Het bericht 'Haaren vreest boringen schaliegas' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Haaren vreest boringen schaliegas»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Deelt u de mening dat veiligheid van mens en milieu in dit dossier te allen tijde gegarandeerd moet worden ook als het gaat om een proefboring?
Zoals reeds heb aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 28 mei 2011 en 10 juni 2011 staat veiligheid voor mens en milieu voor mij voorop.
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de Amerikaanse en de Nederlandse situatie met betrekking tot het boren naar schaliegas?
Er zijn opmerkelijke verschillen tussen de Amerikaanse en de Nederlandse situatie met betrekking tot het boren naar schaliegas. Dat begint al direct bij de aanleg van de boorlocatie. In Nederland wordt, conform de eisen van het Besluit Algemene Eisen Milieu Mijnbouw (BARMM), begonnen met het aanleggen van een vloeistofdichte boorkelder, van waaruit de boring zal plaatsvinden en de aanleg van een vloeistofdichte laag met daaromheen afvoergoten voor de opvang van eventueel verontreinigd hemelwater. Boor- en fracvloeistoffen worden opgeslagen in daarvoor geschikte tanks. Indien toch nog morsingen optreden, zullen deze via de vloeistofdichte laag en de afvoergoten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Als extra barrière worden om elke boorlocatie peilbuizen geplaatst, waaruit jaarlijks watermonsters worden genomen en geanalyseerd.
In de Verenigde Staten verschillen de eisen per staat, maar de aanleg van een boorkelder en het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer is niet gebruikelijk. Opslag van boorvloeistoffen en fracvloeistoffen kan plaatsvinden in uitgegraven aarden «vijvers». Tegenwoordig dienen deze vijvers voorzien te worden van een vloeistofdichte laag (PE lining), maar de dichtheid daarvan wordt niet altijd gemonitord.
Het gebruik van vijvers in plaats van stalen tanks vergroot de kans op morsingen en bovendien zal een morsing in de Amerikaanse situatie leiden tot een bodemverontreininging, terwijl dat in de Nederlandse situatie veelal niet het geval is, omdat er nog een barrière is (de vloeistofdichte voorziening).
Ook tijdens het boorproces zijn er opmerkelijke verschillen bij de aanleg van het boorgat. In de Amerikaanse situatie worden drinkwatervoerende lagen meestal slechts afgeschermd door één gecementeerde verbuizing, terwijl dat er in de Nederlandse situatie twee of drie zijn. Ook wordt in de Amerikaanse situatie aangenomen dat het cement is uitgehard na 4 uur, waarna zonder de kwaliteit van het cement te testen verder wordt geboord. In Nederland wordt na elke cementatie de kwaliteit daarvan bepaald. Een goede cementatie is namelijk essentieel ter voorkoming van lekkage achter de casing langs. Dergelijke lekkage kan niet alleen leiden tot verontreiniging van het grondwater, maar was ook de oorzaak van de ramp in de Golf van Mexico.
Andere opmerkelijke verschillen zijn bijvoorbeeld het ontbreken in de Amerikaanse situatie van een verplichting tot het opruimen van de put en de locatie na beëindiging van de gaswinning. Ook ten aanzien van vergunningen, toezicht, geluidemissies, luchtemissies en afvalverwijdering zijn er aanzienlijke verschillen tussen de Amerikaanse en de Nederlandse situatie. In al deze gevallen zijn de Nederlandse eisen stringenter.
Ziet u voor het ministerie een rol om aan draagvlak te werken? Zo ja, welke maatregelen wilt u dan nemen?
Draagvlak is voor mij een belangrijk thema en daarom laat ik ook een werkgroep in het kader van de Gasrotonde onderzoeken, op welke wijze het draagvlak bij mijnbouwprojecten kan worden vergroot. Ik verwacht de uitkomsten van deze werkgroep dit najaar.
Kunt u aangeven welke stappen worden gezet tussen proefboring en exploitatievergunning? Hoe ziet de procedure eruit? Op welke wijze is de Kamer betrokken? Kan de clausule «geen onomkeerbare stappen» van toepassing zijn op de fase tussen proefboring en vergunning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u deels naar mijn antwoorden (d.d. 8 juni 2011 met kenmerk ETM/EM/11079376) op de vragen die zijn gesteld over proefboringen naar schaliegas en fraccen van de ondergrond ten behoeve van gaswinning. Het antwoord op vraag 1 hiervan gaat in op de stappen in het vergunningenproces.
Zoals ik reeds gedaan heb met mijn brieven aan u van 8 juni 2011 en 20 juni 2011 zal ik, indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, er voor zorgen dat de communicatie met u en ook met de andere overheden op zorgvuldige wijze plaatsvindt.
In mijn brief aan u van 20 juni 2011 heb ik aangegeven dat voordat er daadwerkelijk geboord mag worden, zal worden geborgd dat de veiligheid – op het moment dat (proef)boringen plaatsvinden – is verzekerd. Tevens heb ik aangegeven dat Cuadrilla, voorafgaand aan de indiening van het boorprogramma bij SodM, onderzocht moet hebben wat de oorzaak van de trillingen is, die optraden bij het exploreren naar schaliegas in het VK. Deze rapportage wacht ik af. Dit betekent dat ik en mijn toezichthouder de komende maanden nog verder besluiten zullen nemen. De verwachting is dat een mogelijk eerste proefboring op zijn vroegst pas begin 2012 plaatsvinden.
Handelsbenamingen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Kent u het voornemen van de Associazione Italiana Iindustrie Prodotti Alimentari (AIIPA), de Italiaanse Voedsel en Waren Autoriteit, om de handelsbenamingenlijst aan te passen zodanig dat rock sole (Pleuronectis bilineatus nu verkocht als Bot) en Japanse Schar (Pleuronectis asper nu verkocht als Schar) voortaan als Noordzeeschol (Pleuronectis platessa) kan worden verkocht?1 Kent u de achtergronden van dit voornemen?
De Italiaanse overheid heeft op verzoek van de Associazione Italiana Industrie Prodotti Alimentari (AIIPA, Italian Association of Food Product Industries) per decreet de benaming Platessa del Pacifico toegekend aan twee andere dan voornoemde soorten platvis, die specifiek voorkomen in het Pacifische gebied, namelijk aan Lepidopsetta bilineata (Southern rock sole) en Lepidopsetta polyxystra (Northern rock sole). De term Platessa zonder enige toevoeging mag onveranderd alleen worden gebruikt voor Pleuronectes platessa, zijnde de Noordzeeschol.
Overigens is de AIIPA een branche-organisatie voor de voedselindustrie met zo’n 300 aangesloten bedrijven. De voedselindustrie kan in Italië niet op eigen initiatief handelsbenamingen aanpassen.
Kan, gelet op Europese regelgeving, zoals bijvoorbeeld het gestelde in artikel 2 van de Richtlijn 79/112/EEG, sprake zijn van misleiding als deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Aangezien in het Italiaanse decreet de verplichting geldt om voor betreffende vissoorten de toevoeging del Pacifico (uit de Stille Oceaan) te gebruiken is voor de consument helder wat het vangstgebied is en kan de consument in voldoende mate onderscheid maken tussen betreffende vissoorten en de Noordzeeschol.
Deelt u de mening dat de consument moet weten welke vis hij eet en daar op Europees niveau één lijn in moet worden getrokken om misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie te voorkomen?
Ja. Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999
houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur schrijft voor dat vis en visproducten die aan de consument worden verkocht, voorzien moeten zijn van een aantal aanduidingen. Het doel is de consument meer informatie te bieden, mede om de consument meer vertrouwen in het product te geven. De aanduidingen houden in dat bij de vis(producten) moet komen te staan of het gaat om gevangen of gekweekte vis, wat het vangstgebied of land van herkomst is en wat de officiële handelsbenaming is).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Gaat u naar aanleiding van deze signalen contact opnemen met uw collega in Italië en collega’s bij de Europese Commissie?
Zoals aangegeven wordt met het decreet ten behoeve van de consument nadere informatie gegeven over het Pacifische gebied van oorsprong.
Ik zie hierin geen aanleiding voor het nemen van initiatieven voor verdere uniformering van visbenamingen in Europees verband. Wel zal ik bepleiten dat Italië voornoemd decreet conform de daarvoor geldende afspraken notificeert bij de Europese Commissie.
Bent u bereid om te pleiten voor één uniforme wijze van benaming van vis, zodat schol overal schol heet, bot overal bot en schar overal schar om zo misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie overal in Europa op dezelfde wijze te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee?
Ja.
Kunt u verklaren waarom nieuws over een lekkage die al vanaf woensdag plaatsvindt, pas op vrijdag bekend wordt? Deelt u de mening dat nieuws over lekkages sneller openbaar moet worden gemaakt?
De Britse overheid is door Shell binnen 4 uur na ontdekking van het lek op de hoogte gebracht. In de Nederlandse wet is geregeld dat wanneer dit soort voorvallen op het Nederlandse deel van het continentaal plat plaatsvinden, dit onmiddellijk aan het Kustwachtcentrum en aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gemeld moet worden (Artikel 100 Mijnbouwbesluit).
Alle incidenten die plaatsvinden in de olie- en gaswinning worden openbaar gemaakt via het jaarverslag van SodM. Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden; in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Kunt u aangeven hoeveel olie in zee is gestroomd en hoe groot het gebied is waar olie in terecht is gekomen? Kunt u aangeven welke schade dit met zich meebrengt voor vissen, vogels en het zeemilieu? Kunt u tevens aangeven welke economische schade het met zich meebrengt voor bijvoorbeeld scheepvaart, visserij en booractiviteiten?
Volgens opgaaf van Shell is er 218 ton olie in zee gekomen. Er is geen olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat gekomen. Schade voor Nederland is dan ook niet te verwachten. Ik heb geen inzicht in de gevolgen van de lekkage voor de Britse economie.
Welke maatregelen worden getroffen ter reparatie van het lek? Wanneer is de lekkage verholpen?
Shell heeft op 19 augustus 2011 het lek gedicht. Ik heb geen nadere informatie over de manier waarop de lekkage gestopt is.
Is dit lek mogelijk het gevolg van verouderde leidingen op de Noordzee?
Zolang de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik daar geen uitspraken over doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vormt dit lek voor u aanleiding om te zorgen dat het leidingsysteem op de Noordzee wordt gecontroleerd dan wel onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het onderzoek niet is afgerond en de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik nog niet zeggen of het Nederlandse oliepijpleidingennet nader onderzoek behoeft.
De lekkage vond plaats in een olieleiding die ligt tussen een geheel op de zeebodem gelegen olieput en het behandelingsplatform Gannet Alpha. Op het Nederlandse continentaal plat bevinden zich geen op de zeebodem afgewerkte olieputten. Daarnaast wijkt ook het ontwerp van de Gannet pijpleiding af van de olieleidingen op het Nederlandse plat. Afhankelijk van de relevantie van de resultaten van het onderzoek door de Britse overheid voor de Nederlandse situatie, zal SodM daarom bepalen of er, naast het reguliere toezicht op basis van te rapporteren afwijkingen, nog een specifiek inspectieproject gestart zal worden.
De situatie met betrekking tot oliepijpleidingen is voor Nederland verder als volgt:
Op het Nederlandse continentaal plat liggen 11 olietransportleidingen met een totale lengte van circa 210 km en met een totale inhoud van circa 20 000 m3. Deze olieleidingen vallen onder de Mijnbouwwet. Ingevolge die wet worden de leidingen sinds 1992 aangelegd en onderhouden volgens de norm NEN 3650. Jaarlijks onderzoekt de beheerder de eigenschappen en de ligging van de pijpleiding. Indien daarbij afwijkingen worden geconstateerd, dienen deze aan de toezichthouder SodM gerapporteerd te worden.
Sinds het begin van de oliewinning offshore in 1982 zijn er – behalve het probleem met de VINCA GORTHON, het Zweedse vrachtschip dat in 1988 zonk en boven op een olieleiding terecht kwam – vier lekkages geweest in olieleidingen. Deze vonden plaats in de periode van 1994 tot en met 1998 en in drie van de vier gevallen ging het om zogenaamde interfield pijpleidingen voor natte olie. Dit zijn leidingen waardoor een mengsel van water en olie (meestal meer water dan olie) naar een behandelingsplatform wordt getransporteerd. Corrosiecontrole in dit soort leidingen is kritischer dan bij leidingen die alleen olie transporteren, omdat water corrosiever is dan olie. Doordat interfield natte olieleidingen altijd vrij kort zijn en bovendien veel (soms wel 95%) mee geproduceerd water bevatten, is de maximale hoeveelheid olie die bij deze lekkage in zee terecht kan komen relatief beperkt. Ter indicatie: de grootste morsing vond plaats in 1996 en daarbij kwam toen circa 20m3 olie in zee.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
De postbezorging op maandag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «PostNL wil nu echt af van bezorgen op de maandag»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van Harry Koorstra van PostNL «dat we nu echt af moeten van de plicht om op maandag te bezorgen» en «dat het belachelijk is om op maandag de hele bezorginfrastructuur in stand te houden voor dat hele kleine beetje post»?
Op basis van artikel 16, lid 5 van de Postwet 2009 is de uitvoerder van de universele postdienst verplicht ten minste zes dagen per week poststukken op te halen en voert hij tenminste zes dagen per week overal in Nederland een bestelling uit. Dat houdt dus in dat de post op maandag moet worden bezorgd. Aan uw Kamer heb ik toegezegd om de universele postdienstverlening twee jaar na de inwerkingtreding van de Postwet te evalueren.2 Deze evaluatie vindt nu plaats. Ook heb ik uw Kamer dit najaar een visie op de postmarkt toegezegd3; daarin zal ik ingaan op de uitkomsten van deze evaluatie en mijn bevindingen daarbij.
Wat vindt u van de uitspraak van PostNL dat iemand de bezorging op maandag moet betalen en dat PostNL dat niet gaat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of PostNL plannen heeft om de tarieven te verhogen als de postbezorging op maandag blijft bestaan?
Op basis van de Postwet 2009 en de Postregeling 2009 dient OPTA in het najaar de tarieven van de universele dienst vast te stellen op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement. Zover mij bekend heeft PostNL ten behoeve daarvan onlangs een tariefvoorstel gedaan aan OPTA. De beoordeling van dat voorstel is aan OPTA.
Deelt u de mening dat postbezorging op maandag gegarandeerd moet blijven en bent u bereid hierover met PostNL in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Reservaten in de Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Bleker is het eens met Greenpeace»1, «Noordzee staat stijf van de schol»2, «Noordzeevissers zien meer vis»3, «600 kisten in een etmaal: «Giga-zakken schol»»4, «Steeds meer tong en schol in Noordzee»5 en «Overvloed aan maatjesharing noopt tot doordraaien»?6
Ja.
Waarom wijst u 10 tot 15% van de Noordzee als reservaat aan, als uit alle studies en rapporten blijkt dat de Noordzee bulkt van de vis? Hebben de acties van Greenpeace hier aan bijgedragen?
Sinds 2005 is het beleid van de Regering erop gericht om te komen tot de aanwijzing en de bescherming van een aantal mariene gebieden. Deze gebieden zijn beschreven in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (zie met name Hoofdstuk 7, p. 81 e.v.). Dit beleid is het gevolg van de Europese verplichting onder de Vogelrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 79/409/EEC van 2 april 1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 92/43/EEC van 21 mei 1992) om gebieden op zee aan te wijzen die een speciale bescherming zullen genieten.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV deze gebieden aangemeld bij de Europese Commissie om te voldoen aan de verplichting van de Habitatrichtlijn. In 2009 heeft de Europese Commissie deze gebieden goedgekeurd door plaatsing op de lijst van gebieden van gemeenschapsbelang. Sinds 2009 loopt het proces dat tot doel heeft te komen tot de bescherming van deze gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998. Ook worden in dat verband beschermingsmaatregelen vastgesteld. Bij dit proces zijn zowel de wetenschap, het visserijbedrijfsleven als de natuurbeschermingsorganisaties betrokken. Ik heb uw Kamer verschillende malen bericht over deze projecten (zgn. VIBEG-project dat ziet op de gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan; en internationale FIMPAS-project dat ziet op de gebieden Friese Front, Klaverbank en Doggersbank).
De totale oppervlakte van de mariene Natura 2000 gebieden beslaat 19% van het Nederlandse deel van de Noordzee. Slechts een deel hiervan zal beperkende maatregelen kennen, de precieze inhoud en omvang hiervan wordt ingevuld in de lopende trajecten VIBEG (kust) en FIMPAS (visserijzone).
Realiseert u zich dat met de aanwijzing van de Doggersbank, het Friese Front en de Klaverbank als reservaten, een faillissement dreigt voor ruim 60 vissersbedrijven? Zo ja, wat wilt u hier tegen gaan doen?
De eerder door mij aan uw Kamer toegestuurde rapporten van het LEI (Landbouweconomisch Instituut) geven geen aanleiding genoemde faillissementen te veronderstellen. Bovendien worden de maatregelen in nauwe samenspraak met de sector voorbereid (zgn. FIMPAS project, zie ook vraag 2). Uiteindelijk zullen de maatregelen in kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid getroffen moeten worden. Deze maatregelen dienen voor de gebieden in de kustzone (Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone) te worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Voor de overige gebieden (Doggersbank, Klaverbank en Friese Front) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het nemen van de maatregelen.
Op basis van welke studies wilt u deze reservaten aanwijzen? Welke rapporten tonen aan dat dit noodzakelijk is?
Voor de ecologische onderbouwing van de aan te wijzen Natura2000 gebieden op de Noordzee verwijs ik u naar mijn brief van 14 juni jl. (TK 2010–2011, 32 002, nr. 11), waarin de ter zake relevante studies zijn genoemd.
Bent u van mening dat toegeven aan (een deel van) de wens van Greenpeace een beloning is voor de acties die zij voerde, die tegen de wet indruisten, levens in gevaar bracht en waarbij zij voor eigen rechter speelde? Zo ja, bent u bereid om per direct af te zien van deze beslissing?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 voer ik het sinds 2005 aangekondigde beleid uit. Ik doe dit in goede afstemming met de wetenschap, de natuurbeschermingsorganisaties, het visserijbedrijfsleven, ICES en de Europese Commissie.
Hebt u wel eens gesproken met vissers en bent u wel eens mee geweest op een vissersschip? Zo ja, hoe komt u dan aan de genoemde 90% dode bijvangst? Waar is deze op gebaseerd?
Ik heb regelmatig contact met vissers en hun voormannen. Voor de bijvangstpercentages verwijs ik graag naar de wetenschappelijke rapportages van ICES, STECF en de FAO. IMARES heeft onlangs in opdracht van mijn departement en het Productschap Vis een overzicht gegeven van discards in de Nederlandse situatie: Röckmann, C.; Quirijns, F.; van Overzee, H.; Uhlmann, S. (2011). Discards in fisheries – a summary of three decades of research at IMARES and LEI. Report number C068/11, IMARES Wageningen UR.
Het verband tussen fosfaat en de visstand in de Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vraag bij het schriftelijk overleg Visserij over het verband tussen fosfaat en de visstand, waarbij u stelde dat dit niet aantoonbaar onderzocht is?1
Ja. In mijn brief van 29 juni 2011 (2011z14744) heb ik aangegeven dat er geen wetenschappelijke basis is voor het bemesten van de Noordzee ten behoeve van een verhoging van de productie van schol en tong. Het effect van een fosfaatbemesting op de platvisproductie is onvoorspelbaar en kan mogelijk tot negatieve effecten leiden. Tot deze conclusie kwamen de auteurs van het rapport van IMARES, LEI en NIOZ naar aanleiding van de vraag van de Tweede Kamer om de hypothese dat fosfaat toevoegen aan de zee gunstig is voor de productiviteit van het zee-ecosysteem te laten onderzoeken2.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot het rapport «Invloed van stikstof en fosfor op de visstand in de Noordzee», opgesteld door de vakgroep Mariene Ecologie van de Universiteit van Groningen (1997), waarin het verband tussen de toenemende afvoer van opgelost fosfaat naar het kustwater in 1961–1981 en de enorme toename van de productie van vis, schaal- en schelpdieren in dezelfde periode door deze studie worden bevestigd?2
Boddeke en Hagel gaven in hun stuk over de relatie tussen eutrofiëring en vis productie4 aan, dat «een causaal verband tussen de eutrofiëring en de toegenomen aanlandingen moeilijk is aan te tonen». Volgens hen «hebben incidentele goede jaarklassen» (aanwas) «en visserijdruk ook een aanzienlijke invloed op Noordzee vis bestanden en aanlandingen». Dit wordt nog immer onderschreven door de huidige wetenschappers van IMARES. In dit verband wordt ook de temperatuur van de zee genoemd.
Deelt u de mening dat het aanwijzen van vissers als reden voor het teruglopen van de visstand in de Noordzee onjuist en onredelijk is, daar het aantal vissers en het totaal aantal ton vis dat wordt opgevist juist alleen maar is afgenomen? Zo ja, bent u met ons van mening dat een afgenomen fosfaatdump de grootste boosdoener is?
Ik ben van mening dat er veel factoren zijn die de productiviteit van de visbestanden beïnvloeden. Simpele oorzaak-gevolg-relaties zijn niet te geven.
Het Noordzee ecosysteem is daarvoor te complex. Wel constateer ik dat de visserijdruk in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw veel te hoog was en buiten biologisch veilige grenzen lag voor onder andere kabeljauw, schol en tong5. Verlaging van die visserijdruk heeft geleid tot herstel van de bestanden.
Bent u bekend met de gevolgen voor de trekvogels bij het teruglopen van de visstand naar aanleiding van deze vermindering van fosfaat en de verplichting die Nederland internationaal gezien heeft om deze te beschermen?
De adviezen van ICES tonen aan dat het visserijbeleid van de afgelopen jaren, gericht op de beperking van de capaciteit en reductie van quota en zeedagen door meerjarenplannen, technische maatregelen, innovatie en andere maatregelen, heeft geleid tot een ommekeer in de vistrends in de Noordzee. Het gaat door de bank genomen goed tot zeer goed met de commerciële Noordzeevisbestanden. Een uitzondering is de kabeljauw, maar ook daar groeit het bestand weer langzaam. Deze gunstige ontwikkeling van de visstanden heeft gevolgen voor de trekvogels.
Bent u met het oog op de economische situatie waar onze vissers zich in verkeren bereid om op basis van lectuur als «Eutrophication of the North Sea continental zone, a blessing in disguise» en het rapport «Invloed van stikstof en fosfor op de visstand in de Noordzee», waarin het verband tussen fosfaat en het teruglopen van de visstand aangetoond wordt, het water (op kleine schaal) met fosfaat te bemesten? Zo nee, waarom niet?3
Het in 2007 uitgebrachte wetenschappelijke rapport van IMARES, LEI en NIOZ geeft aan dat de verwachte opbrengsten van fosfaat bemesting relatief beperkt zijn, de kosten voor de overheid hoog en dat het mogelijk risico’s met zich meebrengt voor het ecosysteem, andere gebruikers en voor de buurlanden. Daar de economische situatie voor een belangrijk deel, maar niet louter wordt bepaald door de omvang van de vangstmogelijkheden, acht ik een dergelijke proef niet gewenst. Een ambitieuze herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid moet bijdragen aan een duurzame visserij.
Het bericht dat er iedere week ernstige olie- en gaslekkages in de Noordzee plaatsvinden |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Iedere week ernstige lekkages olie en gas in de Noordzee»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System.
In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er regelmatig ernstige lekkages van olie en gas plaatsvinden in de Noordzee? Zo ja wat zijn de risico’s op het Nederlands continentaal plat voor mens en milieu?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden2 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag3 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19834 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee5. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Klopt het dat de oudste platforms, uit de jaren »70, de meeste risico veroorzaken? Hoeveel van deze platforms liggen in of nabij de Nederlandse wateren? Hoe groot is het risico dat deze platforms momenteel veroorzaken?
Aangezien ik geen uitspraken kan doen over platforms die onder een buitenlands bevoegd gezag vallen, kan ik uw vraag slechts beantwoorden voor zover deze betrekking heeft op het Nederlandse deel van de Noordzee.
In Nederland staan 19 platforms die in de jaren 70 gebouwd zijn. Het beeld dat oudere platforms meer risico’s veroorzaken, klopt in zijn algemeenheid niet. Er is geen directe relatie tussen het aantal oliemorsingen en gaslekkages en de leeftijd van een platform. Wel kan worden gezegd dat de staat van onderhoud een belangrijke rol speelt. SodM ziet er onder meer op toe dat op Nederlandse platforms het onderhoud volgens planning en noodzaak wordt uitgevoerd.
Op welke manier worden deze oude platforms en andere platforms momenteel onderhouden? Is er bij inspecties de afgelopen periode gebleken dat het onderhoud, met name bij de oudste platforms, te wensen over laat?
Ten aanzien van Nederlandse platforms kan worden gesteld dat het onderhoud, zoals dat door SodM wordt waargenomen, op een adequaat niveau is. Er zijn geen aanwijzingen dat het onderhoudsmanagement tekort schiet, ook niet bij oudere platforms. Planmatig onderhoud wordt tijdig uitgevoerd en aan SodM gerapporteerd. In het kader van de OSPAR OIC bestaat de verplichting voor alle aangesloten landen om elkaar te informeren over de staat van onderhoud van de platforms.
Daar kan ik aan toevoegen dat in 2010 door inspecteurs van SodM het project «onderhoud installaties» is uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld, dat het onderhoudsniveau in het algemeen is verbeterd ten opzichte van 2005.
Kunt u bevestigen dat bij de 46 inspecties die zijn uitgevoerd in de drie jaar voorafgaand aan juli 2010, zoals uw ambtsvoorganger in antwoorden op vragen aangaf,2 geen lekkages zoals genoemd in bovenstaand artikel zijn geconstateerd? Zo nee waarom is daar dan destijds geen melding van gemaakt?
Bij de reguliere inspecties zijn geen lekkages geconstateerd. Gaslekkages en oliemorsingen zijn incidentele gebeurtenissen, die onverwacht plaatsvinden. Incidentele lekkages worden, conform de geldende wetgeving, door de mijnbouwondernemingen aan SodM gemeld.
Controlevluchten met het Kustwachtvliegtuig waarborgen een goede meldingdiscipline. Van iedere geconstateerde verontreiniging afkomstig een olieplatform wordt door de luchtwaarnemer melding gemaakt, waarna SodM een onderzoek instelt.
Kunt u ervoor zorgen dat werknemers die ernstige incidenten willen melden, afdoende beschermd worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee waarom niet?
Werknemers die ernstige incidenten willen melden kunnen dit desgewenst anoniem doen bij SodM. SodM waarborgt hierbij de geheimhouding van de identiteit van de melder. Zorgvuldigheid is het uitgangspunt. Alleen indien het onderzoek dit vereist, met name in verband met de bewijsvoering, kan de geheimhouding, na raadpleging van de melder, worden opgeheven. SodM heeft een stakeholdersonderzoek gepolst of er een behoefte bij de werknemers was aan een andere klachtenprocedure. Die behoefte bleek er niet te zijn.
Daarnaast is van belang dat de Inspecteur-generaal der Mijnen regulier overleg voert met de vakbonden, waarbij werknemers in de olie-industrie zijn aangesloten. Daarbij zijn tot nu toe geen specifieke wensen naar voren gekomen voor aanpassing van meldingsregelingen.
Olie- en gaslekkages |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Oil and gas spills in North Sea every week, papers reveal»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System. In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er in 2009 en 2010 meer dan honderd ongepubliceerde olie- en gaslekkages hebben plaatsgevonden op boorplatforms in de Noordzee? Zo ja, bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het verplicht investeren in de nieuwste en veiligste technologieën door olie- en gasbedrijven?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden1 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag2 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19833 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee4. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een strenge sanctionering, waarbij een platform na de derde lekkage gesloten wordt?
De toepasselijke wetgeving voorziet reeds in sancties. Alle gasontsnappingen en olielekkages dienen te worden gemeld en bij de grotere lekkages wordt een proces-verbaal opgemaakt en boetes opgelegd. Regulering en bestraffing van verontreiniging van het zeewater vloeit voort uit het MARPOL5-verdrag, het OSPAR-verdrag en de Bonn-overeenkomst. Deze verdragen zijn door alle Noordzee-staten geratificeerd en de relevante verdragsbepalingen zijn in wetgeving, zoals de Mijnbouwwet en de Waterwet, opgenomen.
Daarnaast valt op Europees niveau de bescherming van het mariene milieu binnen de reikwijdte van o.a. de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De in bovengenoemde regelingen vastgelegde uitgangspunten en bepalingen bieden naar mijn mening een toereikend kader voor het bestrijden van verontreinigingen vanaf platforms.
Het stilleggen van een platform na drie oliemorsing of gaslekkages is naar mijn mening niet opportuun. Lekkages kunnen immers qua grootte, ernst en verontreinigingsgraad zeer verschillend zijn en bovendien zou een dergelijke aanpak de huidige, goed functionerende meldingspraktijk negatief kunnen beïnvloeden. Ik ben derhalve niet van zins in Europees verband te pleiten voor een dergelijke aanpak.
Klopt het dat Shell behoort tot de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de meeste lekkages? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Shell de veiligheid op haar boorplatforms zo snel mogelijk op orde krijgt?
Hoeveel oliemorsingen en gaslekkages in de wereld toe te rekenen zijn aan Shell en hoe die getallen zich verhouden tot andere bedrijven, is mij niet bekend.
In het Nederlandse deel van de Noordzee bevinden zich geen productieplatforms die exclusief eigendom zijn van Shell. Wel is er een onderneming actief, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell voor 50% participeert. NAM exploiteert 20% van de platforms op het Nederlandse deel van de Noordzee en heeft naar verhouding niet meer lekkages dan andere ondernemingen die in Nederland actief zijn. Ik zie dan ook geen reden om ten aanzien van deze maatschappij een specifiek andere aanpak te volgen dan de aanpak ten aanzien van platforms in het algemeen.
Bent u bereid om alle informatie over olie- en gaslekkages openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De statistieken ten aanzien van incidenten in de olie- en gaswinning hierover zijn al jaren openbaar. In het jaarverslag van SodM wordt uitgebreid aandacht besteed aan olie- en gaslekkages, maar ook aan andere gevaren, arbeidsongevallen, aanvaringsrisico’s, overige ongewenste gebeurtenissen en eventuele gevolgen. Deze (gevalideerde) informatie wordt jaarlijks aan de Kamer gestuurd en is op de website van SodM voor iedereen te raadplegen.
Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden, in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Het tweede deel van vraag 5 is gegeven in het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat woekeraars de wet tegen flitskrediet omzeilen |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de bij de GPD aangesloten kranten1 over woekeraars die de wet tegen flitskrediet omzeilen?
Ja.
Deelt u de mening dat in de in het artikel genoemde gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van Betaaldag.nl of kortlenen.nl, feitelijk sprake is van kredietverlening en zo ja, bent u van mening dat het hier om exorbitant hoge rentes gaat? Deelt u de mening dat er bij deze rentes, die op kunnen lopen tot omgerekend op jaarbasis 400%, sprake is van woekerrentes?
De Wet op het financieel toezicht en de Wet op het consumentenkrediet zijn met ingang van 1 juni 2011 gewijzigd. Met ingang van deze datum is de richtlijn consumentenkrediet (2008/48/EG) geïmplementeerd. Van een krediet is in ieder geval sprake wanneer aan een consument een geldsom ter beschikking wordt gesteld, ter zake waarvan de consument gehouden is één of meer betalingen te verrichten. Met de implementatie van de richtlijn vallen ook consumentenkredieten met een looptijd korter dan drie maanden onder financieel toezicht als de rente en kosten meer dan onbetekenend zijn. Hierdoor vallen ook flitskredieten (kredieten die vaak via internet of sms worden verstrekt, met een looptijd korter dan drie maanden) als de rente en kosten meer dan onbetekenend zijn onder financieel toezicht. De aanbieders van deze kredieten moeten inmiddels een vergunning hebben aangevraagd bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Flitskredieten moeten op grond van de nieuwe wetgeving onder andere voldoen aan transparantie-eisen (zoals bijvoorbeeld reclamevoorschriften) en de jaarlijkse maximumkredietvergoeding. Dit betekent dat er jaarlijks niet meer dan een maximaal vergoedingspercentage aan de consument mag worden gevraagd. De kredietvergoeding mag op jaarbasis niet hoger zijn dan 12% plus wettelijke rente (nu 4%) dus in totaal 16% op dit moment. Een vergoeding van rente en kosten van 400% op jaarbasis zou ook mijns inziens een woekerrente zijn en daarmee ongewenst en in strijd met de wetgeving.
Uiteraard kan ik niet op specifieke casussen ingaan. De AFM is als toezichthouder de aangewezen instantie om hier een oordeel over te vellen. Van de AFM heb ik begrepen dat flitskredietaanbieders op dit moment de bijzondere aandacht van de AFM hebben.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn in te grijpen om te zorgen dat de genoemde kredietverleners zich aan de wet houden?
Zoals toegelicht vallen met ingang van 1 juni 2011 ook kredieten met een looptijd korter dan drie maanden (als de kosten meer dan onbetekenend zijn), onder financieel toezicht en geldt ook voor deze kredieten de maximumkredietvergoeding. De wetgeving biedt nu dus mogelijkheden om in te grijpen, zowel voor de toezichthouder, als voor de consument zelf.
Ten eerste moeten aanbieders van kredieten met een looptijd korter dan drie maanden waarvan de hoogte van de kosten niet onbetekenend zijn, een vergunning hebben aangevraagd bij de AFM. Indien geen vergunning bij de AFM is aangevraagd, dan kan de AFM passende maatregelen treffen. Verder zal de AFM handhavend optreden als zij vaststelt dat flitskredietaanbieders die onder de nieuwe regelgeving vallen, zich niet houden aan de transparantieregels en de maximering van de kredietvergoeding. De AFM heeft aangegeven de ontwikkelingen naar aanleiding van de wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht nauwgezet te volgen. Zij zal waar nodig maatregelen treffen. Bovendien heeft de AFM een persbericht uitgedaan waarin consumenten worden opgeroepen niet in zee te gaan met aanbieders die opereren zonder vergunning van de AFM. Ten slotte kunnen consumenten zelf op grond van de Wet op het consumentenkrediet en het Besluit kredietvergoeding naar de rechter stappen als zij een te hoge kredietvergoeding moeten betalen. Wanneer de kredietverstrekker dus een hogere vergoeding vraagt dan 16% per jaar, staat voor de consument de gang naar de burgerlijke rechter open.
Postbezorging door gemeentelijk werkbedrijf Iederz in Groningen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er door het gemeentelijk werkbedrijf Iederz in Groningen post- en pakketverzending van TNT businesspost wordt aangeboden en dat bijstandsgerechtigden hiervoor in een re-integratie traject een vergoeding ontvangen van € 0,50 per uur?
Het is mij niet bekend dat door het gemeentelijk werkbedrijf Iederz in Groningen post- en pakketverzending van TNT Businesspost wordt aangeboden en dat bijstandsgerechtigden hiervoor in een re-integratietraject een vergoeding ontvangen van € 0,50 per uur.
Navraag is gedaan bij zowel het gemeentelijk werkbedrijf Iederz in Groningen als PostNL. Er bestaat geen bedrijf(sonderdeel) dat TNT Businesspost heet. Er is wel een bedrijf dat Businesspost heet. De basis van Businesspost is een 40-tal samenwerkende bedrijven die de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) uitvoeren. Door de splitsing van TNT N.V. in PostNL en TNT Express is de naam TNT Post Pakketservice vanaf 1 juni 2011 gewijzigd in PostNL Pakketten. PostNL Pakketten (voorheen: TNT Post pakketservice) besteedt sinds 2003 een deel van haar distributiewerkzaamheden uit aan sub-contractors, waaronder het gemeentelijk werkbedrijf Iederz/Businesspost Groningen. Dit geldt alleen voor pakketbezorging en niet voor postbezorging.1
Hoeveel werknemers die een re-integratie traject volgen bij Iederz of een ander gemeentelijk werkbedrijf zijn er momenteel bij TNT gedetacheerd?
Pakketbezorging door het gemeentelijke werkbedrijf Iederz/Businesspost Groningen wordt niet verricht door bijstandsgerechtigden (in re-integratietrajecten). Daarnaast is geen enkele medewerker van Businesspost Groningen gedetacheerd bij PostNL Pakketten.
Het gemeentelijk werkbedrijf Iederz/Businesspost Groningen zet voor de pakketbezorging medewerkers in met een Wsw-indicatie. Wsw-geïndiceerde werknemers hebben een dienstbetrekking bij het gemeentelijke werkbedrijf en ontvangen een salaris op basis van de Wsw-cao.
Wat is het uurtarief dat TNT businesspost per uur betaalt aan Iederz voor een medewerker die dit re-integratietraject volgt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door deze trajecten reguliere arbeidsplaatsen bij TNT businesspost worden verdrongen en dat dit gezien de vele ontslagen bij TNT zeer ongewenst is? Zo, nee kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hier sprake is van ondermijning van de cao-post? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Een credit event bij het doorrollen van Griekse staatsobligaties |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe wordt volgens u bepaald of er sprake is van een credit event bij het doorrollen van Griekse staatsobligaties?
De kredietbeoordelaars kunnen onafhankelijk van elkaar besluiten tot een credit event (downgrade) ten aanzien van Griekse obligaties. De ISDA besluit over credit events ten aanzien van CDS contracten (CDS triggers). De leden van de credit derivatives determinations committee (DC’s) voor Europa en het Midden Oostenvan de International Swaps and Derivatives Association (ISDA) kunnen in het geval van wanbetaling, de afkondiging van een moratorium of herstructurering besluiten tot het uitroepen van een credit event. Van herstructurering is volgens de ISDA sprake wanneer (I) Griekenland de rente op zijn obligaties of de terug te betalen hoofdsom verlaagt, (II) Griekenland zijn betalingen van rente en/of hoofdsom uitstelt, (III) Griekenland een lening achtergesteld maakt of (IV) de valuta waarin de schuld is gedenomineerd verandert in een geldeenheid die niet wettig betaalmiddel is in een G7 land of een OESO lid met een AAA rating (invoering Drachme).
Het DC voor Europa en het Midden Oosten kan besluiten tot het al dan niet afkondigen van een credit event (waardoor CDS contracten moeten worden uitgekeerd) nadat een marktparticipant (niet noodzakelijk een ISDA lid) die deelneemt aan één of meerdere CDS transacties daarom gevraagd heeft. Bij het indienen van zijn verzoek dient de marktparticipant publiek beschikbare informatie ter ondersteuning van zijn verzoek aan te leveren. Op grond van deze informatie besluit het DC of er sprake is van een credit event onder de in het CDS contract gespecificeerde voorwaarden.
Zal een default rating door een van de kredietbeoordelaars volgens u leiden tot een credit event?
Nee, een default rating door een van de kredietbeoordelaars hoeft niet (per se) te leiden tot een credit event. De ISDA neemt het oordeel van kredietbeoordelaars wel mee in haar besluitvorming, maar dit is niet maatgevend. De ISDA maakt op basis van de beschikbare gegevens haar eigen afweging.
Bestaat er bij het orgaan ISDA, de International Swaps and Derivatives Association, volgens u een heldere eenduidige omschrijving van het begrip «credit event»?
Ja, deze staat omschreven in het antwoord op vraag 1. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de leden van het DC de ruimte hebben om een weging te maken van de specifieke omstandigheden die duidelijk worden uit de publiek beschikbare informatie.
Bent u ermee bekend dat de hedgefondsen D.E. Shaw, Citadel en Blue Mountain Capital in het Committee van ISDA zitten en zij daardoor meebepalen of een credit default swap (CDS) getriggerd wordt?1
Ja. Naast deze partijen zijn ook Bank of America/Merrill Lynch, Barclays, BNP Paribas, Credit Suisse, Deutsche Bank, Goldman Sachs, JPMorgan Chase Bank, Morgan Stanley, Société Générale, UBS, Citibank (niet stemmend lid), The Royal Bank of Scotland (niet stemmend lid), BlackRock en Rabobank International lid van het DC Europa en Midden Oosten. Het betreffen zowel schrijvers van als handelaren in CDS contracten.
Doet het voor u in deze kwestie terzake dat deze partijen geen transparantie hebben en aan niemand verantwoording hoeven af te leggen?
Wat voor mij voorop staat is dat de besluitvormingsprocedure binnen de ISDA transparant is en tot stand is gekomen in samenspraak met internationale toezichthouders. ISDA is een standaardzetter – op basis van zelfregulering door betrokken marktpartijen – die door de ontwikkeling van standaardcontracten en protocollen voor financiële producten die op de Over The Counter (OTC) markt worden verhandeld, in belangrijke mate bijdraagt aan het ontwikkelen van bestendige praktijken in de OTC markt. De meeste instellingen die zijn aangesloten bij ISDA staan onder toezicht en zijn uit dien hoofde verplicht te rapporteren.
Vindt u het wenselijk dat partijen met afgevaardigden in het Committee van ISDA zelf een direct belang hebben bij de uitkomst van de beslissing of er sprake is van een credit event?
ISDA produceert standaard documentatie voor de verhandeling van OTC producten. Het is aan marktpartijen zelf om hier al dan niet van gebruik te maken. Niet uitgesloten is dat sommige partijen in ISDA afhankelijk van de omstandigheden van het geval een zeker rechtstreeks belang kunnen hebben bij de uitkomst van een beslissing of er sprake is van een credit event. Belangrijk echter is dat ISDA transparant is over het totstandkomingsproces. Daarnaast is van belang dat verschillende partijen in ISDA zijn vertegenwoordigd (met verschillende posities). Tegengestelde posities (op basis van tegengestelde marktvisies) door de bij het DC betrokken instellingen dragen bij aan een evenwichtige oordeelsvorming.
Weet u in hoeverre de hier genoemde hedgefondsen in het bezit zijn van credit default swaps op de Griekse staatsschuld?
Antwoord op vraag 7 en 8. Ik heb geen totaaloverzicht van de schrijvers en bezitters van CDS contracten op de Griekse staatsschuld. Wanneer de Europese EMIR verordening aangaande derivaten en hun clearing in werking treedt, vooralsnog voorzien op 1 januari 2013, zullen alle marktpartijen die handelen in derivatencontracten, dus ook CDS-contracten, onderworpen worden aan een rapportageplicht. Concreet zullen relevante data aan zogenaamde «trade repositories» moeten worden gerapporteerd. Nationale toezichthouders zullen daarbij toegang krijgen tot de voor hen relevante data. Op basis van analyses van Citibank is bekend dat de bruto CDS-posities op Griekse staatsschuld € 78 miljard in maart dit jaar bedroegen, maar de netto posities slechts € 5 miljard. Dat is beperkt in vergelijking met de totale omvang van de Griekse schuld van € 360 miljard. Bruto posities zijn de som van alle openstaande contracten. Netto CDS posities staan daarentegen voor de maximale netto kapitaalstromen tussen kopers en verkopers van protectie.
Heeft u inzicht in wie credit default swaps op de Griekse staatsschuld hebben uitgegeven en wie ze in bezit hebben? Zo ja, bent u bereid dat inzicht met ons te delen? Zo nee, vindt u het wel nodig om dat te weten?
Zie antwoord vraag 7.
De bewonerscommunicatie rondom de uitkoop van woningen onder de 220 en 380 kV–trajecten die door verstedelijkt gebied lopen |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vragen die zijn ontstaan bij bewoners in onder andere Oostzaan over het besluit tot uitkoop van woningen onder hoogspanningsmasten?1 2 3
Ja, dat heb ik. Ik heb naar aanleiding van mijn brief van 8 juni jl. en het algemeen overleg met uw Kamer van 9 juni jl. verschillende e-mails en brieven ontvangen van bezorgde bewoners alsook gemeenten met vragen over de verdere uitwerking.
Op welke manier houdt u de bewoners en gemeenten onder het 220 en 380 KV-traject op de hoogte van de uitwerking van dit besluit?
Zoals ik uw Kamer reeds heb aangegeven zal ik eind van het jaar met een uitgewerkt plan komen. Onderdeel van deze uitwerking is ook de communicatie richting bewoners, gemeenten, provincies en andere betrokkenen. Momenteel wordt dit plan uitgewerkt.
In mijn antwoord op de e-mails en brieven heb ik dit ook aangegeven.
Een van de zorgen die in verschillende correspondentie naar voren is gebracht is overigens dat men bezorgd is dat men verplicht wordt te verhuizen. Ik wil nogmaals benadrukken dat het gaat om het ontlasten van bewoners, de veiligheid van bewoners is niet in het geding. Ik wil dan ook niemand dwingen te verhuizen maar een ieder wel de mogelijkheid te bieden te verhuizen indien de woning is gelegen binnen de zakelijk rechtstrook van 380 kV verbinding. Dit is dus niet de magneetveldzone zoals soms gedacht wordt.
Op welke termijn verwacht u meer duidelijkheid te kunnen verschaffen aan bewoners en gemeenten over de belangrijkste data, criteria en procedures behorende bij dit besluit?
Zoals in mijn brief en tijdens het algemeen overleg van 9 juni aangegeven, zal ik eind van dit jaar met een uitgewerkt plan komen voor de knelpunten rondom 220/380kV en 110/150 kV verbindingen. In dit plan zal ik ook duidelijkheid verschaffen aan bewoners en gemeenten.
Compensatie binnenvissers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palingvissers luiden noodklok»?1
Ja.
Waarom is er nog steeds niets gecompenseerd, denkende aan de toezegging om de bedrijfsmiddelen met een afschrijftermijn van zeven jaar te compenseren?
Ik heb u tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet op 16 maart jl. toegezegd dat ik de betreffende visserijbedrijven via 3 sporen wil tegemoetkomen. Ik pak dit voortvarend op. Via het eerste spoor zijn de aan de Staat betaalde huurgelden en vergoedingen voor de resterende periode inmiddels terugbetaald. Verhuurders van andere wateren, de niet-staatswateren, heb ik verzocht datzelfde te doen. Via het tweede spoor zal ingevolge de Algemene Voorwaarden (AV) van de met de Staat gesloten huurovereenkomsten, voor zover de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, aan de ondernemers een tegemoetkoming worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, die wegens de vroegere beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij kunnen worden goedgemaakt. Deze tegemoetkoming zal ook worden verstrekt aan de houders van toestemmingen in staatswateren en aan vissers in niet-staatswateren. Over de uitwerking van spoor twee informeer ik u een dezer dagen. Naar verwachting zullen de betalingen via het tweede spoor grotendeels deze zomer plaatsvinden.
Via een derde spoor zal er worden bezien of en in welke mate een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling en wolhandkrab in de gesloten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Voor dit laatste spoor wacht ik nog op uitsluitsel van nader onderzoek en instemming van Brussel. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd (PDOC01/215462).
Worden de vissers bijgestaan in het omscholen of in het vinden van nieuw werk? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet specifiek. Hiervoor heeft de overheid een sociaal vangnet: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Daarnaast heb ik de afgelopen tijd alle beroepsvissers op de binnenwateren hulp aangeboden bij het opstellen van bedrijfsplannen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Dit project wordt deze zomer afgesloten. Tot slot ligt ook nog de uitnodiging op tafel voor de sector om te komen met een eigen toekomstvisie. Het is aan de sector zelf om hierin het voortouw te nemen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan kan ik mogelijk in ondersteunende zin een bijdrage leveren, waarbij ik op voorhand wil benadrukken dat de mogelijkheden hiervoor op dit moment beperkt zijn.
Kunt u deze vragen voor het zomerreces beantwoorden, gezien de financiële situatie van de vissers?
Ja.
Het vermeende weren van vissers uit de Klaverbank door Greenpeace |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van Greenpeace met de titel «Greenpeace sluit natuurgebied op Noordzee af voor Visserij»?1
Ja.
Bent u met ons van mening dat Greenpeace de wet overtreedt door dit gebied af te sluiten voor onze vissers? Zo ja, bent u bereid om de schepen van Greenpeace hier per direct door politievaartuigen te laten wegslepen en de opvarenden als verdachten te vervolgen?
Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik aan Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Is het u bekend dat de kabeljauw minder in de Noordzee voorkomt omdat er is gestopt met het lozen van fosfaat in de Noordzee, er daardoor minder nutriënten in het water terecht zijn gekomen met als gevolg dat het voedsel voor de kabeljauw en andere soorten vele malen minder is geworden en dat de kabeljauw om die reden en door stijging van de watertemperatuur in mindere mate aanwezig is in de Noordzee?
Uit onderzoek in de Noordzee blijkt dat ondanks de afname in nutriëntconcentraties de fytoplankton biomassa juist is toegenomen2. Fytoplankton is voedsel voor roeipootkreeftjes («copepoden»), die op hun beurt weer als voedsel dienen voor kabeljauwlarven. Factoren die uiteindelijk bepalend zijn voor de overleving van kabeljauwlarven zijn temperatuur, de soortensamenstelling, geografische verspreiding en timing van roeipootkreeftjes. Onderzoekers hebben waargenomen dat als gevolg van een mis-match in de tijd tussen voorkomen van de kabeljauwlarven en hun favoriete soorten voedsel, de kabeljauwlarven zijn overgeschakeld op ander, voor de vis minderwaardig voedsel3. Hierdoor is de aanwas van jonge vis sinds de jaren 80 van de vorige eeuw achteruitgegaan.
Een andere verklarende factor voor de lage stand van de kabeljauw in de Noordzee is voor de wetenschappers van ICES het gevolg van de zeer hoge visserijdruk. Volgens ICES (2010) zou de visserij sterfte tussen 0.16 en 0.42 per jaar moeten liggen voor een lange termijn duurzame vangst (MSY). De visserijsterfte ligt hier al sinds de jaren 60 ver boven4. Deze toestand baart de staatssecretaris van EL&I grote zorgen en hij steunt de Commissie in haar ambitie om hieraan een einde te maken.
Het artikel 'Notaris wordt vrije beroepsbeoefenaar' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Notaris wordt vrije beroepsoefenaar»1 en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europees Unie van 24 mei 2011?2
Ja, het betreft uitspraak in de zaken tegen België, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Duitsland en Griekenland. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan in eenzelfde zaak tegen Nederland.
Klop het dat als gevolg van hier bedoelde uitspraak notarissen in een aantal EU-lidstaten niet langer de nationaliteit moeten hebben van de lidstaat waarin zij werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, door het Hof is in voornoemde zaken bepaald dat het vereiste van nationaliteit van het land waarin men werkzaam is als notaris in strijd is met het beginsel van vrijheid van vestiging (artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie VwEU). Ten aanzien van de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het beginsel van vrije vestiging voor het uitoefenen van openbaar gezag op grond van artikel 51 VwEU concludeert het Hof dat de werkzaamheden van de notaris in de betrokken landen niet kan worden beschouwd als rechtstreekse en specifieke deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag.
Welke opleiding- en nationaliteiteisen worden nu gesteld aan notarissen die zich willen vestigen in Nederland, maar een opleiding hebben genoten in ander EU-lidstaat?
Artikel 6 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat het bezit van de Nederlandse nationaliteit en een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vereist is. Voorts is een stage als bedoeld in artikel 31 van de Wna vereist, een met goed gevolg afgelegd examen als bedoeld in artikel 33 van de Wna, het bezit van een ondernemingsplan dat voldoet aan de eisen van artikel 7, eerste lid, van de Wna, een verklaring omtrent het gedrag, een verklaring van de kamers van toezicht, en moet betrokkene tenminste 3 jaren werkzaam zijn geweest in het notariaat in het Koninkrijk onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer.
Bent u het met de auteurs van het artikel eens dat het stellen van een vestigingseis voor het ambt van de notaris op basis van het arrest niet meer mogelijk is? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft in voornoemde zaken geoordeeld dat het stellen van een nationaliteitsvereiste op grond van de uitspraak van het Hof in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In de uitspraak van het Hof wordt echter benadrukt dat notariële werkzaamheden doelen van algemeen belang nastreven, zoals het waarborgen van de rechtmatigheid en rechtszekerheid. Een dwingende reden van algemeen belang vormt een rechtvaardiging van noodzakelijke en proportionele beperkingen van de vrijheid van vestiging. Het Hof vermeldt in het bijzonder regels omtrent de aanstelling, aantal, territoriale bevoegdheden, beloning, onafhankelijkheid en incompatibiliteiten. Aangenomen dat het Hof bij de beoordeling van het Nederlandse notarisambt tot dezelfde conclusie komt, blijven dergelijke vestigingseisen mogelijk.
Bent u van plan de Wet op het notarisambt omtrent de nationaliteitseis te wijzigen?
Thans ligt bij de Eerste Kamer een wetsvoorstel (dossiernummer 31040) dat voorziet in het vervallen van de eis van Nederlanderschap voor de benoeming tot notaris. Onafhankelijk van de vraag van de europeesrechtelijke toelaatbaarheid is eerder door de regering geoordeeld dat de eis van Nederlanderschap voor benoeming tot notaris geen extra waarborg biedt of toegevoegde waarde heeft voor het goed functioneren als notaris. Wel voorziet genoemd wetsvoorstel in de invoering van het vereiste van een goede beheersing van de Nederlandse taal.
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Investeringen van Shell in Syrië |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat Europese olie- en gasmaatschappijen belangrijke investeerders zijn in de Syrische olie- en gasproductie, die bovendien de enige sector van de Syrische economie is waarin door Europese bedrijven aanzienlijke investeringen zijn gedaan?1 Indien nee, hoe zijn dan de feiten of wat is uw interpretatie daarvan?
Deelt u de conclusie dat Shell door middel van dochtermaatschappij SSPD (Syria Shell Petroleum Development) de tweede grootste Europese maatschappij is in de Syrische olie- en gasindustrie? Indien nee, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Is het waar dat naast Shell ook andere Europese firma’s als Total (Frankrijk), Gulfsands Petroleum (Verenigd Koninkrijk), INA (Kroatië), Saipem (Italië) en Maurel & Prom (Frankrijk) actief zijn in olie- en/of gasproductie? Indien nee, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Deelt u de analyse dat de olie- en gasproductiesector in Syrië een belangrijke economische sector is die voor 5% bijdraagt aan het Bruto Binnenlands Product en dat de olie- en gasproductiebedrijven relatief hoge belastingrevenuen voor de Syrische staat opbrengen? Indien neen, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Deelt u tevens de analyse dat het grootste deel van olieproducten in Syrië zelf wordt geraffineerd en gebruikt en dat het daarom waarschijnlijk is dat een deel ervan door de Syrische krijgsmacht, politie en andere veiligheidsdiensten wordt gebruikt? Indien neen, hoe zijn dan u feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Kunt u aangeven wat de stand van overleg is met de Europese partners op dit terrein? Vindt overleg plaats met de Europese olie- en gasproducerende bedrijven in Syrië? Wat is de stand van zaken van dit overleg?
Deelt u de opvatting van de president-directeur van Shell Nederland, Benschop, dat Shell zich als commerciële onderneming niet met politieke zaken kan bezighouden in landen waar het werkt? Zo ja, waarom?2 Indien nee, wat betekent dat voor de actuele situatie in Syrië?
Acht u het een uiting van maatschappelijk verantwoord ondernemen dat Shell zaken doet in Syrië wetende dat de Syrische krijgsmacht en andere veiligheidsinstellingen gebruik maken van olieproducten om steden af te sluiten en burgers aan te vallen? Indien neen, bent u bereid Shell hierop te wijzen?
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse maatschappijen die in Syrië werken gevolg geven aan de boycotmaatregelen van de EU?3 Deelt u de opvatting dat Shell bijvoorbeeld geen zaken meer moet doen met de hooggeplaatste Syrische functionarissen die op de zwarte lijst zijn geplaatst? Zo ja, op welke wijze wordt daaraan gevolg gegeven? Indien nee, waarom niet?
Acht u het wenselijk Nederlandse maatschappijen te bewegen hun productiewerkzaamheden in Syrië te staken tot de mensenrechtenschendingen zijn gestopt en politieke hervormingen in Syrië zijn afgekondigd? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot |
|
Richard de Mos (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Garnalenvissers halen verhaal bij staatssecretaris»1 en het bericht «Europese vissers gaan plastic vissen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de oorspronkelijke Nederlandse vissersvloot niet kan concurreren met grote megaschepen die de zeeën nu in een rap tempo leeg vissen? Zo ja, wat gaat u doen om de oorspronkelijke vissersvloot voor een naderende ondergang te behoeden?
Visserijstatistieken maken geen indelingen op basis van «oorspronkelijke vloot» of «megaschepen». Het EU- en Nederlandse visserijbeleid heeft als belangrijkste doelstellingen het duurzame beheer van de visbestanden. Via vangstrechten, zeedagen en toegestane vistechnieken wordt dit beheer ingevuld. Het tonnage van vaartuigen is daarbij geen criterium.
De vraag of een visserijonderneming toekomst heeft, is primair de verantwoordelijkheid van de visserijondernemer, niet van de overheid. Wel faciliteert de overheid met maatregelen uit het Europees Visserijfonds de verduurzaming en economische versterking van de gehele visserijsector.
Bent u op de hoogte van het feit dat zeer strenge (Europese) milieu-eisen één van de redenen vormen voor het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot? Zo ja, kunt u onderzoeken waar deze regelgeving soepeler kan worden gemaakt, zodat deze werkbaar is voor de branche en kunt u de Kamer daar voor de zomer over berichten?
De huidige problemen in de Nederlandse visserij vinden hun voornaamste oorzaak in de hoge brandstofkosten in combinatie met de lage marktprijzen voor vis. De «milieu-eisen» voor een duurzaam beheer van de visbestanden zijn in het kader van het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid opgesteld. De milieu-eisen aan brandstoffen en motoren van vissersschepen zijn in internationaal en Europees kader bepaald. Er zijn geen mogelijkheden om daar nationaal van af te wijken. Ik zie derhalve geen aanleiding om onderzoek te verrichten naar versoepeling van milieueisen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er buiten de klimaatgelden, die naar de stimulering van duurzame energie (de SDE+ regeling) gaan nog overige klimaatgelden zijn? Zo ja, wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle gelden die de Nederlandse belastingbetaler neerlegt voor klimaatbeleid, ook van die gelden die vanuit Nederland naar onder andere Europees klimaatbeleid gaan?
Voor de besteding van financiële middelen voor het klimaatbeleid verwijs ik naar de Begroting IX 2011 van het Ministerie van VROM, artikel 3 (Klimaat en luchtkwaliteit).
Bent u op de hoogte van het feit dat het opvissen van plastic in de toekomst een winstgevende nieuwe bron van inkomsten voor vissers kan worden? Zo ja, heeft u de bereidheid om tot die tijd vissers die naar plastic vissen met klimaatgeld, niet komende van de regeling, te betalen, zodat het klimaatgeld aan tastbaar milieubeleid wordt uitgegeven?
Op initiatief van de Europese Commissie vindt in de Middellandse Zee een pilot plaats voor het opvissen van plastic. De uitkomsten zullen dit najaar beschikbaar komen. De staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft reeds toegezegd met de Europese Commissie te spreken over een mogelijke pilot voor Nederlandse vissers.
Klimaatgelden zijn conform de begroting niet voor dit doel bestemd.
Het bericht "Plastic lucratieve bijvangst voor vissers" en het rapport "Plasticverontreiniging van de Oceanen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Plastic kan lucratieve bijvangst voor vissers worden» en het rapport «Plasticverontreiniging van de Oceanen»?12
Ja.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel tot stand is gekomen? Is het geïnitieerd door het directoraat-generaal Milieu of het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Europese Commissie?
Op 8 april jongstleden organiseerden de Eurocommissarissen van DG Milieu en DG Maritieme zaken en Visserij samen een ronde tafel discussie over de vervuiling van de Middellandse Zee. Nadien startte het pilot project «Waste Free Ocean» in Frankrijk.
Kunt u aangeven of dit initiatief voornamelijk is bedoeld ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van (een deel van) de visserijsector of dat het uitgangspunt de milieuoplossing is?
Uit de toespraak3 van Eurocommissaris Damanaki kan opgemaakt worden dat de zorg om het milieu een belangrijke drijfveer is.
Kunt u toelichten hoe de door Eurocommissaris Damanaki aangekondigde financiële steun vorm zal krijgen? Welke omvang acht u proportioneel voor een dergelijke inzet door Nederlandse vissers, gelet op haar verwijzing naar nadere uitvoering door de lidstaten? Is de financiële steun voor plasticvangst beschikbaar voor de gehele Nederlandse visserijvloot?
Lidstaten die dergelijke initiatieven willen ondersteunen met cofinanciering uit het Europees Visserijfonds kunnen dat nu doen op vrijwillige basis. Op voorspraak van Eurocommissaris Damanaki zullen voorstellen voor collectieve acties voor de opruiming van plastic afval in de Operationeel Plannen ruimhartig worden beoordeeld. Het Nederlandse Operationele Plan is onderwerp van overleg tussen de Commissie en Nederland.
Nederland voert al sinds 2000 het project «fishing for litter» uit. Een tiental vissers doet hieraan mee op vrijwillige basis. Hierbij gooien vissers het opgeviste afval niet terug in zee maar plaatsen het in een «big bag» waarna het gratis kan worden afgegeven en verwerkt. Ook in andere OSPAR (regionale zeeconventie ter bescherming van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan) landen lopen dergelijke initiatieven. Jaarlijks wordt er in Nederland en België op deze wijze ongeveer 300 000 kg afval aan land gebracht. Financiering van de «big bags» en de verwerking komt uit diverse bronnen (overheden, havenbeheerders maar ook afvalverwerkers).
Op basis van de opgedane ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goed initiatief is om vissers meer te betrekken bij de afval-op-zee problematiek, maar dat er ook een behoefte is aan een aanpak van de bron van de vervuiling. Deze ligt niet alleen op zee, maar ook op het land.
Ik zal in overleg met de Commissie kijken naar de mogelijkheden op de Noordzee. Ook haalbaarheid en doelmatigheid zullen daarbij aan de orde komen. Bij mijn weten zijn er in de zuidelijke Noordzee geen afvalbergen zoals in de Middellandse Zee. Een incidentele pilot kan hier meer inzicht in geven.
Daarnaast wil ik samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu bezien of de huidige «fishing for litter» initiatieven verder gestimuleerd, uitgebreid en eventueel verbeterd kunnen worden.
Indien de bestaande middelen in het Europees Visserijfonds niet toereikend zijn en niet kunnen worden opgehoogd, ten koste van welke andere begrote uitgaven zullen de vergoedingen dan gaan?
Een pilot zal moeten uitwijzen of de middelen toereikend zijn en of de afspraken nageleefd worden.
Kunt u aangeven hoe de risico’s op misbruik of fraude op basis van de regeling zullen worden beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland invulling gegeven heeft aan haar verplichtingen conform Verordening (EG) nr. 1198/2006 om het grote publiek, de eventuele begunstigden en alle belanghebbenden in te lichten over de door het Europees Visserijfonds aangeboden mogelijkheden? Kunt u toelichten hoe de nieuwe mogelijkheden voor steun uit het visserijfonds voor plasticvangst wordt bekend gemaakt?
Voor de openstellingen in het kader van het Europees Visserijfonds worden begunstigden en alle belangstellenden via de gebruikelijke communicatiemiddelen op de hoogte gesteld.
Met welke techniek zal het plastic uit het water worden verwijderd? Zijn de vissersboten voldoende uitgerust om het plastic, ook de kleine plastic deeltjes, effectief te verwijderen? Zo nee, zijn er middelen beschikbaar om de boten aan te passen om alsnog een effectieve plasticvangst te garanderen?
Op dit moment wordt plastic afval bijgevangen bij de reguliere visserijpraktijken. Het gaat dan vooral om grof afval als plastic zakken, stukken netten, flessen, jerrycans, handschoenen, kratten, etc. Het grove afval geeft vooral fysieke problemen, niet alleen voor het ecosysteem, maar ook voor de scheepvaart. Evenzeer zorgwekkend zijn de kleine deeltjes (zogenaamde «micro-plastics»). Opname door mariene organismen kan leiden tot verstopping van het maag-darm kanaal, verhongering of vergiftiging. Deze kleine deeltjes worden doorgaans niet opgevist.
Hoe worden de gebiedsverdelingen en vaarroutes van de vissers voor de plasticvangst gecoördineerd tussen de EU lidstaten? Op welke manier en door welke instantie zal de effectiviteit getoetst worden?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de plasticindustrie meewerkt door het opgehaalde plastic te recyclen? Heeft u al in uw overleggen met de Nederlandse recyclingsector gesproken over de gevolgen van dit nieuwe Europese beleid? Hoe wordt gewaarborgd dat ingezameld plastic waar mogelijk wordt teruggebracht voor hergebruik in de grondstoffen keten?
Van 20 tot 25 maart 2011 heeft in Honolulu de 5e International Marine Debris Conference plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter ondertekend door 47 branche-organisaties in de kunststof industrie. Hierin verklaren de ondertekenaars zich te zullen inzetten voor de recycling van plastics tot grondstoffen waar dat mogelijk is. Ook de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie (NRK) heeft deze verklaring ondertekend4. Daarbij moet worden aangetekend dat in bepaalde gevallen opgevist plastic dermate vervuild kan zijn dat hergebruik als grondstof niet mogelijk is. In dat geval is energieterugwinning bij verbranding in een AVI (Afval Verbrandingsinstallatie) de aangewezen weg. Op dit moment heeft er nog geen overleg plaatsgehad met de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie NRK.
Eurocommissaris Damanaki geeft aan dat ze de organisatie van dit initiatief zal overlaten aan de industrie en de EU-lidstaten. Kunt u aangeven hoe dit initiatief op nationaal niveau vorm zal krijgen? Welke stappen zullen worden ondernomen om tot een werkzaam en doeltreffend beleid te komen? Wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces?
Zie antwoord 4.