Gevangen gezette vluchtelingenreddingswerkers in Griekenland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de vastgezette vluchtelingenreddingswerkers Sarah Mardini, Sean Binder en Nassos Karakitsos, zoals omschreven in de stukken «Vluchteling, heldin, en nu gevangene»1 en «Greece: Rescuers at Sea Face Baseless Accusations»?2
Ja
Klopt het dat de bewuste reddingswerkers zonder juridische gronden zijn vastgezet door de Griekse overheid? Zo ja, vindt u het rechtvaardig dat reddingswerkers die vluchtelingen van een verdrinkingsdood redden, gevangen worden gezet?
Voor zover mij bekend zijn de vier leden van de NGO ERCI op 4 december jl. op borgtocht vrijgelaten. Onder hen waren ook Sarah Mardini en Sean Binder. Ze werden sinds augustus in voorlopige hechtenis gehouden onder verdenking van een reeks misdrijven waaronder smokkel, witwassen en spionage. ERCI hield zich onder andere bezig met reddingsoperaties bij Lesbos. Omdat de NGO nu niet meer actief is, zouden de gerechtelijke autoriteiten hebben geoordeeld dat er geen risico is dat de medewerkers zich opnieuw schuldig maken aan deze vermeende misdrijven. Nederland intervenieert niet in de Griekse rechtsgang. Ik zie ter zake geen aanleiding om contact op te nemen met mijn Griekse collega of met andere Europese collega’s.
Vindt u het acceptabel deze humanitaire activisten zonder (juridisch) gegronde beschuldigingen al meer dan 100 dagen vastzitten, waar nog ruim een jaar aan voorarrest bij zou kunnen komen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat de betreffende reddingswerkers als voorbeeld worden gebruikt door de Griekse overheid, zodat anderen minder snel tot het helpen van vluchtelingen zullen overgaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reeds contact gehad met uw Europese collega’s om gezamenlijk deze zorgelijke gang van zaken aan te kaarten bij uw Griekse collega’s? Zo nee, bent u alsnog bereid, al dan niet samen met uw Europese collega’s, uw zorgen over te brengen aan de Griekse regering over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zorgvervoer en privacyregels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat steeds meer aanvragen voor zorgvervoer via het internet verlopen?
Zorgvervoer is een breed begrip. Zonder nadere informatie over de aanleiding van uw vraag cq. zonder nadere duiding, is het voor mij niet mogelijk deze vraag precies te beantwoorden. In algemene zin neemt communicatie via internet toe: dat zal ook betrekking hebben op kwesties die zorgvervoer betreffen.
Klopt het dat er ter bescherming van de aanvragers er strikte privacy-regels gelden en zo ja welke?
In algemene zin geldt dat voor het verwerken van persoonsgegevens, dus ook voor het aanvragen van zorgvervoer, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing is. Dit is Europese wetgeving met rechtstreekse werking en op een aantal punten ruimte om op nationaal niveau aanpassingen bij wet vast te leggen. Die aanpassingen zijn in Nederland gedaan via de Uitvoeringswet AVG. Daarnaast kende Nederland op een aantal punten al aanvullende wetgeving, bijvoorbeeld voor het gebruik van het BSN, ingevolge de Wet algemene bepalingen gebruik burgerservicenummer en de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg; deze regelgeving blijft onverminderd van kracht.
Bent u ervan op de hoogte dat deze privacy-regels impliceren dat een aanvrager, die zorgvervoer digitaal aanvraagt, dat alleen kan doen via digitale middelen (bv. websites en apps waar een verhoogde inlogbeveiliging, zoals een zgn. two-factor-authentication) voor geldt?
Het is mij – in algemene zin – niet bekend dat er een directe relatie is tussen het inloggen via een verhoogde inlogbeveiliging op een website of portaal en de uiteindelijke bevestiging die een burger ontvangt bij het aanvragen van zorgvervoer. De verhoogde inlogbeveiliging stelt alleen eisen aan de manier waarop wordt ingelogd door een burger op een website of portaal, bijvoorbeeld via two-factor-authenticatie. Het inloggen via een verhoogde inlogbeveiliging staat dus los van de aanvraagbevestiging die een zorgvervoerder aan de aanvrager van zorgvervoer stuurt.
De zorgvervoerder heeft dus de verantwoordelijkheid om de aanvrager van zorgvervoer op de juiste manier te informeren, bijvoorbeeld door het sturen van een volledige bevestiging van de aangevraagde diensten.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet hebben van een verhoogde inlogbeveiliging, impliceert dat een aanvrager die afhankelijk is van een hulpmiddel, bijvoorbeeld een rolstoel, bij een bevestiging van de aanvraag niet kan zien dat voor het hulpmiddel ook ruimte is gereserveerd in het aangevraagde vervoermiddel, bijvoorbeeld een taxi of bus?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de Minister zich indenken dat het niet vermelden, dat bij de bevestiging van de aanvraag er ruimte is gereserveerd voor het hulpmiddel, bij aanvragers met een beperking tot onrust en verwarring kan leiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting, dat het verhogen van de inlogbeveiliging een grotere drempel opwerpt voor de aanvrager om zorgvervoer digitaal te boeken?
Het is mij niet bekend dat aanvragers van zorgvervoer bij het digitaal boeken een hogere drempel dan gebruikers van regulier vervoer ervaren.
Bent u het ermee eens dat aanvragers van zorgvervoer geen hogere drempel bij het digitaal boeken moeten ervaren, dan gebruikers van regulier vervoer?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de nieuwe AVG-regels tot nog striktere eisen bij de behandeling van een aanvraag voor zorgvervoer? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het uit oogpunt van ondersteuning van de cliënt niet mogelijk moeten zijn, dat de aanvrager van zorgvervoer geen extra handelingen hoeft te doen bij het digitaal bestellen van ritten en toch ook direct kan zien dat er ook ruimte is gereserveerd in het voertuig waar hij of zij van afhankelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de regels zo te formuleren, te interpreteren of aan te passen, dat aanbieders van zorgvervoer inlogmogelijkheden op hun digitale reserveringsystemen kunnen aanbieden, die overeenkomen met die die van reguliere reizigers, waarbij zij tevens in de gelegenheid zijn ritbevestiging te kunnen tonen waarop vermeld wordt dat er ook ruimte is gereserveerd voor het hulpmiddel? Vraagt dit aanpassing van de wet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het onrechtmatig handelen door een voormalig rechter en de Raad voor de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Hoge Raad,1 waardoor onherroepelijk vaststaat dat onrechtmatig is gehandeld door een voormalig rechter door te bellen met een advocaat en daar vervolgens niet de waarheid over te verklaren en zelf een procedure te starten, en dat onrechtmatig is gehandeld door de Raad voor de rechtspraak door deze procedures financieel te ondersteunen en door uitlatingen in een brief aan een toenmalig Tweede Kamerlid?
Ik heb kennisgenomen van de twee arresten van de Hoge Raad van 23 november 2018.2
Kunt u inhoudelijk reageren op de vaststelling dat zowel de voormalig rechter als de staat onrechtmatig hebben gehandeld, nu u zich eerder onthield van een inhoudelijke reactie gelet op de stand van de procedure?2 Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Deelt u de mening dat dit slecht is voor het vertrouwen in de rechtspraak?
De Hoge Raad heeft het arrest van 7 maart 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch4 in stand gelaten. Daarmee staat vast dat de voormalig rechter en de Raad voor de rechtspraak namens de Staat onrechtmatig hebben gehandeld en hierbij aansprakelijk zijn voor de aan de advocaat in kwestie toegebrachte schade. Dergelijke fouten kunnen schadelijk zijn voor het vertrouwen in de rechtspraak. Anderzijds stel ik vast dat een onafhankelijke rechter deze fouten helder adresseert, ook waar het een lid van de eigen beroepsgroep betreft. Het rechtssysteem werkt dus zoals het hoort en dat draagt hopelijk juist weer bij aan het vertrouwen in de rechtspraak.
Waarom heeft de Raad voor de rechtspraak al die jaren de kosten van de juridische procedures betaald? Klopt het dat zelfs is afgesproken dat de voormalig rechter bij zijn gedwongen pensionering heeft afgesproken dat de Raad voor de rechtspraak opdraait voor de kosten die voortvloeien uit de gerechtelijke procedures tussen hem en de advocaat?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij desgevraagd laten weten de kosten van procedures te dragen als een rechter persoonlijk in rechte wordt aangesproken wegens een ambtsverrichting.5 De Raad heeft destijds, bij hoge uitzondering, besloten om de procedure waarin de voormalige rechter als eiser is betrokken met dergelijke procedures op één lijn te stellen, omdat het belang van de rechtspraak in het geding was. Bij zijn ontslag zijn tussen de oud-rechter en zijn voormalige werkgever, de rechtbank Den Haag en de Raad, afspraken gemaakt over de betaling van de kosten van de juridische procedures waar hij bij betrokken was tegen onder andere de advocaat in kwestie. Afgesproken is dat de voormalige rechter gevrijwaard zou worden door de Raad voor alle verdere aanspraken van de advocaat in kwestie voor zover deze aanspraken in rechtstreeks verband staan met de door de voormalige rechter tegen hem gevoerde procedures. De Raad heeft mij laten weten zich daarbij op het standpunt te stellen dat deze vrijwaring niet van toepassing is, als onherroepelijk komt vast te staan dat de voormalig rechter willens en wetens schade heeft toegebracht.
Zullen de advocaatkosten van de oud-rechter teruggevorderd worden nu blijkt dat hij ongelijk had, hierover zelfs gelogen heeft en het onrechtmatig handelen nu definitief vast staat en op eerdere Kamervragen is geantwoord dat de beslissing omtrent het dragen van de kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, aan de Raad voor de rechtspraak is en dat de Raad te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, zal beslissen of de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden teruggevorderd?
De Raad heeft mij desgevraagd laten weten dat alle betrokken partijen conform het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch uit 2017 de komende tijd met hun respectievelijke advocaten gaan onderzoeken of ze gaan onderhandelen dan wel verder procederen over de schadevergoeding. In het belang van deze procedure kan ik hier niet verder op ingaan.
Zou een dergelijk onrechtmatig handelen, zoals in deze zaak aan de orde was, nu nog steeds kunnen gebeuren of zijn er inmiddels waarborgen om dit te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat dit een zeer uitzonderlijke zaak is, is het maken van een vertaalslag naar algemeen geldende waarborgen niet goed mogelijk. Ik ga er evenwel vanuit dat de Raad lering heeft getrokken uit de onderhavige gerechtelijke procedure.
De rechterlijke uitspraak dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitspraak van het Europees Gerechtshof in de zaak van vier woningcorporaties tegen de Europese Commissie dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan?1 2
Ja, ik ken de uitspraak. Ik deel niet uw conclusie dat de inkomensgrens voor de sociale huur omhoog kan.
Welke lessen of conclusies trekt u uit het feit dat Nederland slechts een afbakening van de doelgroep voor sociale huur hoefde te geven, wat door Nederland zelf is vertaald in een inkomensgrens? Deelt u de mening dat hier een verkeerde interpretatie is gemaakt en kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast. Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen.
Hoe oordeelt u over de woorden van uw voorganger, de heer Donner, die als Minister in antwoord op Kamervragen schreef: «(...) zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33.614,– maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie», wat een onjuistheid was en is?3
Ik acht dit antwoord op de vraag of slechts één inkomen kon worden beoordeeld bij het toewijzen van een woning aan een meerpersoonshuishouden nog steeds valide. Het beperkt meetellen van een inkomen bij een meerpersoonshuishouden zou een andere invulling van de beschikking van de Europese Commissie betekenen, terwijl die beschikking (zoals nogmaals bevestigd door het Gerecht) rechtsgeldig is en daarvan niet zomaar kan worden afgeweken.
De inkomensgrenzen voor sociale huur in Frankrijk en Oostenrijk liggen hoger, maar hoe hoog zijn deze precies, en hoe verhoudt dit gegeven zich tot de krappe Nederlandse inkomensgrenzen?
In Frankrijk en Oostenrijk zijn geen universele inkomensgrenzen die zich laten vergelijken met de Nederlandse inkomensgrens: er is tevens differentiatie naar regio en huishoudenssamenstelling. Vaak spelen ook andere lokaal bepaalde criteria een rol bij inkomensgrenzen en woningtoewijzing, vergelijkbaar met urgentie.
In tegenstelling tot in Nederland, zijn Oostenrijkse sociale huurwoningen vaak eigendom van een overheid of van een organisatie die zich het best laat vergelijken met een wooncoöperatie. In Frankrijk en Oostenrijk is soms sprake van projectsteun bij nieuwbouw waarna de huurprijs wordt gebaseerd op de resterende kostprijs in plaats van op woningwaarde. In Nederland bestaat de staatssteun ook uit gunstiger financieringsvoorwaarden op portefeuilleniveau, en daarmee ook voor bestaande woningen. Bovendien is de omvang van de sociale sector en het aandeel huishoudens dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoningen in Nederland in verhouding relatief groot.
De verschillen tussen Frankrijk, Oostenrijk en Nederland zijn de aanleiding voor een verschil in voorwaarden waaronder sprake is van geoorloofde staatssteun.
Bent u bereid de inkomensgrenzen voor sociale huur te verhogen en te kiezen voor een andere en bredere afbakening van de doelgroep voor sociale huurwoningen, zodat onder meer tweedeling in wijken kan worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de tijdelijk verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436. Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Welke gevolgen heeft de jarenlange onjuiste interpretatie van verschillende kabinetten van de beschikking van de Europese Commissie, gebaseerd op het argument «het moet van Europa», voor andere adviezen, beschikkingen of richtlijnen die vanuit Europa naar Nederland zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er jarenlang sprake was van een onjuiste interpretatie van de beschikking van de Europese Commissie. De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Kunt u uw interpretatie van de Europese richtlijn over ATAD in het licht van de rechterlijke uitspraak uitleggen? Anders gesteld: gaat u uw mening bijstellen en woningcorporaties uitzonderen van het betalen van deze anti-belastingontwijkingsrichtlijn? Kunt u uw antwoord uitleggen, omdat de Staatssecretaris van Financiën eerder stelde: «het EU-recht zoals wij dat zien»?4
Deze rechterlijke uitspraak heeft geen betrekking op ATAD en geeft geen reden om de implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/11645 (ATAD1) en de toelichting bij het implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Kamerstukken II 2018–2019, 35 026, nr. 38) te herzien.
Bent u samen met uw collega op Financiën bereid om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, aangezien u bij deze richtlijn ook een interpretatie hanteert zijnde «het mag niet van Europa», terwijl dat een foutieve interpretatie kan zijn, zoals ook bij de inkomensgrens is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 6 en 7, geeft deze rechterlijke uitspraak geen aanleiding om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel.
Het bericht Moordenaar Romy (14) twee keer eerder verdachte: 'Haar dood kon voorkomen worden' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: Moordenaar Romy (14) twee keer eerder verdachte: «Haar dood kon voorkomen worden»?1
Ja.
Bent u van mening dat de behandelaars de school hadden moeten inlichten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een vreselijke gebeurtenis. De beoordeling van de afwegingen en keuzes vindt plaats vanuit de informatie die op dat moment bekend was.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) (hierna de inspecties) hebben – vanuit dat perspectief – op basis van onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van tekortkomingen in het uitvoeren van jeugdhulp. De inspecties zijn van oordeel dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt, conform de geldende standaarden waren en navolgbaar. Dat geldt ook voor de keuze om met de kennis die toen beschikbaar was geen informatie over te dragen naar school. Patiënten/cliënten mogen er op vertrouwen dat hun arts of behandelaar niet met anderen over hun behandeling praat. Deze heeft een zwijgplicht, die niet doorbroken mag worden tenzij er sprake is van een groot risico voor de cliënt of anderen. De inspectie heeft geconstateerd dat het navolgbaar is dat de behandelaar destijds, dus niet met de kennis achteraf, heeft beoordeeld dat daarvan geen sprake was.
Wat vindt u ervan dat de instantie zelf onderzoek doet en dat dit niet gedaan is door een onafhankelijke instantie?
Zowel de instelling als de inspecties hebben onderzoek gedaan. Ik ben het eens met het standpunt van de inspecties dat organisaties het meest van gebeurtenissen leren wanneer zij een gebeurtenis zelf onderzoeken. De inspecties omschrijven in hun handvatten aan welke criteria een onderzoek moet voldoen, zoals de eis dat leden van de onderzoekscommissie niet betrokken waren bij de calamiteit. In het onderzoek kunnen basisoorzaken worden blootgelegd waarvan geleerd kan worden. De meeste gemelde calamiteiten laten de inspecties de meldende organisaties zelf onderzoeken. Dit gebeurt door een onderzoekscommissie. De inspecties beoordelen vervolgens de rapportage.
Dat de inspecties zelf een onderzoekscommissie vormen en een onderzoek naar een calamiteit uitvoeren, komt minder vaak voor. In ieder geval gebeurt dat wanneer een jeugdige, die gedwongen in een gesloten setting is opgenomen, daar overlijdt. Ook komt het voor dat de inspecties onvoldoende vertrouwen hebben dat de betrokken organisatie het onderzoek zelf goed kan (laten) uitvoeren. Dat was hier niet aan de orde.
In de loop van de tijd waren meerdere jeugdhulpverleners betrokken. De inspecties hebben na de melding alle betrokken instellingen om reconstructies van de hulp gevraagd en hen een aantal vragen voorgelegd. Deze gingen ook over de onderlinge samenwerking en afstemming. Een van de instellingen had uit eigen beweging, al direct nadat bekend was wat er was gebeurd, onderzoek gedaan naar hun handelwijze. Daarna hebben de inspecties die instelling bezocht, het interne onderzoek beoordeeld en op onderdelen geverifieerd. Zoals hierboven is aangegeven, hebben de inspecties geoordeeld dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt conform de geldende standaarden waren en navolgbaar. Ook is de inspecties gebleken dat de betrokken zorgaanbieders de overdracht van zorgverlening zorgvuldig hebben gedaan en de ouders steeds zijn betrokken bij de behandeling en de besluitvorming.
Vindt u dat onder bepaalde omstandigheden (zoals een sterfgeval van een jong meisje) juist een onafhankelijke instantie zo'n onderzoek moet uitvoeren? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Crimineel liever niet te snel storen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crimineel liever niet te snel storen»?1
Ja.
Hoe kan de rechtsstaat nog verdedigd worden, hoe kan Nederland nog beschermd worden als daders mild worden gestraft omdat de politie tijdig ingrijpt?
Dit is een dilemma waar politiemensen en officieren van justitie geregeld voor staan indien zij informatie ontvangen over een op handen zijnde criminele activiteit. De verantwoordelijken bij politie en OM maken dan een afweging tussen de effectiviteit van de mogelijke interventies, het gevaar dat van de criminele actie uitgaat en het moment waarop moet worden ingegrepen om gevaar voor anderen af te wenden. Daarbij wordt ook afgewogen welke vorm van interventie het meest effectief is. Het is uiteraard bij elke voorbereiding van een criminele activiteit gewenst dat de officier van justitie een bij het delict passende straf kan vorderen. Om de risico’s verantwoord te kunnen beheersen is het soms ook nodig een ander instrument dan de strafrechtelijke interventie in te zetten en bestaat zelfs de kans dat een strafrechtelijk onderzoek stukloopt. In sommige gevallen is direct ingrijpen echt noodzakelijk om gevaar voor personen of grote risico’s voor de samenleving af te wenden. Als daarvan sprake is, dan is het belang om een dergelijke actie tijdig te verstoren groter dan het belang van strafvervolging en berechting.
Hoe lang moeten de politie en het openbaar ministerie naar uw mening criminelen met de voorbereiding van levensgevaarlijke plannen hun gang laten gaan? Waar ligt volgens u de grens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als dit soort gevaarlijke criminelen er met slappe strafjes vanaf kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is het telkens van belang dat zorgvuldig wordt afgewogen op welk moment wordt geïntervenieerd bij criminele activiteiten. Het belang van het strafrechtelijk onderzoek en een uiteindelijk passende strafmaat speelt daarbij een rol, maar ook het belang om gevaar te voorkomen voor personen of om grote risico’s voor de samenleving af te wenden.
Bent u bereid de wet te wijzigen en de strafbare voorbereidingshandelingen aan te scherpen, zodat het voornemen tot het plegen van grof geweld, zoals in dit geval de bereidheid zware wapens als pistoolmitrailleurs te gebruiken, sneller en harder gestraft kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de voorbereiding van elk misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. Daartoe behoren onder andere ernstige geweldsmisdrijven. In zoverre is er geen aanleiding de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen te verruimen in die zin dat zij ook ziet op misdrijven met een lager wettelijk strafmaximum waardoor zij «sneller» van toepassing zou kunnen zijn.
Artikel 46 Sr bepaalt verder dat de maximale straf bij voorbereiding de helft is van het wettelijk strafmaximum van het misdrijf dat is voorbereid. Betreft de voorbereiding een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan geldt een maximumstraf van vijftien jaar gevangenisstraf. Hieruit volgt dat het laagste wettelijk strafmaximum voor strafbare voorbereidingshandelingen vier jaar gevangenisstraf is en de hoogste wettelijke strafbedreiging voor voorbereidende handelingen vijftien jaar. De bandbreedtes die deze wettelijke strafmaxima bieden om strafbare voorbereiding van ernstige delicten te sanctioneren, zijn naar mijn mening toereikend. Voor een aanscherping van artikel 46 Sr in de zin van een hoger wettelijk strafmaximum bij voorbereiding zie ik dan ook evenmin reden.
In het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende Wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen wordt ten aanzien van twee misdrijven strafverhogingen voorgesteld als gevolg waarvan die misdrijven binnen het bereik van artikel 46 Sr komen te vallen. Deze strafverhogingen hebben betrekking op de handel en het bezit van automatische vuurwapens (artikel 55 Wet wapens en munitie) en de deelneming aan een criminele organisatie met ernstig crimineel oogmerk (artikel 140 Sr).
Straffen en belonen in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat jongeren in een jeugdhulpinstelling uren lang moesten stilzitten zonder te praten?1 Wordt deze methode nog steeds toegepast?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Uit het artikel in de Stentor blijkt dat de rechter al in 2010 negatief oordeelde over het gebruik van deze methode; heeft er sindsdien extra toezicht plaatsgevonden?2
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft inderdaad in 2010 een oordeel gegeven over een strafmaatregel die werd ingezet op locatie De Sprint (voormalig Glenn Mills School) in Wezep van DHG. Het ging om een klacht van een jongere over de strafmaatregel «strak zitten». Dit hield in dat jongeren gedwongen voor onbepaalde tijd met gestrekte rug, handen op knieën, knieën bij elkaar, zonder te bewegen op een kubus moesten zitten. Dit was dus verdergaand dan de strafmethode van het stilzitten zonder te praten waaraan in deze Kamervragen gerefereerd wordt. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) heeft toentertijd een jongere ondersteund bij het indienen van zijn klacht hierover. Deze klacht heeft de RSJ gegrond verklaard. De RSJ beoordeelde het «strak zitten» als een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid en in strijd met de wet.
Ook is de IGJ in haar reguliere toezicht altijd zeer kritisch over vrijheidsbeperkende maatregelen die aan jeugdigen worden opgelegd. De toenmalige inspectie Jeugdzorg heeft in maart 2010 een kritisch rapport gepubliceerd over de opvoedmethode die De Sprint hanteerde, waarbij «strak zitten» een van de toegepaste maatregelen was. Na dit onderzoek is DHG in maart 2010 gestopt met deze opvoedmethode en is De Sprint gesloten. De inspectie heeft na maart 2010 geen nieuwe signalen ontvangen over het toepassen van
deze strakzitmaatregel of de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot aan de bovengenoemde berichtgeving in de media geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Bent u bereid om de Inspecte Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te vragen om in kaart te brengen of en hoe vaak jongeren in jeugdhulpinstellingen dergelijke straffen ondergaan?
De IGJ is al een toezichtproject gestart waarin speciale aandacht is voor dit onderwerp. In het eerste kwartaal van 2019 zullen alle gesloten jeugdhulp instellingen bezocht worden, met als de focus het terugdringen van repressieve en vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik zie (daarom) nu geen aanleiding voor een aparte inventarisatie.
Omdat deze jongeren gesloten zitten is er vaak weinig contact met de buitenwereld; wie komt op voor het belang van deze jongeren? Hoe vaak komen de vertrouwenspersonen jeugdhulp van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) op bezoek bij jongeren in open en gesloten instellingen?3 Hebben zij signalen ontvangen over deze klachten? Zo ja, wat is daarmee gebeurd?
Het vertrouwenswerk in de jeugdhulp is wettelijk vastgelegd in de Jeugdwet: de vertrouwenspersonen zijn degenen die opkomen voor de belangen van kinderen en jongeren in de jeugdhulp. De vertrouwenspersonen van het AKJ bezoeken de groepen waar uithuisgeplaatste jongeren verblijven met grote regelmaat. Hoe vaak de vertrouwenspersonen op bezoek komen, hangt af van de kwetsbaarheid en zorgafhankelijkheid van de jongeren die daar verblijven. De frequentie van deze bezoeken varieert van één keer per week in gesloten instellingen, tot 1 keer per 2 tot 4 weken in open instellingen. Om een indicatie te geven: in 2017 hebben de vertrouwenspersonen in totaal 11.436 groepsbezoeken afgelegd bij jeugdhulpinstanties. Het AKJ heeft drie vertrouwenspersonen die bezoeken brengen aan de residentiele groepen van DHG. De betreffende jongeren hebben (de afgelopen 3 jaar) niet geklaagd bij de vertrouwenspersonen over de genoemde stilzitmaatregel. Wel hebben de vertrouwenspersonen tijdens hun groepsbezoek dit jaar een aantal keer geconstateerd dat jongeren op een stoel of aan een tafel moesten zitten en niet mee mochten doen met de groep (echter niet in een stresshouding). Deze signalen zijn door de betrokken vertrouwenspersonen gemeld bij de clusterleiders van DHG. Tijdens een recente evaluatie waarin deze maatregel expliciet besproken is, heeft DHG aan het AKJ aangegeven de signalen hierover serieus op te pakken.
Is de methode waarbij jongeren door goed gedrag privileges kunnen verdienen die bij wijze van straf weer kunnen worden ingetrokken toegestaan? Is deze methode wetenschappelijk bewezen effectief en niet schadelijk voor jongeren?
Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de juiste weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen. In deze richtlijnen staat dat een straf nooit mag bestaan uit het intrekken van een eenmaal verdiende beloning.
In hoeverre zijn jeugdhulpinstellingen verplicht om bij strafmaatregelen en behandeling in het algemeen aan te sluiten op wetenschappelijk bewezen effectieve methodes?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om kennisdeling te stimuleren en zorg te dragen dat behandelmethodes waarvan wetenschappelijk vaststaat dat zij niet in het belang van de jongeren zijn niet worden toegepast?
Per 1 januari 2019 start het kennisontwikkelingsprogramma «Wat werkt voor de Jeugd», dat ik heb aangekondigd in het programma Zorg voor de Jeugd. Binnen dit programma wordt kennis over wat werkt en waarom, actief verspreid en wordt er ingezet op het stoppen met doen wat niet werkt, oftewel de-implementatie.
Is er een relatie tussen werkdruk van de jeugdhulpmedewerkers en de gekozen behandelmethode?
Ik zie geen direct verband tussen de werkdruk van jeugdhulpprofessionals en de in deze Kamervragen genoemde strafmaatregelen.
Stilzitstraffen bij de Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jeugdzorginstelling De Hoenderloo Groep (DHG) kwetsbare kinderen onderwerpt aan stilzitstraffen die in strijd met de wet zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde deskundigen die aangeven dat deze stilzitstraffen in strijd met de wet zijn?
De stilzitmaatregel is niet in strijd met de wet, mits de maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. De gedragsregels – die zien op deze toepassing – zijn opgenomen in richtlijnen voor de uitvoerende jeugdhulpprofessionals. In deze richtlijnen staat dat straffen mild horen te zijn: een kleine consequentie en kortdurend. Ook wordt er in deze richtlijnen benadrukt dat straffen het minst effectieve middel is van beroepsopvoeders. Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de aangewezen weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen.
Waarom schaft DHG de stilzitstraffen niet per direct af? Hoe beoordeelt u het feit dat het systematisch gebruik van deze maatregel niet al lang is afgeschaft?
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in januari al bij DHG vele tekortkomingen heeft geconstateerd, maar daarbij het gebruik van de stilzitmaatregel heeft gemist? Zo ja, hoe verklaart u dat, gezien het feit dat er al jarenlang meldingen van gemaakt zijn en er zelfs een gerechtelijke uitspraak is geweest?
De IGJ houdt toezicht op DHG. Gezien de omvang van de instelling ziet de IGJ niet alle groepen. Zo is de IGJ niet op de twee groepen geweest waar volgens DHG sprake was van de inzet van deze maatregel. De IGJ spreekt tijdens haar bezoeken bij instellingen met leidinggevenden, medewerkers én jongeren. Bij de onderzoeken in de afgelopen jaren bij Pluryn en DHG zijn genoemde signalen niet naar voren gekomen.
In meer algemene zin geldt dat het terugdringen van repressieve maatregelen en het bevorderen van een meer ontwikkelgerichte leefomgeving hoog op mijn agenda en die van de IGJ staan. Zo heeft de IGJ hierover in de afgelopen periode gesprekken gevoerd met het bestuur van Pluryn. In de komende periode richt het toezicht van de IGJ zich ook specifiek op het terugdringen van repressieve maatregelen. Tevens heeft de IGJ in de laatste jaren geen signalen ontvangen over de toepassing van de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot de berichtgeving in de media overigens geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Heeft de IGJ (de resultaten van) het verbeterplan van DHG getoetst? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
De IGJ heeft in november 2017 onderzoek gedaan naar de hulp aan slachtoffers van loverboys bij DHG. De IGJ is toen op open en gesloten groepen voor meiden geweest. Naar aanleiding van dit onderzoek constateerde de IGJ dat Pluryn verbetermaatregelen diende te treffen. Pluryn heeft de IGJ schriftelijk geïnformeerd over hun verbeterplan met betrekking tot de hulp aan slachtoffers van loverboys. De IGJ toetst binnenkort in de praktijk of dit ook daadwerkelijk tot verbetering heeft geleid. De bevindingen zal de IGJ publiceren op haar website.
Het bericht dat bezorgde rechters de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de te hoge werkdruk |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van het collectief rechters die onder de naam «Tegenlicht» de noodklok luiden over de financiering van de rechtspraak en de structurele overbelasting? Wat vindt u ervan dat rechters zich genoodzaakt voelen een dergelijke brandbrief te schrijven?1
Ja. Ik onderken dat werkdruk en schaarste, die door deze rechters onder de aandacht worden gebracht en ook al eerder naar voren is gebracht, belangrijke aandachtspunten zijn. Ik ben daar ook op ingegaan in mijn antwoord van 9 oktober 2018 op de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) naar aanleiding van een brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) waarin dezelfde punten werden aangekaart.2 Ik neem de zorgen serieus en spreek daarover met de Raad voor de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak heeft ook aangegeven de signalen in de brief te herkennen en met de rechters in gesprek te gaan.
Herkent en erkent u de uitkomsten van de enquête die Tegenlicht heeft gehouden, namelijk dat massaal is geantwoord dat 97% het onacceptabel vindt dat de financiële problemen op hen worden afgewenteld en 92% vindt dat de Raad voor de rechtspraak niet meer macht moet krijgen? Wat is uw reactie hierop?
Ik herken niet dat het financiële tekort van € 40 mln. is afgewenteld op de gerechten. Ik heb het tekort op de begroting van 2018 aangezuiverd. Ik herken mij ook niet in het beeld dat zou worden gestreefd naar meer macht voor de Raad voor de rechtspraak. Ik herken wel dat er zorgen zijn over de besturing in de rechtspraak. Daarop ben ik ingegaan in mijn brief naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart en in het kader van het onderzoek naar het programma KEI. Het is belangrijk dat het beschikbare wettelijke instrumentarium zo goed mogelijk wordt ingezet. Ten aanzien van de digitalisering zijn daarin goede stappen gezet, zoals ik ook in mijn brief van 15 november 2018 aan uw Kamer heb gemeld.
Onderschrijft u dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerder genoemde reactie van 9 oktober jongstleden op de Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik hier al op ingegaan. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
Wat gaat u concreet doen om de onrust in de derde staatsmacht, de onafhankelijke rechtspraak, weg te nemen en er voor te zorgen dat de kwaliteit van het werk voorop wordt gesteld?
Bij het ontwerp van het bekostigingssysteem van de Rechtspraak is gekeken welk systeem het beste aansluit bij de processen en werkzaamheden van de rechtspraak. De focus van de bekostigingssystematiek is gericht op een zo adequaat mogelijke en objectief te verantwoorden financiering en dus niet op het sluitend krijgen van de begroting.
Ik ben in overleg met de Raad voor de rechtspraak over verbeteringen in de huidige bekostigingssystematiek. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 15 november 2018 geïnformeerd. In gezamenlijk overleg met de Raad voor de rechtspraak wordt een voorstel uitgewerkt waarin wordt afgebakend welke elementen voortaan geen deel meer uit zouden moeten maken van de prijzen maar toch bij het proces van vaststellen van nieuwe prijzen kunnen worden betrokken. Ook ten aanzien van de wijze van omgang met de werklastmeting is in een nadere uitwerking samen met de Raad. Hierbij komen dus ook zorgen van de Tegenlicht-rechters aan de orde.
Bent u bereid naar andere manieren van financiering van de rechtspraak te kijken en dus af te stappen van de focus op het sluitend krijgen van de begroting? Zou niet juist moeten worden gefocust op een kwalitatief goede en snelle rechtspraak, zoals ook Tegenlicht zegt? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben rechters nog wel voldoende tijd om zaken goed voor te bereiden en kunnen zij wel genoeg tijd nemen op zitting om bijvoorbeeld partijen aan het woord te laten? Kunt u dit onderbouwen?
De tijd die rechters krijgen voor de voorbereiding en zitting van individuele zaken wordt in de eigen organisatie van het gerecht, met team- of afdelingsvoorzitters en gerechtsbestuurders, bepaald. Binnen het budget dat gerechten van de Raad voor de rechtspraak krijgen kunnen zij daarbij eigen keuzes maken en prioriteiten stellen voor de inzet van middelen. Ook de Raad kan bij de verdeling van het totale budget over de gerechten eigen keuzes maken en prioriteiten stellen.
Bent u geschrokken van het onderzoek waaruit blijkt dat structureel 40% wordt overgewerkt? Erkent u dat de werkdruk voor rechters en officieren van justitie de afgelopen jaren is toegenomen en dat de kans op fouten daardoor groter is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Tijdschrijfonderzoek uit 2014 – uitgevoerd ter voorbereiding van de prijsonderhandelingen voor de periode 2017–2019 – liet zien dat er in de rechtspraak fors werd overgewerkt. Maar ook dat rechters daarin niet verschillen van een vergelijkbare beroepsgroep van hoogopgeleiden als huisartsen.
Uit het onderzoek van de Visitatiecommissie Cohen is gebleken dat werkdruk bovendien niet voor alle gerechten, teams of individuele rechters even hoog is. Er is ook in dit onderzoek van commissie Cohen niet gebleken van een verband tussen de werkdruk en de kans op het maken van fouten.
Ten behoeve van de komende prijsonderhandelingen heeft de Raad voor de rechtspraak in 2017 opnieuw een tijdschrijfonderzoek uitgevoerd. Bij de prijsonderhandelingen zal ik daarover het gesprek met de Raad voeren. Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats naar de ontwikkeling van zaakzwaarte, vaak genoemd als een van de oorzaken van toegenomen werkdruk. Dit onderzoek maakt deel uit van het doorlichtingsonderzoek dat in opdracht van de Raad wordt uitgevoerd.
Bent u bereid deze vragen nog voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces’ zou hebben beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Beïnvloedde oud-Minister Opstelten het «minder Marokkanen»-proces?»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de e-mail die door RTL Nieuws op 31 mei aan u is gestuurd via een medewerker van uw departement en waarin staat dat «meerdere bronnen tegen RTL Nieuws gezegd hebben dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, zich destijds tegenover (de voorzitter van) het College van Procureurs-Generaal voorstander heeft getoond van het instellen van strafvervolging» en dat de toenmalige Minister «een verzoek heeft gedaan om te besluiten tot het instellen van strafvervolging» en dat «dit gegeven overigens schriftelijk is vastgelegd, onder meer in notulen van het College van Procureurs-Generaal, en meerdere personen binnen het OM en het ministerie hiervan op de hoogte zijn»?
Ja.
Waarom heeft RTL Nieuws op de door haar gestelde vragen, die zij onder andere in de vorm van een Wob-verzoek heeft gesteld welke procedure daardoor nu al bijna een half jaar duurt, louter onvolledige en ontwijkende antwoorden ontvangen? Wat is de reden dat veel vragen voor en lopende het Wob- verzoek niet direct – en concreet en volledig – zijn beantwoord?
De gehele procedure vanaf de eerste persvragen van RTL Nieuws tot aan het besluit op het Wob-verzoek van RTL Nieuws, heeft drie maanden geduurd. Voor de volledigheid schets ik hier de gang van zaken.
RTL Nieuws heeft op 31 mei 2018 gevraagd of het klopte dat het al dan niet instellen van strafvervolging destijds door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, is besproken met (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal, of het klopte dat de toenmalig Minister zijn opvatting hierover had ingekleed niet als een formele aanwijzing maar als een informeel verzoek, en wat de reactie van de voorzitter van het college hierop was. In antwoord hierop is op 6 juni 2018 geantwoord dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een zelfstandige vervolgingsbeslissing heeft genomen op basis van eigen afwegingen, en dat de Minister hierover bij ambtsbericht van 10 september 2014 is geïnformeerd, zoals te doen gebruikelijk in gevoelige zaken.
Hierop zijn door RTL Nieuws vervolgvragen gesteld, onder meer onder verwijzing naar (vermeende) notities met opties zoals ook in vraag 18 genoemd, en een (vermeend) contact met de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals ook in vraag 19 genoemd. Hierop is op 15 juni 2018 geantwoord dat ook na een nieuwe grondige check geen enkele indicatie is aangetroffen dat het anders is gegaan dan zoals eerder aan RTL Nieuws gemeld, namelijk dat het OM indertijd een zelfstandige vervolgingsbeslissing heeft genomen op basis van eigen juridische afwegingen.
Er is ten behoeve van deze beantwoording onderzoek gedaan in de (digitale) systemen van het bestuursdepartement en ook is navraag gedaan bij het OM. Bij dit onderzoek zijn betrokken (oud-)medewerkers van het bestuursdepartement en het OM bevraagd.
Ook anderszins is niet gebleken van enige andere gang van zaken dan die al vanaf het begin is gemeld door het OM, namelijk dat het OM zelfstandig de beslissing tot vervolging heeft genomen op basis van eigen afwegingen.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft RTL Nieuws vervolgens een Wob-verzoek ingediend over «de beslissing om strafvervolging in te stellen tegen de heer G. Wilders wegens diens «minder-Marokkanen» uitspraak in 2014 en de vraag of er enigerlei betrokkenheid is geweest van mijn ministerie bij dat besluit van het openbaar ministerie«. In het besluit op dit verzoek d.d. 23 augustus 2018 is vermeld dat het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger met een ambtsbericht van 10 september 2014 heeft geïnformeerd over het besluit van het OM om vervolging tegen de heer Wilders in te stellen. Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn ambtsvoorganger aangeboden.
Volledigheidshalve maak ik ook melding van enkele andere stukken die zijn aangetroffen bij de hierboven beschreven zoekacties betreffende deze zaak die buiten de reikwijdte vielen van de door RTL Nieuws gestelde persvragen en het Wob-verzoek. Het OM heeft mij laten weten te beschikken over een korte aantekening naar aanleiding van een regulier periodiek overleg tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College van 2 april 2014 die inhoudt: «Wilders – procedure besproken – 1000 aangiften».
Voorts is aangetroffen een aantal stukken van na de vervolgingsbeslissing van het OM. Het betreft een memo van het OM van 24 september 2014 inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak. Verder een ambtsbericht van 7 oktober 2014 waarin het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger heeft geïnformeerd over vervolgstappen. Vervolgens heeft het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger bij ambtsbericht van 17 december 2014 geïnformeerd over de openbaarmaking van de vervolgingsbeslissing. Op 18 december 2014 heeft het OM hierover een persbericht uitgebracht.
Indien RTL Nieuws uw departement in een e-mail aan u vraagt of het correct is dat de toenmalig Minister zijn opvatting als een verzoek en niet als een aanwijzing heeft ingekleed en dat dat is vastgelegd in onder meer de notulen van het College van procureurs-peneraal, deelt u dan de mening dat het het navolgende antwoord van uw ministerie namens u zoals gegeven op 6 juni 2018 middels een mail van een van uw medewerkers volstrekt ontwijkend is: «Het OM heeft een zelfstandig vervolgingsbeslissing genomen op basis van eigen afwegingen. Voor de achtergronden hiervan verwijs ik naar het OM. Voor uw vraag over de notulen van het College verwijs ik u eveneens aan het OM»? Kunt u nu alsnog deze vragen klip en klaar beantwoorden in antwoord op deze kamervragen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zal de vragen in het vervolg van deze antwoorden zo goed mogelijk beantwoorden.
Bent u zich er van bewust dat een dergelijke onvolledige en ontwijkende beantwoording op de terechte vragen die RTL Nieuws zowel het ministerie als het OM heeft voorgelegd, de schijn wekt dat er iets te verbergen valt en de bronnen van RTL Nieuws de waarheid spreken, zeker gelet op de uitspraken die de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten deed op 21 maart 2014: «Dit zijn uitspraken die echt niet kunnen, walgelijk. Dit past niet in een land als Nederland. Intrekken, dat moet hij doen.»?
Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen. Er is aan RTL Nieuws meermalen bericht dat bij de onder vraag 3 beschreven onderzoeken in de systemen niet is gebleken van een (formele) aanwijzing van de Minister ex artikelen 127 en 128 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO), noch van enig verzoek tot vervolging.
Indien de informatie van RTL Nieuws over het verzoek van de voormalig Minister of het bestaan van notulen onjuist zou zijn, waarom heeft u dit in in antwoord op alle verzoeken van RTL Nieuws sinds mei van dit jaar, dan niet ontkend?
Zoals bij de vorige vraag reeds is aangegeven is RTL Nieuws meermalen bericht dat bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten niet is gebleken van een (formele) aanwijzing van de Minister ex artikelen 127 en 128 Wet RO, noch van een verzoek tot vervolging. Tijdens de zoekacties zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven, is betreffende de vervolgingsbeslissing alleen het ambtsbericht van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar zou zijn indien een Minister het OM verzoekt een Kamerlid, tevens leider en fractievoorzitter van een oppositiepartij, strafrechtelijk te vervolgen of op welke wijze dan ook zou aangeven dat wenselijk te vinden?
Ingevolge de artikelen 127 en 128 Wet RO kan de Minister van Justitie en Veiligheid een aanwijzing geven. De Minister van Justitie en Veiligheid maakt zeer terughoudend gebruik van zijn wettelijke aanwijzingsbevoegdheid.
Is er vanuit het ministerie contact geweest met de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, naar aanleiding van de verzoeken om informatie van RTL? Zo ja, waaruit bestond dit contact en wat is er precies besproken met de heer Opstelten? Wat was zijn reactie? Zo nee, waarom niet? Is er contact geweest met de oud voorzitter van het College van procureurs-generaal? Zo ja, waaruit bestond dat contact precies en wat is precies met hem besproken? Wat was zijn reactie?
Vanuit het departement is aan de heer Opstelten ter kennisneming de reactie van het OM doorgestuurd, die op dat moment reeds aan RTL Nieuws was verstrekt. De heer Opstelten heeft daarop de e-mail waarin hij RTL Nieuws berichtte niets toe te voegen te hebben aan de reeds door het OM gegeven reactie, ter kennisneming doorgezonden aan mijn departement. Vanuit het OM is er contact geweest met de oud-voorzitter van het College. Hij heeft aangegeven geen aanwijzing of verzoek te hebben gehad van de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid en dat het OM zelfstandig de beslissing tot vervolging heeft genomen.
Heeft de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, of een van zijn ambtenaren, zich destijds tegenover de Voorzitter of andere leden of medewerkers van het College van procureurs-generaal of tegenover anderen werkzaam bij het OM, voorstander getoond van het instellen van strafvervolging tegen mij vanwege de uitspraken die ik heb gedaan over Marokkanen op 12/19 maart 2014, dan wel op enigerlei manier kenbaar gemaakt wat zijn standpunt daarover was, dan wel om strafvervolging heeft verzocht, nog vóór het OM – naar eigen zeggen zelfstandig en op basis van eigen afwegingen- een vervolgingsbeslissing had genomen? Zo ja, op welke manier en in welke vorm is dit gebeurd en wat is er precies gezegd?
Ik kan geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Zo kan bijvoorbeeld sprake zijn van medewerkers die een persoonlijke opvatting ventileren of bijvoorbeeld van een miscommunicatie. Zoals reeds meermalen is aangegeven, is niet gebleken van een (formele) aanwijzing of een verzoek van dien aard van de toenmalig Minister. Ook van een dergelijk verzoek van een ambtenaar van mijn departement is mij niet gebleken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Is het u bekend dat toen de heer Opstelten hiernaar werd gevraagd door RTL Nieuws hij voor een reactie verwees naar de reactie van het OM? Is het u voorts bekend dat de oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal de heer Bolhaar eerst ook via zijn woordvoerder verwees maar het OM maar na aandringen van RTL Nieuws zei dat het commentaar van het OM niet leidend was en zich ineens onthield van commentaar? Hoe verklaart u dit?
Zoals reeds op vraag 8 is geantwoord, is mij bekend dat de heer Opstelten RTL Nieuws heeft gemeld niets toe te voegen te hebben aan de reactie van het OM. Het is het College bekend dat de oud-voorzitter van het College eerst via zijn woordvoerder verwees naar de reactie van het OM. Van een reactie van de oud-voorzitter zoals hierboven beschreven is het College niets bekend.
Zijn eventuele uitlatingen van de heer Opstelten, of een van zijn ambtenaren, zoals hiervoor bij vraag 9 genoemd op enigerlei manier schriftelijk vastgelegd, zoals bijvoorbeeld in (ambtelijke) notities, gespreksverslagen, agenda’s, besluitenlijsten of notulen van uw ministerie of het Collega van procureurs-generaal of elders bij het OM? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Tijdens de onder vraag 3 beschreven onderzoeken zijn geen uitlatingen van deze strekking in wat voor schriftelijke vorm dan ook aangetroffen. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Heeft de Minister van Justitie destijds notulen, die op basis van artikel 6, eerste lid, jo. artikel 6, zesde lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal «zo spoedig mogelijk na een vergadering een besluitenlijst, waarin de conclusies en afspraken worden opgenomen» door de secretaris worden ontworpen en het feit dat «de vastgestelde notulen, met uitzondering van onderdelen van personeelsvertrouwelijke en van (dienst)- vertrouwelijke aard, zo spoedig mogelijk ter kennis worden gebracht van de parkethoofden en van de Minister van Justitie.» ontvangen van het College van procureurs-generaal die op enigerlei te maken hebben met (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. onderhavige strafzaak? Zo ja, kunt u deze stukken toevoegen als bijlage bij beantwoording van deze Kamervragen? Indien het antwoord op de laatste vraag ontkennend is, waarom niet?
Onder meer in het kader van de behandeling van het Wob-verzoek van RTL Nieuws is expliciet gezocht naar notulen met (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing dan wel de strafzaak op het departement en het OM. Deze zijn niet aangetroffen.
Heeft de Minister destijds informatie ontvangen omtrent de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. deze strafzaak van het College van procureurs-generaal die voortvloeit uit de verplichtingen van artikel 11, eerste lid, jo. derde lid Reglement van Orde College van procureurs-generaal? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger is door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM genomen vervolgingsbeslissing geïnformeerd. In ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Met de informatie die langs deze weg tot mij komt, ga ik prudent om. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om gevolgen heeft voor een zaak. Ik zal daarom geen afschrift doen van dit ambtsbericht.
Heeft de Minister destijds aangegeven aan het College van procureurs-generaal danwel aan het OM dat de Minister op de hoogte wenste te worden gehouden van ontwikkelingen, onderzoek en besluiten aangaande de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. deze strafzaak?
Ingevolge artikel 11 van het Reglement van Orde van het College van procureurs-generaal en artikel 129 Wet RO, informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid over (de voortgang van) gevoelige strafzaken. Zoals ook in de brief d.d. 21 december 2016 van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer2, in reactie op de motie Van der Staaij-Segers d.d. 12 oktober 20163, is aangegeven, stelt mij dat in de gelegenheid om mijn politieke verantwoordelijkheid voor het handelen van het OM waar te maken. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met het doen van een zogenaamd «verzoek» omtrent strafvervolging in plaats van het geven van een «aanwijzing» aan het College van procureurs-generaal? Zo ja, hoe vaak heeft het College van procureurs-generaal een dergelijk «verzoek» ontvangen? Kunt u met 100% zekerheid uitsluiten dat er in onderhavige zaak een dergelijk «verzoek» is gedaan aan het College? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Bij de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is daar niets van gebleken. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 16.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er sprake is geweest van enig «verzoek», advies, opvatting enz die vanuit het Ministerie van V&J of BZK of enig ander departement richting College van procureurs-generaal danwel richting het OM, op wat voor manier dan ook, is kenbaar gemaakt omtrent de te nemen vervolgingsbeslissing?
Ik kan geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van alle departementen bespreken met medewerkers van het OM. Zoals reeds meermalen is aangegeven, is niet gebleken van een (formele) aanwijzing of een verzoek van dien aard van mijn ambtsvoorganger. Van een dergelijk verzoek van een ambtenaar van een van de departementen is ook niet gebleken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Klopt het dat het College van procureurs-generaal (of leden daarvan, functionarissen) regulier overleg heeft met de Minister van Justitie of de secretaris-generaal? Zo ja, is er na de uitspraken op 12/19 maart 2014 en voor de beslissing tot het instellen van strafvervolging een dergelijk overleg geweest? Zo ja, is dat overleg op enigerlei wijze schriftelijk vastgelegd of voorbereid door middel van notities en/of agenda’s? Indien dit het geval is, kunt u de passages uit deze verslaglegging en agenda’s en notities en dergelijke die op enige manier te maken hebben met onderhavige zaak openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de top van het OM. Dat gebeurt in het overleg zoals bedoeld in artikel 12 van het Reglement van Orde van het College van procureurs-generaal. Daar worden beleids- en beheersmatige onderwerpen besproken. Daarnaast informeert het College de Minister over gevoelige onderwerpen, ex artikel 11 Reglement van Orde. Dat gebeurt soms in persoon, maar veelal via ambtsberichten. Tussen 12/19 maart 2014 en de beslissing van het OM, om tot vervolging over te gaan – september 2014 – is er regulier overleg geweest tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College van procureurs-generaal. Van deze overleggen wordt geen verslag opgemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven heeft het OM mij laten weten over een korte aantekening te beschikken van dit reguliere overleg. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) indertijd één of meerdere notities heeft opgesteld of heeft laten opstellen over (opties van) het wel of niet strafrechtelijk vervolgen van mij voor bovengenoemde uitspraken? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is mij niet gebleken van dergelijke notities.
Klopt het dat het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) indertijd contact heeft gehad met de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW) over (opties van) het wel of niet strafrechtelijk vervolgen van mij voor bovengenoemde uitspraken? Zo ja, was de toenmalige Minister van BZK ook van dit contact op de hoogte? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen?
Bij navraag binnen beide departementen en de onder vraag 3 beschreven onderzoeken, is mij niet gebleken van dergelijke contacten.
Kunt u alle schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld (ambtelijke) notities, gespreksverslagen, agenda’s, besluitenlijsten en notulen waaruit blijkt dat de eventuele vervolging van mij ter sprake is gekomen dan wel anderszins aan de orde is gekomen toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Voor de aangetroffen documenten verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Alleen het ambtsbericht van 10 september 2014 heeft betrekking op de totstandkoming van de vervolgingsbeslissing. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 21.
Klopt het dat het OM de Minister heeft geïnformeerd over de strafzaak en over de voorgenomen vervolgingsbeslissing? Zo ja, op welke wijze en wanneer en kunt u een afschrift hiervan voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Over de vervolgingsbeslissing in deze zaak is mijn ambtsvoorganger geïnformeerd bij ambtsbericht van 10 september 2014. In ambtsberichten informeert het College mij, gelet op mijn ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Met de informatie die langs deze weg tot mij komt, ga ik prudent om. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om gevolgen heeft voor een zaak. Ik zal daarom geen afschrift doen van dit ambtsbericht.
Kunt u (de relevante passages van) het ambtsbericht van het OM van 10 september 2014, waarnaar in het Besluit inzake het WOB-verzoek d.d. 23 augustus 2018 wordt verwezen, als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 21 voor de toelichting waarom ambtsberichten niet openbaar gemaakt worden.
Betreft «persoonlijke beleidsopvattingen» in het ambtsbericht ingevolge pagina 4 van het Besluit inzake het WOB-verzoek van 23 augustus 2018 alleen «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van (functionarissen van) het college van procureurs-generaal? Kunt u deze openbaar maken? Bevat dit ambtsbericht ook (verwijzingen naar of delen van) «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van de toenmalig Minister van V&J, danwel functionarissen van het Ministerie van V&J? Zo ja, kunt u die openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals door het OM is aangegeven, is de beslissing tot vervolging geheel zelfstandig genomen door het OM, op basis van eigen afwegingen. Het ambtsbericht waarin deze beslissing wordt gemeld, bevat die afwegingen.
Betreft «persoonlijke beleidsopvattingen» in het ambtsbericht ingevolge pagina 4 van het Besluit inzake het WOB-verzoek van 23 augustus 2018 alleen «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van in van de (toenmalig) Minister van Veiligheid en Justitie of andere functionarissen van het Ministerie van (toen) V&J? Zo ja, kunt u die openbaar maken?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 23.
Kunt u (de relevante passages van) de ambtsberichten van het OM van 7 oktober 2014 en 17 december 2014 waarnaar in het Besluit inzake het WOB-verzoek d.d. 23 augustus 2018 wordt verwezen, als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 21.
Indien het niet mogelijk is om enig, via de hierboven gestelde vragen, document als bijlage bij de beantwoording van de Kamervragen te openbaren, is het dan mogelijk op een andere wijze (vertrouwelijke) inzage te krijgen in deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 17 en 21 voor een toelichting waarom ambtsberichten absoluut vertrouwelijk dienen te blijven. Dit geldt ook voor het (vertrouwelijk) inzage krijgen in het ambtsbericht.
Sinds wanneer precies was u als huidig Minister op de hoogte van deze kwestie?
Al voor mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid was ik op de hoogte van de beslissing van het OM tot vervolging over te gaan.
Wie heeft u hierover op de hoogte gesteld?
Ik was door openbare bronnen op de hoogte van de beslissing van het OM.
Wilt u al deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de beantwoording van deze vragen vóór dinsdag 20 november 12.00 uur naar de Kamer sturen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De onduidelijkheid over de verdeling van het geld voor de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Nog los van de kritiek over de te beperkte omvang van de investeringen in de strafrechtketen, hoe kan het dat u de Kamer niet tijdig, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019, kunt informeren over de verdeling van het in het regeerakkoord beloofde geld voor «extra capaciteit strafrechtketen»?1
Bij het opstellen van het Regeerakkoord (RA) zijn de middelen gereserveerd op de aanvullende post van de rijksbegroting. Deze middelen worden overgeheveld naar de departementale begrotingen als er concrete bestedingsplannen zijn opgesteld en goedgekeurd door de Minister het Kabinet.
JenV stelt bestedingsplannen op per intensivering uit het Regeerakkoord. Voor een aanzienlijk deel van de Regeerakkoord-gelden bestemd voor JenV is inmiddels een bestedingsplan goedgekeurd en zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV. Voor de middelen die nog op aanvullende post staan, wordt met alle betrokken partijen gewerkt aan bestedingsplannen.
De middelen die op de aanvullende post voor «Extra capaciteit strafrechtketen» staan zijn bedoeld om de keteneffecten van de investeringen uit het Regeerakkoord in de politie op te vangen.
Voor het jaar 2018 is een bestedingsplan goedgekeurd, zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV en toebedeeld aan een aantal organisaties binnen de strafrechtketen. Het gaat daarbij met name om organisaties (OM, Rechtspraak, NFI) die nu al investeringen moeten doen om op de kortere termijn de gevolgen van de investeringen in de politie op te kunnen vangen.
Voor de jaren 2019 en verdere jaren is het bestedingsplan zeer recent goedgekeurd. Deze middelen zullen bij nota van wijziging worden toegevoegd aan de begroting van JenV. Ook deze middelen zijn uiteraard bedoeld om de keteneffecten van de investeringen uit het regeerakkoord in de politie op te vangen. Op basis van de uitkomsten van de jaarlijkse PMJ-raming – die zoals gebruikelijk aan het eind van het jaar beschikbaar komen – worden de middelen beschikbaar gesteld aan de betrokken organisaties in de strafrechtketen. Via de Voorjaarsnota 2019 wordt deze verdeling, zoals elk jaar, inzichtelijk gemaakt.
Is dit tot op heden nog niet duidelijk? Zo ja, hoe kan dat? Of heeft u andere redenen om dit niet tijdig bekend te maken? Kunt u dit antwoord toelichten?
Voor de jaren 2019 en verdere jaren is het bestedingsplan zeer recent goedgekeurd. De reden dat het bestedingsplan voor 2019 en verdere jaren pas op een later moment kon worden opgesteld had mede te maken met de onzekerheid over de exacte inzet van de extra middelen bij de Politie en de gevolgen daarvan voor de rest van de strafrechtketen. Dit is en blijft een complex vraagstuk. Om die reden is besloten – in samenspraak met de ketenorganisaties – om hiervoor het Prognosemodel Justitiële ketens te hanteren om beter inzicht te krijgen in de eventuele gevolgen van de uitbreiding van de politie voor de gehele strafrechtketen.
Had u het over het (lopende begrotings)jaar 2018 toen u zei dat 2 van de 5 miljoen euro van dit extra geld voor de strafrechtketen naar het openbaar ministerie (OM) zou gaan? Zo nee, hoe zit dit dan wel precies?
Voor het jaar 2018 is een bestedingsplan goedgekeurd, zijn de middelen overgeheveld naar de begroting van JenV en toebedeeld aan een aantal organisaties binnen de strafrechtketen. Het gaat daarbij inderdaad om € 2,3 mln. voor het openbaar ministerie, € 1,3 mln. voor de Rechtspraak, € 0,8 mln. voor het NFI en € 0,6 mln. voor wetgevingscapaciteit.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk inzichtelijk te maken hoe het bedrag van 10 miljoen euro voor 2019, 15 miljoen voor 2020 en 20 miljoen voor 2021 in de strafrechtketen verdeeld zal worden over (onder andere) het OM, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de rechterlijke macht?
Zie antwoord 1.
Bent u bereid in dit overzicht niet alleen de verdeling van dit (uiteindelijke) bedrag van 20 miljoen euro op te nemen maar daarnaast ook de bezuinigingen van de afgelopen jaren op de diverse onderdelen in de strafrechtketen in een overzicht op te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting zijn een aantal overzichten opgenomen waarbij de taakstellingen en intensiveringen bij enkele belangrijke organisaties binnen de strafrechtketen. Deze zijn grotendeels gegroepeerd per organisatie. Een dergelijk overzicht met een dwarsdoorsnede door de keten is mindere eenvoudig/eenduidig te maken, omdat niet elke organisatie binnen de strafrechtketen ook volledig werkt in de strafrechtketen. Zo is de Rechtspraak voor «slechts» 1/3 (in geld uitgedrukt) betrokken bij de strafrechtketen. 2/3 van de Rechtspraak heeft betrekking op de civiele-, bestuurlijke-, en vreemdelingenketen. Dit geldt ook voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij de Politie heeft circa 2/3 deel betrekking op taken die samenhangen met de openbare orde.
Kunt u deze vragen beantwoorden, en de verzochte overzichten verstrekken, zo mogelijk voorafgaand aan het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 14 november 2018 en het algemeen overleg over forensisch onderzoek op 15 november 2018, maar in ieder geval voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 in de week van 20 november 2018?
Ja. Zoals besproken en toegezegd tijdens het Algemeen Overleg strafrechtelijke onderwerpen op 8 november jongstleden en het AO georganiseerde criminaliteit op 14 november jongstleden heb ik u hierbij nog vóór de begrotingsbehandelingnader geïnformeerd over de precieze verdeling van deze middelen over het jaar 2018 en het proces om te komen tot een verdeling voor 2019 en later.
Het bericht ‘Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal’ |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen M of V, maar X: voor het eerst paspoort veranderd in genderneutraal»?1
Ja
Wat is de laatste stand van zaken bij de onderhandelingen over de EU-Verordening biometrie op identiteitskaarten? Vindt u steun bij andere lidstaten om de sekseregistratie optioneel te laten?
De EU verordening biometrie op identiteitskaarten2 stelt de ICAO richtlijn3 als norm voor identiteitskaarten. Vermelding van geslacht wordt daarmee een verplicht onderdeel van de visuele inspectiezone. Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft Nederland er bij de onderhandelingen op aangedrongen zichtbare vermelding van het geslacht op de identiteitskaart optioneel te maken, zodat lidstaten zelf kunnen besluiten of zij hiervoor kiezen. Het tekstvoorstel is overgenomen in de compromistekst. Of dit standhoudt in de volgende fase van de onderhandelingen tussen de Commissie, de Raad en het Europees parlement kan ik niet zeggen.
Bovenstaande betreft niet het Nederlands paspoort, waarvoor de ICAO richtlijn al eerder in Europese wetgeving is vastgelegd5. Hierdoor is vermelding van geslacht op paspoorten verplicht. ICAO staat toe dat dit in M, V of X is. De nadere invulling hiervan wordt aan de lidstaten gelaten.
Wat betekent de uitspraak voor anderen die graag een X (of doorhaling van geslacht) in hun paspoort zouden willen? Kunnen zij met deze uitspraak bij hun gemeente terecht, of is het voor ieder individueel geval nodig om opnieuw naar de rechter te gaan?
Deze zaak gaat om het verzoek om de vermelding van het geslacht «vrouwelijk» in de geboorteakte te wijzigen naar de vermelding «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld» (artikel 1:24 BW). Het verzoek is toegewezen, waardoor de geboorteakte op dit punt is aangepast. Vervolgens heeft aanpassing van de vermelding van het geslacht in de BRP en in het paspoort van betrokkene plaatsgevonden. De Paspoortwet voorziet niet in aanpassing van het geslacht in het paspoort zonder een aanpassing van de vermelding in de BRP.
Gemeenten kunnen niet op basis van deze uitspraak overgaan tot aanpassing van het geslacht naar «kan niet worden vastgesteld» van anderen die dit ook wensen. In deze gevallen blijft een beoordeling door de rechter noodzakelijk om tot een wijziging van de geboorteakte te komen.
Welke stappen zijn er nodig om registratie van een X in een paspoort mogelijk te maken? Gaat het om een aanpassing van de wet of om aanpassing van lagere regelgeving? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen? Wat is uw tijdspad?
Op dit moment is het al mogelijk een «X» in het paspoort te krijgen voor intersekse personen. Dat veronderstelt voorafgaande aanpassing van de geboorteakte via de rechter (artikel 1:24 BW).
Zou het mogelijk zijn om de groep mensen die graag een X in hun paspoort genoteerd zouden willen zien, te ondersteunen totdat de nodige wet- of regelgeving is aangepast?
Gegevens in de BRP en paspoorten worden ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. Voor de BRP wordt de registratie van het geslacht in de geboorteakte als brondocument gevolgd. Als bij de geboorte biologisch gezien geen geslacht kan worden vastgesteld wordt in de geboorteakte opgenomen «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld». Dit leidt tot een X in een paspoort. Dit kan alleen in de situatie waarin er geen geslacht kan worden vastgesteld. Op dit moment is het niet mogelijk om andere redenen een «X» vermeld te krijgen.
De uitspraak van de rechter waarnaar het NOS-artikel verwijst is ter appreciatie voorgelegd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie heeft bij brief van 19 september 2018 aan de Minister voor Rechtsbescherming laten weten in de uitspraak van de rechter geen aanleiding te zien voor wetswijziging en het raadzaam te achten de ontwikkelingen op dit terrein, ook internationaal, af te wachten. De Minister voor Rechtsbescherming en ik delen de visie van de Commissie en achten wetswijziging op dit moment prematuur. Verdere ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat uiteindelijk iedereen op basis van genderidentiteit een keuze kan maken voor een X-registratie, nu de rechtbank een X-registratie mogelijk heeft gemaakt omdat «de belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij haar sprake is van een ambivalent geslacht»?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Loverboys maken jonge meisjes binnen een dag prostituee' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht op de website van de RTL Nieuws (d.d. 27 oktober 2018)?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de drempel voor meisjes te verlagen teneinde aangifte te durven doen van uitbuiting door pooiers?
Er zijn hiervoor verschillende initiatieven. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 19 juni jl.1 is reeds gemeld dat de politie met een pilot zal starten om de aangiftebereidheid van minderjarige, Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting (mensenhandel) te verhogen, de kans op secundaire victimisatie in het strafproces te verkleinen en de pakkans van mensenhandelaren te vergroten. Dit mede naar aanleiding van het CKM rapport «Aangifte doe je niet». De politie zal in de nog te starten proeftuin «Aangiftebereidheid» onderzoeken of het horen door een psycholoog de drempel om aangifte te doen kan verlagen. Ook zal de politie onderzoeken of het toekennen van een hulpverlener direct na het eerste contact met het slachtoffer, effect heeft op het doen van aangifte. De persoonlijke begeleider blijft het slachtoffer gedurende het hele proces, inclusief het strafrechtproces, begeleiden. Mogelijk worden hierdoor meer en kwalitatief betere aangiften verkregen. Ook kan de persoonlijke begeleider het slachtoffer voorlichten over het verloop van het proces, van het informatieve gesprek tot en met strafproces.
Daarnaast zal de politie in de nog te starten proeftuin» Zorginstellingen» verkennen wat de mogelijkheden zijn om tot een nog betere samenwerking tussen opsporing en hulpverlening te komen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geven van voorlichting in en door zorginstellingen over het doen van aangifte.
Tenslotte worden momenteel ook alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel zodat slachtoffers sneller worden herkend en kunnen worden doorgeleid naar de gecertificeerde mensenhandel rechercheurs binnen de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel van de politie. Deze rechercheurs zijn specifiek getraind in het horen van mensenhandel slachtoffers. Doordat zij getraind zijn in het op de juiste manier bejegenen van deze slachtoffers kan de drempel voor het doen van aangifte worden verlaagd.
Wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid ergens anders dan op het politiekantoor aangifte te doen van uitbuiting door pooierboys actief bekend gemaakt bij zorginstellingen, scholen etc. zodat eventueel aangifte kan worden gedaan in een beschermde c.q. vertrouwde omgeving? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zou dat de aangiftebereidheid kunnen vergroten?
Slachtoffers kunnen over het algemeen aangifte doen op andere locaties dan het politiebureau. Voor mensenhandel geldt echter dat dit meestal niet mogelijk is omdat de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten2 op aangiften van mensenhandel van toepassing is. Dit betekent dat deze aangiftes veelal zowel auditief als audiovisueel moeten worden geregistreerd. Daarnaast mogen slechts gecertificeerde mensenhandel rechercheurs de aangiftes opnemen. Ook duurt het opnemen van de aangifte van een dergelijk feit langer dan een aangifte van een ander feit. Om die reden vindt de aangifte bij voorkeur plaats in een speciale kamer op het politiebureau.
Voorafgaand aan de aangifte vindt een informatief gesprek met het slachtoffer plaats. Deze informatieve gesprekken vinden vaak plaats op het politiebureau maar kunnen in principe overal plaatsvinden, bijvoorbeeld in een opvanglocatie of thuis. Wel moeten de informatieve gesprekken in overleg met de hulpofficier van justitie auditief worden geregistreerd. De afdelingen Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) beschikken over mobiele opnameapparatuur voor auditieve registratie.
In hoeverre zijn hiervoor ook voldoende vrouwelijke rechercheurs beschikbaar?
Vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting worden niet standaard gehoord door een vrouwelijke rechercheur. De rechercheurs die slachtoffers van mensenhandel mogen horen, worden hiervoor speciaal getraind. Ook mannelijke rechercheurs kunnen daarom deze slachtoffers horen. Als een slachtoffer vraagt om een vrouwelijke rechercheur dan wordt daar zoveel mogelijk gehoor aan gegeven.
Wat is de strafmaat die gemiddeld genomen opgelegd wordt jegens daders die minderjarigen aanzetten of dwingen tot prostitutie? Zijn de opgelegde straffen in lijn met de strafmaat die de wetgever hiervoor heeft geïntroduceerd? Zo nee, valt iets te zeggen over de redenen waarom niet de maximale straf wordt opgelegd? Zijn er verzachtende omstandigheden zijdens pooierboys die regelmatig worden gehonoreerd? Zo ja, welke zijn dat?
Uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat de gemiddeld opgelegde straf voor mensenhandelzaken in de periode 2011–2015 709 dagen vrijheidsstraf bedroeg. Dit betreft alle vormen van uitbuiting en zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. De wet biedt ruimte om gevangenisstraffen op te leggen tussen 1 dag en 15 jaar. De maximumstraf voor mensenhandel met minderjarige slachtoffers ligt op 15 jaar, zonder strafverzwarende omstandigheden. Deze maximumstraf wordt meestal niet opgelegd. Om na te gaan welke verzachtende omstandigheden hierbij een rol spelen, is dossieronderzoek nodig. Verzachtende omstandigheden verschillen namelijk van zaak tot zaak. Ik acht het niet wenselijk om de capaciteit van het OM nu in te zetten op dergelijk onderzoek. Begin volgend jaar verschijnt bovendien de volgende dadermonitor van de Rapporteur. Ik wacht de analyse die hierin is opgenomen af.
Deelt u de mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin ten koste van het seksueel exploiteren van minderjarige meisjes? Deelt u de mening dat het woord pooierboy veel meer de misdadige gedragingen van dat soort jongens tot uitdrukking brengt? Verdient het aanbeveling die term in de overheidscommunicatie te hanteren?
Ik ben inderdaad van mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin. Vandaar dat in overheidscommunicatie ook altijd wordt gesproken over mensenhandelaren. Die term heeft mijn voorkeur. Af en toe wordt daarbij ook de term loverboys gebruikt omdat dit bij bepaalde professionals gelijk duidelijk maakt om welke vorm van mensenhandel het gaat. Deze term wordt echter nooit opzichzelfstaand gebruikt, maar alleen in combinatie met de term mensenhandel.
Het bericht dat Shell kinderen wurgcontracten zou hebben laten ondertekenen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leerlingen deden afstand van rechten voor Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Klopt het dat Shell in de aanloop naar Generation Discover 2018 bezoekende kinderen een «overeenkomst bijdrager film & fotografie» – waarvan in dit nieuwsbericht een foto is toegevoegd – heeft laten ondertekenen? Zo nee, hoe zit het dan (indien uw antwoord «nee» is, zijn de vragen 3 t/m 25 niet van toepassing en hoeft u daar geen antwoord op te geven)?
In verband met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de daarbij behorende uitvoeringswet dient Shell toestemming te krijgen voor het verwerken van persoonsgegevens van de ouders van de kinderen die gefotografeerd worden. Om toestemming te krijgen voor het nemen en verspreiden van foto’s van bezoekers van het Generation Discover Festival heeft Shell een formulier opgesteld. Per abuis heeft Shell formulieren naar de deelnemende scholen gestuurd die niet voor dit evenement bedoeld waren. Dit ontdekte Shell pas kort voor de start van het Generation Discover Festival.
Shell heeft een nieuw formulier opgesteld dat enkel ingaat op het gebruik van foto’s. Er zijn op dit formulier geen voorwaarden opgenomen die ingaan op het vertrouwelijk houden van informatie van het evenement of aansprakelijkheid van Shell. Conform de AVG is op het nieuwe formulier opgenomen dat de ouder de gegeven toestemming ook altijd weer kan intrekken
Vanwege het tijdsbestek was het niet mogelijk om alle scholen en ouders een nieuw formulier toe te sturen voor de start van het festival. Shell heeft daarom besloten om de nieuwe formulieren alleen te sturen naar scholen en ouders waarvan de kinderen deelnamen aan een prijsuitreiking, zodat ze daar foto’s van konden maken. Aan andere ouders die het festival met hun kinderen bezochten is ter plekke om toestemming voor foto’s gevraagd, middels het nieuwe formulier.
Deze wijze van handelen verdient uiteraard geen schoonheidsprijs en Shell heeft aangegeven de gang van zaken te betreuren. Shell heeft de fout hersteld door de oude formulieren te vervangen door de nieuwe. Shell heeft aangegeven dat de kinderen waarvan de ouders geen juist formulier hebben ondertekend niet zijn gefotografeerd. Omdat Shell de overeenkomsten waar u naar verwijst, zal vernietigen en daar dus geen beroep op zal doen ga ik, zoals u zelf voorstelt, niet in op de vragen 3 tot en met 25.
Is een contract met een dergelijke formulering rechtsgeldig? Zo nee, welke gevolgen trekt u daar uit? Zo ja, ziet u aanleiding om aan te sturen op het ongeldig verklaren van deze contracten? Zo nee, waarom niet?
In welke verhouding staat dit contract tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Via welke wegen is dit contract aan kinderen aangeboden?
Om hoeveel ondertekende contracten gaat het in dit geval?
Hoeveel kinderen hebben geweigerd deze «Overeenkomst bijdrager film & fotografie» te ondertekenen?
Klopt het dat kinderen die het contract niet hebben ondertekend, desalniettemin welkom waren op het festival? Zo ja, wat was in dat geval de juridische waarde van de getekende contracten?
Op welke wijze gaat Shell om met de bescherming van rechten van personen die het contract niet ondertekend hebben, maar toch op het festivalterrein aanwezig waren? Kunt u ervoor zorgen dat deze rechten niet alsnog geschonden zullen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zijn er ook bij eerdere edities van Generation Discover, of andere door Shell georganiseerde evenementen, soortgelijke contracten gebruikt?
Wat is uw algemene inhoudelijke reactie op de passages zoals ze geformuleerd zijn in dit contract?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Alleen rechtbanken van Engeland en Wales zijn bevoegd met betrekking tot de Overeenkomst bijdrager film & fotografie, en deze overeenkomst zal worden geïnterpreteerd volgens de wetten van Engeland en Wales»?3
Klopt het dat ouders niet terecht kunnen bij een Nederlandse rechtbank in het geval ze bezwaar willen maken tegen het gebruik van beelden van hun kind door Shell? Zo nee, wat is in dat geval dan wel de juiste juridische interpretatie van deze bepaling?
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat ouders niet bij een Nederlandse rechtbank terecht kunnen voor een dergelijk verzoek? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw inzet om ongedaan te maken dat ouders enkel zouden zijn aangewezen op rechtbanken in Engeland en Wales?
Kunt u zich de maatschappelijke verontwaardiging voorstellen over het feit Shell aan kinderen vraagt om dit soort passages te tekenen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de maatschappelijke verontwaardiging over het feit Shell aan kinderen vraagt om dit soort passages te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw inzet om te voorkomen dat Shell in de toekomst nog aan kinderen vraagt om dergelijke passages te ondertekenen?
Bent u bereid om scholen, ouders en leerlingen actief te waarschuwen voor de gevolgen van het ondertekenen van dergelijke contracten, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u borgen dat deze boodschap ook daadwerkelijk terecht komt bij alle scholen, ouders en leerlingen?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Ik houd alle details over en de inhoud van het project vertrouwelijk. Ik ga ermee akkoord dat ik geen informatie met betrekking tot het project zal publiceren, opdracht zal geven tot de publicatie hiervan, of deze anderszins bekendmaken»?4
Klopt het dat ouders op basis van deze bepaling, in theorie, aangeklaagd kunnen worden door Shell wanneer hun kind per abuis een filmpje of foto van het festival online zou verspreiden? Zo nee, wat is in dat geval dan wel de juiste juridische interpretatie van deze bepaling?
Deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaardbaar en buitenproportioneel zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om te voorkomen dat het daadwerkelijk zover zal komen?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Ik geef Shell toestemming om mijn naam, gelijkenis en beeld in de bijdrage te gebruiken, in alle media en formaten en op elk grondgebied. Bovendien zie ik af van het recht om het eindproduct van de bijdrage in te zien of goed te keuren»?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Shell heeft het recht om naar eigen goeddunken elk deel van de bijdrage te verwerken, inclusief maar niet beperkt tot gebruik, exploitatie, wijziging, distributie, opslag en sublicentie voor elk doel (inclusief maar niet beperkt tot reclamedoeleinden), en dit op elke manier, in alle media en formaten en op elk grondgebied»?
Deelt u de interpretatie dat Shell hiermee voor zichzelf regelt dat alle door Shell gemaakte foto’s en video’s van kinderen die Generation Discover 2018 bezochten ook gebruikt kunnen worden voor reclamedoeleinden van Shell, een bedrijf wiens winstmodel rechtstreeks bijdraagt aan de opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Hogeschool Leiden: «Wij zijn geen partner van Shell»»?5
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De Hogeschool Leiden heeft aangegeven dat een aantal studenten van de opleiding Informatica betrokken was bij Generation Discover. Zij hebben daar – in het kader van hun minor educatie – workshops gegeven om kinderen te enthousiasmeren voor techniek en voor programmeren in het bijzonder. Zo deden de studenten ervaring op met lesgeven. Het gebruik van het logo is door een van de medewerkers van de hogeschool, die dit begeleidde, goedgekeurd. Omdat het hier studenten van de hogeschool betrof, vond het College van Bestuur van de Hogeschool Leiden het gebruik voor dit geval niet bezwaarlijk.
Klopt het dat de Hogeschool Leiden, zonder daar zelf toestemming voor te hebben gegeven, door Shell is opgevoerd als partner van Generation Discover, bijvoorbeeld door het gebruik van hun logo? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord op vraag 27.
Kent u het bericht «Generation Discover festival vertrekt uit Den Haag»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het vertrek van Generation Discover goed nieuws is voor de stad Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft het Generation Discover Festival jongeren binnen de regio Den Haag laten zien en ervaren hoe leuk techniek kan zijn. Ik ben voorstander van een rondreizend festival waardoor jongeren in regio’s buiten Den Haag ook kunnen zien en ervaren hoe leuk techniek kan zijn.
Wat is uw boodschap aan de stad waar Shell volgend jaar zal proberen Generation Discover te organiseren?
Het Generation Discover Festival is een mooie manier om jongeren kennis te laten maken met bètavakken of carrièremogelijkheden in de techniek. Ik laat het aan de toekomstige stad zelf om een inschatting te maken of het organiseren van het Generation Discover Festival past binnen de eigen regio.
Deelt u de mening dat het bezoek van de Minister van J&V aan Generation Discover bij nader inzien geen goed signaal is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, uw constatering wordt niet gedeeld. Het bezoek aan de Cyberdome van het festival Generation Discover vond plaats vanwege het belang dat het Ministerie van JenV hecht aan cybersecurity en de jaarlijkse campagne periode van Alert Online. Daar sta ik onverminderd achter. Voor dit festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan het enthousiasmeren van jongeren voor techniek. Gezien de omvang, aandacht en de vele partijen die bij het festival betrokken waren was het belangrijk om ook cybersecurity hiervan onderdeel uit te laten maken. Techniek biedt vele kansen, maar heeft ook een keerzijde waarvan jongeren bewust moeten zijn. Daar bood dit evenement een podium voor, waarbij is stilgestaan bij het jaarlijkse cybersecurity bewustzijnsonderzoek van Alert Online. Ook bestond de mogelijkheid hierover met kinderen in gesprek te gaan en een oproep te doen aan kinderen om alert te blijven als ze online zijn.
Deelt u de mening dat het bezoek van de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aan Generation Discover, waarnaar de Partij voor de Dieren al eerder heeft gevraagd, bij nader inzien geen goed signaal is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Generation Discover Festival draagt bij aan het enthousiasmeren van onze jongeren voor de techniek. De aanwezigheid van OCW bij een evenement waarbij meerdere bedrijven betrokken zijn laat zien dat we ons hier als overheid en bedrijfsleven gezamenlijk voor inzetten.
Bent u bereid om bij toekomstige edities van Generation Discover geen vertegenwoordigers van de overheid meer af te vaardigen? Zo nee, waarom neemt u geen afstand van Generation Discover?
Bij het afvaardigen van vertegenwoordigers van het Rijk, naar ieder evenement of werkbezoek, worden altijd afwegingen gemaakt. Zo wordt er altijd afgewogen of het sturen van vertegenwoordigers een meerwaarde heeft voor het beleid van het Rijk. Daarnaast is het natuurlijk altijd de vraag of de agenda het bezoeken van een evenement toelaat. Dit geldt voor ieder toekomstig evenement of werkbezoek, zo ook voor toekomstige edities van Generation Discover.
Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Tobias van Gent (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken wordt moeilijker»?1
Ja.
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja, was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten, zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke rechtspraak?
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.2 In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.3 Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is dit hier niet gebeurd?
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de reikwijdte van de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512–515 SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om «zand in de machine te strooien»), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over geïnformeerd?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op de stoel van de wetgever gaan zitten?
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat 20 procent van de kinderen van gescheiden ouders hun vader niet meer ziet |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «20 procent van kinderen gescheiden ouders ziet vader niet meer»?1
Ja.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de redenen dat een op de vijf volwassenen (tussen de 25 en 46 jaar) die als kind een scheiding hebben meegemaakt hun vader en 5 procent hun moeder niet meer ziet?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doen een grootschalig onderzoek naar de individuele gevolgen van gezinscomplexiteit in Nederland, het zogeheten «Ouders en Kinderen in Nederland» (OKiN). In één van de deelonderzoeken vertellen respondenten geboren tussen 1971 en 1991 (op het moment van onderzoek tussen de 25 en 46 jaar oud) over de gezinssituatie tijdens hun jeugd en de relaties die zij op dit moment met hun ouders en stiefouders hebben. Het is de generatie die opgroeide in een tijd waarin de kans steeg dat hun ouders uit elkaar gingen (de echtscheidingsgolf). Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat:
Daarnaast doet het WODC thans onderzoek naar het niet-nakomen van omgangsregelingen. Ik vind het dan ook op dit moment niet opportuun om aanvullend onderzoek te doen.
Is bekend hoeveel kinderen van gescheiden ouders nu de vader of moeder niet meer ziet? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo, nee kunt u dit onderzoeken?
Het WODC heeft in 2017 een literatuuronderzoek gepubliceerd dat zich onder meer richt op het verliezen van het contact met de uitwonende ouder na de scheiding. Hieruit blijkt dat het percentage ouders dat het contact met de kinderen helemaal verliest, licht dalende is. Waar in 2006 14 procent van de kinderen van 12 t/m 16 jaar na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had, bedroeg dit percentage in 2013 ongeveer 12 procent.
Zijn er gegevens over kinderen van gescheiden ouders die hun vader of moeder niet meer zien uit andere landen? Zo ja, kunt u ons die sturen en voorzien van een analyse?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek over het niet nakomen van omgangsregelingen zal ook buitenlandse stelsels bij de beschouwing betrekken. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik naar verwachting begin 2019 toezenden aan uw Kamer.
Wordt het belang van de band tussen vader en kind voldoende meegenomen bij echtscheidingen en binnen de hulpverlening?
Het Programma Scheiden zonder Schade voert, in opdracht van de Minister van VWS en van mij, in partnerschap met de VNG, de acties uit van het Actieplan van André Rouvoet. Een van de kernboodschappen van dit actieplan is dat de hulpverlening en juridische instanties als uitgangspunt hanteren dat blijvend contact met beide ouders in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind is. Een groot aantal acties ziet daarop. Zoals het borgen dat in de opleiding van de relevante beroepsgroepen aandacht is voor onder meer het fenomeen ouderverstoting; het aanpassen van de Richtlijnen Jeugd en Jeugdbescherming zodat meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap; en het bevorderen van de publieke bewustwording dat het kind recht heeft op zorg door en contact met beide ouders.
Het Platform Scheiden zonder Schade is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze acties. Dit Platform bestaat uit ervaringsdeskundigen, wetenschappers, maatschappelijke organisaties, gemeenten, hulpverleners, advocaten en rechters. Het Platform heeft het voornemen om rond de zomer een congres te organiseren over dit onderwerp.
Wat zijn de gevolgen voor zowel kinderen als ouders? Bent u bereid om extra onderzoek te doen naar de gevolgen op de korte en lange termijn?
De ondervraagde vaders uit het hierboven genoemde onderzoek van de UvA en het CBS geven aan er moeite mee te hebben dat het contact met de kinderen verloren is gegaan; zij ervaren minder sociaal welbevinden.
Zoals gezegd, voert het WODC een groot onderzoek uit naar het niet nakomen van omgangsregelingen. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen van contactverlies voor het kind na een scheiding.
Zijn deze cijfers voor u reden om meer te doen om ouderverstoting te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met kinderen van gescheiden ouders, ouders, onderzoekers, belangenorganisaties, hulpverleners, en rechters over mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onder co-ouders onderzoeken welke belemmeringen er vanuit de overheid (zoals de Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank of gemeente) bestaan om co-ouder te zijn?
Op korte termijn gaat er een beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer, met daarin aandacht voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Algemene Kinderbijslag Wet en de Wet op het kindgebonden budget. Daarin wordt ook aandacht besteed aan het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget in het geval van echtscheiding. Naar verwachting voorziet deze beleidsdoorlichting ons van informatie over de belemmeringen die er vanuit de overheid bestaan om co-ouder te zijn.
Verdwenen minderjarige asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen om verdwijnen van minderjarige asielzoekers»?1
Ja.
Schrikt ook u van de constatering dat het aantal minderjarige asielzoekers dat alleen naar Nederland komt en van de radar verdwijnt in twee jaar tijd ruim verdubbeld is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kinderen in Nederland asiel aanvragen dan is het van belang dat zij in een veilige omgeving worden opgevangen. Dat geldt ook voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Hiertoe zijn al verschillende maatregelen getroffen, waaronder de beschermde opvang, een opvang specifiek ingericht voor amv die slachtoffer of potentieel slachtoffer zijn van mensenhandel. Uw Kamer is over deze maatregelen onder meer bij brief van 29 juni 2017 (Kamerstuk 28 638, nr. 159) geïnformeerd. Helaas komt het nog steeds voor dat kinderen de opvang verlaten zonder dat de overheid weet waar deze kinderen naartoe gaan. Vanzelfsprekend baart mij dit zorgen.
Naar aanleiding van een onderzoek van de Inspectie veiligheid en Justitie zijn verschillende maatregelen genomen om de beschermde opvang te verbeteren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 5 september 2016 (Kamerstuk 27 062, nr. 103) en 6 september 2017 (Kamerstuk 27 062, nr. 106). Het COA heeft in september 2017 de laatste verbetermaatregelen doorgevoerd.
Uit de cijfers over de beschermde opvang blijkt dat er na de stijging die er in 2015 en 2016 plaatsvond, in 2017 sprake was van een duidelijke daling van het aantal verdwijningen van minderjarigen uit de beschermde opvang. Deze daling is deels verklaarbaar doordat de amv’s die zonder toezicht de beschermde opvang hebben verlaten tussen 2015 en 2017 overwegend de Vietnamese nationaliteit hadden en de instroom van deze groep sinds 2017 sterk is afgenomen. Deze trend zet zich door in 2018. Daarnaast lijken de maatregelen voor de beschermde opvang effect te hebben gehad.
De cijfers van de nationaal rapporteur mensenhandel zien grotendeels op amv’s, waarbij op voorhand geen reëel vermoeden van voortijdig vertrek en/of sprake van een verdachte situatie was, en die in reguliere amv-opvang verblijven. In het nieuwe amv-opvangmodel worden amv’s kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Hoe komt het dat eerder genomen maatregelen om het weglopen van asielkinderen te voorkomen blijkbaar niet afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Nationaal rapporteur mensenhandel dat er geen zicht is op waar deze kinderen terechtkomen? Zo ja, hoe komt het dat er geen zicht op is? Zo nee, waar komen deze kinderen dan terecht?
Het is van de kinderen die de opvang verlaten veelal niet bekend waar zij naartoe gaan. Er zijn signalen dat amv’s doorreizen naar vrienden of familie in Nederland of in andere lidstaten. Een deel van de amv’s die uit de opvang vertrekt is bijna 18 jaar. Meestal zijn dit uitgeprocedeerde amv’s die na hun 18e geen recht meer hebben op opvang.
Bent ook u bezorgd dat deze kinderen in de criminaliteit te werk worden gesteld of slachtoffers van mensenhandelaren of seksueel misbruikt worden? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze kinderen voortaan beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Defence for Children dat de opvang deze kinderen in pleeggezinnen kan voorkomen dat zij met onbekende bestemming en ongewisse toekomst verdwijnen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt het nieuwe opvangmodel voor amv’s geëvalueerd. Ik wacht graag de uitkomsten van dit onderzoek af.