Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Plannen om het referendum te verstoren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Kiev Accused of Plot to Disrupt Dutch Referendum on Association Agreement»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel op het nieuwsportaal «Sputnik», dat overigens onder volledige controle van de Russische overheid staat.
Hoe duidt u de publicatie van plannen om het aanstaande referendum te verstoren middels (fysieke) intimidatie en andere drukmiddelen?
Meldingen van mogelijke pogingen om het referendum te verstoren, worden waar nodig onderzocht door de relevante instanties. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden, dan worden die genomen. Overigens stellen de Oekraïense autoriteiten dat de documenten waarnaar verwezen wordt vervalst zijn. Ik verwijs u hierbij eveneens naar de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op uw vragen over de aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum (uw kenmerk 2016Z02460, ingezonden 5 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre we hier te maken hebben met een serieuze bedreiging, onder andere van de specifiek genoemde initiatiefnemers van het referendum, of met propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden er, met het oog op eerdere dreigingen omtrent het referendum, aparte maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het opheffen van drie onderzoeksgebieden bij het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen , Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nu toch de drie onderzoeksgebieden worden opgeheven door nieuwe aanvragen al sinds 1 januari 2016 niet meer zelf in behandeling te nemen?1
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Nispen d.d. 5 november 2015 (kenmerk 2015D42106), zou het NFI dit type onderzoek niet meer zelf blijven uitvoeren maar hiertoe de samenwerking met andere partijen zoeken. De vijf medewerkers die werkzaam zijn op deze drie onderzoeksgebieden hebben of krijgen inmiddels allemaal een andere functie binnen of buiten het NFI of gaan in 2016 met pensioen. Hierdoor worden nieuwe aanvragen met betrekking tot het vergelijkend handschriftonderzoek, morfologisch vergelijkend haaronderzoek en standaard vergelijkend verfonderzoek sinds 1 januari 2016 niet meer door het NFI zelf in behandeling genomen, maar doorgeleid aan de partijen waarmee hierover afspraken zijn gemaakt. Tot op heden betreft het 10 onderzoeken. De expertise vergelijkend verfonderzoek blijft overigens deels binnen het NFI behouden omdat dit breder wordt ingebed binnen het materiaalonderzoek.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging in antwoord op eerdere vragen dat het NFI verzocht zou worden de bezuiniging op een andere wijze in te vullen, zodat het NFI onderzoeken op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en morfologisch vergelijkend haaronderzoek kan blijven aanbieden tot de vraag is opgedroogd?2 Wat is hiervan terecht gekomen en hoe beoordeelt u dat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat u in antwoord op bovengenoemede vragen de mogelijkheid benoemde dat «het NFI het onderzoek niet ten alle tijden» zelf zou uitvoeren, maar dat de uitkomst nu kennelijk is dat dit nooit zelf door het NFI zal worden uitgevoerd?
Bij deze beantwoording werd ervan uitgegaan dat het vertrek van de medewerkers op de drie gebieden niet in alle gevallen per 1 januari jl. zou hebben plaatsgevonden en dat deze medewerkers de onderzoeken tot hun vertrek nog zelf zouden uitvoeren. Nu er voor de betrokken medewerkers een passende oplossing is gevonden, is al sinds 1 januari volledig overgegaan tot uitbesteding.
Is het waar dat onderzoeksresultaten van andere laboratoria op deze gebieden nu door het NFI worden doorgestuurd naar de aanvrager of opdrachtgever (politie of OM) zonder inhoudelijke toets? Hoe gaat dit precies?
De door het NFI gekozen aanbieders voldoen aan grondige en objectieve kwaliteitsnormen. Dit betekent accreditatie en registratie bij het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en/of vergelijkbare internationale instanties (zoals bijvoorbeeld de Forensic Regulator in het Verenigd Koninkrijk). Daarnaast evalueert het NFI periodiek de prestaties van de gekozen aanbieders met de aanvragers van de onderzoeken. De betreffende onderzoeksresultaten worden via het NFI aan de aanvrager verzonden waarbij het NFI ook een exemplaar van de resultaten archiveert. Hiermee is de kwaliteit in voldoende objectieve mate geborgd. Het NFI verricht geen controle op de resultaten.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging dat de kwaliteit gewaarborgd zou worden doordat het NFI hier eindverantwoordelijk voor zou blijven? Hoe wordt die toezegging inhoudelijk nagekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel langer worden de doorlooptijden hierdoor?
De extra doorlooptijd bedraagt, onder andere doordat offertes moeten worden aangevraagd en er extra logistieke handelingen nodig zijn, ongeveer vijf werkdagen. Indien een zaak spoed heeft, vindt over de doorlooptijd overleg plaats met de aanvrager van het onderzoek.
Wat zijn de kosten van het uitbesteden van dit soort onderzoeken?
De kosten zijn afhankelijk van het type onderzoek, maar gemiddeld bedragen de kosten voor de betreffende onderzoeken € 150,– per uur exclusief BTW.
Zijn deze onderzoeken voor de langere termijn gewaarborgd nu deze worden uitbesteed aan externe partijen? Zo ja, hoe?
De aanbesteding van de onderzoeken op de betreffende onderzoeksgebieden is momenteel nog gaande, waarna er bij gunning een borging van de onderzoeken ontstaat voor de duur van de overeenkomsten. Tot het moment dat de aanbesteding is afgerond worden de onderzoeken individueel uitgezet bij de externe partijen.
Hoe kan het zijn dat de reorganisatie, die moest worden uitgesteld wegens het ontbreken van overeenstemming met personeel, er nu toch wordt doorgedrukt?
Er is ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Op welke wijze bent u van plan deze expertises te waarborgen bij het NFI en te garanderen dat deze onderzoeken, zo lang als er vanuit politie en OM vraag naar is, kwalitatief verantwoord zullen blijven worden aangeboden?
Met de aanbesteding van de onderzoeksgebieden zijn de onderzoeken voor een bepaalde tijd gegarandeerd (naar verwachting tot 2018). Afhankelijk van de dan nog bestaande vraag zal bekeken moeten worden hoe de onderzoeken voor politie en Openbaar Ministerie kunnen worden uitgevoerd.
Medische websites die gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u het realistisch acht dat de Autoriteit Persoonsgegevens praktijksituaties aan de wet- en regelgeving (van de Wet bescherming persoonsgegevens) moet toetsen, terwijl er duizenden apps en websites zijn, maar de Autoriteit Persoonsgegevens slechts 72 fte heeft?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes. De AP prioriteert op basis van een aantal criteria (zoals de ernst van de overtreding en de vraag of het een structurele overtreding is) en op basis van signalen haar werkzaamheden. De AP houdt onder meer toezicht op de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en uitlezen van tracking cookies. Daarnaast ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er parallel op toe dat websites of apps die gegevens bij bezoekers plaatsen en/of uitlezen uit de randapparatuur van bezoekers zich aan de regels houden.
Ook IGZ heeft een rol in het toezicht op dit terrein. De AP en IGZ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij wederzijdse afspraken hebben gemaakt over de wijze van samenwerking voor het uitoefenen van toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer binnen de gezondheidszorg. Dit protocol is op de websites van beide organisaties gepubliceerd. De IGZ zal zich bij het uitoefenen van haar bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt ligt op de kwaliteit van zorgverlening. De AP zal zich bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt in de toepassing van bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ligt. Voorts verwijs ik u naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 29 febuari jl. naar aanleiding van de berichtgeving over de AP in het NRC van 30 december 2015 (Kamerstuk 32761, nr. 94).
Deelt u de mening dat het bijna onmogelijk is om deze gehele verantwoordelijkheid bij de Autoriteit Persoonsgegevens neer te leggen, omdat het controleren van praktijksituaties in de gezondheidszorg niet haar enige taak is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u op dit moment met het Informatieberaad in overleg over mogelijke (extra) waarborgen voor privacy van patiënten? Kunt u aangeven aan welke extra waarborgen u denkt voor het beschermen van privacy? Kunt u ook aangeven hoe frequent dit overleg is en wanneer u verwacht enkele uitkomsten te kunnen presenteren? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Dit onderwerp wordt, in april voor het eerst, besproken in een werkgroep met de leden van het Informatieberaad3, waarbij ook experts op het gebied van «privacy by design» en de AP betrokken zullen worden. Deze werkgroep komt met een voorstel voor aanvullende maatregelen om de privacy van patiënten te beschermen en de informatiebeveiliging van systemen te verhogen. Het Informatieberaad komt vier maal per jaar bij elkaar. In de vergaderingen van april en juni wordt het onderwerp geagendeerd. Het onderwerp is complex, de verwachting is dat het Informatieberaad in september kan komen tot eerste afspraken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre u zelf bijdraagt aan het stimuleren van «privacy by design», om te voorkomen dat persoonsgegevens als «big data» voor commerciële doeleinden worden gebruikt, met consequenties voor de patiënten, zonder dat deze daar weet van hebben?
Bij het maken van nieuw beleid waarbij verwerkingen van persoonsgegevens verwacht worden, is het doen van een Privacy Impact Assessment, waarbij privacy gevolgen in kaart gebracht worden, verplicht. Mijn uitgangspunt is dat daar waar verwerkingen van persoonsgegevens voorkómen of geminimaliseerd kunnen worden zonder dat het behalen van beleidsdoelstellingen in het geding komt, dat dit ook gebeurt. In overige situaties geldt dat een formele wettelijke grondslag aanwezig is voor deze verwerking van persoonsgegevens en voldaan wordt aan de informatieplicht. Als het gaat om tracking voor commerciële doeleinden van bezoekers van medische websites en gebruikers van apps die gezondheidsgegevens verwerken is de enige mogelijke grondslag uit de Wbp dat er toestemming is. Het heimelijk verzamelen, verkopen of gebruiken van persoonsgegevens is in geen enkele situatie toegestaan.
Gezien mijn eHealth ambities zal ik met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren en «privacy by design» te stimuleren.
In hoeverre acht u het wenselijk dat medische gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt worden, omdat het nu te vaak voorkomt dat bedrijven en/of organisaties niet weten dat ze gegevens lekken, doordat ontwikkelaars cookies plaatsen en gegevens doorsturen, terwijl zij wel verantwoordelijk zijn?
Ik acht het van groot belang dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Instanties en organisaties die werken met deze gegevens moeten zich zelf bewust zijn van en zijn ook zelf verantwoordelijk voor het feit dat zij deze gegevens verwerken en daarvoor de juiste maatregelen treffen. Voor het gebruik van cookies gelden wettelijke regels. Dat zijn in de eerste plaats regels uit de Telecommunicatiewet (Tw). De zogenaamde cookiebepaling (artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw)) bepaalt dat voor het plaatsen en lezen van cookies toestemming nodig is van de betrokkene en dat deze toestemming moet worden verkregen nadat de betrokkene hierover duidelijk en volledig is geïnformeerd.
Voor «tracking» cookies, waarmee het surfgedrag van internetgebruikers kan worden gevolgd, geldt het bij amendement Van Bemmel/Van Dam geïntroduceerde rechtsvermoeden dat hierbij sprake is van verwerking van persoonsgegevens. De plaatser van tracking cookies zal dan ook aan de Wbp moeten voldoen, tenzij hij kan aantonen dat hij géén persoonsgegevens verwerkt. De plaatser van de cookies is uiteindelijk zelf verantwoordelijk om na te gaan of de wijze waarop hij cookies gebruikt van toestemming is uitgezonderd en anders is ondubbelzinnige toestemming nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet erop toe dat de cookiebepaling wordt nageleefd4. De regels gelden ook voor buitenlandse sites, apps of hulpmiddelen (smart devices) die zich op Nederlandse bezoekers richten. In de tweede plaats zijn het regels uit de Wbp. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt indien een beroep kan worden gedaan op een van de rechtsgrondslagen in artikel 8 van de Wbp. De AP houdt toezicht op de naleving van de Wbp en de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en het uitlezen van tracking cookies.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is om organisaties die bezig zijn met e-health, apps en websites, en het ontwikkelen daarvan, actief te informeren over de risico’s van het gebruik en praktische tips mee te geven over het privacy vriendelijk verwerken van gegeven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Het is de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van partijen zelf om er voor te zorgen dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Een voorwaarde hiervoor is dat deze instanties en organisaties ook op de hoogte zijn van relevante wet- en regelgeving op dit terrein. Enkele recente casussen laten zien dat het bewustzijn rond de eisen die gelden bij de verwerking van persoonsgegevens in het digitale publieke (gezondheidszorg) domein weleens te kort schiet, vandaar ook dat ik met de leden van het Informatieberaad wil bespreken welke mogelijke extra waarborgen zij kunnen treffen en hoe zij het bewustzijn bij hun achterban kunnen vergroten.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u ook al zin in het referendum?1
Ja.
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum toegezegd dat hij een van de «steunzenders» wil zijn in uw «ja»-campagne voor het referendum?
Waarom deelt u kennelijk niet de opvatting dat de burgemeester vanwege zijn functie boven de partijen zou moeten staan en zich juist niet actief moet mengen in een politieke strijd?
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum zijn wethouders en de gemeenteraad gevraagd wat zij vinden van deze functie van «steunzender» voor de «ja»-campagne?
Welke burgemeesters worden nog meer ingezet voor uw «ja»-campagne?
Maakt het openen van minder stembureaus in gemeenten ook onderdeel uit van uw campagne?
Neen. Het kabinet heeft alle gemeenten laten weten dat het hecht aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers. Het is aan gemeenten om een voldoende aantal stemlokalen in te richten. Zowel bij reguliere verkiezingen als bij een referendum maken zij daarin een eigen afweging. Zie tevens de beantwoording door de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 februari jl. op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492) over dit onderwerp.
De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en Belastingdienst in ontnemingskwesties |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in onderdeel 2.3 van het voor 1 juli 2015 geldende Besluit Samenloop belastingheffing en strafrechtelijke ontneming (Besluit Samenloop) stond opgenomen dat het OM in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact treedt met de Belastingdienst, teneinde te kunnen kiezen voor de meest efficiënte wijze om crimineel verkregen vermogen af te pakken? Hoe kan het dat daar achtien jaar lang nagenoeg niets mee is gedaan? Wat is de reden dat er pas vanaf 1 juli 2015 een nieuw protocol is gekomen om de samenwerking te verbeteren, te weten Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (protocol AAFD)?
In het inmiddels ingetrokken Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming was in onderdeel 2.3 bepaald: «Om in ontnemingszaken tot goede afstemming te komen tussen OM en Belastingdienst treedt de Officier van justitie in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact met de Belastingdienst». Ook in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot ontneming, «Aanwijzing ontneming en de daarop volgende Aanwijzing afpakken», is overleg met de Belastingdienst steeds geregeld.
Ik herken mij niet in de stelling dat er nagenoeg geen afstemming is geweest tussen de Belastingdienst en het OM. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakt afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol1 (hierna ook: het Protocol).
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 heb aangegeven heeft de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking in haar rapport terecht gewezen op het belang van nauwe samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst.2 Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst. Ook het eerdergenoemde Protocol zal naar aanleiding van de hierop betrekking hebbende aanbevelingen worden verduidelijkt en waar nodig, in overleg met de Belastingdienst, worden aangepast.
Ik verwijs in dit verband mede naar de brief – die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen, zie ook het antwoord op vraag 7 – inzake de aanbevelingen op dit terrein.
Waarom is bij het actualiseren van het Besluit Samenloop in 2002 door de Staatssecretaris van Financiën niet gekeken naar de praktische uitwerking van de samenwerking tussen OM en Belastingdienst in het belang van ontneming, ondanks dat in hetzelfde besluit in onderdeel 2.2. stond dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zal beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan? Wat is er met de laatstgenoemde passage gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Besluit Samenloop van 1 december 1997 (nr. AFZ97/2041M) was aangegeven dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zou beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan. Nadien zijn geen ervaringen opgedaan die leidden tot aanpassing van het in genoemd besluit geformuleerde beleid. Derhalve is de desbetreffende passage in het Besluit Samenloop 2002 gehandhaafd.
Het Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming is bij besluit van 19 juni 20153 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2015 van het Protocol AAFD. Dit Protocol ziet mede op de afstemming tussen OM en Belastingdienst in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen. Daarmee is de afstemming die op deze specifieke samenloop ziet nadrukkelijker gepositioneerd in het structureel plaatsvindende afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het OM, zoals in het Protocol genoemd. Dit kan verder bijdragen aan de genoemde wederzijdse beïnvloeding.
Wat zijn de redenen dat er zo lang onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over de afstemming en de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst waar het gaat om afpakken van crimineel vermogen, terwijl in ieder geval uit fiscale vakliteratuur, jurisprudentie en de praktijk bleek dat hiermee problemen werden ervaren met de nodige negatieve gevolgen van dien waar het gaat om efficiënt en effectief afromen van crimineel vermogen?
In de regelgeving van de Belastingdienst en het OM is steeds aangegeven wanneer er in overleg met de andere instantie kan worden getreden, teneinde het overheidsoptreden zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. De onduidelijkheid die de vragenstellers veronderstellen, herken ik niet. De Belastingdienst en het OM overleggen geregeld over casus, zodat eventuele uitvoeringsproblemen kunnen worden besproken en opgelost.
Wat is ondernomen na de conclusie van de landelijke procesdeskundige van de Belastingdienst dat het OM zelden contact opnam met de Belastingdienst waar het gaat om de heffing van crimineel vermogen, met als gevolg dat zelden tot een afstemming is gekomen tussen het OM en de Belastingdienst?1
Er is sprake van een persoonlijke opvatting. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakte afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol.
Hoe kan het dat er na achtien jaar een nieuw protocol moet komen om de samenwerking tussen opsporing en Belastingdienst te verbeteren en te verduidelijken, terwijl de toenmalige Minister van Financiën in antwoord op Kamervragen aangaf dat er in de praktijk wel degelijk sprake was van concrete informatie-uitwisseling tussen OM en Belastingdienst waar het gaat om samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontnemingen?2
Het Protocol is een vervolg op eerdere afspraken tussen de Belastingdienst en het OM, waar de Minister van Financiën naar heeft verwezen. Er is steeds sprake geweest van regelgeving met betrekking tot overleg tussen de Belastingdienst en het OM. In de overwegingen die in het Protocol zijn opgenomen, is beschreven wat de aanleiding was de bestaande afspraken te actualiseren. De werkafspraken over afstemming tussen de Belastingdienst en het OM worden periodiek aangepast.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Den Heuvel3, te weten dat het protocol AAFD niets meer is dan een wassen neus? Kunt u daarbij ingaan op de wijze waarop het OM en de Belastingdienst uitvoering geven aan dit protocol, vooral voor wat betreft de samenwerking en afstemming ten behoeve van het ontnemen?
De heer Van den Heuvel heeft zijn column gebaseerd op de scriptie van een medewerker van de politie, getiteld «Het Blauwe Afpakhuwelijk». In het mondelinge vragenuur van 3 november 2015 heeft het lid Van Nispen vragen gesteld naar aanleiding van diezelfde scriptie. Ik heb hem geantwoord dat er wel degelijk wordt samengewerkt tussen de Belastingdienst en het OM en dat ook andere partijen een rol spelen bij het afpakken van crimineel vermogen. Er is tussen de Belastingdienst (inclusief Douane) en het OM regelmatig overleg over zaken, met name in het zogenoemde tripartite overleg. Met betrekking tot georganiseerde criminaliteit wordt overlegd in RIEC- en LIEC7-verband.
Het Protocol AAFD is zeker geen wassen neus. Het is het instrument om in afstemming tussen de Belastingdienst, de FIOD en het OM fiscale fraudezaken te selecteren voor strafrechtelijke afdoening. Ook ten aanzien van ontnemen (afpakken) vindt in dit overleg afstemming tussen de betrokkenen plaats. Ik spreek liever van afpakken dan ontnemen. Ontnemen is de strafvorderlijke term, terwijl er in het genoemde overleg een afweging wordt gemaakt tussen strafvorderlijke mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen en de bestuursrechtelijke mogelijkheden van de Belastingdienst. Voor dit totaalpakket wordt de term afpakken gebruikt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Oosting met betrekking tot dit onderwerp, zoals beloofd in uw reactie op hetzelfde rapport?4 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar de brief die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de heer Van Laar5, zoals beloofd in uw reactie op mondelinge vragen?6 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Deze aanbevelingen worden bezien in samenhang met de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking. Ik verwacht uw Kamer na de zomer daarover nader te kunnen informeren.
Wat is er nog meer ondernomen na het verschijnen van het onderzoek van de heer Van Laar en het rapport van de commissie-Oosting? Welke ontwikkelingen zijn er sindsdien op het gebied van de verbetering van de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer d.d. 9 december 2015 in reactie op het rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking schreef, herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst.
Op grond van deze aanwijzing en instructie, in combinatie met het Protocol AAFD, is duidelijk in welke gevallen afgestemd moet worden tussen het OM en de Belastingdienst. Er is overleg tussen de Belastingdienst en het OM om er voor te zorgen dat deze afspraken in de praktijk ook soepel en zonder rechtmatigheidsrisico’s kunnen worden gerealiseerd.
Zijn de paragrafen 4 en 5 van het protocol AAFD inmiddels dusdanig verduidelijkt en aangepast, zodat het een versteviging is in de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst, vooral met betrekking tot ontnemingskwesties? Zo ja, wat zijn de ervaringen van het OM en de Belastingdienst tot nu toe? Zo nee, waarom niet? Op welke manier en wanneer wordt het protocol aangepast?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt de nauwe samenwerking zoals die plaatsvindt in Brabant en Zeeland tussen onder andere opsporingsdiensten en Belastingdienst in integrale ondermijningsteams landelijk uitgerold? Herinnert u zich uw voornemen om samen met het Ministerie van Financiën het initiatief te nemen met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld op dit punt? Wat is daar concreet uit voortgekomen?7
In Noord-Brabant en Zeeland werken ketenpartners in de aanpak van ondermijning samen in de Taskforce Brabant Zeeland. Deze Taskforce stuurt een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland aan, waarin de partners en het bestuur samenwerken bij de aanpak van ondermijning.
Daarnaast zijn er meerdere ondermijningsteams van het OM en de politie in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg in het kader van het tweejarig project Intensivering Zuid Nederland. Deze teams van OM en politie werken samen met andere overheidspartners en de Taskforce, maar bestaan uitsluitend uit politie-rechercheurs van de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. Ze zijn in tegenstelling tot het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland qua samenstelling dus niet integraal en richten zich voornamelijk op de bestrijding van synthetische drugs en precursoren en georganiseerde hennepteelt.
Ook in de rest van Nederland wordt in RIEC-verband tussen de genoemde overheidspartners nauw samengewerkt om een zo effectief mogelijke aanpak van ondermijning te realiseren. Het integraal afpakken van crimineel vermogen is hiervan een vast onderdeel. Over de resultaten van deze samenwerking informeer ik uw Kamer jaarlijks door toezending van het Jaarverslag LIEC-RIEC.
Aangezien de overheidspartners in alle regio’s en op landelijk niveau reeds samenwerken bij het afpakken van crimineel vermogen, zie ik geen noodzaak tot een landelijke uitrol van integrale ondermijningsteams. Ik wil er juist op sturen dat de samenwerking binnen bestaande structuren, zoals in RIEC-verband, plaatsvindt en – indien de problematiek daarom vraagt – wordt geïntensiveerd. Of daarbij nog integrale teams, zoals een integraal afpakteam, moeten worden ingericht, is een maatwerkkeuze die op regionaal niveau moet worden gemaakt. Daar is kennis voorhanden over de aard en omvang van de ondermijnings-problematiek en over de meest effectieve aanpak.
Zoals ik aan uw Kamer eerder heb laten weten12, heeft het Ministerie van Financiën eind 2015 een werkgroep ingesteld die als opdracht heeft te bezien of een voldoende harde businesscase kan worden uitgewerkt die laat zien dat een intensivering van het integraal afpakken uit de daaruit te verwachten meeropbrengsten kan worden gefinancierd. In de werkgroep zijn onder meer het OM, de Belastingdienst en het Bureau Regioburgemeesters vertegenwoordigd. De opbouw, werkwijze en ervaringen van het hiervoor genoemde Integraal Afpakteam Brabant Zeeland worden in de businesscase nadrukkelijk meegenomen. Naar verwachting zal de werkgroep voor de zomer het eindverslag aan de Minister van Financiën en mijzelf opleveren, met een advies over eventuele vervolgstappen.
Herinnert u zich uw antwoord op mondelinge vragen waarin u hebt aangegeven de zorgen over de beperkte samenwerking tussen OM en Belastingdienst met betrekking tot ontnemingen door middel van een gesprek onder de aandacht te brengen bij het OM? Wat is daar concreet uit voortgekomen?8
Naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de Onderzoekscommissie ontnemingsschikking heb ik uw Kamer laten weten14 dat de samenwerkingsafspraken, instructies en beleidsregels over onder meer de afstemming tussen de Belastingdienst en het OM nader moet worden bezien en waar nodig aangepast. Het OM werkt hier vanzelfsprekend actief aan mee. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier bent u van plan om de Kamer te informeren over de voortgang in de verbetering van de afstemming en samenwerking op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen, zoals eerder door u beloofd?9
Zoals mijn voorganger en ik de afgelopen jaren hebben gedaan, zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief over de rijksbrede aanpak van fraude informeren over de resultaten van het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen en over het bestuurlijk en fiscaal terugvorderen bij fraude. Ik zal daarbij ook de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst op dit punt betrekken.
Klopt het dat investeringen en meer opsporingscapaciteit in de witwasketen nog altijd meer crimineel vermogen oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meer, wat kost dat, welke investeringen zouden daarvoor nodig zijn en waar zijn deze op dit moment het hardste nodig? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het OM heeft de ambitie om, in samenwerking met andere ketenpartners, het afnemen van crimineel vermogen verder te intensiveren door onder meer te investeren op het thema witwassen. In de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gelden gereserveerd voor intensivering van de fraudebestrijding16.
Mogelijke maatregelen naar aanleiding van de gepleegde fraude met dieselauto’s |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u onderstaande vragen voor het plenaire debat over de dieselfraude beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang van sommige vragen ligt het meer voor de hand om sommige antwoorden te combineren. Wel heb ik dat zo min mogelijk gedaan.
Deelt u de mening dat allen die verantwoordelijk zijn voor het plegen van de uitstootfraude met dieselauto’s voor de rechter moeten verschijnen? Zijn onder de verantwoordelijken ook personen die in Nederland berecht zouden kunnen worden? Zo ja, welke stappen heeft het Openbaar Ministerie op dit dossier reeds gezet?
Het Openbaar Ministerie heeft kennis genomen van de berichten in de media over de zogenaamde sjoemelsoftware bij auto’s van Volkswagen. Er zijn thans geen feiten of omstandigheden bekend geworden op grond waarvan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan starten.
Zijn er in Nederland – zoals in de Verenigde Staten het geval is – milieuwetten op basis waarvan het Volkswagenconcern een substantiële boete kan worden opgelegd? Zo ja, wanneer verwacht u deze boete op te leggen? Wat is de hoogte van deze boete? Zo nee, wat is het belangrijkste verschil tussen Nederlandse en Amerikaanse wetgeving in dezen? Bent u voornemens om de Nederlandse wet zodanig aan te passen dat uitstootfraude in de toekomst ook krachtens de Nederlandse wet bestraft kan worden?
Europese regelgeving verbiedt in het kader van typegoedkeuring van motorvoertuigen het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen verminderen1. Deze verbodsbepaling wordt in Nederland via de Wet milieubeheer gesanctioneerd op grond van de Wet op de economische delicten (WED). Ingevolge de WED kan overtreding van de verbodsbepaling, wanneer zij opzettelijk is begaan, als misdrijf worden aangemerkt; als ze niet opzettelijk is begaan, als overtreding. Zoals in antwoord 3 is aangegeven zijn er thans geen feiten of omstandigheden bekend geworden op grond waarvan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan starten.
In het Nederlandse sanctiestelsel is voor wat betreft de hoogte van de boete gekozen voor samenhangende strafbaarstelling binnen de WED, en dat het delict als zodanig als één strafbare zaak moet worden aangemerkt. De hoogte van de boete in het Amerikaanse stelsel wordt mede bepaald door het aantal voertuigen dat is uitgerust met foute software. Hierdoor kan de Amerikaanse boete in de miljarden lopen.
Op 27 januari 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen uitgebracht2, waarvan u het BNC-fiche op 11 maart 2016 heeft ontvangen3. Op basis van dat voorstel heeft de Europese Commissie de bevoegdheid tot het opleggen van een administratieve geldboete tot een maximum van € 30.000 per niet-conform voertuig. Ook lidstaten dienen op basis van deze verordening sanctiebepalingen vast te stellen in het geval dat fabrikanten de verplichtingen niet nakomen. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Overweegt Nederland een juridische procedure te starten tegen het Volkswagenconcern vanwege de dieselfraude, aangezien dit met de dieselfraude de Nederlandse samenleving ernstige schade heeft berokkend?
Zie antwoord vraag 3.
Voert Nederland – in navolging van onder meer de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, China en andere landen – ook zelf onderzoek uit naar deze dieselfraude bij het Volkswagenconcern? Zo ja, om welk type onderzoek gaat het en wat is de scope van dit onderzoek? Wanneer verwacht u de eerste resultaten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek naar de dieselfraude bij de Volkswagen Groep in Europa is primair de verantwoordelijkheid van de autoriteit die voor de betreffende auto’s de typegoedkeuring heeft afgegeven. In dit geval is dit de Duitse typekeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesamt (KBA).
Naar aanleiding van de dieselfraude bij de Volkswagen Groep voert de RDW nader onderzoek uit naar 22 autofabrikanten waarvoor de RDW een typegoedkeuring voor de emissies van lichte dieselvoertuigen heeft afgegeven. Voor een verdere toelichting hierover wil ik verwijzen naar de drie overzichtsbrieven rondom de softwarefraude.4
Zijn er naast de rijksoverheid Nederlandse organisaties die onderzoek doen naar deze dieselfraude? Ziet de Autoriteit Consument & Markt (ACM) net als de Australische mededingings- en consumentenwaakhond aanleiding om een onderzoek te starten naar dieselfraude vanwege mogelijke misleiding van consumenten?1
Er zijn bij mij geen andere Nederlandse organisaties bekend die zelfstandig onderzoek doen naar de dieselfraude bij het Volkswagenconcern. Ook de ACM ziet op dit moment geen aanleiding om onderzoek te starten naar de dieselfraude en mogelijke misleiding van consumenten. In haar afweging heeft de ACM onder meer betrokken dat Volkswagen al publiekelijk het boetekleed heeft aangetrokken en beziet hoe zij klanten kan compenseren. Klanten die niet tevreden zijn met de compensatie kunnen naar de civiele rechter (eventueel ook collectief).
Op welke wijze heeft Volkswagen tot op heden opvolging gegeven aan zijn garantie om alle onterecht verkregen voordelen te zullen vergoeden?2 Bent u bereid de eventuele opbrengst hiervan te reserveren voor duurzame mobiliteit?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Weyenberg en Van Veldhoven (beiden D66) is de Staatssecretaris van Financiën, mede namens mij, ingegaan op de stand van zaken rondom de onregelmatigheden in de CO2-emissies bij Volkswagen Groep, welke van invloed kunnen zijn op eventueel verleende belastingvoordelen.7 Deze onregelmatigheden staan voor zover bekend los van de softwarefraude die ziet op de NOx-uitstoot van dieselvoertuigen. Op dit moment is de RDW in afwachting van de bekrachtiging van de resultaten van het hertesten door de Duitse KBA. Zodra deze resultaten bekrachtigd zijn, zal worden bezien wat de gevolgen zijn voor de belastingopbrengst in Nederland en zal de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer onverwijld informeren. Volgens een eerste quick scan van de RDW blijken van de te hertesten voertuigen niet meer dan 400 voertuigen in Nederland rond te rijden. Op basis van deze informatie lijken de gevolgen van de onregelmatigheden bij de CO2-uitstoot voor de belastingheffing in Nederland dan ook zeer beperkt te zijn. Zoals eerder richting uw Kamer kenbaar gemaakt, heeft Volkswagen in een brief gericht aan de Minister van Financiën op 6 november 2015 laten weten dat Volkswagen Groep additionele heffingen volledig voor zijn rekening zal nemen. Mocht na afronding van het nog lopende onderzoek blijken dat additionele heffingen zullen volgen, dan komen deze inkomsten – zoals alle belastinginkomsten – toe aan de staatskas.
Kunt u nader toelichten wat Eurocommissaris Bieńkowska bedoelt met het passend compenseren door Volkswagen van consumenten die door de sjoemeldiesels zijn gedupeerd?3 Zo ja, op welk type compensatie doelt de Eurocommissaris? Zo nee, bent u bereid na te gaan waar de Eurocommissaris op doelde en de Kamer hierover te informeren?
In tegenstelling tot de Amerikaanse eigenaar van een dieselauto waarmee is gefraudeerd, krijgt de Europese voertuigeigenaar geen financiële compensatie. De eurocommissaris spreekt Volkswagen hierop aan, om ook de Europese voertuigeigenaar te compenseren.
Heeft u inzicht in de door Volkswagen gevonden technische oplossing voor de softwarefraude, die door de Duitse keuringsinstantie Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) is goedgekeurd?4 Kunt u deze openbaar maken en met de Kamer delen?
Zoals aangegeven in de tweede overzichtsbrief10 rondom de softwarefraude is de Duitse KBA aan zet om ervoor te zorgen dat de auto’s weer in overeenstemming worden gebracht met de typegoedkeuring die de KBA eerder heeft afgegeven. Vanuit die verantwoordelijkheid heeft de KBA de door de Volkswagen Groep aangedragen technische oplossing beoordeeld en goedgekeurd. In het kader van de terugroepactie heeft de RDW van de KBA details ontvangen van deze technische oplossing. Bijgevoegd11 ontvangt u de vierde mededeling van de KBA hierover. Daarnaast stelt ook Volkswagen zelf informatie hierover beschikbaar via zijn website.
Kunt u de Kamer informeren over de effecten van de terugroepactie op de auto? Leiden de aanpassingen tot een structureel lagere uitstoot? Zo ja, met hoeveel procent wordt de uitstoot als gevolg van de aanpassingen gereduceerd en wat is de aanleiding voor Volkswagen te frauderen als de aanpassing ogenschijnlijk eenvoudig door te voeren is?
Sinds lange tijd is bekend dat dieselvoertuigen op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld. Dat verschil wordt in hoofdzaak veroorzaakt door toepassing van andere regelstrategieën voor het motormanagement die binnen de kaders van de Europese regelgeving zijn toegestaan. Het is niet bekend of, dan wel hoeveel de NOx-uitstoot in de praktijk afneemt door de aanpassing van de software bij de terugroepactie. Daarnaast is er ook geen wettelijke grondslag om andere autofabrikanten tot een soortgelijke aanpassing van de software te verplichten. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde om deze optie in Europees verband te verkennen. Zoals bekend zet ik in plaats daarvan in op effectievere emissienormen waarbij auto’s op de weg worden gemeten via de zogenaamde Real Driving Emissions testprocedure. Daarmee verwacht ik wel het beoogde effect van lagere NOx-uitstoot op de weg te bereiken.
Acht u de door Volkswagen gevonden technische oplossing ook wenselijk voor andere automerken waarbij de uitstoot vergelijkbaar hoog is maar fraude niet bewezen is, om te komen tot een lagere uitstoot? Zo ja, is het mogelijk (al dan niet in Europees verband) deze oplossing als verplichting op te leggen aan andere automerken? Bent u hiertoe voor het Nederlandse wagenpark bereid? Zo nee, bent u bereid deze mogelijkheid in Europees verband te verkennen?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) voor die auto’s waar de RDW de typegoedkeuring voor heeft afgegeven en waarvan TNO heeft vastgesteld dat de uitstoot in de praktijk vele malen hoger blijkt te liggen dan in de test, aan de fabrikanten ervan de verplichting opleggen de door Volkswagen gevonden technische oplossing aan te brengen voor deze auto’s? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom kan dat niet?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre delen de autofabrikanten de inhoud van de software die in de auto’s zit met de typegoedkeurende instanties?
Er bestaat momenteel geen verplichting tot het verstrekken van softwaredata. Hierin komt mogelijk verandering met de nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen. De Europese Commissie stelt daarin voor dat de typegoedkeuringsinstantie en de technische diensten toegang hebben tot de software en algoritmen van het voertuig. In mijn tweede overzichtsbrief over de dieselfraude van 27 november 201512 heb ik vermeld dat voertuigsoftware steeds complexer en omvangrijker wordt, waardoor controle op software bezien vanuit technisch en praktisch oogpunt in feite bijna onuitvoerbaar is.
Heeft de RDW reeds een beroep gedaan op de fabrikanten van de auto’s waarvoor zij een typegoedkeuring hebben afgegeven, om de inhoud van de software te delen met de RDW? Zo ja, hoe hebben de fabrikanten hierop gereageerd? Zo nee, bent u bereid hier bij RDW op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 14.
Is het eerder naar de Kamer gestuurde memo over worldwide harmonized light vehicles test procedure (WLTP), genaamd «Nieuwe testmethode voor bepaling van brandstofverbruik en CO2-uitstoot van personenauto’s», nog actueel?5 In hoeverre is de Nederlandse inzet om het gat tussen praktijkverbruik en de verbruikscijfers uit de WLTP-test zo klein mogelijk te laten zijn, succesvol geweest? Zijn de laatste details, zoals genoemd in antwoord op eerdere Kamervragen6, inmiddels ook uitonderhandeld?
De genoemde memo is inhoudelijk nog steeds actueel. Wat betreft de invoering van de WLTP in de EU gaat de Europese Commissie uit van 1 september 2017 voor nieuwe modellen. Modellen, die al een goedkeuring hebben, moeten volgens de actuele planning een jaar later, namelijk per 1 september 2018, voldoen. Dit is nog steeds een ambitieuze planning waartegen nog veel weerstand is vanuit de auto-industrie. Het kabinet hecht belang aan een realistische verbruiksopgave in de brochure. De WLTP sluit beter aan bij de praktijk en de verwachting is dan ook dat de nieuwe meetresultaten dichter bij het verbruik op de weg aansluiten. Echter, ook de WLTP blijft een rollenbanktest die onder testcondities wordt afgenomen. Het brandstofverbruik is namelijk in hoge mate afhankelijk van diverse externe factoren, zoals geografie, verkeersomstandigheden, temperatuur, wegdek en vooral het rijgedrag van de bestuurder. Er wordt nog aan de allerlaatste details gewerkt, met name de typegoedkeuring. De rijcyclus als zodanig is klaar.
In hoeverre slinkt het gat tussen de CO2-uitstoot in de test en de CO2-uitstoot in de praktijk, als gevolg van de invoering van WLTP? Wat is hiervan de oorzaak? Deelt u de mening dat een voornaam doel van de omzetting naar nieuwe normen juist zou moeten zijn dat CO2-normen overeenstemmen met de praktijk?
De invoering van de WLTP levert verbruikscijfers op die dichter bij de realiteit liggen dan de huidige NEDC. De omzetting naar de nieuwe cyclus heeft dit als hoofddoel. In de eerder genoemde memo uit 2013 is de inschatting gemaakt dat de CO2-uitstoot op de basis van de nieuwe WLTP ongeveer 7% hoger ligt dat de huidige NEDC. Naar huidig inzicht zal dit verschil iets groter zijn. De oorzaken voor het verschil tussen de NEDC en de WLTP zijn een dynamischer rijcyclus, gereguleerde testcondities, testen bij een lagere temperatuur en testen met een hoger gewicht. Daarnaast is de verwachting dat autofabrikanten in techniek zullen investeren die het brandstofverbruik tijdens de WLTP-test reduceert. Deze technieken besparen ook meer brandstof op de weg dan technieken die het goed doen onder de NEDC.
Bent u bereid autofabrikanten/-dealers de verplichting op te leggen om bij de communicatie van de verbruiksgegevens (gebaseerd op de WLTP-test) een disclaimer toe te voegen, waaruit blijkt dat het praktijkverbruik van de auto substantieel hoger zal liggen dan het op basis van de test gepresenteerde verbruik? Zo ja, per wanneer gaat deze verplichting in? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat er al een vergelijkbare verplichting bestaat. Op het energielabel van auto’s moet namelijk worden vermeld: «Naast de brandstofefficiëntie van een auto zijn ook het rijgedrag en andere niet-technische factoren bepalend voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van een auto.» Daarnaast is het onder de leden van de RAI Vereniging al enkele jaren gangbare praktijk om de consument hierover te informeren in de brochure. Het is vooralsnog niet aannemelijk dat hierin verandering komt bij de introductie van de WLTP-test.
Wat is de meest recente stand van zaken rondom de onderhandelingen over de uitwerking van de RDE-testprocedure? Wat zijn de voornaamste onderwerpen van de «pittige discussies»?7 Zijn de discussies over de zogenaamde «koudestart», «extrahogesnelheidstest», matige temperatuur, weging stadsverkeer, buitenwegen, snelwegen, de helling van testcircuits, etc.8 inmiddels beslecht? Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk over de resultaten informeren?
In de derde overzichtsbrief17 van de softwarefraude heb ik u de laatste stand van zaken vermeld rondom de RDE-testprocedure. Mijn inzet is om te voorkomen dat de lopende technische discussies de facto wederom tot een gedeeltelijke voortzetting van het (impliciet) accepteren van hogere NOx-emissies op de weg kunnen leiden. Daarbij is soms de «devil in the detail», waarop tijdens de onderhandelingen scherp wordt gelet. Zoals ik eerder heb aangegeven, ontvangt u hiervoor in mei/juni een rapport met de tussenbalans van de RDE-testprocedure en mijn inzet voor de verdere onderhandelingen.
Op welke wijze heeft het testcircuit, de ligging ervan, het ontwerp van de testbaan invloed op de resultaten?9 Deelt u de mening dat Europese testcircuits uniform dienen te zijn en dat het niet uit zou mogen maken welke testcircuits gebruikt worden om de uitstoot te bepalen?
Om de cijfers van het brandstofverbruik uit de autobrochure meer in overeenstemming te brengen met het daadwerkelijke verbruik op de weg (zie ook antwoorden 16, 17 en 18) zet ik in op een nieuwe testprocedure, de WLTP. Daarbij moeten zoveel mogelijk flexibiliteiten worden weggenomen die autofabrikanten binnen de wettelijke kaders kunnen benutten om op papier tot lage verbruikscijfers te komen. Daarbij gaat ook veel aandacht uit naar de flexibiliteiten die worden gebruikt om tot een zo laag mogelijke rolweerstand van de auto te komen. Deze rolweerstand wordt door middel van uitrolproeven bepaald op een testcircuit. Door een tekortkoming in het testprotocol gaven testcircuits met een lichte helling een voordeel en daarmee iets lagere CO2-waarden van ongeveer 2 g/km. Hierbij gaat het slechts om een technisch detail dat voorbij gaat aan de essentie van het grotere effect van de lage rolweerstand bij speciaal voor de test geprepareerde auto’s. Op welk testcircuit getest wordt, mag na invoering van de WLTP niet meer uitmaken voor het resultaat.
Wat is de meerwaarde van twee testen (WLTP en RDE) boven één echte Europese praktijktest?
De nieuwe WLTP-test (op de rollenbank) en de nieuwe RDE-test (op de weg) kennen verschillende doeleinden en vullen elkaar aan. De meerwaarde van de WLTP-test ligt met name in het verkleinen van het gat tussen de hoeveelheid brandstof die een auto volgens de norm en in de praktijk verbruikt, terwijl de meerwaarde van de RDE-test ligt in afname van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) van dieselvoertuigen onder praktijkomstandigheden.
De rollenbanktest blijft noodzakelijk voor het nauwkeurig meten van het brandstofverbruik en de daarmee samenhangende CO2-uitstoot van auto’s. Voor meting van deze grootheden moeten de rijomstandigheden zeer nauwkeurig vastliggen, omdat anders sprake is van te grote spreiding van het meetresultaat.
In hoeverre zijn de uitkomsten van de nieuwe RDE-test openbaar? Bent u bereid, indien deze uitkomsten niet volledig openbaar zijn, in Europees verband alsnog te pleiten voor volledige transparantie? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van de RDE-test zijn passief openbaar. Dit houdt in dat uitkomsten van de RDE-test bij de typekeuringsautoriteit opvraagbaar zijn. Deze uitkomsten zijn overigens niet onderling vergelijkbaar, omdat de meetomstandigheden sterk kunnen variëren. Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat de ene auto beter presteert dan de andere auto. De uitkomst van de RDE-test leidt alleen tot de conclusie of een auto aan de emissielimiet voldoet.
Deelt u de mening dat de broncode van de software in de toekomst in ieder geval inzichtelijk dient te zijn voor de RDW? Bent u voornemens om de bezwaren die autofabrikanten tegen het openbaren van hun broncode hebben desnoods met regelgeving terzijde te schuiven? Zo nee, waarom niet?
De RDW opereert in dit geval onder Europese regelgeving. Zoals aangegeven onder antwoord 14 stelt de Europese Commissie in de nieuwe Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen voor dat de typegoedkeuringsinstantie en de technische diensten toegang hebben tot de software en algoritmen van het voertuig.
Is het waar dat de Europese Unie dreigt met het opleggen van boetes aan Nederland vanwege overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit? Zo ja, hoe beoordeelt u de handelwijze van dezelfde EU wat betreft de eisen die gesteld worden aan uitstoot van dieselauto’s?
Mij is niet bekend dat de EU dreigt met het opleggen van boetes aan Nederland vanwege overschrijdingen van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Bent u – nu het Europees parlement tegen de zin van Nederland besloten heeft een conformiteitsfactor van 2,1 toe te staan voor de uitstoot van NOx – nog steeds van mening dat «een alternatieve basis voor de Europees geharmoniseerde typegoedkeuringstest naar de mening van het kabinet geen goed idee» is?10 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben nog steeds van mening dat dit geen goed idee is, vooral ook omdat het onuitvoerbaar is. Voertuigen kunnen in alle landen van de EU een typegoedkeuring krijgen. Met hun Europees Conformiteitdocument kunnen voertuigen vervolgens in elk EU-land op kenteken gezet worden. Een Nederlandse alternatieve basis kan derhalve niet werken.
Is het mogelijk om boven op eisen uit de toekomstige Europese RDE-test aanvullende nationale eisen – bijvoorbeeld wat betreft NOx – te stellen aan auto’s om met een Nederlands kenteken geregistreerd te kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op alle drie samenhangende vragen is het antwoord nee. Ingevolge Verordening (EG) 715/2007 mogen lidstaten aanvragen van fabrikanten om EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype niet weigeren om redenen die verband houden met de emissies of het brandstofverbruik. Ook mogen zij de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig niet verbieden indien dit voertuig voldoet aan de verordening, de uitvoeringsbepalingen (waaronder de toekomstige RDE-testprocedure) en in het bijzonder aan de in de verordening gestelde emissiegrenswaarden. Het is derhalve niet toegestaan aanvullende nationale emissiegrenswaarden te stellen.
Is het mogelijk om auto’s met een buitenlands kenteken die niet voldoen aan de aanvullende nationale eisen (zoals genoemd in vraag 26) te weren van de Nederlandse wegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Is het mogelijk om voor auto’s met een buitenlands kenteken die niet voldoen aan de aanvullende nationale eisen (zoals genoemd in vraag 26) een speciale belasting te heffen (bijvoorbeeld door middel van een tolvignet) om op Nederlandse wegen te mogen rijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Vormt alle berichtgeving rondom de dieselfraude en de reactie hierop in Europees verband voor u aanleiding om de (voorgenomen) Nederlandse fiscale maatregelen ten aanzien van autovervoer (zoals beschreven in Autobrief II) op onderdelen te herzien?11 Zo ja, op welke onderdelen bent u voornemens de fiscale maatregelen te herzien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De diverse autobelastingen zijn niet gebaseerd op de NOx-uitstoot van auto’s en kunnen dus ook niet op basis van een afwijkende praktijkuitstoot worden herzien. Ik zie dan ook geen logica of basis om fiscale maatregelen te nemen.
Hoe staat u tegenover de gedachte om de dieseltoeslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen(BPM) verder te verhogen, zodat de afweging tussen op benzine en op diesel rijden verschuift naar benzine? Is het mogelijk om deze toeslag verder toe te spitsen op de hoeveelheid uitstoot van NOx?
Hiervoor wil ik verwijzen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II.21
Hoe staat u tegenover de gedachte om ook in de motorrijtuigenbelasting (MRB) een component op te nemen die rekening houdt met de uitstoot van NOx? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke component?
Zie antwoord vraag 30.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om in het Nederlandse fiscale beleid ten aanzien van auto’s te werken met een andere conformiteitsfactor dan bij de Europese typegoedkeuring (bijvoorbeeld een korting op de BPM of de MRB voor schone dieselauto’s (conformiteitsfactor <1,0) en een boete voor relatief vuile dieselauto’s (conformiteitsfactor 1,5–2,1))?
Zie antwoord vraag 30.
Hoe beoordeelt u de oproep van milieuorganisatie Deutsche Umwelthilfe (DUH) om alle Mercedes C220 BlueEfficiency’s van de weg te halen, nu uit TNO-onderzoek blijkt dat deze auto in de praktijk twintig keer meer NOx uitstoot dan volgens de test?12
De oproep van Deutsche Umwelthilfe is in mijn ogen niet uitvoerbaar. Zoals in antwoord 26 aangegeven, kan de verkoop of het in verkeer brengen van een nieuw voertuig niet worden verboden als het voertuig aan de daarvoor geldende eisen voldoet. Voor de emissie van stikstofoxiden wordt daarbij uitgegaan van een meting op de rollenbank, waarbij de emissies niet meer mogen bedragen dan 80 mg/km. Uit de metingen, die TNO in mijn opdracht heeft uitgevoerd, komt naar voren dat Mercedes C220 Blue TEC aan deze Euro-6 typekeuringsnorm voldoet. Uit het TNO-onderzoek komt wel naar voren dat de NOx-uitstoot op de weg veel hoger is dan de typekeuringsnorm. Zoals bekend is dat het geval bij alle gemeten dieselvoertuigen. Vandaar ook het belang van een nieuwe RDE-testprocedure.
Bij welke hoeveelheid NOx-uitstoot gaat u over tot het weren van auto’s van de Nederlandse weg? Maakt u hierbij onderscheid tussen de aanvankelijk aan de betreffende auto gestelde uitstooteisen (euronormen)? Bent u bereid in Europees verband het draagvlak te inventariseren voor het weren van auto’s met absurde hoeveelheden uitstoot? Zo ja, welke stappen kan Nederland afzonderlijk nemen als dat draagvlak afwezig blijkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord 26, 27 en 28 kan Nederland in verband met het beginsel van de vrije interne markt geen afzonderlijke stappen nemen om dieselauto’s met een hoge NOx-praktijkuitstoot te weren. Daarom is het van belang dat er op Europees niveau een strenge praktijktest voor de NOx-uitstoot van dieselauto’s komt. Zoals u bekend zet ik me daarvoor in. Over de voortgang daarvan heb ik u uitgebreid geïnformeerd in de drie overzichtsbrieven23 rondom de softwarefraude. Daarbij heb ik ook aangegeven hoe ik u in de toekomst zal informeren.
Is er wet- en regelgeving op basis waarvan u kunt overgaan tot het weren van vervuilende dieselauto’s van de weg, ondanks dat deze auto’s beschikken over een typegoedkeuring? Indien die wetgeving er niet is, bent u bereid hiertoe een wetsvoorstel te maken?
Zie het antwoord op vraag 26.
Wat is de status van het plan van de Europese Commissie om de keuring van nieuwe automodellen strenger en onafhankelijker te maken?13
De Europese Commissie heeft vorig jaar op grond van een evaluatie geconcludeerd dat het EU-typegoedkeuringskader om verbetering vraagt. De verbeteringen zijn verwerkt in het voorstel voor Kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen. Dit voorstel is op 27 januari 2016 gepubliceerd en moet op termijn Kaderrichtlijn 2007/46/EG vervangen.
Wanneer wordt het plan genoemd in vraag 36 in de Transportraad besproken?
Het voorstel wordt behandeld in de Raadswerkgroepen Technische Harmonisatie. Tijdens de eerste bijeenkomst op 9 maart jl. heeft de Europese Commissie het voorstel gepresenteerd, waarna er bijeenkomsten zijn gepland op 21 maart, 6 april en 8 juni 2016. De besluitvorming over de genoemde kaderverordening vindt waarschijnlijk plaats in de Raad voor Concurrentievermogen. Het is nog niet bekend wanneer het daar op de agenda komt.
Kunt u vooruitlopend op de formele reactie via het BNC-fiche reeds een eerste kabinetsappreciatie van het plan naar de Kamer sturen? Wanneer verwacht u het BNC-fiche over dit Commissievoorstel met uitgebreid kabinetsstandpunt naar de Kamer te sturen?
Zoals vermeld in antwoord 4, heeft u het BNC-fiche25 inmiddels ontvangen.
Wat wordt bedoeld met «technical services» in het persbericht van de Europese Commissie?14 Betreft het hier (betalingen aan) keuringsinstanties als de RDW, of andere partijen zoals TNO of DEKRA? Indien het enkel andere partijen betreft, wat is het verschil tussen de financiële afhankelijkheid van andere partijen ten opzichte van autofabrikanten en die van keuringsinstanties ten opzichte van autofabrikanten?
Goedkeuringsinstanties geven typegoedkeuringen af en kunnen daartoe tests en keuringen verrichten. Zij kunnen hiertoe ook technische diensten («technical services») aanwijzen. Dit is een organisatie die door een goedkeuringsinstantie is aangewezen om tests en keuringen te verrichten ten behoeve van de typegoedkeuring. Bij de uitvoering van emissietests zijn dat bijvoorbeeld DEKRA, IDIADA, TÜV, Horiba-MIRA, AVL, Ricardo en Millbrook. TNO voert op dit moment geen emissiemetingen uit ten behoeve van de typegoedkeuring.
Zowel technische diensten als goedkeuringsinstanties zullen over het algemeen voor hun werkzaamheden een financiële relatie met de fabrikant hebben. Er is mogelijk wel een verschil in de genoemde afhankelijkheid omdat technische diensten doorgaans commerciële organisaties zijn en goedkeuringsinstanties overheidsorganisaties.
Op welke wijze draagt betaling voor de test aan de Staat, die het vervolgens doorgeeft aan de keuringsinstanties (of andere partijen die onderdelen van de test op zich nemen), bij aan de onafhankelijkheid van de keuringsinstantie/andere partij (ten opzichte van de autofabrikant)?
Het voorstel van de Europese Commissie stelt een aanpak voor die zou kunnen bijdragen aan het verder verkleinen van mogelijke verstrengeling tussen autofabrikant en de technische dienst. Voor de reactie van het kabinet op dit voorstel wil ik verwijzen naar het BNC-fiche Verordening markttoezicht en typegoedkeuring motorvoertuigen dat u op 11 maart 2016 heeft ontvangen27.
Welke consequenties heeft het als de Europese Commissie als nieuwe keurder vaststelt dat auto’s die reeds op de markt zijn, niet aan de normen voldoen? Welke consequenties heeft dit voor de keuringsinstantie die eerder de typegoedkeuring heeft afgegeven? Welke consequenties heeft dit voor de fabrikant die de auto op de markt heeft gebracht? Welke consequenties heeft dit voor de consument die rondrijdt in een auto die niet aan de normen voldoet?
Van de betrokken marktdeelnemer kan worden verlangd passende corrigerende maatregelen te nemen teneinde de voertuigen weer in overeenstemming met de voorschriften te brengen of om deze uit de handel te nemen of terug te roepen.
Als de juistheid van de typegoedkeuring in twijfel wordt getrokken, wordt de verantwoordelijke goedkeuringsinstantie in kennis gesteld alsmede alle andere goedkeuringsinstanties en markttoezichtautoriteiten.
De verantwoordelijke goedkeuringsinstantie houdt toezicht op de nodige maatregelen om de conformiteit van de productie te herstellen en coördineert zo nodig de eventuele maatregelen die de fabrikant in afstemming met hem onderneemt om reeds verhandelde producten terug te nemen dan wel terug te roepen.
Voor de consument zijn de consequenties afhankelijk van de acties die de betrokken marktdeelnemer moet nemen. Dit kan een terugroepactie zijn waarvoor de consument het voertuig kan laten aanpassen bij een dealer. Het verschilt per lidstaat of de consument verplicht is om het voertuig aan te laten passen.
Op basis waarvan kan de Europese Commissie overgaan tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn? Kunnen keuringsinstanties hiervoor auto’s voordragen bij de Europese Commissie? Kunnen andere organisaties of burgers ook auto’s voordragen? Welke criteria hanteert de Europese Commissie, indien auto’s worden voorgedragen voor een (her)keuring door de Europese Commissie?
De Europese Commissie selecteert zelf de te keuren voertuigen. Uit het Commissievoorstel blijkt niet op basis van welke criteria deze selectie plaatsvindt. Het is nu nog onduidelijk op basis waarvan de Europese Commissie overgaat tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn gebracht. Tijdens de behandeling van het Commissievoorstel in de Raadswerkgroep zal dit punt verder moeten worden verduidelijkt.
Kan de Nederlandse keuringsinstantie volgens het nieuwe plan van de Europese Commissie in de toekomst overgaan tot het testen van auto’s die reeds op de markt zijn en hier ook consequenties aan verbinden?
In de nieuwe kaderverordening worden de mogelijkheden van markttoezicht aangescherpt. De Nederlandse inzet voor de onderhandelingen dienaangaande staan in het BNC-fiche dat u heeft ontvangen.
Is het op basis van het nieuwe plan van de Europese Commissie in de toekomst mogelijk dat Nederland zelfstandig maatregelen neemt om auto’s of autofabrikanten die volgens Nederlandse testen niet aan de normen voldoen, aan te pakken?
De voorgestelde bepalingen geven de Nederlandse markttoezichtautoriteit de mogelijkheid om passende maatregelen te nemen wanneer uit markttoezicht (keuringen) blijkt dat auto’s niet aan de normen voldoen.
Welke partijen krijgen op basis van het voorstel van de Europese Commissie toegang tot «the car’s software protocols»?15 Geldt deze toegang alleen voor de Europese Commissie, of ook voor de nationale keuringsinstanties?
Zoals aangegeven in antwoorden 14 en 23 geldt deze toegang op basis van het voorstel voor de goedkeuringsinstanties en technische diensten.
Hoe verhoudt dit plan zich tot de nieuwe RDE-test die zal gelden voor de typegoedkeuring vanaf 2017?
De nieuwe RDE-test zal nog verder worden aangevuld met een onderdeel markttoezicht, dat kan worden uitgevoerd door andere partijen dan de betreffende typegoedkeurende instantie. Besluitvorming hierover wordt begin 2017 verwacht.
Hoe beoordeelt u de optie om autofabrikanten niet langer zelf de keuze te bieden bij welke keuringsinstantie zij hun auto willen laten keuren? Wat zijn hiervan de voor- en nadelen?
Het Commissievoorstel beoogt uniforme toepassing van de voorschriften door alle partijen en zet zwaar in op het toezicht daarop. Daarmee zou er geen verschil tussen keuringsinstanties behoren te bestaan en is er geen noodzaak om bepaalde keuringsinstanties aan fabrikanten voor te schrijven.
Deelt u de mening dat er geen financiële prikkel zou moeten zijn voor de autofabrikant, waar het gaat om de keuze voor een bepaalde typegoedkeurder? Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om een vast bedrag dat de typegoedkeuring moet kosten in Europese regelgeving op te nemen?
Aangezien er vanuit gegaan moet worden dat de voorschriften op uniforme wijze door de typegoedkeuringsinstanties en technische diensten worden toegepast zijn financiële prikkels niet van invloed op het resultaat. Het is daarmee onderdeel van de vrijheid van bedrijfsvoering van fabrikanten om zelf een keuze te maken aan welke partijen zij een voertuig ter keuring willen aanbieden. Typegoedkeuring is maatwerk aangezien dit afhankelijk is van het ontwerp van het voertuig en de uitvoeringen waaruit deze bestaan. Verder is er een uitgebreid stelsel van onafhankelijke kwaliteitscontroles die de onafhankelijkheid van het testresultaat goed borgen.
De afschaffing van de contourenregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Het bericht ‘Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland»?1
Ja
Deelt u de mening dat we kindhuwelijken niet moeten willen in ons land?
Kinderen horen naar school te gaan en plezier te maken en niet te trouwen. Sinds vorig jaar is in ons land een huwelijk met een minderjarige dan ook onder geen enkele voorwaarde toegestaan. In het buitenland gesloten huwelijken met minderjarigen kunnen pas worden erkend als beide partners minimaal 18 jaar zijn. Nareis en reguliere gezinshereniging is niet mogelijk als een of beide (huwelijks)partners jonger zijn dan 18 jaar. Ook voor volwassenen geldt dat je in dit land zelf bepaalt of en met wie je trouwt. Iemand die een ander dwingt te trouwen kan rekenen op een celstraf en een geestelijke die een stel huwt zonder dat er een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden, krijgt een boete of gevangenisstraf.
Wel blijft de kans bestaan dat minderjarigen die in het buitenland zijn gehuwd, zelfstandig inreizen en een asielvergunning aanvragen. Voor deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen wordt voogdij aangevraagd. Ook kan het voorkomen dat (gedwongen) kindhuwelijken plaatsvinden in gesloten gemeenschappen waar we weinig zicht op hebben. We blijven daarom inzetten op voorlichting. Kennis en bewustwording vormen een belangrijke sleutel bij het tegengaan van kindhuwelijken en het verbeteren van de positie van mensen die informele huwelijken sluiten.
Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. Ik neem de problematiek van kindhuwelijken mee in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie, over aanpalende onderwerpen zoals huwelijksdwang, worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Zo kunnen naast slachtoffers van gedwongen huwelijken, ook slachtoffers van kindhuwelijken terecht op www.trouwentegenjewil.nl voor hulp en informatie.
Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over kindhuwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Kunt u bevestigen dat de per 5 december 2015 ingetreden «Wet tegengaan huwelijksdwang» ervoor zorgt dat beide partners ten minste 18 jaar moeten zijn om in Nederland te kunnen trouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we ervan uitgaan dat er in 2016 nul kindhuwelijken plaatsvinden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de gemeenschappen die (religieuze) kindhuwelijken (blijven) nastreven aanspreken op hun maatschappelijk onaanvaardbare gedrag? Zo ja, op welke manier? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.
De puinhoop bij het toekennen van subsidies voor het referendum op 6 april 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat recentelijk pas 3 subsidieaanvragen voor het referendum waren toegewezen?1
Op de website van de Referendumcommissie is een actueel overzicht te vinden van de verstrekte subsidies. Op 15 februari waren 73 aanvragen toegekend.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling, die de referendumcommissie zelf heeft vastgesteld, er in voorziet dat de commissie binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag om subsidie beslist (artikel 11 van de subsidieregeling raadgevend referendum)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidieaanvragen zijn binnengekomen en op hoeveel van die aanvragen een beslissing genomen is binnen de termijn van drie weken?
Er komen nog steeds aanvragen binnen. Als aanvullende informatie moet worden gevraagd, kan de termijn van drie weken verschuiven.
Hoeveel procent van de aanvragers had het formulier niet goed ingevuld en is gevraagd om nadere informatie?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het formulier zo slecht is ingevuld, ligt dat dat dan aan de aanvragers of aan het formulier?
De aanvraagformulieren (voor rechtspersonen en voor natuurlijke personen) zijn te vinden op de website van de Referendumcommissie: www.referendum-commissie.nl. De formulieren zijn voorzien van een toelichting. De Referendumcommissie zal zelf de uitvoering van de subsidieregeling evalueren. In die evaluatie zal grondig worden nagegaan hoe de uitvoering van de subsidieregeling is verlopen en welke lessen daaruit te leren zijn voor enerzijds de regeling zelf en anderzijds de uitvoering daarvan. De punten die aan de commissie zijn gemeld cq. onder de aandacht zijn gebracht van de commissie, zullen daar zeker een rol bij spelen. Ik wacht de evaluatie met belangstelling af. Uit de informatie op de website van de Referendumcommissie over inmiddels toegekende subsidieaanvragen kan worden afgeleid dat de werkwijze van de commissie voor veel aanvragers niet tot problemen heeft geleid.
Kunt u een kopie van het oorspronkelijke formulier aan de Kamer doen toekomen en aangeven op welke punten het in uw ogen tekortschiet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft de referendumcommissie zelf gekost tot 12 februari, inclusief de kosten van inhuur?
Deze informatie zal beschikbaar komen in het kader van de evaluatie van het referendum, waarbij ook de evaluatie van de Referendumcommissie zelf zal worden betrokken. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie na het zomerreces aan uw Kamer te kunnen sturen.
Hoeveel subsidie is toegekend tot 12 februari 2016?
Zie voor nauwkeurige informatie ter zake de website van de Referendumcommissie voor de stand van zaken van de toekenningen op 11 en 15 februari 2016.
Is er nog sprake van een tijdige en eerlijke subsidietoedeling?
Ja.
Kunt u de referendumcommissie vragen de ingediende aanvragen en de genomen besluiten onmiddellijk openbaar te maken, zodat dit gecontroleerd kan worden?
De Referendumcommissie publiceert een overzicht van toegekende subsidies op haar eerdergenoemde website.
Hoe gaat u bevorderen dat besluiten tijdig en eerlijk genomen worden zodat er sprake is van een eerlijke campagne?
In de Wet raadgevend referendum is er voor gekozen deze taak in handen te geven aan een onafhankelijke Referendumcommissie. Ik heb alle vertrouwen in een zorgvuldige besluitvorming van de Commissie, hetgeen wordt gestaafd door de informatie op de website van de Commissie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het weglaten van cruciale informatie in het programma Opsporing Verzocht |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesprek Op Niveau: Jan Roos en Diana Blog, slachtoffer roofoverval Heemstedestraat»?1
Ja.
Deelt u de waarneming dat de wrede overval op het echtpaar gekenmerkt wordt door Jodenhaat en dat de daders volgens mevrouw Blog Marokkanen zijn?
Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op alle aspecten van het strafbare feit. Aangezien het een lopend onderzoek betreft kan ik over de inhoud van het onderzoek geen nadere mededelingen doen.
Waarom is deze cruciale informatie achterwege gebleven in de uitzending van Opsporing Verzocht, terwijl zij van cruciaal belang is voor deze zaak?
Opsporing Verzocht is een officieel opsporingsmiddel. Alle informatie die in het programma gegeven wordt, wordt bepaald door de mate waarin het OM inzicht in het dossier wil geven aan het publiek. De NPO heeft hier geen invloed op.
In de uitgebrachte opsporingsberichtgeving is, zoals ook het uitgangspunt is bij het inzetten van opsporingsberichtgeving, uitsluitend informatie opgenomen die op dat moment bij de politie bekend en geverifieerd was en die direct van belang was voor het doel van de inzet van het middel: identificatie en aanhouding van de verdachten.
Is de indruk juist dat de berichtgeving van de NPO omtrent deze overval eerder geleid wordt door politieke correctheid, dan door het verlangen klaarheid te brengen in deze zaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het antisemitische motief van een extreem gewelddadige overval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gesprek Op Niveau: Jan Roos en Diana Blog, slachtoffer roofoverval Heemstedestraat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de laffe en gewelddadige overval op een bejaard joods echtpaar, waarbij onder andere het mannelijke slachtoffer blind is geslagen, walgelijk is?
Ik keur elke vorm van geweld af, zeker als de slachtoffers onschuldige burgers zijn. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op alle aspecten van het strafbare feit dus ook een eventueel discriminatoir aspect. Aangezien het een lopend onderzoek betreft kan ik over de inhoud van het onderzoek geen nadere mededelingen doen.
In hoeverre erkent u dat het schreeuwen door de daders van «hier die juwelen vuile jodin, je had in Auschwitz moeten zijn» blijk geeft van virulente jodenhaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden geweest dat het Openbaar Ministerie bij de voorbereiding van het programma Opsporing Verzocht heeft verzwegen dat het een antisemitische overval was en dat het vrouwelijke slachtoffer vond dat de daders er Arabisch/Marokkaans uitzagen?
In de uitgebrachte opsporingsberichtgeving is, zoals ook het uitgangspunt is bij het inzetten van opsporingsberichtgeving, uitsluitend informatie opgenomen die op dat moment bij de politie bekend en geverifieerd was en die direct van belang was voor het doel van de inzet van het middel: identificatie en aanhouding van de verdachten.
Hoe duidt u de conclusie van het rapport «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de islamitische gemeenschap in West-Europa groeit, ook het antisemitisme groeit?
Op 28 oktober 2015 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek «Triggerfactoren antisemitisme» en het daaraan gekoppelde nader onderzoek «Beelden van islamitische jongeren over zionisten en Joden». Hieruit blijkt dat het conflict in het Midden-Oosten, met name de relatie tussen Israël en de Palestijnse gebieden, een mogelijke triggerfactor vormt voor antisemitisme in Nederland. Negatieve beelden over Israël, zionisten of zionisme mogen echter nooit leiden tot haat tegen Joden. Net zo min als negatieve emoties of beelden over de Palestijnse gebieden of Palestijnen mogen leiden tot haat tegen moslims. Het vraagt juist om een zichtbaar gezamenlijke aanpak vanuit gemeenschappen om op te staan en samen te werken om uitsluiting en antisemitisme te bestrijden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het groeiende antisemitisme aan te pakken?
Uit de politiecijfers 2014 blijkt dat het aantal gerichte antisemitische incidenten toeneemt. Dit is zeer zorgelijk. De actieve bestrijding van antisemitisme verloopt zowel via het repressieve als het preventieve spoor.
Vanuit het preventieve spoor richt de aanpak zich onder meer op het ondersteunen van rolmodellen, onderwijs en dialoog. Onderdeel van de aanpak is bijvoorbeeld het adresseren van spanningen in Nederland als gevolg van het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Onder meer over dit onderwerp heeft de Minister van SZW op 15 maart een overleg gehad met vertegenwoordigers vanuit de Joodse en Islamitische gemeenschap. Een ander voorbeeld is het ondersteunen en verbeteren van het onderwijs als het gaat om discriminatie en antisemitisme in de klas en het vergroten van de effectiviteit van methodieken die in of buiten het onderwijs gebruikt worden. Ook is er aandacht voor discriminatie en antisemitisme in het voetbal. De betaald voetbalclubs en de KNVB hebben op 18 februari jongstleden afgesproken hebben sneller op te treden tegen racistische spreekkoren. Zodra dit voorkomt, vragen de clubs de supporters direct met dit gedrag te stoppen. Zo niet, dan wordt de wedstrijd stilgelegd.
Op grond van de aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) worden alle incidenten die gerelateerd zijn aan discriminatie en antisemitisme geregistreerd. Het gaat hierbij om eigen waarnemingen, meldingen en aangiften. Het OM verleent prioriteit aan de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme.
Zijn de laffe daders inmiddels gepakt?
Er zijn in deze zaak nog geen aanhoudingen verricht.
Het intrekken van een subsidieaanvraag voor het referendum door de handelswijze van de referendumcommissie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «GeenPeil en GeenStijl vragen toch geen subsidie voor referendum»?1
Ja.
Begrijpt u dat onduidelijke en incomplete aanvraagformulieren, slechte communicatie en het ontbreken van een ondersteunende houding van de referendumcommissie, leiden tot het intrekken van aanvragen voor de beschikbaar gestelde subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van aanvragers om een aanvraag voor een subsidie in te trekken. Aanvragers zijn vrij om een eigen afweging te maken tussen het belang dat is gediend bij het handhaven van de aanvraag en het belang dat – mogelijk – is gediend bij intrekking van de aanvraag. Intrekking leidt er toe, dat men niet over subsidiegeld kan beschikken.
Op de website van de Referendumcommissie (www.referendum-commissie.nl) is een actueel overzicht te vinden van de inmiddels verstrekte subsidies. Daaruit kan worden afgeleid dat de werkwijze van de Referendumcommissie klaarblijkelijk in veel gevallen niet heeft geleid tot intrekking van de aanvraag.
De formulieren (één voor rechtspersonen en één voor natuurlijke personen) die kunnen worden gebruikt voor het aanvragen van subsidie bij de Referendumcommissie staan eveneens op de website van de commissie. Bij een aanvraag voor rechtspersonen dient de ondertekenaar bevoegd te zijn om namens de rechtspersoon op te treden. In het rechtsverkeer is dat volstrekt gebruikelijk. Als het formulier onvoldoende ruimte biedt, is het mogelijk om een of meerdere bijlagen mee te sturen. Voor de meeste aanvragers was deze werkwijze duidelijk.
Kunt u aangeven wat het doel is van het beschikbaar stellen van een subsidie om campagne te voeren voor het referendum als de commissie, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van die betreffende subsidie, een meer dan ontmoedigende werkwijze hanteert?
Doel van het beschikbaar stellen van subsidie is volgens de Wet raadgevend referendum het bevorderen van het debat in Nederland over de aan het referendum onderworpen wet. De cijfers omtrent subsidieverlening op de website van de Referendumcommissie spreken tegen dat «een meer dan ontmoedigende werkwijze» wordt gehanteerd.
Deelt u de mening dat de huidige gang van zaken, waardoor nota bene de initiatiefnemer van het referendum heeft afgezien van de subsidieaanvraag, een belemmering vormt voor het democratisch proces en daarmee een vorm van obstructie is?
Mede gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3 deel ik die mening niet.
De bijstand die verleend wordt aan Romano van der Dussen, die net is vrijgelaten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Romano van der Dussen op 11 februari vrijgelaten is uit de gevangenis in Spanje, alwaar hij is opgevangen door een medewerkster van de Nederlandse ambassade?
Ja.
Welke hulp en begeleiding zijn er voor iemand die 12 jaar in een Nederlandse cel gezeten heeft?
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt de gedetineerde gescreend op de vijf basisvoorwaarden: onderdak, inkomen uit werk of uitkering, schulden, zorg en in het bezit zijn van een identiteitsbewijs. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt samen met de gedetineerde een op de persoon gericht detentie en re-integratieplan op. Een gedetineerde is primair zelf verantwoordelijk voor zijn re-integratie. In de PI wordt hij daarbij ondersteund door onder meer een mentor en een casemanager. Daarnaast kan elke gedetineerde gebruik maken van een (in elke PI aanwezig) re-integratiecentrum waar hij praktische zaken kan regelen die belangrijk zijn voor een succesvolle re-integratie, zoals het vinden van een baan.
In Nederland geldt als uitgangspunt dat een gedetineerde die is veroordeeld tot een tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer hij tweederde deel daarvan heeft ondergaan. Gedurende de periode van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi) staat de gedetineerde onder toezicht van de reclassering en kan betrokkene worden begeleid door zijn toezichthouder. De reclassering controleert of de gedetineerde de voorwaarden, die aan de vi zijn gekoppeld, naleeft. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat een gedetineerde zich laat opnemen in een kliniek, zich onder behandeling laat stellen of moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen.
Na afloop van de detentie kan – nu de strafrechtelijke titel is komen te vervallen – de ex-gedetineerde niet langer aanspraak maken op hulp en begeleiding vanuit DJI, maar is hij aangewezen op hulp en begeleiding vanuit bijvoorbeeld gemeentes en maatschappelijke organisaties.
Hoe gaat u er, in overleg met de Spaanse autoriteiten voor zorgen dat vergelijkbare hulp voor hem beschikbaar is om weer een plek in de Nederlandse of Spaanse samenleving te krijgen? Kunt u dit – zo nodig vertrouwelijk – toelichten?
Met verwijzing naar mijn brieven van 20 juli 2015 (TK 2947), 28 augustus 2015 (TK 3184), 7 oktober 2015 (TK 226), 18 november 2015 (TK 30 010, nr. 25) en 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de heer R. van der D tijdens zijn detentie consulaire bijstand verleend en proactief aandacht gevraagd bij de Spaanse autoriteiten voor de rechtsgang van de heer Van der Dussen. Zo voerden medewerkers van de ambassade in Madrid diverse gesprekken met Spaanse overheidsinstanties teneinde de voortgang van de behandeling van de herzieningszaak van de heer R. van der D. te bespoedigen. Zelf intervenieerde ik bij mijn Spaanse ambtgenoot. Dit past binnen de algemene beleidslijn terzake.
Voor zijn verblijf in Spanje in de eerste periode na zijn vrijlating uit de gevangenis op 11 februari jl. heeft de heer R. van der D. van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Reclassering Nederland en lokale Spaanse instanties advies en begeleiding gekregen. Voor het geval dhr. R. van der D. langer in Spanje wenst te blijven, is hem door de ambassade proactief advies gegeven over tot welke Spaanse instanties hij zich kan wenden voor verdere begeleiding en ondersteuning aldaar. Het is uiteraard aan de heer R. van der D. om te beslissen waar hij zich wil vestigen. Indien de heer R. van der D. besluit naar Nederland terug te keren, kan hij terecht bij de betreffende Nederlandse gemeente en maatschappelijke organisaties. De Nederlandse gemeente waar dhr. R. van der D. zich, op eigen aangeven, mogelijk wil vestigen en Reclassering Nederland zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld. Beiden zijn op een eventuele terugkeer van dhr. R. van der D. naar Nederland voorbereid. Uiteraard is de heer R. van der D. hierover geïnformeerd.
Biedt de Nederlandse staat enige bijstand aan de heer Van der Dussen om tot een snelle herziening van alle zaken te komen?
Het initiëren en voeren van eventuele verdere procedures die volgen op de herzieningsuitspraak zijn een zaak van dhr. R. van der D. en zijn advocaat, desgewenst in samenwerking met de Nederlandse stichting PrisonLAW. De stichting PrisonLAW ontvangt subsidie van de Nederlandse overheid. De door mij verstrekte subsidie ten behoeve van juridisch advies staat beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014 (30 010, Nr. 21).
Nu de heer R. van der D. in vrijheid is gesteld, kan hij zijn zaak zonder beperking bespreken met zijn juridisch adviseurs.
Zal de Nederlandse overheid de heer Van der Dussen hulp verlenen en bijstaan in een civiele zaak van hem tegen de Spaanse staat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met een precies feitenrelaas aangeven op welk moment en op welke wijze de Nederlandse regering de heer Van der Dussen heeft bijgestaan om zijn onschuld aan te tonen in de afgelopen 12 jaar?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26).
Kunt u de vragen die de commissie Buitenlandse Zaken gesteld heeft over de zaken Van der Dussen, Singh en Hoose op 2 december 2015 zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevorderen dat de vragen die in juni 2015 aan het comité van ministers van de Raad van Europa gesteld zijn over zijn zaak spoedig beantwoord zullen worden, zodat dit niet zomaar iemand anders overkomt?
De Permanent Vertegenwoordiger van Nederland bij de Raad van Europa heeft aangedrongen op spoedige beantwoording van de schriftelijke vragen van 18 juni 2015 (nr. 689).
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden en er in ieder geval voor zorgen dat er spoedig actie en een antwoord op vraag 3 komt, omdat daartoe grote urgentie bestaat?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
Opmerkingen van het Openbaar Ministerie (OM) over de vervolging van Julio Poch in Argentinië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kwalificatie door het OM dat het proces tegen Poch «nogal eigenaardig» verloopt en de opmerking «(j)e kunt nog niet zeggen dat er geen eerlijk proces is»?1
In het betreffende artikel zie ik geen uitlatingen of kwalificaties van het Openbaar Ministerie (OM), maar slechts een citaat dat wordt toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager. Navraag leert dat het hier niet gaat om de officier van justitie die in Nederland het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch heeft geleid. Door wie en op basis van welke informatie deze uitlating is gedaan, is onduidelijk. Het OM heeft mij bericht zich niet te herkennen in het citaat en niet te beschikken over voldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Kunt u uiteenzetten wat het OM precies bedoelt met «nogal eigenaardig» en wat precies is opgevallen in de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten wat het OM ten aanzien van een eerlijk proces bedoelt met «nog niet»? Bedoelt het OM aan te geven dat al sprake is van enige twijfel over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de verbazing van het OM over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Op grond waarvan gingen zowel u als het OM bij de uitlevering van Poch ervan uit dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces?
De Nederlandse Staat heeft meegewerkt aan de aanhouding van de heer Poch in Spanje door informatie te verschaffen over zijn reisbewegingen. De handelwijze van de Staat is in 2014 door de civiele rechter rechtmatig bevonden2. De civiele rechter heeft daarbij vastgesteld dat de Staat gehouden was de gevraagde rechtshulp te verlenen op basis van de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering. Een weigeringsgrond om daar vanaf te zien was er niet. Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de Staat niet verantwoordelijk is voor de situatie waarin de heer Poch zich thans bevindt en dat de Staat geen beslissingen kan nemen over de voortgang van het lopende strafproces in Argentinië. De Staat onthoudt zich bovendien van inhoudelijke bemoeienis met in het buitenland lopende strafzaken. Wel verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer Poch – net als aan iedere andere in het buitenland verblijvende gedetineerde met (ook) de Nederlandse nationaliteit, die daar prijs op stelt – consulaire bijstand. Hiertoe behoort onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang, waarvoor de ambassade in Buenos Aires contact onderhoudt met betrokkene en zijn advocaat.
Heeft u zich onlangs dan wel naar aanleiding van de strafeis die in december 2015 plaatsvond door het OM laten informeren over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Daar het om een Argentijns strafproces gaat, ligt het niet in de rede om mij te laten informeren door het Nederlands Openbaar Ministerie. Dat beschikt immers niet over de daarvoor benodigde informatie.
Tegen de achtergrond dat Nederland heeft meegewerkt aan de uitlevering van Poch in de veronderstelling dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces, op welke wijze houdt u vinger aan de pols of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk en transparant proces?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien de betrokkenheid van Nederland bij de uitlevering van Poch aan Argentinië, het gegeven dat hij tevens de Nederlandse nationaliteit heeft en gezien de gerezen verbazing bij het OM over de gang van zaken in het strafproces, bent u bereid een onafhankelijk proceswaarnemer naar Argentinië te sturen die kan observeren of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk proces en geen politiek proces zoals wordt gevreesd?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport van het College van de Rechten voor de Mens over de situatie in Heumensoord |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van het College van de Rechten van de Mens (CRM) over de zorgelijke situatie in de Nijmeegse opvang Heumensoord?1
Ja.
Bent u van mening dat er extra aandacht moet komen voor de bescherming van kwetsbare asielzoekers in Heumensoord, zoals lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (lhbt’ers), vrouwen en kinderen? Zo ja, op welke manier wilt u hier vorm aan geven?
Discriminatie en bedreigingen, in welke vorm dan ook, worden binnen de opvang niet getolereerd. Dit geldt niet alleen in geval van discriminatie van LHBT’s, maar bijvoorbeeld ook als christenen of anderen vanwege hun geloof of politieke overtuiging worden gediscrimineerd of lastig gevallen. Als je in Nederland asiel aanvraagt heb je je te houden aan de Nederlandse regelgeving en aan de Nederlandse normen en waarden. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het geheel aan van mogelijke maatregelen inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met diverse partijen in gesprek over extra inzet op voorlichting aan bewoners over de Nederlandse wetgeving en onze normen en waarden, ook in de noodopvanglocaties. Het COA organiseert hiertoe op 1 maart, in samenspraak met de ministeries van V&J en OCW, een studiemiddag voor relevante partijen, waaronder diverse belangenorganisaties voor LHBT’s.
Meer specifiek ten aanzien van Heumensoord is er op 8 januari jl. overleg geweest op de locatie Heumensoord tussen belangenverenigingen voor LHBT’s, de gemeente en het COA. Op Heumensoord is een COA contactpersoon aangesteld als aanspreekpunt voor LHBT-belangenorganisaties.
Deelt u de mening dat er gestreefd moet worden naar meer kleinschalige locaties, met als doel betere waarborging van privacy, veiligheid en gezondheid van de asielzoekers?
Ik wil een stabiele opvangsituatie creëren, waarbij er structureel voldoende bedden beschikbaar zijn. In het tussen Rijk en gemeenten gesloten bestuursakkoord is hiertoe onder meer afgesproken dat wordt gezocht naar een goede mix tussen groot- en kleinschalige opvang al naar gelang draagkracht en draagvlak. Het uitgangspunt bij deze locaties is dat aspecten zoals privacy, veiligheid en gezondheid gewaarborgd zijn, of het nu gaat om kleine, middelgrote of grotere locaties van het COA.
Kunt u vertellen wat er momenteel gedaan wordt om verveling van de asielzoekers in Heumensoord tegen te gaan, gezien het feit dat dit vaak hand in hand gaat met depressieve klachten?
Het COA biedt kwalitatief goede opvang, met als uitgangspunt dat asielzoekers gedurende hun asielprocedure een veilig onderkomen hebben. De uitdaging om dit te blijven realiseren was gedurende de hoge instroom groot voor het COA. In Heumensoord hebben betrokken partijen als COA, de gemeenten Nijmegen en Heumen, Vluchtelingenwerk Nederland en Defensie er alles aangedaan om na de snelle totstandkoming van deze noodopvanglocatie de omstandigheden snel te verbeteren.
Zoals ook in de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) is aangegeven, doet het COA al het mogelijke om rekening te houden met ieders behoefte. Zo is er in ruime mate beveiliging op de locatie aanwezig en zijn de openingstijden van de gemeenschappelijke ruimten verruimd naar 02.00 uur, zodat er minder geluidsoverlast op de kamers is. Om het gevoel van onveiligheid onder de bewoners weg te nemen is sinds kort in de nacht niet alleen de beveiliging aanwezig, maar ook op elk paviljoen een COA-medewerker. Zo’n 200 vrijwilligers worden ingezet voor dagbestedingsactiviteiten, zoals hardlopen, oriëntatie cursus Nederlands, voorstellingen, bibliotheek en andere sport- en spelactiviteiten. Er zijn gemiddeld zo’n 150 activiteiten per week. Verder gaan sinds 11 januari alle kinderen naar school.
Helaas kan dit niet voorkomen dat asielzoekers onzekerheid en stress kunnen ervaren gedurende de asielprocedure en de daarmee samenhangende onzekerheid over hun toekomst. Dit kan zich echter op alle locaties voordoen.
Deelt u de mening dat, ondanks het feit dat het gaat om een noodoplossing, schadelijke effecten voor de gezondheid van de asielzoekers, stress, slapeloosheid en depressiviteit onacceptabel zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u de klachten van het CRM over de heersende onduidelijkheid over de asielprocedure? Bent u bereid om daar opnieuw actie op te ondernemen en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) handvatten te bieden om beter te kunnen voldoen aan de informatiebehoefte?
Asielzoekers krijgen bij aankomst een brief waarin de verwachtingen over het verloop en duur van de procedure uiteen wordt gezet. Gedurende de procedure hebben asielzoekers recht op juridische bijstand en met vragen over de procedure kunnen ze tevens bij Vluchtelingenwerk Nederland terecht. Ik herken de opmerking over de heersende onduidelijkheid over de asielprocedure dan ook niet. Uiteraard willen asielzoekers zo snel mogelijk weten of ze in Nederland mogen blijven of niet, maar dat staat los van eventuele onduidelijkheid over de asielprocedure.
Bent u bereid om de aanbevelingen die door het CRM zijn gedaan integraal over te nemen en door te voeren? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik vind het belangrijk dat organisaties zoals het CRM en de Nationale ombudsman kritisch meekijken en ik zal de aanbevelingen bestuderen om te bezien wat we hiervan kunnen leren. Ik heb in dit kader ook de Inspectie Veiligheid en Justitie gevraagd om onderzoek te doen naar (nood)opvanglocaties en de eventuele risico’s die daar voor bewoners bij kunnen komen kijken. Een eerste rapport daarover heeft uw Kamer van mij ontvangen.
Het COA spreekt voorts voortdurend met bewoners en andere partijen over voorstellen voor verbetering. Ik merk ook op dat het COA al veel inspanningen heeft gepleegd om de leefbaarheid op Heumensoord te verbeteren, zoals ook door CRM en NO wordt erkend. Het COA zal hier de komende tijd verder aan werken, tot de sluiting van Heumensoord op 1 juni.