Het bericht dat Janssen tijdelijk gestopt is met productie coronavaccins in Leiden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Reuters over de tijdelijke stop van de coronavaccinproductie van de fabrikant Johnson & Johnson in Leiden, om zich zo te richten op de productie van een ander, winstgevend niet-corona gerelateerd vaccin?1
Ja.
Bent u eens dat het noodzakelijk is om een wereldwijde hoge vaccinatiegraad te behalen om een einde aan corona als wereldwijde noodsituatie te maken en nieuwe mutaties te voorkomen?
Ja, vaccinatie tegen COVID-19 is en blijft belangrijk om zo goed mogelijk beschermd te zijn tegen ernstige ziekte of overlijden als gevolg van een besmetting met het coronavirus. Ook draagt een hoge vaccinatiegraad wereldwijd bij aan het voorkomen dat nieuwe virusvarianten zich verspreiden. Nederland blijft zich hiervoor onverminderd inzetten.
Deelt u zorgen over het feit dat in januari 2022 slechts 8,9% van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden een eerste vaccinatie heeft gehad?
Ja, ik deel de zorgen over de lage vaccinatiegraad van 9,1% in lage inkomenslanden. Voor de middeninkomenslanden is de vaccinatiegraad 45,9% (per 4 maart 2022)2. Een hoge vaccinatiegraad is van belang om de coronapandemie wereldwijd te bestrijden. Het is daarom zaak om ervoor te zorgen dat de vaccinatiegraad in ieder geval in lage inkomenslanden snel omhoog gaat.
Hoe oordeelt u over deze tijdelijk stop, rekeninghoudende met het feit dat het Janssenvaccin het meest gewilde vaccin is in lage- en middeninkomenslanden omdat dit vaccin het gemakkelijkst te bewaren is?
Voor het verhogen van de vaccinatiegraad is op dit moment de beschikbaarheid van COVID-19-vaccins niet meer het grootste probleem. De mate waarin landen gereed zijn om de vaccins effectief in te zetten waarbij het onder meer gaat om opslag, transport, getraind en beschermd medisch personeel zijn steeds bepalender. De absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden om vaccins effectief te kunnen zetten is nu het grootste knelpunt voor een effectieve vaccinatiecampagne. Nederland investeert daarom niet alleen in vaccins, maar vooral ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken. Deze investeringen zijn belangrijk voor een effectieve vaccinatiecampagne, om de reguliere gezondheidszorg in stand te houden en om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In hoeverre heeft de tijdelijke productiestop invloed op de contractuele verplichtingen inzake leveringen van vaccins aan COVAX en de Afrikaanse Unie, en dus op het behalen van een wereldwijde hoge vaccinatiegraad?
Johnson & Johnson heeft in een reactie op het genoemde persbericht laten weten hun contractuele verplichtingen aan COVAX en de Afrikaanse Unie na te zullen komen. De tijdelijke productiestop heeft daarom geen consequenties voor deze leveringen.
In hoeverre vinden er dialogen plaats tussen Johnson & Johnson en de ministeries over de bovengenoemde onderwerpen? Wat is inzet bij deze gesprekken en wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Inmiddels is de productie in Leiden hervat. Gesprekken met Johnson & Johnson over dergelijk onderwerpen zijn op dit moment mijns inziens niet nodig, ook omdat de leveringen aan COVAX en de Afrikaanse Unie door gaan. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om hierover verder in gesprek te gaan met vaccinproducenten, dan zullen we dat doen, zo nodig in Europees verband.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Zijn uitspraak dat een boostervaccin een 30x lagere kans op een ziekenhuisopname geeft. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw uitspraak dat een boostervaccin een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geeft?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik heb aangegeven dat deze kans ruim 30 keer lager is op basis van de op dat moment meest actuele cijfers over vaccineffectiviteit. Het RIVM rapporteerde 2 februari jl.2 dat de kans op ziekenhuisopnames na een boostvaccinatie 33 keer kleiner is ten opzichte van niet-gevaccineerd zijn. Deze kans had betrekking op de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022, waarin de meeste opnames werden veroorzaakt door de deltavariant.
Ten opzichte van wie of wat geldt deze 30 keer lagere kans?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden als gevolg van COVID-19 na een boostvaccinatie is ten opzichte van mensen die niet gevaccineerd zijn.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis te worden opgenomen geldt voor mensen die de basisserie hebben afgerond en een boostvaccin hebben ontvangen. Een basisserie is dosis van de vaccins van AstraZeneca, Moderna of BioNTech/Pfizer, of één dosis van het Janssen-vaccin. Daarom geldt deze ruim 30 keer lagere kans voor mensen die driemaal of tweemaal zijn gevaccineerd. Mensen die via doorgemaakte COVID-19 en één prik hun basisserie hebben afgerond kunnen niet worden onderscheiden in de CIMS-gegevens van mensen die één prik hebben gehad zonder SARS-CoV-2-infectie, omdat in CIMS geen informatie over eerdere infectie is opgenomen.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde die een natuurlijke infectie met corona doormaakte? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Van de groep mensen die niet is gevaccineerd, zal een deel als gevolg van een SARS-CoV-2-infectie immuniteit hebben opgebouwd. Het is echter niet mogelijk om op basis van de verrijking van de opnamegegevens van stichting NICE met de vaccinatiegegevens in CIMS een onderscheid te maken tussen ongevaccineerde mensen met een doorgemaakte infectie versus ongevaccineerde mensen zonder doorgemaakte infectie. De ruim 30 keer lagere kans is dus ten opzichte van ongevaccineerden met zowel doorgemaakte COVID als zonder doorgemaakte COVID.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een tweemaal gevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Het RIVM rapporteerde op 2 februari jl. dat de kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden in de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022 vijf keer kleiner was voor mensen die een boostvaccinatie hadden ontvangen, dan voor mensen die wel de basisserie hadden afgerond maar geen boostvaccinatie hadden ontvangen. In deze periode werden de meeste opnames veroorzaakt door de deltavariant.
Als dit geldt voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde, dan is deze generaliserende uitspraak toch niet proportioneel als meer dan 86 procent van de volwassen Nederlanders tweemaal gevaccineerd is?
In de analyse van het RIVM naar de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname, worden zowel ongevaccineerde mensen als mensen die hun basisserie hebben afgerond maar geen boostvaccinatie hebben ontvangen als referentiegroep gebruikt. De verminderde kans ten opzichte van mensen die niet zijn gevaccineerd geeft met name een beeld van de kans op individueel niveau om te worden opgenomen. Het is geen graadmeter voor de impact op populatieniveau.
Het klopt toch dat niet voor alle leeftijdsgroepen een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geldt?
De ruim 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname is voor de gehele populatie, rekening houdend met het aantal personen in een leeftijdsgroep. In de analyses van het RIVM naar vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname worden ook schattingen per leeftijdsgroep gegeven. Zie mijn antwoorden op vragen 8 en 9.
Kunt u alstublieft in een tabel de verminderde kans op ziekenhuisopname voor verschillende leeftijdsgroepen geven, te weten voor de leeftijdscategorieën 12–49 jaar, 50–69 jaar, en boven de 70 jaar?
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 11 juli 2021 tot en met 25 januari 2022.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–49
12,5 keer kleinere kans
16,7 keer kleinere kans
50–69
10,0 keer kleinere kans
50,0 keer kleinere kans
70+
4,5 keer kleinere kans
25,0 keer kleinere kans
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022. Het RIVM geeft aan deze data alleen voor de leeftijdsgroepen 12–69 en 70+ te hebben in verband met de herleidbaarheid van deze privacygevoelige gegevens.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–69
7,7 keer kleinere kans
50 keer kleinere kans
70+
3,8 keer kleinere kans
20 keer kleinere kans
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
Het is niet mogelijk om op één gegeven peildatum de verdeling per vaccinatiestatus te bepalen in Nederland en deze vervolgens te betrekken op een periode zoals ook in vraag 8 is geformuleerd. De onderverdeling aan de start van deze periode verschilt ten opzichte van de verdeling aan het einde. Een vergelijking maken tussen incidentie over de hele periode en de verdeling op één peildatum zou derhalve scheef zijn. Bij de berekening van de vaccineffectiviteit wordt daarom per dag de vaccinatiestatus bepaald.
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ziekenhuisopname en ic-opname voor ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
In het rapport van het RIVM van 2 februari jl. wordt onderstaande tabel getoond, met daarin de onderverdeling tussen ziekenhuis- en IC-opnames voor niet gevaccineerde mensen, mensen die de basisserie hebben afgerond en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door tweemaal gevaccineerden ten opzichte van ongevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De vaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de vaccinatiegraad in de bevolking.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door driemaal gevaccineerden ten opzichte van tweemaal gevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De boostvaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de boostvaccinatiegraad in de bevolking.
Afstandsnormen voor windturbines |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een heldere tijdslijn schetsen wanneer u verwacht dat de nieuwe afstandsnormen voor windturbines ingevoerd kunnen zijn? Klopt het dat:
Hoe voorkomt u dat lokale overheden, die hard aan de slag zijn gegaan met de Regionale Energiestrategieën en daartoe zijn opgeroepen door het Rijk, zolang de nieuwe afstandsnormen die zijn aangekondigd in het coalitieakkoord er nog niet zijn, gedemotiveerd raken?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het is belangrijk dat lokale overheden niet gedemotiveerd raken en het RES-proces geen vertraging oploopt. We hebben ons tenslotte allemaal gecommitteerd aan (internationale, Europese en nationale) klimaatdoelen, waar ook de RES onderdeel van is. Het planMER-traject loopt en zal leiden tot nieuwe normen. De medeoverheden, alle belanghebbenden en het parlement doen mee in de besluitvorming daarover. Totdat er nieuwe normen zijn vastgesteld, hebben de betrokken partijen met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines – die noodzakelijk zijn voor het halen van onze klimaatdoelen – op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming.
Door de uitspraak van de Raad van State ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de lokale overheden: zij moeten nu zelf eigen, locatie-specifieke normen opstellen. Dit is complex en kan, zeker voor kleinere gemeenten, een extra werklast met zich meebrengen. Vanuit het Actieprogramma Verankering Milieubescherming na Nevele wordt dit gezien. Samen met NP RES, RVO, IPO en VNG wordt daarom ondersteuning geboden aan de decentrale overheden om een zorgvuldig proces in te richten voor locatie-specifieke normen, bijv. door het organiseren informatiebijeenkomsten, kennisdelingssessies en een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Daarnaast zal ik, zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Hoe gaat de tijdelijke overbruggingsregeling die bestaande windparken meer rechtszekerheid moet geven, eruit zien en wanneer verwacht u deze overbruggingsregeling te kunnen presenteren?
Met de ontwerpAMvB waarin een overbruggingsregeling voor bestaande, vergunde windturbineparken is opgenomen, wordt de bescherming geboden die voorheen met de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling werd geboden. Daarin is geen wijziging aangebracht. De ontwerpAMvB is voor advies aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Afhankelijk van wanneer dat advies is gegeven en de inhoud van dat advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden over de ontwerpAMvB en kan hier meer ruchtbaarheid aan worden gegeven.
Bent u van mening dat er ook een tijdelijke overbruggingsregeling moet komen voor nieuwe windprojecten zolang de nieuwe normen er nog niet zijn? Is het mogelijk om, zolang er geen nieuwe afstandsnormen zijn, met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Inter-provinciaal overleg (IPO) afspraken te maken over de normen die in de tussentijd gehanteerd zullen worden? Kunnen de normen die medio 2022 in consultatie gaan daarvoor het uitgangspunt zijn?
De smb-richtlijn vereist een plan-mer voor algemene regels die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor windturbineparken. Er kan dus voor nieuwe windprojecten geen overbruggingsregeling met milieunormen worden vastgesteld. De overbruggingsregeling kan alleen worden vastgesteld voor windturbineparken die reeds beschikken over vergunningen voor het oprichten en exploiteren van het windpark. De overbruggingsregeling voorziet immers niet in een «kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen». Omdat de overbruggingsregeling dus geen kader vormt voor toekomstige vergunningen hoeft daarvoor geen plan-mer te worden gemaakt.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal ik in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel vermogen aan wind op land nodig, haalbaar en wenselijk zou zijn in 2030 en 2050? Bent u van mening dat het vermogen van wind op land dat nodig is in 2050 zich bevindt ergens binnen de vier scenario’s die in rapport «Het Energiesysteem van de Toekomst – Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050» zijn geschetst, tussen de 10 GW (scenario’s regionaal en nationaal) en 20 GW (scenario’s Europees en Internationaal)?
De inschatting hoeveel vermogen wind op land nodig is, is afhankelijk van veel factoren. Dit geldt voor zowel 2030 als 2050, waarbij de onzekerheden richting 2050 groter zijn dan richting 2030. Om te beginnen is de vraag bepalend voor het benodigd aanbod. Het PBL schat de totale elektriciteitsvraag in 2030 op 119 TWh (KEV, 2021). Inmiddels weten we ook dat er additionele vraag te verwachten valt vanuit industrie (10–30 TWh), datacenters (5–15 TWh), mobiliteit/gebouwde omgeving/glastuinbouw (20 TWh). Voor al deze additionele prognoses geldt dat zij uitgaan van maximale extra vraag en met grote onzekerheden zijn omgeven. Zo maakt het veel verschil of een bedrijf haar emissies terugbrengt via CCS dan wel via een productieproces gebaseerd op waterstof. De ontwikkeling van de vraag kan dus niet als vast gegeven worden beschouwd en is afhankelijk van publieke en private beslissingen. Ten tweede is een inschatting van het benodigd vermogen dus mede afhankelijk van keuzes in verduurzaming die in verschillende sectoren gemaakt worden. En die keuzes zijn weer afhankelijk van het stimuleringskader, prijs van CO2 in ETS etc. Ten derde is de hoeveelheid wind op land afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden aan de aanbod kant. Momenteel werken we voor 2030 niet met een doelstelling voor vermogen aan wind op land, maar met een doelstelling van minimaal 35 TWh aan grootschalige productie uit wind en zon in 2030, waarbij de regio’s verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van zoekgebieden voor wind en zon. Wel is het zo dat het huidige beleid uitgaat van 49% CO2-reductie in 2030. Er is dus meer nodig, wat ook gevolgen kan hebben voor het aandeel hernieuwbare productie op land, en indirect daarmee voor het aandeel wind op land. In de Klimaatnota zullen beleidsmaatregelen staan die moeten optellen tot 60% CO2-reductie in 2030. Ik streef er naar een concept Klimaatnota tegelijkertijd met de Miljoenennota aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal meer helderheid moeten verschaffen wat de opgave voor elektriciteit is in 2030 en wat daarin nodig, haalbaar en wenselijk is.
Zoals gezegd zijn de onzekerheden richting 2050 nog groter. Klimaatneutraliteit staat daarbij voorop, waarbij het formuleren van doelstellingen per techniek minder logisch is. Specifiek voor de elektriciteitssector is daarbij het voorstel van de Europese Commissie in het kader van Fit-for-55 van belang, dat uitgaat van een netto uitstoot van 0 in 2040. Ook zal de verdere uitwerking van het Coalitieakkoord ten aanzien van kernenergie bepalend zijn voor de ontwikkeling van wind op land na 2030. Voor 2050 is het heel goed mogelijk dat het vermogen wind op land tussen de bandbreedtes ligt van de scenario’s zoals opgesteld door de netbeheerders, maar het valt niet uit te sluiten dat het uiteindelijk meer of minder zal worden. Voor de zomer kom ik met de eerste opzet van een Nationaal plan voor het energiesysteem in 2050, dat uitgebreider zal ingaan op de samenstelling van onze energiemix in 2050.
Bent u bekend met het feit dat het onderliggende dosis-effectrelatie-onderzoek voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER Windturbinebepalingen Leefomgeving bijna 15 jaar oud is en gebaseerd is op toenmalige onderzoeken en windturbines? Bent u bereid dit onderzoek te actualiseren?
Ja, hiermee ben ik bekend. Het onderliggende onderzoek is gebaseerd op Europese studies en biedt daarmee de best beschikbare weergave van de te verwachten hinder bij een bepaalde geluidbelasting in de Europese context. Ook de WHO baseert het voorwaardelijk advies voor windturbinegeluid op grotendeels dezelfde studies. Ik hecht er aan om via het RIVM de kennisontwikkeling op dit gebied continue te volgen en waar nodig op peil te houden.
Bent u bereid in de nieuwe normen op te nemen dat stillere windturbines in het voordeel zijn of worden voorgeschreven?
De inzet op het vlak van de milieubescherming is er onder meer op gericht om te streven naar minder geluidhinder c.q. minder nadelige effecten op de gezondheid in relatie tot windturbines. Geluidsnormen voor windturbines kunnen daarbij de ontwikkeling van turbines die minder geluid produceren stimuleren. Ook is het voorschrijven van bepaalde technieken een optie als het gaat om de nieuwe normstelling. Het traject voor nieuwe milieunormen loopt nu en daarvoor wordt eerst een plan-mer gemaakt met de daarbij behorende brede participatie en de daarbij behorende afwegingen. Hierop kan niet worden vooruitgelopen.
Hoe beoordeelt u het advies van de WHO om een geluidsnorm van 45dB Lden te hanteren? Klopt het dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour circa 35 procent verder afligt van de turbines dan bij de 47 dB-contour?
De objectieve beoordeling van dit voorwaardelijke WHO-advies is belegd in het concept NRD voor de plan-MER voor nieuwe windturbinebepalingen. In de plan-MER worden de milieueffecten van een 45 dB Lden-norm via de MER-systematiek beoordeeld. Dit betekent dat er inzicht komt in de effecten van deze norm, als één van de varianten die wordt onderzocht. In de gepubliceerde concept-NRD van het plan-MER staat het hele beoordelingskader1. Na oplevering van het plan-MER volgt de besluitvorming over nieuwe normen door de Staatssecretaris van IenW.
Het klopt dat de 45 dB-contour circa 35% verder afligt van een gemiddelde turbine dan de 47 dB-contour, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 852).
De groep mensen die hun coronatoegangsbewijs verliezen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe snel groeit de groep mensen van wie het coronatoegangsbewijs (CTB) op basis van vaccinatie of herstel verloopt, als gevolg van de recente wijzigingen in de geldigheidsduur van het CTB?
De geldigheidsduur van het 3G-coronatoegangsbewijs is gelijkgetrokken met die van het DCC. Beiden vervallen bij mensen die de basisserie afgerond hebben en niet binnen 9 maanden na de bassiserie een boostvaccinatie halen, of bij hen die hersteld zijn van een COVID-19-besmetting en niet (volledig) gevaccineerd zijn 180 dagen na de besmetting. Er vervallen dagelijks 3G-ctb’s en het is niet mogelijk om hier een vast aantal per dag voor te geven. Dit hangt namelijk af van verschillende factoren zoals het aantal gezette vaccinaties per dag, doorgemaakte COVID-19-besmettingen en de overlap hiertussen.
De inzet van het 3G-ctb is per 25 februari vervallen, waardoor er geen ctb’s meer gebruikt worden op basis van vaccinatie of herstel. Vanaf 25 februari kan met een coronatoegangsbewijs toegang worden verkregen op basis van een negatief testbewijs (1G). De inzet hiervan is beperkt tot locaties waar meer dan 500 bezoekers ongeplaceerd per binnenruimte aanwezig (kunnen) zijn. Vanaf 23 maart vervalt ook het 1G-coronatoegangsbewijs voor deze locaties. Het vervallen van het ctb op basis van vaccinatie of herstel heeft dus sinds 25 februari geen consequenties voor het verkrijgen van toegang tot plaatsen binnen Nederland.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
De antwoorden op onderstaande vragen (tot en met vraag 12) zijn door het RIVM berekend op basis van GGD-data. Hierbij is vaccinatiedata gekoppeld aan besmettingsdata. De peildatum van deze data is 3 maart 2022. Het is daarbij mogelijk dat vervallen ctb’s weer geactiveerd zijn, omdat er alsnog een boostprik gehaald is. Daarnaast is het ook mogelijk dat iemand voor de vervaldatum in de toekomst alsnog een boostprik haalt of een COVID-besmetting doormaakt, deze zal dan uit de dataset vallen. De cijfers in navolgende antwoorden zijn dus indicatief. De cijfers in de antwoorden op de vragen 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 12 hebben in verband met het vervallen van 3G geen feitelijke betekenis.
De data is op persoonsniveau voor Nederlanders van 18 jaar en ouder. Hierbij is rekening gehouden met het ctb met de langste duur. Als bijvoorbeeld een vaccinatiebewijs zou verlopen op 1 maart, maar er nog een herstelbewijs actief is tot 15 april, is deze meegenomen bij 15 april.
Al voor het inkorten van de geldigheid was voor circa 87.000 personen het herstelbewijs van 365 dagen verlopen. Op 15 februari jl. was bij circa 258.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is naar schatting van nog eens circa 116.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 152.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 255.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 254.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoe groot was de groep waarvan het CTB op basis van herstel verliep, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur naar 180 dagen, op het moment dat deze wijziging in werking trad?
Op 8 februari jl. zijn naar schatting circa 95.000 mensen hun ctb op basis van herstel verloren door de inkorting van de geldigheidsduur van het herstelbewijs naar 180 dagen.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 februari is bij naar schatting van nog eens circa 100.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is bij naar schatting van nog eens circa 10.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 9.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 8.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 13.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Bent u nog steeds van mening dat de inkorting van de geldigheid van het CTB een proportionele maatregel was?
Het ctb wordt alleen ingezet zolang het proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is. Daarom is er ook voor gekozen om het 3G-ctb per 25 februari te laten vervallen en het 1G-ctb met ingang van 23 maart te laten vervallen.
De epidemiologische situatie is eind december 2021 sterk veranderd door de introductie van de inmiddels dominante omikronvariant. De effectiviteit van de primaire vaccinatieserie tegen ziekenhuisopname, besmetting en infectie neemt af naarmate het moment van vaccineren langer geleden is. Ook naarmate iemand langer geleden hersteld is van een infectie, neemt de kans op herinfectie toe. Dit effect is bovendien versterkt door de intrede van de omikronvariant. De reeds opgebouwde immuniteit kan door nieuwe varianten makkelijker worden omzeild1.
Het doel van het ctb is om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Dat doel kan alleen worden bereikt als bewijzen op basis van vaccins en doorgemaakte infecties in voldoende mate bescherming tegen transmissie en ziekenhuisopnames. Gegeven dat doel, en de afnemende mate van bescherming naarmate de tijd vordert, vind ik het proportioneel om de geldigheidsduur voor bewijzen op basis van herstel en vaccinatie aan te passen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en deze antwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus naar de Kamer te sturen?
Ik heb er naar gestreefd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD»?1
Ja
Wat is uw reactie geweest op de dringende oproep die de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) samen hebben gedaan over de foutieve wijze waarop geluidsoverlast van de luchtvaart wordt meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA)?
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s te laten toevoegen. Het is inderdaad van belang dat geluidhinder op goede wijze wordt meegenomen in MKBA’s. Uit het advies van de opstellers van de werkwijzer wordt duidelijk dat hiervoor over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis moet worden ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan het in geld waarderen van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Kunt u aangeven waarom de MKBA nog altijd afwijkt van de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zeker gegeven het feit dat de WHO expliciet waarschuwt dat ook met de WHO-normen er nog «ernstige hinder en slaapverstoring» is?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd.
Is door uw ministerie op enigerlei wijze invloed uitgeoefend op de geluidsnormering of werkwijze die in de MKBA is opgenomen? Zo ja, op welke manier?
Nee, het ministerie heeft geen invloed uitgeoefend op de in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s opgenomen geluidnormen. Tijdens de totstandkoming van de werkwijzer was het ministerie, naast het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) en de planbureaus PBL en CPB, vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep. Ambtelijke reacties op conceptstukken in een dergelijk traject beperken zich tot controle op de feiten op het gebied van huidige wet- en regelgeving en staand beleid. Voorgaande is gebruikelijk om te voorkomen dat er onjuistheden in definitieve rapporten staan.
Kunt u aangeven wat het verschil zou zijn (in euro’s) wanneer bijvoorbeeld voor Schiphol (met relatief veel woningen en geplande woningen in de omgeving) gerekend wordt met de MKBA-normen of wanneer gerekend wordt met de WHO-normen?
De WHO adviseert in «Environmental Noise Guidelines for the European Region» om de blootstelling van woningen aan een geluidbelasting te beperken tot maximaal 45 dB Lden. In de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s wordt een geluidwaarderingstabel als richtlijn meegegeven waarbij de geluidbelasting per persoon een bepaalde kostprijs krijgt. Deze geluidwaarderingstabel loopt tot 50 dB Lden. Zolang aanvullend onderzoek naar lagere waarden niet is uitgevoerd, kan het verschil niet worden bepaald. De opstellers van de werkwijzer gaven aan dat bij de toepassing van de methode gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, en waarop de geluidwaarderingstabel is gebaseerd, geen berekeningen worden uitgevoerd onder de 50 dB Lden.
Daarnaast zijn het WHO-advies, MKBA’s en de m.e.r. allemaal middelen om te komen tot besluitvorming rondom luchthavens die zoveel mogelijk verschillende factoren in beeld brengen. Een van de redenen om een verscheidenheid aan ondersteunende middelen voor besluitvorming in te zetten, is juist dat een eenvoudige rekensom in enkel euro’s onvoldoende recht doet aan de complexiteit van een situatie. Daar waar de uitkomsten van berekeningen in verschillende richtingen wijzen, zal altijd een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt die rekening houdt met alle (tegenstrijdige) belangen.
Vindt u uw Werkwijzer Luchtvaartspecifieke MKBA’s nog geloofwaardig, nu er naast de terechte kritiek op de reistijdberekening (die altijd veel te positief uitvalt voor de luchtvaartsector) nu ook terechte kritiek is op de geluidsberekeningen (die wederom altijd te positief uitvallen voor de luchtvaartsector)?
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief2 zeggen is de in juli 2021 gepubliceerde werkwijzer een adequate leidraad voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De werkwijzer is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen.
De uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart. Zo voert het KiM momenteel onderzoek naar reistijdwaarderingen uit. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Kunt u zich voorstellen dat hierdoor het beeld ontstaat dat alle uitgangspunten zo gekozen zijn dat deze positief uitvallen voor de luchtvaart (en negatief voor omwonende, natuur, klimaat, milieu etc.)?
Benadrukt moet worden dat het beeld niet correct is dat er bewust zou zijn gekozen voor uitgangspunten die altijd positief zouden uitvallen voor de luchtvaart en negatief voor klimaat en leefomgeving. De werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s kent een integrale aanpak en is op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand gekomen. De uitbesteding is geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen3. De onderzoeksbureaus die de werkwijzer hebben opgesteld zijn onafhankelijk en beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de uw Kamer gezonden4.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de (luchtvaarts)geluidhinder meegenomen wordt? En hoe daarbij omgegaan wordt met geluidscumulatie van verschillende bronnen? Geeft dat naar uw mening een compleet en correct beeld?
De wijze waarop de geluidhinder als gevolg van luchtvaart wordt meegenomen in de Omgevingswet is uitgebreid beschreven in een Kamerbrief.5 De wijze waarop wordt omgegaan met geluidcumulatie van verschillende bronnen is onderdeel geweest van een impactanalyse waarover acht onderzoeksrapporten zijn verschenen die bij genoemde Kamerbrief zijn gevoegd. Deze geven naar de mening van het kabinet een compleet en correct beeld.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger (Cora van Nieuwenhuizen) zich expliciet ten doel had gesteld om «het vertrouwen van omwonenden weer te herstellen»? Deelt u dat doel?
Het is altijd belangrijk dat omwonenden rondom luchthavens, reizigers, en luchtvaartsector hun vertrouwen in het gevoerde luchtvaartbeleid behouden en als dit verloren is gegaan, dit vertrouwen weer te herstellen. Het ministerie spreekt regelmatig met belanghebbenden in het kader van beleidsvorming op het gebied van luchtvaart, ook naast de formele wettelijk vereiste betrokkenheid.
Kunt u zich voorstellen dat dit soort rekentrucs niet bijdragen aan het herstellen van het vertrouwen?
Er is geen sprake van rekentrucs. Wel is het te betreuren dat de integriteit van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s en de totstandkoming daarvan sinds de publicatie ten onrechte in twijfel wordt getrokken, want daar is het vertrouwen niet bij gebaat.
De boostprik tegen COVID-19 voor adolescenten die jonger zijn dan 18 jaar |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad over het wel of niet boosten van adolescenten tegen COVID-19?1
Ja.
Klopt het dat de Gezondheidsraad een boostprik niet afraadt?
De Gezondheidsraad geeft aan dat er geen medisch-wetenschappelijke reden is om een boostvaccinatie programmatisch aan te bieden aan alle 12- tot en met 17-jarigen. Eén van de argumenten daarbij is dat het EMA de voordelen nog niet had afgewogen tegen de eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden hebben adolescenten tot achttien jaar om een boostprik te krijgen in het geval dat zij familieleden of naasten hebben die extra kwetsbaar zijn voor het oplopen van COVID-19?
Op 24 februari jl. heeft het EMA positief geoordeeld over de boostprik voor adolescenten. Het wordt op korte termijn voor alle adolescenten van 12 tot en met 17 jaar mogelijk om een boostprik te halen. Adolescenten die een boostprik willen, bijvoorbeeld om een kwetsbaar familielid te beschermen, kunnen hier dan gebruik van maken.
Hoe kijkt u aan tegen de beslissing van de Gezondheidsraden van landen als Duitsland en Frankrijk, die dit wel adviseren?
Landen maken hun eigen afwegingen om een vaccin, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA, in te zetten. Sommige landen hebben daarbij gekeken naar de effecten op het verminderen van transmissie over de gehele bevolking. In het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jl. schreef de raad dat het verwachte effect van een boostprik voor adolescenten op transmissie in de bevolking beperkt is. Daarnaast werd de indirecte gezondheidswinst voor deze groep laag geschat. Ik heb er mede daarom voor gekozen te wachten op het oordeel van het EMA, voor ik een boostprik voor adolescenten beschikbaar stelde.
Bent u het eens met de stelling dat een boostprik in deze situatie kan worden gezien als een reizigersvaccinatie, omdat andere EU-landen deze boostprik als eis hanteren voor het reizen naar- en het reizen in deze landen? Zo ja, kunt u dit per direct mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, maken landen hun eigen afwegingen om een vaccin in te zetten, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA. Ik ben geen voorstander van off label gebruik van een vaccin als daar geen medische aanleiding voor is. Ook bij een reizigersvaccinatie moet zorgvuldig worden gekeken naar de onderliggende wetenschappelijke gegevens, en daarom heb ik dan ook besloten te wachten op het oordeel van het EMA. Het EMA heeft op 24 februari een positief oordeel over boostvaccinaties voor jongeren afgegeven. Naar aanleiding van de beoordeling door het EMA, heb ik aangegeven dat jongeren die dat willen op korte termijn terecht kunnen voor een boostvaccinatie. Er kunnen verschillende redenen zijn voor jongeren om deze boostvaccinatie te halen.
Hoe kijkt u naar toekomstige vaccinaties tegen COVID-19 als deze voor bepaalde (leeftijds)groepen gekwalificeerd gaan worden als reizigersvaccinatie?
Op dit moment werkt het kabinet aan een aanpak voor de langere termijn. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij ten aanzien van het vaccinatiebeleid hierover te adviseren. Op dit moment zijn de COVID-19-vaccins alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Ik zal uw Kamer op een later moment informeren of en, zo ja, wanneer COVID-19-vaccins beschikbaar (kunnen) komen als reizigersvaccinatie.
Wat is uw mening ten aanzien van de blijvende keuzevrijheid van mensen om te kiezen voor een boostprik ook al wordt deze niet via rijkswege (gratis) aangeboden, of dit nou voor reizen of als eigen wens voor extra zekerheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, zijn de COVID-19- vaccins op dit moment alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Of en voor wie het mogelijk is om op eigen initiatief een additionele dosis te krijgen zal op een later moment bepaald worden.
Kunt u gezien de actualiteit deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat de directeur-generaal Volksgezondheid (DGV) van het Ministerie van VWS de voorzitter is van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO)? Klopt het dat het COVID-19-advies van het Outbreak Management Team (OMT) via de directeur van het Centrum Infectieziektenbestrijding (CIb) aan het BAO wordt voorgelegd?
Het klopt dat de Directeur-Generaal Volksgezondheid (DGV), of diens plaatsvervanger in de vorm van de plv. Directeur-Generaal Covid-19 van het Ministerie van VWS (in geval van COVID-19), de voorzitter is van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO). De directeur CIb licht het OMT-advies in het BAO toe.
Bent u ermee bekend dat de deelnemers in het BAO vanuit het RIVM, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de GGD-GHOR worden betiteld als «vaste BAO leden»? Is hun status in de advisering aan de Minister van VWS anders dan van andere genodigden en bij het onderwerp betrokken lokale bestuurders? Zo ja, waarom is dat het geval? Zo nee, wat is dan de waarde van de titel «vaste BAO leden»?
Het BAO bestaat uit vaste leden op basis van het Instellingsbesluit Bestuurlijk afstemmingsoverleg infectieziektebestrijding, de Directeur-Generaal van Volksgezondheid van het ministerie, of diens plaatsvervanger tevens voorzitter, de directeur van het Centrum infectieziektebestrijding als voorzitter van het OMT, een vertegenwoordiger van de directie Publieke Gezondheid van het ministerie, tevens secretaris. Zij faciliteren het BAO. De andere vaste leden zijn een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, een vertegenwoordiger van de burgemeesters of wethouders betrokken bij GGD’en, vertegenwoordiger van GGD-GHOR Nederland en een vertegenwoordiger van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Tenslotte een vertegenwoordiger van de bij het onderwerp van de vergadering betrokken lokale bestuurders, in het geval van COVID-19 is dat een vertegenwoordiger van de voorzitters veiligheidsregio’s. Deze vaste leden van het BAO hebben de verantwoordelijkheid om de adviezen van het OMT op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid te beoordelen. Zij zijn namelijk betrokken bij de uitvoering van deze adviezen.
Naast de vaste leden wonen ook vertegenwoordigers van departementen en vertegenwoordigers van afdelingen binnen VWS het BAO bij, zodat zij snel op de hoogte zijn van het advies en een kabinetsreactie kunnen voorbereiden die wordt opgenomen in de brief aan de Kamer.
Bent u ermee bekend dat bij het BAO de volgende algemene beschrijving bestaat voor de overige deelnemers aan het overleg: «een vertegenwoordiger van de Directie Publieke Gezondheid van het ministerie, tevens secretaris, een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), door de Minister te benoemen vertegenwoordigers van de GHOR-burgemeesters, GGD-Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (GGD-GHOR en VNG), de bij het onderwerp van de vergadering betrokken lokale bestuurders, zij die op uitnodiging van de voorzitter van het BAO de vergaderingen bijwonen»?1
Ja.
Welke criteria worden door de DGV gehanteerd om te bepalen wie er naast de vaste leden bij het BAO uitgenodigd worden? Waar zijn deze criteria te vinden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kunnen vertegenwoordigers van departementen en vertegenwoordigers van afdelingen binnen VWS het BAO bijwonen, zodat zij snel op de hoogte zijn van het advies en dit ter hand kunnen nemen voor processen die hieruit volgen.
Welke criteria worden door de DGV gehanteerd om te bepalen wie de betrokken lokale bestuurders zijn die bij het BAO uitgenodigd worden? Waar zijn deze criteria te vinden?
Aangezien het in dit geval gaat om een landelijke crisis, zijn er geen specifieke lokale bestuurders betrokken en is daarom een vertegenwoordiger van de voorzitters veiligheidsregio’s uitgenodigd.
Kunt u een lijst overleggen van alle leden van het BAO, precies zoals dit het geval is bij het OMT? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen 2 jaar zijn er zo’n 100 BAO’s geweest over COVID-19. Het op dit moment uitzoeken van alle deelnemers van de BAO’s van de afgelopen 2 jaar heeft geen toegevoegde waarde.
Is de informatie die door de directeur van het CIb aan het BAO wordt voorgelegd dezelfde informatie als die aan de Vaste Kamercommissie voor VWS wordt voorgelegd tijdens technische briefings? Zo nee, waarom niet?
Het BAO wordt gevraagd om het OMT-advies te beoordelen op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid. Zij krijgen daartoe het OMT-advies en de mogelijkheid om aan de voorzitter van het OMT uitleg te vragen over het advies nadat de voorzitter van het OMT het advies in het BAO mondeling heeft toegelicht. Tijdens de technische briefing geeft de directeur van het CIb aan de Vaste Kamercommissie voor VWS uitleg over de epidemiologische situatie, dat is deels andere informatie.
Wat is de werkwijze van het BAO? Is hier net als in het OMT sprake van een stemming over de geadviseerde maatregelen? Zo nee, hoe wordt dan tot besluiten gekomen? Zo ja, mogen alle aanwezigen stemmen en gelden alle stemmen even zwaar? Zo ja, wordt er gewerkt met >50 procent van de stemmen voor om een advies aan de Minister uit te brengen of werkt dit anders?
Bij het BAO wordt niet gestemd, bij het OMT overigens ook niet. De vaste leden van het BAO leveren bouwstenen aan voor het BAO-advies. Onder leiding van de voorzitter van het BAO wordt het advies met de vaste leden geformuleerd en vastgesteld. Door de secretaris van het BAO wordt het advies in de Kamerbrief opgenomen.
Bent u bekend met het interview met de heer Huurman op Weltschmertz van 27 februari 2021, die met de toenmalige NVR (de huidige Raad voor Volksgezondheid en Samenleving) in 1993 de opzet van een OMT aanbevolen heeft naar aanleiding van de toenmalige polio-uitbraak?2
Ik ben er mee bekend dat het LCI in 1995 is ingesteld naar aanleiding van de evaluatie van de polio uitbraak in 19933 en dat het LCI het eerste OMT heeft georganiseerd.
Bent u ermee bekend dat de heer Huurman het niet notuleren van de eerste drie bijeenkomsten in de polio-epidemie omschrijft als «slecht professioneel handelen»? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet?3.
In principe is het opstellen van notulen van groot belang. Voor het BAO geldt dat het advies van het BAO zodanig snel na het BAO in de Kamerbrief moet worden opgenomen dat dit advies in de plaats komt van de notulen.
Bent u bekend met de door uw voorganger beschreven werkwijze van het BAO zijnde «aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld»? Deelt u de visie dat deze werkwijze kan leiden tot een inadequate verslaglegging en dientengevolge foutieve besluiten? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter en secretaris formuleren het advies zorgvuldig op basis van het BAO. Het advies wordt via de brief waarmee het betreffende advies van het OMT aan de Kamer wordt aangeboden, openbaar. Als adviezen onjuist zouden zijn weergegeven, kunnen de leden dat aangeven bij de voorzitter of secretaris.
Waarom worden er geen notulen gemaakt van een BAO? Bent u voornemens in het vervolg wel notulen te maken van een BAO? Zo nee, waarom niet?4
Het advies van het BAO moet zodanig snel na het BAO in de Kamerbrief worden opgenomen dat dit advies als het ware de notulen vervangt.
Kunt u ervoor zorgdragen dat alle BAO-adviezen volgordelijk online te raadplegen zijn, precies zoals het geval is bij de OMT-adviezen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen 2 jaar zijn er zo’n 100 BAO’s geweest over COVID-19. Alle adviezen zijn opgenomen in Kamerbrieven en daarmee openbaar. Ik zie geen toegevoegde waarde aan het ook op een andere manier toegankelijk maken van deze adviezen.
Klopt het dat u als Minister van VWS op basis van het BAO-advies een besluit neemt over de te nemen maatregelen? Klopt het dat u als Minister van VWS eindverantwoordelijk bent voor de maatregelen en niet het OMT of het BAO? Deelt u de visie dat de herhaaldelijke uitspraak «wij baseren ons op het advies van het OMT» indirect toch dit OMT verantwoordelijk maakt? Zo nee, waarom niet?5 6
Het kabinet neemt een besluit over te nemen maatregelen op basis van diverse adviezen, waaronder die van OMT en BAO. Dat het kabinet aangeeft zich in zijn besluiten te baseren op adviezen betekent niet dat de adviseurs daarmee verantwoordelijk zijn voor het besluit.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Alle vragen zijn beantwoord.
Het Outbreak Management Team (OMT) COVID-19 en de verhouding tot het RIVM |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de folder van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de landelijke advisering bij infectieziektedreigingen en -crises, waarin onder andere de rol en werkwijze van een Outbreak Management Team (OMT) wordt beschreven?1
Ja.
Bent u bekend met het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM dat de bestrijding van infectieziekten coördineert? Wat is de betekenis van «centrum» binnen het RIVM? Is dit een afdeling of heeft het CIb een andere status? Zo ja, welke status heeft het CIb?2
Ik ben bekend met het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. Dit centrum is een organisatorische eenheid die onder leiding staat van de directeur CIb. Het bestaat uit de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI), Epidemiologie en Surveillance van Infectieziekten (EPI), Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en laboratorium Surveillance (IDS), Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie (Z&O) en Immunologie van Infectieziekten en Vaccins (IIV).
Klopt het dat het CIb, onderdeel van het RIVM, het OMT COVID-19 (dat sinds 24 januari 2020 bestaat) initieert? Welke medewerkers van het CIb hebben de eindverantwoordelijkheid voor de initiatie en samenstelling van het OMT in algemene zin en het OMT COVID-19 in het bijzonder?3
Het OMT bestaat op zichzelf al sinds 1995, en wordt georganiseerd door de LCI die sinds 2005 onderdeel uitmaakt van het CIb. De directeur van het CIb is de voorzitter van het OMT, het hoofd van de LCI is de secretaris van het OMT en het secretariaat van het OMT wordt gevormd door medewerkers van LCI. De voorzitter en secretaris van het OMT gaan in eerste instantie over initiatie en samenstelling van het OMT; het OMT COVID-19 is daar geen uitzondering op. De leden van het OMT en het OMT als geheel hebben een eigen stem in samenstelling.
Kunt u de initiële oproep delen waarin dit verzoek tot samenkomst van het OMT inzake COVID-19 is gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de beschikking over die uitnodiging.
Wie is verantwoordelijk voor de aanstelling van de directeur van het CIb? Waar is deze informatie te vinden?4
De DG van het RIVM is verantwoordelijk voor de aanstelling van de directeur van het CIb. Deze informatie volgt uit het organogram van het RIVM.
Deelt u de conclusie op basis van de Wet op het RIVM dat het RIVM een onderdeel is van het Ministerie van VWS? Zo nee, hoe is dan de verhouding tussen het RIVM en het Ministerie van VWS?
Het RIVM is een baten-lasten agentschap van het Ministerie van VWS. In gevolge de Wet op het RIVM vindt de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek en de advisering in onafhankelijkheid plaats; daarop kan het departement noch de Minister invloed uitoefenen.
Herinnert u zich dat u in antwoorden op schriftelijke vragen heeft gesteld dat het OMT geen onderdeel is van het RIVM, maar dat dit een onafhankelijk adviesorgaan is?5
Ja.
Kunt u ingaan op wat volgens u in dit geval de betekenis is van een «onafhankelijk adviesorgaan»? En kunt u uiteenzetten wat de verhouding is tussen het RIVM en het OMT? Zo nee, waarom niet?
Een onafhankelijk adviesorgaan kan adviseren zonder over dat advies inhoudelijk verantwoording af te hoeven leggen aan degene die het advies gevraagd heeft. De LCI, dat onderdeel uitmaakt van het RIVM, faciliteert het OMT.
Indien het OMT geheel onafhankelijk is van het RIVM, waarom staat alle correspondentie van het OMT dan vermeld op de site van het RIVM, is de directeur-generaal van het RIVM de voorzitter van het OMT en nemen aan elke OMT-bijeenkomst vele medewerkers van het RIVM deel? Deelt u de visie dat deze vermenging van RIVM en OMT maakt dat het OMT geen onafhankelijk orgaan is van het RIVM? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 faciliteert de LCI het OMT, daarbij hoort het publiceren van de adviezen, het leveren van de voorzitter, die overigens de directeur van het CIb is en niet de DG van het RIVM, en deelname van medewerkers van het RIVM. Dit doet niets toe of af aan de onafhankelijkheid van het OMT. De leden van het OMT gaan over hun eigen advies.
Deelt u de visie dat werknemers van het RIVM uiteindelijk in dienst zijn van het Ministerie van VWS? Zo nee, waarom niet?
De werknemers zijn in dienst bij het RIVM, dat een baten en lastendienst is van het Ministerie van VWS. In de Wet op het RIVM is de wetenschappelijke onafhankelijkheid en onafhankelijkheid van advisering van het RIVM geregeld.
Klopt het dat de vaste leden van het OMT COVID-19 in dienst zijn van het RIVM? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De voorzitter en de secretaris van het OMT zijn in dienst van het RIVM. Op de website van het RIVM staat een overzicht van de OMT-leden. Hierop is te zien waar alle OMT-leden werkzaam zijn.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het toekennen van een groot bedrag aan NOW-steun aan een meermaals veroordeeld bedrijf, dat weigert dwangsommen te betalen. |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat het bedrijf Bert’s Animal Verhuur € 40.000,– aan dwangsommen moet betalen? Is het u ook bekend dat het bedrijf al eerder € 100.000,– aan dwangsommen opgelegd heeft gekregen van de gemeente West Maas en Waal?1 2 3
Het is mij bekend dat er door de Inspectie lasten onder dwangsom zijn opgelegd.
Is het juist dat Bert’s Animal Verhuur in totaal € 154.875,– aan tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)-steun heeft ontvangen?4
Gebaseerd op de door UWV gepubliceerde gegevens in de NOW-registers heeft Bert’s Animal Verhuur tot en met de NOW 4 cumulatief 170.646 euro aan NOW-subsidie ontvangen. Dit bedrag betreft een voorschot op basis van verwacht omzetverlies, de definitieve afrekening van de subsidie volgt na vaststelling van het daadwerkelijke omzetverlies. Eventueel aangevraagde subsidies voor de NOW5 en NOW6 zijn (nog) niet bekend.
Heeft dit bedrijf gebruik gemaakt van andere coronasteunregelingen?
Zoals gemeld in het openbare register van de TVL heeft dit bedrijf een TVL-subsidie ontvangen. Tot en met Q3 2021 zijn in dit register ondernemers opgenomen die meer dan € 100.000 TVL-subsidie hebben ontvangen, vanaf Q4 2021 is deze ondergrens losgelaten. Voor Bert’s Animal Verhuur staat een cumulatief bedrag vermeld van € 164.071. Ook hier geldt dat de in de registers vermelde bedragen de uitgekeerde voorschotten betreft, niet de hoogte van definitieve subsidieverstrekking.
Begrijpt u de ophef die ontstaat als er een groot bedrag aan NOW-steun gaat naar een bedrijf dat eerder is stilgelegd door de rechter wegens malversaties, waaraan verschillende dwangsommen zijn opgelegd en dat systematisch de wet overtreedt als het om dierenwelzijn gaat?
Ja, die ophef begrijp ik. In het geval van misstanden kent ons land gelukkig goede wet- en regelgeving om hier adequaat naar te handelen. Specifiek voor de NOW geldt dat het een snel opgezette regeling in crisistijd betreft die grofmazig is, om de uitvoering ervan mogelijk te houden. Er is daarom maar een beperkt aantal voorwaarden opgenomen waaraan wordt getoetst. Dierenwelzijn is geen onderdeel van deze voorwaarden. Dat betekent dat als deze werkgever voldoet aan de aan de NOW-subsidie gestelde voorwaarden, hij aanspraak mag maken op deze subsidie om de lonen door te betalen en de verstrekking hiervan dus niet onrechtmatig is. Nadat het bedrijf de definitieve vaststelling van de subsidie heeft aangevraagd, zal worden beoordeeld of aan deze voorwaarden is voldaan.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een bedrijf dat illegaal dieren verhuurt een erkend leerbedrijf is?5
Mbo-studenten lopen stage bij een door SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) erkend leerbedrijf. Bedrijven kunnen een erkend leerbedrijf worden wanneer zij voldoen aan de voorwaarden uit het erkenningsreglement van SBB. Zij moeten daarvoor kunnen aantonen dat ze voldoende bij de mbo-opleiding passende werkzaamheden verrichten, voldoende kwalitatieve begeleiding kunnen bieden en dat de stageplek (sociaal) veilig is voor de student. Op basis van deze criteria is Bert’s Animal Verhuur erkend als leerbedrijf voor vier mbo-opleidingen: bedrijfsleider dierverzorging, medewerker dierverzorging, medewerker veehouderij en vakbekwaam medewerker dierverzorging. Naar aanleiding van signalen over overtredingen van het bestemmingsplan van de gemeente houdt SBB extra goed vinger aan de pols of het leerbedrijf aan de voorwaarden voor erkenning kan blijven voldoen. Op basis van gegevens van SBB en DUO is bekend dat er op dit moment geen studenten stagelopen bij Bert’s Animal Verhuur.
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds een rendier illegaal te huur wordt aangeboden op de site van Bert’s Animal Verhuur, terwijl deze illegale verhuur door uw ambtsvoorganger al in 2019 gesignaleerd is? Waarom is hier niet op gehandhaafd, aangezien dit een overtreding van bijlage IV is van het Besluit houders van dieren?6 7
Tijdens een recente inspectie is vastgesteld dat er geen rendieren meer op het bedrijf aanwezig zijn. Deze zijn al enige tijd geleden verkocht en worden dus ook niet meer voor de verhuur aangeboden.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar handhavend opgetreden tegen Bert’s Animal Verhuur?
In 2017 heeft de NVWA 3 maal handhavend opgetreden na constatering van dierwelzijnsovertredingen. In 2018 gebeurde dit twee keer, en in 2019 ook twee keer. In 2020 is eenmaal handhavend opgetreden. In alle gevallen ging het om overtredingen met betrekking tot dierwelzijn. Uiteindelijk heeft dit in 2021 geleid tot het onder verscherpt toezicht plaatsen van dit bedrijf.
Het OMT COVID-19 en eventuele belangenverstrengeling |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat infectieziektebestrijding in Nederland normaliter een decentrale verantwoordelijkheid is van burgemeester en Wethouders, uitgevoerd door Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en dat dit alleen in het geval van nationale crises onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt?1
Infectieziekten zijn normaal onderdeel van de gezondheidszorg in Nederland. Uitvoering van georganiseerde infectieziektebestrijding in het kader van de volksgezondheid is, op basis van de Wet publieke gezondheid, de verantwoordelijkheid van de gemeente, met als uitvoerder de GGD. De GGD wordt daarbij ondersteund door het RIVM. Wanneer sprake is van een infectieziekte behorend tot groep A, of een directe dreiging daarvan, geeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leiding aan de bestrijding.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn voor de status van een nationale crises die vervolgens de basis vormen voor ministeriële verantwoordelijk van infectieziektebestrijding? Kunt u de bronnen toevoegen waar deze criteria beschreven staan? Zo nee, waarom niet?
De indeling in categorie A, B1, B2 of C in de Wet publieke gezondheid (Wpg) is gebaseerd op de volgende aspecten:
Wat is de werkwijze van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij de samenstelling van een Outbreak Management Team (OMT)? Specifiek, welke criteria werden en worden gehanteerd om iemand wel of niet bij het OMT COVID-19 uit te nodigen?
De directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM is voorzitter van het OMT. Het hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM, is secretaris. Het OMT heeft een aantal vaste deelnemers. Zij zitten in het OMT omdat zij bij een organisatie werken of lid zijn van een (beroeps-)vereniging die een belangrijke rol speelt in de infectieziektebestrijding in Nederland en tevens zelf expert zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om leden voorgedragen door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging van Medische Microbiologie (NVMM) en het Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI). Andere deelnemers aan het OMT, afhankelijk van het onderwerp, worden uitgenodigd omdat zij specifieke kennis of ervaring hebben.
Klopt het dat het OMT COVID-19 bestaat uit vaste leden, vast uitgenodigde experts, overige experts, vaste deelnemers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en overige deelnemers van het RIVM?
Dat klopt.
Wat is in uw visie «een OMT-lid»? Zijn dat enkel de vaste leden of ook de vast uitgenodigde experts?
Een OMT-lid is iemand die aan een OMT deelneemt.
Kunt u aangeven hoe de verhouding is in de advisering tussen de vaste leden van het OMT COVID-19 en de vaste uitgenodigde experts?
Het advies van het OMT is een gezamenlijk advies. Als het advies niet unaniem is, wordt dit aangegeven in het advies.
Hebben alle aanwezigen bij een specifieke OMT-vergadering stemrecht? Zo ja, tellen de stemmen van alle aanwezigen gelijk of telt de stem van de vaste leden zwaarder dan die van leden die gevraagd zijn op basis van hun expertise? Zo nee, welke aanwezigen bij het OMT hebben stemrecht en op basis van welke criteria is dat bepaald?
De leden van het OMT hebben inbreng op basis van hun expertise; de adviezen komen tot stand op basis van de expertise van de leden samen, niet op basis van stemrecht.
Als een vast lid niet bij een OMT COVID-19 vergadering aanwezig kan zijn, wordt er dan een vervanger voor dit lid uitgenodigd? Zo ja, op basis van welke criteria wordt dit lid uitgenodigd? Zo ja, indien er een vervanger van een vast OMT-lid aanwezig is, telt de stem van deze vervanger dan even zwaar als de stem van het originele OMT-lid? Zo nee, waarom niet?
Voor de vaste deelnemers van het OMT die voorgedragen werden door een organisatie of vereniging die een belangrijke rol speelt in de infectieziektebestrijding in Nederland kan een vervanger aan de voorzitter worden voorgesteld. Zie daarnaast het antwoord op vraag 7.
Wat is de rol van de «overige experts» in het OMT COVID-19? Wat zijn de criteria om hen wel of niet om advies te vragen bij een specifieke adviesvraag? Telt hun visie even zwaar als die van de vaste OMT-leden of vaste OMT-experts?
Deze experts worden uitgenodigd voor het OMT COVID-19 omdat zij specifieke kennis of ervaring hebben, van deze kennis en ervaring wordt bij de advisering gebruik gemaakt. Alle deelnemers aan een OMT nemen op gelijkwaardige basis deel aan de discussie en de totstandkoming van het advies.
Wat is de rol van de «vaste deelnemers van het RIVM» in het OMT COVID-19?2
De opdracht aan het OMT als geheel is om te komen tot het best mogelijke professionele advies op dat moment met inbreng van alle expertise. De rol van de vaste deelnemers is het inbrengen van hun eigen expertise en ervaring. Zie overigens het antwoord op vraag 9.
Wat is de rol van de «overige deelnemers van het RIVM» in het OMT COVID-19?3
De opdracht aan het OMT als geheel is om te komen tot het best mogelijke professionele advies op dat moment met inbreng van alle expertise. De rol van de overige deelnemers van het RIVM is het inbrengen van hun eigen expertise en ervaring. Zie ook het antwoord op vragen 9 en 10.
Op basis van welke criteria wordt besloten wie van de mensen zoals beschreven op de website van het RIVM bij een specifieke OMT COVID-19 vergadering aanwezig mogen zijn?4
De vragen die beantwoord moeten worden, zijn leidend.
Klopt het dat alle OMT-leden andere specialisten kunnen voordragen voor deelname aan het OMT COVID-19? Op basis van welke criteria wordt bepaald of iemand wordt uitgenodigd voor een specifieke OMT COVID-19 vergadering? Aan welke criteria dient iemand te voldoen vooraleer deze specialist in aanmerking komt voor deelname aan het OMT COVID-19?5
Voor deelname aan het OMT worden experts uitgenodigd op basis van expertise en ervaring.
Op basis waarvan en met welke frequentie wordt beoordeeld of een expert niet langer een vast lid is van het OMT danwel of nieuwe vaste leden aan het OMT worden toegevoegd?
Wanneer de voorzitter of de leden van het OMT van mening zijn dat bepaalde expertise gemist wordt in het OMT dan nodigt de voorzitter nieuwe experts uit. Vaste leden zijn voorgedragen door hun organisaties. Nieuwe vaste leden worden voorgedragen en benoemd bij terugtreden van hun voorganger.
In de bekendmakingen van de OMT COVID-19 adviezen wordt gesproken over «Het OMT»; wie worden bedoeld met de aanduiding «het OMT»? Betreft dit alle deelnemers aan de specifieke OMT-vergadering, zijn het enkel de vaste leden van het OMT, zijn dit ook de deelnemers vanuit het RIVM, of wordt er nog iets anders bedoeld?6
Dit betreft dan alle deelnemers aan de specifieke OMT-vergadering.
Als OMT-leden in de media spreken zijn, spreken ze dan namens het OMT of op individuele titel? Hoe is dat voor de burger te herkennen?
OMT leden spreken in de media op persoonlijke titel.
Deelt u de visie dat OMT-leden terughoudend zouden moeten zijn in hun aanwezigheid in talkshows? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u aan OMT-leden kunnen verzoeken niet in talkshows plaats te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen invloed op media optredens van OMT-leden en dat wil ik ook niet.
Klopt het dat alle deelnemers aan een OMT COVID-19 elk 200 euro per vergadering ontvangen? Zo nee, welk bedrag ontvangen zij dan? Zo ja, wordt die 200 euro betaald van budget van het RIVM en dus van budget van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Op basis van een besluit van de rijksoverheid over vergoedingen voor adviescommissies ontvangen leden van het OMT, met uitzondering van diegenen die onder art 2. derde lid vallen, zoals ambtenaren, een vergoeding met een maximum van € 200,– per vergadering van het budget van het RIVM en dus van het budget van het Ministerie van VWS.
Bent u ermee bekend dat in een artikel beschreven is dat het OMT COVID-19 in totaal elf vaste leden heeft? Bent u ermee bekend dat op de RIVM website slechts zeven vaste leden van het COVID-19 OMT vermeld staan? Hoeveel vaste leden van het OMT zijn er in het geval van COVID-19? Wat zijn de namen van deze vaste leden?7, 8
Alle namen van alle OMT-leden zijn te vinden op de website van het RIVM en worden daar up to date gehouden.
Klopt het dat prof. dr. Gommers een vast uitgenodigde expert is van het OMT COVID-19 vanaf OMT 57? Bent u ermee bekend dat in het genoemde artikel wordt gemeld dat de heer Gommers vanaf februari 2022 niet langer deel uitmaakt van dit OMT?9
Het klopt dat Prof. dr. Diederik Gommers, internist-intensivist en voorzitter Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, Erasmus vanaf OMT nr. 57 een vast uitgenodigde expert is. De heer Gommers heeft afscheid genomen als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en bekijkt in samenhang daarmee zijn deelname aan het OMT.
Bent u ermee bekend dat is aangekondigd dat de opvolger van prof. dr. Gommers de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) zal zijn? Wie bepaalt wie deze nieuwe voorzitter is? Is al bekend wie deze nieuwe voorzitter is? Zo nee, wanneer wordt dit bekend?
Ik ben daar mee bekend. De Nederlandse Vereniging voor Intensive
Care (NVIC) bepaalt zelf wie zijn voorzitter is. De heer J.C.C. van der Horst is de nieuwe voorzitter van de NVIC.
Bent u ermee bekend dat vanaf OMT 65 drs. Illy, kinderarts, deel uitmaakt van de vast uitgenodigde experts van het OMT? Wat was de aanleiding om drs. Illy op dat moment uit te nodigen bij het OMT COVID-19?10
Daar ben ik mee bekend. Er was binnen het OMT behoefte aan specifieke expertise op het gebied van kinderen.
Bent u bekend met het artikel van 12 januari 2022 waarin drs. Illy zich uitspreekt vóór kindervaccinaties, onder andere door de uitspraak «Als je de kans op schoolsluiting zo klein mogelijk wilt maken, kun je kinderen het beste laten vaccineren»?11
Daar ben ik mee bekend.
Spreekt drs. Illy in het artikel namens het OMT, of als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe is dit voor de burger te herkennen?
De heer Illy spreekt, net als alle leden van het OMT, op persoonlijke titel.
Deelt u de visie dat een geneesmiddel altijd op medische gronden zou moeten worden voorgeschreven of aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Per definitie gebeurt het voorschrijven van een geneesmiddel op medische gronden.
Deelt u de visie dat het argument «Als je de kans op schoolsluiting zo klein mogelijk wilt maken, kun je kinderen het beste laten vaccineren» een niet medisch argument is tot het nemen van een geneesmiddel? Zo nee, waarom niet?12
Het voorkomen van schoolsluitingen is een vraagstuk met medische consequenties, vanwege vastgestelde (zowel fysieke als geestelijke) schade aan kinderen en jongeren als zij te lang in het onderwijs beperkingen ondervinden.
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet over het vaccinatiebeleid tegen Covid-19.
Klopt het dat de beraadslagingen en stemmingen in het OMT vertrouwelijk zijn? Zo ja, waarom is dat het geval? Wie krijgen deze beraadslagingen en stemmingen wel te zien en met welke doelstelling?
De beraadslagingen in het OMT zijn vertrouwelijk omdat de leden in alle openheid met elkaar van gedachten moeten kunnen wisselen. Er is geen sprake van stemmingen. Alleen de leden van het OMT krijgen het verslag van het OMT.
Hoe is de werkwijze van het OMT in geval van stemmingen, wordt een advies uitgebracht indien >50% van de aanwezigen een stem vóór uitbrengt? Zo nee, wat is dan de werkwijze? Zo ja, heeft iedereen aanwezige een stem?
Er wordt in het OMT niet gewerkt met stemmen. Als het advies niet unaniem kan zijn, worden de verschillende opvattingen weergegeven in het advies.
Deelt u de mening dat in dit uitzonderlijke geval van COVID-19 en de grote impact van de huidige OMT-adviezen op het leven van burgers dat de beraadslagingen in het OMT COVID-19 openbaar gemaakt zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zou u deze zo spoedig mogelijk openbaar willen maken gezien het belang voor de samenleving en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel niet de mening dat de beraadslagingen van het OMT openbaar moeten worden. Het advies van het OMT wordt openbaar gemaakt. Dat is ook de basis waarop bestuurlijke afwegingen plaatsvinden. Tevens kan in de openbare briefings aan de Tweede Kamer alle toelichting gevraagd worden ter verduidelijking.
De vertrouwelijkheid van het OMT-overleg is nodig zodat de leden vrijuit kunnen spreken. Dat is nodig om zonder last of ruggenspraak tot de kwalitatief beste adviezen te komen in het belang van de samenleving en van de volksgezondheid.
Bent u bekend met de bekendmaking van de OMT COVID-19 adviezen via de site van het RIVM?2 Klopt het dat het OMT COVID-19 advies pas ná ministeriële besluitvorming openbaar worden gemaakt? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik ben daar mee bekend. Dit is zo ingeregeld om te zorgen dat de Kamer het eerst op de hoogte is van het advies en zijn controlerende rol daarmee zo goed mogelijk kan vervullen.
Worden er nog wijzigingen aangebracht in het initiële COVID-19 OMT-advies zoals ingebracht in het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) en het OMT-advies dat openbaar wordt gemaakt via de website van het RIVM? Zo ja, kunt u alle initiële COVID-19 OMT-adviezen zoals ingebracht in het BAO openbaar maken?13
Indien dit aan de orde is, wordt dit in het desbetreffende advies aangegeven.
Bent u bekend met de beschrijving van het RIVM over het OMT? Bent u ermee bekent dat hierin wordt beschreven dat OMT-leden onafhankelijk advies geven? Kunt u beschrijven wat volgens u de betekenis is van de beschrijving «onafhankelijk advies»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar mee bekend. Onafhankelijk betekent zonder last of ruggenspraak.
Gaat de onafhankelijke advisering op voor de vaste leden, de vast uitgenodigde experts, de overige experts en de deelnemers van het RIVM?14
De onafhankelijke advisering gaat over alle leden van het OMT.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van PCR-testen niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze PCR-testen? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van mondmaskers niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze mondmaskers? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van vaccins tegen COVID-19 niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze vaccins? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Herinnert u zich dat u in antwoord op kamervragen heeft aangegeven dat elk lid van het OMT een belangenverklaring dient in te vullen? Herinnert u zich ook dat u aangaf dat deze na toetsing en ondertekening openbaar wordt gemaakt? Wat bedoelt u in dit geval met «toetsing»? Wie beoordeelt uiteindelijk of iemand in het OMT kan deelnemen op basis van de ingevulde belangenverklaring? Wat zijn criteria om iemand op basis van de ingevulde belangenverklaring niet in het OMT op te nemen en kunt u een voorbeeld geven van een persoon die initieel zou deelnemen, maar op basis van zijn/haar belangenverklaring niet deel kon nemen (eventueel anoniem)?15
De indiener van een belangenverklaring draagt zelf verantwoordelijkheid voor een correcte en voldoende invulling. De toetsing door de secretaris betreft de vraag of bij hetgeen is opgegeven op dat moment een mogelijk belangenconflict voorzien kan worden. Daarom wordt bij aanvang van elke OMT-vergadering gewezen op de noodzaak om met het oog op de voorliggende agenda zo nodig aanvullend functies of belangen te melden.
Deelt u de visie dat wanneer OMT-leden in hun belangenverklaringen melding maken van samenwerking met farmaceutische bedrijven zij weliswaar transparant zijn, maar dat dit nog niet betekent dat er geen sprake is van belangenverstrengeling of onafhankelijk advies? Zo nee, waarom niet?
De vraag of er sprake is van een conflict van belangen moet beoordeeld worden tegen het licht van de vraagstukken c.q. agenda van de betreffende OMT-vergadering.
Bent u bekend met het interview met de heer Huurman op Weltschmertz van 27 februari 2021? Bent u ermee bekend dat de heer Huurman met de NVR (huidige Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS)) in 1993 de opzet van een OMT aanbevolen heeft naar aanleiding van de toenmalige polio-uitbraak in het advies «Vaste prik»? Bent u bekend met het bijbehorende kabinetsstandpunt uit 1993?16, 17
Ik ben bekend met het kabinetsstandpunt op het genoemde advies.
Bent u ermee bekend dat in het advies «Vaste Prik» onder andere wordt aanbevolen om in het geval van een uitbraak van een infectieziekte met een epidemisch karakter een coördinatiepunt te hebben van de deskundigheid op medisch, epidemiologisch en virologisch gebied, te weten het OMT?18
Ik ben daar mee bekend.
Bent u ermee bekend dat de aanbeveling in het advies «Vaste Prik» was dat dit OMT specifiek bedoeld was om een uitbraak te managen, dus aan het begin van een uitbraak om in geval van veel onzekerheid de deskundigheid te bundelen?19
De fase waarin er veel onzekerheid is, duurt helaas, bij een nieuwe ziekte als COVID-19, lang.
Deelt u de visie dat de fase van een uitbraak in het geval van COVID-19 inmiddels voorbij is en er dus niet langer sprake is van het moeten managen van een initiële uitbraak? Zo nee, waarom niet? Deelt u vervolgens de visie dat niet langer sprake zou moeten zijn van een OMT COVID-19? Zo nee waarom niet? Zo nee, bij welke criteria is het volgens u geoorloofd het OMT COVID-19 op te heffen?20
Ik deel de visie niet dat er in het geval van COVID-19 geen sprake meer is van het moeten managen van de initiële uitbraak. Er is nog steeds behoefte aan de epidemiologische analyses en adviezen van het OMT.
Deelt u de visie dat een onafhankelijke evaluatie moet plaatsvinden over de werkwijze van het OMT COVID-19? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie zou volgens u dit onderzoek op onafhankelijke wijze kunnen uitvoeren? Zo ja, op welke termijn is een dergelijke evaluatie te verwachten?
De OVV gaat in zijn rapport ook in op de besluitvormingsstructuur van de bestrijding van COVID-19.
Bent u ermee bekend dat OMT-lid de heer Bonten naast zijn functie als vast uitgenodigde expert bij het OMT ook adviseur is bij de farmaceuten Janssen Vaccines en Merck? Vindt u dat iemand die zulke adviseurschappen uitoefent een onafhankelijk advies kan geven met betrekking tot vaccinaties als een van deze farmaceuten vaccins levert aan Nederland en daarmee een direct financieel belang heeft?
Ik ben daar mee bekend. De advisering over de inzet van vaccinaties is een taak van de Gezondheidsraad.
Bent u ermee bekend dat OMT-lid de heer Kluytmans naast zijn functie als vast uitgenodigde expert bij het OMT ook een financieel belang (m.b.t. coronatesten) verzwegen heeft in zijn bij het RIVM ingediende belangenverklaring? Deelt u de mening dat de heer Kluytmans niet meer onafhankelijk kan zijn in zijn functie als expert bij het OMT?21, 22
Nee, ik deel die mening niet.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
U vindt hierbij de antwoorden.
COVID-19 in Groep A van de Wet publieke gezondheid (Wpg) en de COVID-19 IHR Emergency Committee van de World Health Organisation |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat de advisering tot «Public Health Emergency of International Concern» (PHEIC)-status door de International Health Regulations (2005) Emergency Committee (IHREC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de aanleiding is voor de noodzaak tot ministeriële aansturing van de crisis in Nederland op basis van de Europese wet 1082/2013/EU en derhalve dat het noodzakelijk is COVID-19 in groep A van de Wet publieke gezondheid te plaatsen? Zo nee, wat is de reden om COVID-19 in groep A van de Wet publieke gezondheid te plaatsen? Hoe en door wie wordt getoetst of aan deze redenen wordt voldaan?1, 2, 3
Zoals eerder aangegeven is de indeling in categorie A, B1, B2 of C in de Wet publieke gezondheid (Wpg) gerelateerd aan het volgende:
De vraag of landelijke regie door de Minister van VWS noodzakelijk wordt geacht. Als dat het geval is, dan wordt de ziekte in categorie A ingedeeld;
De maatregelen gericht op individuen die potentieel noodzakelijk geacht worden om te kunnen worden opgelegd ter bescherming van de publieke gezondheid. Voor de B2-ziekten is dat een tijdelijk beroepsverbod. Voor B1-ziekten kan daarnaast een gedwongen onderzoek en gedwongen isolatie worden opgelegd en voor A-ziekten komt daar nog de mogelijkheid voor het opleggen van een gedwongen quarantaine bij. C-ziekten kennen geen op het individu gerichte gedwongen maatregelen, maar alleen advisering en begeleiding van individuen en groepen.
Voor alle categorieën geldt een meldingsplicht, waarbij voor een A-ziekte de melding onverwijld wordt doorgegeven aan de GGD.
De aanwijzing van een uitbraak van een ziekte als Public Health Emergency of International Concern (PHEIC) door de International Health Regulations Emergency Committee (IHREC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) maakt het wel voor de hand liggend dat landelijke regie noodzakelijk is.
Is het juist te concluderen dat de wetgeving in de Europese Unie in dit geval leidend is voor de in te voeren wetgeving in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving in de Europese Unie speelt een rol bij de vraag of landelijke regie door de Minister van VWS voor de hand ligt, maar is zeker niet leidend.
Deelt u de visie dat de wetgeving in de Europese Unie de decentrale werkwijze van Nederland in geval van infectieziektebestrijding onmogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Die visie deel ik niet, zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich dat het Outbreak Management Team (OMT) COVID-19 op 27 januari 2020 geadviseerd heeft om een infectie met COVID-19 meldingsplichtig te maken in categorie A? Herinnert u zich dat de reden voor het OMT om COVID-19 als meldingsplichtige ziekte in groep A te adviseren was om tijdige passende maatregelen te kunnen nemen ten aanzien van patiënten en contacten om verdere verspreiding te voorkomen? Deelt u de visie dat «passende maatregelen» ook lokaal genomen zouden kunnen worden en dit dus een ander argument is dan de noodzaak tot landelijke regie? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel uw visie dat «passende maatregelen» ook lokaal genomen kunnen worden niet. Voor een deel van de maatregelen zal dit zeker gelden, voor een belangrijk deel van de maatregelen niet. Ik wijs u op de problemen die ten aanzien van reizen en vakantie zijn ontstaan doordat verschillende lidstaten binnen Europa verschillende maatregelen nemen. Eenzelfde problematiek binnen Nederland zou voor veel meer mensen moeilijkheden opleveren.
Deelt u de visie dat bij een meldingsplicht een inbreuk wordt gedaan op het medisch beroepsgeheim en de privacy van de patiënt en dat een meldingsplicht derhalve zorgvuldig afgewogen dient te worden? Zo nee, waarom niet? Hoe is de afweging gemaakt om COVID-19 meldingsplichtig te maken? Wat zijn de criteria om COVID-19 niet langer meldingsplichtig te achten? Wie beslist hierover?
Privacy speelt een belangrijke rol bij de zorgvuldige afweging rond meldingsplicht. Het OMT heeft geadviseerd over de meldplicht voor COVID-19, de Minister van VWS beslist daarover.
Wat is de huidige casusdefinitie van COVID-19, aangezien deze ziekte meldingsplichtig is? Kunt u een overzicht geven van alle casusdefinities van COVID-19 sinds 27 januari 2020 tot de meest recente casusdefinitie? Zo nee, waarom niet?
De casusdefinitie is op genomen in de LCI richtlijn5 Bevestigde persoon: iedereen bij wie door middel van gevalideerde PCR of andere nucleïnezuuramplificatietest of een in Nederland gevalideerde antigeen(snel)test (ook zelf-afgenomen) een infectie met SARS-CoV-2 is vastgesteld. Bij deze richtlijn is ook uitgebreid versiebeheer opgenomen.6
Bent u ermee bekend dat de indeling van een infectieziekte in Groep A gerelateerd is aan de vraag of landelijke regie door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport noodzakelijk wordt geacht en de vraag of maatregelen nodig worden geacht die gericht zijn op individuen die potentieel noodzakelijk worden gedacht om te kunnen worden opgelegd ter bescherming van de publieke gezondheid? Herinnert u zich dat u in de antwoorden op vragen van het lid Baudet bij antwoord 3 aangaf dat de keuze om COVID-19 in te delen in groep A te maken heeft met de ernst van de aandoening? Deelt u de visie dat dit antwoord op vragen van het lid Baudet dat het bij plaatsing in groep A gaat om de ernst van de aandoening onjuist was? Zo nee, waarom niet?5, 6
De vraag of landelijke regie noodzakelijk is, en of op het individu gerichte maatregelen en een meldplicht aan de orde zouden moeten zijn, hangen ook samen met de ernst van de aandoening. Dat antwoord was daarmee dus niet onjuist.
Wat zijn de criteria op basis waarvan landelijke regie door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport noodzakelijk geacht? Voldoet COVID-19 aan deze criteria? Zo ja, op basis van welk bewijs?7
De vraag of landelijke regie noodzakelijk is, is het criterium. Daaraan voldoet COVID-19. Dit bewijs wordt alleen al geleverd door de ongelooflijke hoeveelheid Kamervragen die over dit onderwerp beantwoord moeten worden. Indien er geen landelijke regie is, is er ook geen rol voor de Eerste of Tweede Kamer om het kabinet ter verantwoording te roepen voor het gevoerde beleid en de genomen maatregelen ten aanzien van de bestrijding van COVID-19.
Wat zijn de criteria om te concluderen dat er maatregelen nodig worden geacht die gericht zijn op individuen die potentieel noodzakelijk worden gedacht om te kunnen worden opgelegd ter bescherming van de publieke gezondheid? Voldoet COVID-19 aan deze criteria? Zo ja, op basis van welk recent bewijs?
De vraag of maatregelen nodig worden geacht die gericht zijn op het individu is het criterium. Daaraan voldoet COVID-19. Er zijn maatregelen op het gebied van isolatie, quarantaine en dergelijke noodzakelijk gebleken.
Op welk moment vervalt de noodzaak tot het behoren tot Groep A Wgp? Wanneer zou COVID-19 afgeschaald kunnen worden naar de B- of C-groep? Op basis van welke criteria zou geconcludeerd worden dat lokale bestrijding van COVID-19 volstaat voor de bescherming van de volksgezondheid in Nederland?
In mijn brief van 9 februari jl. heb ik u geïnformeerd over de korte termijn aanpak Covid-19 en daarbij ook een doorkijk voor de lange termijn gegeven. In mijn brief over de lange termijn die ik daarbij heb aangekondigd, ga ik ook in op de criteria voor afschaling.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vragen van de Eerste Kamer aangegeven heeft dat gebrek aan capaciteit in de zorg geen factor speelt bij de vraag of een infectieziekte wordt ingedeeld in groep A? Is het ook niet zo dat gebrek aan capaciteit in de zorg een aanleiding kan zijn om landelijke regie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te nemen danwel om bepaalde maatregelen aan individuen op te leggen en derhalve dat gebrek aan zorgcapaciteit via die weg toch een reden is voor plaatsing in groep A Wpg?8
Het organiseren van landelijke verdeling van capaciteit in de zorg is één van de redenen dat het goed is als er landelijke regie is. Ik zou dat geen omweg willen noemen maar een overweging.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden en wel voor 22 februari 2022 wanneer de behandeling van de wijziging Wet publieke gezondheid in verband met het coronavirus in de Eerste Kamer is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn uiterste best daarvoor gedaan.
Het bericht 'Minister zet ventilatie op scholen op 1' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister zet ventilatie op scholen op 1»?1
Ja.
Heeft u een beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, instellingen voor vroeg- en voorschoolse educatie (vve’s) en op mbo’s, hogescholen en universiteiten? Komen daar ook CO2-meters?
Het kabinet heeft geen inzicht in de maatregelen met betrekking tot ventilatie op instellingsniveau in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho). De verantwoordelijkheid voor een gezond onderwijs- en werkklimaat ligt primair bij de instellingen. Daarom heeft OCW regelmatig contact met de sectorraden over de ventilatie op onderwijslocaties in het mbo en ho. Zij geven aan dat onderwijsinstellingen veel aandacht hebben voor de ventilatie in de lokalen. Zij hebben OCW gemeld dat zowel in het mbo als ho de afgelopen periode inventarisaties hebben plaatsgevonden of de ventilatie in de gebouwen van de instellingen op orde is. Waar nodig zijn maatregelen getroffen om de situatie te verbeteren. Daarnaast organiseren de sectorraden bijeenkomsten over dit onderwerp en in het mbo zijn in de richtlijnen van de MBO-raad ook afspraken gemaakt over CO2-metingen2. Op het gebied van ventilatie dienen alle onderwijsruimten bovendien te voldoen aan de normen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.3
Inzicht in de luchtkwaliteit is van belang om waar nodig extra maatregelen te kunnen nemen met betrekking tot ventilatie. Het is aan instellingen om op dit vlak zelf een passende manier te vinden om dit inzicht te verkrijgen en passende maatregelen te treffen. Om de luchtkwaliteit in de onderwijsgebouwen op peil te houden maakt een deel van de instellingen gebruik van een klimaatbeheersingssysteem. Via dit systeem krijgen de instellingen inzicht in de luchtkwaliteit in de diverse ruimtes. Daarnaast worden ook mobiele CO2-meters ingezet, om metingen te doen wanneer er zorgen zijn over de luchtkwaliteit in een specifieke ruimte.
Het kabinet heeft geen beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties. De verantwoordelijkheid voor een gezonde (werk)omgeving ligt bij de houder. Locaties dienen aan bepaalde eisen te voldoen en hier wordt risico-gestuurd toezicht op gehouden. Zie verder bij het antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de ambitie van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) om ventilatie op scholen te verbeteren? Zo ja, welke stappen zet u om te garanderen dat elk kind, elke student en elke werknemer op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten in schone lucht werkt en studeert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat ventilatie op alle plekken waar onderwijs gegeven wordt op orde moet zijn. Ook voor kinderen binnen kinderopvangvoorzieningen acht het kabinet een goede luchtkwaliteit van belang4. Vanuit de Wet Kinderopvang en het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan respectievelijk het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de luchtkwaliteit. Hierop wordt toegezien door gemeenten en de GGD.
In de Wet Kinderopvang zijn geen specifieke eisen omschreven met betrekking tot de luchtkwaliteit maar de wet schrijft wel voor dat alle kinderopvanglocaties de beschikking moeten hebben over een actueel gezondheid- en veiligheidsbeleid. In dit beleid worden de belangrijkste risico’s beschreven met betrekking tot de gezondheid en veiligheid van de kinderen. Luchtkwaliteit kan één van deze risico’s zijn. Mocht dit het geval zijn dan is de opvanglocatie verplicht om dit in zijn gezondheid- en veiligheidsbeleid te beschrijven en hier maatregelen op te nemen.
De verantwoordelijkheid voor het creëren van een gezonde (werk)omgeving in de kinderopvang ligt bij de houder, aangezien dit om een private sector gaat. Vanuit het RIVM is een handreiking5 opgesteld met richtlijnen voor onder andere het luchten, ventileren en het gebruik van een CO2-meter voor een gezond binnenmilieu ten behoeve van het beperken van de verspreiding van infectieziekten onder kinderen en medewerkers. De handreiking is geschreven voor alle medewerkers en beroepskrachten die werkzaam zijn in kinderopvangvoorzieningen.
Ook heeft de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK), in samenwerking met Kenniscentrum Ruimte-OK, een app6 ontwikkeld die kinderopvanglocaties en scholen kan helpen de luchtkwaliteit in groepsruimtes, slaapruimtes en klaslokalen te verbeteren. De app bevat o.a. informatie, oplossingen en een stappenplan. De app is bedoeld voor pedagogisch medewerkers, leerkrachten, locatiemanagers, houders, conciërges, directeuren en besturen van kinderopvang en onderwijs.
De inspectie van de kinderopvanglocaties wordt door de GGD uitgevoerd. Het toezicht in de kinderopvang vindt risico-gestuurd plaats. Dit houdt in dat de toezichthouder het veiligheid- en gezondheidsbeleid beoordeelt, afhankelijk van onder andere het risicoprofiel van de locatie. Mocht de risico-inschatting door de houder en de situatie die de toezichthouder aantreft daartoe aanleiding geven, dan wordt luchtkwaliteit in de beoordeling meegenomen. De toezichthouder toetst of de houder de risico’s voldoende heeft beschreven en maatregelen heeft genomen.
Verder moet de huisvesting van kinderopvangvoorzieningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dit besluit omschrijft specifieke eisen voor de luchtkwaliteit in de kinderopvang. Mocht een bestaande kinderopvanglocatie niet voldoen aan de voorschriften, dan kan de desbetreffende gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd verlangen van de houder dat het pand wordt aangepast. De zaken die niet voldoen aan de voorschriften moeten binnen een redelijke termijn worden aangepast door de eigenaar van de opvanglocatie.
In het mbo en ho ligt de verantwoordelijkheid voor een gezond werk- en onderwijsklimaat primair bij de instellingen. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te voldoen aan de normen in het Bouwbesluit en het opvolgen van de adviezen die het RIVM op het gebied van ventilatie in onderwijsruimtes verstrekt7. Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn er door de sectoren acties ondernomen om de ventilatie waar nodig te verbeteren. Vakbonden hebben aangegeven desalniettemin signalen te krijgen dat niet op elke plek de ventilatie op orde lijkt te zijn en zij graag zouden zien dat onderwijsbesturen meer op het vlak van ventilatie zouden ondernemen. Het ministerie heeft naar aanleiding hiervan een gesprek gefaciliteerd tussen vakbonden en de sectorraden voor mbo- en ho-instellingen hierover. De sectorraden hebben toegezegd met de werknemersorganisaties in gesprek te blijven over manieren waarop deze zorgen kunnen worden weggenomen en hun signalen serieus te nemen.
Komt de hulplijn voor primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO) ook beschikbaar voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten? Zo nee, waar kunnen deze locaties terecht als zij nog geen schone lucht in klaslokalen hebben?
De hulplijn voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (VO) wordt niet beschikbaar gesteld voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, mbo en ho. De verantwoordelijkheid voor goede luchtkwaliteit in de kinderopvang ligt bij de houder en niet bij de overheid. Voor informatie over luchtkwaliteit en ventilatie is de handreiking van het RIVM8 beschikbaar, evenals de app9 van BOinK (zie antwoord 2). De app is in samenwerking met Kenniscentrum Ruimte-OK ontwikkeld. Dit is de partij die ook de hulplijn voor PO en VO beschikbaar stelt.
Voor mbo en ho geldt dat doordat de meeste instellingen eigenaar zijn van de panden die zij gebruiken, er binnen de instellingen reeds veel expertise is op het gebied van huisvesting. Daarnaast wordt er binnen de sectoren ook informatie en kennis uitgewisseld over (het gebruik van) diverse systemen om luchtverversing te realiseren. Medewerkers en studenten kunnen dan ook bij hun eigen instelling terecht als zij vragen hebben over de ventilatie in onderwijsruimtes.
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de dringende oproep van de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) over de te gebruiken grenswaarden voor geluid in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke maatschappelijke kostenbatenanalyses (MKBA’s)?1
Om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om MKBA’s en welvaartsanalyses op het gebied van luchtvaart zo consistent en goed mogelijk uit te voeren is in juli 2021 een eerste versie van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s uitgebracht. Zoals in de brief van 2 februari 2022 aan de Commissie voor IenW2 ook is aangegeven, kan en zal deze werkwijzer nog verbeterd worden, omdat op een aantal punten nog aanvullend onderzoek nodig is om welvaartskosten en -baten in de toekomst beter te kunnen inschatten. Die verbeterpunten staan genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft de opsteller van de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld.
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief3 bij de werkwijzer hebben aangegeven geldt het principe dat de MKBA-onderzoeker zelf verantwoordelijk is voor het op een zo goed mogelijke manier in beeld brengen van alle aspecten die relevant zijn bij een MKBA. De werkwijzer helpt hierbij door aan te geven wat geschikte methoden of afwegingen zijn. Als sprake is van een algemene consensus dan is de werkwijzer voorschrijvend. Als er meerdere geschikte methoden zijn of er onduidelijkheid bestaat over de geschiktheid van methoden, dan geeft de werkwijzer een aanbeveling en is er meer keuzevrijheid voor de MKBA-onderzoeker.
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland mij op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer te laten toevoegen. Ik vind het van belang dat er over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis wordt ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan de monetarisering van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Ziet u, naar aanleiding van deze oproep, aanleiding de werkwijzer aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn uw beweegredenen om wel of niet een (afweging van de) geluidsbelasting van 45 decibel voor de dag en 40 decibel voor de nacht (advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)) te hanteren?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd. In zijn algemeenheid zijn dit 48 dB Lden voor het etmaal en 40 dB Lnight voor de nachtperiode.
Waarom is de in het artikel genoemde Engelse methodiek voor het monetaristen van geluid niet toegepast in de werkwijzer?
De werkwijzer is opgesteld door een consortium onder leiding van SEO. De andere partijen van het consortium waren Decisio, To70 en Twynstra Gudde. Het ministerie is in inhoudelijke zin niet verantwoordelijk geweest voor de keuzes van methodieken die zijn opgenomen in de werkwijzer. Het ministerie heeft vraag 4 en 5 voorgelegd aan de onderzoekers. Zij geven aan dat het Verenigd Koninkrijk (VK), in tegenstelling tot wat de GGD in haar brief beweert, een ondergrens hanteert die omgezet naar de Nederlandse situatie overeenkomt met 53 tot 55 dB Lden. Deze ondergrens wordt gebruikt in het VK in de Web-based Transport Analysis Guidance (WebTAG) die is voorgeschreven bij het monetariseren van geluid4.
Klopt het dat deze methodiek in het Verenigd Koninkrijk, waaronder dus ook bij luchthavens, reeds wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de huidige werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s is gebaseerd op wetenschappelijke consensus? Zo nee, bent u bereid de werkwijzer te herzien om dit te bereiken?
Ja, ik ben van mening dat de werkwijzer op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand is gekomen.
Zoals aangegeven in de brief5 van 2 februari 2022 aan de Tweede Kamer is de uitbesteding van de opstelling van de werkwijzer geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen6. De werkwijzer is opgesteld door een consortium onder leiding van SEO. De andere partijen van het consortium waren Decisio, To70 en Twynstra Gudde. Deze partijen beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de Tweede Kamer gezonden7.
Na publicatie van de werkwijzer heeft een aantal organisaties8 aangegeven dat er andere visies en inzichten zijn over de aanbevelingen en methodieken in de werkwijzer. Deze hebben vooral betrekking op de waardering van geluidhinder en op het onderwerp waar in vraag 7 naar verwezen wordt, namelijk waardering van reistijden. Uiteraard zijn deze verschillen de moeite waard om nader te onderzoeken. Mogelijk nuanceren reeds in de werkwijzer opgenomen kanttekeningen en voorstellen voor gevoeligheidsanalyses de aard van deze verschillen. Het zelfde geldt voor de onderzoeksagenda die bij de werkwijzer is gevoegd. Daarin wordt aangegeven welke kennis er volgens het consortium nog ontbreekt of moet worden aangevuld om de aanbevelingen te verbeteren. De onderzoeksagenda kan overigens ook aangevuld worden met nieuwe onderwerpen. De inzichten die uit het onderzoek voortkomen zullen uiteindelijk leiden tot een herziene werkwijzer, waarbij gestreefd wordt naar zo breed mogelijke consensus over de uitgangspunten bij deskundigen. Daarbij zullen vanzelfsprekend alle verschillende visies worden betrokken. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun toets blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden.
Zo ja, hoe weegt de kritiek dat bijvoorbeeld de kosten van extra reistijd bij een krimp van luchtvaart te hoog zijn ingeschat?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de constatering in de onderzoeksagenda van de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s van mei 2021 dat discussie kan ontstaan over de in Nederland hoger dan elders ingeschatte tijdwaardering voor luchtvervoer, acht u het gepast een andere (meer dan gemiddelde) tijdwaardering toe te passen in de werkwijzer?
Op dit moment voert het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) onderzoek uit naar reistijdwaarderingen voor het voor- en natransport bij vliegreizen. Dit vindt plaats naar aanleiding van de vraag hierover in de onderzoeksagenda, als aanvulling op het hoofdonderzoek reistijd- en betrouwbaarheidswaardering voor alle vervoersmodaliteiten. Daarbij wordt ook onderzocht of dit vergelijkbaar is met de reistijdwaardering van vliegen of van auto en ov-reizen. Met dit onderzoek wordt invulling gegeven aan de onderzoeksvragen in relatie tot reistijdwaardering in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2023 verwacht. Daarmee zal meer kennis beschikbaar komen over kengetallen voor reistijdwaardering die in luchtvaartspecifieke MKBA’s toegepast kunnen worden.
Gezien de kritiek van verschillende partijen op de werkwijzer en daaruit volgende discussies, bent u van mening dat de werkwijzer een toereikend instrument is in het adequaat en zorgvuldig in kaart brengen van alle kosten en baten voor luchtvaartgerelateerde activiteiten?
De werkwijzer die in juli 2021 is gepubliceerd is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen. Met de uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart (zie ook antwoord op vraag 12). Verder is het goed te benoemen dat in de werkwijzer is opgenomen dat een MKBA de besluitvorming dient maar deze niet vervangt. Een MKBA is niet meer en niet minder dan een belangrijke informatiebron die beschikbaar moet zijn als besluitvorming plaatsvindt.»9
Bent u bereid om bij die luchtvaartspecifieke MKBA’s waarbij de rijksoverheid betrokken is altijd een second opinion te laten uitvoeren, zoals het Centraal Planbureau (CPB) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in hun brief adviseren?
Ja, zoals ook in de werkwijzer staat aangegeven is het gewenst dat indien een MKBA wordt opgesteld ten behoeve van een luchthaven(verkeer)besluit voor Schiphol en de luchthavens van nationale betekenis (waarvoor het Rijk het bevoegd gezag is) het ministerie een second opinion laat uitvoeren.
Kunt u, uitgesplitst per aandachtspunt, ingaan op de stand van zaken van de aandachtspunten zoals genoemd in de brief van het CPB en PBL die als bijlage is meegestuurd met de brief van uw voorganger van 9 juli 2021 (Kamerstuk 31 936, nr. 869)?
De aandachtspunten in de brief van CPB en PBL waaraan in de vraag wordt gerefereerd betreffen aandachtspunten bij het gebruik van de werkwijzer. Deze zijn dus vooral bedoeld voor de uitvoerders van MKBA’s. Bij second opinions van MKBA’s ten behoeve van een luchthaven(verkeer)besluit voor Schiphol en de luchthavens van nationale betekenis (waarvoor het Rijk het bevoegd gezag is) zal worden bezien hoe met deze aandachtspunten is omgegaan.
Wat is de stand van zaken van de acties en actualisaties uit de onderzoeksagenda bij de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s» van mei 2021? Wanneer verwacht u de update van scenario’s uit de studie «Nederland in 2030–2050: twee referentiescenario’s – Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving» (WLO) en reistijdwaardering (die volgens het CPB en PBL uitgevoerd zullen worden) te kunnen toepassen in de werkwijzer en de Kamer hierover te informeren?
Op dit moment werkt het ministerie een plan uit om tot uitvoering van de onderzoeksagenda bij de werkwijzer te komen. Een aantal onderzoeken is al gestart, bijvoorbeeld het onderzoek van het KiM naar reistijdwaarderingen (zie mijn antwoord op vraag 8), en ook is er inmiddels al een onderzoek beschikbaar met relevante informatie over niet-CO2-effecten10. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Nog bezien moet worden wanneer de werkwijzer herzien zal worden. Ik zal in samenwerking met het KiM goed de stand van nieuwe inzichten bijhouden en de Kamer, maar zeker ook de (potentiële) uitvoerders van MKBA’s, daarover informeren.
Kunt u de bovenstaande vragen ruim voor het commissiedebat Luchtvaart van 24 februari beantwoorden omwille van een goed geïnformeerd debat?
Ja.
De onrechtmatige gang van zaken rondom het vaccineren van kinderen |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage over de onrechtmatige gang van zaken rondom het vaccineren van kinderen?1
Ik heb via YouTube kennis genomen van de door FvD gemaakte montage.
Hoe beoordeelt u de misstanden die in deze reportage aan het licht worden gebracht?
Ik heb GGD GHOR gevraagd om te beoordelen wat FvD laat zien. GGD GHOR laat weten dat er geen beelden vertoond worden van een volledig gesprek tussen GGD-medewerkers en de jongere. Hierdoor wordt de context gemist en is het moeilijk een volledig beeld te krijgen van wat er is besproken. Ik sluit me daarbij aan.
Ik ga er nog steeds vanuit dat de GGD’en zorgvuldig handelen bij het al dan niet vaccineren van jongeren van 12 tot en met 17 jaar. Wat ik een zorgelijke ontwikkeling vind is dat een montage als deze kan bijdragen aan een klimaat waarin GGD-medewerkers worden bedreigd.
Bent u bekend met de interne e-mail van de GGD aan medewerkers, waarin de GGD erkent dat de gedane uitspraken onacceptabel zijn en dat procedures niet goed zijn opgevolgd? Wat is hierop uw reactie?2
In de mail is bedoeld te zeggen dat wat er wordt gesuggereerd in de montage over de werkwijze van de GGD’en, niet in lijn is met de wijze waarop GGD’en, namelijk volgens protocol, handelen. De mail bevestigt dat GGD’en volgens protocol handelen.
De GGD’en hanteren het protocol dat jongeren van 12 tot en met 15 jaar samen met hun ouders of verzorgers beslissen of zij gevaccineerd willen worden. Indien een 12- tot en met 15-jarige alleen op locatie komt, vraagt de host of (één van) de ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) op de hoogte zijn van de vaccinatie en het hier mee eens zijn. De jongere wordt verwezen naar de medische lijn. Hier wordt het gesprek aangegaan of de jongere goed geïnformeerd is. Indien nodig wordt er nadere informatie gegeven als blijkt dat de jongere voldoende is geïnformeerd en de jongere nog steeds wil worden gevaccineerd. De GGD’en verwijzen jongeren naar huis als blijkt dat de jongere twijfelt of om (opnieuw) met hun ouders te overleggen.
Erkent u dat het onacceptabel is dat er onrechtmatig inbreuk op de lichamelijke integriteit van kinderen wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat jongeren van 12–15 jaar samen met hun ouders of verzorgers overleggen of zij zich willen te laten vaccineren. Als een jongere er met hen niet uitkomt en de vaccinatie blijft wensen, kan de jongere een vaccinatie ontvangen. GGD GHOR heeft mij laten weten dat zij werken volgens de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinaties van het RIVM. De vaccinaties worden zowel voor volwassen als voor kinderen met grote zorgvuldigheid gezet. De richtlijn biedt een werkwijze en procedure die gevolgd dient te worden in het vaccinatieproces. De GGD-medewerker of GGD-arts geeft voorlichting en informeert zo nodig mensen die vragen en/of twijfels hebben. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit van het vaccinatieproces en op de naleving van de uitvoeringsrichtlijn. De IGJ bezoekt de GGD-vaccinatielocaties met grote regelmaat. Naar aanleiding van deze bezoeken worden eventuele verbeteringen doorgevoerd. In algemene zin beoordeelt de IGJ de kwaliteit van de werkzaamheden positief. Ik heb dan ook geen enkele indicatie dat er onrechtmatig inbreuk op de lichamelijke integriteit van kinderen wordt gemaakt.
Bent u bereid om schade die is of wordt veroorzaakt door dit beleid ruimhartig te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er schade wordt ondervonden door jongeren die zijn gevaccineerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkwijze van de GGD zo spoedig mogelijk in overeenstemming is met alle wettelijke en procedurele voorschriften?
Ik heb geen signalen dat de werkwijze van de GGD’en niet in overeenstemming is met wettelijke en procedurele voorschriften. De werkwijze van de GGD’en voldoet aan alle eisen en wordt met de allergrootste zorgvuldigheid uitgevoerd. Hierbij volgt de GGD de wettelijke en procedurele voorschriften zoals de Uitvoeringsrichtlijn Covid-19-Vaccinaties van het RIVM. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de werkwijze van de GGD’en en controleren of zij werken volgens de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinaties. Gezien de bevindingen van de IGJ, vertrouw ik erop dat de GGD’en zich aan de werkwijze en protocollen houden.
Bent u bereid om de kindervaccinatiecampagne per direct te stoppen, in ieder geval tot gegarandeerd kan worden dat de werkwijze van de GGD op alle locaties in overeenstemming is met wettelijke en procedurele voorschriften? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op de kortst mogelijke termijn – in ieder geval vóór vrijdag 11 februari – beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Internationale afspraken in het kader van het coronavirus |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u een overzicht sturen van alle bindende en niet-bindende internationale afspraken die de Nederlandse regering in het kader van corona heeft gemaakt?
Infectieziekten stoppen niet bij grenzen en daarom is internationale samenwerking en solidariteit cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. Sinds de aanvang van de crisis heeft de Europese Unie een breed palet aan voorstellen gedaan en maatregelen genomen, om de lidstaten te helpen de crisis zo goed mogelijk het hoofd te bieden en de schade aan andere domeinen te beperken.
Ik beperk mij in deze beantwoording tot de meest prominente afspraken, met name op het volksgezondheidsdomein:
Voorts heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd over de appreciatie vanuit het kabinet met betrekking tot mededelingen vanuit de Europese Commissie betreffende:
Voor meer informatie over de gezamenlijke Europese respons op de uitbraak van het coronavirus, verwijs ik u graag naar: Coronavirus: EU-respons | Europese Commissie (Europa.eu) en Tijdlijn coronavirus en COVID-19 – Consilium (europa.eu).
Voor alle nieuwe afspraken binnen de Europese Unie brengen wij uw Kamer op de hoogte door middel van een BNC-fiche, eventueel vervangen door een appreciatie in een Kamerbrief wanneer tijdigheid daarom vraagt. Daarnaast informeren wij uw Kamer door middel van geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden en door middel van kwartaalrapportages over alle lopende wetgevende voorstellen op het terrein van volksgezondheid.
Hiernaast wijs ik graag op de afspraken die zijn gemaakt rondom de gemeenschappelijke aankoop van vaccins. In dit kader zijn Europese afspraken gemaakt met verschillende vaccinleveranciers, op basis waarvan nationale aankopen zijn gedaan. Over deze trajecten is uw kamer reeds vele malen geïnformeerd.
Ons surplus aan vaccins wordt gedoneerd. Ook hiertoe zijn internationale afspraken gemaakt, waaronder:
Met betrekking tot internationale solidariteit ten aanzien van vaccins heeft Nederland zich internationaal bovendien gecommitteerd aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A).
In totaal heeft NL 245 miljoen EUR aan ACT-A bijgedragen voor vaccins, country readiness en versterking van gezondheidssystemen. Daarnaast zijn 22,5 miljoen vaccins gedoneerd aan COVAX en 4.2 miljoen bilateraal. Ook voor hulpmiddelen heeft Nederland enkele bilaterale schenkingsovereenkomsten gesloten.
In WHO verband zijn de onderhandelingen gestart voor de totstandkoming van een pandemisch verdrag. In dit kader zijn echter nog geen bindende afspraken gemaakt.
Ook in de G20, het informele forum waar Nederland in 2021 als gast van de Voorzitter aan alle bijeenkomsten deelnam, is gesproken over de mondiale aanpak en de bestrijding van de gevolgen van Covid-pandemie. In deze context zijn er een drietal declaraties uitgebracht:
Voor een volledig overzicht van alle verdragen waar Nederland partij bij is verwijs ik u graag naar: Overheid.nl | Verdragenbank
Mondkapjes in de buitenlucht |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op Kamervragen over het dragen van mondkapjes in de buitenlucht?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 7, waarin wordt gevraagd naar de wetenschappelijke onderbouwing van het Outbreak Management Team (OMT) voor mondkapjes in de buitenlucht en waarin wordt gevraagd de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies mee te zenden met de antwoorden?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 7 waarin u schrijft dat het OMT zich heeft gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Desease Prevention and Control en dat die adviezen online zijn te raadplegen?
Ja.
Wilt u alstublieft vraag 7 wel beantwoorden en de overtuigende wetenschappelijke onderbouwing voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht naar de Kamer zenden, aangezien deze namelijk niet zijn aangetroffen?
Zoals ik in mijn antwoord d.d. 31 januari 2022 op uw eerdere vragen over dit onderwerp aangeef, zijn adviezen terug te vinden op de website van ECDC en de WHO. Hieronder vindt u de links naar de betreffende pagina’s:
In deze adviezen staat dat het dragen van mondkapjes wordt aangeraden in de buitenlucht op drukke plaatsen waar onvoldoende afstand gehouden kan worden, om overdracht van besmetting te beperken, en dat het dragen van een mondkapje kan bijdragen aan het verminderen van de verspreiding van het coronavirus door het verminderen van de verspreiding van uitgeademde druppels die virus bevatten. De concentratie van besmettelijke uitgeademde druppels neemt af als de afstand tot de besmettelijke persoon toeneemt omdat grote druppels in die afstand op de grond vallen terwijl de concentratie in de lucht van kleine druppels met virus die blijven zweven (aerosolen) wordt verdund. Als er in de buitenlucht onvoldoende afstand gehouden kan worden, dragen mondkapjes daarom bij aan het verminderen van de verspreiding van het virus.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 4, waarin u stelt dat het niet mogelijk is te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht?
Ja.
Als het niet mogelijk is te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, waarom maakt u dan beleid in de buitenlucht zoals het dragen van mondkapjes en afstandsregels?
Zoals ik op 31 januari 2022 aangaf in antwoord op uw vraag 5, is het mogelijk om op plekken waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, binnen of buiten, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich ook sneller. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Hoeveel besmettingen voorkomt uw maatregel voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht? Als u dit niet kunt aangeven, wat is dan de proportionaliteit van de maatregel tot het dragen van mondkapjes in de buitenlucht?
Het advies om mondkapjes in de buitenlucht te dragen maakte onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op virusverspreiding is. Het maatregelenpakket in zijn geheel helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen. Dit heb ik daarbij in meerdere debatten uiteengezet. Overigens, het dragen van mondkapjes in de buitenlucht betrof een advies, geen verplichting.
Het kabinet vond dit advies proportioneel want ook in de buitenlucht, op plaatsen waar niet voldoende afstand gehouden kan worden, is er risico op verspreiding van het virus.
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om per 23 maart de mondkapjesplicht in en rond het openbaar vervoer, taxi’s, touringcars en op veerboten te laten vervallen en in plaats daarvan het dragen van mondkapjes op drukke plaatsen te adviseren. Een uitzondering is de mondkapjesplicht in het vliegtuig en op het vliegveld na de security: daar blijft, in lijn met internationale afspraken, het dragen van een mondkapje verplicht.
Met welk percentage op het verminderen van de R wordt gerekend bij het dragen van mondkapjes in de buitenlucht? Waar is dit op gebaseerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op uw voorgaande vraag. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op het reproductiegetal is. Het maatregelenpakket in zijn geheel helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen en daarmee het reproductiegetal te reduceren.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 6? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor uw bewering dat in het geval van het corona wildtype er geen sprake was van besmetting in de buitenlucht en met de omikronvariant wel? Wilt u de rapporten die uw bewering ondersteunen gaarne meezenden met de antwoorden op deze vragen?
Ja, ik ben bekend met mijn antwoord op vraag 6. In dat antwoord wordt niets gezegd over dat er bij het corona-wildtype geen sprake zou zijn van besmetting in de buitenlucht. De omikronvariant is echter veel besmettelijker dan het corona-wildtype; daarom is het advies om mondkapjes in de buitenlucht te dragen als er onvoldoende afstand gehouden kan worden, in het 137e OMT-advies opgenomen.
Bent u bekend met «Patiënt 31», een mevrouw die in Zuid-Korea in haar uppie eind februari 2020, met het wildtype verantwoordelijk was voor 300 besmettingen bij een kerkgenoodschap?
Ja.
Bent u bekend met ons eigen Amsterdams Gemengd Koor waar begin maart 2020 het corona wildtype toesloeg, 102 van de 130 koorleden besmet raakten en een koorlid en drie partners van koorleden aan corona zijn overleden?
Ja.
Vindt u het niet een klap in het gezicht van de nabestaanden dat onze overheid en de heer Van Dissel beweren dat tijdens de eerste golf geen sprake van was aerogene transmissie, besmetting met corona via het inademen van elkaars adem, maar dat dat bij de omikronvariant ineens wel het geval is en dat dat dan ineens ook geldt voor de buitenlucht, terwijl geen gevallen van besmetting in de buitenlucht bekend zijn en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onlangs een rapport uitbracht over het gunstige effect van ventilatie op minder besmettingen en de ventilatie nou net in de buitenlucht piekfijn geregeld is?
Vanzelfsprekend vind ik het zeer verdrietig dat er mensen zijn overleden aan de gevolgen van corona. Al sinds de zomer van 2020 wijst het RIVM op het belang van goede ventilatie. Dit zorgt voor een gezond binnenklimaat en helpt de verspreiding van het virus te voorkomen. Daarover is zowel via de internetpagina van het RIVM als via rijksoverheid.nl informatie verstrekt. Sinds juli 2021 is «frisse lucht» opgenomen als basismaatregel en maakt onderdeel uit van de «Alleen samen»-campagne.
Daarnaast heeft het kabinet in januari 2022 besloten het advies in te voeren om een mondkapje te dragen op drukke plaatsen, omdat de omikronvariant besmettelijker bleek dan eerdere varianten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, komt de mondkapjesplicht op de meeste plaatsen met ingang van 23 maart te vervallen; het advies om een mondkapje te dragen op drukke plaatsen blijft.
Het bericht dat hij 2G wil aanhouden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw brief van 1 februari 2022 waarin u schrijft 2G aan te willen houden?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen het wetsvoorstel over 2G aan te houden in plaats van op te heffen?2
Ik wilde naar aanleiding van het rapport van TU Delft e.a. nader onderzoek laten doen naar de omstandigheden waarin een coronatoegangsbewijs (ctb) dat gebaseerd is op 2G een proportionele maatregel kan zijn. In de situatie waarin wij met het SARS-CoV-2 virus samenleven, is het denkbaar dat een 2G ctb van toegevoegde waarde is om de samenleving langer open te houden en eerder te heropenen als openstelling onverhoopt ingeperkt zou moeten worden om een opleving het hoofd te bieden.
Op 10 februari jl. heeft uw Kamer een motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G). Het kabinet voert deze motie uit, en het wetsvoorstel differentiatie coronatoegangsbewijzen is ingetrokken.
Waarom gaat u wel door met de uitbreiding van coronatoegangsbewijzen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger onderwijs (ho) en werk?
Het coronatoegangsbewijs is een tijdelijk instrument voor het bestrijden van deze pandemie. Het uitgangspunt van het ctb is vanaf aanvang geweest het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb kan meerwaarde hebben voor deze doelstellingen. Gerichte wettelijke instrumenten zijn daarbij noodzakelijk om paraat te hebben.
Het open houden van het onderwijs voor iedereen is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Het kabinet verwacht dat gezien de ontwikkeling van de epidemie, de vaccinatiegraad en de relatief milde gevolgen van infecties voor jongeren het ctb in het onderwijs niet nodig is. Daarom is het kabinet overgegaan tot intrekking van het wetsvoorstel tot schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen in het onderwijs.
Het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats wil ik aanhouden vanuit de wens nader af te wegen of het verstandig is om dit instrument «in de gereedschapskist» te hebben om een coronatoegangsbewijs te kunnen vragen aan werknemers in sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor bezoekers wordt toegepast. Eerder gaf de Raad van State aan dat het niet logisch is om op plaatsen wel een ctb aan bezoekers te vragen, maar niet aan medewerkers die met de bezoekers in contact komen. Ik wil de tijd nemen voor nader onderzoek ten behoeve van verbetering van de regeling op iets langere termijn.
Coronatoegangsbewijzen gelden nu toch al in de horeca, in spellocaties, bij evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s en rondvaartboten? Kunt u in de door u gevraagde extra doorrekeningen door TU Delft laten meenemen wat uw voorgenomen uitbreiding met mbo, ho en werk nog toevoegt op de lange lijst aan plekken waar coronatoegangsbewijzen al gelden?
In het rapport dat door de TU Delft c.s. is opgeleverd is doorgerekend wat de effectiviteit is van ctb wanneer deze breder wordt ingevoerd.
Bent u ermee bekend dat Ierland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Finland en delen van Spanje helemaal gestopt zijn met de coronatoegangsbewijzen?
Ja.
Zo ja, waarom gaat u er dan nog mee door? Er waart in die landen toch geen ander virus dan hier?
De epidemiologische situatie verschilt van land tot land. Het uitgangspunt van het ctb is het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. In Nederland heeft het ctb in de huidige epidemiologische situatie nog meerwaarde voor deze doelstellingen. Het wordt nu ingezet om ongeplaceerde activiteiten binnen met meer dan 500 bezoekers per ruimte verantwoord toe te kunnen staan. Het kabinet beoordeelt, mede op advies van het OMT periodiek of inzet wenselijk en proportioneel is. Het volgende weegmoment is 15 maart 2022.
Het klopt toch dat 92% van de zestigplussers een booster heeft gehaald en dat zij bij eerdere virusvarianten 80% van de ziekenhuisopnames voor hun rekening namen?
Momenteel komt nog niet iedereen in aanmerking voor een boostprik. Nederlanders die minder dan drie maanden geleden de basisserie afgerond hebben of minder dan drie maanden geleden een COVID-19 infectie doorgemaakt hebben, kunnen deze nu nog niet ontvangen. Op basis van data tot en met 27 februari jl. geeft het RIVM aan dat de boostervaccinatiegraad van de 60-plussers – die daar nu al voor in aanmerking komen – 91,9% is. De boostervaccinatiegraad voor de totale 60-plus-populatie is 82,6%.
Gedurende het gehele jaar 2021 waren er 52.669 ziekenhuisopnames met en door COVID-19. Daarvan waren er 33.942 60-plussers, dat is ongeveer 64%.
Wat heeft het opvoeren van de vaccinatiedruk op met name jongere leeftijdscategorieën middels coronatoegangsbewijzen dan nog voor zin?
De vaccinatiegraad verhogen is geen doel van het ctb.
Wanneer geeft u de zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Ctb is een tijdelijk instrument dat in deze pandemie om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Wanneer het ctb voor het bereiken van deze doelstelling geen meerwaarde meer heeft, zal ik het ctb niet langer inzetten. Op 15 maart is het volgende weegmoment waar bekeken wordt of de huidige inzet gecontinueerd moet worden of kan worden stopgezet.
Wanneer geeft u de 540.000 volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald en wiens coronatoegangsbewijs op 4 februari 2022 vervalt, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe denkt u de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald de toegang tot de horeca, in spellocaties, evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s, rondvaartboten, mbo, ho en werk te bemoeilijken als zij geen coronatoegangsbewijs meer hebben?
Het ctb wordt alleen ingezet wanneer dat meerwaarde heeft voor het eerder openen of langer open houden van de samenleving.
Het bemoeilijken van toegang tot de sectoren waar ctb wordt ingezet is geen doelstelling. Door het gebruik van ctb zijn sectoren juist eerder geopend.
Wanneer horen we of u 2G en de coronatoegangsbewijzen definitief intrekt? Wanneer biedt u perspectief aan de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari 2022 heb ik aangegeven dat het kabinet gevolg geeft aan de motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G).
Wanneer krijgen wij onze vrijheid terug en heft u alle vrijheidbeperkende maatregelen op?
De bestrijding van deze pandemie vraagt offers van ons allemaal. De maatregelen zijn niet langer van kracht dan nodig. De meeste maatregelen zijn inmiddels ingetrokken. 15 maart 2022 is het volgende weegmoment.
De dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bunzing en vossen besmet met vogelgriep» en «Mogelijk al tientallen dode vossen en marters slachtoffer vogelgriep! NVWA weigert in te grijpen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds eind oktober 2021 al bijna 1,15 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus in de pluimveehouderij?3
Ja. Er zijn nu in totaal ongeveer 1.2 miljoen vogels gedood (stand van zaken op 10 februari 2022).
Bent u ervan op de hoogte dat er tussen september en december 2021 in Nederland 65 uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep (HPAI) zijn geregistreerd onder wilde vogels? Kunt u bevestigen dat de exacte aantallen wilde vogels die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alleen de locaties bijhoudt, maar niet de aantallen?4
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) registreert waar in Nederland dode wilde vogels zijn gevonden en gemeld. Ook andere organisaties spelen een rol in onderzoek naar vogelgriep bij wilde vogels, zoals Erasmus MC, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Sovon, en Waarneming.nl. De locaties van de meldingen worden bijgehouden, maar exacte aantallen zijn niet bekend. Niet alle vondsten worden gemeld en niet alle vogels worden gevonden.
Er wordt een steekproef van dode wilde vogels onderzocht op aanwezigheid van het HPAI virus. Onderzoek gebeurt in ieder geval als een vogel van een «nieuwe» vogelsoort (niet eerder besmet bevonden) wordt gevonden of als het een melding in een nieuw gebied betreft waar niet eerder AI in wilde vogels was gevonden. Zie ook de brief aan uw Kamer van 28 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493).
Kunt u bevestigen dat vogelgriep al in verschillende soorten zoogdieren is aangetroffen, waaronder vossen, marters, otters, zeehonden, honden en katten, maar dat de exacte aantallen zoogdieren die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de NVWA deze niet bijhoudt? Deelt u de mening dat registratie van geconstateerde vogelgriepslachtoffers van groot belang is om zicht te houden op het virus, in lijn met het pleidooi van de Commissie Bekedam voor goede monitoring?
Bij de NVWA en bij DWHC komen meldingen binnen van vondsten van dode vlees- of aasetende zoogdieren, zoals vossen en marterachtigen. Alle dode zoogdieren waarvan de NVWA vermoedt dat die zijn besmet met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) worden aangeboden voor onderzoek aan Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In Nederland is sinds 1 oktober aviaire influenza virus type H5N1 aangetoond in vijf vossen, een marter, een otter en twee bunzingen. In andere landen zijn ook infecties gevonden bij zeehonden, honden en kat(-achtigen). Er zijn waarschijnlijk ook met HPAI besmette wilde zoogdieren gestorven waarvan geen melding is gedaan of die niet zijn gevonden. Het totale aantal zoogdieren dat is doodgegaan aan een infectie met HPAI is dus niet exact bekend.
Ik onderken het belang van monitoring van zoogdieren die (mogelijk) besmet zijn met HPAI om zicht te houden op verspreiding van het virus in wilde zoogdieren en op mogelijke aanpassingen of mutaties van het virus. Wanneer een infectie met vogelgriepvirus bij een zoogdier wordt gevonden, wordt het virus door het RIVM en het Erasmus MC beoordeeld op zoönotische karakteristieken die het risico op overdracht naar mensen kunnen bepalen. Daarnaast is er een goed werkende structuur waarin de Ministeries van VWS en LNV samenwerken met relevante partijen om zoönosen vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en beleidsmatig op te volgen waar noodzakelijk. Zoals vermeld in de voortgangsbrief over het zoönosenbeleid van eind vorig jaar, werken de Ministeries VWS en LNV samen aan een nationaal actieplan zoönosen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021), mede gebaseerd op de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021).
Kunt u bevestigen dat in China en Laos al zestig mensen besmet zijn geraakt met de vogelgriep en dat de helft daarvan is overleden?5
De WHO surveillancerapportages laten zien dat de afgelopen jaren ruim 60 besmette mensen zijn gemeld, waarvan 29 mensen zijn overleden. Deze infecties waren met andere varianten (H5N6) dan het serotype dat nu in Europa circuleert (H5N1). De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.6 Daarnaast zijn sinds 2021 in die regio 21 mensen besmet met H9N2 vogelgriep gemeld, waarvan er geen zijn overleden. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld door slachten. In december 2021 jl. is een besmetting van een persoon met H5N1 geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van vogelgriep gemeld, maar het betrof dus een ander serotype. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
In Nederland worden, bij intensief contact met besmet pluimvee, maximale voorzorgsmaatregelen genomen, bijvoorbeeld bij ruimingen. Door medewerkers die bij ruimingen van besmette vogels betrokken zijn worden persoonlijke beschermingsmaatregelen gebruikt (volgelaatsmasker en wegwerpoverall) en werken ze volgens hygiëneprotocollen en -instructies. Ruimers worden elk jaar gevaccineerd met regulier griepvaccin en krijgen virusremmers aangeboden om de kans op uitwisseling tussen humane en vogelgriepvirussen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook de pluimveehouder op het besmette bedrijf, het gezin en de dierverzorgers die op het besmette bedrijf werken, worden door de GGD gemonitord en aan hen wordt een virusremmer verstrekt.
Kunt u bevestigen dat er slechts vijf mutaties nodig zijn om het H5N1-vogelgriepvirus van mens tot mens overdraagbaar te maken?6
In 2012 is de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek dat het Erasmus Medisch Centrum uitvoert, dat aantoonde dat er voor een hoogpathogeen H5N1 virus minimaal 5 mutaties nodig zijn voor aanpassing en verspreiding van het virus tussen fretten (Kamerstuk 28 807, nr. 131, 7 maart 2012). Fretten stonden in dit laboratoriumexperiment model voor mensen, omdat de luchtwegcellen van fretten lijken op die van mensen.8 Dit is experimenteel onderzoek geweest, wat zich nog niet heeft bewezen in de natuur. In de natuur circuleren op dit moment verschillende vogelgriepvirussen die één of meer mutaties bezitten. Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. De EFSA en het ECDC hebben mede op basis van de laatste bevindingen het zoönotisch risico van HPAI besmetting voor het algemene publiek aangepast van «zeer laag» naar «laag» en voor mensen die beroepsmatig in contact komen met pluimvee van «laag» naar «laag tot gemiddeld».
Een monitoringssysteem en de snelle meldingen door pluimveehouders dragen bij aan een snelle detectie van een nieuwe besmetting op een pluimveehouderij. Om de kans op mutaties uit pluimveehouderijen te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven na melding zo snel mogelijk geruimd, waarmee de kans op verdere circulatie en verspreiding van virus te zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Klopt het dat bij een uitbraak van het vogelgriepvirus onder zeehonden in 2014 al vier van deze vijf mutaties zichtbaar waren?7
De infectie bij zeehonden in 2014 was een andere variant dan de huidige H5N1. Het virus dat in 2014 werd aangetoond in zeehonden was een laagpathogeen subtype H10N7 virus. Laagpathogene virussen (LPAI) circuleren van nature in wilde vogels. Het H10N7 virus werd naar alle waarschijnlijkheid direct van wilde vogels overgedragen op zeehonden. Het virus had drie mutaties in het hemagglutinine-eiwit waardoor het makkelijker cellen van zoogdieren kan infecteren. Dit zijn niet dezelfde mutaties als die in een laboratoriumexperiment nodig bleken voor aanpassing van het hoogpathogene H5N1 virus (HPAI) aan fretten. Door mutaties kunnen LPAI virussen HPAI virussen worden. Dat is de reden dat LPAI virussen ook meldplichtig zijn en gemonitord worden. De indeling hoogpathogeen en laagpathogeen heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen en is niet één op één gerelateerd aan het ziekmakend vermogen bij mensen.
Klopt het dat het gevaar voor de mens groter wordt wanneer het vogelgriepvirus meer rondgaat onder zoogdieren, omdat zoogdieren genetisch dichter bij de mens staan dan vogels?
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus wordt overgedragen tussen zoogdieren onderling; de besmettingen van zoogdieren zijn het gevolg van het verschalken van een maaltje zieke wilde vogel. Dit kan voorkomen bij wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en gezelschapsdieren zoals honden, als zij eten van besmette kadavers van vogels. Het is zeer uitzonderlijk dat mensen geïnfecteerd worden met aviaire influenzavirus en dit gebeurt alleen na directe intensieve blootstelling aan besmette dieren. Overdracht van zoogdier naar mensen is niet vastgesteld. Genetische analyse van vogelgriepvirus in vier vossen, een otter en een bunzing in Nederland sinds 1 oktober 2021 heeft aangetoond dat het virus wel een mutatie in één van de polymerase eiwitten bevat die belangrijk is voor infectie van zoogdieren. Maar voor efficiënte transmissie tussen zoogdieren of mensen zijn meer genetische aanpassingen nodig.10 Om besmetting van mensen te voorkomen is het van belang om direct contact met zieke en dode (wilde) vogels en zoogdieren zoveel mogelijk te vermijden.
Hoeveel dode wilde dieren zijn er sinds oktober 2021 door Wageningen Bioveterinary Research en Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzocht op vogelgriep, inclusief mutaties, of nieuwe COVID-19-varianten en wat waren hiervan de uitkomsten?
In totaal zijn er tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 536 dode wilde vogels via DWHC aan WBVR aangeleverd, van deze 536 zijn er nu nog 83 in onderzoek, van de overige testte 43% positief op vogelgriep. Daarnaast werd door WBVR van oktober tot januari nog 382 dode wilde vogels getest die via de NVWA werden aangeleverd. Hiervan was 45% positief; de meldingen van januari zijn nog niet volledig afgerond.
Er zijn sinds 1 oktober 2021 ook 12 zoogdieren ingezonden door de NVWA: 6 vossen, 2 zeehonden, 2 bunzingen, 1 marter, 1 otter en vier katten. Afhankelijk van de historie en vraagstelling van de NVWA wordt er eerst getest op SARS-CoV-2 virus of hondsdolheid. Deze testen waren in alle gevallen negatief, waarna alle dieren ook getest werden op hoogpathogene vogelgriep. Vijf vossen, de marter, de otter en twee bunzingen zijn positief getest op H5N1. De zeehonden en een kat waren negatief voor vogelgriep, één vos en drie katten worden op dit moment nog onderzocht.
Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In zes zoogdieren (4 vossen, 1 bunzing en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat een virus zich tussen mensen kan verspreiden. Het zoönotisch risico wordt door het RIVM als laag voor de algemene bevolking en laag tot gemiddeld voor beroepsmatige blootstelling aan (mogelijk) geïnfecteerde dieren beoordeeld, in lijn met de risico inschatting in het recente EFSA/ECDC rapport voor H5Nx virussen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021).
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken?
De doorlooptijd van de onderzoeken varieert van enkele dagen tot enkele weken:
Bent u van mening dat er voldoende onderzoekscapaciteit is om zicht te houden op de vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is voldoende onderzoekscapaciteit om het vóórkomen van vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren te monitoren. WBVR kan opschalen bij uitbraken van dierziekten, dit is nu nog niet nodig. Niet alle vogels worden getest, dat is niet nodig: dat gebeurt bij een risico-gebaseerde steekproef van dode wilde vogels en meldingen op een nieuwe locatie of bij een nieuwe vogelsoort (zie ook antwoord op vraag11. Wilde vleeseters (zoogdieren) worden allemaal onderzocht.
Deelt u de zorg dat door niet alle dode wilde dieren waarbij een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19 te onderzoeken, het risico bestaat dat mutaties of varianten over het hoofd worden gezien, met alle mogelijke risico’s voor de volksgezondheid van dien?
In Nederland monitoren we de HPAI situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren te onderzoeken en de veranderingen in het virus te volgen. Zoals hiervoor bij vraag 4 en 9 beschreven, worden wilde dieren zowel bij een vermoeden op SARS-CoV-2 als vogelgriep onderzocht.
Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak en het verloop van de ziekte in wilde vogels en zoogdieren, door DWHC en Erasmus Medisch Centrum. Het WBVR bepaalt de genetische karakteristieken van de gevonden vogelgriepvirussen. Aan de hand hiervan beoordeelt het RIVM het zoönotisch risico. Niet alle dode vogels worden op vogelgriep onderzocht, omdat dit niet efficiënt is en geen meerwaarde heeft voor het primaire doel om vast te stellen welke vogelsoorten gevoelig zijn en waar in Nederland dode vogels worden gevonden met vogelgriep, zodat eventueel nog extra waarschuwingen of maatregelen kunnen worden genomen als daarvoor een noodzaak is. Wilde vlees- of aasetende zoogdieren worden allemaal onderzocht. Er worden voldoende monsters van wilde vogels onderzocht om veranderingen in het virus adequaat te kunnen volgen en mutaties op tijd te kunnen ontdekken. Alle bevindingen worden binnen de zoönosenstructuur gebracht en indien nodig wordt er binnen de structuur opgeschaald, bijvoorbeeld wanneer er aanwijzingen zijn dat het virus aan het veranderen is richting een meer zoönotische variant.
Gaat u de NVWA per direct oproepen om alle kadavers van zieke dieren op te ruimen en, wanneer er een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19, ze te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Kadavers van wilde dieren waarvan een vermoeden bestaat dat zij vogelgriep hebben worden zoveel mogelijk opgeruimd. Vogels worden onderzocht, zoals bij vraag 4, 9 en 12 aangegeven; aaseters/vleeseters worden alle onderzocht op HPAI. Op die manier worden eventuele veranderingen in het virus gemonitord.
De NVWA beoordeelt per melding of en zo ja welke vogels worden onderzocht op aanwezigheid van AI virus of SARS-CoV-2. Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden dode vogels worden gevonden, waar voorheen nog geen besmette vogels waren gevonden, of als een exemplaar van een nog niet eerder besmet gevonden vogelsoort wordt gevonden, worden deze kadavers altijd op AI virus onderzocht (zie ook antwoord 4, 9 en 12 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493 van 28 januari 2022). Gemelde dode vlees- en aasetende zoogdieren worden allemaal getest op infecties met AI en op SARS-CoV-2 (en Rabies); SARS-CoV-2 infecties zijn tot dusverre in Nederland niet gevonden in wilde dieren.
Het opruimen van kadavers die niet onderzocht worden door de NVWA is een verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Er is een handreiking opgesteld met daarin de verantwoordelijkheden voor het opruimen van dode vogels. Dit is in de meeste gevallen de gemeente of de eigenaar van de betreffende grond. De handreiking wordt gepubliceerd.
Hoe wordt het protocol voor het veilig verwijderen van vogels en zoogdieren geïmplementeerd en wie heeft op dit gebied hoofdverantwoordelijkheid – de provincie of de gemeente?
Op de website van de NVWA staat een handleiding voor het veilig verwijderen van kadavers van vogels en zoogdieren. Grondeigenaren, zoals provincies, gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het opruimen van kadavers.
Bent u het eens dat de verspreiding en mutatiemogelijkheden van het vogelgriepvirus (HPAI) onder in het wild levende dieren zoveel mogelijk moet worden getemperd voor de veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in het voorkomen van het vogelgriepvirus onder in het wild levende dieren. Het is niet mogelijk om de circulatie van diverse HPAI-varianten bij wilde vogels in verschillende jaargetijden en continenten te temperen. We kunnen alleen inzetten op het minimaliseren van de kans van overdracht van besmette wilde dieren naar mensen en gehouden dieren en vice versa.
Erkent u dat de EFSA (European Food Safety Authority) en de expertgroep oproepen om geen jacht toe te staan wanneer er vogelgriepuitbraken zijn, om te voorkomen dat dieren worden verstoord en het virus naar andere gebieden overbrengen?8 9
EFSA heeft in de loop van de jaren meerdere adviezen gegeven over de jacht in relatie tot HPAI. De deskundigengroep dierziekten In Nederland heeft in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden. De verschillende adviezen vullen we in Nederland in door een jachtverbod in te stellen in de gebieden rond de besmette locaties.
Zie verder het antwoord bij vraag 17.
Kunt u, gezien we met de grootste uitbraak van vogelgriep ooit in Europa te maken hebben, een landelijk jachtverbod instellen? Zo nee, waarom niet?
EFSA heeft in de loop van de afgelopen jaren verschillende adviezen gegeven over jacht in relatie tot vogelgriep. De deskundigengroep dierziekten heeft hier in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden.
Nu, in 2022 bieden we zo veel mogelijk maatwerk en passen de maatregelen aan aan de lokale en huidige situatie. In een beperkingszone geldt een verbod op het jagen en doden van wild. Het is verboden te jagen op eenden of te jagen in gebieden waar dat watervogels kan verstoren. Dit gebeurt daar, lokaal, omdat daar de infectiedruk hoog wordt geacht.
Een landelijk jachtverbod heeft geen toegevoegde waarde voor het voorkomen van de verspreiding van virus. Ook zonder verstoring door jacht of andere beheersactiviteiten migreren watervogels immers in groten getale. Ook zijn er vele andere, onvermijdelijke, activiteiten of gebeurtenissen die watervogels kunnen verstoren. Het opschorten van jacht of populatiebeheer zou dus ten algemene geen significante bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van verplaatsing van wilde vogels. Een landelijk jachtverbod wordt, gezien de relatief geringe bijdrage aan het voorkomen van verspreiding en de vele andere belangen die gemoeid zijn met het beheer van populaties, daarom disproportioneel geacht.
Deelt u het inzicht dat het essentieel is om te voorkomen dat het vogelgriepvirus muteert naar een van mens tot mens overdraagbare ziekte? Zo ja, wat gaat u hier als eindverantwoordelijke aan doen?
De ontwikkeling van aviaire influenza tot een van mens op mens overdraagbare infectie moet uiteraard zo goed mogelijk voorkomen worden. Daar zetten de betrokken partijen zich voor in. Het volledig voorkomen van mutaties, zeker indien deze in de natuur onder wilde dieren plaatsvinden is onmogelijk. In gehouden vogels is dat wel mogelijk en mede omwille van de volksgezondheid worden locaties met HPAI besmet pluimvee daarom snel opgespoord en snel geruimd.
Als er echter een aanvullende bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen, zoals in 2020 bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt opgeschaald en gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming. Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en. De Wet dieren geeft het kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt als doel van alle genomen besluiten.
Vogelgriep lijkt een structureel probleem te zijn geworden nu het virus jaarrond in wilde vogels in Nederland lijkt voor te komen. Dit vraagt om andere oplossingen, zoals nog meer aandacht voor bioveiligheid. Ook gaat LNV de mogelijkheden van vaccinatie bij pluimvee onderzoeken en samen met VWS een lange termijnvisie opstellen hoe we met de pluimveehouderij en vogelgrieppreventie en bestrijding om moeten, kunnen en willen gaan. Daar wordt op dit moment door het Kabinet aan gewerkt, ook in het kader van de volksgezondheid.
De WHO bereidt zich voor op een eventueel scenario waarbij overdracht van vogelgriepvirus op mensen en mens-op-mens transmissie mogelijk is. De WHO selecteert daarom verschillende vogelgriepvirussen zodat die, als het nodig is, gebruikt kunnen worden voor het maken van een humaan vaccin tegen deze varianten.14
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volksgezondheid, ook wanneer het gaat om het risico op nieuwe zoönosen (ziektes overgedragen van dier op mens), op nummer één komt te staan?
Het belang van een kwalitatief hoogstaande surveillance van zoönotische infectieziekten in een dichtbevolkt land als Nederland, met haar intensieve landbouw en veeteelt en wilde dieren – is evident. Nederland heeft een zoönosestructuur; een goed functionerend surveillancesysteem, gericht op continue signalering, beoordeling en eventueel bestrijding van zoönosen. In de zoönosestructuur nemen de bewindspersonen van VWS en LNV gezamenlijk besluiten vanuit de eigen verantwoordelijkheid, waarbij het volksgezondheidsbelang leidend is. De besluiten kunnen zowel maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid als de diergezondheid betreffen. Er wordt een continue inspanning verricht door medische en veterinaire professionals om bekende zoönosen te bestrijden en tegelijkertijd te zorgen dat een eventuele nieuwe verwekker of nieuw ziektebeeld, of bekende verwekkers met een nieuwe niche, een toegenomen virulentie of een zorgwekkende antimicrobiële of antivirale resistentie tijdig worden gesignaleerd.
Kunt u bevestigen dat het op dit moment geen staand beleid is dat er waarschuwingsborden worden geplaatst in gebieden waar net wilde dieren dood gevonden zijn door de vogelgriep en dat deze gebieden niet worden afgesloten, zelfs wanneer het gaat om honderden dode dieren? Erkent u dat dit een serieus risico oplevert wanneer mensen door deze gebieden wandelen met hun hond, aangezien honden ook besmet kunnen raken met vogelgriep en mensen vervolgens ook?
In grote delen van Nederland, zijn dode vogels gevonden met vogelgriep. Waarschuwingsborden plaatsen heeft daarom weinig toegevoegde waarde. Het algemene advies is om dode dieren niet aan te raken, omdat dieren altijd een ziekte kunnen hebben of in (verregaande) staat van ontbinding zijn. De NVWA adviseert op de website om honden uit voorzorg aangelijnd te houden bij plekken waar dode vogels liggen. Ook al is het geen staand beleid van de rijksoverheid om borden te plaatsen, lokaal kan hierover anders besloten worden: het staat de gemeente of private organisaties vrij om op terreinen een bord te plaatsen (zoals verboden vervoersverbod, informatie voor hondenbezitters).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór het commissiedebat Zoönosen en dierziekten, beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Het EU herstelfonds |
|
Senna Maatoug (GL), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het stiekeme Nederlandse selectieproces voor de EU-herstelmiljarden»?1
Ja.
Hoe leest u de constatering dat achter de schermen de afgelopen maanden al tot in detail door het vorige kabinet werd gewerkt aan de bestedingen van de RRF-gelden, terwijl de Kamer en decentrale overheden hierin niet werden betrokken?
Het is altijd duidelijk geweest dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), blijkens ook de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020. Begin vorig jaar heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldoen aan de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)- verordening. Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening. Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er ook breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden.
Stemt u ermee in dat dit haaks staat op het Brusselse verzoek om een «brede consultatie» te houden? Omdat er in een van de gewobte documenten waar FTM naar verwijst wordt gezegd dat het om «de meest logische externe stakeholders» gaat, en dat die inputfase eerder ook een consultatie is genoemd, vragen wij u of u het ermee eens bent dat alleen «de meest logische externe stakeholders» zijn meegenomen in de door het kabinet genoemde «brede consultatie»? Mocht dit niet het geval zijn: hoe is het kabinet voornemens een gedegen consultatie te houden in 1 maand terwijl eerder (eind 2020) werd gesteld dat het tijdspad juist te krap was?
Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. Departementen hebben onder andere input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en kennisinstellingen. Dat betekent overigens niet dat andere belanghebbenden hun stem niet meer kunnen laten horen. Er wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, die uw Kamer en het bredere publiek zullen ontvangen. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien dit conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden. Hiermee geef ik ook opvolging aan de moties van de leden Gündoğan en Van Dijk. Bovendien hebben belanghebbenden tijdens formatiegesprekken zoals gebruikelijk ook de mogelijkheid om input te leveren op de in het coalitieakkoord te verwerken hervormingen. Op deze manier hebben belanghebbenden dus zowel in het voortraject, als in het komende traject voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Wat is uw verklaring waarom de Kamer anderhalf jaar in ongewis is gebleven over de besteding van de beschikbare gelden voor Nederland?
Het besluit over de besteding van de beschikbare gelden is, conform de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020, genomen bij de totstandkoming van het coalitieakkoord. Uw Kamer is nauw betrokken geweest bij het formatieproces en heeft het coalitieakkoord aanvaard.
Wat vindt u van de door het vorige kabinet gekozen volgorde om eerst naar de Europese Commissie te communiceren aanspraak te willen maken op de gelden alvorens de Kamer, decentrale overheden en andere belanghebbenden hierbij te betrekken?
Een lidstaat kan volgens de HVF-verordening (artikelen 12 en 18) pas aanspraak maken op middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij de indiening van een HVP. In het proces dat leidt tot indiening van het definitieve plan zullen de Kamer, medeoverheden, en andere belanghebbenden meegenomen worden. Daarnaast zijn de Kamer, medeoverheden en andere belanghebbenden reeds meegenomen in het formatieproces. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het HVP.
Voorts is het gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. Daarnaast is de HVF-verordening voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat het logisch is om informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie verdere toelichting te ontvangen over de uitvoering van de verordening. Gezien de omvang van de beschikbare middelen (miljarden) en de ernst van de crisis waar Nederland zich in de nasleep van de Covid-19 pandemie in bevond, vind ik het vanzelfsprekend dat in deze informele gesprekken kenbaar is gemaakt dat Nederland aanspraak wil maken op de HVF-gelden.
Kunt u een concreet overzicht geven van het tijdspad met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP?
De tijdlijn voor het indienen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan ziet er als volgt uit: in het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Europese Commissie en de raadpleging van belanghebbenden. Vervolgens is het streven om een tweede, finale conceptversie van het plan in mei 2022 gereed te hebben. In juni 2022 zal ik het finale conceptplan aan uw Kamer presenteren. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Europese Commissie.
Vanaf het moment van indienen door Nederland heeft de Europese Commissie twee maanden om met een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te komen, met daarin de goedkeuring van het plan, de mijlpalen en doelen, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen. Hierna heeft de Raad een maand de tijd om het uitvoeringsbesluit goed te keuren. Vervolgens zal een overeenkomst tussen de Commissie en Nederland worden opgesteld, waarmee de middelen formeel worden gecommitteerd. Ten slotte is op 31 december 2022 de deadline voor de Europese Commissie om 70% van alle middelen te hebben gecommitteerd aan de lidstaten.
Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de besteding? Kunt u een concreet overzicht geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP? Wordt het aangaan van nieuwe investeringen als uitgangspunt van de besteding van de gelden genomen, in lijn met de geest van het herstelfonds? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de bestedingen te betrekken?
In het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek zijn de stukken over interdepartementale afstemming aangaande de besteding openbaar gemaakt en terug te vinden via de website van rijksoverheid.nl.2 Het kabinet heeft ervoor gekozen om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord, in het HVP op te nemen. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2022 de eerste conceptversie van het HVP ontvangen. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te kunnen geven is op 1 februari 2022 binnen het Ministerie van Financiën een programmadirectie van start gegaan die de indiening van het Nederlandse HVP zal gaan coördineren. In die rol is deze HVP-directie o.a. verantwoordelijk voor de kwaliteit- en volledigheidschecks op basis van de HVF verordening, en het voeren van de dialoog met de Europese Commissie. Omdat de kennis en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregelen die uiteindelijk in het Nederlandse HVP opgenomen zullen worden primair bij de departementen ligt, hebben zij ook een cruciale rol bij het voorbereiden, invullen en implementeren van het HVP. Zie vraag 6 voor een toelichting op het verdere proces.
Welke hervormingen is het kabinet voornemens door te voeren om in aanmerking te komen voor de gelden? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de hervormingen te betrekken? Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de hervormingsplannen? Zo niet, waarom niet?
De hervormingen in het HVP zullen gebaseerd zijn op hervormingen die in gang zijn gezet sinds 1 februari 2020, alsook de hervormingen die in het coalitieakkoord genoemd worden en waar mogelijk samenhang vertonen met de investeringen in het HVP. Zoals vereist in de HVF-verordening zullen de hervormingen ook ingaan op een substantieel deel van de landenspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie heeft opgesteld. Deze aanbevelingen zijn ook meegenomen in het coalitieakkoord. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u specifiek uitwijden over de concrete punten waar de besluitvorming aangaande de besteding als ook de hervormingen nog niet volledig is afgerond en wat daar de pijnpunten zijn, zoals blijkt uit de WOB-stukken aangehaald in het FTM-artikel?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de HVF-financiering wordt gebruikt voor reeds in de begroting gedekte maatregelen. De verdere besluitvorming over de investeringen en hervormingen in het HVP vindt plaats conform het tijdpad in het antwoord op vraag 6. Dat betekent dat de definitieve besluitvorming volgens de huidige planning zal plaatsvinden in de zomer van 2022.
De groslijst met mogelijk in aanmerking komende projecten voor de besteding van de gelden is op 1 november 2021 met de Kamer gedeeld terwijl deze lijst niet is afgestemd met lagere overheden of de Kamer, ondanks het verzoek van de Europese Commissie om een «brede consultatie» te voeren: wat vindt u van deze constatering? Wat vindt u van de keuze om deze gang van zaken te bestempelen als «een krap tijdspad», zoals ook weergegeven in het FTM-artikel?
De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het consultatieproces moet bevatten dat past binnen de nationale juridische kaders. Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces. De juridische kaders voor het Nederlandse HVP zijn tijdens de formatie vastgesteld en in het Coalitieakkoord opgenomen. Tijdens de formatie zijn medeoverheden en de Kamer breed geconsulteerd, en uiteindelijk is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het Coalitieakkoord. De groslijst die op 1 november met de Kamer is gedeeld is het resultaat van een ambtelijke verkenning, maar staat niet gelijk aan een concept-HVP. Zoals eerder aangegeven is de ambtelijke inventarisatie opgesteld in samenwerking met alle departementen. Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. De Kamer en de medeoverheden worden geraadpleegd tijdens het verdere proces. Destijds werd uitgegaan van een vlot formatieproces, waardoor het tijdspad krap geacht werd. Er werd gekozen om de besluitvorming over het HVP aan het nieuwe kabinet over te laten en dit onderdeel te maken van het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord is tot stand gekomen middels brede consultatie. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 6.
Wat vindt u van de gekozen volgorde door het vorige kabinet dat plannen opgesteld door de ambtenarij eerst informeel werden getoetst bij de Europese Commissie, vervolgens op de formatietafel belandden alvorens de Kamer hierbij betrokken werd? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Het is gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. De HVF-verordening is voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie getoetst is of bepaalde zaken voldoen aan de eisen van de verordening. Er is hiermee geen officiële procedure omzeild. De officiële procedure met de Europese Commissie gaat van start op het moment dat wij het plan indienen bij de Commissie, cf. preambule lid 38 van de HVF-verordening.
Hoe leest u de constatering uit het FTM-artikel dat «informeel» werd gesproken met ambtenaren op de permanente vertegenwoordiging in Brussel om zo de officiële procedure te kunnen omzeilen? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Er is geen officiële procedure omzeild. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat gesprekken met de Commissie voor indiening van plannen inderdaad onderdeel zijn van het beoordelingsproces voor de RRP-plannen, zoals geconstateerd in het artikel van FTM?
Gesprekken met de Europese Commissie zijn nodig vanwege de technische en specifieke eisen van de HVF verordening. De gesprekken vormen echter geen onderdeel van het beoordelingsproces, maar worden ingezet ter voorziening van benodigde informatie ten aanzien van de HVF-verordening. De Commissie velt in deze gesprekken dan ook geen oordeel over de samenhang van het plan, maar geeft slechts toelichting bij de technische vereisten. Dit blijkt ook uit de openbaargemaakte stukken d.d. 1 november 2021.
Wat is uw lezing van de constatering dat uw voorganger Minister Hoekstra in het najaar van 2021 aangaf dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden, terwijl uit het artikel van FTM blijkt dat bepaalde partijen wel degelijk in een vroeg stadium betrokken werden, zoals VNO-NCW?
Ik deel zijn mening dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden over de inhoud van dit plan. Ten aanzien van de gesprekken in de totstandkoming van de ambtelijke groslijst stond het de departementen vrij om in gesprek te gaan met belanghebbenden. Daarnaast is er in de totstandkoming van het coalitieakkoord breed geconsulteerd. Voorts komen er twee conceptversies, waardoor belanghebbenden nog steeds in de gelegenheid zullen zijn hun stem te laten horen.
Kan de Minister de correspondentie tussen Den Haag en Brussel alsnog doen toekomen aan de Kamer, nog voor het voorjaarsreces? Kan de Minister een overzicht geven van de inhoud van de gesprekken die Nederland heeft gevoerd met de Commissie, al dan niet in een besloten briefing?
Het is helaas niet haalbaar deze informatie te leveren binnen de gevraagde termijn. Op dit moment wordt in het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek door verschillende departementen gewerkt aan het inventariseren en openbaar maken van documenten die betrekking hebben op contacten met belanghebbenden, waaronder met de Europese Commissie. Voorafgaand aan openbaarmaking worden de verschillende belanghebbenden, waaronder de Europese Commissie, om zienswijzen gevraagd. Indien de Europese Commissie gemotiveerd aangeeft dat de uitgewisselde stukken niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan wordt die zienswijze in principe gevolgd. Ik zal de andere departementen verzoeken zo spoedig mogelijk de documenten met uw Kamer te delen (en in ieder geval uiterlijk op het moment dat deze documenten in het kader van het lopende Wob-verzoek openbaargemaakt worden).
Hoe definieert u «de meest logische externe stakeholders»? Op basis van welke criteria bestempelde en bestempelt het kabinet betrokkenheid van stakeholders als «logisch»?
Het is niet aan mij om dit te definiëren, aangezien dit de verantwoordelijkheid is van de betreffende vakdepartementen.
Kunt u een reconstructie maken van de wijze waarop de input van stakeholders als «inspiratie» gebruikt voor het formuleren van de maatregelen die zijn ingediend bij de Europese Commissie, op basis van gespreksverslagen of andere documentatie en deze op korte termijn (binnen 2 weken) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 15.
Welke landen-specifieke aanbevelingen is Nederland voornemens door te voeren en welke aanbevelingen is het kabinet voornemens aan de kant te schuiven? Kunt u toelichten op basis waarvan deze keuzes zijn gemaakt en hoe dit keuzeproces is verlopen?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. De voorgestelde keuze van het kabinet ten aanzien van de landenspecifieke aanbevelingen zal blijken uit de eerste conceptversie van het HVP die ook met uw Kamer gedeeld zal worden. Overigens geldt dat veel landenspecifieke aanbevelingen ook zijn meegenomen in de voorgenomen hervormingen in het coalitieakkoord.
Hoe bent u voornemens om te springen met het resterende proces aangaande het indienen van het nationale plan om aanspraak te maken op de RRF-gelden?
Momenteel is mijn ministerie in dialoog met de andere ministeries over de invulling van het eerste concept-HVP. Na het bereiken van ambtelijke en politieke overeenstemming over het eerste conceptplan, zal ik deze conceptversie met uw Kamer delen. Daarop kunnen ook belanghebbenden input leveren op dit conceptplan. Zie verder het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord van het kabinet leest de Volt-fractie slechts over de besteding van de RRF-gelden: «de middelen uit het Europees herstelfonds ter financiering van de plannen uit onder meer dit coalitieakkoord». Welke plannen uit het coalitieakkoord is het kabinet voornemens aan de RRF-gelden te besteden?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. Wel is duidelijk dat reeds begrote en bestaande maatregelen en het coalitieakkoord leidend zijn in de keuzes die gemaakt worden. Op welke wijze deze maatregelen kunnen worden opgenomen in een Nederlands HVP hangt af van de mate waarin deze maatregelen in overeenstemming zijn met de HVF-verordening. De keuze van het kabinet ten aanzien van de plannen uit het coalitieakkoord zal terug te zien zijn in de eerste conceptversie van het HVP die ter raadpleging ook met uw Kamer gedeeld zal worden.
Kunt u zicht bieden op de reactie van de Europese Commissie op de plannen, zoals die tot nu toe gecommuniceerd zijn in overleg met de Commissie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de beoordeling van de plannen van het kabinet door de Europese Commissie? Zal zij de plannen goedkeuren?
Ik kan niet spreken voor de Europese Commissie. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus HVP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan naar verwachting gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de HVF. Een ambitieus plan draagt bij aan een positieve beoordeling van de Commissie.
Kunt u het krappe tijdspad richting mei 2022 voor opstelling van het tweede conceptplan en presentatie van het finale conceptplan aan de Kamer in juni 2022 schetsen?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zijn de groslijsten bepalend voor de uitvoering van het Nederlandse RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe definieert u «een briljant idee» wat eventueel nog aan de reeds bestaande groslijst kan worden toegevoegd? Kan de Minister een indicatie geven van de reeele kans dat zo’n «briljant idee» inderdaad aanspraak zal kunnen maken op het RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de totstandkoming van de plannen, conform motie Dassen d.d. 4 november 2021, nummer 35925-XIII-51?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de uitwerking van de plannen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe gaat u garanderen dat hier genoeg ruimte en tijd voor is terwijl het vorige kabinet zelf heeft gezegd niet eerst een consultatie te doen omdat een tijdspad dat toen nog ruimer was dan het tijdspad van aankomend voorjaar, al te krap was?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe bent u voornemens uit te reiken naar die externe partijen en decentrale overheden die hun weg in Den Haag minder makkelijk of niet weten te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.