Het bericht ‘OM wraakt rechtbank’ |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het openbaar ministerie (OM) Oost-Nederland drie rechters van de rechtbank in Almelo heeft gewraakt?1
Ja.
Is het eerder voorgekomen dat het OM een wrakingsverzoek heeft ingediend?
Van de wettelijke bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen kan door beide procespartijen gebruik worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt van deze bevoegdheid slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik. Een eerder voorbeeld van het indienen van een wrakingsverzoek door het OM dateert uit 2007 (ECLI:NL:RBUTR:2007:BA8296).
Hoe beoordeelt u de stellingname van het OM dat de rechtbank meer rekening zou hebben gehouden met de verhinderdata van de advocaten van de verdachte in deze drugszaak dan met de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie? Staat u achter het OM in het reeds gedane verzoek om de zaaksbehandeling uit te stellen?
De beoordeling van een stellingname door het OM in individuele aangelegenheden is aan de rechter. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel op het wrakingsverzoek d.d. 10 oktober 20162 heeft de wrakingskamer van de rechtbank in overweging 4.4 gesteld dat de afweging van de meervoudige strafraadkamer tussen enerzijds de belangen van de beslagene en anderzijds de belangen van het OM als beslaglegger niet onbegrijpelijk voorkomt en dan ook geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek reeds op 1 september 2016 aan het OM is meegedeeld, zodat er naar mening van de rechtbank voldoende gelegenheid is geweest om hiernaar te handelen, waarbij een andere prioriteitstelling, overdracht aan een collega of een aanvullend verweerschrift opties hadden kunnen zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de officier van justitie in deze concrete zaak heeft gehad ter voorbereiding op de zitting, wat klaarblijkelijk voor de rechtbank voldoende was en ook de reden om de zaaksbehandeling niet uit te willen stellen?
Aan deze kwestie lag niet ten grondslag dat het OM onvoldoende voorbereidingstijd voor de zitting zou hebben gehad, maar dat de zaaksofficier van justitie de behandeling ter terechtzitting op de door de rechtbank geplande datum niet kon bijwonen en vervanging door een collega-officier van justitie in deze specifieke zaak niet mogelijk was.
Wat zijn de gevolgen voor de uiteindelijke datum van de zaaksbehandeling, de aanwezigheid van de betreffende officier van justitie op deze zitting en concrete inzet die het OM kan leveren in deze complexe drugszaak nu het wrakingsverzoek is afgewezen?2
Ik kan geen inzage geven in aspecten samenhangende met de procespositie van het OM in een lopende (straf)zaak. De behandeling van de beklagzaak is op 12 oktober 2016 voortgezet.
Deelt u de mening dat het in het algemeen een zeer kwalijke gang van zaken zou zijn wanneer de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie wordt genegeerd bij het inplannen van een zitting? Het is toch immers de officier van justitie die de vervolging in een strafzaak heeft ingezet en dientengevolge in elk geval aanwezig zal moeten zijn op de datum waarop een zaak wordt behandeld?
De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is opgedragen aan het OM. De uitvoering van die taak geschiedt door individuele officieren van justitie. Uitgangspunt bij de behandeling van strafzaken is optimale inhoudelijke behandeling en effectieve, vlotte afhandeling. Daartoe dient het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk beperkt te worden, zeker in complexe zaken. De gerechten hanteren als uitgangspunt dat bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak de zaaksofficier van Justitie op de zitting aanwezig is. Bij raadkamerzaken (verzoekschriften, bezwaarschriften en klaagschriften) is voor gerechten het uitgangpunt dat deze behandelingen in het zittingsrooster zijn opgenomen en dat het toelichten van het standpunt van het OM doorgaans wordt gedaan door de officier van Justitie die tijdens deze zitting de belangen van het OM behartigt. Hier kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Kunt u via het College van procureurs-generaal inventariseren of vaker en elders in het land meer officieren van justitie hinder ondervinden van het probleem dat in deze uitzonderlijke wrakingszaak door het OM is aangekaart? Indien dat het geval blijkt, welke vervolgstappen gaat u nemen om dit op te lossen?
In de regel wordt in geval van verhindering van een van de procespartijen in goed overleg een passende zittingsdatum of passende vervanging gevonden.
Wel is de verdere verbetering van de planningsmethodiek een prominent onderwerp van de Taskforce OM/ZM. Hierin worden concrete verbetermaatregelen voor planning, behandeling en voorkoming van aanhouding van strafzaken vormgegeven met behulp van het verkeerstoren ++ model.
Deelt u de mening dat het opgeven van verhinderdata door de verdediging ook kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de gerechtelijke processen om een zittingsdatum te plannen en/of in de beoordeling van de rechters over de opstelling van de verdediging in het algemeen?
Het opgeven van verhinderdata door de verschillende procespartijen kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren. De indruk bestaat niet dat daarvan stelselmatig sprake is. De rechter laat zich bij het bepalen van de zittingsdatum in de eerste plaats leiden door de belangen van goede en zorgvuldige rechtspraak. Tijdige rechtspraak maakt daarvan deel uit. Dit betekent dat soms bij de planning met een of meer van de opgegeven verhinderdata geen rekening kan worden gehouden. De beslissing daarover is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.
Het bericht dat Wit-Rusland weer begonnen is met het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Wit-Rusland in de laatste maanden minimaal één persoon heeft geëxecuteerd, minimaal vier personen heeft veroordeeld tot de doodstraf en dat diverse lopende zaken zeer waarschijnlijk zullen resulteren in een veroordeling tot de doodstraf?
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichten en maakt zich onverminderd zorgen over de recente uitspraken en de toepassing van de doodstraf. De Wit-Russische autoriteiten hanteren een hoog niveau van geheimhouding betreffende de doodstraf en maken geen officiële cijfers bekend. In het onderzoeksrapport van The International Federation for Human Rights (FIDH), waar het artikel «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped» op gebaseerd is, staat dan ook dat het exacte aantal van executies onbekend is. Wel maakt het rapport aannemelijk dat sinds 2000 de doodstraf gemiddeld twee tot drie keer per jaar is opgelegd en twee tot drie keer per jaar is uitgevoerd.
Nederland blijft zich consequent uitspreken tegen de doodstraf. De doodstraf wordt door Nederland gezien als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederland zet zich in EU-verband onverminderd in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Secretaris-generaal van de Raad van Europa Jagland heeft zich, ook namens Nederland, uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf in Wit-Rusland.
Kunt u tevens bevestigen dat dit een negatieve trendbreuk is met de periode tussen 2013 en 2015 waarin de doodstraf niet of nauwelijks werd uitgesproken of uitgevoerd in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de hervatting van het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf op gespannen voet staat met het besluit van de EU eerder dit jaar om het grootste gedeelte van de sancties tegen Wit-Rusland op te heffen?
De EU zet zich in voor universele afschaffing van de doodstraf en is wereldwijd een van de meest actieve actoren op dit terrein. Zowel in bilaterale betrekkingen als in multilaterale fora spreekt de EU zich met grote regelmaat uit over de doodstraf. Daarnaast is de EU de grootste donor voor ngo’s die zich inzetten tegen de doodstraf. Echter, de EU stelt niet automatisch sancties in voor landen waar de doodstraf wordt uitgevoerd.
De EU stelde in 2010 sancties in tegen Wit-Rusland naar aanleiding van de onvrije verkiezingen van 2010, het gevangenzetten van politieke tegenstanders, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld en het smoren van vreedzame protesten. Deze sancties stonden niet in verband met het uitvoeren of opleggen van de doodstraf. In reactie op de vrijlating van alle politiek gevangen in 2015 verlengde de Raad de reeds opgeschorte sancties tegen verschillende individuen en entiteiten niet. De sancties tegen vier personen die ervan worden verdacht direct betrokken te zijn bij de verdwijning van politieke dissidenten, alsmede het wapenembargo, werden wel verlengd. De EU behield daarmee druk die van het sanctieregime uitgaat, tegelijk stelt de mogelijkheid van kritisch engagement de EU in staat de autoriteiten aan te spreken op de voortgang op het gebied van mensenrechten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er «een aantal evenementen worden opgezet met VN-instanties om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf»?2 Zo ja, wat voor evenementen hebben er plaatsgevonden? Hoe beoordeelt u op dit moment de effectiviteit van deze evenementen?
Ja. De Wit-Russische autoriteiten hebben begin dit jaar te kennen gegeven voortgang te willen boeken op het gebied van mensenrechten. In samenwerking met VN-instanties is een aantal evenementen opgezet om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf. Zo organiseerde bijvoorbeeld UNDP in maart jl. een seminar over de doodstraf, waaraan zowel de Wit-Russische autoriteiten als verscheidene ngo’s hebben deelgenomen. Gezamenlijk hebben zij gesproken over eventuele vervolgstappen richting een moratorium op de doodstraf. Het is positief dat dit onderwerp op deze manier bespreekbaar is gemaakt, al kan pas op de langere termijn worden beoordeeld wat uiteindelijk de effectiviteit is van dergelijke initiatieven.
Heeft u tevens kennisgenomen van het OVSE-rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jongstleden? Zo ja, deelt u de stevige conclusies dat fundamentele vrijheden structureel worden geschonden en dat er serieuze onregelmatigheden hebben plaatsgevonden?3
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jl. Het kabinet deelt de conclusies van de OVSE.
Deelt u de mening van activisten in Wit-Rusland dat de verkiezing van slechts twee oppositieleden in het Wit-Russische parlement feitelijk van hogerhand geregisseerd is, bedoeld is om het Westen vriendelijk te stemmen terwijl er in de praktijk niets zal veranderen?4
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de Wit-Russische autoriteiten weinig gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen van ODIHR en wederom strakke controle hebben uitgeoefend op de verkiezingen. Over de vraag of de verkiezing van twee oppositieleden «geregisseerd» is, doet het kabinet geen uitspraak. Nederland zal de Wit-Russische autoriteiten consequent blijven aanmoedigen de aanbevelingen van ODIHR volledig op te volgen en te implementeren, opdat deze omgezet worden in concrete verbeteringen van de democratische ontwikkeling van Wit-Rusland.
Hoe beoordeelt u het besluit tot opheffing van het grootste deel van de EU-sancties tegen Wit-Rusland in februari van dit jaar in het licht van de genoemde bevindingen over het opnieuw uitspreken en uitvoeren van de doodstraf en de stevige conclusies over de parlementsverkiezingen van 11 september jl.?
In reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangen in Wit-Rusland heeft de EU op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. besloten om de sancties tegen de 170 individuen en drie bedrijven, die reeds in oktober 2015 waren opgeschort, niet te verlengen. Het kabinet ondersteunt de duurzame transformatie naar een democratische rechtstaat in Wit-Rusland door middel van het voeren van dialoog enerzijds en druk blijven uitoefenen met het sanctie-instrument anderzijds. Het wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000 zijn nog steeds van kracht. Deze maatregelen, en de situatie in Wit-Rusland in bredere zin, worden regelmatig in Raadskader besproken.
Wanneer staat de discussie over EU-sancties richting Wit-Rusland weer op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het schrappen van de sancties eerder dit jaar van tijdelijke aard kan zijn en dat deze «ook weer opnieuw ingesteld [kunnen] worden»?5
Ja.
Bent u, in het licht van bovengenoemde bevindingen, bereid om de discussie over EU-sancties tegen Wit-Rusland opnieuw aan te zwengelen in de Raad Buitenlandse Zaken en te bepleiten dat het eerdere besluit om sancties te verlichten zo spoedig mogelijk moet worden herroepen?
Het kabinet is van mening dat met kritisch engagement uiteindelijk meer kan worden bereikt dan met nieuwe sanctiemaatregelen. Door Wit-Rusland niet te isoleren, maar op bepaalde punten toenadering te zoeken, vergroot de EU haar beïnvloedingsmogelijkheden. Het door de UNDP georganiseerde seminar over de doodstraf, waar Nederland actief aan deelnam, laat zien dat het beleid van kritisch engagement kan bijdragen aan het ontstaan van een maatschappelijke dialoog over een gevoelig onderwerp als de doodstraf.
Nederland zet zich ervoor in dat de EU Wit-Rusland blijft aanspreken op de mensenrechtensituatie, inclusief de doodstraf, en blijft aandringen op democratische hervormingen. Nederland monitort de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend. Het is van belang dat de EU voldoende druk behoudt op Wit-Rusland om voortgang te maken. Een eensgezinde boodschap vanuit de EU is hierbij essentieel. Het kabinet is van mening dat de EU op deze wijze optimaal invloed kan uitoefenen op de verbetering van de situatie in Wit-Rusland.
Een vermeende geheime fiscale compensatieregeling voor het Koninklijk Huis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht naar aanleiding van onderzoek van RTL, dat in de jaren ’70 in het diepste geheim afspraken zijn gemaakt om de Oranjes te compenseren voor de vermogensbelasting die ze vanaf die tijd moesten gaan betalen, en dat die compensatie nog steeds verweven zit in de uitkering die de Koning ontvangt?1
In hoeverre is de inhoud van dit bericht en de daarin genoemde feiten en omstandigheden waar?
In hoeverre is het betalen van vermogensbelasting over het privévermogen van leden van het Koninklijk Huis te zien als compensatie of tegenprestatie voor het feit dat de staat alle kosten op zich neemt die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie? Welke samenhang is er tussen het betalen van vermogensbelasting over privévermogen en bekostiging door de staat van kosten die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie?
In hoeverre kan de tot stand gekomen compensatieregeling gezien worden als het op gecamoufleerde wijze ongedaan maken van de opheffing van belastingvrijdom voor het Koninklijk Huis?
In hoeverre is de Kamer indertijd direct of indirect, gedeeltelijk of volledig, op de hoogte gesteld van afspraken over compensatie van betaalde vermogensbelasting, of heeft zij hiermee ingestemd? Acht u de democratische legitimatie van de uiteindelijk tot stand gekomen compensatieregeling voldoende?
Heeft deze compensatieafspraak, die mogelijk strijdig is met (de geest van) het sinds 1973 van kracht zijnde Financieel Statuut van het Koninklijk Huis en mogelijk zonder toereikende democratische legitimatie tot stand is gekomen, rechtsgeldigheid? Acht u deze afspraak, en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, met de kennis van nu, rechtstatelijk en moreel aanvaardbaar?
Kan exact aangegeven worden welke personen indertijd direct betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van bedoelde geheime compensatieafspraak?
Kan aangegeven worden hoeveel financieel voordeel het Koninklijk Huis door deze compensatieregeling mogelijk heeft genoten?
In hoeverre acht u terugvordering van mogelijk niet voldoende democratisch gelegitimeerd en mogelijk wederrechtelijk genoten financieel voordeel op dit moment haalbaar en te rechtvaardigen?
Bestaan er verder – buiten de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk huis om – géén («geheime») fiscale afspraken met het Koninklijk Huis of andere leden van de Koninklijke familie in ruime zin?
De openbare gegevens in het kadaster |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van «De week van Powned» over het makkelijk kunnen verkrijgen van persoonlijke gegevens via het Kadaster?1
De informatie van het Kadaster is openbaar. Dit geldt voor de Kadastrale registratie, de Kadastrale Kaart en de Openbare Registers. De openbaarheid is van groot belang voor de rechtszekerheid en het rechtsverkeer in onroerend goed.
Over eigendomsverhoudingen van de in het kadaster opgenomen registergoederen en de in dat kader verwerkte persoonsgegevens behoort zekerheid te bestaan. Die zekerheid komt ook tot uitdrukking in het openbaar beschikbaar zijn van die gegevens. Gelet op het openbare karakter van de voornoemde registers, kent de Kadasterwet ten opzichte van de Wet bescherming persoonsgegevens een bijzonder regime voor de correctie en afscherming van persoonsgegevens. Voor de registraties van het Kadaster staat de openbaarheid van de informatie centraal.
De manier waarop de informatie openbaar wordt gemaakt bepaalt de toegankelijkheid van de kadastrale registratie en de openbare registers. Technologische ontwikkelingen, waarin het Kadaster is meegegaan, zorgen voor een hoge mate van toegankelijkheid van de informatie.
De registers kunnen op twee manieren worden geraadpleegd:
In beide gevallen worden de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in de Kadastrale Registratie getoond. Bepaalde gegevens zoals nummers van identiteitsbewijzen zijn niet te raadplegen via de registratie, maar kunnen wel zijn opgenomen in notariële akten die ook opgevraagd kunnen worden. In de uitzending is ten onrechte de indruk gewekt dat er helemaal geen drempels zijn voor het zoeken op persoon. Dit is niet het geval, maar de drempel is beperkt tot het moeten afsluiten van een abonnement of het doen van een schriftelijke aanvraag.
Ik begrijp dat de toegankelijkheid van deze informatie, vragen kan oproepen. Zeker nu de ontwikkelingen van de informatietechnologie in de maatschappij razendsnel gaan en digitale privacy daarbij brede aandacht krijgt.
Ik zal daarom in overleg met het Kadaster bezien of de huidige balans tussen toegankelijkheid in het belang van de rechtszekerheid enerzijds en bescherming van de persoonsgegevens inclusief veiligheidsaspecten anderzijds nog steeds passend is.
Inmiddels heeft de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie aan de Minister van Veiligheid en Justitie verzocht een advies te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens over de wijze waarop persoonsgegevens bij het Kadaster te raadplegen zijn en wat dit betekent voor de privacy en veiligheid van betrokkenen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de ministers die de verantwoordelijkheid dragen voor de wetgeving met betrekking tot andere openbare registers bij die adviesaanvraag betrekken.
Hoe nuttig is het dat gegevens zoals onder andere paspoortnummers, BSN-nummers en gegevens over de persoon waarmee je getrouwd bent zo makkelijk op te vragen zijn? Welke mogelijkheden zijn denkbaar en/of verstandig om onnodig openbare gegevens in het Kadaster beter af te schermen? Welke acties gaat u ondernemen?
Voor de rechtszekerheid van eigenaren en andere rechthebbenden op onroerend goed is het belangrijk dat kenbaar is wie eigenaar of rechthebbende is van welk perceel. Dit is ook van belang voor onder andere potentiële kopers of hypotheekverstrekkers. In de openbare registers worden daarom notariële akten en andere stukken opgenomen aan de hand waarvan de kadastrale registratie wordt bijgehouden. Ingevolge de artikelen 39 en 40 van de Wet op het
Notarisambt worden in een notariële akte de naam-, adres- en woonplaatsgegevens, de geboorteplaats en -datum, de burgerlijke staat en het nummer van het legitimatiebewijs (paspoort, rijbewijs of Nederlandse identiteitskaart) opgenomen. Het BSN-nummer maakt geen onderdeel uit van de akte of het afschrift daarvan en wordt dus ook niet geregistreerd. Ook gegevens over de burgerlijke staat zijn van belang. Onbekendheid met die gegevens kan leiden tot schending van rechten van de (ex)echtgenoot. Het nummer van het legitimatiebewijs staat weliswaar in de akte, maar wordt niet in de kadastrale registratie overgenomen. In de kadastrale registratie staat uitsluitend hetgeen voor het rechtsverkeer van belang is.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik met het Kadaster in overleg. Het resultaat van die belangenafweging zal, afhankelijk van de wijze waarop de openbaarmaking plaatsvindt, verschillend kunnen uitvallen. Er moet ook rekening worden gehouden met de technische mogelijkheden en de kosten van tenuitvoerlegging.
Klopt het dat medewerkers van het Kadaster om een gesprek hebben gevraagd over uitzonderingen op de openbaarheid van kadastrale gegevens? Zo ja, heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden en wat is hier uitgekomen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzoekt in overleg met het Kadaster of in bijzondere situaties afscherming van gegevens van specifieke personen in het kader van veiligheid moet prevaleren boven het belang van de rechtszekerheid.
Het Kadaster heeft hiervoor een voorstel gedaan. Een mogelijke wijziging van de regelgeving ter afscherming van de persoonsgegevens in die bijzondere situaties, is daarmee in ontwikkeling.
Een uitspraak van de rechtbank Rotterdam omtrent het niet toepassen van jeugdstrafrecht |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 september 2016, waarin besloten wordt geen jeugdstrafrecht toe te passen «om te voorkomen dat voor de verdachte niet (tijdig) een geschikte woonplek wordt gevonden en/of niet de hulp krijgt die de reclassering noodzakelijk acht»?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een ernstig signaal van de rechterlijke macht is dat, overigens niet voor het eerst2, de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt?
Ik ken de signalen over zaken waarin te veel tijd zit tussen de uitspraak en de start van de behandeling/jeugdhulp, in het bijzonder bij adolescenten van 18 jaar of ouder waar het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Ik deel de mening van het lid Van Toorenburg dat alles op alles gezet moet worden om de behandeling van jeugdigen te starten. In dit geval heeft de rechter er voor gekozen in plaats van het jeugdstrafrecht het commune strafrecht toe te passen. Als rechters op basis van overwegingen over de uitvoerbaarheid geen ruimte zien om te kiezen voor de naar hun oordeel juiste toepassing van het strafrecht en (jeugd)hulp, vind ik dat een zorgelijke situatie.
De toevoeging dat de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt, deel ik niet. Ik wil eerst inzicht krijgen in het antwoord op de vraag of deze uitspraak een incident is of dat het vaker voorkomt dat wordt afgeweken van het advies om jeugdstrafrecht toe te passen om hulp sneller te realiseren. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert op mijn verzoek een monitoring- en evaluatieprogramma uit over het adolescentenstrafrecht. Onderdeel van het programma is een zogenaamde procesevaluatie, die in 2017 wordt opgeleverd. Daarin wordt onder andere met rechters gesproken over hun ervaringen met het adolescentenstrafrecht. Ook zal in dit onderzoek aandacht zijn voor mogelijke regionale verschillen in de toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Met de invoering van de Jeugdwet zijn gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp, inclusief de hulp aan jongvolwassenen veroordeeld onder het jeugdstrafrecht. Het is dan ook een gemeentelijke verantwoordelijkheid om knelpunten aan te pakken die zich voordoen bij het realiseren van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing binnen het jeugdstrafrecht, inclusief adolescenten op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is, evenals voor de inzet van alle vormen van jeugdreclassering.
Zoals u weet zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de organisaties die bij deze problematiek betrokken zijn, gesprekken gevoerd. De conclusie is dat de verantwoordelijkheden en procedures op zichzelf helder zijn, dat voldoende informatie voorhanden is via website, kennisateliers en factsheets, maar dat het nodig blijft om te investeren in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten. Dit is eerder, mede in reactie op de motie-Oskam, aangegeven in de brief (22 juni 2016, Kamerstuk 31 839, nr. 524) van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ).
De regio Rijnmond heeft een «Verbeterplan Jeugdhulp in een strafrechtelijk kader» opgesteld. Hierin zoeken de verschillende ketenpartners in de jeugdstrafrechtketen samen naar oplossingen om te komen tot een goed aanbod voor deze doelgroep en scherpen zij waar nodig de werkafspraken aan.
Deelt u de mening dat alles op alles gezet moet worden om de behandelingen van jeugdigen te starten indien dit noodzakelijk wordt geacht en de rechter niet door logistieke of financiële problemen geremd mag worden in zijn oordeel hierover? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en de rechters alsmede de samenleving als geheel op dit punt geruststellen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Oskam waarin werd verzocht de behandeling van jeugdige criminelen in elk geval maximaal drie maanden na strafoplegging te laten plaatsvinden?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of deze maximale termijn in alle gevallen waarin een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) is opgelegd, niet wordt overschreden? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken teneinde de nakoming van dit Kamerbreed gesteunde voorstel te borgen?
In gevallen waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, wordt deze direct ten uitvoer gelegd in een justitiële jeugdinrichting. In gevallen waarin een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd is het – zoals ik in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven – de verantwoordelijkheid van de gemeenten om er voor te zorgen dat de opgelegde jeugdhulp snel ingezet kan worden. Naar aanleiding van de motie-Oskam is overleg gevoerd met ketenpartners en gemeenten om een goede invulling te geven aan de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van bij vonnis opgelegde jeugdhulp.
Hoe is de afgelopen maanden concreet geïnvesteerd in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten?4
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het opbouwen van voldoende kennis. De VNG heeft opdracht gegeven voor een informatieve publicatie/tool voor gemeenten inzake het jeugdstrafrecht, de toepassing van het jeugdstrafrecht op 18–23 jarigen, nazorg na jeugddetentie en het organiseren van maatwerk voor deze jeugdigen. Deze tool zal binnenkort online verschijnen. Ik blijf samen met mijn collega van VWS en de VNG in gesprek met de gemeenten om hen bij het opbouwen van de benodigde kennis te ondersteunen. Daarnaast werken wij gezamenlijk aan een aanvulling op de factsheet met praktische vragen en antwoorden over het woonplaatsbeginsel.
Bent u van mening dat enkel de kennisoverdracht verbetert dient te worden of zijn er meer structurele problemen die aan de basis liggen van bovengenoemde uitspraak, zoals door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eerder beschreven, te weten: «Het gaat hierbij om een samenspel van oorzaken, zoals de wachtlijsten voor de jeugdzorgvoorzieningen en behandelinstanties die soms beoordelen dat de problematiek van een jeugdige te zwaar is voor de reguliere doelgroepen in de voorziening (...) en dat er onduidelijkheden zijn over de financiële verantwoordelijkheid.»?5
Zie antwoord vraag 6.
(H)erkent u deze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie benoemde problemen en kunt u nader ingaan op de onduidelijkheden en financiële onduidelijkheden maar ook gebreken die er klaarblijkelijk zijn bij gemeenten en instellingen om de behandeling snel van start te laten gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, conform de wens van de Kamer en gelet op bovengenoemde uitspraak, vaart maken met het onderzoek naar de vraag of extra sturing vanuit het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) van meerwaarde zou kunnen zijn om de behandeling van jeugdigen spoedig te laten starten?6
In de motie staat dat de Tweede Kamer voor 1 januari 2017 geïnformeerd wil worden. De motie is aangenomen. De Minister heeft in het debat verklaard hier positief tegenover te staan, het gesprek met ketenpartners te willen voeren en dat hij hierover in het voorjaar van 2017 de Tweede Kamer zal informeren.
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.
Ouderen in de gevangenis |
|
Harm Brouwer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het pleidooi van de gebroeders Anker dat zich richt op de oudere gedetineerde?1
Ja.
Hoeveel 60-plussers worden er jaarlijks veroordeeld tot een gevangenisstraf? Hoeveel 60-plussers zitten er op dit moment in detentie? Kunt u diezelfde vragen beantwoorden voor 75-plussers?
In onderstaande tabel staat het aantal 60-plussers en 75-plussers dat vanaf 2010 tot een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is veroordeeld. De leeftijd is gemeten op de datum van het eindvonnis.
Jaar vonnis
60-plus (incl. 75-plus)
75-plus
2010
338
17
2011
341
15
2012
406
10
2013
483
12
2014
524
15
2015
598
25
Van alle 60-plussers die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf, verbleven er eind september 2016 312 in detentie (de rest had zijn detentie reeds uitgezeten of moest nog worden opgeroepen). Van deze groep waren 24 gedetineerden 75 jaar of ouder.
Deelt u de mening van de gebroeders Anker dat speciale detentieplekken, gericht op 60-plussers ontbreken in de Nederlandse gevangenissen? Zo ja, acht u de tijd rijp dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in de Nederlandse gevangenissen geen speciale detentieplekken ingericht voor 60-plussers. Ik acht dit ook niet noodzakelijk. Aan iedere gedetineerde wordt zorg op maat geleverd. Dit houdt in dat iedere gedetineerde met een psychische of fysieke beperking de zorg en de voorzieningen krijgt die hij of zij nodig heeft. De zorgbehoefte van een gedetineerde staat centraal, niet de leeftijd.
In de visie die momenteel wordt ontwikkeld vanuit de toekomstverkenning «Koers en Kansen voor de sanctie-uitvoering» wordt mede aandacht besteed aan de oudere gedetineerde. De verkenning levert – zoals ik ook in mijn brief over de visie op detentie en resocialisatie (Kamerstuk 24 587, nr. 659) heb aangegeven – een ontwikkelrichting op voor de organisatie van de sanctie-uitvoering in brede zin. Voor zowel vrijheidsbenemende als vrijheidsbeperkende sancties wordt gekeken naar de manier waarop verbinding tussen straf, zorg en (lokaal) bestuur kan bijdragen aan een effectievere sanctie-uitvoering.
Kent u de speciale gevangenissen voor senioren in Duitsland en kent u de speciale vleugels voor ouderen zoals in Engeland? Bent u bereid u te laten informeren over deze speciale afdelingen voor ouderen?
Ja. Ik volg altijd met belangstelling de internationale ontwikkelingen op penitentiair gebied en laat mij ook graag informeren over andere werkwijzen dan de Nederlandse.
Als u van mening bent dat er meer beleid gemaakt moet worden, gericht op de oudere gedetineerde, wat gaat u dan doen om dit te bewerkstelligen? Bent u bereid in uw visiestuk dat begin volgend jaar naar de Kamer wordt gestuurd een hoofdstuk te wijden aan de oudere gedetineerde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u voorbeelden waarbij de rechter bij het uitspreken van een vonnis rekening houdt met de hoge leeftijd van de dader? Is speciaal strafrecht voor ouderen nodig, zoals de gebroeders Anker suggereren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De rechter kan op basis van het huidige strafrecht voldoende rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke situatie van de dader met inbegrip van zijn hoge leeftijd. Dat kan zowel zien op het type straf dat, of maatregel die, wordt opgelegd als op de strafmaat. Er zijn voorbeelden dat rechters dat ook daadwerkelijk doen. Ik verwijs u in dit verband naar het recent uitgebrachte rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel2 en verschillende uitspraken in strafzaken3.
Ik ben, gezien alle bestaande mogelijkheden, van mening dat invoering van een speciaal strafrecht voor senioren niet van toegevoegde waarde is.
De situatie op de Filipijnen |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Philippines secret death squads: officer claims police teams behind wave of killings», waarin wordt gesproken over geheime politieteams die de opdracht hebben om vermeende drugsgebruikers en -dealers zonder proces te vermoorden? Zo ja, wat is uw reactie op dit specifieke bericht en in het algemeen op de meedogenloze oorlog tegen drugs die president Duterte sinds zijn aantreden voert, waarbij volgens berichten al meer dan 3000 vermeende drugsgebruikers en -dealers buitenrechtelijk werden geëxecuteerd?1
Ja. De wijze waarop president Duterte de bestrijding van drugscriminaliteit in de Filipijnen ter hand heeft genomen is zeer zorgelijk en heeft uiteraard de volle aandacht van het kabinet.
Ondersteunt u de resolutie van het Europees parlement2 en de eerdere oproep van de OHCHR (Office of the UN High Commissioner for Human Rights)3 aan de Filipijnse regering om de golf van buitenrechtelijke executies te stoppen en te zorgen voor een eerlijk proces voor een ieder die verdacht wordt van een misdrijf? Zo ja, bent u bereid om bilateraal dan wel in EU-verband stappen te ondernemen om bij te dragen aan deze oproepen?
Het Europees parlement, de OHCHR en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten hebben een eigen mandaat en beschikken over eigen kanalen en methoden om hun zorgen over president Duterte’s drugsbestrijdingsaanpak over te brengen.
Nederland is bezorgd over de Filipijnse aanpak van drugscriminaliteit en het stijgend aantal slachtoffers dat daarmee in verband wordt gebracht. Nederland heeft deze zorgen zowel in EU- en in VN-verband als via het bilaterale kanaal aan de Filipijnse autoriteiten overgebracht en er op aangedrongen de internationale mensenrechtennormen te respecteren. Meest recentelijk zijn deze zorgen geuit tegenover de Filipijnse viceminister van Buitenlandse Zaken en marge van de ASEAN-EU Ministeriële van 14 oktober jl. Nederland zet tegelijkertijd via het EU-kanaal in op versterkte samenwerking op rechtsstatelijk en mensenrechtelijk gebied met een uitgebreid steunprogramma op o.a. hervormingen in de justitiële sector, waaronder steun aan het Filipijnse National Monitoring Mechanism for Extra Judicial Killings. Daarnaast zal, eveneens via de EU, het Filipijnse Ministerie van Gezondheid vanaf 2017 aanvullende financiële steun ontvangen voor de versterkte uitvoering van rehabilitatieprogramma’s van drugsverslaafden.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, om te komen tot een onafhankelijk VN-onderzoek ter plaatse?4 Zo ja, bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband inspanningen te leveren die kunnen bijdragen aan het tot stand komen van een dergelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u om in internationaal kader, op politieke of volkenrechtelijke wijze, te reageren op de radicale koers van president Duterte, die tal van internationale normen en verplichtingen aan zijn laars lapt? Wat zouden de consequenties zijn als Duterte zijn dreigement om uit de VN te stappen5 hard zou maken?
De internationale gemeenschap spreekt de Filipijnse autoriteiten aan op het gekozen beleid en de gevolgen ervan. Zo heeft ook de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, aangegeven de situatie nauwgezet te volgen en daarbij gewezen op de mogelijkheid dat bepaalde misdaden potentieel binnen de jurisdictie van het strafhof vallen. De Filipijnse autoriteiten hebben de optie van een vertrek uit de VN inmiddels tegengesproken. Nederland zal de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet volgen en hier in internationaal kader overleg over blijven voeren.
Heeft u aanwijzingen dat er door het gewelddadige antidrugsbeleid en door de afgekondigde staat van wetteloosheid extra risico’s voor buitenlanders of westerlingen ontstaan? Zo ja, heeft de Nederlandse ambassade in Manilla specifieke voorzorgsmaatregelen genomen? Overweegt u om het reisadvies naar de Filipijnen aan te scherpen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Filipijnen wordt helder aangegeven dat «drugsbezit en handel in verdovende middelen zwaar wordt bestraft». Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet en weegt deze mee bij het tot stand komen van het reisadvies.
Een ernstig incident bij een ontgroening in Groningen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Amma Asante (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bestuur studentenvereniging Vindicat «maakt er een potje van»1, «Hoofdletsel Groningse student bij ontgroening?»2 en «Lekkende Vindicat-leden hangt 25.000 euro boete boven het hoofd»3? Herinnert u zich eerdere vragen over het bericht «Sekslijst studentes verspreid op internet»?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten en ik herinner mij de eerdere vragen.
Deelt u de mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat mishandelingen niet bij ontgroeningen horen en verwerpelijk zijn. Mochten er zich strafbare feiten voordoen, tijdens een ontgroening of waar dan ook, dan dient net als bij elk ander incident, gepast en adequaat te worden gehandeld. Zoals reeds vermeld, heeft het openbaar ministerie in het onderhavige geval ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Daarnaast heeft Vindicat inmiddels aangifte gedaan.
Deelt u de mening dat er bij het incident waar een student hoofdletsel heeft opgelopen er sprake kan zijn van verdenking van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er door het slachtoffer of iemand anders aangifte gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Op dit moment is er door het slachtoffer geen aangifte gedaan. De studentenvereniging Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit (hierna: Vindicat) heeft echter wel aangifte gedaan ten aanzien van het incident. Eerder al is het openbaar ministerie ambtshalve met een strafrechtelijk onderzoek naar het incident gestart. Lopende dit onderzoek doe ik geen inhoudelijke mededelingen.
Is de in het derde bericht genoemde bepaling in het 'Contract Verklaring Introductietijd 2016» dat er niets over de ontgroening in de openbaarheid mag worden gebracht op straffe van een boete van 25.000 euro, rechtsgeldig? Zo ja, waarom en is dat dan in strijd met de vrijheid van meningsuiting? Heeft een dergelijke boete dan het karakter van een strafrechtelijke sanctie die de bevoegdheid van een studentenvereniging te buiten gaat? Zo nee, waarom niet?
Burgers zijn vrij om met elkaar overeenkomsten aan te gaan. Hun vrijheid wordt begrensd door de goede zeden en openbare orde. Is de overeenkomst hiermee in strijd, dan is de overeenkomst nietig (artikel 3: 40 lid 1 BW). Het staat partijen binnen deze grenzen ook vrij om een boetebeding overeen te komen (artikel 6: 91 BW). Een dergelijke boete is geen strafrechtelijke maar een civiele sanctie. In een concreet geval kan een beroep op het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel onaanvaardbaar zijn (artikel 6: 248 lid 2 BW). Ook kan de rechter een bedongen boete in het concrete geval matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6: 94 lid 1 BW).
Acht u het mogelijk dat vanwege de in de vorige vraag genoemde verklaring, de «corporale geest» of groepsdruk voortvloeiende uit het lidmaatschap van de studentenvereniging, slachtoffers afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid bij incidenten tijdens ontgroeningen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad mogelijk dat groepsdruk van invloed kan zijn op de aangiftebereidheid. Het vergroten van de aangiftebereidheid bij dit soort incidenten zie ik primair als een taak van de opleidingsinstituten en studentenverenigingen. Daarnaast zou tijdens de introductieperiode met voorlichting meer aandacht kunnen worden gegeven welk gedrag grensoverschrijdend is.
Deelt u de mening dat gezien de regelmatig terugkerende ernstige incidenten bij sommige ontgroeningen er van het uitblijven van een strafrechtelijke reactie het verkeerde signaal uit gaat dat misdrijven tijdens ontgroeningen niet bestraft hoeven te worden of niet ernstig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien er geen aangifte is gedaan, vervolging toch nodig kan zijn om duidelijk te maken dat ook bij ontgroeningen de normen zoals die in het strafrecht verankerd zijn gelden en dat strafrechtelijke sancties ook hier preventief kunnen werken? Zo ja, heeft of gaat het openbaar ministerie ambtshalve vervolging instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een vereniging waarvan leden tijdens verenigingsactiviteiten strafbare feiten plegen als rechtspersoon zelf strafbaar zijn? Zo ja, waarom en welke voorwaarden gelden er op grond van de wet en jurisprudentie voordat er van die strafbaarheid sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de strafbaarheid van rechtspersonen en haar leidinggevenden of opdrachtgevers. Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Een rechtspersoon kan echter slechts handelen en/of nalaten door middel van natuurlijke personen. De wetgever heeft het aan de rechter overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. In het zogeheten Drijfmest- of Zijpe-arrest heeft de Hoge Raad enkele criteria ontwikkeld op grond waarvan strafbare gedragingen in beginsel kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het gaat er dan bijvoorbeeld om of de gedraging past binnen de bedrijfsvoering van de rechtspersoon dan wel of zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard. Het ligt daarbij in de rede dat toerekening van gedrag van hen, die hiërarchisch hoger in de organisatie geplaatst zijn, zwaarder weegt dan handelen van een ondergeschikte functionaris.
Overlast van hangjongeren in Maassluis |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vakbond: politie kan niet alle problemen met hangjongeren oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de politievakbond ACP dat gemeenten meer zelf moeten doen om problemen met hangjongeren te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket van preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
Legt u net zoals de genoemde voorzitter ook een direct verband tussen de vorming van de nationale politie, het sluiten van politiebureaus, bezuinigingen op jongerenwerk en werkloosheid enerzijds en de problemen die hangjongeren in Maassluis veroorzaken anderzijds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat de problemen in Maassluis of op andere plekken te maken zou hebben met de factoren die door de voorzitter van de ACP worden genoemd, kan ik niet onderschrijven. Noch concreet in deze casus, noch in het algemeen zie ik een causaal verband tussen de vorming van de nationale politie en het gedrag van sommige jeugdigen in woonwijken als in Maassluis. Wat ik wel zie, is dat juist door de vorming van de nationale politie vraagstukken die de lokaal beschikbare kennis en capaciteit overstijgen in de politieorganisatie beter dan voorheen opgevangen kunnen worden. De aanpak vergt de inzet van alle betrokken partijen en daarbij kan meer dan ooit gerekend worden op de politie.
Deelt u de mening dat zelfs al zou er een direct of indirect verband zijn tussen de vorming van de nationale politie, een kleinere beschikbaarheid van politie of beleid van de gemeente dat nooit een excuus mag zijn voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is geen excuus voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners. Ik verwerp dergelijk gedrag te allen tijde.
Kunt u aangeven wat de vorming van de nationale politie concreet voor de Maassluis betekent, bijvoorbeeld als het gaat om de politiecapaciteit of aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de politie alles moet doen wat nodig is om hangjongeren die in Maassluis strafbare feiten plegen aan te pakken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Onder regie van het Openbaar Ministerie (OM) wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. OM en politie sluiten meer aanhoudingen niet uit. Deze week worden alle slachtoffers nogmaals door de politie op de hoogte gebracht over de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften.
Is het waar dat er bij diverse 112 meldingen de afgelopen maand pas na geruime tijd (tussen een halfuur en meer dan een uur) politie ter plaatse was? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn.
Hoeveel aangiften zijn er in Maassluis gedaan vanwege de genoemde strafbare feiten? Hoe heeft de politie die aangiften behandeld en binnen welke termijn na de aangifte er iets mee gedaan? Wat is de stand van zaken van de aangiften? Worden de slachtoffers op de hoogte gehouden van de stand van zaken van hun aangiften?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet het openbaar ministerie in het geval er, bijvoorbeeld uit angst voor represailles geen aangifte wordt gedaan, aanleiding voor ambtshalve vervolging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 6 oktober aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De plannen om burgers met satellieten vanuit de ruimte te gaan bespieden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat beoogt u met de marktconsultatie waarin u bedrijven oproept om met mogelijkheden voor de inzet van satellieten bij opsporing te komen?1
Allereerst merk ik op dat innovatie essentieel is voor het veranderproces waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich bevindt. Alleen wie zich snel weet aan te passen in een steeds veranderende wereld, blijft voorop lopen. Dat vraagt om meer flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Daarom heeft het ministerie een Innovatieteam dat deze veranderingen aanjaagt, en worden nieuwe technologieën geïnventariseerd waarmee we ons werk sneller, slimmer en mogelijk goedkoper kunnen uitvoeren.
Het bevorderen van innovaties op het terrein van Veiligheid en Justitie heeft ook een economisch belang aangezien bedrijven en kennisinstellingen actief worden betrokken in onderzoekstrajecten die op termijn kunnen gaan leiden tot nieuwe producten en diensten. Zo is recentelijk een «small business innovation research project» afgerond waarin een aantal bedrijven innovatieve methoden heeft ontwikkeld om (kleine, commercieel verkrijgbare) drones te detecteren en tegen te houden.
De marktconsultatie waar de voorliggende vragen over gaan past in het streven om innovaties te bevorderen in samenwerking met het bedrijfsleven, en maakt onderdeel van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie.
De consultatie houdt in dat vraagstukken uit de eigen uitvoeringspraktijk aan marktpartijen worden voorgelegd. Het doel is om de markt uit te dagen om nieuwe oplossingen aan te dragen voor uitdagingen waarvoor Veiligheid en Justitie wordt gesteld.
De doelen waarvoor dit gedaan wordt, variëren van natuurbrandonderzoek, rook- en gaswolkdetectie, tot de herkomstbepaling van vreemdelingen, het bewaken van vitale objecten, en opsporing.
Betreft de marktconsultatie een verkenning van de mogelijkheden of betreft het reeds een voorgenomen aanbesteding? Indien het een voorgenomen aanbesteding betreft, heeft u reeds technici geraadpleegd over de haalbaarheid van uw voornemen en bent u voornemens om satelliettoepassing eerst aan de Kamer voor te leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgemerkt, is deze marktconsultatie oriënterend van aard, gericht op de verdere aanscherping van de eigen informatiebehoefte en een verkenning van de mogelijkheden. Er bestaat thans geen voornemen om een aanbesteding in gang te zetten. Overigens zijn relevante kennisinstellingen zoals TNO, het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Nederlandse ruimtevaartagentschap Netherlands Space Office nauw betrokken.
Is dit de enige marktconsulatie die u heeft uitstaan of zijn er meer marktconsultaties uitgezet dan wel voorgenomen die beogen bepaalde technologie beschikbaar te maken voor opsporingsdoeleinden?
Binnen de scope van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie betreft dit de enige marktconsultatie en bestaan er thans geen voornemens voor volgende marktconsultaties. Hierbij teken ik aan dat deze marktconsultatie zich op het brede pallet van taken van Veiligheid en Justitie richt en niet alleen op opsporing. Ministeriebreed wordt de markt vaker en op verschillende manieren geconsulteerd.
Betreft uw voornemen om satellieten te gebruiken alleen opsporingsdoeleinden of zijn er meer doeleinden die door u dan wel andere delen van de rijksoverheid hiermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat verstaat u onder «grootschalig grondverzet» zoals verwoord in de marktconsultatie?
Grootschalig grondverzet gaat over omvangrijke veranderingen aan het aardoppervlak. Het waarnemen daarvan is relevant voor toezicht op en bestrijding van criminaliteit met verwerking van grote hoeveelheden vervuilde of gevaarlijke materialen, afval en grondstoffen. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat satellieten worden ingezet om grote veranderingen aan het oppervlak waar te nemen bij grote infrastructurele werken, bodemsaneringen of opslag bij grondbanken.
Wat wordt bedoeld met herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Kaartmateriaal gebaseerd op satellietgegevens wordt nu reeds gebruikt voor het verifiëren van informatie die vreemdelingen geven over het gebied waar zij zeggen vandaan te komen. Als zij bijvoorbeeld verklaren uit een bepaald dorp te komen, kan met kaartmateriaal bezien worden of dat dorp in globale zin aan de beschrijving voldoet.
Op dit vlak wordt geprobeerd nog betere informatie via satellietdata te verkrijgen. De toepassing ziet met nadruk niet op het volgen van de vreemdeling zelf.
Onder welke voorwaarden meent u dat sprake kan zijn van het markeren en volgen van bewegende objecten en subjecten door satellieten?
De voorwaarden liggen zowel op technisch als op juridisch vlak. Met de huidige techniek is het nog niet mogelijk om bewegende objecten en subjecten te markeren en te volgen zoals beoogd. De fase van onderzoek is dermate prematuur dat de voorwaarden nog niet gedefinieerd zijn.
Welke regels acht u van toepassing op de toepassing van satellieten bij opsporing?
Wat betreft het gebruiken van satellietbeelden voor de opsporing gelden de gebruikelijke regels, zoals verwoord in met name de Politiewet 2012 en het Wetboek van Strafvordering.
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Voor zover er in de toekomst sprake zou kunnen zijn van stelselmatig observeren zullen de regels uit het Wetboek van Strafvordering gevolgd worden.
Satellietbeelden zijn op dit moment voor de opsporing vooral bruikbaar om (na tijdverloop) verschillen in het aardoppervlak waar te nemen. Dit zijn dus incidentele toepassingen, hetgeen in beginsel is toegestaan. Onderzocht wordt of satellieten beter gebruikt kunnen worden om voorwerpen of materialen te identificeren, variërend van een begraven lichaam of verborgen explosief (kleinschalig) tot grote veranderingen bij bijvoorbeeld gedumpt materiaal (grootschalig).
Hoe verhoudt satellietobservatie zich tot bestaande bevoegdheden en regelgeving voor politie en justitie om beelden te gebruiken voor opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Door welke diensten zou de satelliettoepassing in uw voornemen mogen worden gebruikt?
Er is nog geen sprake van specifieke satelliettoepassingen: het is nog onbekend of en zo ja welke toepassingen door de marktconsultatie worden opgeleverd, en welke organisaties daarvan gebruik kunnen en willen maken. Het verstrekken van data, meer in het bijzonder aan de FIOD, is nu dus niet aan de orde.
Is het waar dat u overweegt om data verzameld door satellieten ook aan de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) te geven? Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag? Met welke diensten overweegt u deze informatie nog meer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke toegevoegde waarde verwacht u van satellietobservatie naast de bestaande en andere door u voorgenomen mogelijkheden om via gps, stealth sms, hacking, anpr, drones, bewaarplicht telecomgegevens, camerabeelden enzovoorts, criminelen op te sporen?
Het innovatieprogramma rond satelliettechnologie is voor een belangrijk deel gericht op toepassingen die geen relatie hebben met opsporing van strafbare feiten. Het betreft bijvoorbeeld de al genoemde rook- en gaswolkdetectie en de herkomstbepaling van vreemdelingen. Satellietobservatie biedt hier mogelijkheden om informatie te verkrijgen die vanaf de grond simpelweg niet beschikbaar is, maar wel heel relevant is voor onderzoek.
Of en zo ja in welke mate satelliettoepassingen toegevoegde waarde kunnen hebben voor het ministerie moet blijken uit de marktconsultatie.
Voor zover er wel direct of indirect een relatie is met het opsporen van strafbare feiten hangt de toegevoegde waarde af van het soort toepassingen en de omstandigheden van de specifieke zaak. Opsporen is in bijna alle gevallen een kwestie van het inzetten van een combinatie van verschillende middelen, waarbij de keuze van het middel altijd afhangt van onder meer de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Wanneer de inzet van satellietinformatie in het specifieke geval een meer dan noodzakelijke inbreuk betekent zal een ander middel moeten worden gekozen. Ik benadruk hierbij wat ik hierboven in het antwoord op vraag 8 en 9 reeds heb gezegd over de stand van de techniek en het toepassen van de bestaande regels voor opsporing.
In hoeverre meent u dat satellietobservatie vergelijkbaar met dan wel verschillend is van cameratoezicht zoals dat reeds in het openbare domein plaatsvindt?
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Satellieten kunnen bovendien niet doorlopend een bepaalde plek observeren. Daarnaast is er bij cameratoezicht een verplichting om de aanwezigheid van camera’s op duidelijke wijze kenbaar te maken aan de personen die het gebied betreden. De inzet van satellieten voor toezicht zoals dat op het openbare domein met camera’s gebeurt, acht ik dan ook
niet aan de orde.
Ziet u bij de toepassing van satelliettechniek enige parallellen met de inzet van drones door justitie, waarvoor toereikende regelgeving bleek te ontbreken, wat de toepassing ervan bemoeilijkte? Indien ja, hoe meent u dat ditmaal te ondervangen?
De inzet van drones en satellieten kunnen onder omstandigheden complementair zijn aan elkaar. In het algemeen kan ik niet zeggen wanneer dat het geval is, dat hangt van veel factoren af, zoals de vlieghoogte die nodig is en de omvang van het aardoppervlak waarover informatie nodig is.
Bij de aanpassing van de regelgeving rond drones is een belangrijk aspect het veilig integreren van drones in het luchtruim. Dat is bij satellieten niet aan de orde. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Wat zijn de kosten van het daadwerkelijk ontwikkelen van satelliettoepassingen voor opsporingsdoeleinden?
De kosten van eventuele toepassingen die uit de marktconsultatie komen, zijn nog niet bekend.
Zijn er andere landen die al gebruik maken van satelliettechnologie voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie? Zo ja, welke landen en met welke wettelijke grondslag en met welk resultaat?
In algemene zin is het bestaan van satellieten en het doen van aardobservaties niet nieuw en is het (inter-)nationaal geaccepteerde praktijk. Daarbij geldt dat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de satelliet, veelal vele jaren voordat een satelliet gelanceerd wordt, via de algemene internationale procedure van de International Telecommunications Union (ITU) frequentierechten en een ruimtebaanpositie dient te verwerven om toegang te krijgen tot de ruimte. De eerste aardobservatie satellieten dateren al van de jaren zestig, waarvan beeldmateriaal beschikbaar is. Er zijn enkele voorbeelden bekend van toepassingen door andere landen ten behoeve van opsporing. Dit betreft casuïstische informatie, er is geen structureel vergelijkend onderzoek beschikbaar. Door het verbeteren van de technische mogelijkheden is de verwachting dat satellieten internationaal vaker ingezet zullen gaan worden voor diverse toepassingen, waaronder opsporing.
Voor wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen is bij het kabinet geen land bekend dat een systeem hanteert waarin satellietgegevens structureel worden gebruikt.
In hoeverre is het technisch haalbaar om satelliettechnologie te gebruiken voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Wat betreft de opsporing verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden over de stand van de techniek bij vraag 8, 9 en 13. In aanvulling daarop kan ik zeggen dat, daar waar de opsporing zich richt op kleinschalige veranderingen in het aardoppervlak, zoals bij een begraven lichaam of ondergronds drugslab, de technische haalbaarheid op dit moment als klein wordt ingeschat. Daar waar de te observeren veranderingen aan het aardoppervlak groter zijn, zijn de technische mogelijkheden ook groter. Dit is een belangrijke reden waarom «grootschalig» grondverzet wel is geselecteerd voor de marktconsultatie en «kleinschalig» niet.
Betekent uw voornemen dat u eigen nieuwe satellieten in een baan om de aarde wilt brengen? Of beoogt u daarvoor bestaande satellieten te kunnen gebruiken?
Er is op dit moment geen voornemen om eigen satellieten in een baan om de aarde te brengen. Gekeken wordt naar de mogelijkheden die bestaande satellieten te bieden hebben, waaronder de huidige data die ter beschikking staan in het Satellietdataportaal van het Netherlands Space office.
Wat heeft de toepassing van satelliettechniek voor opsporingsdoeleinden te maken met de bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie waarnaar in de marktconsultatie wordt verwezen onder het kopje «instructies voor bieder»? Is in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 onder deze of andere noemer budget gereserveerd voor het ontwikkelen van satelliettoepassing?
De (marktconsultatie betreffende) bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie staat geheel los van de marktconsultatie over satelliettoepassingen. De betreffende tekst betrof een eerdere marktconsultatie, waarvan de template is gebruikt om de consultatie over satelliettoepassingen op te zetten. Abusievelijk blijkt een deel van de tekst van die consultatie nog onderaan te staan op een deel van de webpagina welke men bij het openen niet direct ziet.
De Marokkaanse straatterreur in Maassluis |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat gewone mensen en gezinnen in Maassluis net als (eerder) in heel veel andere Nederlandse gemeenten het slachtoffer zijn van Marokkaanse straatterreur? Hoeveel straatterroristen zijn al gearresteerd in Maassluis? Welke nationaliteiten hebben ze? Deelt u de mening dat het invoeren van een tijdelijke noodverordening gepaard moet gaan met de arrestatie van zoveel mogelijk daders omdat de ellende anders na het aflopen van die periode weer van voor af aan begint?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket aan preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
In het geval van Maasluis ontstonden er vrijdagavond 23 september ongeregeldheden in de Burgemeesterswijk. Dit is aanleiding geweest voor het lokale gezag om extra politie in te zetten. Ook heeft de burgemeester een bezoek gebracht aan de wijk om te spreken met de getroffen bewoners. Bovendien heeft de burgemeester in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM) een noodbevel ingesteld. Vanaf 27 september geldt er een noodverordening. In de noodverordening staat dat samenscholing verboden is en dat niet-bewoners zich zonder redelijk doel niet in de wijk mogen begeven. Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat de openbare orde en de rust in de wijk zijn hersteld.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Deze week zullen alle slachtoffers door de politie op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften. Onder regie van het OM wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. Lopende het onderzoek doe ik, zoals gebruikelijk, hierover geen verdere mededelingen.
Bent u ermee bekend dat de burgemeester van Maassluis tegen een slachtoffer van geweld, die een steen door de ruit kreeg en die de eerste vragensteller heeft bezocht, heeft gezegd vooral rustig te gaan slapen en geen media te woord te staan? Deelt u de mening dat dergelijke laffe burgervaders beter het veld kunnen ruimen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat camera's in de wijk – die zorgden voor minder overlast – eerder dit jaar zijn weggehaald of verplaatst omdat de privacy van de Marokkaanse cultuurverrijkers anders te langdurig zou worden aangetast?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de gemeente beschikt over een mobiele camera-unit die waar nodig wordt ingezet in het kader van de openbare orde en veiligheid in de stad. Deze inzet duurt gemiddeld twee weken. Van het inzetten of weghalen van de camera om de in de vraag gestelde reden is geen sprake.
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer die de eerste vragensteller bezocht, zei dat ook een Marokkaans jongetje van een jaar of drie jaar haar al «he vuile kankerhoer, jij bent een kankerslet» toeriep?
Wanneer gaat u ervoor zorgen dat de politie weer de baas wordt in die wijken en steden, dat de burgers weer beschermd worden tegen het straattuig, dat de politie ook weer tijdig aanwezig is en er hard wordt opgetreden om de orde op straat te herstellen?
Deelt u de mening dat Nederland van ons is? Deelt u de mening dat het onacceptabel is als wijken of straten tot een klein-Marokko of klein-Turkije verworden? Zo ja, waarom laat u gewone Nederlanders zo in de steek? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u eindelijk bereid veroordeelde criminelen met een dubbele nationaliteit die niets met ons land blijken te hebben te denaturaliseren en uit te zetten? Geldt «pleur op» ook voor deze mensen of is het ook hier weer vooral vrijblijvende prietpraat?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slachtoffers van geweld, bedreiging en intimidatie in noodgevallen, zoals ook in Maassluis, vaak tot maar liefst een half uur moeten wachten voordat de politie ter plekke aanwezig is? Bent u bereid lokale politiekantoren, zoals in Maasluis, weer meteen volledig te bemannen zodat de politie weer snel, robuust en vooral tijdig aanwezig kan zijn bij slachtoffers van straatterreur?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen zijn overigens niet alleen politiebureaus van belang, maar vooral de plaats waar een politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt.
Bent u bereid deze vragen vóór dinsdag 4 oktober 12.00 uur te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het vergoeden van schade voor inwoners in Groningen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM: vergoeding waardedaling aardbevingsgebied Groningen dubbelop»?1
Ja.
Is volgens u de waardedaling van een huis in het aardbevingsgebied in Groningen schade ten gevolge van de mijnbouwactiviteit? Zo ja, is de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) dan wettelijk aansprakelijk? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er een rechtszaak tussen de stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) en NAM over de compensatie van waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. De rechtbank Assen heeft op 2 september 2015 uitgesproken dat NAM aansprakelijk is voor de schade bestaande uit waardevermindering van woningen en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt, ongeacht of de woning is verkocht. NAM is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. NAM heeft in april 2016 haar onderbouwing van het hoger beroep ingediend, en de stichting WAG heeft in september 2016 daarop gereageerd. Het gerechtshof heeft nog geen uitspraak gedaan. Aangezien de zaak nog onder de rechter is, doe ik hier inhoudelijk geen uitspraken over.
Deelt u de mening van de NAM dat de vergoeding van waardedaling van niet-verkochte huizen in het aardbevingsgebied in Groningen dubbelop is? Zo ja, welke regeling gefinancierd door NAM is er dan nog voor niet-verkochte huizen waarvan de waarde aantoonbaar slechter ontwikkeld dan elders in Nederland?
De waardedalingsregeling is een regeling van NAM gericht op woningen die verkocht zijn. Het is de enige regeling die specifiek gericht is op waardedaling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de regeling onderwerp van een gerechtelijke procedure waarbij NAM een van de procespartijen is. Ik kan derhalve niet inhoudelijk ingaan op de opvatting van NAM of een van de andere partijen. De waardevermeerderingsregeling is een regeling vanuit de overheid voortkomend uit de bestuursakkoorden van 2014 en 2015 (Kamerstukken 33 529, nrs. 28 en 96) gericht op alle woningen waar sprake is van schade door bodembeweging ten gevolge van de gaswinning. Bij voorjaarsnota is € 165 miljoen beschikbaar gesteld voor verduurzaming bij versterking en schade. Deze instrumenten worden momenteel uitgewerkt en staan los van de waardeontwikkeling van de woning. Er is dus geen sprake van een dubbeling tussen de waardevermeerderingsregeling en de waardedalingsregeling van NAM.
In hoeverre kan de waardevermeerderingregeling of toekomstige verduurzamingsregeling worden gezien als dubbelop, aangezien deze regeling geen specifieke vergoeding is, gericht op de specifieke waardedaling van een bepaalde woning, noch gefinancierd wordt door NAM?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al aangeven of in het vervolg van de pilot opkoopregeling, zoals toegezegd tijdens het debat van 15 september jl., het uw intentie is om verder te gaan met een soortgelijke regeling in uitvoering van de motie Mulder/Dik-Faber2?
De pilot koopregeling wordt de komende maanden geëvalueerd door onderzoeksbureau OTB onder leiding van professor Boelhouwer. De evaluatie is al gestart en de resultaten worden verwacht in het eerste kwartaal van 2017. Op basis van deze evaluatie zal over een vervolg van de koopregeling worden besloten.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de betrokkenheid van decentrale overheden bij het jaarlijkse ijkmoment zoals aangegeven in begeleidende brief bij het instemmingsbesluit3?
Het ijkmoment zal jaarlijks plaatsvinden, te beginnen op 1 oktober 2017. Dit ijkmoment houdt in dat ik bekijk of nieuw verworven kennis of verandering van feiten en omstandigheden, gelet op de in artikel 36 van de Mijnbouwwet genoemde gronden, aanleiding geven om opnieuw te kijken naar het instemmingsbesluit. Het kabinet zal de betrokkenheid van decentrale overheden bij het jaarlijkse ijkmoment samen met de regio vormgeven. Ik ben voornemens nog dit jaar tot afspraken met de regio te komen over de vormgeving van dit proces.
Krijgen de decentrale overheden bij dit jaarlijkse ijkmoment inspraak zoals neergelegd in het wijzigingsvoorstel van de mijnbouwwet artikel 34, lid 4 nadat deze na goedkeuring door de Eerste Kamer naar verwachting per 1 januari 2017 in werking zal treden?
Decentrale overheden krijgen in de voorgenomen wijziging van de Mijnbouwwet adviesrecht over instemmingsbesluiten en de wijziging daarvan. Voor wijzigingen van het instemmingsbesluit van ondergeschikte aard, die samenhangen met bijvoorbeeld het aanvangstijdstip of van meer administratieve aard zijn, zoals een adreswijziging, geldt het adviesrecht niet.
Bij het ijkmoment gaat het niet om een nieuw instemmingsbesluit of een wijziging daarvan. Op basis van de voorgenomen wijziging van de Mijnbouwwet krijgen decentrale overheden dan ook geen formele inspraak bij het jaarlijkse ijkmoment. Conform mijn toezegging aan uw Kamer en de regio zullen de decentrale overheden wel worden betrokken bij het jaarlijkse ijkmoment. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het jaarlijkse ijkmoment kan wel aanleiding geven om opnieuw te kijken naar het instemmingsbesluit. Indien tot wijziging van het instemmingbesluit zou worden overgegaan, zullen alle adviseurs worden uitgenodigd om opnieuw een advies uit te brengen.
Op welke datum zal de Kamer jaarlijks geïnformeerd worden over het ijkmoment? Is dat bij voorkeur mogelijk op 1 juni, zodoende voldoende tijd latend voor het ingaan van het komende gasjaar in oktober?
De halfjaarlijkse rapportage van NAM met een analyse van de ontwikkeling van de seismiciteit en de voorgestelde beheersmaatregelen komt (jaarlijks) in mei. Hierover vraag ik advies aan Staatstoezicht op de Mijnen. Ik ben voornemens om vervolgens de informatie die onderdeel uitmaakt van de afweging op het ijkmoment te bespreken met de regio. Ik verwacht uw Kamer dan ook jaarlijks in september te kunnen informeren over het ijkmoment.
Overigens kan ik de beperkingen en voorschriften die zijn verbonden aan het instemmingsbesluit op elk moment wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door het belang van planmatig beheer of het risico van schade door bodembeweging. Dat hoeft niet met ingang van het gasjaar te gebeuren.
De uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt van 29 september 2016 over vrouwen die opgesloten zitten in hun eigen huis?1
Ja
Heeft u zicht op hoeveel vrouwen gedwongen vast zitten in huis? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het in heel Nederland? Hoeveel van deze vrouwen zijn vanwege het huwelijk naar Nederland gekomen? Zo nee, wat is uw inzet om meer zicht te krijgen op hoeveel vrouwen opgesloten zitten in huis?
Het aantal vrouwen dat gedwongen vastzit in huis is niet bekend. Deze vrouwen leven vaak geïsoleerd en zijn daarmee niet of nauwelijks zichtbaar voor de hulpverlening en politie. Er is dus beperkte informatie over deze groep vrouwen voor hulpverlenende instanties.
Door Verwey-Jonker Instituut is wel onderzoek gedaan naar verborgen vrouwen in de steden Amsterdam en Den Haag. Op basis van beredeneerde schatting hebben zij onderzocht dat er in 20122 in Amsterdam enkele honderden verborgen vrouwen in Amsterdam zijn. Het instituut heeft in 20153 een dergelijk onderzoek gedaan naar de omvang van verborgen vrouwen in Den Haag. Naar schatting zijn er in Den Haag tussen de 200 en 250 verborgen vrouwen waarbij wordt aangetekend dat 250 verborgen vrouwen geen maximum aanduidt.
Vanwege de complexiteit van dit probleem en het feit dat de omvang van verborgen vrouwen alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, kies ik er voor om niet in te zetten op het verder inzichtelijk maken van het aantal vrouwen dat gedwongen thuis zit.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun man van hun vrijheid worden beroofd? Zo ja, wat doet u tegen dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik verafschuw dat er in Nederland vrouwen zijn waarvan de vrijheid is weggenomen door hun echtgenoot.
Verschijnselen als gedwongen leven in isolement vormen een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten.
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland de regels en hun rechten en plichten kennen. Om dit te ondersteunen zal ik nog dit jaar en in 2017 relevante partijen voorzien van beknopte informatie over het fenomeen verborgen vrouwen en de signalen waarop gelet moet worden. Het gaat om geestelijk bedienaren, het COA, aanbieders van inburgeringscursussen, docenten en gemeenten.
De informatie wordt tevens gegeven aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren, mensenrechtenambassadeurs en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Deelt u de mening dat extra kwetsbare groepen, zoals vrouwen die vanwege huwelijk naar Nederland komen, geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe informeert u deze vrouwen nu en is er naar uw mening meer nodig? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op welke maatschappelijke organisaties naast de organisatie Home Empowerment uit de uitzending van Brandpunt zich inzetten voor de opsporing en bescherming van deze verborgen vrouwen? Wat zijn de mogelijkheden om deze maatschappelijke organisaties verder te stimuleren en te ondersteunen in hun werkzaamheden?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die gedwongen leven in isolement. Het probleem kan alleen op wijk- en buurtniveau aangepakt worden door goed op signalen te letten en goed door te verwijzen in combinatie met adequate hulpverlening van professionals die vervolgens weten hoe te handelen. Zo wordt in de gemeente Rotterdam gewerkt met vrijwilligers die bekend zijn in de wijk en daardoor signalen kunnen opvangen en doorverwijzen naar de professionele hulpverlening. Naast Home Empowerment zijn er verschillende maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de problematiek van verborgen vrouwen problematiek zoals Donadaria en de Blijf Groep.
Voor deze organisaties maar ook andere partijen die zich met thema’s als huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, verborgen vrouwen en eergerelateerd geweld bezighouden is in 2014 door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Platform Eer en Vrijheid opgericht. Binnen het platform kunnen professionals en vrijwilligers die zich dagelijks inzetten om deze onderwerpen aan te pakken hun kennis delen, netwerken, en ook onderwerpen agenderen.
Wordt er in de aanpak van dit probleem ook samengewerkt met organisaties zoals Veilig Thuis? Zo ja, op welke wijze is Veilig Thuis betrokken bij de aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens Veilig Thuis in de aanpak van dit probleem te betrekken?
De vrouwen waar u op doelt, de verborgen vrouwen, zijn slachtoffer van geweld in huiselijke kring. Veilig Thuis is het meldpunt voor dergelijke vormen van geweld. Veilig Thuis werkt op basis van signalen van de politie, andere professionals en omstanders en gaat niet zelf actief op zoek naar slachtoffers van huiselijk geweld. Zodra iemand zich zorgen maakt over een buurvrouw of een patiënt of cliënt dan kan diegene contact opnemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis zal de signalen bespreken en wegen. Als Veilig Thuis inderdaad een vorm van huiselijk geweld vermoedt, dan wordt de situatie onderzocht en wordt tegelijkertijd het slachtoffer in veiligheid gebracht. Ook zal Veilig Thuis zorg dragen voor inzet van de meest geëigende hulp.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen, om deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie? Deelt u de mening dat de aanpak van dit probleem dichtbij de vrouwen en laagdrempelig gepositioneerd moet worden in wijkteams? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor deze vrouwen extra scholing moet worden georganiseerd zodat ze een startkwalificatie kunnen halen als ze deze nog niet hebben, ter bevordering van de emancipatie en financiële onafhankelijkheid van deze vrouwen? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zodra deze vrouwen in beeld zijn, is van belang om ze uit hun isolement te halen, en te laten integreren in de samenleving. Een onderdeel hiervan is dat ze stappen zetten richting (arbeids)participatie. Ervan uitgaande dat deze vrouwen legaal in Nederland verblijven, hebben ze net als andere niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen aanspraak op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Dit kunnen algemene trajecten zijn, maar er bestaat ook een aantal initiatieven dat zich specifiek richt op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt en/ of op vrouwen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Zo is het mogelijk dat ze deelnemen aan EVA (educatie voor vrouwen met ambitie), als er een EVA project in hun regio is. Of aan een andere cursus voor laaggeletterden. Dergelijke cursussen leiden niet direct tot een startkwalificatie, maar het is een eerste stap waarna men regulier onderwijs richting startkwalificatie kan volgen. Daarnaast liggen er mogelijkheden in het volwassenenonderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om te beoordelen wat het beste bij de situatie past. De gemeenten hebben vanuit hun re-integratietaak voldoende mogelijkheden om deze vrouwen te helpen.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Foort van Oosten (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Het bericht dat slechts een kwart van de aangiften van discriminatie in behandeling wordt genomen door het Openbaar Ministerie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws stelt op basis van eigen onderzoek, dat driekwart van de aangiften van discriminatie blijft liggen, omdat slechts een kwart van de aangiften door gaat naar het openbaar ministerie (OM)?
Nee, dat klopt niet. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat denkt u dat een dergelijk bericht doet met de aangiftebereidheid van mensen en bent u bereid met kracht en spoed mensen op te roepen, via verschillende kanalen, om wel aangifte te doen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers (zie ook mijn antwoord op vraag 6 van de leden Van Miltenburg en Van Oosten, vraagnummer 2016Z17658). Ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20202.
Wat gaat u concreet doen om deze cijfers met grote urgentie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het de rechtspositie en de sociale veiligheid van mensen aantast als er door capaciteitsproblemen gekozen dient te worden uit aangiften van discriminatie, zoals een woordvoerder van het College van procureurs-generaal stelt dat met de komst van sociale media, waarop heel makkelijk beledigingen, bedreigingen, discriminerende uitingen worden gedaan, zij het niet meer kunnen bolwerken en keuzes moeten maken?2 Zo ja, wat gaat u doen om deze kwalijke toestand te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd. Voor een verdere toelichting op de herziening van de Aanwijzing Discriminatie, waarbij ook nadrukkelijk zal worden gekeken naar de afdoening van online discriminatiezaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat vindt u ervan dat de richtlijn, waarin staat dat alle aangiften zorgvuldig moeten worden bekeken en beoordeeld, volgens bronnen niet meer past in de huidige tijdsgeest?3
De Richtlijn dateert uit 2007 en is gedeeltelijk herzien in 2011. In de tussentijd is niet alleen onze maatschappij veranderd, maar ook de uitingsvormen van discriminatie. Het OM heeft erop gewezen dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Klopt het dat het OM voornemens is de richtlijn aan te passen, waarbij er voortaan zal worden gekeken of het om een ernstige zaak gaat en of er sprake is van maatschappelijke onrust?4
Zie antwoord vraag 6.
Wie zal bepalen of er sprake is van ernst en maatschappelijke onrust en zal dit in de praktijk niet op een arbitraire wijze geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er nooit zaken mogen blijven liggen op grond van onvoldoende ernst en maatschappelijke onrust en dat daarom een verhoging van het budget en de capaciteit bij het OM en de politie de voorkeur zouden moeten genieten boven een dergelijke aanpassing van de richtlijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het resultaat van de gesprekken die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevoerd met Twitter en Facebook met betrekking tot discriminatie5 en wat heeft het kabinet tijdens zijn zittingsperiode concreet gedaan om discriminatie op sociale media te bestrijden?
De gesprekken met Twitter en Facebook hebben onder meer geresulteerd in concrete werkafspraken met het meldpunt internetdiscriminatie MiND, waardoor MiND snel met deze bedrijven kan schakelen om discriminerende uitingen verwijderd te krijgen. Daarnaast heeft in samenwerking met Twitter een training aan maatschappelijke organisaties plaatsgevonden, gericht op het spelen van een (effectievere) rol in het tegengaan van discriminatie op social media. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 is er een gedragscode (Code of Conduct) voor het tegengaan van online hate speech afgesloten tussen de Europese Commissie en Facebook, Twitter, Google/Youtube en Microsoft. De Code of Conduct zorgt voor een snelle afhandeling van meldingen en het stimuleren van tegengeluiden («counter speech»).
Bent u bereid discriminatie op sociale media met meer prioriteit te bestrijden, door (meer) personeel op discriminatie op sociale media in te zetten en door concrete en effectieve afspraken met sociale media platforms te maken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom, niet?
Er is geen gebrek aan capaciteit om online discriminatiezaken via het strafrecht aan te pakken. Het maken van concrete en effectieve afspraken met social media platforms is reeds vigerend beleid en geschiedt zowel op nationaal als op EU-niveau. Zie ook de beantwoording van vraag 10.
Bent u nu wel bereid een racismeregister in te voeren, waarin racistische en discriminatoire uitingen van mensen op social media worden vastgelegd en waarbij een dergelijke registratie ertoe leidt dat iemand niet meer voor de overheid kan werken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Een veroordeling van een racistische uitlating of gedrag kan aan een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat door u wordt voorgestaan, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het afnemen van aangiften van discriminatie door de politie? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het verwerken van aangiften van discriminatie door het OM? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de doelen die de politie in het document «De Kracht van het Verschil» met betrekking tot de eigen diversiteit en de professionalisering van de aanpak van discriminatie in zicht?6 Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de gestelde doelen, de acties en de resultaten?
Voor het antwoord op de vragen 15 tot en met 17 verwijs ik u naar de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–202010. In de voortgangsbrief, die begin 2017 aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal over acties en resultaten worden gerapporteerd. Over de actuele resultaten met betrekking tot diversiteit van het politiepersoneel bent u reeds geïnformeerd in de Voortgangsbrief Politie van 20 juni 201611.
Kunt u een concreet overzicht geven van wat het kabinet doet en heeft gedaan in het kader van het feit dat in de gehele strafrechtketen bevordering van de deskundigheid op het gebied van (herkennen van) discriminatie, versterking van de ketenaanpak en samenwerking met andere betrokken spelers aandacht krijgt?7
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een concreet overzicht geven van de acties in het kader van de uiting of investeert het kabinet in een meer optimale wijze van rapporteren door Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie?8
Zie antwoord vraag 15.
Bent u nu wel bereid een racismepolitie op te richten, een specialistische eenheid binnen de politieorganisatie die zich bezighoudt met racisme en discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd12.
Het bericht dat de Hongaarse regering vluchtelingen mishandelt en hen maandenlang zonder redenen opsluit |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hongarije mishandelt vluchtelingen»?1
Ja.
In welke mate klopt de conclusie van Amnesty International dat Hongarije stelselmatig vluchtelingen mishandelt, waarbij mensen soms worden geslagen, geschopt en opgesloten? Wat is uw reactie op deze op onderzoek gebaseerde conclusie?
Het kabinet vindt deze berichten zorgelijk, juist waar het gaat om mensen die een veilig heenkomen zoeken. Zoals u bekend meent het kabinet voorts dat de Hongaarse autoriteiten met de organisatie van het plaatsgevonden referendum en voorgenomen grondwetswijziging fundamentele Europese waarden ten aanzien van het opvangen van vluchtelingen en het bieden van bescherming op de helling zet.
Het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht, blijft onveranderd. Dit hoort bij de normen en waarden die wij in Europa met elkaar delen en die Hongarije door toe te treden tot de EU ook heeft aanvaard. De Commissie is als hoedster van de verdragen verantwoordelijk voor het toezicht op naleving van Europese verplichtingen.
Ook voor Hongarije geldt dat hier geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat Hongarije zich moet houden aan zijn internationale verplichtingen. Dit heeft Minister Koenders van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk ook besproken met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó tijdens zijn bezoek aan Boedapest op 4 oktober. Hij heeft hem opgeroepen om Europese en internationale afspraken na te leven.
Bent u bereid alle feiten hieromtrent zo snel mogelijk te verifiëren en naar de Kamer te sturen?
De Europese Commissie ziet als hoedster van de Europese verdragen toe op de naleving van hetgeen daarin is bepaald. De ontwikkelingen en omstandigheden in Hongarije worden nauwgezet gevolgd. De Europese Commissie is in december vorig jaar een infractieprocedure tegen Hongarije begonnen, waarbinnen is geconcludeerd dat een aantal elementen van de aangepaste asiel- en strafwetten onverenigbaar is met EU-wetgeving. De procedure loopt nog en een uitspraak van het Hof van Justitie wordt in september 2017 verwacht.
Deelt u de mening dat het mishandelen en illegaal opsluiten van vluchtelingen en immigranten door een Europese lidstaat een schande is voor de Europese Unie en in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze brengt u zo snel mogelijk de boodschap namens de Nederlandse regering over aan Hongarije dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u in Europees verband waarborgen dat dit soort misstanden met vluchtelingen in de EU zo snel mogelijk worden gestopt en in de toekomst niet meer zullen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden deze misstanden door de EU zelf onderzocht en worden tegen Hongarije zo nodig maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn geeft u, mogelijk in samenwerking met de EU, een appreciatie van het gehele rapport van Amnesty over de situatie voor vluchtelingen in Hongarije?2
Er is in beantwoording van bovenstaande vragen reeds een appreciatie gegeven.
Het bericht dat drie moskeeën zijn aangevallen |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie Turkse moskeeën aangevallen?1
Ja.
Begrijpt u de noodkreet van de Turks-Islamitische Culturele Federatie Nederland (TICF) dat de moskeeën met de nodige inzet en middelen beveiligd moeten worden? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik per brief (d.d. 30 september 2016) ook aan de TICF geschreven heb3, moeten mensen in Nederland vrij kunnen zijn in de uitoefening van hun geloofsovertuiging. Geweld tegen moslims en moskeeën is onacceptabel. De politie en het Openbaar Ministerie treden hier dan ook hard tegen op.
Wat bedraagt de financiële schade die is aangericht bij deze moskeeën en hoe wordt die gecompenseerd?
Indien er sprake is van financiële schade als gevolg van de genoemde incidenten kan de eigenaar van de betreffende moskee degene die voor deze schade verantwoordelijk is, indien bekend, via een civielrechtelijke procedure aansprakelijk stellen. De onrechtmatige daad uit het burgerlijk wetboek betreft een handelen of een nalaten waarmee iemand op onwettige of onbehoorlijke wijze een ander schade toebrengt, waaruit een verplichting tot schadevergoeding voortvloeit.
Naast het burgerlijk recht biedt ook het strafrecht een mogelijkheid tot het verhalen van de schade op de daarvoor verantwoordelijke persoon. Indien sprake is van een verdachte en een strafrechtelijk onderzoek, dan kan de eigenaar van de betreffende moskee zich in de strafzaak als benadeelde partij voegen. Indien de verdachte door de rechter schuldig wordt bevonden, kan de rechter in zijn uitspraak tevens bepalen dat de veroordeelde de door hem veroorzaakte schade dient te vergoeden.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vonden die plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door de politie en het openbaar ministerie?
De politie registreert primair op het strafbare feit en niet op de persoon / het object waar het geweld zich tegen richt. Er wordt derhalve geen overzicht bijgehouden van dit soort incidentmeldingen op basis van religie.
Op basis van aangifte kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart. Indien strafbare feiten worden geconstateerd, wordt onderzoek verricht door politie en OM. In dit verband kan ik u berichten dat de rechter op 27 oktober jl. gevangenisstraffen tot vier jaar heeft opgelegd tegen vijf mannen voor het gooien van molotovcocktails naar een moskee in Enschede op 27 februari 2016.
Kunt u de veiligheid garanderen van bezoekers van islamitische gebouwen en organisaties? Zo nee, waarom niet?
Indien nodig worden passende beveiligingsmaatregelen getroffen. Op dit moment leiden dreiging en risico niet tot het adviseren van generieke, preventieve maatregelen. Eerder is per brief (d.d. 21 maart 2016) aan alle burgemeesters4 aangegeven dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de landelijke terroristische dreiging monitort en momenteel extra alertheid adviseert bij moskeeën.
Ook op landelijk niveau is er aandacht voor de veiligheid van moskeeën. Zo is er een werkgroep ingericht waarin veiligheidsvraagstukken in relatie tot de islamitische gemeenschap en moskeeën aan de orde worden gesteld. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap, NCTV, politie en SZW. Incidenten en eventuele maatregelen worden hier besproken.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt? Wat gaat u hier tegen doen?
In het rapport «Discriminatiecijfers in 2015» (bijlage bij Kamerstuk 30 950, nr. 104, 2016D36602) staat over de achtergrond m.b.t. de geconstateerde toename van het aantal meldingen en incidenten van moslimdiscriminatie dat dit te maken kan hebben met de onrust over terroristische aanslagen door jihadisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat (ISIS) in Syrië en Irak.
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Het kabinet vindt de toename van het aantal registraties van moslimdiscriminatie, zoals blijkt uit het onlangs opgeleverde rapport «Discriminatiecijfers in 2015» verontrustend. De stijging van het aantal registraties laat zien dat het nodig is dat we de strijd tegen discriminatie volhardend aan moeten gaan.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 84). Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren en na overleg met betrokken partners zal besloten worden welke vervolgactiviteiten tegen moslimdiscriminatie, in 2017 en verder, uitgevoerd worden.
Worden er preventieve maatregelen genomen om islamitische gebouwen en organisaties te beveiligingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat moet er volgens u nog meer gebeuren voordat dezelfde middelen die terecht worden ingezet voor de bescherming van joodse gebouwen en organisaties, ook voor islamitische gebouwen en organisaties worden ingezet?
Voor alle religieuze gebouwen en organisaties in Nederland geldt dat maatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico.
Voorziet u in de toekomst meerdere aanvallen op islamitische gebouwen, organisaties of personen? Zo nee, op basis van welke informatie concludeert u dit? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Voor het dreigingsbeeld zoals dat in Nederland geldt verwijs ik naar het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 42 (Kamerstuk 29 754, nr. 390) waarbij ook aandacht is voor polarisatie, radicalisering en (rechts-) extremisme en de stijging van meldingen van anti-islam incidenten. Daarbij kan ik geen uitspraak doen over eventuele incidenten in de toekomst.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de aanslagen op islamitische gebouwen en organisaties en de uitlatingen van politici?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of dit verband er is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Aanslagen op moskee en congrescentrum in Dresden»?3
Ja.
Hoe komt het dat bij een aanval bij een moskee in Dresden de Duitse politie uit voorzorg alle moskeeën extra worden beveiligd en in Nederland niet?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over maatregelen die worden getroffen in andere landen. Het incident in Duitsland geeft geen aanleiding om maatregelen te treffen in Nederland. Zoals vermeld bij de beantwoording op vragen 5 en 7 geven dreiging en risico op dit moment geen aanleiding om advies te geven om moskeeën te beveiligen.
Het bericht dat de Poolse regering abortus wettelijk wil verbieden en strafbaar stellen |
|
Marit Maij (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Poolse regering: vijf jaar cel voor abortus»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op dit voornemen van Polen?
Het kabinet vindt dit bericht zorgelijk. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een recent gesprek in Brussel met haar Poolse ambtsgenote, Joanna Wronecka, op 5 oktober j.l., aangegrepen om deze zorgen over te brengen. Echter, de situatie in Polen is inmiddels veranderd. Het bewuste voorstel om de abortuswet restrictiever te maken is inmiddels van de baan.
Is het waar dat de Poolse regering een wet wil invoeren die het plegen van abortus onder alle omstandigheden strafbaar stelt? Hoe luidt dit wetsvoorstel in grote lijnen en in welk stadium verkeert het?
Het voorstel om de abortuswet te wijzigen was geen voorstel van de Poolse regering, maar een zogenaamd burgerinitiatief. Het voorstel was ingediend door een speciaal hiertoe in het leven geroepen comité, bestaande uit meerdere burgerorganisaties. Het wetsvoorstel stelde abortus in alle gevallen strafbaar, met één uitzondering: wanneer het leven van de zwangere vrouw gevaar liep mocht de zwangerschap beëindigd worden. In het «Stop Abortion»-wetsvoorstel werd abortus gecriminaliseerd: vrouwen die een zwangerschap lieten beëindigen, alsook artsen die de abortus uitvoerden, konden een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar krijgen.
Het wetsvoorstel is door het Lagerhuis van het parlement in september in behandeling genomen en is in de eerste lezing op 23 september naar de Commissie voor Justitie en Mensenrechten gestuurd. Na de tweede lezing op 6 oktober j.l. in de plenaire vergadering van het Lagerhuis is het voorstel met grote meerderheid afgewezen.
Klopt het dat zowel de uitvoerende artsen als de abortus ondergaande vrouwen vervolgd zullen worden indien deze wet gaat gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit Poolse wetsvoorstel zich tot geldende wetgeving in bijvoorbeeld Ierland en Malta? Hoeveel gevallen zijn bekend van bijvoorbeeld Maltese en Ierse vrouwen die in andere lidstaten abortus laten plegen?
Dit Poolse wetsvoorstel, dat op 6 oktober met grote meerderheid is afgewezen door het Lagerhuis, staat abortus alleen toe als dat het leven van de moeder kan redden.
In Malta is abortus verboden onder alle omstandigheden, zonder uitzonderingen. In Ierland is abortus verboden met uitzondering ingeval het leven van de vrouw in gevaar is door ziekte, ziekte als gevolg van een noodsituatie of gevaar voor zelfmoord.
Een publicatie van het Ministerie van Volksgezondheid van het Verenigd Koninkrijk maakt melding van 5.190 gevallen (in 2015) waarin vrouwen woonachtig buiten Engeland en Wales naar Engeland en Wales zijn gereisd om aldaar abortus te laten uitvoeren. Het betrof 3.451 vrouwen uit Ierland (66,5% van de groep «non-residents») en 58 vrouwen uit Malta (1,1%).2 Er zijn het kabinet geen betrouwbare cijfers bekend uit buurlanden van Malta.
Op welke wijze ziet u risico’s dat dit soort wetgeving ingaat tegen het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en vrouwenrechten bruuskeert en de gezondheid van vrouwen en meisjes in gevaar brengt?
Het fundamentele recht van iedereen – dus ook van alle vrouwen – op de hoogst mogelijke standaard van fysieke en mentale gezondheid (vaak kortweg «het recht op gezondheid» genoemd) kent als basis de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en is verder gedefinieerd in het Internationale Verdrag inzake Economisch, Sociale en Culturele Rechten van 1966. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is hierop gestoeld. In de «Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women», vaak kortweg aangeduid als het Vrouwenrechtenverdrag (1979), wordt omschreven hoe vrouwen beschermd moeten worden tegen genderdiscriminatie in de gezondheidszorg. De speciale Rapporteurs inzake «het recht op gezondheid» hebben in hun rapportages bij herhaling gewezen op de ernstige, discriminerende belemmeringen die dit soort wetgeving opwerpt en op het feit dat ze de gezondheid van vrouwen en meisjes ernstig in gevaar brengen. Het kabinet onderschrijft de ernst van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dit soort wetgeving om abortus te verbieden onwenselijk is in lidstaten van de Europese Unie en zich slecht verhoudt met de Europese waardengemeenschap, zoals die voor Nederland belangrijk is?
Wetgeving die barrières opwerpt voor wat betreft toegang tot goede gezondheidszorg is onwenselijk. Wetgeving die goede gezondheidszorg in de weg staat die specifiek gericht is op behoeftes van vrouwen in de reproductieve fase van hun leven is discriminerend en niet in de geest van verdragen die de lidstaten van de Europese Unie hebben ondertekend en geratificeerd en internationale agenda’s die de lidstaten van de Europese Unie hebben onderschreven. Hieronder valt bijvoorbeeld het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). De inhoud van dit programma en dit platform sluiten goed aan bij de Europese waarden waar Nederland zich voor inzet.
Op welke wijze probeert Nederland binnen de Europese Unie te bevorderen dat het recht op abortus wordt beschermd en binnen de EU gemeengoed wordt?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor de bescherming en bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). Er bestaat geen internationaal gedefinieerd recht op abortus, en over abortus wordt verschillend gedacht in de lidstaten. Nederland bepleit daarom niet het recht op abortus, maar de onbelemmerde toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dat stuit bij een aantal EU-lidstaten op verzet. Nederland heeft, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zijn best gedaan om seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onverkort opgenomen te krijgen in het EU-actieplan voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in het buitenlands beleid (2016–2020). Helaas kon op dit punt geen unanimiteit bereikt worden. Het tegengaan van discriminatie, ook in gezondheidszorg, is evenwel een belangrijk onderdeel van het actieplan en vormt voor Nederland het aanknopingspunt om binnen de EU het gesprek over vrouwenrechten, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, te blijven voeren.
Radardata m.b.t de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er in Rusland ruwe primaire radardata gevonden zouden zijn van 17 juli 2014 van het gebied waar de MH17 werd neergehaald?1
Ja.
Hebben de Russische autoriteiten op enig moment contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten en hen medegedeeld dat deze data beschikbaar zijn? Kunt u aangeven waar, wanneer en onder welke voorwaarden Rusland deze data heeft aangeboden?
De viceminister van het Russisch Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 3 oktober in het gesprek met de Nederlandse ambassadeur toegezegd dat de informatie met het JIT zal worden gedeeld.
Hebben de Russische autoriteiten enige uitleg gegeven waar de radar stond die deze beelden heeft opgenomen en waarom die data meer dan 2 jaar lang niet beschikbaar zijn gesteld?
Nee.
Op welke wijze zal worden vastgesteld of deze data authentiek zijn of niet?
De data zijn nog niet aan het Openbaar Ministerie overgedragen. Zodra de Russische Federatie de data heeft overgedragen zal deze informatie, evenals andere informatie in het strafrechtelijk onderzoek, door het JIT worden bestudeerd en beoordeeld.
Wanneer en hoe heeft de Nederlands regering bij de Russische regering geïnformeerd of de Russische overheid bereid en in staat is om primaire radardata van de MH17 beschikbaar te stellen aan de onderzoekers? Wat was de reactie elk van deze keren?
Het kabinet heeft bij Rusland meerdere malen aangedrongen volledige medewerking te verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek, in lijn met VN Veiligheidsraad resolutie 2166 (2014). Minister-President Rutte heeft dit bijvoorbeeld in zijn gesprek met Minister-President Medvedev, en marge van de ASEM-top in juli dit jaar, uitgebreid aan de orde gesteld. Deze boodschap wordt tevens consequent aan Rusland en andere landen overgebracht in gesprekken op hoog ambtelijk niveau en in diplomatieke contacten. Zo ook recent bij de ontbieding van de Russische ambassadeur door de Minister van Buitenlandse Zaken en het daarop volgende gesprek in Moskou van de Nederlandse ambassadeur met de viceminister van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Russische Federatie heeft gezegd bereid te zijn volledig mee te werken en gesteld dat het de meest recente radardata met het JIT zal delen.
De bewijsgaring en daarop gerichte (rechtshulp) verzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaring daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de samenwerking met Rusland bij het beschikbaar stellen van de radardata MH17?
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft in oktober 2014 het eerste rechtshulpverzoek gedaan in deze zaak en nadien verschillende malen nadere vragen gesteld. De Russische autoriteiten hebben eerder informatie verstrekt, maar nog niet alle vragen beantwoord.
Over de openstaande vragen is recent overlegd, zoals aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3308). De Russische autoriteiten hebben hun wens om mee te werken herhaald en zeggen zich bewust te zijn van de noodzaak dat de nu nog openstaande verzoeken voortvarend moeten worden beantwoord.
De radardata die door de Russische Federatie op de persconferentie van het Russische Ministerie van Defensie van maandag 26 september 2016 zijn gepresenteerd, zijn nog niet overgedragen aan het Openbaar Ministerie, maar zijn wel toegezegd door het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Herinnert u zich dat u op 20 september samen met de andere JIT-landen een bericht naar buiten gebracht heeft over de samenwerking in het JIT (Joint Investigation Team)?2
Ja. De ministers van Buitenlandse Zaken van Australië, België, Maleisië, Oekraïne en Nederland zijn op 20 september jongstleden in New York bijeengekomen. De ministers spraken opnieuw hun vastberadenheid uit gehoor te geven aan VN Veiligheidsraad resolutie 2166 en de verantwoordelijken voor het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording te roepen. De ministers hebben in dit verband ook opnieuw hun krachtige steun geuit voor het internationaal en onafhankelijk onderzoek dat door het Joint Investigation Team wordt uitgevoerd.
Is er binnen het JIT al overeenstemming bereikt over de vervolgingsstrategie, die de regering aanvankelijk had toegezegd voor de herfst van 2014?
De JIT-landen zijn gecommitteerd aan het tot stand brengen van het meest effectieve vervolgingsmechanisme. De JIT-landen hebben het afgelopen jaar gewerkt aan twee verschillende opties: (1) een ad hoc internationaal tribunaal, opgericht door de JIT-landen en (2) nationale vervolging door één van de JIT-landen. In dit stadium is het verstandig beide opties nader uit te werken en de keus open te houden. Het kabinet rekent op steun en medewerking van de internationale gemeenschap bij welke vorm van vervolging dan ook.
Deelt u de mening dat er noodzaak is om die overeenstemming te hebben, wanneer concrete verdachten, die als verdachten opgespoord en verhoord moeten worden, in beeld komen?
Voor het kabinet blijft de hoogste prioriteit het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging en berechting van de daders. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande en het is van het grootste belang dat dit onderzoek zorgvuldig, onafhankelijk en grondig kan worden uitgevoerd. Er wordt naar gestreefd dat er duidelijkheid bestaat over een vervolgings- en berechtingsmechanisme voordat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.