Eerdere signalen van misstanden bij interlandelijke adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke signalen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren ontvangen van geadopteerden of anderszins over mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties uit het verleden en de rol van de Nederlandse overheid daarbij?1
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren verschillende signalen van geadopteerden en hun belangenorganisaties ontvangen. Deze signalen zagen op mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties die in de jaren zeventig tot en met negentig hebben plaatsgevonden.
De landen waarover mijn ministerie signalen van mogelijke misstanden heeft ontvangen, zijn de vijf landen die ik genoemd heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 6 december jongstleden2, te weten: Brazilië, Colombia, Indonesië, Sri Lanka en Bangladesh. Het aangekondigde onafhankelijke onderzoek door een externe commissie zal zich primair op deze vijf landen richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van Patrick Noordoven, die zegt: «Acht jaar heb ik staan bonzen op de deur van de staat. Jarenlang hoorde ik: er is geen informatie. Dus al het onderzoek heb ik zelf moeten verrichten. Nu weet ik: de informatie was er wél.»2
Vanaf 2011 heeft de heer Noordoven op verschillende momenten gecorrespondeerd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over zijn illegale adoptie en het verlenen van consulaire bijstand bij het traceren van zijn familie. In 2015 heeft de toenmalige advocaat van de heer Noordoven met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn zaak gecorrespondeerd. Bij beide ministeries is geen informatie over zijn zaak aangetroffen. Mijn ministerie heeft in 2014 een brief van de toenmalige advocaat van de heer Noordoven ontvangen. In de correspondentie van de heer Noordoven is destijds geen aanleiding gezien om de signalen van mogelijke misstanden nader te onderzoeken.
De zoektocht in de archieven van mijn ministerie naar aanleiding van het Wob-verzoek van de heer Noordoven leverde dusdanige aanwijzingen voor betrokkenheid van de Nederlandse overheid op dat die mij deden besluiten alsnog zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. Met de kennis van nu betreur ik dat de signalen van de heer Noordoven niet eerder diepgravend zijn onderzocht. Ik heb de heer Noordoven uitgenodigd voor een gesprek.
Wat is uw reactie op een geadopteerde die als eerste reactie op het aangekondigde onderzoek laat weten: «Ik vind het jammer dat er totaal niet met ons wordt gecommuniceerd over de illegale adopties, ons niet serieus heeft genomen, terwijl het Ministerie alle informatie van ons heeft gekregen die voldoende aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten, en nu ineens hebben ze besloten om wel onderzoek te gaan doen»?3
In het afgelopen jaar zijn verschillende gesprekken gevoerd met (belangen)organisaties van geadopteerden waarin signalen over mogelijke misstanden naar voren zijn gekomen. Deze signalen zagen – anders dan de informatie van de heer Noordoven en de informatie die nu naar aanleiding van het Wob-verzoek uit de archieven naar voren is gekomen – niet op een actieve betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Ik zal in overleg met deze (belangen)organisaties alle ontvangen informatie ter beschikking stellen aan de commissie. Ook zal ik (belangen)organisaties van geadopteerden uitnodigen voor een gesprek over de op te richten commissie.
Waarom heeft u tot nu toe volgehouden dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl er dus kennelijk al meerdere signalen bij het ministerie bekend waren?
In mijn brieven van 10 januari en 26 april 2018 heb ik aangegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en de bijbehorende dossiervorming bij de zendende landen lag en ligt. In mijn brief van 6 december 2018 heb ik aan uw Kamer toegelicht dat mijn aanname hierbij was dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld bij interlandelijke adopties in het verleden en dat de informatie die recent bij de behandeling van een Wob-verzoek naar illegale adopties uit Brazilië naar boven was gekomen, daar een ander licht op heeft geworpen. In tegenstelling tot wat mij tot dusver bekend was, bevat die informatie concrete aanwijzingen voor een mogelijke actieve betrokkenheid van één of meerdere aan de Nederlandse overheid verbonden personen bij illegale adopties uit Brazilië in de jaren zeventig en tachtig. Ook blijkt uit de stukken dat er mogelijk een verzoek is gedaan om deze betrokkenheid buiten beschouwing te laten bij een strafrechtelijk onderzoek. Die informatie is voor mij aanleiding om een externe commissie in te stellen die onafhankelijk onderzoek gaat uitvoeren naar interlandelijke adopties die in het verleden hebben plaatsgevonden.
Waarom waren er WOB-verzoeken voor nodig om hier achter te komen, waarom is het ministerie niet zelf actiever op zoek gegaan naar de waarheid van deze geschiedenis?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit vanaf nu voor de hulp van de Nederlandse overheid bij de zoektocht van geadopteerden naar hun herkomst en eventuele financiële tegemoetkoming daarbij?
Ik heb de afgelopen periode diverse (belangen)organisaties van geadopteerden gesproken om te horen waar zij bij het zoeken naar hun herkomst tegenaan lopen en of, en zo ja, welke behoefte aan ondersteuning zij hebben. Ook heeft mijn ministerie met Fiom een brainstormsessie georganiseerd om samen met de (belangen)organisaties van geadopteerden, vergunninghouders en NGO’s te bekijken hoe de hulp aan interlandelijk geadopteerden die zoeken naar hun roots verbeterd kan worden.
Naast Fiom houden veel (belangen)organisaties van geadopteerden zich bezig met het zoeken naar roots en de begeleiding daarbij. Ik acht het van belang dat deze organisaties nauwer gaan samenwerken. Ik nodig de gevestigde organisaties en de (belangen)organisaties van geadopteerden uit om met een realistisch, gezamenlijk plan te komen voor een effectief en passend ondersteuningsaanbod in aanvulling op het huidige ondersteuningsaanbod.4 Dat plan kan zich richten op een bredere toegankelijkheid tot adoptiedossiers in Nederland en andere hulp bij zoekacties. Ik houd uw Kamer op de hoogte van dit plan.
De felle kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de kritiek van de Europese Rekenkamer op het noodfonds voor Afrika van de Europese Unie (EU)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika, in het bijzonder de opmerkingen over het gebrek aan focus, de zwakke implementatie en de beperkte mogelijkheid om resultaten te meten?2
De breedte van de EUTF doelstellingen is een resultaat van de diversiteit aan doelstellingen overeengekomen tussen Europese en Afrikaanse leiders op de Valletta migratietop van november 2015. Daar werden vijf pijlers3 geformuleerd die richtinggevend zijn voor te financieren programma’s uit het EUTF. Met de huidige inzichten zou de inzet van het EUTF zich minder moeten richten op grondoorzaken van armoede en instabiliteit die aanleiding zouden kunnen geven tot onder meer irreguliere migratie en meer op de andere Valletta pijlers, met name de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, bescherming en opvang in de regio, terugkeersamenwerking en re-integratie. Deze focus wordt ook al sinds de start van het trustfonds door Nederland bepleit.
Voor wat betreft de uitvoering van het EUTF doet de Rekenkamer een serie aanbevelingen om de selectie van programma’s beter te laten verlopen en de uitvoering sneller te laten starten. Het kabinet zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat deze aanbevelingen zo goed als mogelijk worden toegepast.
Inmiddels is er een monitoringssysteem voor alle drie de geografische EUTF «luiken» (Sahel en Tsjaadmeer, Hoorn van Afrika en Noord-Afrika) opgericht en in 2019 zal het EUTF worden geëvalueerd.
Kunt u zich herinneren dat diverse deskundigen twee jaar geleden verklaarden dat het noodfonds alleen effectief kan zijn als ook de Afrikaanse landen zelf hun eigen migratiebeleid aanscherpen?3 Wordt daar op dit moment – al dan niet met het noodfonds als drukmiddel – over gesproken?
De EU spreekt regelmatig met Afrikaanse partnerlanden over migratiesamenwerking, vaak als onderdeel van een bredere politieke dialoog, waaraan ook lidstaten deelnemen. We zien in verschillende landen verbeteringen in het nationale migratiebeleid en ook is de irreguliere migratie richting Europa afgenomen. Zo zijn in Niger beleidswijzigingen doorgevoerd en worden wetten tegen mensenhandel en mensensmokkel beter nageleefd. In landen als Ethiopië en Oeganda zien we verbetering van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. In alle drie deze voorbeelden worden nationale programma’s die deze beleidsverbetering ondersteunen, mede gesteund via het EUTF.
Welke zichtbare resultaten, in het bijzonder op het tegengaan van irreguliere migratie, hebben de bestedingen reeds opgeleverd? Welke resultaten verwacht u de komende tijd te zien?
De Europese Commissie heeft een aantal zichtbare resultaten gepresenteerd van EUTF-programma’s. Naast de vaststelling dat de irreguliere migratiestroom naar Europa en door bepaalde transitlanden (Niger, Libië) fors is afgenomen, is met EUTF steun aan 86.000 migranten en vluchtelingen bescherming geboden, zijn 38.000 migranten vrijwillig teruggekeerd vanuit transitlanden naar hun landen van herkomst, zijn 137 personen gearresteerd op verdenking van mensensmokkel/handel en zijn 23 mensensmokkelnetwerken opgerold. Met EUTF steun zijn tevens meer dan 4.000 banen gecreëerd en meer dan 2.000 lokale MKB bedrijven gesteund. Het hierboven genoemde EUTF-monitoringsysteem zal de komende tijd ingezet worden om meer resultaten in kaart te brengen en ook zal de evaluatie in 2019 hier verdere inzichten over geven.
Welke financiële bijdrage heeft Nederland tot nu toe geleverd aan het EU-noodfonds voor Afrika?
Het grootste deel van het EUTF bestaat uit overhevelingen vanuit andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), in totaal ca. EUR 3,7 miljard. De rest, ca. EUR 450 mln., betreft bilaterale bijdragen van EU-lidstaten en andere donoren. Sinds 2015 heeft Nederland EUR 26,4 mln. aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting.
Klopt het dat een deel van de middelen uit het fonds wordt geïnvesteerd in duurzame energie, infrastructuur en bedrijven? Op welke wijze zorgt u ervoor dat, in het kader van de hulp- en handelsagenda, ook Nederlandse bedrijven betrokken worden bij de uitvoering?
Een deel van de fondsen wordt uitgegeven aan duurzame energie, infrastructuur en ondersteuning van lokale bedrijven in landen van opvang, transit en herkomst indien dit bijdraagt aan de doelstellingen in het kader van de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie dan wel verbeterde opvang in de regio.
Het bedrijfsleven kan geen directe aanspraak maken op fondsen vanuit het EUTF. Waar Nederlandse organisaties kunnen worden betrokken bij de uitvoering van programma’s gefinancierd uit het EUTF, wordt dit gestimuleerd. Zo is SNV in Mali betrokken in een consortium dat zich richt op werkgelegenheid.
Hoe garandeert u complementariteit van de bestedingen via dit EU-noodfonds ten opzichte van Nederlandse (bilaterale) inspanningen met dezelfde doelstellingen? Op welke wijze worden doublures concreet voorkomen?
Bij de ontwikkeling van EUTF programma’s in een partnerland vindt overleg en afstemming plaats tussen de EU-vertegenwoordiging en de individuele EU ambassades ter plaatse. Individuele EU-lidstaten kunnen eenzelfde doelstelling nastreven waarbij de uitvoering gecoördineerd plaatsvindt. Ter illustratie: ten aanzien van werkgelegenheid en economische groei kan het ene land zich richten op verbetering van de regelgeving en het andere land op een specifieke sector. Uitgangspunten zijn complementariteit, efficiëntie en effectiviteit.
de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Renske Leijten (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Vicky Maeijer (PVV), Farid Azarkan (DENK), Bram van Ojik (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Roelof Bisschop (SGP), Lammert van Raan (PvdD), Thierry Baudet (FVD), Kees Verhoeven (D66), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten over Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen?1 Hoe verklaart u dat Europese wapens die aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zijn geleverd op grote schaal in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn?
Ja, met die berichten ben ik bekend. Het kabinet beschikt niet over eigen informatie die bevestigt dat jihadisten in Jemen met Europese wapens vechten. Het valt echter niet uit te sluiten dat deze wapens daar terecht komen.
Nederland hanteert zelf een zeer restrictief wapenexportbeleid ten aanzien van wapens die kunnen worden ingezet in het conflict in Jemen.
Klopt het dat Europese exportcriteria stellen dat wapens niet geleverd moeten worden als het risico bestaat dat deze goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Criterium 7 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport verplicht lidstaten te overwegen of er een risico bestaat dat de goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het beoordelen van de impact op het ontvangende land van de uit te voeren militaire goederen of technologie en van het risico dat deze goederen of technologie een andere, ongewenste eindgebruiker of een ander ongewenst eindgebruik krijgen.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten geleverde wapens in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn? Zo nee, waarom niet?
VN-Veiligheidsraadresolutie 2402 van 26 februari 2018 verlengde het wapenembargo tegen individuen in Jemen. Alle meldingen van schendingen van dit wapenembargo worden onderzocht door het Panel of Experts voor Jemen, onder toezicht van het VN-sanctiecomité. Schendingen van het wapenembargo tegen ISIS en Al Qaida worden op grond van Veiligheidsraadresoluties 1526 en 2253 door het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team onderzocht. Nederland zal beiden instanties op de berichtgeving attenderen.
Politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken |
|
Salima Belhaj (D66), John Kerstens (PvdA), Monica den Boer (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Uit de raad door Defensie: Roosendaler Raggers (D66) vecht voor «politiek verlof» voor militairen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden raadsleden tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over kunnen dragen of op verlof gaan, zonder afstand te hoeven doen van hun zetel?
Er bestaat een vervangingsmogelijkheid voor volksvertegenwoordigers bij ziekte en zwangerschap/bevalling.
Kunnen militairen politiek verlof krijgen voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges? Geld dit ook voor militairen die eventueel worden uitgezonden op een missie in het buitenland?
Op militairen is de Militaire Ambtenarenwet 1931 van toepassing. Deze wet voorziet in een buitengewoon verlof voor militairen die in een publiekrechtelijk college zijn benoemd of verkozen. Bepaald is dat indien de functie in het publiekrechtelijk college, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig met het werk als militair kan worden vervuld, de militair op non-activiteit wordt gesteld. Als de functie wel gelijktijdig kan worden vervuld en non-activiteit niet nodig is, wordt de betrokken militair buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van het publiekrechtelijk college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
Voor militairen die als raads- of statenlid zijn gekozen, betekenen de bepalingen in de Militaire Ambtenarenwet dat aan hen buitengewoon verlof wordt verleend voor de vergaderingen van de gemeenteraad of provinciale staten. Door de tijd die raads- en statenleden gemiddeld kwijt zijn aan hun politieke functie heeft dit buitengewoon verlof tot gevolg dat de betrokken militair in beginsel niet beschikbaar is voor uitzending voor zover de dienst dit toelaat. Het zal niet vaak voorkomen dat een volksvertegenwoordiger als militair wordt uitgezonden in het kader van een vredesmissie. Luitenant-kolonel Raggers heeft zich vrijwillig aangemeld om op uitzending te gaan. Vervolgens heeft hij aangegeven dat er geen belemmeringen waren en is hij opgeroepen om op uitzending te gaan.
Is het waar dat de Kieswet gemeenteraadsleden alleen de mogelijkheid biedt om tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over te dragen wanneer er sprake is van zwangerschap of ziekte? Zo nee, op welke gronden kunnen raadsleden nog meer tijdelijk hun zetel overdragen?
De Grondwet en de Kieswet bieden inderdaad uitsluitend bij zwangerschap/bevalling en ziekte een vervangingsmogelijkheid.
Acht u het wenselijk dat gemeenteraadsleden tijdelijk afstand kunnen doen van hun zetel om zo aan andere beroepsverlichtingen te voldoen (bijvoorbeeld militaire missies in het buitenland)?
Om op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen en een vervangingsmogelijkheid te introduceren, is voor volksvertegenwoordigers wijziging van de Grondwet en de Kieswet noodzakelijk. De artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet en artikel X10 van de Kieswet voorzien op dit moment alleen in de mogelijkheid van tijdelijke vervanging wegens zwangerschap en bevalling en ziekte. Alleen een aanpassing van de Kieswet volstaat niet.
In 2007 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen.2 De motie vroeg de regering te voorzien in tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers die als militair door de Nederlandse regering worden uitgezonden in het kader van vredesmissies. In reactie op de motie gaf de regering aan3 dat in oktober 2006 een regeling in werking was getreden die ziet op de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers bij zwangerschap, bevalling en ziekte. Bij de voorbereidende wetsbehandelingen is ook aan de orde geweest of naast bevalling en zwangerschap niet meerdere vervangingsgronden zouden moeten worden opgenomen. De vraag was of de regeling bijvoorbeeld niet ook zou moeten gelden voor volksvertegenwoordigers die een kind adopteren, voor ouderschapsverlof, voor langdurige ziekte of voor verblijf in het buitenland. De regering is in de uiteindelijke regeling tegemoet gekomen aan het destijds aangevoerde bezwaar dat het vorige voorstel te beperkt was. Gekozen is voor een uitbreiding van de mogelijkheid tot tijdelijke vervanging wegens langdurige ziekte.
Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap en bevalling tijdelijk ontslag te nemen als volksvertegenwoordiger en een vervanger te benoemen. Het is voor een volksvertegenwoordiger niet mogelijk om in andere gevallen gebruik te maken van artikel X 10 van de Kieswet. Aan een eventuele wijziging van artikel X 10 van de Kieswet, zou eerst een wijziging van de Grondwet vooraf moeten gaan.
In de eerste lezing van de Grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering.4 In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.»5
Een uitbreiding van de vervangingsmogelijkheid bij buitenlandse missies van militairen vereist dus een wijziging van de Grondwet. Dat roept dan opnieuw de vraag op naar de reikwijdte van de vervangingsregeling. Het kabinet heeft uiteraard grote waardering voor de militairen die voor vredesmissies worden uitgezonden en in vaak moeilijke omstandigheden hun werk verrichten. Daarmee is echter nog niet gezegd dat voor deze specifieke gevallen van verblijf in het buitenland een grondwettelijke voorziening tot vervanging als volksvertegenwoordiger dient te worden getroffen. De vraag is hoe deze vervangingsgrond zich zou verhouden tot de gevallen waarover in het verleden is beraadslaagd en tot andere gevallen die zich mogelijk in de toekomst zullen voordoen en tot discussie leiden. Gelet op het bovenstaande ben ik niet overtuigd van de noodzaak de Grondwet op dit punt aan te passen voor de sporadische gevallen dat een Kamer-, staten- of raadslid er zelf voor kiest om te worden uitgezonden voor een vredesmissie of dat de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend.
Zijn er aanpassingen in de wet nodig om raadsleden op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen zonder dat zij afstand hoeven te doen van hun zetel? Zo ja welke? Wat is uw appreciatie in deze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de Regeling verlof voor militaire ambtenaren2 en artikel 12c Militaire Ambtenarenwet 19313 zich tot artikel X 10 van de Kieswet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië’ |
|
Sven Koopmans (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische autoriteiten vanaf nu wensen te worden ingelicht alvorens buitenlandse (marine)schepen gebruik willen maken van de Noordelijke Zeeroute?
Mikhail Mizintsev, Hoofd Nationaal Defensie Centrum van het Russische Ministerie van Defensie, deed tijdens een bijeenkomst voor Russische ambtenaren de uitspraak dat vanaf 2019 een meldingsplicht zou gaan gelden voor buitenlandse marineschepen die willen varen over de Noordelijke Zeeroute.
Over de precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niets bekend.
Klopt het dat het (ook) internationale wateren betreft? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich dan tot het zeerecht?
De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden.
In algemene zin geldt dat op basis van het internationaal recht van de zee buitenlandse marineschepen recht hebben op onschuldige doorvaart in de territoriale zee en vrijheid van navigatie in de exclusieve economische zone. Het vereisen van voorafgaande notificatie in deze zeegebieden zou in strijd zijn met het recht op onschuldige doorvaart en de vrijheid van navigatie. In de binnenwateren van Rusland mag voorafgaande notificatie wel worden vereist.
Deelt u de zorg dat dergelijke claims de internationale handel, stabiliteit en mogelijk ook de wetenschap – nu en in de toekomst – kunnen schaden?
Daar de precieze inhoud van de (mogelijk voorgenomen) maatregel niet bekend is, kan het kabinet niet in een appreciatie voorzien. Wel is het kabinet van mening dat het internationaal recht van de zee moet worden nageleefd en er geen onnodige beperkingen moeten worden opgelegd aan de zeevaart. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat beginsel ook onderstreept tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst (4–5 december jl.) en de OVSE-ministeriële bijeenkomst van 6 december jl.
Kunt u zich de oproep van het lid Becker inzake het herijken van de Arctische strategie in 2019 herinneren?2 Zo ja, kunt u al inschatten wanneer de Kamer deze strategie, of de herijking van de vorige, kan verwachten?
Ja. Ik bevestig hierbij mijn toezegging dat er een update van het veiligheidsdeel van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 komt. Daarin zal ik ingaan op de veiligheidsrisico’s rond het Noordpoolgebied en wat dit betekent voor verbindingen die onze veiligheid en welvaart genereren (flow security). Want voedsel, grondstoffen, andere goederen en ook diensten moeten ongestoord kunnen worden ingevoerd en uitgevoerd.
Deze update zal u medio 2019 in de vorm van een Kamerbrief worden toegestuurd. In 2020 volgt een geheel geactualiseerde Polaire Strategie 2021–2025.
Hebt u tevens kennisgenomen van de diverse berichten over toegenomen Russische onderzeebootactiviteit3, de (voorbereiding van) plaatsing van Russische raketsystemen4 en de bouw van een nieuwe militaire basis5 in de Arctische regio? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten? Deelt u de zorgen over deze militaire activiteit, in het bijzonder gezien de recente berichtgeving over Russische provocatie van Nederlandse en Britse mariniers in de regio, zoals recent beschreven door de commandant van het Korps Mariniers?6
Het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zoals ook in de Kamerbrief van 19 oktober jongstleden (kamerstuknummer 33 694-22) staat vermeld, is er sprake van een veranderende veiligheidsomgeving. De uitbreiding van de Russische militaire activiteiten in diverse regio’s en de plaatsing van Russische raketsystemen aan de grenzen van de NAVO zijn enkele voorbeelden van deze toegenomen Russische assertiviteit. Ten aanzien van de voornemens van het kabinet aangaande de versterking van de NAVO verwijs ik u naar het «Nationaal Plan Defensie-uitgaven ten behoeve van de NAVO» dat u op vrijdag 14 december jl. toeging.
Het kabinet houdt de militaire opbouw van de Russische Federatie nauwlettend in de gaten, maar blijft zich tegelijkertijd inspannen om de dialoog met Rusland gaande te houden, zowel via bilaterale diplomatieke kanalen als via de EU en de NAVO. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van misverstanden, incidenten en spanningen, die kunnen voortkomen uit bewuste of onbewuste provocaties.
Bent u bereid in de nieuwe Arctische strategie in te gaan op de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio, de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute, de maatregelen die worden getroffen om stabiliteit in deze regio te garanderen en hoe de Nederlandse strategie zich verhoudt tot de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds?
De nieuwe arctische strategie zal ook de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio en de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute adresseren waarbij de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds mede in beschouwing worden genomen.
Het bericht dat een Oekraïense kippenmiljardair het meest profiteert van het associatieverdrag met Oekraïne |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het feit dat een Oekraïense kippenmiljardair het meest profiteert van het associatieverdrag met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Door het EU-associatie akkoord hebben bedrijven in de EU meer toegang gekregen tot een grote Oekraïense markt met 45 miljoen inwoners. De totale uitvoerwaarde vanuit Nederland is sinds 2014 met 11,5% toegenomen4. Omgekeerd zijn er ook kansen voor export naar de EU voor Oekraïense spelers. De import van pluimveevlees, eieren en ei-producten uit Oekraïne is de afgelopen twee jaar sterk gestegen. Oekraïne is, mede door de terugval in export door Brazilië, nu de derde exporteur naar de EU voor pluimveevlees en de belangrijkste importeur voor eieren en ei-producten. Periodieke evaluatie van associatieakkoorden is daarom nodig om de vinger aan de pols te houden en in te kunnen grijpen als dit nodig is. De voortgang van de afspraken gemaakt in het Associatieakkoord worden gemonitord door de Europese Commissie. Dit gebeurt in de vorm van een jaarlijkse Associatieraad, voorafgegaan door verschillende Associatiecomités. De meest recente Associatieraad vond op 17 december 2018 plaats. In november van ieder jaar publiceert de Commissie een implementatierapport. De implementatierapporten zijn te raadplegen op de website van EDEO (in antwoord op toezegging gedaan op 22 februari 2017 de jaarlijkse implementatierapporten met de Kamer te delen)5.
Daarnaast bespreekt de Europese Commissie maandelijks de marktontwikkelingen van landbouwproducten met de lidstaten. Indien zich een marktverstoring voordoet uit hoofde van een handels- of associatieakkoord zoekt de Europese Commissie, mede op aandringen van lidstaten, naar een oplossing. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)6, is het belangrijk te benadrukken dat alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit de Oekraïne, moeten voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn sanitaire en fytosanitaire (SPS) wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, waaronder bestaande EU-regelgeving op het terrein van dierenwelzijn. Het kabinet hecht in dit opzicht zeer aan het belang van een gelijk speelveld voor Oekraïense en Europese landbouwproducten, ook op het terrein van dierenwelzijn. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 december 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de aanpassingen van SPS- en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen.
Om gevoelige sectoren te beschermen hanteert de Europese Unie een stelsel van tariefcontingenten en heffingen voor producten op basis van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN-code). Dit betreft onder andere de import van traditioneel kippenborstfilet onder GN-code 0207 13 50 en 0207 14 50. In het Associatieakkoord met Oekraïne zijn voor deze tariefcontingenten quota opgenomen. Voor de GN-codes (0207 13 70 en 0207 14 70) voor overige deelstukken en afvalvlees met been, bevroren, gekoeld of vers was in het associatieakkoord afgesproken om het tarief naar nul te verlagen.
Het kabinet vindt de ontstane praktijk van heffingsvrije export onder de noemer van «overige deelstukken» en «afvalvlees met been» onwenselijk. Nederland ondersteunt dan ook nadrukkelijk de inspanningen van de Europese Commissie om deze ongewenste, onvoorziene en heffingsvrije export van het nieuwe type borstkappen met een stuk vleugel met GN-codes 0207 13 70 en 0207 14 70 naar de Europese Unie aan banden te leggen. De Commissie opent binnenkort de onderhandelingen met Oekraïne hierover. De Commissie wil bovengenoemde tarieflijnen aan het bestaande quotum toevoegen en de grootte van het quotum herzien7.
Erkent u dat de invoer van voedingsmiddelen vanuit Oekraïne niet voldoet aan de Europese en Nederlandse standaarden? Zo ja, welke stappen worden hiertegen ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Als dit het geval is voor kippenvlees, hoe zit het dan met de standaard van andere producten die via Oekraïne de Europese Unie binnenkomen, bijvoorbeeld asbesthoudende materialen? Hoe wordt gegarandeerd dat aan onze standaarden voldaan wordt? Kunt u dit toelichten?
Alle producten die de EU vanuit Oekraïne importeert moeten voldoen aan de Europese producteisen. De Europese stoffenverordening REACH legt vast dat het verhandelen van asbesthoudende producten niet is toegestaan. Deze verordening geldt dus ook Oekraïense producten.
Deelt u de verbazing over de staatssteun die het Oekraïense bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) ontvangt, gemiddeld 77 miljoen dollar per jaar, in totaal al een miljard dollar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dan ook dat dit oneerlijke concurrentie veroorzaakt? Wat is het effect op de Nederlandse pluimvee-industrie?
Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden geconcludeerd of deze subsidie beschouwd moet worden als verenigbare staatssteun. Bedrijven die met oneerlijke concurrentie te maken hebben, kunnen dit melden bij het Meldpunt Handelsbelemmeringen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken8.
Erkent u de gebreken van het associatieverdrag met Oekraïne in het geval van de beperkingen op export vanuit Oekraïne, die erg makkelijk te omzeilen zijn waardoor een race naar de bodem ontstaat? Zo ja, wat gaat u ondernemen dit te stoppen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zijn de enorme leningen vanuit de Europese Unie (65 en 85 miljoen euro van respectievelijk de Europese Ontwikkelingsbank en de Europese Investeringsbank) naar het bedrijf MHP te verantwoorden?
Het kabinet informeerde uw Kamer op 21 oktober 2015 over de lening van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) aan het bedrijf MHP9. Op verzoek van uw Kamer heeft Nederland niet ingestemd met de betreffende leningen en zal ook niet instemmen met toekomstige leningen. De EBRD beschrijft in een projectdocument de hoge meerwaarde die de investering zal hebben. De EBRD verantwoordt de investering met een verwachte verhoging in efficiëntie van de Oekraïense landbouw, onder andere door het delen van kennis en verspreiden van landbouwmethodes door MHP met nieuwe boerderijen en lokale medewerkers. Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van het lid Van Raan (PvdD)10 met betrekking tot de beoordeling van Atradius BSD, waarbij wordt aangegeven dat de vijf locaties voldoen aan bijvoorbeeld de IFC Performance Standards en EHS Guidelines for Poultry Production op bijvoorbeeld het gebied van watergebruik.
Erkent u dat de kleine pluimveehouder in Nederland niet op kan tegen de concurrentie van een bedrijf dat lagere standaarden hanteert, nauwelijks belasting betaalt, staatssteun ontvangen en enorme leningen krijgt? Zo ja, wat voor gevolgen gaat u daaraan verbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders die de situatie «onhoudbaar» noemt? Welke conclusies gaat u daaraan verbinden en op welke termijn kunnen we verandering verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met ons eens dat deze situatie ons noodzaakt om het associatieverdrag Oekraïne grondig te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter de claim dat het associatieverdrag Oekraïne de Nederlandse handel heel veel oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Minister Ollongren is wél voor Europees leger’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herkent u zich in uw uitspraken zoals deze in het artikel «Minister Ollongren is wél voor Europees leger» zijn opgeschreven?1
In Denemarken heb ik, tijdens een partijbijeenkomst van Radikale Venstre, onder meer gesproken over de uitdagingen waar de Europese Unie zich mee geconfronteerd ziet. Daar heb ik onder meer gesproken over de wenselijkheid van versterkte Europese defensiesamenwerking. Dit sluit aan op het kabinetsstandpunt, dat ik deel, zoals verwoord door de Minister-President en de Minister van Defensie. Zoals het kabinet in de Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsstrategie uiteen heeft gezet is de NAVO van fundamenteel belang voor de veiligheid van Nederland en moet versterkte Europese samenwerking op defensiegebied niet gericht zijn op het vervangen van nationale legers of het onnodig dupliceren van taken van het NAVO-bondgenootschap. Dit heb ik ook benadrukt tijdens mijn toespraak. Dit kabinet is derhalve niet voornemens voorstellen te doen om artikel 100 van de Grondwet te wijzigen.
Kent u het kabinetsstandpunt tegen een Europees leger, zoals dat verwoord is door de Minister-President2 en de Minister van Defensie?3 Deelt u dit standpunt? Zo ja, waarom heeft u dan deze uitspraken gedaan in Denemarken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een Europees leger even onwenselijk als onuitvoerbaar is? Zo nee, wie zou er volgens u in de toekomst dan over de uitzending van Nederlandse militairen moeten gaan? Wilt u de artikel 100 procedure uit de Grondwet schrappen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, voor uw toespraak in Denemarken bij Radikale Venstre, uw collega’s in het kabinet geïnformeerd over de inhoud van uw toespraak?
Nee.
Heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Bovenkant formeel op enige wijze publiekelijk melding gemaakt van uw optreden of de inhoud van uw toespraak?
Nee. Een video van de partijbijeenkomst is op YouTube geplaatst door Radikale Venstre.
Kunt u garanderen dat u in de toekomst kabinetsstandpunten zal uitdragen in (Europese) overleggen en dus onder andere afstand zal nemen van oproepen tot een Europees leger?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het “gouden visa” een bedreiging vormen voor de interne veiligheid van de Europese Unie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Spanje 5.778 nieuwe inwoners telt sinds begin van dit kalender door middel van hun «gouden visa»-systeem?1
Ik ben bekend met het bericht in El Pais, waarin dit getal wordt genoemd.
Deelt u de analyse van Transparency International Spain dat er onvoldoende garanties in het Spaanse «gouden visa»-systeem zitten om witwassen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit invloed heeft op de hele Europese Unie (EU)?
In het genoemde artikel worden verschillende meningen weergegeven, variërend van «The Spanish state should conduct more stringent additional checks» tot «It is practically impossible to launder money this way» en «there are easier ways to do it than through a golden visa».
Spanje is bovendien als EU-lidstaat gebonden aan de anti-witwasrichtlijnen van de EU.
Ik deel derhalve niet op voorhand de analyse van Transparancy International.
Klopt de bewering dat Portugal, Malta en Cyprus de minst strenge gouden visa-regelingen hebben? Wat is uw beoordeling van deze drie systemen?
Nee, Kroatië heeft de soepelste regeling.2
Wat betreft de beoordeling van de drie genoemde systemen wil ik opmerken dat iedere lidstaat bevoegd is om een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders in te voeren. Zolang die regelingen niet in strijd zijn met EU-recht of internationaal recht zie ik geen reden om specifiek deze regelingen te beoordelen.
Deelt u de opvatting van Eurocommissaris voor Justitie, Vera Jourová, dat de interne veiligheid van de EU risico loopt doordat lidstaten regelingen hebben voor superrijken om paspoorten te kopen («gouden visa»-regeling)? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hoewel iedere lidstaat bij toelating van een derdelander een openbare veiligheidstoets uitvoert, heeft iedere toelatingsregeling van een EU-lidstaat het risico dat vreemdelingen worden toegelaten die een risico vormen voor de interne veiligheid. In het geval van toelatingsregelingen voor buitenlandse investeerders is er het risico op witwassen van onrechtmatig verkregen vermogen. Lidstaten zijn echter gebonden aan de anti-witwasrichtlijnen van de EU en het is de Commissie die verantwoordelijk is voor een deugdelijke implementatie en uitvoering van deze richtlijnen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien moet worden als goed dat gekocht kan worden, waardoor het burgerschap wordt ondermijnd?
Op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
In Nederland wordt het verkrijgen van een nationaliteit niet gezien als een goed dat gekocht kan worden.
Deelt u ook de conclusies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) over het hoge risico van deze «gouden visa»-regelingen op belastingontduiking?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De OESO heeft geïnventariseerd of landen regelingen hebben die de potentie hebben de Common Reporting Standard (CRS) te omzeilen via «citizenship by investment» en «resident by investment» (zogenoemde CBI/RBI schemes). Door de OESO zijn voor Nederland geen regelingen aangemerkt als risicovol.
Wat is uw reactie op de aanwezigheid van twee Europese lidstaten (Cyprus en Malta) op de zwarte lijst van de OESO met betrekking tot deze «gouden visa»-regelingen?
Zoals ook in antwoord 5 weergegeven bepaalt elke staat, waaronder dus ook elke EU-lidstaat, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Daarbij is het wel belangrijk dat landen, ook EU-lidstaten, rekening houden met internationale OESO of EU-standaarden en afspraken om belastingontduiking tegen te gaan. Indien landen, waaronder ook EU-lidstaten, onvoldoende rekening houden met deze internationale OESO afspraken, is het goed dat de OESO hier melding van maakt.
Erkent u dat dit probleem zich niet alleen beperkt tot de landen op zwarte lijst zelf, maar gevolgen heeft voor alle Europese lidstaten door het vrij verkeer van vestiging en vrij verkeer van kapitaal dat burgers van een EU-lidstaat toegekend is? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het vrij verkeer van personen kunnen derdelanders met een verblijfsvergunning van de ene lidstaat binnen het Schengengebied maximaal 90 dagen in een andere Schengenlidstaat verblijven. EU-burgers hebben het recht om zich in alle lidstaten te vestigen.
Ziet u ook niet in dat in Europees verband we maar zo sterk zijn als de zwakste schakel, zolang we de vier grenzeloosheden van de interne markt niet inperken? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht de mate van inperking van de interne markt geldt dat de zwakste schakel de sterkte van de ketting bepaalt.
Deelt ook onze inlichtingendienst (AIVD) de zorgen van haar Britse counterpart over de risico’s op witwassen en belastingontduiking als gevolg van deze «gouden visa»-regeling? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze zorg.
Hoeveel paspoorten heeft Nederland verstrekt aan mensen die «voldoende geld» meebrengen om toegelaten te worden tot het Nederlanderschap?4
Nederland kent geen regeling waarbij paspoorten worden verstrekt aan mensen die «voldoende geld» meebrengen om toegelaten te worden tot het Nederlanderschap.
Hoe verhouden uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de nationale bevoegdheid van staten om te bepalen wie zijn onderdanen zijn zich tot de aankondiging van Eurocommissaris Jourová dat zij met een voorstel voor beperkende maatregelen gaat komen?5
Zoals ook in antwoord 5 weergegeven bepaalt elke staat, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. De EU heeft op dit punt geen directe bevoegdheid, maar aangezien het burgerschap van een lidstaat ook het burgerschap van de EU betekent, ziet de Commissie mogelijkheden om te monitoren of de regelingen die het burgerschap verstrekken aan investeerders te monitoren of zij in overeenstemming zijn met het EU-recht. Ik wacht dan ook de voorstellen van Eurocommissaris Jourová met belangstelling af.
Deelt u de mening dat het de voorkeur geniet dat er intergouvernementele afspraken worden gemaakt tussen de EU-lidstaten om de interne veiligheidsrisico’s te bestrijden zonder dat er sprake is van bevoegdheidsoverdracht? Zo ja, bent u bereid hier initiatief op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI»?1
Ja, dit betreft het Preventing and combatting serious crime-verdrag (PCSC-verdrag) op basis waarvan Nederland en de Verenigde Staten vingerafdrukken kunnen delen ten behoeve van de opsporing en vervolging2. Het gaat hierbij om de databank van de politie (HAVANK) met afdrukken van verdachten, veroordeelden, overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse databank met vingerafdrukken in 2011 is vernietigd? Hoe werd deze databank voor 2011 gebruikt? Welke gevolgen heeft het verdwijnen van dit systeem gehad in de praktijk?
Het artikel stelt ten onrechte dat er in 2011 een landelijke databank met vingerafdrukken is vernietigd. Met de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie zou de ontwikkeling van een centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie geregeld worden. Deze wet is echter nooit in werking getreden. Na een discussie met de Tweede Kamer over de centrale opslag van vingerafdrukken besloot de Minister van BZK in 2011 af te zien van de centrale opslag van vingerafdrukken3. Er is derhalve nooit een centrale databank ingevoerd waarin de vingerafdrukken zijn opgeslagen die werden opgenomen bij het aanvragen van een paspoort en identiteitskaart. De afbeeldingen van vingerafdrukken die decentraal bij de gemeenten werden opgeslagen in de Reisdocument aanvraag en archief stations (RAAS) zijn vernietigd. Uw kamer is hierover op diverse momenten ingelicht.
Waarvoor worden de vingerafdrukken gebruikt in het systeem van het nieuwe paspoort en de identiteitskaart? Met wie worden deze vingerafdrukken gedeeld? Wat is de verhouding tot de Europese verordening biometrie op identiteitskaarten?
Vingerafdrukken worden nu alleen voor het paspoort opgenomen. De vingerafdrukken worden na een aanvraag tijdelijk en decentraal bij de uitgevende instantie in het Reisdocumenten Aanvraag en Archiefstation (RAAS) bewaard. Nadat het aangevraagde paspoort aan de aanvrager is uitgereikt, worden deze vingerafdrukken gewist. Deze vingerafdrukken worden niet aan derden verstrekt. Nadat de vingerafdrukken uit het RAAS zijn gewist, zijn de vingerafdrukken alleen nog versleuteld te vinden in de chip van het paspoort zelf.
Uit de implementatiebesluiten4 bij de EU-verordening voor het biometrisch paspoort5 volgt dat lidstaten elkaar bilateraal toestemming verschaffen de vingerafdrukken op de chip te ontsleutelen en uit te lezen ter ondersteuning van identificatie bij grenspassage. Over de voortgang van dit proces heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd6.
De onderhandelingen over een nieuwe EU-verordening7 over technische eisen aan identiteitskaarten zijn op dit moment gaande. De onderhandeling bevindt zich in de triloogfase. In het onderhandelingsmandaat van de Raad is de verplichting opgenomen voor lidstaten om elkaar bilateraal toestemming te verlenen om voor identiteitsverificatie de vingerafdrukken uit het reisdocument uit te lezen. In dit onderhandelingsmandaat is expliciet opgenomen dat de Verordening geen rechtsgrondslag biedt voor de centrale opslag of het delen van vingerafdrukken. Indien Lidstaten hier, op grond van nationale wetgeving toe overgaan, is de Europese databeschermingswetgeving van toepassing. In het onderhandelingsmandaat van het Europees parlement zijn overwegingen opgenomen die stellen dat biometrie enkel kan worden verzameld ten behoeve van de opslag op de chip van de ID-kaart en dat data die worden verzameld in het kader van deze Verordening niet dienen te worden opgeslagen in nationale databanken.
In hoeverre is er gekeken naar de veranderingen in het vingerafdruksysteem in 2004 bij het maken van het nieuwe vingerafdruksysteem, zoals benoemd in het in vraag 1 bedoelde artikel? Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten in vergelijking met het systeem uit 2004 op het niveau van de vingerafdruk?
In 2004 is Nederland door een Europese verordening verplicht een chip in het paspoort op te nemen8. Deze bevatte enkel de gezichtsopname als biometrisch kenmerk. In 2009 is Nederland begonnen vingerafdrukken op het paspoort op te slaan. Voor het reisdocumentenstelsel wordt niet gewerkt aan een nieuw vingerafdruksysteem.
Hoe beoordeelt u de in het artikel gedane oproep dat er weer een database moet komen van Nederlandse vingerafdrukken?
Ik ben er mee bekend dat de identificatie van Nederlanders bij rampen moeizamer verloopt dan van mensen uit een land met een centrale biometrische database. Mijn verantwoordelijkheid is het reisdocumentenstelsel en het opnemen van de vingerafdrukken ten behoeve van het reisdocument is aan doelbinding onderhevig. Onder die verantwoordelijkheid en binnen die doelbinding kan ik geen centrale database opzetten ten behoeve van identificatie van Nederlanders bij rampen.
Wat is de meerwaarde van een systeem waarin de op paspoort en identiteitskaart geregistreerde vingerafdrukken ook in een database worden opgenomen? Wat zijn de voor- en nadelen op nationaal en internationaal niveau van een database met vingerafdrukken? Wat is de meerwaarde in het kader van opsporing en vervolging van strafbare feiten?
De voordelen van een centrale registratie voor reisdocumenten zijn al eerder met de Kamer gedeeld9. De voordelen van een centrale biometrische database, in het geval dat de data alleen gebruikt worden ten behoeve van reisdocumenten, zijn als volgt:
Destijds is afgezien van de centrale opslag van vingerafdrukken vanwege zorgen over privacy, de veiligheid van een centrale database en function creep.10
Biometrische data die afgegeven zijn ten behoeve van het paspoort kunnen niet gebruikt worden voor opsporingsdoeleinden.
Zijn er in Europa landen die, net als in de VS, vingerafdrukken in een database registreren? Zo ja, om welke landen gaat het?
De database van de Verenigde Staten waaraan het artikel refereert betreft de registratie van mensen die het land betreden of passeren en niet de Amerikaanse nationaliteit bezitten. Dit gebeurt in Europa ook. Ik heb daarvan geen recent overzicht, maar eerder is uw Kamer gemeld11 dat diverse Europese landen een database hebben met vingerafdrukken, afgenomen ten behoeve van het paspoort. Dit betreft Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Portugal en Spanje.
Wat zijn van het bovenstaande de mogelijke gevolgen voor de Paspoortwet?
De bepalingen van de Paspoortwet met betrekking op een centrale reisdocumentenadministratie zoals geregeld met de Rijkswet van 11 juni 2009 (zie vraag 2) zijn niet in werking getreden. Indien vingerafdrukken centraal zouden moeten worden opgeslagen ten behoeve van het reisdocumentenstelsel, zouden de Paspoortwet en onderliggende regelgeving moeten worden aangepast.
Het bericht Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder»?1
Ja.
Is het u bekend dat er acht vrouwelijke mensenrechtenactivisten op deze wijze gevangen gezet zijn in Saoedi Arabië omdat zij gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting? En zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met de arrestatie van vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, zoals aangeven in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nummers 2419, 2895, 3228 en 3229). De berichten over de mogelijke martelingen van deze activisten zoals gerapporteerd door Amnesty International en Human Rights Watch zijn ronduit ernstig. Saoedi-Arabië zelf heeft de beschuldigingen officieel ontkend. Deze laatste berichten zijn echter een verdere reden voor Saoedi-Arabië om te zorgen dat de rechten van deze vrouwelijke activisten niet geschonden worden.
Heeft u contact opgenomen met Amnesty International en/of Human Rights Watch om meer informatie te krijgen over de omstandigheden waaronder zij gevangen zitten? En zo ja, wat gaat u doen met deze informatie? En zo nee, waarom niet?
Nederland staat met verschillende landen en organisaties in contact over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië. De Nederlandse zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden zowel via politieke kanalen als op (hoog)ambtelijke niveau aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Nederland heeft, naar aanleiding van de berichtgeving, de Saoedische ambassadeur op 7 december jl. over de zaak gesproken. In dit gesprek zijn de Nederlandse zorgen over deze ernstige berichtgeving gedeeld en het belang benadrukt van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen. Ook is het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat onderstreept, mede in het licht van de geplande hervormingen in het land.
In multilateraal verband heeft Nederland tijdens de recente Universal Public Review van Saoedi-Arabië in de VN-Mensenrechtenraad gesproken over de zorgelijke ontwikkelingen op mensenrechtenvlak. Daarnaast heeft Nederland de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië aangekaart tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van november jl., mede naar aanleiding van de moord op de Saoedische journalist Jamal Khashoggi.
In navolging van de EU-mensenrechtendemarche bij de Saoedische autoriteiten op 8 augustus jl. heeft Nederland met een aantal andere Europese gelijkgezinden gepleit voor het instellen van een formele mensenrechtendialoog tussen de EU en Saoedi-Arabië. In Brussel wordt momenteel in raadskader besproken op welke wijze deze dialoog het beste kan worden vormgegeven.
Op welke wijze gaat u bilateraal, in EU-verband en met andere partners (waaronder Canada) aandacht vragen voor deze vrouwen, om de acties van Saoedi Arabië af te keuren en te verzoeken om vrijlating?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid hier in alle mogelijke gremia aandacht voor te vragen en deze mensenrechtenschendingen te veroordelen? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 4. Nederland zoekt steeds naar de meest effectieve manier om de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië te adresseren en te kunnen verbeteren, zonder ongewenst schade toe te brengen aan individuele zaken. Dat betekent dat, in overleg met gelijkgezinde partners, ook bekeken wordt wanneer en in welke gremia publiekelijk aandacht gevraagd wordt voor berichten van mensenrechtenschendingen.
Wat gaat u doen in reactie op de uitspraak van Michael Page van Human Rights Watch «Any government that tortures women for demanding basic rights should face withering international criticism, not unblinking U.S. and U.K. support»?2 Gaat u bijvoorbeeld contact opnemen met uw Amerikaanse en/of Britse collega om gehoor te geven aan deze oproep? En zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt in breed internationaal kader over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, waaronder ook met het VK en de VS.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ambassade zich inzet voor de vrijlating van deze vrouwen?
De Nederlandse ambassade in Riyad onderhoudt contacten met verschillende organisaties en gelijkgezinde partners over deze zaak, ook om zoveel mogelijk informatie hierover te verzamelen. Die informatie wordt ook meegenomen in gesprekken met de Saoedische autoriteiten over mensenrechten, bijvoorbeeld tijdens EU-demarches zoals uitgevoerd in augustus jl. Het blijft daarbij een uitdaging om in Saoedi-Arabië zelf met en over mensenrechtenverdedigers te spreken, gelet op de risico’s voor de betrokkenen. Nederland maakt samen met partners per geval de afweging welke mate van publieke aandacht het meest effectief is, waarbij de wensen van de betrokkenen zelf, of hun families, leidend zijn.
Het beëindigen van buitenlandse financiering van politieke partijen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bannon's Europe plan: a look at the law in his 13 targeted countries»?1 Herinnert u zich uw aankondiging van februari jl. dat de buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen aan banden zou worden gelegd?2
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat buitenlandse beïnvloeding, waaronder financiering van politieke partijen, ongewenst is? Zo ja, waarom heeft de Kamer nog geen voorstel ontvangen om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari jl. heb ik u het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (verder: de commissie-Veling) aangeboden.3 In de aanbiedingsbrief bij dit rapport heb ik toegezegd dat ik maatregelen zal treffen om buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen te beperken. Hiermee zal ook invulling worden gegeven aan de motie-Amhaouch c.s. (Kamerstuk 34 270, nr.22). In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veling zal ik op deze maatregelen ingaan. Tevens zal ik dan aankondigen op welke termijn ik een voorstel tot aanpassing van de Wet financiering politieke partijen aan u aan zal bieden. Deze maatregelen zullen onderdeel zijn van dit voorstel.
Heeft het uitstel van uw reactie op het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen3 mede te maken met het feit dat de partijen het niet eens worden over hoe de buitenlandse financiering aan banden moet worden gelegd? Zo ja, waar bestaat op dit punt nog onenigheid over?
Nee.
Waarom heeft u de, met een zeer ruime meerderheid aangenomen, motie-Amhaouch c.s. (TK 34 270, nr. 22) uit december 2016, waarin de regering werd verzocht voorstellen te doen om buitenlandse financiering van politieke partijen en politieke campagnes, waaronder referenda, te beperken, nog niet uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het overzicht in het aangehaalde bericht4 van de wetgeving in EU-landen met betrekking tot het aan banden leggen van buitenlandse financiering van politieke partijen correct? Zo ja, hoe komt het dat andere landen dit probleem al veel eerder hebben aangepakt? Zo nee, wat klopt er niet?
Ik beschik niet over een volledig actueel overzicht van EU-wetgeving op het gebied van buitenlandse financiering van politieke partijen. Wel beschik ik over een internationaal vergelijkend onderzoek naar de financiering van politieke partijen, dat de Universiteit Leiden in 2017 in opdracht van de commissie-Veling heeft verricht. Dit onderzoek heb ik u toegezonden als bijlage bij mijn brief van 1 februari jl. waarmee ik u het eindrapport van de commissie-Veling heb aangeboden.6 Uit dit onderzoek komt een wisselend beeld naar voren. In een aantal landen, waaronder België en Denemarken, geldt voor giften uit het buitenland hetzelfde regime als voor giften uit het eigen land. In een aantal andere landen zijn giften uit het buitenland verboden, of geldt er een ander regime dan voor giften uit het eigen land. In het onderzoek van de Universiteit Leiden wordt niet ingegaan op de vraag waarom deze landen hebben besloten om een onderscheid tussen binnenlandse – en buitenlandse giften te maken.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat met spoed de Nederlandse wetgeving over dit onderwerp wordt aangepast? Bent u desnoods bereid de beperking van buitenlandse financiering van politieke partijen afzonderlijk van, en met voorrang ten opzichte van de andere aanbevelingen die uit het genoemde Eindrapport komen, door te voeren? Zo ja, op welke termijn kunnen wij uw voorstellen verwachten? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?
Zie antwoord vraag 2.
De positie die hij ingenomen heeft ten opzichte van het Duits/Franse voorstel voor een Eurozonebudget |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de positie van Nederland zo afwijkt van het Duits/Franse voorstel voor een eurozonebudget?1 2 3 4
Het kabinet is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, geen voorstander van een aparte eurozonebegroting met een stabilisatiefunctie om de (gevolgen van) asymmetrische economische schokken op te vangen. Volgens het kabinet kunnen bij de economische noodzaak van een stabilisatiefunctie verschillende kanttekeningen worden geplaatst.
Lidstaten kunnen deze schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP en hun overheidsschuld niet uit hand hebben laten lopen, zijn in staat vrijwel alle economische schokken op te vangen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdende schokabsorptie kunnen bovendien worden vergroot met het versterken van de bankenunie en de kapitaalmarktunie, aangezien die de beschikbaarheid van grensoverschrijdende financiering vergroten. Tot slot bestaat er met het ESM al een noodfonds om lidstaten die toegang verliezen tot financiële markten, te ondersteunen om schokken op te vangen.
Het kabinet staat open om budgettaire instrumenten te onderzoeken die convergentie en het concurrentievermogen in de eurozone en daarbuiten bevorderen. U bent via de verslagen van de Eurogroep5 en Eurotop6 over de recente overeenkomst op het gebied van de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (EMU) geïnformeerd. De regeringsleiders hebben de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK, werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Ik merk op dat er expliciet is opgenomen in het generieke rapport van de Eurogroep aan de regeringsleiders over de EMU dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Zoals bekend is Nederland, in tegenstelling tot het Frans-Duitse voorstel voor de architectuur van een eurozonebegroting, geen voorstander van een nieuw eigen middel. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat betekent het dat u «niet meteen» tegen het nieuwe voorstel bent – zoals Telegraaf meldt of dat zelfs «het verzet» afneemt (NRC), terwijl u in de afbeelding op de tweet stelt «minder dan overtuigd» (less than convinced) te zijn? Waarom zit er licht tussen uw twitterstatement en uw woordelijke toelichting aan verzamelde journalisten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse van Eurogroepvoorzitter Centeno die de eurozonebegroting een enorm belangrijke bijdrage en een soort van doorbraak noemt?5
De regeringsleiders hebben tijdens de eerdergenoemde Eurotop van 14 december jongstleden de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK (dat voor de EU27 is), werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Voor Nederland was en is van belang dat er geen mandaat werd gegeven om een instrument uit te werken voor stabilisatie, al dan niet op basis van het bestaande Commissievoorstel, dat het instrument onderdeel is van het MFK en dat gebruik zal worden onderworpen aan strenge voorwaarden.
Met een dergelijk instrument kan invulling worden gegeven aan de door Nederland gewenste koppeling tussen de EU-begroting en hervormingen die nationale economieën toekomstbestendig maken, zoals uiteengezet in het regeerakkoord. Volgens het kabinet beperkt convergentie tussen eurolanden juist de noodzaak van permanente transfers.
Erkent u dat een eurozonebudget (in of buiten de meerjarenbegroting van de EU) onderdeel is van een transferunie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland de deur op een kier zet voor zo een eurozonebudget?
Zie antwoord vraag 3.
Garandeert u dat u bij uw bezoeken aan de ministers van Financiën van Frankrijk en Duitsland duidelijk de positie van Nederland zal weergeven en geen verzet zult opgeven?
Tijdens mijn bezoeken aan Frankrijk en Duitsland voorafgaand aan de Eurogroep-vergadering van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden heb ik, in lijn met het regeerakkoord, benadrukt dat Nederland de noodzaak niet ziet van een stabilisatiefunctie voor de eurozone om asymmetrische schokken op te vangen. Omdat lidstaten met weerbare en veerkrachtige nationale economieën in staat zijn om zelf schokken op te vangen heb ik de noodzaak van structurele hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van dynamische product- en arbeidsmarkten, en gezonde overheidsfinanciën benadrukt. Tot slot heb ik het belang van risicoreductie in het kader van de bankenunie en het versterken van het ESM, in het bijzonder met betrekking tot het raamwerk voor herstructurering van onhoudbare overheidsschuld en de rol van het ESM binnen programma’s, onderstreept.
In het rapport aan regeringsleiders is uiteindelijk een split gemaakt tussen convergentie en concurrentiekracht enerzijds en stabilisatie anderzijds. Er is expliciet opgenomen dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Tot slot bevat de overeenkomst die in de Eurogroep is bereikt, zoals toegelicht in het verslag van de Eurogroep, veel punten op het gebied van het ESM en de Bankenunie waarvoor Nederland zich de afgelopen maanden hard heeft gemaakt en die de eurozone wezenlijk versterken.
Klopt de inschatting van Eurocommissaris Oettinger dat wanneer de Europese Commissie maar streng is ten opzichte van Italië, dat Nederland dan wel in zal stemmen met de verdere verdieping van de Europese Monetaire Unie (EMU)? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor het kabinet staat voorop dat een sterke EMU allereerst sterke en veerkrachtige nationale economieën vergt. De Europese begrotingsregels, vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) bieden een raamwerk voor het pad naar of behoud van gezonde overheidsfinanciën. Het kabinet vindt dat de Commissie de begrotingsregels strikt moet handhaven in alle lidstaten, inclusief Italië. Daarnaast zet Nederland zich in voor institutionele hervormingen van de EMU. De Nederlandse inzet voor de Eurogroep van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden was en is gebaseerd op de inschatting van het kabinet hoe de euro duurzaam kan worden versterkt.
Het bericht dat een Rus waarschijnlijk de nieuwe baas van Interpol wordt |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Russian tipped to take over Interpol in Kremlin Victory» en «Zorgen over Russische kandidatuur Interpol»?1
Ja.
Klopt het dat Alexander Prokopchuk, voormalig werkzaam voor het Russische Ministerie van Binnenlandse Zaken en een door het Kremlin gesteunde kandidaat, mogelijk de nieuwe president van Interpol wordt?
Door de lidstaten, verenigd in de General Assembly, is op 21 november 2018 tijdens de 87ste INTERPOL General Assembly de heer KIM verkozen tot nieuwe president van het Executief Comité van INTERPOL.
Klopt het dat door Rusland herhaaldelijk onterechte internationale aanhoudingsverzoeken zijn uitgevaardigd tegen Kremlincritici, waaronder Bill Browder, Alexander Mishkin en Anatoliy Chepiga, en dat de heer Prokopchuk daarin mogelijk een aandeel heeft gehad?
Internationale aanhoudingsverzoeken zijn verzoeken van een justitiële autoriteit van een lidstaat strekkende tot de aanhouding en de overlevering van een persoon door de justitiële autoriteit van een andere lidstaat. Om deze te effectueren kan er voor worden gekozen om een internationale signalering aan te vragen bij INTERPOL, een zogenaamde Red Notice. Het NCB, als onderdeel van de nationale uitvoerende handhavingsorganisatie van de verzoekende lidstaat, dient deze aanvraag in bij het INTERPOL Generaal Secretariaat. Aan verzoeken die via de INTERPOL kanalen worden gedaan voorwaarden zijn verbonden die zijn vastgelegd in onder meer de Constitutie van de organisatie. Een van deze voorwaarden is dat de INTERPOL-organisatie, daarin begrepen haar leden, werkt in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en niet bijdraagt aan de vervolgingen of bestraffingen van feiten van politieke, militaire, religieuze of raciale aard.
Welke andere kandidaten zijn er in de strijd om het leiderschap van Interpol?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de heer Prokopchuk het nieuwe hoofd van Interpol wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de nieuwe president van Interpol op 21 november 2018 door de lidstaten wordt gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid tijdens de verkiezing niet op de heer Prokopchuk te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tevens uw Europese collega’s op te roepen niet op de heer Prokopchuk te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemming van de nieuwe president van Interpol?
Deze vragen hebben mij bereikt na afloop van de verkiezing van de heer KIM als nieuwe president van het INTERPOL Executief Comité.
Brievenbusfirma’s van internationale wapenbedrijven in Nederland |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Acht u het gewenst dat kernwapenfabrikanten zich vanwege fiscale motieven, in Nederland in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder vestigen door middel van een trustkantoor? Wat vindt u ervan dat Nederland hierdoor bijdraagt aan belastingontwijking over de winsten die deze bedrijven maken?1
Het kabinet vindt het niet gewenst als bedrijven zich alleen vanwege fiscale motieven in Nederland vestigen. De aanpak van belastingontwijking is dan ook een van de fiscale beleidsspeerpunten van dit kabinet. Daarom heeft het kabinet een ambitieuze agenda opgesteld. Dat wordt internationaal ook onderkend, bijvoorbeeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de voortgangsrapportage over het project inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en het landenexamen dit jaar wordt Nederland expliciet genoemd als land dat recentelijk een grote hervorming heeft aangekondigd waarbij op sommige vlakken verder wordt gegaan dan de minimumstandaarden.2 Alle maatregelen in het kader van de aanpak van belastingontwijking (en belastingontduiking) zijn beschreven in mijn brief van 23 februari van dit jaar.3 In deze brief wordt een groot aantal maatregelen aangekondigd om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit te bevorderen. Zo voert Nederland wetgeving in tegen winstverschuiving naar belastingparadijzen (CFC-maatregel), is het kabinet voornemers een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende landen in te voeren en worden als gevolg van de implementatie van het Multilateraal Verdrag antimisbruikbepalingen aan de Nederlandse belastingverdragen toegevoegd zodat verdragslanden een instrument in handen krijgen om hun belastinggrondslag te beschermen.
Overigens bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren. Wel zijn er bedrijven die onderdelen leveren die kunnen worden gebruikt in de defensie-industrie, inclusief voor een kernwapenprogramma. Voor de Nederlandse positie ten aan zien van kernwapens: zie beantwoording vraag 5.
Is naar uw mening het fiscale vestigingsklimaat ontworpen om het mogelijk te maken om de belasting over winsten gemaakt met kernwapens via Nederland te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het Nederlandse belastingstelsel weerspiegelt de internationale oriëntatie van onze economie. Uitgangspunt is dat het belastingstelsel Nederlandse bedrijven zo min mogelijk belemmert om in het buitenland te ondernemen. Dat blijkt onder meer uit elementen die (mede) ten doel hebben dubbele belasting op ondernemingswinsten te voorkomen. De keerzijde van een belastingstelsel dat rekening houdt met internationaal opererende bedrijven is dat het ook ontvankelijk kan zijn voor structuren om belasting te ontwijken. Dit vindt het kabinet vanzelfsprekend ongewenst. Vandaar dat de aanpak van belastingontwijking een van de fiscale beleidsspeerpunten is van dit kabinet.
Kan Nederland, en kunnen bijvoorbeeld de adviseurs van bedrijfsconstructies, verantwoordelijk worden gesteld voor de gevolgen van de kernwapenindustrie als zij actief bijdraagt aan de winstgevendheid daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals in vraag 1 reeds is opgenomen, bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren.
Nederland draagt niet actief bij aan de productie van kernwapens en voldoet aan de verdragsverplichtingen onder het Non-proliferatieverdrag (NPV).
Kunt u aangeven voor hoeveel euro de kernwapenfabrikanten via Nederland aan belasting ontwijken? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welk profijt zij hebben door het Nederlandse belastingklimaat?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel zeggen dat het meten van de omvang van belastingontwijking ingewikkeld is. Zoals ik ook in mijn brief van 6 november 2018 heb aangegeven is wel bekend hoeveel belasting momenteel in landen wordt betaald, maar is onbekend hoeveel per land betaald zou worden zonder kunstmatige structuren om belasting te ontwijken.4
Kunnen kernwapenfabrikanten, net als andere bedrijven, een ruling (Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR)) verkrijgen? Zo ja, draagt dit dan niet bij aan een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven die massavernietigingswapens produceren? Deelt u de opvatting dat dat op gespannen voet staat met het Nederlandse streven naar ontwapening? Zo nee, waarom niet?
Als verdragspartij bij het NPV streeft Nederland, conform het Regeerakkoord, binnen het kader van bondgenootschappelijke afspraken, naar een wereld zonder kernwapens. Nederland zet zich dan ook in diverse internationale fora actief in voor een stapsgewijze aanpak van internationale nucleaire ontwapening, zoals door het kabinet uiteengezet in de Beleidsbrief Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening, d.d. 21 juni 2018.5 De stapsgewijze aanpak erkent het feit dat landen voor hun nationale veiligheid afhankelijk kunnen zijn van kernwapens terwijl het ontwapeningsproces gaande is. Zolang er nucleaire wapens zijn, zal nucleaire afschrikking in NAVO-verband in het belang van de Nederlandse veiligheid zijn. In de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 is aangegeven hoe de ontwapeningsinzet deel uitmaakt van het bredere veiligheidsbeleid.
Alle bedrijven die in Nederland actief zijn vallen onder dezelfde Nederlandse (fiscale) wet- en regelgeving. Hierbij wordt voor de fiscaliteit geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die worden uitgeoefend. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste naleving van de fiscale wetgeving ongeacht de activiteiten die worden uitgeoefend. In principe geldt dat iedere belastingplichtige aan de Belastingdienst zekerheid vooraf kan vragen over de toepassing van wet, beleid en jurisprudentie van een voorgenomen rechtshandeling. Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die een bedrijf uitoefent. In het kader van de herziening van de rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter heb ik uw Kamer recent geïnformeerd in welke situaties de Belastingdienst niet langer zekerheid vooraf geeft. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van «economische nexus» en/of belastingontwijking het doorslaggevend motief is.
Bent u bereid de kernwapenindustrie niet langer in aanmerking te laten komen voor een ruling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een aanvullende heffing in te voeren op winsten die voortkomen uit de ontwikkeling van en/of de handel in kernwapens of andere massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van een rapport van de Amerikaanse organisatie CodePink, waarin wordt aangetoond dat dezelfde Amerikaanse kernwapenbedrijven die in Nederland belastingvoordelen genieten, diep betrokken zijn bij wapenleveranties aan Saoedi-Arabië dat deze wapens gebruikt in de oorlog in Jemen? Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat bedrijven belastingvoordeel ontlenen aan deze oorlogswinsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u voor?2
Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapen producerende bedrijven. De defensie-industrie is een legitieme industrie. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten. Wanneer de defensiebedrijven echter in Nederland produceren, of vanuit Nederland hun militaire producten verkopen valt dit onder exportcontroleregels. Nederland verleent geen exportvergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden in de gewapende strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië. Binnen de EU roept Nederland andere lidstaten op tot eenzelfde strikte toetsing van de gemeenschappelijke criteria van het Europees wapenexportbeleid. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 door premier Rutte herhaald. Ook op VN-niveau heeft Nederland tijdens de VNVR-zitting van 16 november 2018 alle partijen opgeroepen de export van wapens te beëindigen wanneer er enig risico is dat deze in Jemen zullen worden ingezet.
Bent u bereid maatregelen te treffen om wapenfabrikanten, vooral zij die ook kernwapens produceren, te weren uit Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 1, 5 en 8.
De erbarmelijke staat van de vliegschool in Woensdrecht |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vliegschool Defensie op Woensdrecht in «erbarmelijke staat»»?1
Ja, het artikel verwijst naar een werkbezoek van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht van 1 maart 2018.
Bent u van mening dat Defensie haar personeel mag huisvesten, opleiden of op elke andere manier laten werken in gebouwen die zo verwaarloosd zijn dat er schimmel op de muren staat? Zo nee, waarom is er niets gedaan na de afgifte nieuwbouwvergunning die is afgegeven in 2010?
De nieuwbouw voor de Elementaire Vliegeropleiding (EMVO) staat al een tijd in het defensie bouwprogramma, maar is in verband met bezuinigingen en omgevingsvergunningenproblematiek naar achteren geschoven. Hierdoor moeten de noodgebouwen omstreeks twee jaar langer dan verwacht dienst doen. Het personeel is hierover begin 2018 geïnformeerd.
Omdat de noodgebouwen langer gebruikt moeten worden, zijn mede op aangeven van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en in overleg met de lokale medezeggenschap, acties ter verbetering ingezet. Zo worden onder meer lekkages hersteld, gevels en kozijnen geschilderd en vloerbedekking deels vervangen. Een groot deel van deze verbeteringen is voor het einde van het jaar uitgevoerd, met een kleine uitloop naar het eerste kwartaal van 2019. Het CEAG heeft geen bedrijfsonveilige of ongezonde situaties geconstateerd.
Defensie Vastgoed Management (DVM) werkt momenteel aan een programma van eisen voor de nieuwbouw. Dit programma van eisen wordt begin 2019 verwacht, waarna het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) opdracht krijgt het project verder uit te werken en te realiseren. Realisatie van nieuwbouw staat voor eind 2020 gepland in het bouwprogramma van DVM, maar is vooral afhankelijk van de verstrekking van de benodigde vergunningen.
Bent u geïnformeerd over het indringende advies van de inspecteur aan de Commandant Luchtstrijdkrachten in de luchtmachttoren in Breda om snel iets aan de situatie te doen? Zo ja, is de reactie mede namens u gegeven? Zo nee, gaat u per omgaande nu wel iets ondernemen om het Defensiepersoneel van een veilige werkomgeving te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geïnformeerd over de andere klachten en problemen die zich bij de vliegschool voordoen? Was u bijvoorbeeld op de hoogte van het feit dat chroom-6 houdende verf is gebruikt in cockpits van lesvliegtuigen? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Zo nee, waarom niet? Onderneemt u stappen om de problemen met de automatiseringssystemen van de meteorologische dienst op te lossen?
Ja. Medio 2017 is door het CEAG een risicobeoordeling uitgevoerd naar vermeende blootstelling van vliegers aan chroom-6 bij het vliegen met de PC-7. Uit dit CEAG onderzoek bleek dat de luchtconcentratie de grenswaarde chroom-6 niet overschreed.
Het oude verfsysteem in de cockpits van de PC-7 bevatte in alle lagen chroomhoudende verf. Voor de PC-7 is een chroomvrij verfsysteem gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien.
De aanwezigheid van chroomhoudende verf op een vliegtuig levert in principe geen gezondheidsrisico op. Alleen in geval vliegtuigdelen worden bewerkt (schuren, verspanen, boren) bestaat de kans dat chroom-6 deeltjes vrij komen. Daarom wordt niet onnodig maar alleen tijdens onderhoud (een deel van) het verfsysteem vervangen. Een deel van de romp moest recent worden voorzien van een nieuwe verflaag en daarvoor is het chroomvrije verfsysteem toegepast (Kamerbrief 35 000-X, nr. 7).
Over de automatiseringssysteem van de meteorologische dienst kan ik u melden dat het personeel van de Joint Meteorologische Groep nadrukkelijk betrokken is geweest bij de beoordeling van de aangeboden systemen. Het nieuwe systeem functioneert, maar kent aanloopproblemen waarvan de impact gering is. De verwachting is dat deze kinderziektes in 2019 worden opgelost.
Welke korte en langere termijn gevolgen heeft het noodgedwongen om veiligheidsredenen moeten sluiten van het vliegveld voor de opleiding van de vliegers? Bent u hierover eerder geïnformeerd? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, welke acties gaat u nu ondernemen?
Ik heb de Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het personeelstekort in het vakgebied Luchtverkeersleiding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1472). Het vakgebied Luchtverkeersleiding kampt al enkele jaren met tekorten als gevolg van een moeizame instroom en een relatief grote irreguliere uitstroom. Dit betekent dat we gemiddeld één keer per kwartaal de openstelling van het vliegveld Woensdrecht gedurende een dagdeel moeten beperken. Door de inzet van het personeel af te stemmen op het geplande vliegprogramma levert dit tot op heden geen beperkingen op voor de EMVO.
Kunt u een overzicht geven van de staat van onroerend goed van Defensie, mede na aanleiding van dit en het eerdere bericht dat militairen in hotels gehuisvest werden vanwege de slechte omstandigheden van de barakken op Huis ter Heide?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals u is toegezegd in o.a. het WGO-P, krijgt de Kamer uiterlijk 1 juni 2019 het Strategisch Vastgoed Plan toegezonden.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling beantwoorden?
Nee. Gezien de zeer korte reactietijd tussen het indienen van de vragen en de begrotingsbehandeling is dit niet mogelijk geweest.
De rol van de Raad van Europa en het uitvoerend WADA-comité bij het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency (RUSADA)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grootscheepse dopinggebruik in de Russische sport, waarvoor RUSADA geschorst was, een van de grootste (zo niet de grootste) dopingschandalen van de afgelopen tijd is geweest?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo hoort te zijn dat als gevolg van procesmatige onzorgvuldigheid waardoor de vertegenwoordiger van de Raad van Europa geen mandaat had om inhoudelijk te stemmen, de schorsing van RUSADA opgeheven is zonder dat zij aan alle 31 voorwaarden heeft voldaan voor terugtreding bij het World Anti-Doping Agency (WADA)?
Ik ben van mening dat besluitvorming over belangrijke onderwerpen als deze zorgvuldig tot stand moet komen, met betrokkenheid van alle relevante partijen. In dit geval was zeer beperkte ruimte om een dialoog te voeren over de gevraagde besluitvorming. Een inhoudelijk standpunt over de vraag of RUSADA inmiddels aan alle voorwaarden voldeed, kon vanwege het ontbreken van benodigde informatie niet gevormd worden. Om die reden is vanuit Europa aangedrongen op uitstel van het besluit. Bij besluitvorming van het uitvoerend comité geldt echter een meerderheid van stemmen en is door negen van de twaalf leden ingestemd met het voorstel om de schorsing van RUSADA op te heffen.
Met welke bewoordingen heeft u uw ongenoegen over deze onzorgvuldige besluitvorming bij de Raad van Europa ingebracht?
Ik heb bij de voorzitter van CAHAMA mijn verbazing en onbegrip over de gang van zaken bij WADA kenbaar gemaakt. Ook heb ik geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te krijgen over het advies van de Compliance Review Committee van WADA dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om Rusland weer toe te laten.
Ziet u mogelijkheden om het besluitvormingsproces van zowel de Raad van Europa als van het Comité ad hoc Européen pour l’Agence mondiale antidopage (CAHAMA) aan te passen zodat er effectiever gehandeld kan worden?
Ik zie het besluitvormingsproces bij CAHAMA als een waardevolle en noodzakelijke stap om te komen tot een Europees standpunt. Voor bepaling van dat Europese standpunt en het mandaat is een discussie nodig, waarin Nederland zich actief uitspreekt.
Op voorspraak van Europese vertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA is sinds een jaar wel sprake van een effectievere afstemming. Er is sindsdien namelijk een vooroverleg ingevoerd waarbij alle overheidsvertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA hun standpunten op elkaar afstemmen.
Bent u het eens met de oproep van achttien antidopingbureaus om – mede naar aanleiding van de protesten tegen het opheffen van de schorsing van RUSADA – het WADA strenger te hervormen? Zo ja, op welke wijze kunt u hier invloed op uitoefenen?2
De genoemde oproep concentreert zich uitsluitend op de besluitvorming rondom RUSADA. Ik zie echter een breder probleem. Ik ben van mening dat WADA als organisatie meer volgens de principes van good governance zou moeten opereren. Dat wordt bevestigd door de manier waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen. Ik probeer daar invloed op uit te oefenen door het onderwerp in CAHAMA aan te snijden, rechtstreeks met WADA te spreken en ook met gelijkgestemde landen te bespreken hoe we hierin samen kunnen optrekken.
Klopt het dat het WADA in december zich opnieuw buigt over de situatie in Rusland? Kan het omstreden besluit van het WADA hierin teruggedraaid worden? Zo ja, bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?3
In december 2018 verloopt de deadline die RUSADA heeft om de samples uit het dopinglaboratorium in Moskou ter beschikking aan WADA te stellen. Als dat niet gebeurt, buigt WADA’s interne Compliance and Review Committee zich in januari daarover. Daarna zal mogelijk nieuwe besluitvorming over RUSADA worden voorbereid. Ik acht het – gelet op de uitkomst van de stemming, zie antwoord 3 – niet waarschijnlijk dat het recente besluit over het opheffen van de schorsing van RUSADA wordt teruggedraaid. Ik heb er bij WADA op aangedrongen dat in het vervolg besluitvorming op dit onderwerp een hogere mate van zorgvuldigheid vereist. Dat zal ik ook blijven doen.
Het bericht ‘Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn»?1
Ja.
Klopt het dat militairen met als thuisbasis Huis ter Heide niet meer op hun thuisbasis kunnen overnachten, omdat barakken gesloten zijn? Om welke barakken gaat dit en zijn meer van dergelijke gevallen bekend?
Na klachten van personeel gelegerd op het Walaardt Sacré Kamp te Huis ter Heide is vastgesteld dat de legering niet voldoet aan de minimale eisen. Dit is de reden dat de Commandant van het Defensie Ondersteuningscommando met spoed maatregelen heeft genomen om het betrokken personeel elders onder te brengen.
Het Walaardt Sacré Kamp telt elf legeringsgebouwen, waarvan zes uit 1942, twee uit 1954 en drie uit 1991. De oudste gebouwen, uit 1942 en een gebouw uit 1954, zijn niet meer geschikt te maken voor legering: ze worden gesloopt en vervangen, waarvoor de plannen nog moeten worden gemaakt. Een ander gebouw uit 1954 wordt opgenomen in het project Maatregelen Brandveiligheid Legeringsgebouwen en voldoet in het eerste kwartaal van 2019 aan de eisen. De gebouwen uit 1991 voldoen aan de brandveiligheidseisen.
Naast de maatregelen voor brandveiligheid wordt het gebruik en de leefbaarheid van de legeringsgebouwen van Defensie in kaart gebracht en wordt gewerkt aan robuuste toekomstbestendige legering, die ook voldoet aan de wettelijke eisen. In een separate brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van de brandveiligheid van legeringsgebouwen.
Klopt het dat brandveiligheid, ongedierte en hygiëne redenen waren om de gebouwen te sluiten? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, komt dit vaker voor en hoe duidt u het dat militairen hebben geslapen in onveilige en onhygiënische gebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sommige gebouwen op kamp Walaardt Sacré zo vervallen zijn dat ze vervangen moeten worden door nieuwbouw? Zo ja, hoeveel gaat de nieuwbouw kosten? Zo nee, wat zijn de kosten van de renovatie van deze gebouwen?
Door jarenlange bezuinigingen was minder budget beschikbaar voor onderhoud aan gebouwen. De toekomst van het Walaardt Sacré Kamp was ongewis, waardoor het onderhoud aan de gebouwen op die locatie zeer beperkt was. Als gevolg van de Defensienota 2018 is budget beschikbaar voor de renovatie van de jongste drie gebouwen uit 1991 en voor één gebouw uit 1954. Voor de overige zeven gebouwen worden nieuwbouwplannen gemaakt. Uitgaande van een standaardontwerp voor legering duurt oplevering ten minste twee jaar. Omdat de plannen voor de renovatie en de nieuwbouw nog niet gereed zijn, zijn de kosten voor renovatie en nieuwbouw nog niet bekend.
Klopt het dat er hotels zijn geboekt om de militairen onder te brengen? Zo ja, hoeveel heeft dit gekost en uit welke middelen wordt dit gefinancierd?
De vier goede legeringsgebouwen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt gedurende de renovatie-activiteiten. Het overige personeel moest op zeer korte termijn elders worden gehuisvest. De afgelopen jaren is, als gevolg van bezuinigingen, kritisch gekeken naar vraag en aanbod van legering, zodat er in de verschillende regio’s geen overschot aan bedden meer is. Daarmee is geld bespaard, maar in noodsituaties als deze komt Defensie dan voor extra kosten te staan. Nadat zo’n noodmaatregel is getroffen, wordt meteen gezocht naar goedkopere alternatieven, bij voorkeur op andere militaire locaties.
Vanwege de spoed is via het rijksbrede raamcontract Hotel- en vergaderaccommodaties in de nabije omgeving gedurende bepaalde tijd hotelkamers gehuurd, maximaal voor ongeveer 200 medewerkers. Hieraan is circa € 700.000 uitgegeven. Deze kosten zijn gefinancierd uit het budget Facilitaire Dienstverlening. Vanaf 19 november zijn, door interne herschikking, alle medewerkers weer gelegerd op militaire locaties in Huis ter Heide, Amersfoort en Baarn. Dit betreft het personeel dat op de betreffende locatie tewerk is gesteld en langdurig is gelegerd. Voor bezoekers die kortstondig een kamer nodig hebben, kan het nodig zijn alsnog gebruik te maken van hotels in de regio.
In algemene zin geldt dat als Defensie onderhoud pleegt aan legeringsgebouwen, het personeel tijdelijk elders wordt gehuisvest. Hierbij hanteren we het uitgangspunt dat die huisvesting eerst gebeurt in andere Defensieaccommodaties. Slechts indien die niet beschikbaar zijn, binnen redelijke reisafstand, wordt gebruik gemaakt van alternatieven zoals hotels.
Wat zijn de totale kosten in de afgelopen 5 jaar, verdeeld per jaar, voor het onderbrengen van militairen in hotels, omdat barakken ongeschikt bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in’ |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier het IBORDER CTRL project betreft?
Uit de berichtgeving blijkt dat het om het IBORDER CTRIL gaat.
Deelt u de mening van de Europese Commissie (EC) dat het een «success story» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog te voorbarig om te stellen of dit project een «succes story» is omdat het project loopt tot 31 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat het onder 2 genoemde project gestoeld is op een bedrag in de begroting van de EC ter hoogte van 4,5 miljoen euro? Betreft dit een eenmalige financiering of een structurele financiering? Welke voorwaarden stelt Nederland als lidstaat van de Europese Unie (EU) aan de financiering van dit project?
Ja. de Europese Commissie heeft 4,5 miljoen toegekend voor de uitvoering van dit project. Dit betreft een eenmalige financiering. Aan deze financiering zijn de algemene voorwaarden van Horizon 2020 verbonden.
Welk bedrijf is of welke bedrijven zijn gemoeid met het onder 2 genoemde project?
Bij de uitvoering zijn de volgende organisaties betrokken:
Het Griekse Instituut voor Communicatie en Computer Systemen (ICCS), de Scientific Technological Reseach for excellence in Medicine Biology (Stremble), Manchester Metropolitan universiteit, iTTi e-technology business, Everis Aerospace and Defense, Biosec group, JAS technologies, Leibzig universiteit, KEMEA center for security studies, TRAINOSE operation and management of transport.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten in de Europese Raad dit project ondersteunen?
Deze pilot wordt uitgevoerd aan de buitengrenzen van Hongarije, Letland en Griekenland. Nederland neemt niet deel aan de uitvoering van deze pilot en heeft ook geen interesse om deel te nemen aan dit project.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten participeren in de uitvoering van het project?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten interesse hebben deel te nemen aan het project? Bent u ook geïnteresseerd Nederland mee te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het project voorafgaand aan de implementatie een ethische toetsing ondergaan? Welke voorwaarden zijn er verder aan de pilot verbonden en welke waarborgen zijn ingebouwd?
Heeft de High-Level Expert Group Artificial Intelligence aanbevelingen gedaan ten aanzien van de toepassing van ethische richtlijnen aangaande het project? Is het project voorafgaand aan de tenuitvoerlegging getoetst op de naleving van het EU Handvest Grondrechten?
Kunt u bevestigen dat een objectief validatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het project? Zo ja, hoe zag dit validatieproces er uit?
Kunt u bevestigen dat het project getoetst is op slechts 34 proefpersonen? Kunt u bevestigen dat de nauwkeurigheid van het leugendetectie-systeem is vastgesteld op 76%? Zo ja, vindt u dit een voldoende basis om het project in drie EU-lidstaten van start te laten gaan, waar veel reizigers onterecht geprofileerd zullen worden? Was u van deze cijfers op de hoogte toen dit aanbod kwam in de RAZ/JBZ-raden?
Kunt u ingaan op de wetenschappelijke fundering van dit project? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de opmerkingen van de wetenschappers die in het artikel worden aangehaald die onder andere stellen dat «dit kan leiden tot implementatie van pseudowetenschappelijke grenscontrole»? Bent u van mening dat dergelijke technologie alleen ingezet mag worden na wetenschappelijke validatie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u motiveren waarom dit project wordt ingezet aan de buitengrens van de EU? Is het project primair bedoeld irreguliere migratie tegen te gaan of is het bedoeld criminaliteit en/of terrorisme te reduceren? Wat zijn de verwachte effecten?
Volgens de informatie van de Commissie zou een dergelijk systeem een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nadat reizigers een reisdocument hebben geüpload in het systeem, moeten zij via een webcam vragen beantwoorden. De beantwoording wordt vervolgens door het systeem geanalyseerd. Het systeem gaat na of betrokkene de juiste informatie heeft verstrekt voor het kunnen passeren van de Europese buitengrenzen. Het project loopt tot 31 augustus 2019 het is dan ook niet opportuun om uitspraken te doen over verwachte effecten.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van illegale immigratie totdat feitelijk is vastgesteld door migratie-autoriteiten in een van de EU-lidstaten dat hier daadwerkelijk sprake van is?
Lidstaten kunnen bij de uitvoering van de grenscontroles en aanpak van illegale immigratie gebruik maken van technologische instrumenten dat is nu ook al het geval, bijvoorbeeld gebruik van kiosken of e-gates. Conform de Europese en nationale regelgeving zal de vaststelling van illegale grensoverschrijding en het opleggen van een maatregel zal altijd door een verantwoordelijke autoriteit moeten worden genomen.
Het bericht dat er Nederland Shell aan gaswinst helpt in straatarm Mozambique |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat Nederland Shell aan gaswinst helpt in staatarm Mozambique?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door de journalisten om een reactie gevraagd op het artikel «Nederland helpt Shell aan gaswinst in straatarm Mozambique». Deze reactie is onderaan het artikel te lezen. In aanvulling daarop benadrukt het kabinet dat er geen Nederlands ontwikkelingsgeld ten goede is gekomen aan Shell's activiteiten in Mozambique.
Kunt u uiteenzetten welke ontwikkelingshulp Nederland Mozambique geeft en om welke bedragen het gaat?
In de afgelopen jaren werd jaarlijks ongeveer € 30 miljoen aan gedelegeerde middelen via de Nederlandse ambassade in Mozambique ingezet (2017: € 32,4 mln.; 2016: € 29,3 mln.) op drie speerpunten: voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast is ook geïnvesteerd in de dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid, versterking van het maatschappelijk middenveld en klimaat. Ook werd bijgedragen aan programma’s om transparantie en accountability te bevorderen en om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
Kunt u uiteenzetten welke hulp Nederland geeft aan Nederlandse bedrijven die in Mozambique willen investeren, en om welke bedragen het gaat?
Economische diplomatie is een belangrijke pijler van het buitenlands beleid. Dat betekent ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven en programma’s om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
De ondersteuning van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen is onder te verdelen in vier categorieën: het overdragen van kennis en informatie, het ter beschikking stellen van netwerken en contacten, het verstrekken van financiering en het behartigen van de belangen van Nederlandse bedrijven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het signaleren van kansen, informeren over de manier van zakendoen, het identificeren van lokale partners, (financiële) ondersteuning bij het verkennen van de markt of het wegnemen van drempels, zoals beperkende officiële procedures, bij het internationaal zakendoen.
In 2018 worden via diverse centraal beheerde programma’s een aantal Nederlandse bedrijven ondersteund bij investeringen in Mozambique. In totaal is hier ongeveer € 6,5 miljoen mee gemoeid, waarbij een aantal programma’s een meerjarige looptijd heeft. De meeste programma’s vinden plaats in de watersector en hebben, onder andere, betrekking op geïntegreerd waterbeheer, havenontwikkeling en opleidingen daarbinnen.
Hoe verhoudt de steun van Nederland aan Shell in Mozambique zich tot de klimaatdoelen van de regering «de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden vergroten», aangezien gas niet duurzaam is?
De Nederlandse economische diplomatie zet zich ook in voor het Nederlands bedrijfsleven dat actief is in de fossiele energiesector in het buitenland. Tegelijkertijd zet Nederland zich actief in om het aandeel van duurzame energie wereldwijd te vergroten. Het Kabinet heeft de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Klopt het dat de internationale gasindustrie vijftig miljard dollar aan investeringen in Mozambique heeft gepland om het gas op te pompen, terwijl het bruto binnenlands product van Mozambique in 2016 slechts 12 miljard dollar was? Deelt u de mening dat deze verhouding ontzettend scheef is en de buitenproportionele macht van de gasindustrie aantoont?
De orde van grootte van genoemde bedragen is juist. Hoewel het om forse bedragen gaat betekent dit niet per se een scheve verhouding, omdat de investeringen een meerjarig karakter hebben en het bruto binnenlands product eenjarig is. De regering van Mozambique stelt zelf de voorwaarden vast voor de verlening van concessies en vergunningen die de internationale gasindustrie nodig heeft om de gasvoorraden te mogen exploreren en exploiteren. Deze concessies en vergunningen worden door middel van internationale aanbestedingen verleend.
Wat is uw reactie op het verhaal van de inwoner van het dorp Quitunde die stelt dat de medewerkers van Shell langskomen maar nauwelijks de dialoog aan gaan? Deelt u de mening dat dit voorbeeld erop lijkt dat de medewerkers slechts een checklist afwerken maar niet daadwerkelijk in gesprek gaan met de inwoners van de gebieden waar zij willen investeren? Begrijpt u de wens van transparantie van inwoners van Mozambique?
Het kabinet is niet bekend met het specifieke verhaal van de inwoner van dit dorp. Wel is het duidelijk dat er het nodige valt te verbeteren in de communicatie en coördinatie rondom ontwikkelingen in de regio waarin dit dorp ligt. De ontwikkelingen in het noorden van Mozambique, waar de gasvondsten zijn gedaan, bieden zowel kansen voor groei als risico’s dat slechts een beperkt deel van de bevolking hiervan profiteert. Om die reden is tijdens het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland, in mei 2017, gesproken over inclusieve en duurzame economische ontwikkeling van de regio rondom de havenstad Palma (de plek van de gasvondsten in de provincie Cabo Delgado). Dit is ook de reden om in het Nederlands beleid voor Mozambique de provincie Cabo Delgado tot één van de geografische aandachtsgebieden te benoemen.
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die in het buitenland investeren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en naleven. Nederland spreekt hen hier actief op aan. Indien overtredingen van deze normen worden geconstateerd, kan dit tot gevolg hebben dat het betreffende bedrijf wordt uitgesloten van ondersteuning door de overheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Shell in Mozambique handelt in strijd met de OESO-richtlijnen en landrechten geschonden worden.
Waarom acht u een dermate nauwe samenwerking met Shell in Mozambique gerechtvaardigd als niet gegarandeerd kan worden dat Shell geen landrechten schendt en niet gegarandeerd kan worden dat de opbrengsten ook ten goede komen van Mozambique, terwijl bekend is dat dit vaak niet het geval is en andere gas- en oliebedrijven wel landrechten schenden in Mozambique?2
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld gevraagd wordt een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector bij de Mozambikaanse publieke gassector? Zo ja, op welke manier wordt dit gevraagd en deelt u de mening dat dit een volstrekt ongelijke machtsverhouding is, waardoor de lokale ontvangers moeilijk zullen kunnen weigeren?
De in het artikel genoemde samenwerking tussen het Nederlandse Vitens Evides International (VEI) en het publieke Mozambikaanse drinkwaterbedrijf FIPAG richt zich sinds 2003 op capaciteitsversterking en verbetering van de drinkwatervoorziening aan Mozambikaanse burgers. Dit partnerschap heeft inmiddels voor minstens 2,1 miljoen Mozambikanen toegang tot schoon drinkwater opgeleverd en heeft de bedrijfsvoering van het publieke nutsbedrijf FIPAG sterk verbeterd. De Wereldbank beschouwt dit als een van de succesvolste partnerschappen op het gebied van publieke drinkwatervoorziening in Afrika. Het toont aan dat – ook in Afrika – aanzienlijke performance-verbetering mogelijk is in een publiek nutsbedrijf. Binnen het departement van Buitenlandse Zaken is geopperd om deze samenwerking als voorbeeld te laten dienen voor andere sectoren. Uiteindelijk is dit idee niet in praktijk gebracht. Het is dus niet zo dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld is gevraagd een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector.
Komen Shell en haar toeleveranciers in principe aanmerking voor een exportkredietverzekering?
Ja, in beginsel kan elke Nederlandse exporteur in aanmerking komen voor een exportkredietverzekering. Hiervoor moeten exporteur en de onderliggende transactie wel aan de gestelde voorwaarden voldoen en wordt er een financiële, milieu en sociale due diligence uitgevoerd.
Waarom is besloten de informatie over welke steun Nederlandse bedrijven precies krijgen in ontwikkelingslanden en in de vorm van exportkredietverzekeringen niet vrij te geven? Deelt u de mening dat als dergelijke zaken met publiek geld worden betaald het volk het recht heeft op transparantie en te weten wat er precies met dat geld is gebeurd?
Ja, het kabinet acht transparantie van groot belang. Om deze reden wordt op de website van Atradius Dutch State Business altijd gepubliceerd aan welke bedrijven een exportkredietverzekering is verstrekt. De lijst met afgegeven polissen staat op: https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html
Waarom is de diplomatieke lobby voor een bilateraal belastingverdrag met Mozambique voortgezet, nadat de grote fraudezaak aan het licht was gekomen? Klopt het dat het Nederlandse bedrijfsleven meerdere malen zijn belangen hierbij hebben aangekaart? Op welke manier zal een belastingverdrag Mozambique ook bevoordelen en hoe verhoudt zich dit tot de reputatie die de Nederlandse belastingverdragen hebben met betrekking tot het faciliteren van internationale belastingfraude?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel (belasting)fraude als belastingontwijking wordt tegengegaan. De veronderstelling dat internationale belastingontduiking – waarbij heimelijk wordt gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen – door Nederlandse belastingverdragen wordt gefaciliteerd is onjuist. Wat betreft belastingontwijking vindt het kabinet het onwenselijk dat bijvoorbeeld brievenbusmaatschappijen op oneigenlijke wijze gebruik maken van (Nederlandse) belastingverdragen. Het kabinet heeft zich daarom gecommitteerd aan de maatregelen tegen belastingontwijking die internationaal in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de G20/OESO zijn afgesproken. Deze maatregelen worden aangeboden aan landen waarmee Nederland onderhandelt en dus ook aan Mozambique. Daarnaast neemt Nederland in haar belastingverdragen bepalingen op waardoor belastingautoriteiten relevante informatie kunnen uitwisselen en bijstand bij invordering kunnen verlenen. Hiermee worden verdragspartners beter in staat gesteld om met de verkregen informatie antimisbruikbepalingen toe te passen en belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan.
Nederland heeft – net als andere ontwikkelde landen – een uitgebreid verdragennetwerk en onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. Welke landen het betreft is openbaar. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig een nieuwsbericht met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen. Belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven, kunnen het ministerie informeren over aspecten die bij die onderhandelingen van belang zijn. Uiteraard wordt het hierbij ook op prijs gesteld als naast het bedrijfsleven ook maatschappelijke organisaties gebruik maken van de mogelijkheid informatie te geven over aspecten die bij de lopende onderhandelingen relevant zijn.
Wat betreft de vraag op welke manier een belastingverdrag Mozambique zal bevoordelen merkt het kabinet op dat een belastingverdrag zorgt voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en voor een versterking van de administratieve samenwerking. Belastingverdragen helpen bij het aantrekken van investeringen en stimuleren van bedrijvigheid, waarmee onder andere de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Daarnaast helpt een belastingverdrag overheden bij de onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de uitwisseling van fiscale informatie en hulp bij invordering van belastingschulden. Dit is ook de reden dat veel landen belang hechten aan het sluiten van belastingverdragen. Het voorkomen van dubbele belasting is volgens het kabinet wel bedoeld voor economisch reële situaties. Daarom is het belangrijk dat belastingverdragen – zeker bij ontwikkelingslanden – antimisbruikbepalingen bevatten om oneigenlijk gebruik van deze verdragen te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlande Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in de week van 27–28-29 november 2018) te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.