Drugsafval in landbouwakkers |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Vera Bergkamp (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
Het vergoeden van telers bij plantenziekten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bruinrot rozen uitgebreid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak, en met name door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), van bruinrot bij rozen tot zover is geweest?
Bij de aanpak van Ralstonia solanacearum in snijbloemen is de NVWA verantwoordelijk voor het vaststellen van de omvang van de besmetting, het speuren naar de mogelijke besmettingsbron(nen), het opleggen van maatregelen om de besmetting en het risico op verspreiding in te perken, het toezien op het uitvoeren van de opgelegde maatregelen en tot slot ziet de NVWA toe op het opleggen van maatregelen om de bacterie op te ruimen zodat een schone herstart van de teelt mogelijk is. Doel van de maatregelen is om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Tijdens het onderzoek heeft de NVWA intensief contact met sectororganisaties in Nederland onderhouden. De NVWA informeert ook de Europese Commissie en lidstaten over een eventuele verspreiding via intern verkeer binnen Europa. Ralstonia solanacearum is in de EU namelijk een quarantaine-organisme. Deze organismen zijn schadelijk en moeten worden bestreden.
Kunt u toelichten waarom het zo lang heeft geduurd voordat de NVWA met beschikkingen is gekomen om te ruimen?
Na de eerste melding, halverwege augustus 2015, van Ralstonia solanacearum bij een rozenteeltbedrijf, is de NVWA een onderzoek gestart. In de weken erna breidde dit onderzoek zich uit naar meerdere rozenteeltbedrijven en enkele rozenplantenkwekers. Op dit moment zijn 61 bedrijven onderzocht waarvan er 33 zijn die als definitief niet besmet kunnen worden beschouwd, 10 als definitief besmet, 7 als verdacht, 3 sterk verdacht. Van 8 bedrijven moeten de uitslagen nog volgen. De tracering van besmette leveringen en de «route» van deze leveringen in binnen- en buitenland zijn in kaart gebracht. Daarnaast maken officiële en onafhankelijke monsternames deel uit van het onderzoek, om vast te stellen of planten, of water dat voor de planten wordt gebruikt, wel of niet besmet is. Zowel de tracering van leveringen, als het onderzoek van monsters kost tijd. Het vaststellen of een monster definitief besmet is duurt in de regel in totaal minimaal 4 tot maximaal 10 weken. Nadat van alle monsters die in een bedrijf genomen zijn de uitslag bekend is, wordt een beschikking opgesteld. De duur van het gehele onderzoek hangt sterk af van welke informatie (uitslagen monsteranalyse, tracering, aflevergegevens, etc.) op welk moment beschikbaar is.
Deelt u de mening dat bij quarantaine ziekten de NVWA doortastend en proactief dient op te treden?
Ja. De NVWA onderneemt daartoe verschillende activiteiten om nieuwe schadelijke organisme in een vroeg stadium te signaleren. De NVWA heeft een jaarlijks surveyprogramma (Fytobewaking) dat gericht is op het vaststellen van de status van quarantaineziekten in Nederland. Verder bestudeert de NVWA internationale pest alerts, literatuur en dergelijke, om nieuwe schadelijke organismen zo vroeg mogelijk te signaleren. Ralstonia solanacearum is een quarantaine organisme voor alle gewassen. Zodra bekend werd dat deze besmetting in de rozenteelt voorkwam, is de NVWA gestart met het onderzoek. Dit onderzoek heeft zich in de loop van enkele maanden uitgebreid tot meerdere plantenkwekers en een groot aantal rozentelers.
Bent u bereid om telers tegemoet te komen in de hoge kosten bij vrijwillige ruimingen en ruimingen door de NVWA ten gevolge van quarantaine organismen, zoals bruinrot, aangezien dit mogelijk is op basis van Artikel 4 van de Plantenziektenwet? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij schade als gevolg van plantenziektes, zoals dit is verwoord in de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Plantenziektewet (Kamerstukken II 1950/51, 1791, nr. 5), is dat deze niet wordt vergoed. De lijn is dat de schade in beginsel behoort te zijn verdisconteerd in het normaal maatschappelijk risico (waaronder het normale bedrijfsrisico). Ook de kosten voor de bestrijdingsmaatregelen komen in beginsel voor eigen rekening.
Bij hoge uitzondering kan schade worden vergoed op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet, die mij de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming van overheidswege te verlenen voor schade die het gevolg is van het toepassen van maatregelen ter voorkoming, verbreiding of bestrijding van schadelijke organismen (bestrijdingsmaatregelen), als deze schade onevenredig zwaar op één of meer personen zou drukken. In onderhavig geval is hier geen sprake van.
Bent u zich bewust van de grote gevolgen van ruimingen voor deze hightech telers van grootbloemige rozen in Nederland?
Bent u bereid om, gezien het belang van de Nederlandse exportpositie, gezamenlijk met de glastuinbouw opnieuw het gesprek aan te gaan over een plantgezondheidsregeling door overheid en sector en over basis hygiëneprincipes met de sector en binnen de EU om teelt en handelsstromen gescheiden te houden?
Mijn voorganger heeft met de verschillende sectororganisaties een intentieverklaring ondertekend om te komen tot een convenant plantgezondheid met afspraken over preventieve maatregelen door het bedrijfsleven zelf en als sluitstuk daarvan een vorm van risicoafdekking zoals een plantgezondheidsfonds. Ik steun die aanpak van harte en ben over de mogelijke inhoud van het convenant intensief in gesprek met de sectororganisaties.
Bent u bekend met het bericht «Ministerie bevestigt chemieverbod voor verharding per voorjaar 2016»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw toezegging om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het besluit «naar genoegen met de Kamer is besproken» zoals u dit stelt in uw brief (Kamerstuk 27 858, nr. 320) van 1 juli jongstleden, zich verhoudt met het organiseren van een netwerkdag waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aankondigt dat het verbod er zonder enige twijfel per volgend jaar komt?
In de procedure van totstandkoming van het besluit zijn, conform het gestelde in de brief van 1 juli 2015, geen onomkeerbare stappen gezet. Het ontwerpbesluit is conform de afspraken in de code interbestuurlijke verhoudingen voorafgaand aan toezending aan de Kamer toegestuurd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Op 8 juni 2015 is het ontwerpbesluit aan uw Kamer voorgelegd. Daarna zijn geen andere formele stappen gezet dan het voorleggen van het ontwerpbesluit volgens de notificatieprocedure aan de Europese Commissie (een parallel proces dat geen onomkeerbare stap betekent) en het beantwoorden van de vragen die de leden van uw Kamer hebben gesteld (Kamerstuk 27 858, nr. 327, 28 oktober 2015).
In het kader van de goede uitvoering van regelgeving is het belangrijk in de totstandkomingsfase daarvan transparant te zijn en voorlichting te geven. Het attenderen van doelgroepen op het verbod, dat in lijn met de bespreking daarvan met uw Kamer beoogd is vóór het groeiseizoen 2016 in werking te treden, helpt die doelgroepen de tijdige voorbereiding ter hand te nemen. Het besluit kan op die manier niet als donderslag bij heldere hemel komen.
Kunt u toelichten hoe een ambtenaar van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu tot de uitlating komt dat het besluit zal worden aangenomen op 24 november 2015?2
Omdat communicatie over voorgenomen regelgeving belangrijk is, is een ambtenaar van het ministerie tijdens de door u aangehaalde besloten netwerkdag in gesprek gegaan over de praktijkgevolgen van het ontwerpbesluit. Daarbij is aangegeven dat de Tweede Kamer op 24 november a.s. een AO Gewasbeschermingsmiddelen had geconvoceerd en dat daarin het ontwerpbesluit ter sprake zou kunnen worden gebracht. Desgevraagd is de verwachting uitgesproken dat het verbod conform planning, vóór het groeiseizoen 2016, in werking zal treden. Dit is in lijn met hetgeen hierover aan uw Kamer is gemeld.
Ook op dit moment gelden al verregaande beperkingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen (buiten de landbouw). Deze bestaande beperkingen, met name waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewater of rioleringssystemen bestaat, worden toegelicht in paragraaf 4 van de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit, dat het verbod verbreedt, geeft aan dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen niet is toegestaan met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst. Het is gebruikelijk om in inkoopbeleid rekening te houden met toekomstige wijzigingen in regelgeving. Met voorlichting als de genoemde netwerkbijeenkomst wordt daaraan bijgedragen. In de praktijk doen gemeenten bovendien veel meer dan reageren op vastgestelde wetgeving, door zelf het voortouw te nemen in het verminderen van het gebruik van chemische middelen, zoals bijvoorbeeld de 19 gemeenten van het initiatief «Schoon water voor Brabant».
Bent u zich er van bewust dat gemeenten op dit moment hun inkoop wat betreft onkruidbestrijding voor het komende jaar afronden? Zo ja, moeten gemeenten volgens u rekening houden met besluitvorming die nog niet is afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten of gemeenten die nu het onderhoud van openbare, verharde terreinen inkopen en daarbij wel ruimte laten voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen strijdig handelen, terwijl het besluit dat dit verbiedt nog niet is gepubliceerd in de Staatscourant?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de Raad van State naar verwachting zal adviseren over het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw?
Het ontwerpbesluit is nog niet aan de Raad van State voorgelegd, daarover kan ik nu dus geen uitspraak doen. Wanneer het ontwerpbesluit op 1 december 2015 aan de Raad van State wordt toegezonden, verwacht ik een advies begin 2016.
Deelt u de mening dat het laten ingaan van het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen per volgend jaar geen rekening houdt met de inkoop van gemeenten op dit moment?
Met het preciseren van het beleidsvoornemen3, het toezenden van het ontwerpbesluit aan VNG, IPO en UvW, en aan de Eerste en Tweede Kamer, en met het actief voorlichten van de doelgroepen wordt het omgekeerde bereikt. Anticiperend op het naderend besluit kunnen gemeenten tijdig hun inkoopbeleid aanpassen.
Het bestrijdingsmiddel azadirachtin dat hommels bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Europese Commissie waaruit blijkt dat het bestrijdingsmiddel azadirachtin de overlevingskansen en voortplanting van hommels in gevaar brengt, zelfs als het wordt toegepast in de maximale hoeveelheden die worden voorgeschreven in de gebruiksvoorschriften?1
Ja. (Het betreft hier een publicatie in het tijdschrift «Ecotoxicology»; het betreft geen EU-studie.)
Hoe beoordeelt u het gegeven dat bij de toelating van dit landbouwgif, dat is gericht op het bestrijden van insecten, kennelijk niet is gekeken naar de effecten ervan op hommels?
Azadirachtin is een werkzame stof van natuurlijk oorsprong, die wordt verkregen door extractie uit de zaden van de neem-boom. Ook voor dit type middelen worden de risico's beoordeeld alvorens het middel toe te laten.
Binnen het huidig geldende Europese toetsingskader wordt de honingbij veelal gebruikt als indicatorsoort voor alle bestuivers. De intrinsieke gevoeligheid van de honingbij kan echter verschillen van andere soorten bestuivers en de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen kan op andere manieren plaatsvinden. Tot op heden wordt dit ondervangen met toepassen van veiligheidsfactoren.
Binnen de EU is echter een vernieuwd beoordelingsrichtsnoer ontwikkeld door EFSA, waarbinnen de risico’s voor verschillende soorten bijen worden beoordeeld.
Binnen dit vernieuwde «guidance document on bees» is ook een specifieke beoordelingseis voor hommels opgenomen. Hiermee is het toetsingskader aangepast aan de laatste stand der wetenschap.
Nederland heeft samen met de Europese Commissie (EC) een workshop georganiseerd die een «Roadmap to Implementation» heeft opgeleverd om te komen tot alle noodzakelijke methodologie voor beoordeling en daardoor de geharmoniseerde invoering van het beoordelingsrichtsnoer in de EU faciliteert. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is daarbij nauw betrokken. Zo leveren Nederlandse wetenschappers een bijdrage aan de ontwikkeling van de methodologie. Het Ctgb hanteert in de beoordeling het vigerende toetsingskader. Het is van groot belang dat het ontwikkelde beoordelingsrichtsnoer snel geharmoniseerd kan worden gebruikt in de EU. Hiervoor blijf ik me inzetten.
In Nederland is dit middel toegelaten onder de merknaam NeemAzal-T/S (toelatingsnummer 12455N) voor professioneel gebruik in de teelt van aardappelen, bloemisterijgewassen en vaste planten, appelen en in openbaar groen; kunt u aangeven hoeveel van dit middel jaarlijks wordt gebruikt?
De toelatingshouder die NeemAzal-T/S in Nederland op de markt brengt, rapporteert de jaarlijkse omzetgegevens aan de overheid, zoals alle toelatingshouders. Toelatingshouder gaat echter niet akkoord met het openbaar maken van de afzetgegevens. De omzetgegevens moeten worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs-en fabricagegegevens, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 sub c van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
NeemAzal-T/S wordt voor het overgrote deel gebruikt in de bloemisterij onder glas. Daarnaast is het product belangrijk voor de biologische appelteelt om de roze appelluis te bestrijden.
De Nederlandse toelating van dit middel zou vervallen op 31 mei 2015; echter, doordat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) niet tijdig heeft kunnen beslissen over de aanvraag tot herregistratie van dit middel is het vervallen van de toelating opgeschort tot 1 december 2016; kunt u garanderen dat deze nieuwe wetenschappelijke informatie over de -ook sublethale- schadelijkheid van dit «natuurlijke» middel voor hommels zal worden meegenomen door het Ctgb bij zijn beslissing over de aanvraag voor herregistratie van dit middel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dit verantwoord?
Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen de herbeoordeling van het genoemde middel. Wanneer op grond van de inhoudelijke beoordeling van de publicatie blijkt dat onaanvaardbare risico’s voor hommels bestaan bij het aangevraagde gebruik van het middel, zal het Ctgb hierop handelen.
Dit kan zijn door het opleggen van aanvullende risico-reducerende maatregelen of door het (deels) afwijzen van het verzoek tot herregistratie.
Bent u bereid om op grond van deze nieuwe wetenschappelijke informatie per direct een moratorium in te stellen op het gebruik van azadirachtin in Nederland, en ditzelfde te bepleiten op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Voor het ingrijpen in de toelating is in Nederland het Ctgb de bevoegde instantie. Ingrijpen is mogelijk mits er substantiële aanwijzingen zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria. Als ernstige risico’s in een toelating tot een spoedeisende maatregel noodzaken kan een tijdelijk verbod aan de orde zijn. Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen het herbeoordelingtraject van Neemazal-T/S en inhoudelijk zal worden beoordeeld. Wanneer vanuit deze inhoudelijke beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare risico’s bestaan bij het toegelaten gebruik van Neemazal-T/S, dan zal het Ctgb hierop volgend besluiten over de aanvraag voor herregistratie.
De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.
Bankfinanciering in relatie tot muizenschade Fryslân |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
De Rabobank stelt zich flexibel op naar boeren met muizenschade, volgens het bericht «Rabobank: meer krediet voor muizenboer»1; klopt het echter dat de Deutsche Bank een tegenovergestelde lijn kiest? Zo ja, wat vindt u van de opstelling van de Deutsche Bank?
Uit navraag bij het meldpunt muizenschade van LTO Noord2 blijkt dat het aantal tot nu toe bekende klanten van Deutsche Bank met muizenschade dermate klein is, dat er moeilijk gesproken kan worden van een specifieke lijn van Deutsche Bank ten aanzien van bedrijven met muizenschade.
Recent heeft de Tweede Kamer de eindrapportage afbouw klantenbestand Deutsche Bank ontvangen, waar dit probleem natuurlijk zijdelings aan gerelateerd is; bent u bereid om in het verlengde hiervan dit punt ook voor te leggen aan de directie van de Deutsche Bank zodat ook in deze gevallen in redelijkheid en billijkheid naar oplossingen voor de getroffen boeren gekeken wordt?
Zoals ik in mijn brief van 29 januari jl. heb aangegeven en ook met uw Kamer heb afgesproken, zal ik klachten die het directe gevolg zijn van de strategische heroriëntatie van Deutsche Bank Nederland rechtstreeks onder de aandacht blijven brengen van de Raad van Bestuur van Deutsche Bank Nederland. Klachten die los staan van de strategische heroriëntatie dienen echter door klanten zelf bij Deutsche Bank Nederland te worden gemeld.3 Klanten die getroffen zijn door de muizenschade kunnen daarnaast ook terecht bij het eerder genoemde meldpunt.4
Bent u bereid om te inventariseren bij welke banken boeren die last hebben van muizenschade eventueel nog meer aanlopen tegen vergelijkbare problemen qua financiering? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Economische Zaken is thans o.a. hierover in gesprek met alle betrokken partijen: de decentrale overheden, de sector en de banken. Volgens de banken zijn de meeste agrarische bedrijven in de getroffen regio gezond, maar kan er wel tijdelijk een liquiditeitsprobleem optreden. Meestal kan dit met de bank worden opgelost. Voor eventuele resterende knelgevallen onderzoekt de staatsecretaris van Economische Zaken of een garantstellingsregeling mogelijk is.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
Het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen op sierplanten |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Greenpeace over pesticiden dat op 1 december jl. werd gepresenteerd in het tv programma Kassa Groen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat 36 procent van de in dit onderzoek geteste bloemen, planten en bollen residuen bevat die verboden zijn in de EU of niet toegestaan in de Nederlandse landbouw of op het betreffende gewas?
Ik deel deze zorgen, daar waar sprake is van illegaal gebruik van in de EU verboden stoffen. De gewasbeschermingsmiddelen die zijn aangetroffen kunnen het gevolg zijn van illegaal gebruik, maar dat hoeft niet. Zoals ik u schreef in de kabinetsreactie op het rapport van Greenpeace «Gifplanten in het tuincentrum» (Kamerstuk 27 858, nr. 271) kunnen residuen ook het gevolg zijn van opslag of afkomstig zijn van stoffen die in andere EU-landen wel toegestaan zijn. Volgens het nieuwe rapport van Greenpeace is het grootste deel van de onderzochte planten, bloemen en bollen in Nederland geteeld. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op het in Nederland gebruiken van niet toegelaten middelen.
In de genoemde kabinetsreactie staat ook dat het aantreffen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op planten niet per definitie tot onaanvaardbare risico’s leidt voor bijen.
Hoe staat u tegenover het feit dat neonicotinoïden werden aangetroffen op sierteeltgewassen die consumenten vervolgens in hun tuin laten bloeien, terwijl er verschillende neonicotinoïden zijn die niet op sierteeltgewassen mogen worden toegepast die in hetzelfde jaar bloeien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de nalevingsmeting van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2013, de steekproef door de NVWA in het eerste kwartaal van 2014 en het bredere onderzoek van de NVWA in het 2e kwartaal van 2014, die u in uw brief van 2 juni 2014 aanhaalt2, openbaar maken?
Ja. De resultaten van de nalevingsmetingen van de sierteelt onder glas en de akkerbouw worden begin 2015 op de website van de NVWA geplaatst. Dit geldt ook voor de resultaten van het steekproefsgewijze bezoek aan een aantal verkooplocaties van sierteeltproducten en het bredere onderzoek bij de leveranciers.
Welke stappen gaat u nemen om op zo kort mogelijke termijn ervoor te zorgen dat bestrijdingsmiddelen die, ofwel vanuit Nederlandse, ofwel vanuit EU regelgeving, verboden zijn niet langer op planten in tuincentra en supermarkten aangetroffen worden?
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 4 december 2014 aangegeven dat ik het illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volstrekt onaanvaardbaar vind. De NVWA ziet toe op het toepassen van illegale middelen en op de handel hierin. Ook in 2015 zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren. Daarnaast heb ik gezegd dat ik structurele overtreders strenger zal gaan straffen. Hierbij denk ik aan hogere bestuurlijke boetes of het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (de zogenaamde spuitlicentie).
Verder vind ik dat er in de keten, bijvoorbeeld bij de retail, ook een verantwoordelijkheid ligt. Ook de retail moet eisen dat bij de teelt van producten geen illegale middelen worden gebruikt en dat deze niet op een product aanwezig zijn. Ik juich het initiatief «Groen brancheplan» van Tuinbranche Nederland daarom ook toe.
In dit plan wordt certificering ingezet om ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit te bannen. Ik zie de resultaten daarvan met veel belangstelling tegemoet.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op Natura2000 gebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» dat vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor (natte delen van) Natura2000-gebieden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de bollenteelt in en rond Natura 2000-gebieden onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor de natuur en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom twijfelt u aan het onderzoeksrapport van Alterra en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u voor uw eigen positie? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het in telen van bollen en andere gif-intensieve teelten in en rond Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze bent u dan van plan natuurschade als gevolg van deze teelten te voorkomen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de door Alterra gesignaleerde negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot nu toe niet door het bevoegd gezag zijn omgezet in handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 op dit punt, te weten een natuurtoets via een passende beoordeling, die al dan niet leidt tot afgifte van een Natuurbeschermingswetvergunning? Zo nee, kunt u de Kamer een overzicht sturen waaruit blijkt dat er wel natuurtoetsen zijn uitgevoerd? Kunt u bevestigen dat het achterwege blijven van de natuurtoets bij bollenteelten betekent dat er tot nu toe onterecht economische activiteiten zijn toegestaan in en bij natuurgebieden, die een groot negatief effect op de natuur hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, op grond van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot deze conclusie?
De bollenteelt is geen «project» in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en artikel 19f van de Natuurbeschermingwet 1998, maar een «andere handeling» in de zin van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Er geldt derhalve geen verplichting tot de uitvoering van de natuurtoets in de vorm van een «passende beoordeling». Over het algemeen zal hier sprake zijn van «bestaand gebruik», dat op grond van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 niet vergunningplichtig is. Wel kunnen op grond van artikel 19c van die wet bij «aanschrijving» beperkingen aan bestaand gebruik worden opgelegd, als dat nodig is ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of van significante verstoring van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De provincie is bevoegd gezag, zowel voor vergunningverlening als voor inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid.
Bent u bereid om te erkennen dat bollenteelt niet als het zogenaamde «bestaand gebruik» mag worden aangemerkt, waar geen Natuurbeschermingswetvergunning voor nodig zou zijn? Bent u voorts bereid te erkennen dat het Rijk, toen zij zelf nog bevoegd gezag was, passende beoordelingen had moeten uitvoeren waarin gekeken werd naar de ecologische gevolgen van bollenteelt op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Gelderland om naar aanleiding van dit onderzoek om, voor ingebruikname van een perceel voor bollenteelt, binnen een beschermingszone natte landnatuur, het effect op Natura 2000-doelen te toetsten via een vergunningprocedure?2
Het is aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van het onderzoek een besluit hierover te nemen.
Wat vindt u er van dat de provincies tot nu toe het in gebruik nemen van akkers in en rond Natura 2000-gebieden voor de teelt van bollen gezien hebben als «bestaand gebruik» waar geen natuurtoets voor nodig zou zijn? Deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met uw oordeel over «bestaand gebruik» in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof in de Natuurbeschermingswet 1998, welke u na advies van de Raad van State heeft geschrapt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5. Het advies van de Raad van State in het kader van de Programmatische aanpak stikstof had betrekking op projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen, niet op bestaand gebruik.
Kunt u bevestigen dat er ook buiten Gelderland het telen van bollen en andere gif-intensieve teelten plaatsvindt in en rond het Natura 2000-gebieden waarbij deze bollenteelt mogelijk significante negatieve effecten hebben gezien de gestelde instandhoudingsdoelen? Kunt u aangeven bij welke Natura 2000-gebieden dat het geval is en kunt u dan ook bevestigen dat de conclusies van het rapport niet alleen gelden voor Gelderland, en dat er ook bij deze andere Natura 2000-gebieden kans is op een significant negatief effect op aquatische milieus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de overige provincies te instrueren om direct de conclusies van het rapport van Alterra in beleid om te zetten, en dus in ieder geval nieuwe bollenteelt in en nabij natte natuurgebieden te onderwerpen aan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet, en vindt u het gerechtvaardigd dat er hierdoor een groot verschil komt te bestaan tussen de verschillende provincies waardoor er niet alleen verschillende beschermingsniveaus zullen ontstaan voor Natura 2000-gebieden maar ook de rechtsgelijkheid van ondernemers wordt aangetast?
Ik zie hier op basis van mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 geen aanleiding toe. Het is primair aan de provincies om – met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval en de kenmerken van het gebied – ten aanzien van de verlening van vergunningen en inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid hun afwegingen te maken en ervoor zorg te dragen dat overeenkomstig de eisen van de Habitatrichtlijn wordt gehandeld.
Bent u tevens bereid om de provincies te instrueren om in en rond alle Natura 2000-gebieden met terugwerkende kracht een passende beoordeling uit te voeren voor alle bestaande bollenakkers, zodat de natuureffecten van deze teelten in ieder geval worden onderzocht? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze bent u dan voornemens om uw eindverantwoordelijkheid voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in te vullen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat bovenstaande niet alleen geldt voor de bollenteelt, waarbij gemiddeld 36 kg actieve stof/ha aan landbouwgif wordt gebruikt, maar dat dit ook geld voor andere gifintensieve teelten, zoals bijvoorbeeld rozen, met 86 kg actieve stof /ha?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 2).
Vanaf hoeveel kg actieve stof/ha is het risico op significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zo groot dat er een passende beoordeling plaats moet vinden via een vergunningverleningprocedure? Indien dit niet bekend is bij u, bent u bereid om daar nader onderzoek naar te laten verrichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Uit het onderzoek blijkt ook dat veel effecten van het hoge en gecombineerde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op de flora en fauna niet goed te beoordelen zijn, door gebrek aan gegevens voor bestrijdingsmiddelen en door een gebrek aan meetpunten; bent u bereid om naar deze kennishiaten wetenschappelijk onderzoek in te stellen, om zo de ecologische gevolgen van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen op de natuur vast te kunnen stellen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge voor de effecten van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Er wordt momenteel op Europees niveau onderzocht hoe het gecombineerd gebruik preciezer kan worden meegenomen in de internationaal geharmoniseerde toetsingskaders. Deze toetsingskaders worden – als dit noodzakelijk wordt geacht – geactualiseerd.
Het Ministerie van Economische Zaken financiert al vele jaren onderzoek naar beoordelingsmethodieken voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het is gebruikelijk dat hierin kennishiaten worden opgepakt. In 2015 wordt bijvoorbeeld een verkenning uitgevoerd naar de blootstelling van en de effecten op waterorganismen van het gelijktijdig en/of herhaald toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
Op de hoge zandgronden van de Veluwe is er zo goed als geen oppervlaktewater in de nabijheid van bollenpercelen. Het uitbreiden van het aantal meetpunten op de Veluwe is daardoor niet relevant.
De gebruikte gegevens over hoeveel bestrijdingsmiddelen er bij welke teelten worden gebruik zijn uit 2008, dat zijn ook de laatste data dat er cijfers te vinden zijn op CBS; kunt u aangeven wanneer deze gegevens geupdate worden? Kunt u dit ook aangeven voor de gegevens over normoverschrijdingen in de bestrijdingsmiddelenatlas?
Het CBS verwacht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akker- en tuinbouw over 2012 eind 2014 te publiceren.
De bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks voorzien van een update. Voor het eind van 2014 zullen de meetgegevens uit 2013 in de bestrijdingsmiddelenatlas zijn opgenomen.
De opkomst van de suzuki-fruitvlieg |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bart de Liefde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «10 keer meer schadelijke suzuki-fruitvliegen in bosranden?»1
Ja.
In antwoord op eerdere vragen2 heeft u geantwoord dat de suzuki-fruitvlieg uiterst schadelijk is in Noord-Amerika en Zuid-Europa; welke stappen heeft u tot nu toe gezet om schade door de suzuki-fruitvlieg in Nederland te voorkomen?
De sector is zelf verantwoordelijk voor de bestrijding van ziekten en plagen in gewassen en neemt deze verantwoordelijkheid ook op zich. Het voorkomen van een invasief plaagorganisme is helaas niet te voorkomen. In overleg en samen met mijn ministerie werkt de sector nu echter vroegtijdig aan maatregelen om de suzuki-fruitvlieg volgend jaar – 2015 – te kunnen bestrijden. Oplossingen worden in eerste instantie gezocht in het bevorderen van de bedrijfshygiëne (kennisverspreiding en communicatie door de sector) en de inzet van natuurlijke vijanden, en pas als laatste door de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, conform de principes van Geïntegreerde Gewasbescherming. Ten aanzien van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen zet de sector in op de reguliere toelating van deze gewasbeschermingsmiddelen.
Daarnaast is dit jaar onderzoek vanuit de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen gestart. In dit onderzoeksproject wordt samengewerkt met o.a. de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) aan oplossingen die bijdragen aan de bestrijding van de suzuki-fruitvlieg.
Wat is de schade van de suzuki-fruitvlieg in 2013 en 2014 die veroorzaakt is bij de verschillende telers in Nederland? Kunt u deze schade naar sector uitsplitsen?
De suzuki-fruitvlieg is schadelijk gebleken, ook in Europa en Nederland. Er is schade geleden door Nederlandse fruittelers, maar de omvang van de schade is niet bekend. Er zijn, voor zover ik kan nagaan, geen concrete metingen uitgevoerd. Door de sector wordt geschat dat de schade door onverkoopbare vruchten per fruitsoort ligt tussen de 2 en 20% en daarmee in de miljoenen euros loopt. Naast oogstverlies hebben de telers kosten moeten maken door extra arbeidsinzet ten behoeve van het oogsten van vruchten van mindere kwaliteit en afgevallen vruchten, zodat geen rijpe vruchten in het perceel achterblijven. De inschatting is dat deze kosten hoger zijn dan het verlies aan omzet oogstverlies.
Naast de land- en tuinbouw dringen nu ook biologen aan op een snelle bestrijding van de suzuki-fruitvlieg; bent u van plan om ruim voor het groeiseizoen in 2015 maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om insectenparasitaire nematoden toe te staan voor het nieuwe seizoen? Welke andere mogelijke stappen overweegt u om de opmars van de suzuki-fruitvlieg te stuiten? Graag een toelichting. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2. Voor de toepassing van insecten-parasitaire aaltjes geldt verder dat de eerste verkennende kleinschalige proeven plaatsvinden. Er is nog geen sprake van (grootschalig) praktijkgericht onderzoek.
Op de eerder genoemde vragen antwoordde u dat u het middel tracer heeft toegestaan; is dit in alle sectoren in alle teelten toegestaan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het middel alsnog in alle sectoren in alle teelten toe te staan?
De toepassing van het gewasbeschermingsmiddel Tracer (werkzame stof spinosad) is in 2014 vrijgesteld in de onbedekte teelt van aardbei en in de bedekte en onbedekte teelt van bessen, braam en framboos. Door de NFO is, naast een vrijstelling voor genoemde teelten, ook verzocht om een vrijstelling voor de teelt van kersen. Deze laatste vrijstelling is afgewezen in verband met risico’s van de toepassing voor bijen, zoogdieren en aquatische organismen. Vrijstellingsverzoeken worden zoals gebruikelijk gewogen conform de landbouwkundige criteria en de normen voor mens, dier en milieu.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen dat gepland staat op 4 december 2014?
Ja.
Het bericht dat insecten en vogels verdwijnen door gif |
|
Gerard Schouw (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over het verdwijnen van insecten en vogels door gif?1 Bent u van mening dat de genoemde studie2 aantoont dat ingrijpen noodzakelijk is, niet alleen op basis van Europese pesticidenwetgeving, maar ook op basis van de Vogelrichtlijn?
Bent u bereid om in Europees verband de European Food and Safety Organisation (EFSA) een oordeel te vragen over deze schadelijke effecten? Hoe snel kan zo’n beoordeling zijn afgerond?
Bent u van mening dat op grond van het voorzorgsbeginsel al op korte termijn maatregelen genomen zouden moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Het voorstel dat een nationaal teeltverbod op gengewassen mogelijk zou moeten maken |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het voorstel om de regels voor toelating van teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen aan te passen, waarmee lidstaten de mogelijkheid zouden moeten krijgen de teelt van gengewassen op (een deel van) hun grondgebied te verbieden, veranderd is ten opzichte van het voorstel dat u en de Kamer besproken hebben tijdens het Algemeen Overleg Biotechnologie en Kwekersrecht van 10 april jl.?
Voor de beantwoording van uw vragen verwijs ik u naar de recent aan uw Kamer gestuurde brief over het voorstel voor nationale teeltbevoegdheid, waarin nader is ingegaan op de wijzigingen aan het voorstel ten opzichte van de versie die met uw Kamer besproken is tijdens het AO biotechnologie en kwekersrecht van 10 april jl., het standpunt van de regering ten aanzien van het voorstel, en de verwachtingen van de bespreking van het voorstel in de Milieuraad van 12 juni.
Kunt u de wijzigingen in het momenteel liggende voorstel toelichten, en daarbij uw appreciatie van de wijzigingen geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er op dit moment een blokkerende minderheid is van landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, die ervoor zal zorgen dat dit voorstel niet aangenomen zal worden? Kunt u de bezwaren van deze landen tegen het voorliggende voorstel duiden?
Zie antwoord vraag 1.
Frankrijk is een van de landen die op haar grondgebied geen genteelt wil, deelt u de mening dat een voorstel dat de teelt van gentech zou moeten kunnen reguleren alleen goed genoeg is als ook Frankrijk daarmee uit de voeten kan om gengewassen daadwerkelijk van haar akkers te kunnen weren? Zo nee, waarom zou u een voorstel willen steunen dat de beoogde vrijheid voor lidstaten in de praktijk onvoldoende waarmaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Mag de Kamer ervan uitgaan dat zowel de instructie voor ambtelijke bijeenkomsten als uw eigen inbreng luidt dat Nederland niet kan instemmen met het huidige voorstel, omdat het niet overeenkomt met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-08 nr 502) en lidstaten te weinig ruimte biedt om gengewassen daadwerkelijk te weren van hun grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het nationale teeltvoorstel dermate belangrijk is dat er een politieke discussie over gevoerd moet worden, zowel in de lidstaten als in de Raad, voordat het voorstel aangenomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat er tijdens een ambtelijke bijeenkomst al een definitief besluit genomen zal worden over het voorstel, en bent u bereid om zich hiertegen uit te spreken en aan te dringen op een politieke discussie in de Raad alvorens er een besluit genomen wordt, conform uw toezeggingen aan de Kamer dat er pas in de Milieuraad in juni een besluit genomen zal worden, en u daarvoor nog in gesprek zal gaan met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het verkrijgen van een Europees patent op soja door Monsanto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het Europees Octrooibureau een patentaanvraag van Monsanto heeft gehonoreerd (EP08742297) waardoor Monsanto nu het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten?1
Ik kan bevestigen dat het Europees Octrooibureau op 26 februari 2014 Europees octrooi EP 2134870 B1 heeft verleend aan Monsanto Technology LLC St. Louis (US) op een octrooiaanvraag van 27 maart 2008 met nummer EP 08742297 voor een uitvinding die betrekking heeft op het gebruik van SNP2 markers die in verband worden gebracht met gebieden in het genoom die corresponderen met bepaalde natuurlijke eigenschappen, namelijk plantenrijpheid en -groeigedrag van sojaplanten.
Het is niet juist dat Monsanto door dit octrooi het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten. Monsanto kan met het verleende octrooi slechts aan anderen verbieden dat de octrooirechtelijk beschermde techniek voor het vinden van de in het octrooi genoemde eigenschappen van sojaplanten wordt gebruikt zonder haar toestemming.
Het verleende octrooirecht strekt zich qua beschermingsomvang niet uit tot planten of biologisch materiaal van sojarassen, omdat de genoemde eigenschappen daarin al aanwezig zijn en niet worden veroorzaakt door de uitvinding. De claims in het octrooi hebben slechts betrekking op een werkwijze met betrekking tot markertechniek. Het betreft een werkwijze voor het screenen en selecteren van sojaplanten door de aanwezigheid te testen van markers (SNP’s) die gekoppeld zijn aan een van de ca 70 specifieke gensequenties. Alle claims hebben betrekking op deze werkwijze en hebben geen betrekking op planten, plantengenen of veredelingsmethoden. Het octrooi zal niet kunnen verhinderen dat door anderen langs andere weg de gewenste voor veredeling geschikte sojaplanten en -zaden kunnen worden gevonden met de gewenste plantenrijpheid en het gewenste groeigedrag.
Los van dit concrete geval vind ik het zorgelijk dat de wereldvoedselvoorziening door allerlei oorzaken in handen dreigt te komen van steeds minder bedrijven met de mogelijk onwenselijke gevolgen daarvan voor innovatie in de plantenveredeling.
Continue innovatie in de plantenveredeling, met als resultaat grote diversiteit in aanbod van plantenrassen en keuzevrijheid daarbij, is immers van groot belang en dient vele doelen. Voor kwekers en telers is dit niet alleen van belang in verband met landbouwproductiviteit en voedselzekerheid, maar ook vanwege armoedebestrijding en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden. Ook voor consumenten is innovatie in de plantenveredeling belangrijk met het oog op bijvoorbeeld voedselhoudbaarheid, smaakvoorkeuren en gezonde voedselsamenstelling.
Kunt u bevestigen dat het in dit patent gaat om natuurlijke eigenschappen van soja, die niet met genetische manipulatie tot stand zijn gekomen?
Het gaat hier om een werkwijze om sojaplanten en sojazaden te screenen op de aanwezigheid van erfelijk vastgelegde eigenschappen die verband houden met plantenrijpheid en plantengroeigedrag om aldus snel te kunnen bepalen welke sojaplanten en sojazaden geschikt zijn voor veredeling. Het gaat in deze uitvinding dus om een werkwijze die betrekking heeft op een natuurlijke eigenschap. In de beschrijving ervan wordt aangegeven welk genetisch materiaal verantwoordelijk is voor deze eigenschap.
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is vermeld hebben alle claims in het octrooi betrekking op de beschreven werkwijze en hebben ze geen betrekking op planten, plantengenen, de daarmee corresponderende eigenschappen of op veredelingsmethoden. De uitvinding is bruikbaar voor screening van planten en zaden op de genoemde natuurlijke eigenschappen. Deze uitvinding is zowel bruikbaar voor toepassing op in de natuur in het wild voorkomende soja als in klassiek of modern veredelde sojaplanten en -zaden.
Deelt u de mening dat deze eigenschappen, die voorkomen in wilde en veredelde variëteiten van soja, publiek bezit zijn, en dat deze eigenschappen bovendien van groot belang zijn voor het verder veredelen van sojarassen die bestand zijn tegen klimaatverandering?
De betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen zijn inderdaad van groot belang voor verdere veredeling met het oog op rasverbetering voor uiteenlopende doeleinden waaronder resistenties tegen ziekten en plagen en geschiktheid voor andere teelt- en klimaatsomstandigheden. Deze eigenschappen vallen niet onder de beschermingsomvang, dat wil zeggen de reikwijdte van de bescherming van het verleende octrooirecht voor deze uitvinding.
Eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten zijn niet zonder meer publiek bezit. In dit verband wijs ik op het beginsel neergelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD). Dat beginsel houdt in dat Staten o.a. het souvereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren. Het CBD met het Nagoya Protocol en het Internationaal verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw beogen het behoud en duurzaam gebruik van deze bronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik daarvan in het licht van de doelstelling van de genoemde verdragen, zoals voor duurzame landbouw en voedselzekerheid.
Indien met de vraag bedoeld zou zijn dat octrooirecht er toe zou kunnen leiden dat eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten niet langer publiek beschikbaar zouden zijn is het van belang onderscheid te blijven maken tussen octrooieerbaarheid en beschermingsomvang van een verleend octrooirecht.
Octrooieerbaarheid
Octrooien worden verleend voor uitvindingen die voldoen aan de wettelijke vereisten van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid (waaronder mede begrepen toepassingen in de landbouw).
Wat in de natuur reeds voorhanden is, is hooguit een ontdekking. Bij een ontdekking vindt men iets nieuws dat daarvoor al bestond zonder dat men er weet van had.
Een ontdekking is niet octrooieerbaar. Een ontdekking kan wel de basis vormen voor een uitvinding als de ontdekking wordt gebruikt voor een nieuw technisch proces of een nieuw product.
Biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of verkregen kan op grond van de Biotechnologierichtlijn3 ook dan het voorwerp van een uitvinding zijn, wanneer het in de natuur reeds voorhanden is.
Octrooien worden dus niet verleend voor reeds in de natuur voorkomend biologisch materiaal van bijvoorbeeld planten of zaden, als daarbij verder geen sprake is van technische ingrepen die leiden tot een nieuwe werkwijze of een nieuw product die als octrooieerbare uitvinding zou kunnen worden aangemerkt.
Beschermingsomvang van verleend octrooirecht
Het octrooirecht voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal strekt zich uit tot ieder biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen.4 Het octrooirecht heeft dus geen betrekking op reeds in de natuur voorhanden biologisch materiaal met dezelfde eigenschap als dat materiaal die eigenschap al had zonder dat sprake was van toepassing van die uitvinding.
Een uitvinding is een abstract begrip. Een octrooirecht voor een uitvinding leidt dus niet tot eigendom van stoffelijke zaken. Het octrooirecht leidt slechts tot een verbodsrecht van de octrooihouder waarmee deze aan anderen kan verbieden de octrooirechtelijk beschermde uitvinding zonder zijn toestemming (licentie) commercieel toe te passen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Europees Octrooibureau dit patent heeft verleend? Deelt u de mening dat dit patent het verder ontwikkelen van variëteiten van soja die bestendig zijn tegen klimaatverandering ernstig in de weg kan zitten, dat het de rechten van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige agrobiodiversiteit in hun werk schendt, en dat het een verdere machtsconcentratie in de zadenveredeling en dus in ons voedselsysteem in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Octrooibureau heeft dit octrooi verleend overeenkomstig het Europees Octrooiverdrag en het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement waarin de vereisten zijn opgenomen waaraan een uitvinding moet voldoen om voor octrooi in aanmerking te kunnen komen, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.
Ik deel niet de mening dat dit octrooi het ontwikkelen van sojarassen die bestendig zijn tegen klimaatverandering zal belemmeren. Dit octrooi schendt evenmin het recht van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit. De onderhavige octrooirechtelijk beschermde werkwijze, die is beperkt tot het gebruik van bepaalde genetische markers mag in de landen waarvoor het octrooi is verleend echter niet commercieel worden toegepast zonder toestemming van de octrooihouder, die daar een licentie voor kan verlenen. Voor het overige zijn boeren en veredelaars vrij om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit, vanzelfsprekend met inachtneming van relevante wet- en regelgeving op dit gebied en met inachtneming van beschermende rechten die kunnen rusten op het gebruikte biologische materiaal.
Gezien de beperkte omvang van het onderhavige octrooi, dat slechts betrekking heeft op een merkertechniek, is gevaar van verdere machtsconcentratie in de zaadveredeling en in ons voedselsysteem niet aannemelijk te achten.
In het COGEM-rapport «Drivers of Consolidation in the Seed Industry and its Consequences for Innovation»5 is onder andere een economische evaluatie uitgevoerd voor de bestudering van de relatie tussen industrieconcentratie, marktmacht en innovatie in drie Amerikaanse zaaigoedmarkten, waaronder soja. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat intellectuele eigendomsrechten (zoals kwekersrecht en octrooirecht) slechts één van de factoren is bij de totstandkoming van machtsconcentraties in de zaaigoedmarkt
De structurele veranderingsgolven die in de vorige eeuw tot een grote consolidatie in de mondiale zaadgoedindustrie hebben geleid, waren het resultaat van voortdurende dynamische wisselwerking tussen drie belangrijke aandrijvers van innovatie, namelijk:
Een machtspositie is niet verboden, maar misbruik ervan wel. Of sprake is van misbruik, is ter beoordeling van de mededingingsautoriteiten. Hiervoor gelden nationale en Europese mededingingswetgeving.
Het hebben, behouden of verkrijgen van een machtspositie door octrooien speelt geen rol bij besluitvorming over octrooiaanvragen. Voor octrooiverlening spelen slechts de hiervoor al genoemde vereisten die aan een uitvinding worden gesteld een rol.
Mede gelet op de aard van de onderhavige uitvinding (een werkwijze) zou men ook in dit concrete geval niet gemakkelijk het verband kunnen leggen tussen de verwerving van het octrooi en verwerving, behoud of uitbreiding van de machtspositie van het betrokken bedrijf.
Los van de vraag of mededingingsrechtelijk sprake is van een machtspositie of misbruik daarvan, vind ik het, zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, een zorgwekkende ontwikkeling wanneer de voedselproductie wordt geconcentreerd bij enkele mondiaal opererende bedrijven. Die kan, zoals gezegd, namelijk leiden tot een onwenselijke verschraling van aanbod van plantenrassen met negatieve gevolgen voor o.a. de voedselzekerheid en de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten.
De beperkte veredelingvrijstelling zoals doorgevoerd in de Rijksoctrooiwet 19956 en in de Overeenkomst inzake een eengemaakt octrooigerecht maakt het mogelijk dat biologisch materiaal waarop octrooirecht rust voor veredelingsdoeleinden kan worden gebruikt zonder toestemming van de octrooihouder. Mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal er op termijn toe kunnen leiden dat veredelaars evenmin toestemming nodig hebben van de octrooihouder als zij de betrokken uitvindingen toepassen bij veredeling en in hun veredelingsproducten.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau zich met het verlenen van dit patent niet heeft gehouden aan de regel uit de Biotechnologierichtlijn dat uitvindingen met betrekking tot planten en dus met betrekking tot biologisch materiaal daarvan alleen octrooieerbaar zijn als ze voldoen aan de algemene vereisten die aan een uitvinding worden gesteld, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid, omdat er geen sprake is van het ontwikkelen van nieuwe eigenschappen en dus ook niet van inventiviteit, omdat het octrooi is verleend op eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde rassen aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet, en wat is er dan naar uw mening nieuw en inventief bij het verleende patent aan Monsanto?
De Biotechnologierichtlijn7 bepaalt dat uitvindingen ook octrooieerbaar zijn, wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt8.
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 reeds is vermeld heeft de uitvinding slechts betrekking op een nieuwe werkwijze om sojaplanten en sojabonen met bepaalde eigenschappen met behulp van markertechniek snel te kunnen selecteren, dat wil zeggen te ontdekken. Het octrooi is dus niet verleend voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal met eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde plantenrassen aanwezig zijn.
Voor de octrooieerbaarheid van de creatieve prestatie is wel vereist dat deze meer behelst dan een loutere ontdekking van wat reeds bekend is. Een ontdekking is, zoals gezegd, niet voor octrooi vatbaar maar kan wel de basis vormen voor een uitvinding.
In het onderhavige geval maakt de uitvinding het mogelijk om ontdekkingen te doen, namelijk om sojaplanten te kunnen vinden die van nature al een gunstige genetische samenstelling hebben voor verdere veredelingsdoeleinden.
Het Europees Octrooibureau heeft bij de octrooiverlening geoordeeld dat de uitvinding voldoet aan de eerder genoemde vereisten voor octrooieerbaarheid. Het uit het octrooi voortvloeiend recht strekt zich niet uit tot sojaplanten van wilde en gecultiveerde rassen met de betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen omdat de uitvinding slechts betrekking heeft op een onderdeel van de selectiemethode en niet op planten geselecteerd met gebruikmaking van de octrooirechtelijk beschermde selectiemethode.
Overigens is het niet aan mij om individuele gevallen verleende octrooien opnieuw te beoordelen. Ik heb vertrouwen in de aan het Europees Octrooibureau opgedragen taak voor de verlening van Europese octrooien.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau met het verlenen van dit patent ook een aangenomen resolutie van het Europees Parlement naast zich neerlegt waarin het Octrooibureau werd opgeroepen om geen patenten meer te verlenen aan aanvragen waarbij gebruik wordt gemaakt van klassieke veredelingstechnieken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Kennelijk wordt met deze vraag gedoeld op de resolutie 2012/2623 (RSP) van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met betrekking tot octrooi voor wezenlijk biologische werkwijzen.
In deze resolutie werd o.a. aan het Europees Octrooibureau de oproep gedaan om producten die afgeleid zijn van conventionele veredelingsmethoden, inclusief SMART breeding (precisieveredeling) en veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling van octrooi uit te sluiten. In het onderhavige geval gaat het echter niet om een uitvinding met betrekking tot een klassieke veredelingstechniek zoals kruising en selectie en evenmin om veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling.
Het Europees Octrooibureau heeft desgevraagd aan het Europees Parlement laten weten besluitvorming over octrooien die betrekking hebben op planten die resultaat zijn van werkwijzen van wezenlijk biologische aard aan te houden.
De Grote Kamer van Beroep van het EOB buigt zich momenteel over de vraag of dergelijke resultaten octrooieerbaar zijn naar aanleiding van vragen van de Technische Kamer van Beroep van het EOB in verband met lopende opposities tegen octrooien verleend voor uitvindingen met betrekking tot tomaten en broccoli die volgens klassieke veredelingsmethoden zijn verkregen.
Bent u bereid om bezwaar aan te tekenen bij het Europees Octrooibureau tegen het verlenen van het genoemde patent aan Monsanto? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de overheid in zijn algemeenheid terughoudend dient te zijn bij het maken van bezwaar tegen individuele besluiten van uitvoeringsorganisaties die uitvoering geven aan (internationale) regelgeving die langs democratische weg tot stand is gekomen. Uit mijn antwoorden op de gestelde vragen blijkt dat de feiten anders liggen dan met de vragen werd gesuggereerd. Ik zie geen reden om bezwaar te maken tegen het onderhavige octrooi.
Kunt u bevestigen dat het verlenen van patenten op producten waarbij gebruik is gemaakt van conventionele veredelingsmethodes gestopt kan worden door de bestuurlijke raad van het Europees Octrooibureau, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de Europese lidstaten? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, bent u bereid om zich er actief voor in te zetten dat het verlenen van patenten op (eigenschappen van) planten die via klassieke veredeling tot stand zijn gekomen stopt, en daarvoor ook andere lidstaten te mobiliseren? Kunt u bevestigen dat de Duitse regering al een Europees initiatief is gestart om het verlenen van dit soort patenten te stoppen, en dat deze kwestie momenteel ook in Frankrijk veel weerstand heeft opgeroepen, onder andere in de Franse senaat?
Kunt u uiteenzetten wat Nederland de afgelopen tijd heeft gedaan om het afgeven van patenten op (eigenschappen van) planten te stoppen?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4 is mijn inzet, na de realisatie van de beperkte veredelingsvrijstelling, nu gericht op het realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht ten behoeve van de plantenveredeling en de commerciële exploitatie van daaruit voortkomende kweekproducten waarin octrooirechtelijk beschermde uitvindingen worden toegepast.
Mijn inzet is dus niet gericht op beperking van octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten of eigenschappen daarvan.
Bij realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling is het namelijk niet nodig om octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten(eigenschappen) uit te sluiten of te beperken, omdat die vrijstelling aan kwekers de ruimte zal bieden de octrooirechtelijk beschermde uitvindingen ook te gebruiken voor commercialisatie van daarmee ontwikkelde veredelingsproducten. Octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen acht ik van belang, ook voor innovatie in de plantenveredeling. Niet-octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen leidt er toe dat deze uitvindingen zonder octrooibescherming vrijelijk commercieel toepasbaar zijn, tenzij ze geheim worden gehouden of uitvoeringsvormen ervan op ander wijze worden beschermd.
Momenteel loopt nog een beleidsstudie in mijn opdracht waarbij Wageningen UR, met medewerking van Octrooicentrum NL, een onderzoek uitvoert naar octrooiering van natuurlijke eigenschappen van planten. Dit onderzoek omvat een verkenning van Europese octrooiaanvragen, verleende octrooien en erin voorkomende claims, uitgewerkt naar gewassen, typen en eigenschappen.
Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is in Europa rond het aanpassen van de Biotechnologierichtlijn om het mogelijk te maken om de brede kwekersvrijstelling door te voeren?
Het antwoord op deze vraag is tevens het antwoord op de vraag die het lid De Liefde (VVD) heeft gesteld tijdens het VAO Milieuraad van 19 februari jl. aan de Staatssecretaris van I&M over de inzet van het kabinet om de wens voor een volledige kwekersvrijstelling9 te verkondigen en te bewerkstelligen.
Na herhaalde verzoeken van Nederland en andere landen aan de Europese Commissie heeft deze in december 2012 het besluit genomen tot oprichting van een Expertgroep die de Europese Commissie zal helpen bij de opstelling van een verslag10 over de ontwikkelingen en de implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie. De 15 leden van deze Expertgroep zijn in december 2013 benoemd voor de duur van maximaal 2 jaar. Dat verslag zal mij de gelegenheid bieden mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling verder kracht bij te zetten. Daarnaast onderhoud ik regelmatige contacten met ambtgenoten uit andere landen, bijvoorbeeld en marge van de Landbouw- en Visserijraad waarin ik het Nederlandse standpunt met de wens voor aanpassing van het Europese octrooirecht, in het bijzonder de Biotechnologierichtlijn heb uitgedragen en zal blijven uitdragen.
Om adhesie te kunnen verwerven bij mijn internationale inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling is een zorgvuldige formulering van afbakening ervan belangrijk. Het rapport van de heer Trojan heeft immers aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in ongeclausuleerde vorm schade zal toebrengen aan de biotechnologiesector in het algemeen, de farmaceutische industrie, de biobrandstofindustrie, de chemische industrie, de cosmetische industrie, de food en feed industrie, maar ook de plantenveredelingssector.
Om die reden heb ik in mijn brief van 27 juni 201311 een studie aangekondigd naar de (positieve en negatieve) effecten van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Deze studie is van belang voor de formulering van een geclausuleerde uitgebreide veredelingsvrijstelling. De eerste fase van deze studie waarin de betrokken belangenorganisaties suggesties hebben gedaan voor mogelijke afbakeningen van de uitgebreide veredelingsvrijstelling is nagenoeg afgerond. De tweede fase ervan (scenario-analyse) zal zo spoedig mogelijk aanvangen.
Naar verwachting kan de uitkomst van deze studie ook bruikbaar zijn indien het accent bij de internationale gedachtenwisseling zou komen te liggen op beperking van octrooieerbaarheid in plaats van afbakening van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. In beide gevallen gaat het namelijk om trekken van grenzen in het octrooirecht: aan de voorkant bij octrooieerbaarheid van uitvindingen of aan de achterkant bij het inperken van de beschermingsomvang van het met een octrooi verkregen recht.
Zoals de heer Trojan ook heeft aangegeven is het van belang draagvlak te creëren voor aanpassingen van de Biotechnologierichtlijn. Uit het antwoord op vraag 8 blijkt dat ook in Duitsland en Frankrijk aandacht is voor de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht. Er is wel een belangrijk verschil met de door Nederland gekozen benadering. Duitsland en Frankrijk zien oplossingen eerder in beperking van octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen dan in een uitgebreide veredelingsvrijstelling.
Voor zover bekend is Nederland het enige land dat pleit voor invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in plaats van beperking of uitsluiting van bepaalde plantgerelateerde uitvindingen van octrooieerbaarheid. Daarom is het ook van belang te weten hoe in andere landen wordt gedacht over mogelijke aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van de plantenveredeling. In verband daarmee zijn de Innovatie- en Landbouwattachés in Europa opnieuw doende om een antwoord te krijgen op de vraag hoe bij overheid en belangenorganisaties in andere landen wordt gedacht over een beperkte of uitgebreide veredelingsvrijstelling of andere aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van kwekers. Op die wijze kan een beter beeld ontstaan van het krachtenveld waarmee moet worden rekening gehouden en kunnen zo nodig verdere contacten worden gelegd om coalities te smeden.
De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Henk van Gerven , Esther Ouwehand (PvdD), Lutz Jacobi (PvdA), Gerard Schouw (D66), Norbert Klein (50PLUS), Dion Graus (PVV), Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
De toelating van gentechgewassen in de Europese Unie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Nederland op 21 oktober jl. bij het Comité van beroep voor de toelating van import van de genetisch gemanipuleerde mais binnen de Europese Unie heeft gestemd?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u heeft toegezegd om de Kamer te informeren over de aanvragen voor toelatingen voor gentechgewassen die er momenteel bij de EU liggen, en dat u deze toezegging deed voordat dit Comité van beroep speelde?
De stemming in het Ambtelijk comité waaraan u refereert betrof de import van maïs MON 87460. Nederland heeft destijds (voordat de motie Klaver was aangenomen) voorgestemd gebaseerd op de positieve opinie van de European Food Safety Authority (EFSA) en het advies van de Commissie genetische modificatie (COGEM) en het Nederlands Instituut voor voedselveiligheid (RIKILT) over de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling. Nederland heeft bij stemming in het Comité van Beroep dezelfde positie ingenomen als bij stemming in het Ambtelijk comité.
Kunt u uitleggen waarom de Kamer nog niet is geïnformeerd over de aanvragen voor nieuwe gentechgewassen, terwijl Nederland wel vóór de toelating van een dergelijk gewas heeft gestemd? Waarom is het standpunt van de Nederlandse regering over deze toelating niet eerst voorgelegd aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u voor toelating voor de import van een nieuw gentechgewas gestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van ruim 90 wetenschappers, die zich verenigd hebben in The European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility, dat de veiligheid van genetisch gemanipuleerde gewassen niet is bewezen en dat er bij sommige gewassen reden is voor ongerustheid?2 Deelt u de zorgen van deze wetenschappers over de mogelijk negatieve invloed van gentechgewassen op de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet en op grond van welke onafhankelijke en langlopende onderzoeken komt u tot die conclusie?
De in de EU toegelaten genetisch gemodificeerde gewassen zijn uitvoerig en zorgvuldig beoordeeld op de veiligheid voor mens, dier en milieu door de EFSA. Elk ggo-dossier wordt beoordeeld door verschillende werkgroepen onder het EFSA-panel, waarin EFSA Panelleden zitting hebben, maar ook ad hoc werkgroepleden, alvorens een conceptopinie wordt opgesteld die door het EFSA GMO Panel wordt besproken. In totaal zijn er daarmee veel onafhankelijke onderzoekers betrokken bij een EFSA opinie.
Op nationaal niveau adviseren COGEM en RIKILT over deze risicobeoordeling.
Ik heb alle vertrouwen in deze risicobeoordeling. Daarom deel ik de zorgen van het ENSSER niet. Ook de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)3geeft aan dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten voor genetisch gemodificeerde gewassen die op basis van een risicobeoordeling zijn toegelaten op de markt en reeds worden geconsumeerd.
Erkent u dat de claim dat genetisch gemanipuleerde gewassen veilig zijn, misleidend is? Zo nee, waarom niet en op grond van welke onafhankelijke en langlopende onderzoeken komt u tot die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er volgende week weer gestemd gaat worden in de EU over de toelating van een gentechgewas, namelijk gentechmais 1507 van Pioneer Hi-Bred? Zo ja, kunt u bevestigen dat deze stemming waarschijnlijk grote gevolgen zal hebben voor andere aanvragen voor toelating van gentechgewassen in de EU, omdat er dan waarschijnlijk over veel meer aanvragen gestemd zal moeten worden? Zo nee, hoe zit het dan?3
Het Europese Hof van Justitie heeft onlangs een uitspraak gedaan over een zaak die Pioneer Hi-Bred heeft aangespannen tegen de Europese Commissie. De Europese Commissie is hierbij veroordeeld voor het nalaten van het ter stemming brengen van een voorstel over de toelating van de genetische gemodificeerde maïs 1507 voor teelt in een Raad van ministers. Het is niet bekend welke gevolgen deze uitspraak van het EU Hof heeft voor andere teeltdossiers van genetisch gemodificeerde gewassen die op stemming wachten. De Europese Commissie heeft het ontwerpbesluit voor een toelating voor teelt van de genetische gemodificeerde maïs 1507 van Pioneer Hi-Bred en Mycogen Seeds op 12 november 2013 uitgebracht. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 januari jl. heb ik in het COREPER van 17 januari een parlementair voorbehoud gemaakt en de Raad opgeroepen om voor 12 februari een bespreking in een Raad te organiseren zodat aldaar een besluit kan worden genomen. Op 23 januari is bekend geworden dat het voorstel voor toelating besproken zal worden tijdens de Raad voor Algemene Zaken van 11 februari. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 16 januari zal ik u zo spoedig mogelijk informeren over de kabinetsaanpak inzake Europese markttoelatingen van genetisch gemodificeerde organismen waaronder de (gg-) maïslijn 1507. Totdat ik deze kabinetsaanpak met u besproken heb, zal ik een parlementair voorbehoud aantekenen bij stemmingen over dit gewas.
Bent u bereid om tegen de toelating van deze gentechmais te stemmen? Zo niet, waarom niet en bent u dan in ieder geval bereid u van stemming te onthouden zolang u uw standpunt over dit gentechgewas niet heeft kunnen afstemmen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Essentaksterfte |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De es mag niet weg»?1
Het bewuste artikel is mij bekend.
Bent u bekend met het probleem van essentaksterfte in Nederland en het gevaar dat deze ziekte vormt voor plantsoenen, bossen en het Nederlandse landschap?
Ik ben bekend met de essentaksterfte en besef dat de es een belangrijke boomsoort is in ons land voor het stedelijk groen, bos, natuur en landschap.
Bent u voornemens om actie te ondernemen tegen deze oprukkende ziekte?
Voor zover mij bekend zijn er (nog) geen mogelijkheden om de essentaksterfte – anders dan via het verwijderen van aangetaste bomen – te bestrijden. Ik zie hier primair een belangrijke taak weggelegd voor kwekers en groenbeheerders.
Aangezien essentaksterfte een gevaar is voor het voortbestaan voor de Nederlandse es, wilt u betrokken partijen, zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Bosschap, Landschapsbeheer Nederland en boomkwekers steunen in het onderzoeken van essentaksterfte?
De gewone es (Fraxinus excelsior) is in ons land inheems en blijkt vatbaar voor de essentaksterfte. Het (internationale) onderzoek naar de essentaksterfte leert tot nu toe dat niet iedere individuele boom in gelijke mate gevoelig is voor de essentaksterfte. Dat biedt naar verwachting kansen voor het voortbestaan van de soort. Ik denk dat het daarom een goede zaak is het lopende onderzoek voort te zetten.
Deelt u de mening dat Nederland zelf onderzoek zou moeten verrichten, zodat Nederland deel kan nemen aan het Europees onderzoek naar essentaksterfte?
Ik ondersteun internationale samenwerking op het gebied van onderzoek om grensoverschrijdende problemen, zoals nu met de essentaksterfte, het hoofd te bieden. Ik vertrouw op onderzoekdeskundigheid die bij DLO aanwezig is om daarvoor een gepaste bijdrage te leveren.
Bent u ervan op de hoogte dat de tuinbouwsector twee jaar het onderzoek naar essentaksterfte heeft gefinancierd?
In 2012 is gestart met onderzoek naar de essentaksterfte met een looptijd van 3 jaar. In 2012 heeft het Productschap Tuinbouw aan het onderzoek een financiële bijdrage geleverd. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft het Productschap Tuinbouw geen financiële middelen beschikbaar gesteld.
Door de opheffing van het productschap Tuinbouw stopt deze financiering, bent u bereid zich in te spannen om alternatieve financiering te zoeken voor dit onderzoek? Zo nee, wat voor aanpak voorziet u dan tegen essentaksterfte?
Zoals in de ondertitel van het door u aangehaalde artikel staat vermeld, «Onderzoek essenresistentie: nu sector en gebruiker aan zet», is ook in mijn ogen de sector – nog steeds – aan zet. Het onderzoek is namelijk belangrijk voor de Nederlandse boomkwekerijsector. De es wordt in de boomkwekerijsector gebruikt als uitgangsmateriaal voor de bosbouw of als onderstam voor sierbomen. Dat maakt dat van de kant van het boomkwekerijbedrijfsleven verwacht mag worden dat dit onderzoek – ondanks het wegvallen van het Productschap Tuinbouw- wordt gefinancierd.
Verzoek om extra stikstof in spruiten |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «LTO vraagt om extra stikstof in spruiten»?1
Ja.
Klopt het dat de akkerbouwvakgroep van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) heeft gevraagd om spruitentelers te compenseren voor het stikstofverlies door de overmatige neerslag in het afgelopen weekeinde en dat het gaat om een verruiming van zeker 50 kilo zuivere stikstof per hectare? Zo ja, kunt u aangeven in welke fase de besluitvorming hierover verkeert?
LTO heeft gevraagd om een extra gift toe te staan; een hoeveelheid is niet genoemd.
Het verzoek zal worden betrokken in het overleg dat binnenkort met de Europese Commissie wordt gevoerd over het vijfde actieprogramma.
Klopt het dat de zware regenval van afgelopen weekend, op sommige plekken viel 110 millimeter, heeft geleid tot zuurstofloze omstandigheden in de grond waardoor nitraat wordt omgezet in vrije stikstof, dat ontsnapt uit de bodem? Zo ja, deelt u de opvatting dat een stikstoftekort direct ten koste van de vitaliteit van het gewas gaat en de kwaliteit van de spruiten? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2005 is eenmaal, in 2007, toegestaan in een situatie met veel neerslag in juni en juli een extra gift stikstof van maximaal 40 kg/ha te verstrekken op spruiten geteeld op kleigrond. Een grens voor de minimale hoeveelheid neerslag is nimmer vastgesteld.
Gezien de hoeveelheid neerslag die onlangs is gevallen en de relatief hoge temperatuur van de bodem, is het is aannemelijk dat de omstandigheden op vele percelen gunstig waren voor de omzetting van nitraat in de bodem in gasvormige stikstofverbindingen.
Spruiten worden geoogst tot in het vroege voorjaar. Een studie die in 2006 is uitgevoerd door PPO (Gebruik van kunstmeststikstof in winterperiode, PPO 2006) geeft aan dat telers voor een zo hoog mogelijke opbrengst en behoud van kwaliteit, wordt geadviseerd spruiten tot 3 à 4 weken voor de oogst bij te bemesten. Het rapport geeft echter ook aan dat geen praktijkproeven bekend zijn die de landbouwkundige noodzaak van bijbemesting na 15 september ondubbelzinnig bevestigen.
Is het waar dat in de afgelopen jaren bij dit soort verzoeken als grens steeds 60 millimeter neerslag in 48 uur werd aangehouden? Zo ja, deelt u de opvatting dat er nu sprake is van een situatie dat een dergelijk verzoek gehonoreerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de calamiteitenregeling die is opgenomen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn het makkelijker maakt om een dergelijk verzoek in te dienen ten opzichte van de huidige situatie? Zo nee, waarom niet?
Met de calamiteitenregeling die ik heb voorgesteld is het niet meer nodig om een verzoek in te dienen. Een extra mestgift zal dan zijn toegestaan indien is voldaan aan de voorwaarden in de regeling.
De mogelijkheid om hagelkanonnen in te zetten om de oogst te beschermen |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het fenomeen hagelkanonnen? Kunt u aangeven hoe vaak en onder welke omstandigheden een hagelkanon jaarlijks gemiddeld gebruikt wordt?1 2
Ik ben bekend met het fenomeen antihagelkanonnen. Ik beschik echter niet over gegevens omtrent de daadwerkelijke inzet van deze apparaten.
Deelt u de mening dat hagelkanonnen een uitkomst bieden voor fruittelers, die met de hagelkanonnen hun oogst voor grote schade kunnen beschermen tijdens hevig noodweer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de fruittelers zelf om dat te bepalen. Ik heb hier zelf geen mening over.
Deelt u de mening dat schade veroorzaakt door noodweer een enorme impact kan hebben op de jaaroogst van een teler en dat de belangenafweging afgezet tegen eventuele overlast gunstig dient uit te pakken voor de fruittelers? Zo nee, waarom niet?
Er kan schade optreden als gevolg van noodweer. Tegelijkertijd kan een dergelijke inrichting in de directe omgeving ernstige geluidoverlast, met mogelijk gezondheidschade als gevolg, veroorzaken. Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vragen van het lid Geurts (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel, nr. 2977) vraagt dit om een zeer zorgvuldige lokale afweging van alle in het geding zijnde belangen. Juist vanwege de in het geding zijnde lokale aspecten is een algemene regeling of uitzondering hier niet op zijn plaats. De belangenafweging voor het gebruik van het antihagelkanon dient op lokaal niveau plaats te vinden. Voor verdere toelichting op de wijze waarop ik hier de ruimte voor heb geboden en de achtergronden daarvan verwijs ik graag naar de beantwoording van genoemde vragen van het lid Geurts.
Deelt u de mening dat de lokale overheid uitstekend in staat is de integrale afweging te maken en bent u bereid de lokale overheid hiervoor de ruimte te geven? Zo ja, op welke manier wilt u dit vormgeven?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Klopt het dat u de eisen heeft verscherpt en het gebruik van hagelkanonnen nu niet meer via de Algemeen Plaatselijke Verordening geregeld kan worden? Zo ja, wat is de aanleiding geweest om deze eisen aan te scherpen? Hoe dienen nieuwe aanvragen beoordeeld te worden, op basis waarvan en door wie?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Via welke weg kan de inzet en het gebruik van het hagelkanon het beste worden bepaald, rekening houdend met een belangenafweging?
Het is aan de gemeente om deze afweging te maken, rekening houdend met alle relevante belangen.
Hoe vindt u dat gemeenten moeten omgaan met hagelkanonnen? Deelt u de opvatting dat het opleggen van dwangsommen voor het gebruik van hagelkanonnen erg ver gaat aangezien ondernemers dit middel slechts sporadisch inzetten? Zo ja, welke maatregelen kunt u hiertegen ondernemen?
Het is aan de gemeente om te bepalen welke handhavingsinstrumenten men inzet. Zeker niet uitgesloten kan worden dat een gemeente een dwangsom zal opleggen aan een ondernemer vanwege overtreding van voorschriften. Ik zie dan ook geen reden voor mij om op dit punt actie te nemen.
Kan de inzet van hagelkanonnen ook verbreed worden naar locaties waar hagelschade funest kan zijn, zoals bijvoorbeeld grote terreinen in havengebieden (bijv. Vlissingen) waar auto’s staan geparkeerd in afwachting van verder transport? Zo ja, hoe valt dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen principieel verschil met de bescherming tegen eventuele schade bij fruittelers. Echter, ook in deze gevallen is een vergelijkbare belangenafweging noodzakelijk
Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Mestruimte kleiner door afschaffen correctiefactor»?1
Ja.
In de bijlage met het overzicht van maatregelen van de brief van 10 september 2013 (Kamerstuk 33037, nr. 74) staat als laatste punt dat de excretiefactoren 100 procent gaan worden ingerekend in plaats van de 95 procent marge die gebruikelijk was; waarom wordt er afgestapt van de 95 procent marge?
Deze marge is in het verleden ingevoerd om te voorkomen dat boeren die met de excretie van hun dieren onder het gemiddelde zitten, het risico lopen er juridisch op aangesproken te worden dat zij te weinig mest zouden afvoeren. Door het hanteren van deze marge wordt de mestproductie van de veehouders met een gemiddelde of bovengemiddelde excretie echter onderschat, waardoor zij in feite te weinig mest af hoeven te voeren. Dat geldt ook voor veehouders die hun excretie nauwkeurig berekenen met Bex (Bedrijfsspecifieke excretie). Dat brengt het risico met zich mee dat zij op hun eigen land overmatig bemesten.
Geldt deze 100 procent inrekening voor alle Europese lidstaten?
Mij is niet bekend dat enige andere lidstaat minder dan 100 procent inrekent.
Wat gaat deze maatregel betekenen voor individuele Nederlandse boeren?
Veehouders zullen de mest die zij binnen de gebruiksnormen niet op eigen grond kunnen plaatsen, volledig moeten afvoeren.
Worden de standaardforfaits voor excretie per dier en per vierkante meter aangepast, zodat boeren gebruik kunnen maken van de maatregelen uit het voersporenconvenant? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om de excretieforfaits zoals die worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat per dier. De correctiefactor van 95 procent die hiervoor gehanteerd wordt, wordt per 1 januari 2014 aangepast naar 100 procent. Daarnaast worden de forfaits geactualiseerd. Mogelijke aanpassingen die daaruit voortvloeien worden waarschijnlijk per 1 januari 2015 doorgevoerd. Het staat in de tussentijd een ieder vrij om in het kader van de vrije bewijsleer aan te tonen dat in specifieke situaties gerechtvaardigd is om van de forfaits af te wijken.
Gaat de aanpassing van het standaardforfait in met terugwerkende kracht?
Nee.