De bouw van een moskee in Gouda |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat buitenlandse financiers meebetalen aan de bouw van een nieuwe moskee in Gouda?1
In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34000-VI, nr. 65) heb ik laten weten dat de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Het onderzoek laat zien dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden. De gemeente Gouda heeft dit onderzoek laten uitvoeren voor de bestuurlijke afweging van deze lokale aangelegenheid.
Vanuit welke landen is er (financiële) steun voor de bouw van de nieuwe moskee in Gouda toegezegd? Om welke financiers gaat het? Bent u op de hoogte van de inhoud van het onderzoek naar de financiering van de nieuwe moskee dat in opdracht van de gemeente Gouda is uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid om de conclusies hiervan met de Tweede Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is Tarik ibn Ali betrokken bij het werven van fondsen voor de nieuw te bouwen moskee? Bent u het met de gemeente Gouda eens dat hij «op dit moment niet beschouwd moet worden als radicale prediker»? Vindt u het wenselijk dat een imam die in verband wordt gebracht met radicalisering en jihadisme mede verantwoordelijk is voor de financiering van de bouw van een Nederlandse moskee?2
Tarik ibn Ali heeft deelgenomen aan een benefietbijeenkomst waarbij geld door de Goudse moslimgemeenschap is ingezameld voor de realisatie van een nieuw islamitisch centrum. In algemene zin geldt dat personen het recht hebben zich in te zetten voor de werving van fondsen voor de bouw van een Nederlandse moskee, zolang zij zich aan de Nederlandse wet houden. Met het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft dit kabinet ook duidelijk aangegeven dat het voorkomen van radicalisering en het indammen van jihadisme wenselijk is. Daaruit volgt dat de overheid kan ingrijpen wanneer er concrete aanwijzingen zijn van betrokkenheid van individuen of instellingen bij jihadisme.
Heeft u aanwijzingen dat salafistische krachten betrokken zijn bij de financiering van de nieuwe moskee? Zo ja welke?
In de genoemde brief van 11 februari jongstleden over deze specifieke casus is aangegeven dat de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek uit heeft laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die de (door)verkoop van een gedeelte van het PWA-complex in de weg zouden staan. Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd. Dit onderzoek is nog niet afgerond. Over individuele (lopende) onderzoeken kan ik geen uitspraken doen.
Voor meer informatie over de buitenlandse financiering van islamitische instellingen in algemene zin verwijs ik naar zijn beleidsreactie over dit onderwerp van 25 maart jongstleden (Kamerstuk 29 614, nr. 37).
Vindt u dat er sprake is van een scheiding van kerk en staat nu de gemeente Gouda mee wil werken aan de wens van een moskeebestuur om vrouwen in de openbare ruimte buiten het zicht van mannen te houden? Wat is uw oordeel hierover?3
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Bent u van mening dat de opzet, de financiering en de bouw van de moskee een bijdrage leveren aan het bestrijden van segregatie en radicalisering? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u om de plannen tegen te houden?
Het moskeebestuur heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. Dit is en blijft een lokale verantwoordelijkheid.
De bezetting van een moskee in Leiden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Moslimorganisaties bang na «bezette» moskee Leiden»1 en ««Bezetting» in Leiden schokt Marokkaanse organisaties»2? Kent u de website Identitair Verzet?3
Ja.
Deelt u de mening dat personen die acties tegen een moskee ondernemen dat binnen de grenzen van de wet moeten doen? Was daar in het geval van de bezetting van de moskee in Leiden sprake van? Zo ja, waarom? Zo nee, van welke overtredingen worden deze personen verdacht?
Ja, in Nederland geldt dat een ieder binnen de grenzen van de wet dient te acteren. Het openbaar ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat aan een aantal personen in verband met het beklimmen van de moskee door de officier van justitie een strafbeschikking is opgelegd vanwege het ongerechtigd betreden van een afgesloten bouwterrein. De strafbeschikking jegens een van deze verdachten zag ook op het afsteken van vuurwerk.
Deelt u de mening dat bewoners die op reguliere wijze bezwaar maken tegen de bouw van een moskee dat in vrijheid moeten kunnen doen? Zo ja, is het op de site van Identitair Verzet vermelde waar dat «bewoners die in die tijd tegen de bouw van de moskee in Leiden waren, sinds de bouw begon, stelselmatig in de persoonlijke levenssfeer worden aangepakt door groepen niet Nederlandse jongeren»? Is het bovendien waar dat er ruiten zijn ingegooid bij deze bewoners?4 Als dat waar is, is er aangifte gedaan en wat is de stand van zaken van het onderzoek? Zo nee, wat is er niet waar?
De vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen voorgenomen besluiten, zoals tegen nieuwbouwplannen, zijn een groot goed. Het is ontoelaatbaar als mensen als reactie hierop met treiterijen, bedreigingen of vernielingen te maken krijgen. De politie en het OM hebben mij meegedeeld dat er meermalen per jaar vernielingen, zoals het ingooien van ruiten, plaatsvinden in de buurt waar de moskee gebouwd wordt. Het betreft elke keer een andere woning en het zijn niet alleen de woningen van tegenstanders van de bouw. In de gevallen waarbij schade is ontstaan aan ruiten is aangifte gedaan van vernieling. De daders zijn onbekend en het motief is onduidelijk. Een verband tussen de bouw van de moskee en de vernielingen is niet aangetoond. Uit politiecijfers blijkt overigens dat het totaal aantal vernielingen in de betreffende wijk Haagweg-Noord ongeveer gelijk is gebleven sinds de bouw van de moskee. In dezelfde periode is sprake van een daling van het aantal bij de politie geregistreerde bedreigingen. De politie heeft geen informatie over het vermeende «stelselmatig in de persoonlijke levenssfeer aanpakken» van tegenstanders van de bouw van de moskee.
Hebt u begrip voor de angst die er binnen moslimorganisaties en bij moslims bestaat over de actie van Identitair Verzet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat die angst en de oorzaak daarvan worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen geweldsdreiging van deze actie is uitgegaan, heeft de actie angst en onrust veroorzaakt. Het kabinet veroordeelt de actie sterk en heeft begrip voor de onrust die is ontstaan. Daarom is er door Minister Asscher direct contact gezocht met de getroffen moskee. Het kabinet is alert op ontwikkelingen in de dreiging tegen moskeeën en als het nodig is nemen we specifieke maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen. Eén van de taken van de overheid is immers het creëren van een samenleving waarin mensen veilig zijn en zich veilig voelen. Hiervoor is echter een inspanning vereist van meer dan alleen de overheid. Zo zijn in dit geval het maatschappelijk middenveld en islamitische gemeenschappen belangrijke partners. Vanuit deze context spreekt de overheid regelmatig met partners, niet alleen om radicalisering tegen te gaan en de weerbaarheid te vergroten (conform maatregel 21 van het Actieprogramma), maar ook om handelingsperspectief te bieden en het dialoog te stimuleren.
Deelt u de vrees van het Contactorgaan Moslims en Overheid dat acties zoals die van Identitair Verzet het begin kunnen zijn van een escalatie? Zo ja, waarom? Wat kunt u doen om deze acties te de-escaleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunnen naast extremistische moslimorganisaties ook rechts-extremistische groeperingen een bedreiging voor onze rechtsstaat vormen? Deelt u de mening dat naast het terechte optreden van de diverse ketenpartners tegen moslimextremisme er ook aandacht moet zijn voor de gevaren van het rechts-extremisme? Zo ja, op welke wijze worden die laatste gevaren tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid spant zich in om elke bedreiging van de rechtsstaat tegen te gaan. Er is vanuit dit oogpunt aandacht voor elke vorm van extremisme. Ook vanuit extreemrechtse hoek kan (terroristisch) geweld voorkomen, zoals in het buitenland is gebleken. De Nederlandse veiligheidsinstanties volgen ontwikkelingen in deze ideologische hoek op de voet. Personen of partijen die verantwoordelijk zijn voor eventuele wetsovertredingen of extremistische acties zullen worden vervolgd. Wel kan worden vastgesteld dat de dreiging die momenteel uitgaat van rechts-extremisme minder groot is dan de gevaren van moslimextremisme. De AIVD stelt al enige jaren in haar jaarverslagen dat rechts-extremisme een beperkt verschijnsel is.
Kent ook u de voorbeelden die het Contactorgaan Moslims en Overheid noemt van incidenten die te maken hebben met moslimhaat? Zo ja, is er nog wel sprake van incidenten of is er sprake van een structurele en groeiende moslimhaat?
In algemene zin is ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar. De registratie van de politie ondersteunt dit beeld. Ten aanzien van moslimdiscriminatie kan ik dit beeld echter niet bevestigen. Sinds 2008 rapporteert de politie weliswaar over discriminatie-incidenten en incidenten met een discriminatoir karakter, maar zonder onderscheidende kenmerken te vermelden. Zoals gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Kuzu en Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk) over de golf van incidenten jegens moskeeën, zal de politie de komende tijd werken aan een betere registratie van (moslim)discriminatie. Het Contactorgaan Moslims en Overheid wordt hierbij betrokken. De eerste gesprekken daarover zijn gestart. Voor een goed inzicht zal onder meer afzonderlijk over moslimdiscriminatie (en specificaties daarbinnen) worden gerapporteerd in de jaarlijkse Poldis rapportage.
Het bericht dat er een scheidingsmuur wordt gebouwd bij het Goudse moskeecomplex |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gouds bestuur lost vrouwenkwestie op»?1
Ja
Klopt het dat er een muur zal worden gebouwd bij het schoolplein met als doel het vermijden van visueel contact tussen de moskeebezoekers en vrouwen?
De gelijkheid van mannen en vrouwen is een belangrijke kernwaarde van de Nederlandse samenleving.
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers (moskee, school voor speciaal onderwijs, medisch kinderdagverblijf) een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Het moskeebestuur heeft recent (half maart) overigens het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. Dit is en blijft een lokale verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het faciliteren van projecten die de gelijkheid van man en vrouw aantasten geen taak is van de Nederlandse staat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met de bouw van de muur het verkeerde signaal wordt afgegeven dat Nederland zich aanpast aan de islam in plaats van andersom?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om, nu de omstreden moskee er toch lijkt te komen, tenminste de realisatie van voornoemde scheidingsmuur te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt er eindelijk ingezet op een integratiebeleid dat nieuwkomers voor de keuze stelt zich aan te passen aan de hier heersende opvattingen of te vertrekken?
Het Nederlandse integratiebeleid is er mede op gericht de nieuwkomers te laten kennisnemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving, en deze ook te verinnerlijken. Uitgangspunt is dat wie er voor kiest om in Nederland een toekomst op te bouwen, zich richt naar de Nederlandse samenleving en de waarden die hier gelden. Integratie vergt een wederzijdse inspanning van de ontvangende samenleving en van migranten. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij migranten de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren.
Het bericht ‘Moskee in Gouda mag er komen van college’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moskee in Gouda mag er komen van college»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen twijfel zou moeten bestaan over de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd?
De herkomst van het geld voor de bouw van de moskee in Gouda is bekend en deze informatie heb ik in de brief van 11 februari jongstleden over dit onderwerp aan uw Kamer kenbaar gemaakt. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is, en dat het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, afkomstig is uit twee andere Schengenlanden.
Bent u bereid na te gaan op welke wijze de gemeente de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verslag gedaan van de wijze waarop de financiering onderzocht is en welk onderzoek nog loopt. De gemeente Gouda heeft forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Hierbij is de bankadministratie van islamitisch centrum El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda. Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd. Het bieden van hulp is dus niet aan de orde, want er is al sprake van betrokkenheid van mijn ministerie. Voor een verdere toelichting verwijs ik u specifiek naar mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 van de genoemde vragen van uw Kamer.
Bent u bereid hulp te bieden bij een onderzoek naar de herkomst van het geld waarmee de moskee wordt gefinancierd, indien zou blijken dat de gemeente in staat was slechts beperkt onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport ‘Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de resolutie die vorige week door de parlementaire vergadering van de Raad van Europa is aangenomen naar aanleiding van het rapport «Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit rapport en de conclusies ervan?
Wij onderschrijven het belang dat in het rapport wordt beschreven van het grondrecht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met inbegrip van de vrijheid om geen religie aan te hangen. Dit grondrecht impliceert, zoals ook het rapport constateert, dat deze vrijheden zowel gelden met betrekking tot personen die een religie of levensovertuiging hebben die door een minderheid van de bevolking wordt aangehangen, als voor degenen die de godsdienst of levensovertuiging van de meerderheid hebben. In het rapport wordt terecht geconstateerd dat in Europa de godsdienstvrijheid wordt gegarandeerd door internationale verdragen en instrumenten. Het rapport stelt aan de hand van praktijkvoorbeelden dat de afgelopen jaren vijandigheid jegens religie kan worden gesignaleerd in talloze gewelddadigheden en vandalisme en in beperkingen in geloofsbeleving. Het rapport besteedt in het bijzonder aandacht aan intolerantie jegens en discriminatie van christenen.
Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid, en is vastberaden om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden. In de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari 2015 (Kamerstuk 30 950, nr. 76) is de inzet van het kabinet op dit gebied beschreven, ook voor wat betreft discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging.
Het beeld dat in het rapport wordt geschetst van een toename van intolerantie, discriminatie en zelfs geweld jegens christenen herkennen wij echter niet. Voor de Nederlandse situatie wordt de indruk die het rapport wekt, niet gesteund door de rapportages die bij de voortgangsbrief zijn gevoegd. Ook uit het SCP-rapport naar ervaren discriminatie in Nederland (Kamerstuk 30 950, nr. 68) komt deze veronderstelde tendens niet naar voren.
Deelt u de opvatting dat nationale regeringen vaak voorbij zien aan de vele momenten waarop in de laatste jaren handelingen van vijandschap, geweld en vandalisme tegen christenen zichtbaar zijn en tegen hun plaatsen van samenkomst?
Nee. Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa voorbij zouden gaan aan gewelddadige en vijandige handelingen tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
In hoeverre is er naar de mening van de regering in Nederland en andere lidstaten van de Raad van Europa voldoende aandacht voor het tegengaan van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen, ongeacht of zij horen tot een meerderheids- of minderheidsgroepering?
Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat bij de overheden van andere lidstaten van de Raad van Europa onvoldoende aandacht is voor het bestrijden van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
Deelt u de opvatting van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa dat het concept van «reasonable accomodation» een goed handvat biedt voor de omgang met godsdienstige opvattingen binnen Europa, om te verzekeren dat ook christenen voluit de ruimte hebben om hun geloof te uiten en er zowel in de publieke als private sfeer naar te leven?
Het concept van «reasonable accommodation» («redelijke aanpassingen») is vooral bekend als instrument om te waarborgen dat personen met een handicap mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten of uitoefenen. Gelijke behandeling van personen zonder en met handicap, en trouwens ook van personen met uiteenlopende beperkingen, zou er immers toe leiden dat niet iedereen tot zijn recht komt. In de Kaderrichtlijn gelijke behandeling (RL2000/78/EG), het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is de verplichting tot «redelijke aanpassingen» in deze context opgenomen.
Ten aanzien van andere discriminatiegronden wordt het concept van «reasonable accommodation» in de Europese en Nederlandse wetgeving niet of nauwelijks gehanteerd, maar is een andere benadering gekozen. Waar nodig, is ten aanzien van specifieke omstandigheden een bijzondere regeling opgenomen, of wordt vrijheid gegeven aan betrokkenen om onderling afspraken te maken. Het rapport vermeldt hiervan enkele voorbeelden. De uitkomst van deze benadering is naar onze tevredenheid. Niettemin volgen wij de discussie die vooral in wetenschappelijke kringen wordt gevoerd over «reasonable accommodation» met belangstelling.
Deelt u de opvatting van deze vergadering dat het belangrijk is dat de verschillende lidstaten zoveel als mogelijk ruimte laten voor opvattingen die voortkomen uit deze wezenlijke overtuigingen van burgers?
Ja. De formulering van de beide vragen impliceert terecht dat de bedoelde vrijheden beperkt kunnen worden, bijvoorbeeld door de rechten en vrijheden die anderen hebben.
Deelt u de opvatting van deze parlementaire vergadering dat het goed is om zoveel mogelijk rekening te houden met godsdienstige of andere bezwaren tegen delen van werkzaamheden en daar op een gezonde manier ruimte voor te bieden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit concept van «reasonable accomodation» zich tot de vorig jaar aangenomen wet die het met name nieuwe trouwambtenaren onmogelijk maakt hun werk te doen als zij gewetensbezwaren hebben tegen het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht? Zou niet met dit door de parlementaire vergadering aangenomen rapport gesteld moeten worden dat deze wet een stap terug in de tijd was?
Uit de Wet van 4 juli 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (Stb. 2014, 260) vloeit voort dat een nieuwe (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand geen onderscheid mag maken tussen een huwelijk van een man en een vrouw en een huwelijk van twee mannen of twee vrouwen. Ten aanzien van zittende (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand, behouden gemeenten een beleidsvrijheid, dus bijvoorbeeld de vrijheid om hen aangepast werk te laten doen. De wet is in overeenstemming met de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 januari 2013 in de zaken van Ladele en McFarlane. Wij kunnen niet beoordelen of het concept van «reasonable accommodation» tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Naar de mening van het kabinet is de wet juist een stap vooruit op de weg naar volledige acceptatie van homoseksualiteit.
Welke conclusies verbindt de regering aan dit rapport, de conclusies en aanbevelingen voor Nederland?
Het kabinet ziet in het rapport een ondersteuning van zijn inzet om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden.
Op welke wijze is de regering voornemens aandacht voor dit rapport, de conclusies en aanbevelingen hiervan te vragen van de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te rapporteren?
Het kabinet gaat ervan uit dat de nationale delegaties naar de Parlementaire Assemblee van de overige lidstaten van de Raad van Europa dit rapport, en de conclusies en aanbevelingen daaruit, zelf onder de aandacht van hun regeringen zullen brengen.
De megamoskee in Gouda |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Megamoskee weert crèche om vrouwen»?1
Ja.
Is het waar dat vertegenwoordigers van de moskee trachten te voorkomen dat er een speciale school en een medisch kinderdagverblijf worden gevestigd in de voormalige atoombunker?
Nee, in het schetsplan waarover de drie initiatiefnemers overeenstemming hebben bereikt, wordt de bunker gesloopt en is op deze plaats een nieuw gebedshuis gepland. De school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf zijn elders op het terrein ingepland.
Hoe oordeelt u over de absurde, door de moskee gegeven reden, dat zij in de voorbereiding op hun gebed niet geconfronteerd willen worden met vrouwen omdat dit ten koste zou gaan van hun «heiligheid»?
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor deze ongerijmde stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Is er inmiddels al zicht op de (buitenlandse) financiering van de nu al omstreden moskee?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in de brief van 11 februari 2015 (kenmerk VenJ 616102) laten weten dat de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Uit dit onderzoek is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden.
Begrijpt u dat de komst van de moskee lijkt te schuren met de democratische besluitvorming, gezien het gegeven dat de meerderheid van de gemeenteraad en de lokale bevolking tegen de komst zijn? Zo nee, waarom niet?
Krachtens de Gemeentewet is uitsluitend het college van B en W bevoegd om vastgoedtransacties aan te gaan. Het college van Gouda heeft de gemeenteraad om «wensen en bedenkingen» gevraagd die het college meeweegt bij de uiteindelijke besluitvorming over de vastgoedtransactie.
Het moskeebestuur heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. Dit is en blijft een lokale verantwoordelijkheid.
Deelt u de visie dat buitenlandse financiering van moskeeën moet worden tegengegaan en bent u eindelijk bereid met wetgeving te komen?
In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstukken II, 2014/15, 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken.
Het bericht ‘Nederland financierde conferentie die Gezinssynode 2014 wilde beïnvloeden’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland financierde conferentie die Gezinssynode 2014 wilde beïnvloeden»?1
Ja.
Welke motieven lagen ten grondslag aan uw besluit om deze conferentie financieel te ondersteunen?
De conferentie is georganiseerd door het European Forum of LGBT2 Christian Groups. Deze koepelorganisatie van Europese christelijke LHBT3-organisaties ontvangt subsidie van OCW zodat de organisatie de belangen van christelijke LHBT’s kan behartigen binnen verschillende Europese instituties en christelijke geloofsgemeenschappen.
In hoeverre acht u het toelaatbaar dat de overheid invloed probeert uit te oefenen in kerkelijke aangelegenheden door het financieel ondersteunen van theologische vergaderingen en conferenties? Wanneer is de Kamer geïnformeerd over uw voornemen om in het kader van uw emancipatiecampagne invloed uit te oefenen in kerkelijke aangelegenheden door middel van subsidie?
Er is geen sprake van dat de overheid invloed probeert uit te oefenen op kerkelijke aangelegenheden. De overheid ondersteunt een koepelorganisatie van christelijke LHBT-organisaties zodat zij in staat worden gesteld om binnen hun eigen geloofsgemeenschappen de dialoog aan te gaan over de rechten van LHBT’s en de positie van LHBT’s binnen de kerk.
De subsidie aan het European Forum of LGBT Christian Groups is onderdeel van het emancipatiebeleid van dit kabinet en is ook als zodanig aangekondigd in de bijlage bij de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 (referentienummer 477641). U vindt een verwijzing naar deze subsidie onder het kopje «Capaciteitsversterking en samenwerking in Europa» (p. 11 van de bijlage).
Staat deze subsidie in het kader van een actieprogramma om de acceptatie van homoseksualiteit in alle godsdiensten te bevorderen? Kunt u een overzicht geven van de subsidies die worden verstrekt in islamitische landen waar homoseksuelen vanwege hun geaardheid moeten vrezen voor vervolging en straffen?
Deze subsidie staat in het kader van het tegengaan van internationale polarisatie via emancipatiebeleid zoals aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid (p. 10). In het internationale debat is sprake van een opkomend conservatisme en fundamentalisme binnen orthodox-religieuze landen en kringen en een actieve internationale inzet is op dit punt zeer noodzakelijk.
Het European Forum of LGBT Christian Groups is met name actief in Oost-Europa. De koepelorganisatie heeft lid-organisaties in Rusland, Letland, Estland, Moldavië, Kirgizië, Oekraïne, maar ook bijvoorbeeld in Nederland, Polen en Italië. Er worden op dit moment geen subsidies door mijn departement verstrekt in islamitische landen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich wereldwijd in voor de verdediging van de rechten van LHBT’s.
De vestiging van een mega-moskee in Gouda |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vestiging van een mega-moskee in Gouda?1
Ja.
Waarom gaat u, gezien de betrokkenheid van een salafistische fondsenwerver die vermoedelijk een belangrijke facilitator en financier is van Europese jihadisten in Syrië, niet eigenstandig over tot onderzoek naar de financiering van deze moskee, maar laat u dit aan de gemeente Gouda over?
In de brief van 11 februari aan uw Kamer heb ik laten weten dat de aankoop van het Prins Willem Alexandercomplex (PWA-complex) door de gemeente Gouda en de doorverkoop van een gedeelte hiervan aan islamitisch centrum El Wahda, een lokale aangelegenheid is. Zoals gemeld in de brief heeft de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek uit laten voeren naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de nieuwe moskee. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die de (door)verkoop van een gedeelte van het PWA-complex in de weg zouden staan. Er is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden. Daarnaast heeft de gemeente Gouda een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Het voorgenomen besluit over de doorverkoop aan El Wahda kan door het college van burgemeester en wethouders eventueel worden gewijzigd na ontvangst van het advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Deelt u de opvatting van professionele terrorismedeskundigen dat de financiering bij nieuwbouw van salafistische moskeeën moeilijk te controleren is, omdat er bij dergelijke projecten veel contant geld in omloop is waarvan de herkomst onduidelijk is?2
In uw Kamer leidt de moeilijke controleerbaarheid van de herkomst van dergelijke gelden al langere tijd tot zorg. Een zorg die zich onder andere heeft geuit in de motie Segers van 28 mei 2013 (Kamerstuk 29 754, nr. 221). In deze motie is gevraagd de omvang en de aard van de financiële steun aan Nederlandse moskeeverenigingen en andere organisaties in kaart te brengen. Zoals ik u op 29 januari jongstleden in reactie op uw rappelverzoek (kenmerk 2015Z01279/2015D02847) heb laten weten, wordt op dit moment een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin wordt vastgesteld in hoeverre onderzoek naar buitenlandse financiering van moskeeverenigingen en andere organisaties op basis van open bronnen mogelijk is. Daarnaast levert dit onderzoek een eerste inschatting van financieringsstromen en -bronnen, waarbij ook wordt nagegaan of bij andere religies financiering vanuit het buitenland ook voorkomt. Hierbij merk ik op dat de financiering van stichtingen, verenigingen of (religieuze) instellingen op basis van contant geld of via internationale geldstromen niet per definitie problematisch is. Pas wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, kan meer gezegd worden over de financiering van moskeeën en andere religieuze instellingen.
Hoe beoordeelt u de bewering dat bij de financiering van salafistische moskeeën internationaal onder het mom van liefdadigheid grote sommen geld rondgepompt worden in een schimmig netwerk van stichtingen, via contanten of ondergronds bankieren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de professionals dat opsporingsinstanties nog scherper zouden moeten letten op deze schimmige geldstromen? Zo ja, bent u bereid dit daadwerkelijk te doen, ook ten aanzien van een nieuwe moskee in Gouda?
De opsporingsinstanties letten scherp op malafide geldstromen en er wordt strafrechtelijk opgetreden tegen bijvoorbeeld witwassen en fraude. Ten aanzien van het onderzoek naar geldstromen inzake de casus aankoop en gedeeltelijke doorverkoop PWA-complex te Gouda verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u uitgebreider ingaan op hetgeen u stelt over de internationale geldstromen, de fondsenwerving van salafistische groeperingen en de invloed die zij daar waar mogelijk trachten te vergroten, waarbij nieuwbouw het moment is waarop dergelijke groeperingen «instappen»? In hoeverre is dit risico juist bij de voorgenomen nieuwbouw van de moskee in Gouda aanwezig?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u laten weten dat in algemene zin gesteld kan worden dat de financiering van nieuwbouw-moskeeën vaak deels vanuit het buitenland komt en dat salafistische groeperingen hun invloed daar waar mogelijk via fondsenwerving voor deze nieuwbouwprojecten trachten te vergroten. Deze risico’s onderken ik en neem ik serieus. Dit laat onverlet hetgeen ik in dezelfde beantwoording heb aangegeven, namelijk dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden. Voor de wijze waarop de lokale overheid en de rijksoverheid in de casus Gouda de risico’s onderkennen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksvragen, de reikwijdte en de diepgang zijn van het onderzoek dat de gemeente Gouda laat uitvoeren?
De gemeente Gouda geeft aan dat de bankadministratie van El Wahda en drie daaraan gelieerde verenigingen door PWC zijn onderzocht. Dit betreft specifiek de besturen van de drie bestaande moskeeën in Gouda, die financiële middelen hebben ingebracht bij El Wahda.
Daarnaast heeft de gemeente aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB), onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een advies in het kader van de Wet Bibob gevraagd en in dat verband de bevindingen uit het eigen onderzoek -waaronder in dit geval het betreffende PWC-rapport- overlegd. Het LBB adviseert -gelet op zijn wettelijke taak en artikel 9, derde lid, van de Wet Bibob- desgevraagd een bestuursorgaan over de mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd of de ernst van de feiten in omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd. Het LBB bevraagt in dat verband informatiebronnen bij onder meer het Openbaar Ministerie, de politie en de belastingdienst. Het LBB betrekt tevens eventuele antecedenten van financiers en zakelijke samenwerkingsverbanden bij het aan de gemeente Gouda uit te brengen advies. Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het LBB berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Door welke deskundige of instantie wordt het onderzoek uitgevoerd? Op welke wijze werkt de gemeente Gouda hierin samen met het Rijk?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer wordt het onderzoek afgerond? Bent u bereid de uitkomsten ervan aan de Tweede Kamer te doen toekomen, voorzien van een eigen appreciatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat het onderzoek is afgerond en de uitkomsten met de Tweede Kamer gedeeld zijn?
Neen, dit is namelijk een lokale aangelegenheid. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het PWA-complex aan de gemeente Gouda. Zoals gemeld in de brief van 11 februari jongstleden bestaat het plan voor het door de gemeente Gouda aan te kopen PWA-complex uit drie delen: het complex zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum (Gemiva). Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft het proces gefaciliteerd. Voor de school en het kinderdagcentrum geldt dat de plannen omtrent de kredietverstrekking voor deze twee delen van het plan aan de gemeenteraad zijn voorgelegd. De gemeenteraad van Gouda vergadert eind februari over deze kredietverstrekking en neemt in maart een besluit hierover. Verder volgt er in dezelfde periode met de gemeenteraad nog een wensen en bedenkingen procedure over de totale planvorming.
De gemeente Gouda financiert de moskee niet, dat doet de stichting El Wahda zelf. De gemeente Gouda heeft conform de reguliere gang van zaken bij een voorgenomen (door)verkoop van onroerend goed onderzoek in gang gezet. Dit betreft de reeds genoemde onderzoeken van PWC en het LBB. In mijn brief van 11 februari heb ik uw Kamer reeds gemeld dat het definitieve besluit over doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex door het college van burgemeester en wethouders pas genomen wordt na ontvangst van het advies van het LBB.
Waarom verkoopt u de PWA-kazerne met atoombunker, zonder expliciet als voorwaarde te stellen dat bunker wordt gesloopt? Is slechts de intentie van de gemeente Gouda en de Vereniging van Moskeeën om de atoombunker te slopen voor u voldoende garantie dat de toekomstige nieuwe eigenaar er geen toegang toe zal kunnen hebben?
Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt regelmatig onroerende zaken, waar een bunker onderdeel van uit maakt. Het Rijksvastgoedbedrijf legt bij de verkoop van onroerende zaken geen sloopverplichting op. De koper bepaalt de toekomst hiervan. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat de gemeente Gouda heeft aangegeven dat de bunker zal worden gesloopt.
Kunt u aangeven hoe groot de bunker is die zich onder het complex bevindt? Klopt het dat de bunker zwaarbeschermde en ondergrondse onderkomens bevat en is gebouwd om commandocentra te beschermen tegen massavernietigingswapens op basis van het dreigingsbeeld ten tijde van de Koude Oorlog?
De oppervlakte van de bunker is 2.119 m2. De bunker is, net als de kazerne als geheel, in de jaren zestig gebouwd, bovengronds, maar enigszins verdiept ten opzichte van het maaiveld. De bunker is destijds gebouwd om het Nationaal Territoriaal Commando te beschermen, ook tegen massavernietigingswapens. Maar door allerlei bouwkundige ingrepen, bijvoorbeeld voor de aanleg van bekabeling, biedt de bunker nu niet meer het oorspronkelijke beschermingsniveau.
Bent u bereid de historische kennis van de atoombunker, waarover het Ministerie van Defensie beschikt, zoals bouwtekeningen, onder de aandacht te brengen van de gemeente Gouda en de bouwtekeningen openbaar te maken, ervan uitgaande dat het de bedoeling is dat de bunker gesloopt gaat worden?
De relevante bouwtekeningen zijn aan de gemeente Gouda ter beschikking gesteld. De gemeente Gouda heeft deze tekeningen gepubliceerd op zijn website. De Minister van Defensie is bereid alle beschikbare bouwkundige gegevens over de bunker aan de gemeente over te dragen. De gemeente Gouda heeft aangegeven deze vervolgens ook op zijn website te publiceren.
Kunt u een inschatting maken van de kosten van de sloop van de atoombunker? Klopt het dat de gemeente Gouda deze kosten momenteel veel te laag inschat?
De sloopkosten zijn bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda en maken onderdeel uit van het niet-openbare taxatierapport, dat vertrouwelijk aan de gemeenteraad is voorgelegd. De gemeente Gouda geeft aan dat als de plannen na afronding van de onderzoeken en het doorlopen van het democratische lokale proces doorgaan, dat de kosten voor de sloop door El Wahda worden gedragen.
Wie gaat de kosten van de sloop betalen?
Zie antwoord vraag 14.
Is er al een concept-bouwplan ingediend bij de gemeente Gouda voor de verbouw van de kazerne tot multifunctioneel centrum/moskee? Zijn er plannen en begrotingen beschikbaar van de gemeente Gouda en/of de Vereniging van Moskeeën voor de sloop?
De gemeente Gouda geeft aan dat de betrokken partijen een schetsplan ontwikkeld hebben en een eerste begroting. Allereerst moet de gemeenteraad beslissen over de kredietverstrekking zoals uiteengezet in antwoord op vraag 10. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal dan in een later stadium aan de orde komen. Dit betreft uitsluitend een lokale aangelegenheid en zoals in de vorige antwoorden reeds aangegeven heeft er al een onderzoek plaatsgevonden door PWC en loopt er nog een Bibob-onderzoek.
Hoe groot zijn de geschatte kosten van de verbouwing? Bent u bereid ook onderzoek te doen naar de herkomst van de financiering voor de beoogde verbouwing, voordat de vergunning wordt afgegeven?
Zie antwoord vraag 16.
Vindt u het verantwoord een atoombunker via de gemeente Gouda te verkopen voor de nieuwbouw van een moskee waarvan de financiering en salafistische invloed vooralsnog schimmig zijn en/of de gemeente Gouda op te zadelen met een groot financieel drama als de gemeente Gouda over moet gaan tot sloop van de atoombunker tegen veel hogere kosten dan zij tot nu toe zelf inschat?
Het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Gouda volgen de reguliere verkoopprocedure. Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de vragen 3, 4, 7 t/m 9, 14, 15 en 19.
Waarom is de nationale veiligheid kennelijk geen criterium bij de verkoop van onroerend goed door het Rijksvastgoedbedrijf in het algemeen en bij de verkoop van de voormalige PWA-kazerne met atoombunker in het bijzonder?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 november 2014 (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik u reeds gemeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure heeft gehanteerd. Deze houdt in dat indien een departement een onroerende zaak niet meer nodig heeft, dit departement de onroerende zaak aanbiedt aan het Rijksvastgoedbedrijf. Vervolgens gaat het Rijksvastgoedbedrijf bij andere departementen en decentrale overheden na of aan deze zaak een andere bestemming in de publieke sfeer kan worden gegeven. De gemeente Gouda heeft gebruik gemaakt van zijn voorkeurspositie in de aankoop van het PWA-complex. In het bestemmingsplan van de gemeente Gouda geldt voor deze locatie de bestemming «maatschappelijk».
In het algemeen geldt dat wanneer het Rijksvastgoedbedrijf de eigen integriteit wil beschermen er een Bibob-procedure kan worden gevolgd. In dit geval is er sprake van een verkoop aan een decentrale overheid en is een aanvraag van een Bibob-procedure vanuit het Rijksvastgoedbedrijf niet aan de orde. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd, waar in antwoord op vraag 7, 8 en 9 al uitgebreid bij stil is gestaan. Een nationaal veiligheidsprobleem is niet aan de orde in het specifieke geval van de verkoop en gedeeltelijke doorverkoop van het PWA-complex, omdat de bijbehorende bunker zoals aangegeven in antwoord op de vragen 11, 14 en 15 gesloopt zal worden.
Bent u bereid dit criterium alsnog te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Neen; zie antwoord op vraag 19.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de burgemeester van Arnhem heeft openbaar gemaakt het aantal jongeren dat naar Syrië is vertrokken? Bent u bereid aan te geven hoeveel jongeren naar Syrië en Irak zijn vertrokken uit Gouda (net als Arnhem één van de zeven gemeentes) en hoeveel jongeren risico lopen op radicalisering?
Het bericht van de burgemeester van Arnhem is mij bekend. Het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau is niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Het totaal aantal uit Nederland gereisde jihadisten bedraagt circa 180 (aantal per 1 februari 2015).
De opname van aangiftes naar aanleiding van de twee incidenten afgelopen weken tegen vrouwen met een moslimachtergrond |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Moeder zoekt getuigen van aanval op 17-jarige dochter» en bent u op de hoogte van het in datzelfde bericht genoemde incident waar twee Marokkaanse vrouwen slachtoffer werden van een mishandeling op de Cinemadreef in Almere?1
Ja.
Is er bij de aangiftes naar aanleiding van de twee genoemde incidenten door de politiefunctionaris goed doorgevraagd naar de aard van de mishandeling? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, klinkt de ernst van het misdrijf dan wel goed door in die aangiftes?
Ja, dit is het geval. Het slachtoffer bij het eerste incident kan zich echter niet herinneren of er tijdens dan wel na het incident iets is gezegd of geuit door de dader. De verklaring van het slachtoffer geeft er geen blijk van dat er sprake is van een specifiek motief van de dader, bijvoorbeeld gericht op het uiterlijk of de achtergrond van het slachtoffer. Op basis van voornoemde beschikbare informatie is enkel een aangifte opgenomen van mishandeling. De wijze waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden, is uitgeschreven in het proces-verbaal.
Bij het tweede incident heeft de dader uitlatingen gedaan met betrekking op de afkomst van beide slachtoffers. Door de politiefunctionarissen die hun verklaringen op papier hebben gezet, is letterlijk weergegeven wat de slachtoffers hebben verklaard over de uitlatingen die zij hebben gehoord en verstaan. In beide gevallen is naast het letsel dat hen ogenschijnlijk met opzet is toegebracht ook expliciet aandacht gegeven aan de discriminerende uitlatingen van de dader.
Is bij de aangiftes door de politiefunctionaris die deze opnam voldoende aandacht geweest voor de moslimachtergrond van de slachtoffers en de mogelijkheid dat er bij de incidenten tevens sprake was van discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
Worden agenten afdoende geïnstrueerd om bij aangiftes alert te zijn een mogelijke discriminatoire achtergrond van een mishandeling of een ander misdrijf? Zo ja, op welke wijze worden zij daartoe geïnstrueerd? Zo nee, waarom niet?
Het verhaal van de aangever/aangeefster is leidend bij het opnemen van de aangifte en de uitwerking in het proces verbaal. Medewerkers worden tijdens de opleiding geïnstrueerd om bij het opnemen van een aangifte alert te zijn op alle aspecten in het verhaal van de aangever die van belang zijn voor de opsporing, waaronder een mogelijke discriminatoire achtergrond van een mishandeling. Daarnaast volgen bepaalde politiemedewerkers specifieke opleidingen op het gebied van cultuur en diversiteit. De aandacht voor discriminatie bij de politie maakt momenteel een impuls door. Zo is er een landelijk netwerk van contactpersonen voor discriminatie en wordt er samen met het Openbaar Ministerie geïnvesteerd in kennis over dit onderwerp, zodat politiemensen een discriminatie-incident op de juiste manier kunnen inschatten en afhandelen. Voor vragen kunnen politiemedewerkers terecht bij de discriminatieofficier van elke eenheid.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat plegers van discriminatie niet vervolgd worden omdat de discriminatie niet uit de aangifte blijkt? Zo ja, wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet zet in op het optimaal functioneren van de keten bij discriminatiebestrijding om ervoor te zorgen dat discriminatie en ongelijke behandeling worden aangepakt en daders worden gestraft. Mede daarom laat ik een onderzoek uitvoeren naar het verloop van discriminatiezaken in de strafrechtketen. Dit onderzoek is eind 2015 gereed. De uitkomsten worden bij vervolgmaatregelen betrokken.
Daarnaast zet de politie in op het verder verbeteren van de werkwijze ten aanzien van de registratie. Zo zal de politie de verzameling van informatie over discriminatiezaken uit het registratiesysteem centraliseren en ook centraal aanbieden aan de contactpersonen Discriminatie.
Het bericht dat België radicale moslimgevangenen spreidt |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «België spreidt radicale moslimgevangenen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de Belgische regering overgaat tot een «plaatsingspolitiek» teneinde de invloed van radicale predikers op medegevangenen zo klein mogelijk te houden?
Ik kan geen oordeel geven over het beleid dat door de Belgische regering wordt gevoerd.
Voor de Nederlandse situatie kan ik u aangeven dat in artikel 20a van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (Regeling SPOG) is bepaald dat op de terroristenafdeling gedetineerden worden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een terroristenafdeling niet is geïndiceerd.
Eén van de belangrijkste doelen van de terroristenafdelingen is het tegengaan van rekrutering en radicalisering in de penitentiaire inrichtingen. Samen met onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Openbaar Ministerie wordt bezien of het huidige plaatsingsbeleid en het (de)radicaliseringsbeleid binnen detentie, waaronder het regime op de terroristenafdeling, nog verder verbeterd kan worden. Zeker nu, met de huidige ontwikkelingen in Europa en daarbuiten op het gebied van terrorisme en jihadisme, heeft dit verscherpte aandacht.
Het is staand beleid dat vreemdelingen die illegaal zijn in Nederland en die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, zo veel mogelijk direct aansluitend aan de expiratie van hun straf worden uitgezet en een inreisverbod krijgen opgelegd. Bij vreemdelingen zoals bedoeld in deze Kamervragen wordt daarop, indien zij geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, maximaal ingezet.
Heeft u een beeld van de mate waarin en wijze waarop er in Nederlandse gevangenissen sprake is van radicalisering? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te laten doen?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beoordeelt het gedrag van alle gedetineerden. Indien gedragingen worden gesignaleerd die wijzen op radicalisering, volgen maatregelen om dit tegen te gaan. Na overleg met onder andere de politie en het Openbaar Ministerie kan plaatsing op een terroristenafdeling een maatregel zijn.
Ook de Dienst Geestelijke Verzorging van DJI draagt in het algemeen bij aan het voorkomen van radicalisering door de inzet van professionele geestelijk verzorgers van alle gezindten.
Gelet op het beeld van de mate en de wijze waarop radicalisering zich voordoet in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen acht ik een specifiek nader onderzoek op dit moment nog niet nodig.
Deelt u de visie dat niet het spreiden van radicalen een oplossing is maar veeleer de maximale isolatie van deze figuren en waar mogelijk uitzetting uit Nederland na het uitzitten van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De Open Doors ranglijst christenvervolging 2015 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de onlangs gepubliceerde ranglijst christenvervolging 2015 van de organisatie Open Doors?
Ja
Deelt u de mening dat, gezien de wereldwijde toename van christenvervolging, de verdediging van de vrijheid van godsdienst binnen het Nederlandse buitenlandbeleid een prominentere plek dient te krijgen? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is één van de prioriteiten van het Nederlands mensenrechtenbeleid en blijft onverminderd relevant. Sinds 2009 voert Nederland een bilaterale beleidsintensivering op godsdienstvrijheid uit in negen landen: China, Egypte, India, Kazakhstan, Nigeria, Sudan, Pakistan, Noord-Korea and Armenië. Grote groepen christenen hebben het moeilijk om hun geloof of levensovertuiging in vrijheid vorm te geven, maar hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Baha»í, Ahmadiyya en atheisten. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt waar nodig aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging tijdens zijn reizen.
Bent u bereid om een thematisch ambtsbericht op te stellen voor onder meer Nigeria, Kenia en China waar de christenvervolging en de vervolging van minderheden in het algemeen het afgelopen jaar flink is toegenomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het opstellen van ambtsberichten over herkomstlanden van asielzoekers indien de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie daarom verzoekt. De ambtsberichten worden gebruikt voor bepaling van het toelatings- en terugkeerbeleid voor asielzoekers uit het betreffende land, en als informatiebron voor de toetsing van individuele asielverzoeken. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ziet op dit moment, mede gezien de beperkte instroom van asielzoekers uit Kenia en China, geen reden om een thematisch ambtsbericht voor deze landen te verzoeken. Wel verschijnt er op korte termijn een algemeen ambtsbericht Nigeria, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan de positie van religieuze groepen, waaronder christenen. Ook het algemeen ambtsbericht over China van december 2012 besteedt aandacht aan de positie van de verschillende religieuze groeperingen zoals Falun Gong, Islam, Katholicisme en protestantisme. Daarnaast is er een paragraaf over niet-geregistreerde kerken, zoals huiskerken.
Bent u bereid, mede na aanleiding van de bovengenoemde ranglijst, nog landen toe te voegen aan de pilot godsdienstvrijheid? Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de pilot godsdienstvrijheid verwachten?
Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie zal bekeken worden of landen aan de pilot worden toegevoegd of verwijderd. De uitkomst van de evaluatie zal opgenomen worden in de mensenrechtenrapportage 2014 die in het voorjaar 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd zal worden.
De golf van incidenten jegens moskeeën |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de facebookpagina «Steun de PVV» en de daarop weergegeven haatboodschappen met betrekking tot de islam, moskeeën en moslims?1
Ja.
Kent u het bericht dat van de 475 moskeeën er 174 de afgelopen tien jaar te maken hebben gehad met allerlei incidenten, variërend van bedreigingen tot vernieling en brandstichting?2 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims?
Het bericht over de incidenten bij moskeeën is bekend. Het is onaanvaardbaar dat gebedshuizen, zoals moskeeën doelwit zijn van bedreigingen en vernielingen. Het kabinet wil benadrukken dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een groot goed is in ons land. Die vrijheid omvat alle godsdiensten; ook de islam. Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben in dat kader op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over toenemende moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van discriminatie van moslims, waaronder incidenten bij moskeeën, te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Bij zowel islamofobie als antisemitisme gaat het om vooroordelen, vrees, afkeer en een vijandige houding, die kunnen leiden tot uitsluiting en discriminatie. Voor samenhang en stabiliteit is het daarom ook belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreider geïnformeerd over maatregelen die het kabinet neemt ter preventie en bestrijding van discriminatie in Nederland in de Voortgangsbrief Discriminatie. Hierin wordt ook specifieke aandacht besteed aan de bestrijding van moslimdiscriminatie. Voor inzicht in het aantal en de aard van discriminatie-incidenten wordt gebruik gemaakt van zoekopdrachten binnen de politiegegevens. Deze worden in de jaarlijkse Poldis rapportage gepubliceerd en met de voortgangsbrief aan uw Kamer aangeboden. Binnen de meest recente rapportage is een verdieping gemaakt naar moslimdiscriminatie om meer inzicht in de specifieke problematiek te genereren. Vanaf nu zal moslimdiscriminatie ieder jaar in kaart worden gebracht binnen de Poldis rapportage. Ik kan u ook toezeggen dat de Poldis rapportage eerder zal verschijnen zodat het beeld actueler is.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt en wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u net als de onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam4 parallellen tussen het toegenomen antisemitisme en de toenemende islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door politie en justitie?
Afgelopen weekend is een moskee in aanbouw in Leiden korte tijd bezet geweest door 5 mannen uit naam van de organisatie Identitair Verzet (ID-verzet). De politie heeft de mannen verwijderd en een boete opgelegd. Hoewel er geen geweldsdreiging van ID-verzet uit gaat heeft de actie veel angst en onrust veroorzaakt. Het kabinet veroordeelt de actie sterk. Het is onaanvaardbaar en het kabinet heeft begrip voor de onrust die is ontstaan. Daarom is er door Minister Asscher direct contact gezocht met de getroffen moskee.
Het kabinet is alert op ontwikkelingen in de dreiging tegen moskeeën en als het nodig is nemen we specifieke maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen.
Bent u bereid islamofobie en moslimhaat als aparte gronden van discriminatie te registreren bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hebben wij op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap waarbij is overeengekomen om de registratie van moslimdiscriminatie te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Sinds 2008 rapporteert de politie over discriminatie-incidenten en incidenten met een discriminatoir karakter. De politie zal de komende tijd werken aan een betere registratie van (moslim)discriminatie. Het Contactorgaan Moslims en Overheid wordt hierbij betrokken. De eerste gesprekken daarover zijn gestart. Voor een goed inzicht zal onder meer afzonderlijk over moslimdiscriminatie (en specificaties daarbinnen) worden gerapporteerd in de jaarlijkse Poldis rapportage. Deze rapportage wordt samen met de jaarlijkse voortgangsbrief binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
In algemene zin is ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar. De registratie van de politie ondersteunt dit beeld. Ten aanzien van moslimdiscriminatie kan ik dit beeld echter niet bevestigen, mede vanwege de recente doorontwikkeling in de registratie en rapportage door de politie. Het beeld van incidenten met betrekking tot moskeeën in het onderzoek van Van der Valk laat een fluctuerend beeld zien, waarbij 2010 eveneens in het oog springt.
Deelt u de noodkreet van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Nederlandse moskeeën over de toename van het aantal incidenten ten opzichte van 2001? Wordt deze toename ook ondersteund door de registratie van de politie en justitie? Kan de Kamer meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van incidenten met als fundament islamofobie en moslimhaat in de afgelopen tien jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden teneinde de moskeeën te beveiligen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven zullen door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden getroffen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven de situatie vanzelfsprekend nauwlettend monitoren. Dreiging en risico geven momenteel geen aanleiding voor een financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid.
Bent u van plan, in navolging van de vrijgemaakte gelden ter bescherming van andere geloofsgemeenschappen, zoals bij de synagogen in oktober 2014, een budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën? Zo nee waarom, na 174 gemelde incidenten in tien jaar tijd, nog steeds niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de inzet inzake opsporing en vervolging verder te versterken, te versnellen en duidelijker zichtbaar te laten plaatsvinden, zodat voor iedereen duidelijk is dat het oproepen tot geweld en het uiten van geweld in Nederland niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft? Zo nee, waarom niet?
Conform de OM Aanwijzing Discriminatie worden alle aangiften van discriminatie door de politie opgenomen. Het uitgangspunt is dat in alle discriminatieaangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en vervolgens wordt ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard. In de strafmaat en de toonzetting van het requisitoir dient de volstrekte maatschappelijk afwijzing van discriminatie duidelijk naar voren te komen. Voor commune delicten met een discriminatoir aspect («gewone» delicten waarbij discriminatoire aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld bekladding van een moskee, brandstichting of het bespugen van een moslim) geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%. In strafzaken die zich daarvoor lenen zoekt het Openbaar Ministerie actief de publiciteit om publiekelijk te tonen dat de discriminatiebepalingen met kracht gehandhaafd worden.
Heeft u vanuit de inlichtingendienst signalen ontvangen over een mogelijk toegenomen terreurdreiging richting de Nederlandse moskeeën? Zo ja, wat heeft u hiermee gedaan?
Over ontvangen informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraak gedaan. Indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven zullen passende maatregelen worden getroffen.
Is de Minister-President bereid de terechte angst die is ontstaan onder moslims in Nederland weg te nemen door een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en moskeeën in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De incidenten bij moskeeën in Zweden en de reacties hierop op social media hebben geleid tot toenemende zorgen onder moslims in Nederland omtrent de veiligheid van moskeeën en moslims. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft hierover gesproken met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap. Het gesprek van de NCTV diende ter voorbereiding op ons gesprek op 12 januari jongstleden met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap. Beide gesprekken kwamen tot een ieders verbijstering en afschuw mede in het licht te staan van de aanslagen in Parijs. Er is afgesproken gezamenlijk op te trekken als het gaat om terrorisme, moslimhaat en oplopende spanningen. Het Rijk neemt alle beschikbare maatregelen om moslimhaat en discriminatie tegen te gaan. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt nauwlettend in de gaten gehouden en er wordt, waar nodig, bescherming geboden. De overheid neemt benodigde beveiligingsmaatregelen wanneer dreiging en risico daartoe aanleiding geven.
De doodstraf op importeren van de bijbel in Saudi-Arabië |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Saoedi-Arabië een wet zou hebben aangenomen waaronder het importeren van onder meer de bijbel met de doodstraf kan worden bestraft?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Heeft u kunnen verifiëren of dit bericht waar is en zo ja, wat de exacte strekking van deze wet is?
Heeft u hierover opheldering gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, hoe reageerde deze?
Wat kunnen de consequenties van deze wet zijn voor zowel christenen die naar dit land reizen als voor christenen die woonachtig zijn in Saoedi-Arabië?
Welke trend op het gebied van geloofsvrijheid valt te constateren in Saoedi-Arabië? Is hier sprake van een nog verdere insnoering?
Er is geen volledige geloofsvrijheid in Saoedi-Arabië. Beleving in privékring van andere religies dan de Islam wordt getolereerd. Actief uitdragen van andere religies is verboden. Van verdere insnoering van geloofsvrijheid is echter geen sprake.
Bent u bereid – zo veel mogelijk in internationaal verband – de Saoedische autoriteiten indringend aan te spreken op deze kwalijke wetgeving en de buitengewoon zorgelijke situatie rond geloofsvrijheid in dit land in het algemeen? Zo ja, hoe en wanneer kunt u dit doen?
Aangezien er geen sprake lijkt te zijn van nieuwe wetgeving zie ik geen aanleiding om Saoedi-Arabië hierop aan te spreken. Meer in het algemeen wordt zowel in EU-verband als in het kader van bilaterale contacten, zoals de bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur, het thema geloofsvrijheid actief onder de aandacht gebracht van de Saoedische autoriteiten.
Welke consequenties zou de internationale gemeenschap moeten verbinden aan de contacten met Saoedi-Arabië indien dergelijke wetgeving overeind blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Tegengehouden jihadisten extra dreiging’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: ««Tegengehouden jihadisten extra dreiging»«? Klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw standpunt van vorige maand dat u koste wat kost jihadisten die het land willen verlaten wil tegenhouden, of deelt u inmiddels de menining die ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding inmiddels is toegedaan, namelijk dat tegengehouden jihadisten een dreiging vormen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij evenals de Nationaal Coördinator Terreurbestrijding en Veligheid steeds bewust geweest van het feit dat het tegenhouden van jihadisten ook risico’s kent. In de beleidsbevindingen bij het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 37 (Kamerstuk 29 754, nr. 270) heb ik dat aangegeven. Het tegenhouden van geradicaliseerde personen is en blijft weloverwogen beleid. Nederland exporteert geen terrorisme. Er bestaat bovendien een internationale verplichting om te voorkomen dat jihadgangers (ofwel «Foreign terrorist fighters») kunnen uitreizen. Daarnaast is er een reële kans dat een uitreiziger in een jihadistisch strijdgebied doorradicaliseert, getraind wordt en geweldservaring opdoet. Dergelijke jihadgangers zouden kunnen worden ingezet voor terroristische acties tegen of in het Westen. Dit wil ik voorkomen door uitreis tegen te gaan. De betrokken veiligheidsinstanties en het lokale bestuur doen er vervolgens alles aan om deze personen scherp in de gaten te houden en zij spreken maatwerkinterventies af in multidisciplinaire casusoverleggen om de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Bent u al, wijzend op de waarschuwing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, tot het heldere inzicht gekomen dat uw aanpak de kans op aanslagen in Nederland alleen maar groter maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u inmiddels voor gek staat met uw oplossingen waarin u probeert overtuigde jihadisten met deradicaliseringsprogrammaatjes, onderwijs en geloofsgesprekken op andere gedachten te brengen? Zo ja, wanneer stopt u met dit domme en naïeve beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om jihadisten die Nederland verlaten om voor de islam te vechten, te laten vertrekken, automatisch de Nederlandse nationaliteit te laten verliezen en ervoor te zorgen dat zij Nederland nooit in kunnen komen? Zo nee, wat moet er gebeuren voor u bereid bent de grenzen te sluiten?
Ik werk momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen in het kader van de aanpak van het jihadisme. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 15 januari 2015?
Ja.
De Oostenrijkse islamwet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Oostenrijk werkt aan islamwet»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de financiering van islamitische instellingen vanuit het buitenland aan banden moet worden gelegd, onder andere om terrorisme en extremisme tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstuk 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken. Financiering van gebedshuizen door organisaties die op de EU-lijst van terroristische organisaties staan is onmogelijk, omdat hun financiële tegoeden worden bevroren. De Nederlandse overheid speelt vanwege het recht op vrijheid van godsdienst geen rol bij het aannamebeleid van imams door moskeebesturen, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten worden nageleefd.
In hoeverre bent u, in navolging van de Oostenrijkse regering, van mening dat imams die salaris ontvangen van buitenlandse financiers niet meer binnen de nationale landsgrenzen mogen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat een islamwet, zoals die nu in Oostenrijk komt, er voor zou kunnen zorgen dat onder meer de invloed van de Turkse staat op Nederland kan worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Oostenrijk is de relatie tussen kerk en staat anders vormgegeven dan in Nederland. Er zijn religieuze gemeenschappen met een erkende status, die onder meer recht hebben op overheidssubsidie voor hun interne aangelegenheden. Het Oostenrijkse wetsvoorstel introduceert nu het afzien van buitenlandse financiering als voorwaarde voor erkenning door de overheid.
Binnen het Oostenrijkse systeem biedt het wetsvoorstel dus de mogelijkheid buitenlandse geldstromen aan banden te leggen. Dit is erop gebaseerd dat aan de status van «erkend geloof» rechten zijn verbonden (onder meer subsidie voor bouw gebedshuizen en betaling van voorgangers), maar dat dit ook plichten met zich meebrengt. Het wetsvoorstel voegt aan deze plichten het verbod op buitenlandse financiering toe.
Binnen de Nederlandse context, waar kerk en staat op grotere afstand van elkaar staan, ook financieel, is dit als zodanig niet toepasbaar. Van een verbod op buitenlandse financiering kan pas sprake zijn bij het door de overheid aanbieden van financiering van de interne aangelegenheden van een religieuze gemeenschap. Daarnaast moet bedacht worden dat het Oostenrijks wetsvoorstel geen absoluut verbod van buitenlandse financiering betekent. Binnen het Oostenrijkse systeem kunnen alleen erkende geloven op buitenlandse financiering worden aangesproken.
Voor wat betreft de invloed van Turkije in Nederland worden op initiatief van Nederland gesprekken gevoerd met de Turkse autoriteiten, om tot nadere afspraken te komen over de ambities en invloed vanuit de Turkse overheid richting de Turkse gemeenschap in Nederland. Van onze kant wordt bij deze gesprekken steeds aangedrongen op transparantie.
Bent u bereid de genoemde elementen uit de Oostenrijkse islamwet over te nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De voortgaande misstanden bij moskee-internaten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Moskee-internaten voldoen nog steeds niet aan eisen»?1
Ja.
Is het waar dat de drie Turkse moskee-internaten in Rotterdam nog steeds niet voldoen aan de landelijk gestelde eisen?
In juli 2013 is een convenant gesloten tussen de gemeente Rotterdam en de drie internaten die in Rotterdam gevestigd zijn. In het convenant is afgesproken dat de internaten zich houden aan het landelijk vastgestelde kwaliteitskader voor privaat gefinancierde internaten. Uit de brief die het College van de gemeente Rotterdam op 8 december 2014 (kenmerk: 124MO19216 – 14bb007263) naar de gemeenteraad heeft gestuurd blijkt dat de drie in Rotterdam gevestigde internaten nog niet voldoen aan alle eisen uit het landelijke kwaliteitskader. In dit kader is onder meer afgesproken dat alle gemeenten en internaten die meedoen aan het vrijwillig toezicht in 2014 een 0-meting zouden uitvoeren, waaronder de drie internaten in Rotterdam. Deze 0-meting had tot doel om per locatie/per internaat te inventariseren welke stappen nodig zijn om tot volwaardige operationalisering van het kwaliteitskader te komen. Uit de bovengenoemde brief blijkt ook dat de internaten in Rotterdam hebben aangegeven te werken aan kwaliteitsverbetering.
Kunt u aangeven in hoeverre andere moskee-internaten in Nederland voldoen aan de landelijk gestelde eisen? Kunt u dit gespecificeerd aangeven voor elk moskee-internaat afzonderlijk?
In 2014 heeft in de meeste gemeenten waar een of meer internaten zijn gevestigd, een 0-meting plaatsgevonden door de GGD. De 0-metingen zijn uitgevoerd op basis van de afspraken die op vrijwillige basis zijn gemaakt tussen rijk, gemeenten en internaten, waaronder internaten met een Turks-Nederlandse signatuur. Met de vertegenwoordigers van privaatgefinancierde internaten is afgesproken dat zij de adviezen van de GGD ter hand nemen en verbeteringen doorvoeren, waarna in 2015 in opdracht van gemeenten een eerste inspectie zal plaats vinden. De gezamenlijke ambitie is dat zij dan voldoen aan de afspraken. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om te beoordelen of individuele internaten voldoen aan de gestelde eisen.
Bent u bereid de genoemde moskee-internaten te sluiten en/of de gemeente hiertoe aan te sporen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Sluiting van een rechtspersoon is alleen mogelijk als dit voor de openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. Dat is in casu niet het geval.
Ziet u in dat het bestaan van moskee-internaten überhaupt, zeker met het oog op de structurele misstanden, haaks staat op het concept integratie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem nu eindelijk aanpakken?
Het bestaan van de Turks-Nederlandse internaten en het verblijf van kinderen in dergelijke internaten op zichzelf zie ik niet als probleem. Het gaat mij erom dat kinderen niet opgroeien met hun rug naar de Nederlandse samenleving. Om die reden heb ik samen met de Staatssecretaris van VWS het wetsvoorstel Wet op de jeugdverblijven voorbereid. Dit wetsvoorstel introduceert een bevoegdheid voor gemeenten om enige vorm van toezicht te houden op alle privaat gefinancierde internaten. Het wetsvoorstel is op 14 oktober 2014 aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 34 053, nr. 1).
Het aantal jihadisten |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «There's Been A «Sudden And Explosive Renewal» Of Jihadism In The Netherlands»?1
Ja.
Klopt het getal dat de heer Bertholee noemt, namelijk dat het gaat om «honderden» uitgereisde jihadisten?
De heer Bertholee sprak niet over honderden uitgereisde jihadisten, maar van «a few hundred potential participants», ofwel een paar honderd potentiële
deelnemers.
Waarom worden dergelijke schokkende cijfers in Washington bekend gemaakt, en niet in de Tweede Kamer?
Dit is niet aan de orde. Uw Kamer is over de stijging van jihadgang vanaf begin van 2013 geïnformeerd, onder andere met de nota «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de AIVD (Kamerstuk 29 754, nr. 249). In deze nota staat: «de jihadistische beweging heeft momenteel naar schatting enkele honderden aanhangers en enkele duizenden sympathisanten in Nederland».
Daarnaast is uw Kamer laatstelijk over het aantal (bevestigde) uitgereisde jihadisten is uw Kamer geïnformeerd in de samenvatting van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 34 (Kamerstuk 29 754, nr. 270). In deze brief staat: «De gestage toename van uitreizigers die tijdens de vorige DTNperiode werd vastgesteld, heeft zich voortgezet zodat inmiddels in de afgelopen twee jaar rond de 160 personen zijn uitgereisd (cijfers per 1 november)».
Het hoofd van de AIVD, de heer Bertholee, heeft in Washington dus geen andere cijfers bekend gemaakt, dan die reeds bekend zijn bij uw Kamer. Het hoofd van de AIVD heeft het volgende gezegd in zijn speech: «This situation changed completely at the beginning of 2013, when within months more than 100 individuals travelled to Syria to join the fighting under the banner of violent jihad.»
En: «At present, it is estimated that jihadism in the Netherlands has a few hundred potential participants and several thousand sympathizers. A small number has the intention to leave the Netherlands to participate in violent jihad. More than 160 individuals have already done so.»
De speech en de aansluitende discussie zijn integraal op internet te zien:
Waarom bestaat er zo'n enorme discrepantie tussen hetgeen u stelt (7 november: 160 uitgereisde jihadisten) en het aantal dat de heer Bertholee nu noemt?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
Waarom spreken de directeur van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en u niet met één mond?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
Een demonstratie van Moslimbroeders in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Filmpje. Moslimbroeders meppen op de Dam»?1
Ja.
Waren er, net als afgelopen zomer, tijdens de demonstratie op 23 november 2014 in Amsterdam vertegenwoordigers van Islamic Relief aanwezig, een organisatie die banden heeft met de Moslimbroederschap?
Het is niet uit te sluiten dat individuen, gelieerd aan de hulporganisatie Islamic Relief bij de demonstratie van de Moslimbroederschap aanwezig waren. Dit betekent echter niet dat deze organisatie zelf officieel gelieerd is aan de Moslimbroederschap.
In hoeverre viel u het veelvuldig gebruik van het «Rabia-teken» op door middel van handgebaren en door afdrukken op ballonnen en posters, wetende dat dit symbool gebruikt wordt door de Moslimbroederschap?
In het algemeen kan worden opgemerkt dat het Rabia-teken in Egypte wordt gebruikt door tegenstanders van de machtsovername door het leger in de zomer van 2013. Dit ligt dus breder dan alleen de Moslimbroederschap.
Deelt u de visie dat de Moslimbroederschap met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de Koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een extremistische organisatie is? Zo nee, waarom niet?
In een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 614, nr. 26) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geschreven dat de AIVD geen aanwijzingen had dat het Moslimbroederschap in Nederland een radicale of gewelddadige koers zou varen. Het Moslimbroederschap vormde naar het oordeel van de AIVD toen geen bedreiging voor de nationale veiligheid of de democratische rechtsorde. Er zijn thans geen aanwijzingen dat dit beeld gewijzigd is.
In hoeverre bent u bereid de aanwezigheid van de Moslimbroederschap en haar recente activiteiten in Nederland in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Het onderzoek 'Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam' |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam» van de Evangelische Omroep?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat tachtig procent van de ondervraagden niet of nauwelijks contact heeft met moslims?
De relatie tussen moslims en niet-moslims is een relevant thema. Nederland is een pluriforme samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte moet zijn. Dit vereist een voortdurende gemeenschappelijke inzet van zowel samenleving als overheid. Mede hierom kwamen tijdens de zogeheten Ridderzaaldialoog op 20 november 2014 jongeren en religieuze en maatschappelijke vertegenwoordigers van verschillende godsdiensten, levensbeschouwingen en overtuigingen bijeen om te spreken over onze gemeenschappelijke uitdaging om Nederland een plek te laten zijn waar een ieder zich thuis voelt en veilig voelt. Het is van groot belang om op deze wijze met elkaar in gesprek te blijven en daarmee verschillen te overbruggen.
Er is geen zicht op de robuustheid van de resultaten van de peiling die is uitgevoerd door de EO. Op dit moment loopt reeds een relevant grootschalig onderzoek; het SIM (Survey Integratie Migranten). Resultaten hiervan worden elke vijf jaar gepubliceerd. De volgende resultaten worden begin 2016 verwacht.
Is bij u bekend welke factoren een rol spelen bij het ontbrekend contact? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, wat is volgens u de rol van de politiek en rechtse media geweest in het afgelopen decennium voor het ontbreken van deze contacten?
Uit het SCP rapport «Dichter bij elkaar?»2 uit 2012 blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat moslims en niet-moslims elkaar opzoeken of tegenkomen. Redenen voor het ontbreken van contact komen o.a. voort uit wederzijds onbegrip voor elkaars cultuur, geloof en leefwijzen (waaronder onderwerpen als vrijheid en opvoeding). Wel blijkt uit het rapport dat er, in vergelijking met een aantal jaren terug, verschuivingen plaatsvinden in de richting van een positiever beeld van de multiculturele samenleving.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat slechts 95 procent van de Nederlanders die niet of nauwelijks contact hebben met moslims openstaat voor een ontmoeting met moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat de helft van de Nederlanders negatiever is gaan denken over moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat zestig procent zich bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat twintig procent zich zelfs persoonlijk bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze resultaten uit dit onderzoek herkenbaar voor u? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om de conclusies uit dit onderzoek te voorkomen en had u die maatregelen niet veel eerder moeten nemen?
Ik ben bezorgd over toenemende onverdraagzaamheid in Nederland.
Uit het SCP rapport «Ervaren discriminatie in Nederland», dat in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat bijna twee op de drie moslims ten minste één discriminatie-ervaring hebben gehad in het afgelopen jaar.3 Daarom is er, als onderdeel van een bredere aanpak van discriminatie, ook uitvoerige aandacht voor de aanpak van discriminatie van moslims vanuit het kabinet.
Ook is ter voorkoming en bestrijding van moslimdiscriminatie op 9 april 2014 een Ronde Tafel georganiseerd met enkele sleutelfiguren en vertegenwoordigers van moslim organisaties waar thema’s aan bod zijn gekomen als meldingbereidheid, weerbaarheid en aandacht voor discriminatie binnen het onderwijs. Deze thema’s zijn nader besproken in een brede maatschappelijke bijeenkomst inzake moslimdiscriminatie op 2 september 2014. Deze heeft geresulteerd in een inventarisatie van diverse activiteiten en initiatieven gericht op de bestrijding van moslimdiscriminatie, die ook verspreid zal worden onder gemeenten. Als follow-up van de bijeenkomst, zal er onder meer een «handreiking» worden opgesteld waarin beter contact tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en ADV’s wordt gestimuleerd in het geval van incidenten rondom moskeeën en gebedshuizen.
In het licht van de recente gebeurtenissen (brandstichting van gebedshuizen en aanslagen in Parijs) is er onlangs gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van moslimhaat te verbeteren en gezamenlijk te werken aan de bevordering van de verhoudingen tussen groepen.
Bent u bereid om kwalitatief onderzoek te doen om de «waarheid achter de cijfers» te weten te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat uw integratiebeleid faalt? Zo nee, waarom niet?
Op 19 februari 2013 ontving de Kamer de Agenda Integratie4, waarin de doelstellingen en maatregelen van dit kabinet op integratie zijn benoemd. Op 21 november van vorig jaar, heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze Agenda Integratie5. Zoals uit dit overzicht blijkt zijn er in de verschillende programma’s, veelal in samenwerking met maatschappelijke partners, op veel fronten stappen gezet en resultaten zichtbaar zijn.
Vindt u dat Nederland een acceptatieprobleem heeft?
Integratie is een zaak van ons allemaal en vergt een wederzijdse inspanning van zowel migranten als de ontvangende samenleving. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij mensen met een migrantenachtergrond de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl, gelden voor iedereen in gelijke mate, ongeacht geloof. Iedereen in Nederland heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de ander de vrijheid te gunnen die men ook zichzelf toebedeelt.
Ik ben mij ervan bewust dat veel mensen, zowel moslims als mensen met een niet-islamitische achtergrond, zich afvragen of een islamitische levenswijze wel te verenigen is met een westerse levenswijze. De toenemende zichtbaarheid van de islam in onze samenleving, de andere tradities en opvattingen, en de associatie met geweld en radicalisering hebben ertoe geleid dat mensen de islam als een bedreiging zijn gaan ervaren. Dat is weliswaar te begrijpen, maar tegelijk ook zorgelijk, omdat dit de samenhang en stabiliteit in de samenleving bedreigt. Om voorbij te gaan aan angst en gevoelens van machteloosheid, is het belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Het is van groot belang dat een Nederlander met een moslimachtergrond net als ieder andere Nederlander wordt behandeld binnen onze maatschappij. Dat wil zeggen dat hij of zij als individu wordt benaderd en niet beoordeeld wordt als onderdeel van een vermeende uniforme groep.
Vindt u dat in plaats van integratie de regering moet werken aan acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om de naam van uw portefeuille Integratie te wijzigen in de portefeuille Acceptatie, zodat eindelijk gewerkt kan worden aan de acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken wat betreft islamofobie en moslimhaat in andere Europese landen? Vindt u daarbij dat Nederland de kroon spant waar het gaat om islamofobie en moslimhaat?
Recent grootschalig vergelijkend Europees onderzoek naar de omvang van islamofobie en moslimdiscriminatie op basis waarvan met enige betrouwbaarheid uitspraken kunnen worden gedaan, is niet beschikbaar.
Uit het meest recente, in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde speciale Eurobarometer-onderzoek (2012) naar beeldvorming van discriminatie in de EU blijkt dat de volgende Europese landen de hoogste perceptie van discriminatie hebben op basis van religie en/of overtuiging; Frankrijk (66%), België (60%), Zweden (58%), Denemarken (54%), Nederland (51%) en het Verenigd Koninkrijk (50%)6.
Op basis van berichten in de media over op moslims gerichte discriminatoire incidenten in verschillende Europese landen, is de conclusie in ieder geval gerechtvaardigd dat de situatie rond discriminatie van moslims in Nederland geen uitzondering vormt, maar deel uitmaakt van een veel breder Europees maatschappelijk en politiek probleem.
Wat doet de regering om islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u uw inspanningen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u het eens met de stelling dat het kabinet veel beter zijn best moet doen om de toenemende islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden en acceptatie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het ontslag van een leerkracht vanwege de wisseling naar een ander kerkgenootschap |
|
Keklik Yücel (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geloof-kwijt-baan-kwijt»? 1
Ja.
Bent u het eens dat een goed functionerende leerkracht niet ontslagen mag worden omdat deze wisselt van kerkgenootschap, terwijl de leerkracht wel bereid is om de grondslag van de school te respecteren?
In het bericht «Geloof kwijt, baan kwijt» wordt verwezen naar een zaak die aanhangig was gemaakt bij het College voor de Rechten van de Mens. Het College spreekt in die zaak als zijn oordeel uit dat de Stichting Gereformeerd Voortgezet Onderwijs Oost-Nederland geen verboden onderscheid op grond van godsdienst maakt door een docente te ontslaan wegens het feit dat zij niet langer lid is van een van de door de stichting aangewezen kerkgenootschap en de grondslag van de stichting niet langer onderschrijft.2 Het vaststellen van de grondslag ligt primair bij het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling. Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling mag een instelling van bijzonder onderwijs bij, onder meer, het aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding onderscheid maken op grond van godsdienst, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Het College voor de Rechten van de Mens en de rechter zijn bevoegd om te oordelen of in een concreet geval onderscheid als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling is of wordt gemaakt en of het daarbij gaat om verboden onderscheid.
Uit het oordeel, dat is gepubliceerd op de website van het College voor de Rechten van de Mens (www.mensenrechten.nl), blijkt dat het College overeenkomstig de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie heeft getoetst of:
Het College gaat bij de beoordeling in beginsel uit van de eisen zoals die ten tijde van het ontslag golden. Op basis van de resultaten van deze toets heeft het College geoordeeld dat aan alle voorwaarden is voldaan en het door de school met het ontslag gemaakte onderscheid niet is verboden.
Een ontslagvergunning is niet afgegeven. Het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 regelt in welke gevallen een ontslagvergunning moet worden aangevraagd. In artikel 2 lid 1 sub b van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) wordt «onderwijzend en docerend personeel, werkzaam aan onderwijsinrichtingen, staande onder beheer van een natuurlijke of rechtspersoon» van het BBA uitgesloten en daarmee van het vereiste van een ontslagvergunning.
Kunt u toelichten wie de ontslagvergunning heeft verleend, welke argumentatie is toegepast om de ontslagaanvraag goed te keuren en welke argumentatie het College voor de Rechten van de Mens heeft gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of een dergelijke ontslaggrond toelaatbaar is conform de onlangs aangenomen wetgeving omtrent de enkele-feitconstructie? Zo ja, welke aanpassingen zijn er volgens u dan nodig om deze ontslagroute dicht te schroeien? Zo nee, bent u het er dan mee eens dat het heel zuur en onwenselijk is dat deze leerkracht nu net buiten de boot valt?
Bij de Eerste Kamer is aanhangig een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Bergkamp, Van Ark, Yücel, Jasper van Dijk en Klaver tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling (Kamerstukken 32 476). De initiatiefnemers hebben in de onlangs aan de Eerste Kamer gezonden memorie van antwoord het volgende opgemerkt over dit onderwerp:
«Indien in het geval van een bijzondere school op godsdienstige grondslag de eisen die aan een (aspirant-)leraar worden gesteld beperkt blijven tot godsdienst – bijvoorbeeld het lidmaatschap van een bepaald kerkgenootschap – is weliswaar sprake van direct onderscheid, maar dit wordt door het wetsvoorstel toegestaan.»3
Ik kan mij in deze uitleg vinden.