracht. Daarnaast treedt de overheid op tegen sprekers die oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, en die een bedreiging (kunnen) vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie van het Onderwijs om hier in te grijpen?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Hiertoe heeft u op 28 mei 2018 een brief ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid.5 Daarin staat een overzicht van de maatregelen die worden genomen tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed. Het betreft een integrale aanpak, waarin verschillende instrumenten en (praktische) maatregelen samenkomen. In mijn brief van 14 maart jl. aan uw Kamer heb ik uitgebreid de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden om in te grijpen beschreven. 6
Bent u bereid om in EU-verband nogmaals te pleiten voor een EU-lijst met haatpredikers, conform motie-Tellegen c.s.2, zodat een haatprediker die bekend is in een andere lidstaat niet in Nederland een podium kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het lid Tellegen heeft op 28 april 2016 een motie ingediend over het opstellen van een lijst van extremistische sprekers binnen de EU.8 De Nederlandse wetgeving voorziet in artikel 67 Vw2000 in de rechtsbasis om buitenlanders vanuit andere Schengenlidstaten, onder omstandigheden te weren uit Nederland. In de praktijk zullen eerder gedane of redelijkerwijs te verwachten uitspraken die anti-integratief, antidemocratisch of oproepend tot geweld of vijandigheid kunnen zijn, deze criteria van actueel, werkelijk en ernstige bedreiging niet halen. Daarmee is preventieve toegangsweigering aan extremistische sprekers met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie niet realistisch. Het opstellen van een «alerteringslijst» ter ondersteuning van overheidsprocessen of het samenstellen van een «zwarte lijst» van Europese burgers van wie op voorhand is bepaald dat deze niet in Nederland in het openbaar mogen spreken is niet wenselijk. De Nederlandse Grondwet kent namelijk, als onderdeel van de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting, een verbod op censuur. Deze grondwettelijke vrijheden vormen bovendien de hoeksteen van onze samenleving.
Uw Kamer is hierover op 6 april 2017 geïnformeerd door de Ministers van JenV en SZW bij het toesturen van de voortgangsrapportage van de integrale aanpak jihadisme.9
Is het waar dat de aangekondigde wijziging van artikel 2:20 BW straks ruimte biedt om organisaties die een podium bieden aan haatzaaien te verbieden? Zo ja, bent u bereid dit artikel dan ook in te roepen om scholen te sluiten die omstreden haatpredikers voor de klas zetten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 2:20 BW kan de Rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden verklaren en ontbinden. De gronden op basis waarvan deze ontbinding en/of het verbod kan plaatsvinden worden op in het huidige wetsvoorstel verruimd (voorstel is in internetconsultatie gebracht).
Óf organisaties die een podium bieden aan omstreden sprekers op basis van 2:20BW daadwerkelijk ontbonden of verboden kunnen worden, is casusafhankelijk. Deze beoordeling is aan de rechtbank.
Dak- en thuislozen die zich niet kunnen inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op de eerdere Kamervragen herinneren, waarin u klip en klaar aan gaf dat gemeenten verplicht zijn om dak- en thuislozen, die zich daartoe melden, in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Ja.
Kunt u zich tevens uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin u aangaf een wetswijziging in voorbereiding te hebben om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres?
Ja.
Hoe staat het met de voortgang van die wetswijziging? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Het voorstel voor de wetswijziging zal naar verwachting in het najaar van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Weet u dat verschillende gemeenten nog steeds niet voldoen aan de wettelijke plicht tot inschrijving in het BRP (zie raadsactualiteit Amersfoort van 26 maart 2019)? 1
Deelt u de mening dat dak- en thuislozen niet kunnen wachten op een explicitering van de wet, maar gewoon direct ingeschreven zouden moeten worden?
Ja, die mening deel ik. De plicht van gemeenten tot inschrijving is er al vanuit de Wet BRP. De wetswijziging wordt in gang gezet omdat de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn.
Bij welke instantie, telefoonnummer, e-mailadres, loket of persoon kan een dak- of thuisloze zich melden indien een gemeente zich niet aan de wet houdt?
Daklozen die problemen ondervinden bij inschrijving in de BRP kunnen zich melden bij de hun bekende organisaties zoals Federatie Opvang, Leger des Heils, Bureau Straatjurist en organisaties voor maatschappelijke opvang. Deze organisaties kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl o.v.v. «briefadres».
Kunt u aangeven op welke wijze een dak- en thuisloze op een eenvoudige manier zijn of haar recht kan halen en alsnog ingeschreven kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het besluit van het Openbaar Ministerie om abortusklinieken CASA en medisch diagnostisch centrum STAR niet strafrechtelijk te vervolgen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het openbaar ministerie (OM) om de abortusklinieken CASA en medisch diagnostisch centrum STAR niet strafrechtelijk te vervolgen?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat de abortusklinieken vanuit een commercieel belang, ondanks juridische twijfels, de randen van wet- en regelgeving hebben opgezocht en daar volgens het OM ook overheen zijn gegaan? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en dat er bij abortus geen prikkels mogen zijn om omzetverhogend te werken?
Ik vind dat bij alle vormen van zorg en hulpverlening het belang van de patiënt of cliënt centraal moet staan. Prikkels die leiden tot overbehandeling vind ik dan ook onwenselijk. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat zorgaanbieders binnen de kaders van de wet- en regelgeving een gezonde financiële bedrijfsvoering nastreven. En dat zij daarbij de mogelijkheid moeten hebben om financiële buffers op te bouwen, bijvoorbeeld ter herinvestering in de zorg of om financiële tegenvallers op te vangen.
Overweegt u, nu het OM het onderzoek heeft geseponeerd, maar er wel aan de formele eisen van een strafbaar feit is voldaan, nog verdere stappen richting CASA en STAR?
Nee, niet ten aanzien van het onderzoek naar subsidiefraude. Het Ministerie van VWS heeft het ten onrechte betaalde subsidiebedrag over 2015 teruggevorderd en ontvangen. Het OM is verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en kan als enige instantie in Nederland bepalen of iemand voor de strafrechter moet verschijnen.
Ten aanzien van het onderzoek van het OM naar de declaratiefraude zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zich door het OM verder laten informeren over de aard, omvang en inhoud van de gedane bevindingen. Op basis hiervan wordt door de NZa bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Zijn de bevindingen van het OM voor u aanleiding om meer duidelijkheid te scheppen richting abortusklinieken en verzekeraars over de toepassing van relevante wet- en regelgeving inzake de financiering van abortussen?
Ja. In haar bevindingen constateert het OM dat de Subsidieregeling abortusklinieken duidelijk is, maar dat er in de periode voor 2015 in de uitvoeringspraktijk onhelderheid is ontstaan over de wijze waarop de regelgeving werd geïnterpreteerd. Ik heb inmiddels alle abortusklinieken ingelicht over hoe conform de wet- en regelgeving omgegaan moet worden met herhaalde consulten binnen één hulpvraag, waarmee de onduidelijkheid in de uitvoeringspraktijk is weggenomen. Tevens loopt er als input voor de herziening van de Subsidieregeling abortusklinieken een onderzoek gericht op het verbeteren van de subsidiepraktijk.
Vormt het onderzoek van het OM voor u aanleiding om wet- en/of regelgeving inzake de financiering van abortussen op enigerlei wijze aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen zijn er nodig binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of breder in de zorgketen om herhaling van dergelijke onregelmatigheden te voorkomen?
Op mijn verzoek heeft de Auditdienst Rijk onderzoek gedaan binnen de abortuszorg en handelingsperspectieven aangereikt om regelgeving en toezicht binnen VWS en in de zorgketen te verbeteren. Uiteraard zal ik deze gebruiken om de herziene Subsidieregeling abortusklinieken zo duidelijk en fraudebestendig mogelijk op te stellen. Ik betrek de abortusklinieken ook bij deze aanpassingen. Tevens zal ik het accountantsprotocol herzien en deze en toekomstige casuïstiek verspreiden onder de accountants.
De Nederlandse Zorgautoriteit zal, zoals ik eerder aangaf, zich beraden op de noodzaak tot aanvullende maatregelen na ontvangst van nadere informatie van het OM.
Nieuwe onthullingen rond het Haga Lyceum |
|
Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «AIVD: Britse prediker heimelijk op Haga»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Is het waar dat een Britse shariageleerde op het Cornelius Haga lyceum aanwezig was voor heimelijke bijeenkomsten?
Is het waar dat de schoolleiding een Tsjetsjeense terreurbeweging heeft gefinancierd?
Is het waar dat een leraar die homoseksualiteit wilde bespreken, werd weggestuurd?
Is het waar dat jongens en meisjes zoveel mogelijk worden gescheiden op deze school?
Is het waar dat ongestelde meisjes in een aparte ruimte moesten verblijven tijdens het gebed?
Zijn er inderdaad banden met de radicale imam Fawaz Jneid?
Deelt u de mening dat de constateringen in de vragen 2 tot en met 7 onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid – met deze nieuwe onthullingen in de hand – stappen te nemen om de school te sluiten danwel de financiering te beëindigen danwel het bestuur te ontslaan? Zo nee, hoeveel moet er nog gebeuren voordat u wel overgaat tot sluiting?
De inspectie verricht op dit moment verdiepend onderzoek. Om uit te kunnen sluiten dat de onderwijsbekostiging voor deze school wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, pas ik de wet Bibob toe. In het belang van deze lopende onderzoeken kan ik hier verder niet op ingaan.
Kunt u inhoudelijk reageren op de berichtgeving over het ambtsbericht van de AIVD, aangezien het een openbare bron betreft?
Deelt u de mening dat de Inspectie van het Onderwijs nooit bedreigd had mogen worden toen zij een onaangekondigd bezoek aan de school maakten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat mensen die werken in de publieke sector worden bedreigd of onder druk worden gezet tijdens het uitoefenen van hun functie. De inspectie moet ongehinderd haar werk kunnen doen.
Hoe verlopen recente inspectiebezoeken aan de school? Is gesproken over de onthullingen in het NRC Handelsblad? Wat was de reactie?
De inspectie verricht verdiepend onderzoek volgens drie lijnen, naar de onderwijskwaliteit, de financiën en het bestuurlijk handelen. In dat kader bezoekt de inspectie de school aangekondigd en onaangekondigd. Over dit lopende onderzoek kan ik verder geen mededelingen doen. Ik zal uw Kamer informeren, zodra de inspectie haar onderzoek heeft afgerond en haar rapport openbaar maakt.
Deelt u de mening dat artikel 23 van de Grondwet daadkrachtig ingrijpen niet in de weg mag staan? Wat onderneemt u hiertoe?
Ja. Artikel 23 van de Grondwet regelt de vrijheid van onderwijs. Dat is een groot goed, maar geen vrijbrief voor misstanden. Als de uitkomsten van het onderzoek van de inspectie aanleiding geeft om in te grijpen, zal ik niet aarzelen om mijn bevoegdheden te gebruiken. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de extra instrumenten die ik daartoe wil gaan inzetten.
Het bericht ‘Bunker van nazikopstuk uit foute handen houden’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bunker van nazikopstuk uit foute handen houden»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de oproep van burgers, wetenschappers, herinneringscentra, belangenorganisaties en verenigingen om de verkoop van de voormalige commandobunker van Seyss-Inquart in Wassenaar tijdelijk stop te zetten?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord in het wetgevingsoverleg over de Cultuurbegroting op 19 november 2018, dat de bunker wordt verkocht, met als voorwaarde dat hij als rijksmonument in stand gehouden wordt, «met alle voorwaarden van dien»?
Ja.
Deelt u de mening dat aan de verkoop van de commandobunker van Seyss-Inquart specifieke eisen gesteld moeten worden gezien het karakter van herinneringserfgoed uit de Tweede Wereldoorlog? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke eisen worden in dit verband door het Rijksvastgoedbedrijf gesteld?
Ja, het object is aangewezen als Rijksmonument en valt daarmee onder de werking van de Erfgoedwet. Omwille van een efficiënt en zorgvuldig verkoopproces van objecten waarbij mogelijk sprake is van herbestemming, is contact met andere overheden van belang. Uitvloeisel van de nauwe samenwerking met de gemeente Wassenaar, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Rijksvastgoedbedrijf is een op te stellen Nota van Uitgangspunten. Een Nota van Uitgangspunten is een planologisch kader, waarin de randvoorwaarden voor een passende en optimale invulling zijn opgenomen en geeft potentiële kopers duidelijkheid omtrent de herbestemmingsmogelijkheden van het object. Als extra borging voor het selecteren van marktpartijen met voldoende kennis en ervaring conform de op te stellen Nota van Uitgangspunten, zal voor de verkoop een voorselectie gelden.
Erkenning van de Golanhoogten als deel van Israël |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veel kritiek op Trumps erkenning Golanhoogten als deel Israël»?1
Ja.
Op welke resoluties is het Nederlandse standpunt gebaseerd dat de Golanhoogten geen onderdeel uitmaken van Israël? In hoeverre zijn deze resoluties juridisch bindend?
De Golanhoogten maken onderdeel uit van het grondgebied van Syrië. Het gebied wordt sinds 1967 door Israël bezet. Als bezettende mogendheid heeft Israël geen soevereiniteit over het gebied, maar oefent het slechts feitelijk gezag uit in het gebied. Dit standpunt is gebaseerd op het internationaal recht, dat gebiedsverwerving door middel van geweld verbiedt. VN Veiligheidsraad resolutie 242, aangenomen naar aanleiding van de oorlog van 1967, en VN Veiligheidsraad resolutie 497 aangenomen naar aanleiding van de Israëlische annexatie van de Golanhoogten, weerspiegelen en bevestigen deze internationaalrechtelijke regel. Ook de EU Hoge Vertegenwoordiger heeft in een verklaring op 27 maart jl. namens alle EU lidstaten herhaald, met verwijzing naar internationaal recht en deze resoluties, dat de EU geen Israëlische soevereiniteit over de bezette Golanhoogten erkent.
Op welk moment en onder welke voorwaarden is Nederland bereid om, onder meer op basis van het internationaalrechtelijke «uti possidetis»-beginsel, over te gaan tot erkenning van de Golanhoogten als niet alleen de facto maar ook de jure Israëlisch grondgebied?
Nederland zal alleen wijzigingen van de grens van 1967 erkennen als de beide partijen, in dit geval Israël en Syrië, daarover afspraken maken. In het verleden is dit onderwerp geweest van vredesonderhandelingen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Beaamt u dat de inwoners van de Golan veiliger zijn onder Israëlische hoede dan onder het schrikbewind van de Syrische dictator Assad?
Het gebied is van strategisch belang, ook voor de Israëlische veiligheid. Op dit moment is de veiligheidssituatie dermate slecht, mede door de gevolgen van de burgeroorlog in Syrië en de aanwezigheid van Hezbollah en Iran, dat het kabinet het onwaarschijnlijk acht dat vredesonderhandelingen snel hervat kunnen worden. Dat vormt echter geen rechtvaardiging voor annexatie van het gebied. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Golanhoogte voor Israël van groot strategisch en veiligheidsbelang is, niet alleen gezien de instabiliteit in Syrië als gevolg van de burgeroorlog, maar ook vanwege de groeiende Iraanse invloeden in Syrië?
Het bericht ‘De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op’ |
|
Chris van Dam (CDA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u uiteenzetten welke functie het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren heeft vervuld tussen enerzijds de (koepels van) moskeeën in Nederland en anderzijds de Nederlandse overheid? Kunt u inzicht geven in de thema’s die tussen de overheid en het CMO besproken zijn en waar die gesprekken toe hebben geleid?
Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) functioneert als contactorgaan voor de overheid namens de islamitische gemeenschappen. Thema’s die besproken worden zijn bijvoorbeeld de beveiliging van gebedshuizen en het tegengaan van maatschappelijke spanningen. Verder heeft de VU-Amsterdam i.s.m. het CMO de pilot «Professionaliseringsprogramma voor zittende imams in Nederland» georganiseerd, welke door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gesubsidieerd.
Naast bovengenoemde treedt het CMO op als landelijk zendende instantie voor het Islamitisch Godsdienstig Vormingsonderwijs (IGVO) op openbare basisscholen. Tevens is het CMO vanaf 2008 erkend als zendende instantie bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie. Het CMO treedt in die hoedanigheid op als gesprekspartner inzake inhoud en organisatie van de geestelijke verzorging binnen deze twee domeinen. Het CMO is daarnaast eerste aanspreekpunt voor de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) op basis van diens verantwoordelijkheid als Minister voor de erediensten. Uit hoofde van deze verantwoordelijkheid is de Minister van JenV eerste aanspreekpunt binnen het kabinet voor alle religieuze organisaties en levensovertuigingen.
Met welke andere organisaties vanuit de islamitische gemeenschap, buiten het CMO, heeft u contact?
Het CMO is aanvankelijk opgericht met het doel om alle moslimorganisaties te bundelen binnen één contactorgaan. Daarnaast onderhoudt de overheid over uiteenlopende onderwerpen contact met verschillende (islamitische) organisaties die op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn georganiseerd.
Welke instanties of organen aan overheidszijde zijn counterpart voor het CMO?
Naast het Ministerie SZW heeft het CMO contact met verschillende andere onderdelen van de rijksoverheid. Bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid spreekt de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) regelmatig met het CMO als islamitische zendende instantie over hun rol bij de islamitische geestelijke verzorging van justitiabelen.
Bij het Ministerie van Defensie spreekt de Hoofddirecteur Personeel en de Directeur van de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) bij de Krijgsmacht regelmatig met het CMO.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voert niet actief overleg met het CMO. Wel is het CMO betrokken in een klankbordgroep waarin zendende instanties deelnemen om geconsulteerd te kunnen worden bij de uitwerking en implementatie van het Actieplan Geestelijke Verzorging en Levensbegeleiding1.
Kunt u schetsen wie, en ook welke organisaties, lid zijn van het CMO? In welke mate vertegenwoordigt het CMO de moslimgemeenschap in Nederland? Vertegenwoordigen leden van het CMO een specifieke eigen achterban of nemen zij deel op persoonlijke titel?
Desgevraagd heeft het CMO laten weten dat de onderstaande organisaties zijn aangesloten bij het CMO:
Iedere koepelorganisatie vertegenwoordigt haar eigen achterban in het CMO bestuur. Het CMO stelt hiermee meer dan 80 procent van alle moslimorganisaties in Nederland te representeren.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat door het CMO een zo groot mogelijk deel van islamitische gemeenschap wordt vertegenwoordigd? Wat gaat u concreet doen om dit te realiseren?
Het is aan de aangesloten en eventueel nog niet aangesloten organisaties om zich wel of niet via het CMO te laten vertegenwoordigen. Hierin wordt geen rol gezien voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of voor de Minister van Justitie en Veiligheid.
Is inmiddels een nieuwe voorzitter van het CMO benoemd?
Ja, een nieuwe voorzitter van het CMO is benoemd.
Heeft het kabinet een specifieke bedoeling of agenda in het contact met het CMO of is enkel het onderhouden van contact met de islamitische gemeenschap de doelstelling van het contact met het CMO? Voldoet het huidige CMO aan de bedoeling zoals geformuleerd bij de oprichting?
Het CMO is, zoals eerder in deze antwoorden uiteengezet, opgericht als contactorgaan tussen de overheid en de islamitische gemeenschap. Het kabinet heeft op voorhand geen specifieke agenda voor het contact met de CMO. Verder is het aan het CMO en de aangesloten organisaties om te bepalen welke agenda zij willen voeren met het oog op overleg met de overheid.