De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Ewout Irrgang (SP), Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
Internationale beslaglegging |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weinig actie tegen bezit criminelen in buitenland»?1
Ja.
Welk gevolg heeft het feit dat 14 landen binnen de EU nog geen internationale beslaglegging hebben mogelijk gemaakt op de Nederlandse «Pluk-ze»-inkomsten?
De berichtgeving heeft betrekking op het Kaderbesluit 2006/783/JBZ («kaderbesluit confiscatiebeslissingen») en op het recente evaluatierapport van de Commissie over dit kaderbesluit (COM (2010) 428 definitief). Dit kaderbesluit ziet op de executiefase en regelt de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van onherroepelijke confiscatiebeslissingen. Daarbij kan de lidstaat waar de veroordeelde verblijft of een vermogensbestanddeel heeft, overgaan tot het executeren van een in het verzoekende land uitgesproken onherroepelijke confiscatiebeslissing.
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport onder meer dat niet alle lidstaten het kaderbesluit confiscatiebeslissingen volledig hebben geïmplementeerd. In die gevallen moet voor het tenuitvoer laten leggen van onherroepelijke confiscatiebeslissingen gebruik worden gemaakt van klassieke rechtshulpverzoeken.
Heeft u uw collega’s , bijvoorbeeld in JBZ-verband, aangesproken op het gebrek aan regelgeving op dit punt in hun land en de gevolgen voor het aanpakken van (financiële) criminaliteit? Zo ja, op welk moment en wat was het resultaat daarvan? Zo nee, hoe en wanneer gaat u dit wel doen?
De Europese Commissie heeft op het gebied van het confisqueren van criminele winsten al aandacht gevraagd voor de wijze waarop en de mate waarin wetgevende instrumenten in de verschillende lidstaten zijn geïmplementeerd. Om die reden acht ik het niet aan mij om mijn collega’s in JBZ-verband hierop aan te spreken. In haar Mededeling «Misdaad mag niet lonen» (COM (2008) 766 definitief) heeft de Commissie geconstateerd dat de implementatie van de kaderbesluiten op het gebied van inbeslagneming (Kaderbesluit 2003/577/JBZ) en confiscatie (Kaderbesluiten 2005/212/JBZ en 2006/783/JBZ) in diverse lidstaten te wensen overlaat. In deze mededeling heeft de Commissie tevens aangegeven te bezien op welke wijze verzekerd kan worden dat de in deze kaderbesluiten neergelegde materie nader en sluitend kan worden geregeld. Nederland draagt daaraan bij, onder meer door de Nederlandse mogelijkheden voor beslaglegging onder de aandacht van de Commissie en de lidstaten te brengen.
Verder functioneert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) onder gezag van de bevoegde officier van justitie te Leeuwarden, en in samenwerking met het Asset Recovery Office (ARO) van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM), als centrale autoriteit voor Nederland voor het toepassen van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen. Het CJIB en het ARO investeren in (het opbouwen van) een nationaal en internationaal netwerk, waaronder met de lidstaten die dit kaderbesluit nog niet volledig geïmplementeerd hebben. Daarbij wisselen zij kennis en ervaring uit om elkaar te versterken in het effectief en efficiënt uitvoeren van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen.
Welk(e) voorbehoud(en) hebben alle EU-landen, met uitzondering van Nederland, Ierland en Portugal, gemaakt om verzoeken tot inbeslagneming te kunnen weigeren? Kent u de redenen voor deze voorbehouden? In hoeverre zijn deze voorbehouden in lijn met de desbetreffende EU-richtlijnen?
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport over het kaderbesluit confiscatiebeslissingen ook dat een aantal lidstaten bij de implementatie extra weigeringsgronden heeft opgenomen. Voor een overzicht van de aanvullende weigeringsgronden verwijs ik naar het evaluatierapport. De Europese Commissie geeft in haar evaluatie terecht aan dat lidstaten enkel die weigeringsgronden in hun nationale rechtsstelsels kunnen opnemen die deel uitmaken van het kaderbesluit. In zoverre zijn aanvullende weigeringsgronden, in zijn algemeenheid, niet in overeenstemming met het kaderbesluit.
Is het weinig gebruik maken van de mogelijkheid om buitenlandse bezittingen en inkomsten van criminelen in beslag te laten nemen ook het gevolg van onbekendheid met deze mogelijkheid? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat deze mogelijkheid binnen de EU beter bekend wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de internationale verzoeken tot inbeslagname van Nederland aan andere EU-landen zijn niet gehonoreerd? Waarom zijn die verzoeken niet gehonoreerd? Om welk bedrag gaat het hier?
In drie door Nederland verstuurde zaken zijn de verzoeken geweigerd. Daarbij gaat het om een totaalbedrag van bijna € 54 000. Deze weigeringen zijn gebaseerd op het gegeven dat volgens het aangezochte land de persoon en/of het vermogen niet te traceren was/waren en executie niet mogelijk was.
Hoeveel internationale verzoeken tot inbeslagname worden er tot Nederland gericht en hoeveel daarvan worden niet gehonoreerd?
Tot nu toe heeft het CJIB op grond van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen vier zaken ontvangen. Nederland heeft de erkenning en tenuitvoerlegging van één zaak daarvan geweigerd.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
Transacties in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat zijn, in het algemeen, uw beweegredenen om in te stemmen met schikkingen bij grootschalige fraude waarmee vervolging wordt ontlopen?
Er kunnen verschillende redenen voor het Openbaar Ministerie (OM) zijn om een verdachte een transactie aan te bieden. Steeds zal van geval tot geval worden bezien of hiertoe aanleiding bestaat. Hoge transacties dienen op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (Stcrt. 2008, nr. 321) ter instemming aan de Minister van Justitie te worden voorgelegd.
De redenen voor het aanbieden van een hoge transactie kunnen gelegen zijn in een combinatie van de volgende factoren:
Ik stem ermee in om een transactie aan te bieden, indien ik van mening ben dat het aanbieden van de transactie, op basis van bovenstaande overwegingen voorbereid door het OM, een doelmatige afdoening vormt van (een deel van) een strafzaak en indien daarmee – bijvoorbeeld in combinatie van het dagvaarden van hoofdverdachten – een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op hetgeen zich heeft voorgedaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de fraudezaak rondom woningcorporatie Rochdale transacties aangeboden aan Multi Corporation en twee van haar bestuurders?1 Wanneer precies heeft u hiervoor toestemming verleend?
Ik heb op 22 augustus jongstleden ingestemd met het aanbieden van de transactie. De redenen voor het OM om te transigeren zijn op 25 augustus jongstleden in een persbericht door het OM bekend gemaakt:
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ex-directeur van de Amsterdamse woningcorporatie Rochdale loopt nog.
Hoe kan de Kamer haar controlerende taak uitoefenen wanneer schikkingen als deze door u worden goedgekeurd en de Kamer vervolgens voor voldongen feiten staat, zoals ook bleek in het debat van 30 juni 2010 over het niet vervolgen van verdachten in de Klimopzaak? Bent u bereid uitvoerig verantwoording af te leggen over de reeds bereikte schikkingen in grote fraudezaken, de overwegingen die een rol spelen, de procedure die hierin gevolgd wordt en de democratische controle hierop? Wilt u in uw antwoord betrekken het tot stand komen van uw instemmingsrecht bij dergelijke schikkingen en de achtergrond hiervan?
Uiteraard ben ik altijd bereid verantwoording af te leggen aan uw Kamer voor het gevoerde beleid. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met de situatie dat hoge transacties vaak in nauw verband staan met of deel uitmaken van strafzaken die nog onder de rechter zijn. Deze zaken dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Dat het College van procureurs-generaal bepaalde transacties aan mij voorlegt, is verankerd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Deze aanwijzing is tot stand gekomen nadat de toenmalige Minister van Justitie op 26 november 2001 per brief in reactie op de motie nummer 2001/2002 28 093, nr. 5 aan uw Kamer heeft laten weten de toenmalige Aanwijzing hoge transacties in misdrijfzaken aan te passen.
De basis voor het verlenen van mijn instemming is gelegen in de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie (art. 127 Wet op de rechterlijke organisatie).
Hoe beoordeelt u het feit dat vermogende verdachten blijkbaar hun strafzaak kunnen afkopen? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat verdachten van fraude door het treffen van een schikking feitelijk onbestraft blijven? Kunt u zich voorstellen dat dit door burgers wordt gezien als een vorm van klassenjustitie en dat hiermee het vertrouwen in de rechtstaat wordt aangetast? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Bent u bereid de OM beleidsregels hiertoe aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen enkele sprake. Voor verlies van vertrouwen in de rechtsstaat, of maatregelen zoals in de vraag voorgesteld, bestaat ook geen enkele aanleiding. Betrokkenen betalen hoge bedragen, feiten worden openbaar gemaakt via persberichten, de feiten worden geregistreerd in de justitiële documentatie en aan transacties kunnen voorwaarden worden gesteld (waaronder het ondergaan van taakstraffen). Ik verwijs verder naar hetgeen ik hierover tijdens het spoeddebat over de schikkingen in vastgoedfraudezaken op 30 juni jongstleden reeds naar voren heb gebracht.
Is de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht in Nederland toereikend om in grootschalige fraudezaken verdachten te vervolgen en te berechten? Zo nee, hoe groot zijn de tekorten?
De capaciteit van het OM, de ZM en de opsporingsdiensten behoeft aan een doelmatige en passende afdoening van grote fraudezaken niet in de weg te staan. Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1, 4 en 6.
Wat vindt u van het voorstel om in grootschalige fraudeonderzoeken verdachten van grote fraude altijd te vervolgen en nooit een schikking aan te bieden waarmee strafrechtelijke vervolging en berechting wordt voorkomen? Bent u bereid voortaan geen goedkeuring meer te verlenen aan schikkingen met grote fraudeurs waarmee zij strafrechtelijke vervolging en berechting ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties geldt het uitgangspunt: niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is. Transigeren is een van de wettelijke mogelijkheden om een strafzaak af te doen en er kunnen heel goede redenen zijn om (hoge) transacties aan te bieden (zie het antwoord op vraag). Ik acht het onwenselijk en onnodig bepaalde categorieën strafzaken daarvan uit te sluiten. De beslissing om te transigeren dient weloverwogen en op basis van zeer sterke argumenten te worden genomen. Om die reden bevat de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties ook een zware besluitvormingsprocedure waarbij – indien de transactie aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet – de hoofdofficier van justitie, College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie worden betrokken. Transigeren kan in bepaalde gevallen – al dan niet in samenhang met het vervolgen van andere verdachten – een doelmatige en effectieve manier zijn om te reageren op een gepleegd strafbaar feit, waarbij ook aan de belangen van slachtoffers sneller tegemoet kan worden gekomen dan bij berechting. In dergelijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te blijven bestaan deze afdoeningsmodaliteit te kiezen.
Het vervolg van de antidiscriminatiecampagne |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
In hoeverre klopt het dat de antidiscriminatiecampagne «Moet je je eigen ik verstoppen om geaccepteerd te worden?» dit najaar een vervolg krijgt?1
Dat klopt. De campagne is inmiddels van start gegaan en zal tot 26 september voortduren.
Op welke wijze wordt in de campagne duidelijk gemaakt dat niet slechts allochtonen, vrouwen en gehandicapten te maken krijgen met discriminatie?
De antidiscriminatiecampagne is breed opgezet en betreft onder andere Postbus 51 tv-commercials en radiospotjes, een website, advertenties in dagbladen, een special in de Metro-krant en webbanners. De campagne is gericht op alle burgers in Nederland.
De achtergrond van deze campagne is de boodschap dat iedereen die in Nederland woont recht heeft op bescherming tegen discriminatie en dat niemand vanwege irrelevante kenmerken mag worden uitgesloten. Dit geldt bijvoorbeeld voor zowel autochtonen als allochtonen, voor vrouwen en mannen, gelovigen en niet-gelovigen, mensen met een lichte of donkere huidskleur, hetero- en homoseksueel. Dit is in de campagne verwoord als dat «niemand zijn eigen ik dient te verstoppen om geaccepteerd te worden».
In de campagne-uitingen wordt dit uiteengezet vanuit de voorbeelden van de meest voorkomende discriminatiegronden. In het geval van de tv-commercial bijvoorbeeld zijn dat niet alleen de gronden ras, geslacht en handicap maar ook de gronden seksuele gerichtheid, religie en leeftijd. In de nieuwe uitingen van deze campagne zoals de videotestimonials op de website discriminatie.nl en in de discriminatiespecial in de Metro-krant van 6 september jl. wordt eveneens aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie. Het is niet mogelijk om in elke campagne-uiting uitputtend te zijn in de discriminatiegronden. De discriminatiegronden die echter aan bod komen, zijn representatief voor de gronden die niet genoemd worden.
De kernboodschap van alle campagne-uitingen is dat iedereen die discriminatie ervaart, op welke grond dan ook, wordt opgeroepen om discriminatie te melden. Deze boodschap wordt ook zo benadrukt op de campagnewebsite discriminatie.nl waar aandacht wordt besteed aan alle wettelijke discriminatiegronden. Op de website is er de mogelijkheid voor eenieder om welke vorm van (vermeende) discriminatie dan ook te melden bij een antidiscriminatiebureau in de buurt, hetzij via een digitaal formulier, hetzij via het landelijk telefoon(meld)nummer 0900- 2 354 354.
Hoe verhoudt de achterliggende campagnetekst «Want voor een baan is niet je geslacht belangrijk, maar je talent» zich tot het gevoerde beleid bij de politie om exclusief op zoek te gaan naar vrouwelijke en/of allochtone kandidaten?2
In mijn beantwoording op kamervragen betreffende de kwestie van de personeelsadvertentie van de politie Drenthe, Friesland en Groningen heb ik aangegeven dat kwaliteit centraal staat bij het werven van politiepersoneel en dat uitsluiting van een vacature op basis van bijvoorbeeld geslacht in strijd is met vigerende wetgeving.3 De campagnetekst is in lijn met deze beantwoording.
Wordt de antidiscriminatiecampagne 2010 op zodanige wijze aangepast dat ook aandacht wordt geschonken aan discriminatie (onder andere door de overheid) van andere groepen dan vrouwen, allochtonen en gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
De antidiscriminatiecampagne is, zoals eerder aangegeven, gericht op alle burgers. In de campagne-uitingen, ook de nieuwe campagne-uitingen zoals de videotestimonals en de Metro-special, wordt aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie en is er zeker aandacht voor de discriminatie van andere groepen dan welke door u zijn genoemd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De recente massale verkrachtingen van vrouwen in Oost-Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het volgens uw informatie waar dat verkrachting in de regio Walikale in Oost-Congo helaas regelmatig voorkomt, maar dat dergelijke grootschalige en georganiseerde verkrachtingen, zoals eind juli hebben plaatsgevonden, ongebruikelijk zijn, zoals de NY Times optekent?1
Verkrachting komt helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Margot Wallström, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in conflictsituaties, noemde de DRC na haar bezoek aan het land in april van dit jaar de «rape capital of the world» en riep op tot maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid bij seksueel geweld. Recente rapporten2 van internationale non-gouvernementele organisaties (NGOs) hebben de schaal van de problematiek in kaart gebracht en het gebruik van verkrachting als oorlogswapen gedocumenteerd.
Desalniettemin is de schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de gebeurtenissen in het Walikale district in de provincie noord Kivu uitzonderlijk. Deze vormden dan ook aanleiding voor een spoedzitting van de VN Veiligheidsraad op 26 augustus waarin de aanvallen werden veroordeeld en werd opgeroepen tot de opsporing en berechting van de daders. De Veiligheidsraad ondersteunde het besluit van de Secretaris-generaal van de VN om Assistent Secretaris-generaal Atul Khare van het Departement voor Vredesoperaties naar het gebied te sturen voor nader onderzoek en om aanbevelingen te doen ter verbetering van de bescherming van burgers in het gebied. Ook heeft de Secretaris-generaal mevrouw Wallström de opdracht gegeven om de verdere respons van de VN ten aanzien van de getroffenen te coördineren.
Zijn er recent in het gebied meer incidenten geweest die erop kunnen wijzen dat grootschalige georganiseerde verkrachtingen als «wapen» worden ingezet in de strijd tussen het Congolese leger en rebellengroeperingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend op basis waarvan de Verenigde Naties de Rwandese rebellengroep FDLR beschuldigen van het begaan van deze misdaden? Is sprake geweest van een onderzoek op basis waarvan de VN tot deze conclusie zijn gekomen?
Op basis van initiële onderzoeken in het getroffen gebied door een zogenaamd Joint Protection Team en een militaire onderzoeksmissie heeft MONUSCO geconcludeerd dat de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), in samenwerking met strijders van de May-May-Tsheka militie, verantwoordelijk moeten worden gehouden voor deze misdaden.
Zijn in dit gebied door Nederland (mede) gefinancierde activiteiten die moeten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld of aan het opvangen van de slachtoffers? Zijn deze slachtoffers bereikbaar voor die initiatieven?
In de getroffen regio ondersteunt Nederland zelf geen specifieke projectactiviteiten. De Nederlandse ambassade financiert wel een project van de NGOs Heal Africa en de American Bar Association in de naburige provincie Maniema, waarmee de toegang tot rechtspraak voor slachtoffers van onder andere seksueel geweld wordt vergroot. De NGO Heal Africa is in noord Kivu betrokken bij het verlenen van psychosociale hulp en medische behandeling aan slachtoffers als gevolg van het recente seksuele geweld.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2009: € 11,5 mln.; 2010: 3,5 mln.). In 2009 is 8,3% van dit noodhulpfonds besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waartoe ook projecten behoren gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie. Concreet zijn hiermee in 2009 ruim 47 000 vrouwen medisch behandeld die slachtoffer waren geworden van seksueel geweld en zijn ruim 3 800 vrouwen geholpen hun leven weer op te pakken.
Tenslotte heeft Nederland USD 2,5 mln. bijgedragen aan de gemeenschappelijke VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze strategie beoogt onder andere het Congolees leger en vredestroepen te trainen met als doel seksueel geweld te voorkomen, bescherming te bieden aan burgers en in het bijzonder aan vrouwen, en daders te vervolgen.
Wordt van Rwandese leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda en daar willen reïntegreren (via programma's die mede door Nederland worden gesteund), onderzocht of zij wellicht betrokken zijn geweest bij dergelijke misdaden?
De leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda zijn voornamelijk jongeren. Al deze FDLR repatriëringskandidaten worden geïnterviewd door teams van het Disarmament, Demobilization, Reintegration, Repatriation, and Resettlement (DDRRR) programma van MONUSCO. Aangezien seksueel geweld in de DRC echter niet systematisch wordt geregistreerd, onderzocht of vervolgd, valt op dit moment niet vast te stellen of een FDLR-kandidaat voor repatriëring zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke wandaden.
In hoeverre is het gebied in de regio Walikale onder controle van het Congolese leger, de FARDC?
De Walikale-regio is rijk aan grondstoffen. De FDLR, verschillende May-May groeperingen en het Congolese leger (FARDC) zijn alle actief in deze regio en beheersen delen van de lokale mijnbouw, waarbij controle over specifieke gebieden fluïde is. De militaire operatie Amani Leo, die over de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de FARDC met ondersteuning van MONUSCO, heeft de FDLR in het oosten van het gebied onder druk gezet waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van deze rebellengroep naar het westen in het district Walikale. Ruwweg heeft de FARDC de helft van de mijnbouw in het betreffende gebied in handen en de FDLR en May-May milities de andere helft. De FARDC laat zich daarbij niet zozeer in met het winnen van de delfstoffen zelf, maar houdt zich vooral bezig met de bewaking van de mijnen en de transporten.
MONUSCO ondersteunt de Congolese regering bij de inspanningen om de mijnbouw te reguleren en te controleren en daarmee legale mijnbouw te scheiden van de illegale exploitatie van grondstoffen. In de desbetreffende regio is tot op heden niet meer dan een eerste begin gemaakt met dit proces. Overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, waaronder de douane, het centrum voor mijnbouwcertificering en de provinciale mijnbouw afdeling, zijn formeel aanwezig maar hun functioneren is nog verre van transparant.
Kunt u een schatting maken van het deel van de mijnbouw in dit gebied dat wordt gecontroleerd door de FARDC en door rebellengroeperingen als de FDLR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat er in dit gebied toezicht op de mijnbouw en controle op de grondstoffenstromen? Is er sprake van ontwikkeling daarin? Is er iets bekend van de arbeidsomstandigheden en de verdeling van inkomsten van mijnen die door (divisies van) de FARDC gecontroleerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat een basis van de VN-vredesmacht MONUC op iets meer dan 30 km afstand ligt van de dorpjes waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden?
MONUSCO heeft een militaire basis in het plaatsje Kibua op iets meer dan 30 km van de dorpen waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden. MONUSCO heeft een compagnie Indiase VN-militairen ter plaatse. Deze compagnie dient een uitgestrekt gebied te bestrijken dat slechts in beperkte mate met voertuigen toegankelijk is. De betreffende dorpen bevinden zich op ruwweg twee dagen loopafstand van de VN-basis. De daders drongen op 30 juli de dorpen binnen en hielden deze tot 3 augustus bezet. Gedurende deze aanval terroriseerden zij de lokale bevolking en sloten zij de dorpen af van de buitenwereld zodat de bevolking niet kon vluchten of alarm slaan. Op 12 augustus werd MONUSCO geïnformeerd over de aanval door de humanitaire NGO International Medical Corps. De VN onderzoekt waarom het zo lang heeft geduurd tot de missie op de hoogte was van de gruwelijke gebeurtenissen en of daarbij fouten zijn gemaakt in de communicatie.
MONUSCO beschikt niet over de mensen en de middelen om de lokale bevolking in de DRC te allen tijde en overal te beschermen. De infrastructuur in dit uitgestrekte land is zeer gebrekkig en er is een tekort aan luchttransportmiddelen. Nederland is een van de landen die luchttransport voor MONUSCO financieel ondersteunen
(€ 5 mln. over de periode 2008–2011). Ook behoeft de civiele en militaire inlichtingencapaciteit van MONUSCO versterking en uitbreiding. Een significante uitbreiding van troepen en materieel is niet verwachtbaar. MONUSCO moet strategische keuzes maken en werken aan training en ondersteuning van het Congolese leger en de politie om een groter gebied te bestrijken. Daarbij past ook een grotere concentratie op het oosten van de DRC, zoals met het nieuwe mandaat van de missie per 1 juli 2010 is doorgevoerd. Ondanks de beperkingen van de missie is over de afgelopen jaren het gewapend geweld in het oosten van de DRC, mede dankzij de inzet van MONUSCO, aanmerkelijk afgenomen. MONUSCO zal evenwel lessen moeten trekken uit de gebeurtenissen in noord Kivu en moeten bezien of de communicatie kan worden verbeterd en sneller ingrijpen mogelijk gemaakt kan worden.
Is bekend wanneer bij MONUC bekend werd dat de dorpjes «bezet» waren en dat deze afschuwelijke misdaden daar werden gepleegd?
Zie antwoord vraag 9.
Is MONUC in dit gebied voldoende toegerust om burgers te beschermen, conform het aan MONUC verleende mandaat? Zo nee, wat zou er volgens u nodig zijn om MONUC daartoe beter toe te rusten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u verder onderzoek van deze gebeurtenissen nodig en zo ja, zult u daar bij de VN en de Congolese regering op aandringen?
Gezien de ernst van de situatie heeft de secretaris-generaal van de VN het hoofd van het Departement voor Vredesoperaties van de VN, Atul Khare, naar de DRC gestuurd om verder onderzoek te doen naar de wijze waarop de VN-missie in het veld op de gebeurtenissen heeft gereageerd. Ook de Congolese autoriteiten zelf zullen actie moeten ondernemen om de daders te vervolgen. De internationale gemeenschap zal dit nauwgezet volgen en de Congolese regering aanspreken op haar verantwoordelijkheid bij het beëindigen van straffeloosheid bij seksueel geweld.
De houding van de gemeente Amsterdam inzake het uitvoeren van de kraakwet |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdamse krakers vrijuit»?1
Ja.
Kent u de notitie van burgemeester Van der Laan, waarin volgens De Telegraaf gemeld wordt dat het handhaven van de nieuwe Wet Kraken en leegstand geen prioriteit heeft bij het hoofdstedelijk gemeentebestuur? Bent u bereid kennis te nemen van deze notitie en deze ter informatie aan de Kamer te verstrekken, en na te gaan wat de status is van deze notitie?
Zoals in antwoord op vragen van de leden Vietsch, Ten Hoopen en Van Bochove (allen CDA) aan de ministers voor Wonen, Wijken en Integratie, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Wet kraken en leegstand (ingezonden 9 juni 2010) is aangegeven, vindt over de handhaving van het kraakverbod afstemming in de lokale driehoek plaats, teneinde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en de door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid (Tweede Kamer 2009–2010, nr. 2740).
Blijkens informatie die ik recentelijk van de gemeente Amsterdam ontving, wordt over dit onderwerp eind september in driehoeksverband een notitie besproken. Aan deze notitie wordt op dit moment nog gewerkt en de inhoud ervan staat dan ook nog niet vast.
Deelt u de mening dat door het parlement vastgestelde wetten uitgevoerd dienen te worden, en niet ad hoc terzijde geschoven kunnen worden door willekeurige overheden? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gemeente Amsterdam de uitvoering van de Wet Kraken en leegstand ter hand neemt?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
De arrestatie in Iran van de Nederlands-Iraanse Zahra-Bahrami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse zit vast in Teheran»1 en «Vrees voor doodstraf Nederlands-Iraanse vrouw»?2
Ik ben bekend met de diverse media-berichten over de arrestatie in Iran van een Nederlands-Iraanse vrouw. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami naast de Iraanse, ook de Nederlandse nationaliteit bevat?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezit, hebben de Iraanse autoriteiten u bij haar arrestatie enkele maanden geleden, op de hoogte gesteld van de redenen voor deze arrestatie? Zo ja, wat waren die redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding tot arrestatie gelegen zou zijn in deelname van mevrouw Bahrami aan protesten tegen het huidige Iraanse regime? Zo ja, heeft u signalen dat er hierbij sprake is van activiteiten die verder gaan dan vormen van protest die wij gewoonlijk beschouwen als vallend onder de universele vrijheden en rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands staatsburgerschap door de Iraanse autoriteiten als irrelevant wordt gezien daar mevrouw Bahrami tevens de Iraanse nationaliteit bezit? Wat is uw opvatting over de omgang van de Iraanse autoriteiten met de Nederlandse nationaliteit van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen heeft u geleverd om respectering van de mensenrechten van mevrouw Bahrami tijdens detentie te bevorderen, aangezien in de berichtgeving wordt gesproken over erbarmelijke omstandigheden tijdens detentie en zelfs wordt gespeculeerd over marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Is door u aan mevrouw Bahrami juridische bijstand aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanbod effectief geweest?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami gerede kans loopt de doodstraf opgelegd te krijgen? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om tenuitvoerlegging van een dergelijke straf te voorkomen?
Het is op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de straf die mogelijk geëist zal worden tegen betrokkene of vooruit te lopen op de dan te nemen stappen. Het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de doodstraf is bekend en bij eventuele veroordeling tot de doodstraf zullen zeker stappen worden ondernomen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
De Nederlandse vrouw die sinds eind 2009 gevangen zit in Iran |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Van welke vergrijpen wordt mevrouw Bahrami verdacht door de Iraanse autoriteiten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Heeft u bij de Iraanse autoriteiten en de Iraanse ambassadeur navraag gedaan over de positie van de gedetineerde en aangedrongen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend wanneer mevrouw Bahrami wordt voorgeleid? Is er al een datum bekend wanneer haar proces zal beginnen? Zal de ambassade alles in het werk stellen om haar proces bij te wonen en te monitoren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om erachter te komen in welke omstandigheden mevrouw Bahrami verkeert en hoe ze er aan toe is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de (in Nederland verkerende) familie van mevrouw Bahrami te spreken en hen te verzekeren dat u er alles aan zult doen om te zorgen dat mevrouw Bahrami een eerlijk procesgang in Iran krijgt en zoveel consulaire bijstand als mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er alles aan om bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke procesgang en wordt met nadruk verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand. Met het oog op de privacy van betrokkenen kan ik geen uitspraken doen over eventuele contacten met familieleden van de gedetineerde.
Bent u bereid juridische ondersteuning aan mevrouw Bahrami aan te bieden voor haar Iraanse proces? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Bent u bereid in EU-verband bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke behandeling van in Iran gedetineerde politieke gevangenen met een Europees paspoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik sta zeker positief tegenover een dergelijk optreden in EU-verband. Op dit moment wordt een EU-demarche in Teheran voorbereid die op korte termijn moet plaatsvinden. Nederland zal bepleiten dat daarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor betrokken Nederlandse gedetineerde en zal worden aangedrongen op een eerlijke rechtsgang.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja
Het bericht dat er een Nederlandse vrouw vastzit in Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er een Nederlands-Iraanse vrouw al sinds eind vorig jaar in Iran in de gevangenis zit op verdenking van staatsgevaarlijke activiteiten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Wat betreft de concrete handelingen die ik van plan ben te verrichten kan worden verwezen naar genoemde gesprekken met Iraanse autoriteiten in Teheran en Den Haag. Wat betreft concrete bijstand aan betrokkene geldt dat het niet gebruikelijk is dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Welke concrete handelingen bent u van plan te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja.
Het tekort aan rechters |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan rechters»?1 Hoe ernstig is het tekort aan rechters precies? Wat is de omvang van het probleem? In welke arrondissementen zijn er te weinig rechters? Is er slechts een probleem met civiele zaken of ook bij andere rechtsgebieden?
Door de economische crisis is het aantal civiele zaken toegenomen. De instroom van zaken is dit jaar echter niet zo sterk gestegen als verwacht.
Sommige rechtbanken hebben weliswaar tijdelijk moeite om de grote toestroom van zaken op te vangen, maar de Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat er, zowel in de civiele sector als in andere sectoren, op dit moment geen sprake is van een structureel tekort aan rechters, zoals in het bericht gesuggereerd.
Was dit tekort aan rechters niet te voorzien geweest, nu voorspeld was dat het aantal zaken door de financieel-economische crisis zou gaan toenemen? Op welke wijze is daarop geanticipeerd?
De toename van het aantal zaken is voorzien en dit is ook gemeld in de Begroting 2010. De Rechtspraak heeft, anticiperend op bovenstaande verwachte stijging van zaaksinstroom, per arrondissement en per rechtsgebied in kaart gebracht wat de mogelijk toekomstige personele knelpunten zijn en neemt op grond hiervan maatregelen op het gebied van personeelsplanning. De Rechtspraak heeft goed zicht op het verwachte toekomstige verloop van personeel, waaronder rechters. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn nu de gemiddelde doorlooptijden in de arrondissementen waar het tekort aan rechters het grootst is?
Ik verwijs daartoe naar de meest recente gegevens over doorlooptijden zoals die zijn opgenomen in het openbare Jaarverslag van de Rechtspraak 2009 (het landelijke beeld) en het rapport Kengetallen Gerechten 2009 (beeld per gerecht). Deze zijn beschikbaar via www.rechtspraak.nl.
Welke maatregelen worden nu genomen om de wachttijden binnen de perken te houden, zodat burgers en bedrijven niet onredelijk lang op een rechterlijke uitspraak hoeven te wachten?
Voor de korte termijn worden indien noodzakelijk rechters-plaatsvervanger
ingeschakeld en werken rechtbanken samen door zaken van de zwaarbelaste rechtbanken over te hevelen naar andere rechtbanken.
Voor de langere termijn onderzoekt de Rechtspraak nieuwe vormen van instroom in een rechterlijke functie.
Het bericht over het vrijuit gaan van een verdachte door fouten in de vertaling van de dagvaarding door het gebruik van 'Google-translate' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat een Russische trucker vrijuit gaat omdat de politie en het openbaar ministerie zijn dagvaarding vertaalden met «Google-translate», waardoor er aanzienlijke fouten in de dagvaarding terecht zijn gekomen?1 Zo nee, wat is hier dan wel precies gebeurd?
Door bijzondere omstandigheden tijdens het verhoor is de politie in dit geval van de geldende procedure afgeweken en heeft zij de verdachte – alvorens hem de dagvaarding uit te reiken – via «Google vertalen» willen informeren over de datum waarop hij voor de rechter moest verschijnen.
Later is gebleken dat deze vertaling onjuist was.
Dit houdt echter niet in dat de Russische verdachte nu «vrijuit» gaat. Hij zal zich voor de rechter moeten verantwoorden en zal daartoe opnieuw worden gedagvaard.
Hoe kan het dat bij het vertalen van de dagvaarding geen gebruik is gemaakt van een officiële tolk of vertaler? Is het een kwestie van geld om gebruik te maken van een gratis internetdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Ligt hier een relatie met de eerder geconstateerde problemen met aanbestedingen van tolken- en vertaaldiensten?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke problemen niet meer voor zullen komen?
De procedure omtrent het uitreiken van dagvaardingen aan verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn, is bij de politie bekend. Nu door de uitzonderlijke situatie sprake was van een incident, acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.
Het publiceren van historische stukken door de Koninklijke Bibliotheek |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Boris van der Ham (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten of het ministerie van Justitie de Koninklijke Bibliotheek heeft gewaarschuwd dat zij voor de rechter kan komen indien zij historische stukken, zoals oude NSB-uitgaven of oude communistische kranten, online publiceert?12 Zo ja, waarom?
In januari van dit jaar is mijn departement door de Koninklijke Bibliotheek benaderd met enige vragen over de auteursrechtelijke status van landsverraderlijke publicaties uit de Tweede Wereldoorlog. Verdere contacten tussen de verschillende betrokken departementen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Justitie) en de Koninklijke Bibliotheek concentreerden zich op eventuele strafrechtelijke aspecten van online openbaarmaking van bepaalde discriminerende publicaties uit de periode 1940–1945. Op initiatief van de Koninklijke Bibliotheek heeft op 27 april 2010 een overleg tussen de Koninklijke Bibliotheek en medewerkers van de genoemde departementen plaatsgevonden, waarbij laatstgenoemde kwestie centraal stond. De al bestaande mogelijkheid om bij de Koninklijke Bibliotheek de originele exemplaren van deze publicaties in te zien, stond niet ter discussie. Tijdens dit overleg hebben medewerkers van mijn departement hun eerste inschatting gegeven. Deze hield in dat online openbaarmaking van mogelijk discriminerende teksten strijdig zou kunnen zijn met artikel 137e Wetboek van Strafrecht en zou kunnen resulteren in vervolging.
Het Openbaar Ministerie gehoord hebbende stel ik mij op het volgende standpunt. De Koninklijke Bibliotheek beoogt de mogelijk discriminerende teksten ten behoeve van zakelijke berichtgeving via het internet openbaar te maken. Een dergelijke online openbaarmaking, ervan uitgaande dat deze met de nodige zorgvuldigheidswaarborgen is omgeven (zie antwoord 6), is niet strafbaar, omdat het openbaar maken van discriminerende uitingen volgens artikel 137e Wetboek van Strafrecht alleen strafbaar is als dit «anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving» geschiedt. De uitzonderingsgrond voor zakelijke berichtgeving is door de wetgever ingevoegd om voorlichting over dergelijke teksten mogelijk te maken en buiten de strafbaarstelling te houden. Vanzelfsprekend is het in een concreet geval aan de rechter om hierover te oordelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Koninklijke Bibliotheek dat het niet aan hen is om te bepalen wat haatzaaiend of anderszins strafrechtelijk vervolgbaar is of niet?
Ik ben het eens met deze stelling. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling van de Koninklijke Bibliotheek dat er meer historische teksten zijn die, naar onze huidige maatstaven, mogelijke haatzaaiende elementen bevatten, en dat deze al publiek toegankelijk en soms al online zijn?
Ja. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de mening dat dit soort historische teksten kan bijdragen aan ons historisch besef?
Ja, ik acht het buiten kijf dat zekere historische teksten, waaronder die uit kranten uit de Tweede Wereldoorlog, kunnen bijdragen aan het creëren en in stand houden van historisch besef. Zoals ik onder 1 heb aangegeven, staat de al bestaande mogelijkheid om bij de Koninklijke Bibliotheek de originele exemplaren van deze publicaties in te zien niet ter discussie.
Kunt u aangeven welke criteria (bijvoorbeeld ouderdom) volgens u moeten worden gehanteerd bij het beoordelen van het publiceren van historische teksten met, naar onze huidige maatstaven, mogelijk strafbare elementen?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Ik kan daar in algemene zin geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de feiten te bezien of gedragingen in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Ook in die gevallen geldt dat het aan de rechter is om daarover te oordelen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Koninklijke Bibliotheek over deze kwestie?
Ja. Ik ben in overleg met de Koninklijke Bibliotheek over de uitwerking van de door de Koninklijke Bibliotheek toegezegde technische voorzieningen om misbruik van discriminerende teksten te voorkomen en ongebreidelde digitale verspreiding tegen te gaan. Daarbij gaat het onder andere om een voorafgaande waarschuwing aan online gebruikers over de aard van de teksten en het mogelijk strafbare karakter van verdere verspreiding daarvan en, voor zover technisch realiseerbaar, om het aanbrengen van een voorziening om het downloaden van teksten te belemmeren.
Het bericht dat het ouderschapsplan bij scheiding werkt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderschapsplan bij scheiding werkt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de vermindering van het aantal scheidingszaken bij de Raad voor de Kinderbescherming in relatie tot het vorig jaar ingestelde ouderschapsplan en het toegenomen hulpaanbod vooraf?
Ik beoordeel het als positief dat de Raad voor de Kinderbescherming in de praktijk dit effect waarneemt. Het ingezette beleid lijkt zo zijn vruchten af te werpen.
Wat vindt u van de kanttekening van de Raad voor de Kinderbescherming dat de begeleiding van en de bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn nog tekortschiet? Ziet u kansen om begeleiding en bemiddeling nog verder te verbeteren, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen?
Met het in werking treden van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in 2009 is het thema scheiding en omgang stevig geagendeerd. Niet alleen bij de overheid, ook in de hulpverlening, rechterlijke macht, mediation en advocatuur is er steeds meer oog voor de schaduwzijden van het besluit van mensen om uit elkaar te gaan, waar het de kinderen betreft.
Dit neemt niet weg dat ik zeker kansen zie voor het verder verbeteren van deze ontwikkeling, en daarmee ook voor de verdere verbetering van de begeleiding en bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen.
In mijn brief van 29 juni jl. (TK 2009–2010, 30 512, nr. 16) heb ik u geïnformeerd over mijn beleid op dit terrein. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten. Zij staan aan de lat om samen met hun CJG’s hulp en steun aan gezinnen vorm te geven.
Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van de algemene informatie rondom scheiding en het ouderschapsplan, onder andere via www.rijksoverheid.nl en door de ontwikkeling van de Rechtwijzer. Dit is een online applicatie van de Raad voor Rechtsbijstand, waarmee mensen die uit elkaar gaan samen afspraken kunnen maken over de diverse aspecten van hun scheiding, waaronder de kinderen. Ook mensen die geen aanspraak kunnen maken op gefinancierde rechtsbijstand, kunnen hiervan gebruik maken. Doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk worden gestimuleerd om samen afspraken te maken zodat conflicten zoveel mogelijk voorkomen worden. Hierdoor worden schadelijke effecten bij de kinderen voorkomen of beperkt.
De instructie voor diplomaten over deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de door NRC gepubliceerde instructie voor diplomaten over de deelname van de PVV aan de coalitie(-onderhandelingen)?1
Ik heb het betreffende stuk in NRC gelezen.
Kunt u bevestigen dat dit memo authentiek is? Zo niet, kunt u aangeven wat de status van deze instructie wel is? Zo niet, is er een memo naar posten/diplomaten gegaan? Kunt u die aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid en rol was bij de totstandkoming van dit memo?
Dit bericht is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld en verzonden. Voor verzending heb ik kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat u uw rol als onderhandelaar namens het CDA en die van (demissionair) minister van Buitenlandse Zaken strikt gescheiden dient te houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder vreemd is dat in het licht van de pertinente weigering van de 3 onderhandelaars – waarvan u er een bent – deel te nemen aan het vorige week gehouden Kamerdebat en duidelijkheid te verschaffen over de status van het te vormen kabinet (bijzonder meerderheids- of minderheidskabinet), nu in dit memo zo stellig staat dat er een minderheidskabinet komt?2
Neen. In het bericht staat opgenomen dat er op dit moment gesprekken gaande zijn over de vorming van een nieuw kabinet.
Hoe verhoudt de instructie om niets te zeggen over deelname van de PVV aan gesprekken over een mogelijke coalitie van CDA en VVD zich tot het feit dat deze partij wel met CDA en VVD onderhandelt over zowel een regeerakkoord als een gedoogakkoord?
Van een dergelijke instructie is geen sprake. Er staat dat er op dit moment wordt gesproken over parlementaire steun van de PVV aan een kabinet van VVD en CDA.
Kunt u die duidelijkheid nu alsnog verschaffen?
Zie antwoord vragen 5 en 6
Wat zou deelname van de PVV aan de coalitie betekenen voor de behandeling van moslims in Nederland?
Op dit moment zijn gesprekken gaande over de vorming van een nieuw kabinet. Op de uitkomsten daarvan wil ik als minister van Buitenlandse Zaken niet vooruit lopen.
Hoe beoordeelt u de consequenties van deelname van de PVV aan de regeringscoalitie voor de Nederlandse belangen in de rest van de wereld en de belangen van Nederlanders elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht "Advies over PVV voor diplomaten" |
|
Mariko Peters (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is de inhoud van het bericht «Advies over PVV voor diplomaten» waar of niet waar?1
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
De verkoop van alcoholische streekproducten |
|
Erik Ziengs (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «VVV mag drank laten staan»?1
Ja.
Waarom heeft de Voedsel- en Warenautoriteit toegezegd dat toeristenshops niet bang hoeven te zijn voor boetes? Klopt het dat dit gedoogbeleid ook geldt voor marktkramen die alcoholische streekproducten verkopen?
Op verzoek heeft de VWA aan één toeristenshop in Veere aangegeven dat tijdens braderieën en jaarmarkten waar zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht geen boete zal worden opgelegd aan deze shop als tijdens deze braderieën en jaarmarkten ook in de winkel zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht. Deze toezegging is gedaan op grond van het gelijkheidsprincipe. De VWA heeft in 2005 een aanwijzing gekregen van de toenmalige minister om geen boetes op te leggen voor niet-naleving van het uit artikel 18 Drank- en Horecawet voortvloeiende verbod op de verkoop van zwak alcoholhoudende streekproducten voor gebruik elders dan ter plaatse op jaarmarkten, braderieën en dergelijke (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 104). Op grond van deze aanwijzing is er inderdaad sprake van een gedoogbeleid voor marktkramen binnen de setting van braderieën en jaarmarkten. Overigens is aan de VWA deze aanwijzing gegeven naar aanleiding van een motie die in november 2005 is aangenomen door de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 300 XVI, nr. 41).
Wat is de onduidelijkheid in de wet die kennelijk zorgt voor verwarring over de verkoop van alcoholische streekproducten?
Op grond van artikel 18 van de Drank- en Horecawet kunnen (toeristen)winkels alleen zwakalcoholhoudende drank verkopen als zij tevens een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen voeren. Bovengenoemde aanwijzing heeft bij de historische zomermarkten in Veere blijkbaar voor verwarring gezorgd.
Bent u bekend met de paginagrote advertentie van een cadeaushopwinkelier uit het Zeeuwse Veere onder de kop «Malle Jantje in Veere mag elke dinsdag de wet overtreden en dat gaan we dan ook doen», waarbij hij meldde dat hij de toezegging van de Voedsel- en Warenautoriteit had dat er tijdens de historische markten niet gecontroleerd zou worden en de winkelier dus alcohol mocht verkopen?2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke advertenties het gezag van de Voedsel- en Warenautoriteit sterk ondergraven en een streng alcoholbeleid ernstig ondermijnen?
Nee, deze mening deel ik niet. Dergelijke advertenties leiden hoogstens tot onduidelijkheid over het gevoerde beleid, maar daarmee wordt het gezag van de toezichthouder nog niet ondermijnd.
Deelt u de mening dat alcoholische dranken alleen verkocht mogen worden in winkels die daarvoor een vergunning hebben, ook als het een streekproduct betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat (toeristen)winkels aan het vereiste van artikel 18 van de Drank- en Horecawet moeten voldoen voor wat betreft de verkoop van zwakalcoholhoudende drank. Alleen voor slijterijen geldt een vergunningplicht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt de leeftijdgrens voor alcohol gecontroleerd bij de verkoop van alcoholische streekproducten? Dienen toeristische winkels en marktkramen bijvoorbeeld een leeftijdsticker te voeren en aan welke andere criteria moeten zij voldoen om alcohol te mogen verkopen?
Op grond van artikel 20 van de Drank- en Horecawet dienen er inderdaad leeftijdsstickers te zijn. De controle op de naleving van de leeftijdsgrenzen wijkt verder niet af van de reguliere controle.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen? Zo niet, waarom is dit volgens u dan geen oneerlijke concurrentie en hoe zou u deze gedoogsituatie dan willen kenmerken?
Mijns inziens is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. De ontstane gedoogsituatie kan eerder worden getypeerd als een uitzonderingsgeval. Het kabinet heeft destijds ingestemd met de aanwijzing aan de VWA omdat er in het geval van streekgebonden producten, waaronder ook alcoholhoudende streekproducten vallen, voldoende grond voor was. Deze dranken werden immers – vaak met subsidie van het ministerie van LNV – geproduceerd in het kader van de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland. Handhaving van het verbod op verkoop van dergelijke dranken tijdens jaarmarkten, braderieën en dergelijke zou tot onwenselijke situaties leiden.
Kunt u toelichten of slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen door deze situatie ook buiten het winkelpand alcoholische streekproducten mogen verkopen? Zo ja, aan welke voorwaarden dienen zij dan te voldoen? Zo niet, kunt u aangeven waarom dergelijke alcoholische streekproducten dan wel door toeristische winkels en marktkraamhouders buiten op straat (bijvoorbeeld tijdens braderieën) verkocht mogen worden?
Tijdens deze braderieën en jaarmarkten hebben ook slijters en andere winkeliers in principe de mogelijkheid om zwakalcoholhoudende streekproducten vanaf marktkramen te verkopen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Voedsel- en Warenautoriteit stopt met gedogen en streng gaat handhaven?
Voorlopig ben ik niet voornemens de aanwijzing aan de VWA in te trekken. Deze gedoogsituatie dient in mijn ogen nog steeds hetzelfde doel, te weten de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland.
Hongerstakers die in de isoleercel belanden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat het standaardprocedure is om opgesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een isoleercel te plaatsen?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn dan de exacte regels en procedures?
Nee, het is geen standaardprocedure om ingesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een afzonderingscel te plaatsen.
De arts adviseert de directie tot overplaatsing naar een afzonderingscel met cameratoezicht of algemeen/penitentiair ziekenhuis indien hij dit medisch geïndiceerd acht. Bij voedselweigering kan dit laatste na ongeveer 4 weken noodzakelijk zijn. Indien het gaat om een vochtweigeraar plaatst de directie de vochtweigeraar na 24 uur in afzondering onder cameratoezicht.
Is het waar dat jaarlijks gemiddeld tien vreemdelingen per detentiecentrum in de isoleercel worden geplaatst wegens hongerstaking?1 Zijn hierover exacte cijfers beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
In de eerste helft van 2010 zijn ongeveer 10 vreemdelingen per detentie- of uitzetcentrum in afzondering geplaatst als gevolg van een honger- of honger- en dorststaking.
Plaatsing in de isoleercel, ook aangeduid als plaatsing in afzondering, kan opgelegd worden indien zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of ter bescherming van de betrokken gedetineerde. Bij het plaatsen in afzondering schakelt de inrichtingsarts zo nodig een psycholoog/psychiater en eventueel ook een vertrouwensarts in.
Bij afzondering vanwege een hongerstaking, adviseert de inrichtingsarts de directie over de gezondheidstoestand van de hongerstaker. In geval van psychopathologie wordt de plaatsing altijd afgestemd met gedragsdeskundigen. Op deze wijze wordt in individuele gevallen zorgvuldig omgegaan met de plaatsing in afzondering.
Hoe kan het dat zoveel mensen in de isoleercel worden geplaatst, terwijl bekend is dat isolatie leidt tot psychische en fysieke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het naar uw mening strikt noodzakelijk om iedere hongerstaker in een isoleercel te plaatsen? Zo ja, waarom?
Nee, zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van hoogleraar Van Kalmthout dat cameratoezicht niet alleen in een kale strafcel maar ook in een reguliere gemeubileerde cel met daglicht plaats zou kunnen vinden?
Bij cameratoezicht in de afzonderingscel is de camera zodanig aangebracht dat de observatie van de gehele cel mogelijk is. Hoewel cameratoezicht technisch mogelijk is in een gewone cel, staat meubilering observatie van de gehele cel in de weg.
Bent u bereid er voor te zorgen dat per individu zal worden beoordeeld of plaatsing in een isoleercel strikt noodzakelijk is? Hoe gaat u hier voor zorgen? Bent u bereid te zorgen voor alternatieven, zoals het mogelijk maken van cameratoezicht op de reguliere cel indien dit in het belang is van de veiligheid van de betreffende vreemdeling? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds staand beleid dat per individu wordt beoordeeld of plaatsing in afzondering dan wel overplaatsing naar een algemeen/penitentiair ziekenhuis noodzakelijk is. De arts en directeur bepalen in overleg of en op welk moment dit gebeurt. Bij het antwoord op vraag 5 gaf ik aan dat volledig cameratoezicht in een reguliere cel niet mogelijk is.
Het bericht dat Amerikaanse bodyscanners naaktbeelden bewaren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Amerikaanse Federal Marshals Service aangegeven heeft dat Amerikaanse bodyscanners tienduizenden naaktbeelden bewaren?1
De in het bericht weergegeven wijze van werken met de security scanners voor wat betreft het onderdeel beeldopslag, wijkt volledig af van de wijze van werken met deze scanners op Schiphol. Ik ga hier nader op in.
Kunt u uiteenzetten of het bewaren van deze beelden valt binnen de bestaande juridische regels waaraan de Amerikaanse bodyscanners moeten voldoen?
Ik acht het niet op mijn weg liggen aan te geven aan welke regels van Amerikaans recht het gebruik van security scanners op Amerikaans grondgebied moet voldoen.
Bent u op de hoogte van de verklaring van de woordvoerder van Schiphol dat TNO body scanners heeft getest op de mogelijkheid van opslaan en exporteren van beelden? Kunt u toelichten of dit in opdracht van de regering is gedaan? Indien dat het geval is, kunt u toelichten met welk doel die tests hebben plaats gevonden, en hoe dit te rijmen valt met uw eerdere verklaringen in antwoord op Kamervragen van de heer Pechtold?2
Ik heb van deze verklaring kennisgenomen.
De testen die bij TNO met de security scanners zijn uitgevoerd, waren gericht op het vaststellen van de detectieprestaties. Hierbij is gebruik gemaakt van extra zogenaamde randapparatuur waarmee de scangegevens van de security scanners kunnen worden opgeslagen. De testen richtten zich op geen enkele wijze op de mogelijkheid van opslaan en exporteren van beelden.
Zoals ik in mijn antwoord op Kamervragen (TK 2009–2010, nr. 1 465, p. 3125) heb aangegeven is het opslaan van beelden alleen mogelijk met bovenvermelde extra randapparatuur die op de security scanners wordt aangesloten en die specifiek geschikt is voor het opslaan en/of versturen van gegevens. In mijn antwoord heb ik tevens aangegeven dat deze extra randapparatuur in Nederland niet op de luchthaven wordt gebruikt.
Is het waar dat een gebruikte Amerikaanse bodyscanner teruggestuurd is naar de fabrikant zonder dat de beelden gewist zijn? Zo ja, kunt u toelichten of er regels en procedures zijn ingesteld ter voorkoming van een vergelijkbare situatie bij de bodyscanners die op Schiphol geplaatst zijn of worden?
Daarover staat mij geen informatie ter beschikking.
Security scanners die op Schiphol geplaatst zijn of zullen worden, beschikken niet over de vereiste randapparatuur waarmee beelden opgeslagen kunnen worden. Op apparaten die eventueel zouden worden teruggestuurd naar de fabrikant, kunnen zich dus ook geen beelden bevinden.
Wat is uw reactie op de Mededeling van de Europese Commissie over een mogelijke EU- regeling voor gemeenschappelijke normen voor het gebruik van body scanners, waarin expliciet wordt gesteld dat het opslaan van beelden geen enkel doel dient?3
Over de Mededeling van de Europese Commissie wordt momenteel een informatiefiche (zogeheten BNC-fiche) opgesteld. De Tweede Kamer ontvangt dit fiche naar verwachting eind augustus of begin september. Wat betreft het opslaan van beelden kan ik u mededelen dat Nederland op luchthavens nooit apparatuur heeft ingezet waarmee het mogelijk is om beelden op te slaan of te exporteren.
Overigens stelt de Mededeling niet dat het opslaan van beelden geen enkel doel dient. Onder punt 52 wordt aangegeven dat, in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, beelden «in beginsel» niet mogen worden opgeslagen. Maar als een persoon bij controle wordt tegengehouden omdat hij een verboden voorwerp bij zich draagt, mag een beeld tijdelijk als bewijs worden vastgehouden.
Kunt u toelichten of de mogelijkheid tot opslag van de beelden bij de aanbesteding van de bodyscanners door Schiphol net zoals in Amerika is meegenomen in de eisen aan de fabrikant?
Schiphol heeft niet om een opslagmogelijkheid verzocht en deze mogelijkheid is niet aanwezig op de door Schiphol ingezette apparatuur.
Is het u bekend dat in andere EU Lidstaten, body scanners worden getest die op uitdrukkelijk verzoek van de betreffende regering zijn uitgerust met de mogelijkheid tot opslag en export van beelden?
Het is mij bekend dat in andere EU-lidstaten security scanners die zijn uitgerust met de mogelijkheid tot opslag van beelden, in een laboratoriumomgeving zijn getest, zoals dit ook bij TNO is gebeurd. Niet is mij bekend of hierbij om de mogelijkheid van opslag van beelden uitdrukkelijk is verzocht. Voor wat betreft de inzet op luchthavens worden, voor zover mij bekend, in andere EU-lidstaten geen security scanners met de mogelijkheid tot opslag van beelden ingezet.
Is het de inzet van de Nederlandse regering om in een eventuele EU-regeling met betrekking tot body scanners de opslag en export van beelden expliciet te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de regering advies gevraagd aan het College Bescherming Persoonsgegevens omtrent het opslaan en exporteren van beelden gemaakt door body scanners?
Dit is niet gedaan, aangezien op Nederlandse luchthavens geen security scanners worden ingezet die over de vereiste extra randapparatuur beschikken waarmee beelden opgeslagen en/of geëxporteerd kunnen worden.
Het CJIB en het toepassen van vervangende hechtenis |
|
Sadet Karabulut |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen van 8 juli 2010 over het toepassen van vervangende hechtenis door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)?1
Ja.
Waarom benadrukt u in uw antwoorden dat de vervangende hechtenis bij niet volledige betaling voortvloeit uit het arrest van het hof te Den Haag van 19 november 2009, terwijl dit geen bevoegdheid van de rechter is maar direct voortvloeit uit de wet?2 Ligt hieraan niet de gedachte ten grondslag dat iemand die niet bereid is te betalen, terwijl diegene daar wel toe in staat is, gedwongen moet worden te betalen? Wat heeft het dwangmiddel voor zin wanneer iemand wel wil, maar niet kan betalen? Bent u bereid de wet hierop aan te passen?
Ik heb met mijn eerdere antwoord willen duidelijk maken dat het opleggen van de vervangende hechtenis geen keuze is van het CJIB, maar rechtstreeks voortvloeit uit het arrest, dat op zijn beurt inderdaad voortvloeit uit de wet. De wet maakt duidelijk dat de draagkracht niet bepalend is voor het al dan niet opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, of voor het ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis. Daardoor is er ook vrijwel geen ruimte voor de rechter en het CJIB om rekening te houden met het vermogen van de veroordeelde om te betalen.
De vervangende hechtenis is bedoeld als laatste stok achter de deur om schuldenaars tot betaling te bewegen. Ook voor iemand die ten tijde van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet in staat is tot betaling hiervan, kan de dreigende hechtenis een (extra) aansporing vormen om zich alsnog de benodigde middelen te verwerven. Reeds om die reden deel ik niet de mening dat de wet moet worden aangepast om degenen die een schadevergoedingsmaatregel niet kunnen betalen buiten het bereik van de vervangende hechtenis te brengen. Bovendien zou het naar mijn mening niet beantwoorden aan het rechtsgevoel wanneer iemand die zich, zoals in de onderhavige zaak, schuldig heeft gemaakt aan grootschalige oplichting van vrienden en familie, er vanaf zou komen met slechts een symbolisch bedrag aan schadevergoeding. In dat opzicht heeft de vervangende hechtenis naast de preventieve werking voor de veroordeelde ook een algemeen preventieve werking die anderen van het begaan van dit soort misdrijven kan helpen te weerhouden.
Deelt u de mening dat een schadevergoedingsmaatregel als doel heeft het herstel in de rechtmatige toestand, oftewel de schade vergoeden aan de gedupeerde(n) en dat het doel van een maatregel niet is leed toe te voegen aan de veroordeelde?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de rechter, die volgens de wet voor moet schrijven dat geen detentie behoeft te worden ondergaan wanneer de schuld aan de gedupeerden wordt voldaan, geen termijn voorschrijft waarbinnen deze schuld redelijkerwijs kan worden voldaan met inachtneming van inkomen- en vermogenspositie van betrokkene? Vloeit deze termijn voort uit de wet of is het de bevoegdheid van het CJIB deze termijn vast te stellen, met inachtneming van alle belangen van alle betrokkenen, waaronder het belang van de gedupeerden om uiteindelijk geheel of zoveel mogelijk schadeloos te worden gesteld?
In het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de betalingsverplichting als gevolg van een schadevergoedingsmaatregel zo snel mogelijk ten uitvoer moet worden gelegd, binnen de executieverjaringstermijn. Het CJIB heeft de bevoegdheid om een betalingsregeling af te sluiten, en zal daarbij de positie van de veroordeelde, de belangen van de benadeelde, en de doelmatigheid en efficiëntie van het inningsproces meewegen. Het CJIB handelt hierbij steeds in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het OM (zie verder mijn antwoord op vraag 11).
Indien uw antwoord op de vorige vraag luidt dat het CJIB geen bevoegdheid heeft deze termijn vast te stellen, bent u dan niet van mening dat het CJIB deze bevoegdheid wel moet krijgen? Zo neen, waarom niet? Heeft het Openbaar Ministerie (OM) deze bevoegdheid? Zo neen, zou het OM deze bevoegdheid dan moeten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is er sprake van een «schrijnend geval», waarbij het CJIB af mag wijken van de termijn van 36 maanden? Wanneer het uitgangspunt is «dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan», wat draagt hechtenis hier dan aan bij?
Het aangepaste betalingsregelingbeleid, waarvan de termijn van 36 maanden en de beoordeling van het criterium «schrijnend geval» onderdeel uitmaken, is met ingang van 1 juli 2010 in werking getreden en zal in de komende periode, mede aan de hand van concrete gevallen, verder worden ontwikkeld. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat zich in ieder geval geen schrijnende situatie voordoet indien er enkel sprake is van betalingsonmacht dan wel dat de draagkracht ontbreekt. Ook het (nog) niet starten dan wel onderbreken van een resocialisatietraject betekent niet automatisch dat er sprake is van een schrijnend geval waarvoor een langere regeling moet worden toegestaan.
Wat betreft de vraag hoe een vervangende hechtenis bijdraagt aan het innen van een openstaande schuld in een schrijnend geval verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u uw antwoord toelichten dat het eventuele instemmen door het CJIB met langere betalingstermijnen feitelijk zou leiden tot het kwijtschelden van een deel van de schuld? Vindt u eigenlijk niet dat het opsluiten in hechtenis waarschijnlijk eerder zal leiden tot het niet kunnen betalen van schulden dan wanneer relatief kleine bedragen per maand worden afbetaald?
Indien het maandelijkse bedrag zodanig laag is dat het bedrag van de totale schuld zelfs na het verstrijken van de executieverjaringstermijn niet zal zijn voldaan dan is de kans reëel dat het restant van de schuld nooit meer zal worden voldaan. Indien het CJIB met deze uitkomst zou instemmen door akkoord te gaan met dergelijk lage maandbedragen dan komt dat feitelijk neer op het kwijtschelden van een deel van de schuld.
De stelling dat vervangende hechtenis de kans op betaling van de schuld verkleint in plaats van vergroot, ondersteun ik niet. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat het traject van vervangende hechtenis eraan in de weg staat dat een andere door de rechter gestelde voorwaarde kan worden nageleefd, te weten het toezicht van de reclassering, hetgeen in dit geval concreet betekent dat behandeling plaats vindt bij een forensisch-therapeutische instelling, met als gevolg dat dit ook weer extra detentie op kan leveren?
De vervangende hechtenis heeft een opschortende werking op de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke straf en daarmee op het reclasseringstoezicht. De vervangende hechtenis behoeft daarom niet te leiden tot overtreding van de door de rechter gestelde voorwaarde, en dus ook niet tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf wegens overtreding van de daaraan verbonden voorwaarden.
Wat heeft dit resocialisatieproces onder toezicht van de reclassering, dat nu noodgedwongen moet worden afgebroken, in dit concrete geval tot dusverre gekost?
Justitie vergoedt de kosten van de inzet van de reclassering en van forensische zorgaanbieders op basis van gemiddelde kostprijzen. Bij het vaststellen hiervan is overigens rekening gehouden met uitvalpercentages. Uit het oogpunt van privacy kan ik geen informatie verstrekken over (de kosten van) een individueel zorgtraject.
Wat is uw reactie op het klemmende verzoek van de reclassering (per brief van 5 juli 2010) om coulance te betrachten, af te zien van het detentietraject en te komen tot maandelijkse afbetaling van een redelijk bedrag?
Het verzoek van de reclassering moet worden bezien vanuit haar rol als toezichthouder en begeleider van de veroordeelde. Het CJIB dient, zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4 en 5, eveneens de belangen van de benadeelde en de doelmatigheid en efficiëntie van het inningsproces mee te wegen.
Hoe kan het dat het ministerie van Justitie en het CJIB naar elkaar verwijzen voor commentaar?3 Wie is hier nu op aan te spreken? Kunt u nauwkeurig uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheden liggen ten aanzien van dergelijke beslissingen? In hoeverre zijn respectievelijk het OM, het CJIB en het ministerie hier op aan te spreken?
Voor een gedetailleerd overzicht van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen het OM en het CJIB verwijs ik naar de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassingen voorwaardelijke invrijheidsstelling (2010A014). Kort gezegd komt het erop neer dat het CJIB de uitvoeringsinstantie is die in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het OM feitelijk de tenuitvoerlegging verzorgt van de meeste rechterlijke beslissingen. Zowel het CJIB als het OM vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Alle drie partijen zijn daardoor in beginsel vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aanspreekbaar op de gang van zaken in een concreet geval.
Op welke wijze informeert het CJIB doorgaans de betrokkene per welke datum de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd? Waarom worden de betrokkene en haar advocaat in dit geval zo slecht geïnformeerd over wat er nu concreet gaat gebeuren? Blijft het slechts bij termen als «arrestatiebevel zal worden uitgevaardigd», waarbij onduidelijk blijft wat dit nu concreet inhoudt en per wanneer? Kunt u ervoor zorgen dat deze communicatie in de toekomst helderder wordt?
Indien de opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet wordt voldaan, dan wordt de bij vonnis bepaalde vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd. Hiertoe wordt eerst een zogenaamde waarschuwing arrestatiebevel (WAB) aan de veroordeelde gezonden. Met deze WAB wordt de veroordeelde voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen het verschuldigde bedrag te betalen. Indien ook na toezending van de WAB geen betaling wordt ontvangen wordt doorgaans binnen een maand een arrestatiebevel aan de politie aangeboden. De politie draagt zorg voor de verdere uitvoering. Het daadwerkelijke moment van aanhouding door de politie is bij het CJIB niet bekend en om die reden kan het CJIB veroordeelde daarover ook niet nader informeren.
In de onderhavige casus wordt, zoals aangegeven in mijn antwoord op uw vragen van 8 juli 2010, overleg gezocht met de veroordeelde over de uitvoering van de vervangende hechtenis.
Waarom heet vervangende hechtenis eigenlijk zo, nu deze vorm van hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen helemaal niets vervangt?4 Bent u bereid een naam te zoeken voor deze vorm van hechtenis die de lading wel dekt?
Voor de schadevergoedingsmaatregel is in de wet aangesloten bij de vervangende hechtenis zoals die geldt voor geldboetes. Dat verklaart de naamgeving. In afwijking van de situatie bij geldboetes wordt de verplichting tot betaling bij een schadevergoedingsmaatregel echter niet opgeheven door de hechtenis. De hechtenis is in zoverre dus inderdaad niet vervangend, en de naam dekt de lading niet goed. Voor zover mij bekend leidt deze situatie in de praktijk echter niet of nauwelijks tot verwarring. Ik zie dan ook geen noodzaak om hiervoor een andere naam te zoeken.