Het bericht ‘Armsten opgelicht' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Armsten opgelicht»?1
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders van het gerechtsdeurwaarderskantoor BSR jarenlang dubbele kosten in rekening hebben gebracht voor hun werkzaamheden?
Dat is een van de bevindingen uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) die het BFT als onderbouwing voor de tegen de desbetreffende deurwaarders ingediende tuchtklachten bij de tuchtrechter naar voren heeft gebracht. Het oordeel hierover is aan de tuchtrechter.
Deelt u de woede over dit soort praktijken, zeker ook omdat het hier vaak kwetsbare groepen betreft die al in grote financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat hier dan ook hard tegen moet worden opgetreden?
Het past mij niet vooruit te lopen op een zaak die nog onder de rechter is. Het is een goede zaak dat deze kwestie aan de tuchtrechter is voorgelegd, zodat deze in staat is het handelen te beoordelen en waar nodig daaraan passende consequenties te verbinden.
Hoe houdt de deurwaarderswaakhond Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht op gerechtsdeurwaarders? Hoe vaak voert de BFT bijvoorbeeld inspecties uit? Hoe wordt voorkomen dat gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening brengen? Aan welke eisen moeten gerechtsdeurwaarders in die context voldoen? Zijn er bij het BFT meer gevallen bekend van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen en daarmee kwetsbare groepen in nog grotere problemen brengen? In hoeverre denkt u dat verdere intensivering van het toezicht op de incassobranche door onder andere het BFT noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er structureel onderzoek nodig is naar dit soort praktijken in de deurwaardersbranche?
Het toezicht door het BFT op de gerechtsdeurwaarders bestaat uit het financieel toezicht (primair gericht op een adequaat beheer van de derdengelden) en (sinds 1 juli 2016) het toezicht op de deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder.
Het BFT oefent het toezicht risicogericht (op systematische wijze) en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval.
In het kader van toezicht kan het BFT in de eerste plaats onderzoeken instellen. Een onderzoek door het BFT vindt doorgaans ten kantore van de gerechtsdeurwaarder plaats. Iedere gerechtsdeurwaarder is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten in, bijvoorbeeld een klacht bij de tuchtrechter.
In de tweede plaats worden de financiële gegevens van de gerechtsdeurwaarders jaarlijks en per kwartaal door het BFT geanalyseerd. Kantoren die door het BFT gekwalificeerd zijn als kantoor met hoog risico worden vaker, meestal maandelijks, beoordeeld.
In onderhavige casus stelt het BFT door de gerechtsdeurwaarder welbewust onjuist te zijn geïnformeerd over de financiële gegevens.
In de context van het kwaliteitstoezicht zijn met name de eisen gesteld in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van belang. Deze Verordening regelt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden handelt en dat hij geen onnodige kosten mag maken. Voorts moet de gerechtsdeurwaarder jegens de opdrachtgever vastleggen welke tarieven hij hanteert. Indien de kosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht – gelet op alle omstandigheden – onevenredig hoog dreigen te worden, moet de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever informeren (artikelen 10 en 11 van de Verordening).
Het BFT heeft mij desgevraagd bericht dat er momenteel niet meer gevallen bekend zijn van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen.
Het BFT houdt toezicht op de gerechtsdeurwaarders (inclusief de door hen uitgevoerde incassowerkzaamheden) en niet op de gehele incassobranche. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op incassobureaus op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM houdt toezicht op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) indien een incassobureau een betalingsregeling treft met een consument die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het BFT oefent sinds juli 2016 structureel, dat wil zeggen op systematische wijze, risicogericht toezicht uit op gerechtsdeurwaarders. Het in rekening brengen van onterechte kosten c.q. onnodige kosten, al dan niet in verband met bepaalde kwaliteitsaspecten als onnodige beslagen, dubbele beslagen, onterechte ontruimingen etc. valt hieronder. Voor verdere intensivering op dit vlak zie ik momenteel onvoldoende aanleiding.
Deelt u de mening dat getroffenen, ondanks het faillissement van BSR, zo veel mogelijk gecompenseerd dienen te worden? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat gedupeerden zo veel mogelijk gecompenseerd moeten worden uit de failliete boedel. In welke mate wie benadeeld is en wat daaraan ondanks het faillissement nog te doen is, staat ter beoordeling van de waarnemer en de curator in het faillissement. De waarnemer heeft tot taak om, zodra hij benoemd is, in kaart te brengen welke dossiers in behandeling zijn bij de waargenomen gerechtsdeurwaarders. Op basis van inlichtingen die mij over deze zaak zijn verstrekt door de KBvG maak ik op dat de waarnemer daar ook al werk van maakt. Met de afwikkeling van een individueel faillissement als het onderhavige heb ik geen rechtstreekse bemoeienis.
Deelt u de mening dat er snel een einde moet komen aan de malafide praktijken bij incassobureaus en gerechtsdeurwaarders? Bent u bereid om, in navolging van de door leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie aangekondigde initiatiefwet «uitbannen malafide incassobureaus», verdere stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen?2
Malafide praktijken zijn vanzelfsprekend onacceptabel. De AFM en de ACM bundelen hun krachten om incassoproblemen aan te pakken. Beide toezichthouders hebben een rol bij de aanpak van de misleidende en agressieve werkwijze van incassobureaus. Dit varieert van consumentenvoorlichting tot het beboeten van bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zo is de publiekscampagne gestart «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen ontvangt (zie ook het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Nispen (SP))3. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. De AFM houdt toezicht op incassobureaus indien incassobureaus betalingsregelingen afspreken met consumenten bij betalingsachterstanden van kredieten. Deze incassobureaus zijn vergunningplichtig op grond van de Wft en vallen onder het doorlopend toezicht van de AFM. De AFM heeft eind vorig jaar de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd waarin aandachtspunten zijn opgenomen voor kredietaanbieders bij het inschakelen van een incassobureau. Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht. Het kabinet kijkt met interesse uit naar het in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en CU om de incassobranche te reguleren.
Op welke manier geeft u bij de behandeling van asielverzoeken gehoor aan artikel 10 lid 3D van de procedurerichtlijn 2013/32/EU die stelt dat de mogelijkheid er is deskundigen te raadplegen wanneer dit nodig is in zaken als bekeringen tot een ander geloof?1
Bij de totstandkoming van de beslismethodiek voor bekeerlingen heeft de IND gebruik gemaakt van inzichten van wetenschappers en kerkelijke organisaties. Verder bestaat er aandacht voor het bijhouden van kennis en het in beeld hebben van wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten over bekeerlingen. Om die reden staat de IND regelmatig in contact met wetenschappers en het maatschappelijk middenveld, waaronder kerkgenootschappen en belangengroepen. De IND werkt permanent aan het op peil houden van de kennis en vaardigheden van hoor-en beslismedewerkers door het verzorgen van opleidingen, het organiseren van zogenoemde «masterclasses» en het bijwonen van lezingen van deskundigen.
Op welke manier geldt deze mogelijkheid ook voor een asielzoeker die bekering tot een andere geloof aanvoert als reden te vrezen voor vervolging?
Als een asielzoeker of zijn gemachtigde een deskundige wenst te raadplegen, staat het hen vrij dit te doen.
Op welk moment moet de asielzoeker dit rapport in de procedure inbrengen wil dit meegewogen worden in de beoordeling van zijn zaak?
Indien de asielzoeker een deskundigenrapport indient voorafgaand aan het definitieve besluit over de asielaanvraag, wordt dit rapport betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Vaak brengt een asielzoeker en/of diens gemachtigde een deskundigenrapport in bij het indienen van de zienswijze op een voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. Indien de asielzoeker het rapport indient in de beroepsprocedure, wordt dit rapport betrokken in de beroepsprocedure. De IND moet dan een nader standpunt innemen.
Indien de asielzoeker na afloop van de beroepsprocedure met een rapport komt, kan hij een opvolgende asielaanvraag indienen.
Waarom heeft u niet zelf ook een deskundige ingeschakeld teneinde de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal van de asielzoeker in kwestie te beoordelen en het advies van deze deskundige ter beschikking gesteld van diens advocaat? Hoe is deze handelwijze te rijmen met het bestuursrechtelijke principe dat het oordeel van deskundigen alleen kan worden tegengesproken door contra-expertise in te schakelen, of aan te voeren dat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport? Indien u van mening bent dat dat laatste het geval is, welke concrete aanknopingspunten heeft u om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport?
De deskundigheid van de IND of een hoogleraar staat wat mij betreft niet ter discussie. De IND heeft deskundige medewerkers in dienst die een integrale afweging maken van al hetgeen een vreemdeling tijdens zijn asielprocedure heeft verteld. Alle relevante elementen worden in onderlinge samenhang gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Rapporten van deskundigen en kerkelijke organisaties op specifieke onderdelen van het asielrelaas worden – indien relevant – betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In voorkomende gevallen kan de indiening van een deskundigenrapport leiden tot het besluit dat de bekering (alsnog) geloofwaardig wordt geacht. Het kan echter ook voorkomen dat de IND in een individuele zaak tot het besluit komt dat de verklaringen van de vreemdeling over een gestelde bekering dusdanig gebrekkig, summier of oppervlakkig zijn, dat een rapportage van een deskundige onvoldoende aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. Daarbij worden, indien aan de orde, uiteraard ook omstandigheden betrokken die los staan van de verklaringen die een vreemdeling over zijn bekering heeft afgelegd. In dit geval moet de IND uiteraard wel goed motiveren waarom zij, in afwijking van het rapport van de deskundige, tot het besluit komt dat de bekering ongeloofwaardig is. Dat is overigens geen oordeel over de kwaliteit van een deskundigenrapport.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de onderzoeksmethode die de IND hanteert, aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed en zorgvuldig.2 In de betreffende zaak was eveneens een rapport van mevrouw Van Saane overgelegd. Uit het arrest van het EHRM volgt niet dat het opstellen van een contra-expertise noodzakelijk is om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat oordeel met haar uitspraak van 30 december 2016 mijn inziens terecht onderschreven.
Acht u de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) deskundiger in het beoordelen van de geloofwaardigheid van bekeringen dan een hoogleraar die zich gespecialiseerd heeft op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het in dergelijke zaken nog zin dat een asielzoeker een deskundige inschakelt als u meent dat de IND-ambtenaren beter in staat zijn een bekeringsverhaal van een asielzoeker te beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitroepen van regenboogprovincies |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het initiatief van de provincies Drenthe, Groningen en Gelderland voor een gezamenlijke aanpak met de regenbooggemeenten, om met partijen als het COC, het Ministerie van OCW (via Movisie), Gay Straight Alliances, een Meldpuntdiscriminatie beleid op te starten?
Ja.
Wat vindt u van de opzet van Drenthe om de provincie een regiefunctie te laten vervullen om het beleid tot sociale acceptatie en weerbaarheid van de LHBT-ers1 te bevorderen?
In Drenthe maakt de stad Assen al deel uit van de Regenboogsteden aanpak. Ik juich het toe dat aanvullend hierop de provincie Drenthe de samenwerking (regiefunctie) heeft gezocht met de andere gemeenten uit de provincie om in te zetten op sociale acceptatie, -veiligheid en zichtbaarheid van LHBT's.
Bent u bereid dit soort initiatieven te ondersteunen met professionele ondersteuning, zoals Movisie of met financiële middelen?
De samenwerking met de huidige Regenboogsteden is vastgelegd tot eind 2017. De provincie kan zeker meedoen aan landelijke activiteiten zoals de IDAHOT week (jaarlijks in mei) en Coming Out dag.
Tevens kan de provincie meedoen aan de landelijke bijeenkomsten met Regenboogsteden. Daarnaast kunnen Regenboogprovincies gebruik maken van de PinkLink nieuwsbrief en van de beschikbare kennis in het digitaal LHBT kennisdossier van Movisie met vrij beschikbare handreikingen via www.movisie.nl/lhbt.
Met inzet van eigen middelen kan de provincie bovendien een verzoek doen om advisering op maat of inhoudelijke ondersteuning door bijvoorbeeld Movisie.
Bent u bereid bij andere provincies aandacht te vragen voor dit initiatief, zodat ook zij met regenbooggemeenten tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om een regenboogconvenant, zoals die nu tussen het ministerie en de regenbooggemeenten worden afgesloten, op regionaal niveau af te sluiten?
Ik ben positief over een regenboogconvenant bij de provincies. Met het convenant verklaart de provincie dat zij zich gaat inzetten voor het vergroten van sociale acceptatie en verhogen van sociale veiligheid van LHBT’s.
Bent u bereid om het afsluiten van een regenboogconvenant ook mogelijk te maken op regionaal niveau, als gemeenten willen samenwerken zoals nu in Drenthe het geval is?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5.
Het ontstaan ven aan tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat er een groot aantal vacatures openstaat bij de gerechten en de vrees bestaat dat de keten daardoor stilvalt?1
Op het moment van schrijven staan er negentien vacatures voor rechters, dan wel raadsheren open.2 Op het totaal aantal rechters (ongeveer 2.360) is dit aantal niet zodanig dat dit de vrees rechtvaardigt dat de keten daardoor stilvalt. De vacatures binnen de Rechtspraak hebben te maken met de reguliere vervangingsvraag en de invoering van professionele standaarden. De professionele standaarden worden ingevoerd om de kwaliteit van het rechterlijk werk te borgen en verder te verbeteren. De Rechtspraak heeft hiervoor in het prijsakkoord extra middelen gekregen. Voor het werken conform deze standaarden is capaciteitsuitbreiding nodig. Door een gefaseerde implementatie van de professionele standaarden kan de capaciteitsuitbreiding geleidelijk verlopen. De professionele standaarden vragen uit kwaliteitsoverwegingen meer rechterstijd, maar dragen ook bij aan een efficiëntere procesvoering. Zo kunnen zaken soms sneller worden afgedaan omdat een aanhouding kan worden voorkomen.
Herkent u zich in de uitspraak dat veel kennis uit de eerste lijn wordt weggetrokken? Kunt u deze uitspraak en uw visie daarop toelichten?
Het klopt dat door de gerechtshoven vooral ervaren en goede rechters worden aangetrokken. Dit is geen nieuwe ontwikkeling en een bij rechters veel voorkomende loopbaanstap. De Rechtspraak kan en wil daarom deze doorstroom niet tegenhouden. Het komt de loopbaanontwikkeling van rechters en de kwaliteit van de gerechtshoven ten goede. Het stelt de eerste lijn in staat nieuw (jong) talent aan te trekken. Daarnaast wordt op deze manier geïnvesteerd in kennisdeling binnen de Rechtspraak, doordat kennis en ervaring uit de eerste lijn wordt ingebracht in hoger beroep en zo ook voor de rechtspraak behouden blijft.
Hoeveel vacatures zijn er op dit moment in totaal en welke functies betreffen deze?
Op het moment van schrijven staan er achttien vacatures open voor rechters en staat er één vacature open voor raadsheer.
Daarnaast staat er één vacature open voor raadsheer in opleiding en staan er acht vacatures voor rechter in opleiding open. De volgende selectieronde voor rechters in opleiding vindt plaats tussen 3 en 30 april 2017. Een actueel vacatureoverzicht is op de website van de rechtspraak te raadplegen.
Voor de opleiding tot rechter die per 1 januari 2017 is gestart en op 1 april 2017 zal starten, zijn in totaal 38 nieuwe Rio's met ruime werkervaring geworven. Dit aantal is het eerste resultaat van het intensiveren van de instroom, waarvoor de Rechtspraak maatregelen neemt. Voor de Rio-opleiding voor kandidaten met beperkte werkervaring zijn er voor de opleiding die op 1 april 2017 start 13 kandidaten geworven.
Wat zijn de redenen dat er zoveel vacatures zijn bij de gerechten?
De invoering van de professionele standaarden vergt meer capaciteit, bovenop de reguliere vervangingsvraag.
Kunnen de openstaande functies tijdig worden vervuld? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar en naar verwachting volgend jaar wordt voldaan aan het vervullen van het aantal openstaande functies. Daarmee wordt voldaan aan de capaciteitsvraag. De Rechtspraak investeert de komende periode extra in de werving en opleiding van nieuwe rechters. Daar zijn middelen voor beschikbaar. Daarnaast is gekozen voor een gefaseerde invoering van de professionele standaarden. Deze worden eerst voor de strafrechters ingevoerd, daarna volgen de professionele standaarden van de civiele en bestuursrechters. Met deze maatregelen verwacht de Rechtspraak het merendeel van de vacatures tijdig te kunnen invullen.
Wat zijn de verwachte gevolgen als de functie voor rechter of rechter in opleiding niet tijdig vervuld kunnen worden? Hoe worden deze gevolgen zoveel mogelijk voorkomen?
Het niet tijdig vervullen van vacatures kan het oplopen van de doorlooptijden tot gevolg hebben. Dit is een onwenselijke situatie. De Rechtspraak neemt maatregelen door de werving en opleiding van nieuwe rechters te intensiveren, de invoering van de professionele standaarden te faseren en de voortgang te monitoren, zodat zo nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Op welke manier kan de kwaliteit van de rechtspraak gewaarborgd blijven als er te weinig rechters zijn?
Zoals hiervoor aangegeven wordt de werving en opleiding van nieuwe rechters geïntensiveerd. Het werken met professionele standaarden biedt daarnaast extra instrumenten om de kwaliteit te waarborgen. De Rechtspraak neemt meerdere maatregelen om zo snel mogelijk in de randvoorwaarden voor invoering van de professionele standaarden te voorzien. Bewuste en beheerste fasering van de invoering is daarbij een belangrijke maatregel.
De MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u over art. 68 Grondwet aan de Kamer schreef: «Als het Kamerlid vasthoudt aan zijn verzoek, kan de bewindspersoon de gevraagde inlichtingen uiteindelijk alleen weigeren met een beroep op het belang van de staat, nadat hij dit aan de orde heeft gesteld in de ministerraad»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u verschillende keren gevraagd bent om de volgende documenten te delen met de Tweede Kamer:
Ja.
Kunt u aangeven of u voor elk van de gevraagde documenten een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet uitgevoerd heeft door het aan de orde te stellen in de ministerraad? Zo ja, kunt u dan voor elk van de toetsingen aangeven
Ten aanzien van de in vraag 2 genoemde informatie heb ik uw Kamer meerdere malen toegelicht waarom ik van mening ben dat die informatie niet (vertrouwelijk) met uw Kamer kan worden gedeeld. Ten aanzien van de (concept) interviewverslagen heb ik uiteengezet dat aan de geïnterviewden is toegezegd dat hun gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek te waarborgen. De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers die de gesprekken hebben gevoerd en de verslagen die van de gesprekken zijn gemaakt, worden uitsluitend bewaard met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit/kwaliteit te controleren. De verslagen worden niet voor de Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien. Het schenden van deze afspraak zou vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek niet correct zijn jegens de geïnterviewden en bovendien een bedreiging vormen voor de validiteit van toekomstig onderzoek. Zie voor deze toelichting onder meer Kamerstuk 33 997, nrs. 58 en 70, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
De JIT-overeenkomst leent zich niet voor openbaarmaking omdat hierin operationele afspraken over een lopend strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd. Vanzelfsprekend hecht Nederland eraan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dat dit in vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. Zie voor mijn eerdere toelichting op dit onderwerp onder meer Kamerstuk 33 997, nr. 30, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nrs. 267 en 881 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
Zoals volgt uit de brief van mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 2), kunnen zowel de omstandigheid dat ten aanzien van informatie vertrouwelijkheid is toegezegd als het feit dat de informatie een rol speelt bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten eraan in de weg staan dat informatie met de Kamer wordt gedeeld. Uit de hierboven – en in de daar genoemde Kamerstukken – gegeven toelichting volgt dat deze situatie zich hier voordoet.
Gelet op de vragen 3 en 4 heb ik mijn voornemen om de gevraagde informatie in verband met bovenstaande redenen ook nu niet openbaar te maken, op 10 februari 2017 aan de orde gesteld in de ministerraad. De ministerraad heeft ermee ingestemd dat de gevraagde informatie niet aan de Kamer wordt verstrekt.
Wilt u, gezien het feit dat er meerdere keren verzocht is om al deze documenten, dit formeel aan de ministerraad voorleggen en op elk van deze punten een toets uitvoeren op basis van artikel 68 van de Grondwet en het resultaat daarvan aan de Kamer meedelen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien de JIT overeenkomst zelfs niet gedeeltelijk openbaar gemaakt kan worden, op welke wijze kan de Staten-Generaal zich er dan van vergewissen dan de JIT overeenkomst niet de volgende elementen bevat (waarnaar meerdere keren tevergeefs gevraagd is), die belemmerend zouden kunnen zijn voor het onderzoek en de waarheidsvinding:
Zoals eerder aan uw Kamer toegelicht is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. In het JIT werken de opsporingsdiensten van Australië, Maleisië, Oekraïne, België en Nederland samen. De instelling van het JIT en de praktische en juridische invulling van het JIT zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken opsporingsdiensten.
Een overeenkomst tot het instellen van een JIT heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk opsporingsonderzoek en om die reden wordt de overeenkomst niet openbaar gemaakt.
Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd, onder meer in de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar het neerhalen van vlucht MH17 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 267).
Herinnert u zich dat de onderzoekers van de Universiteit Twente schreven: «De Nationale Politie heeft de onderzoekers geen inzage willen geven in de eigen, interne evaluatie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17. De reden die hiervoor werd opgegeven is dat deze evaluatie nog niet was afgerond.»?2
Ja.
Wie heeft opdracht gegeven voor de evaluatie, wanneer is de evaluatie gestart en welke periode bestrijkt deze evaluatie?
De interne evaluatie ziet op de eigen crisisorganisatie van de politie. De opdracht is gegeven door de toenmalig plaatsvervangend korpschef. De evaluatie bestrijkt de periode dat de Staf Grootschalig- en Bijzonder Optreden (SGBO) actief is geweest; van 17 juli 2014 tot en met 31 december 2015.
Herinnert u zich dat u 10 maanden, later, in oktober 2016 schreef: «Deze interne evaluatie van de politie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 is op dit moment nog niet gereed.»?3
Ja.
Is de interne evaluatie van de politie al gereed? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat is dan de reden van de enorme vertraging en wanneer verwacht u dat die evaluatie gereed zal zijn?
Het evaluatierapport is nog niet klaar. Ik stuur u zo snel mogelijk alvast de conceptconclusies en aanbevelingen.
Kunt u zich herinneren dat u aangaf dat de «restore» van de mailbox van de toenmalig politiek assistent van de Minister van Veiligheid en Justitie over het jaar 2014 niets heeft opgeleverd?4
Ja, dit antwoord ziet op het vinden van een versie of versies van de Kamerbrief met aantekeningen van het Kamerlid Van der Steur, gestuurd tussen 28 mei en 2 juni 2014. Op dit specifieke punt heeft de «restore» niets opgeleverd. Dit betekent echter niet dat er in het geheel geen e-mailverkeer uit 2014 beschikbaar is.
Hoe lang moeten volgens de archiefwet de mails in de mailbox van een politiek assistent van de Minister van V&J bewaard blijven?
Er zijn geen algemeen geldende uitspraken te doen over de bewaar- c.q. vernietigingstermijnen voor e-mails. Of een e-mail voor bewaring dan wel voor vernietiging in aanmerking komt, is afhankelijk van de waardering in een selectielijst. Het verwijderen van e-mail dat niet geschiedt op basis van de selectielijst is niet conform de Archiefwet.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 16 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3563) aangegeven, zijn met het aanmerken van de casus MH17 als hotspot (tijdens een interdepartementaal overleg dat vanuit de NCTV was georganiseerd op 7 april 2016), bijzondere bepalingen gaan gelden ten aanzien van het bewaren van archiefbescheiden. Dit betekent dat niets vernietigd mag worden dat relevant is voor onderzoek en reconstructie. Hiermee wordt een nadere invulling van artikel 5, lid 1 sub e van het Archiefbesluit 1995 gegeven.
Op 6 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief (Kamerstuk 34 362, nr. 25) gemeld dat het Kabinet in reactie op de motie Segers (Kamerstuk 34 362, nr. 21) dit jaar ingaat op de vraag welke aanpassingen van de regelgeving, waaronder de Archiefwet 1995, in het licht van de digitalisering van de informatiehuishouding noodzakelijk of gewenst lijken ten behoeve van een geordende toegankelijke staat van de archieven.
Is de archiefwet overtreden nu blijkt dat mails uit die mailbox (nota bene uit het voor de MH17 cruciale jaar 2014!) gewist zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de oorzaak van de overtreding van de archiefwet in dit geval?
Zie antwoord vraag 11.
Wie is verantwoordelijk voor overtreding van de archiefwet in dit geval?
In algemene zin geldt dat bij strijdigheid met bepalingen uit de Archiefwet 1995, de Minister van Veiligheid en Justitie als zorgdrager eindverantwoordelijk is.
Zijn er andere stukken, mails of andere zaken rond de MH17 die niet (meer) gearchiveerd kunnen worden omdat ze gewist zijn, zoek zijn of verloren zijn gegaan?
Op dit moment wordt bij de verschillende archiefvormers die betrokken waren bij de ramp met de MH17 een eenduidige aanpak gehanteerd om de beschikbare en relevante informatie in kaart te brengen. Iedere betrokken overheidsorganisatie blijft zelf verantwoordelijk voor de inhoud en de volledigheid van de informatie conform de geldende wet- en regelgeving.
Ik verwacht dat het project dat deze aanpak coördineert op 1 oktober 2017 is afgerond. Conform de toezegging in de Kamerbrief (Kamerstuk 33 997, nr. 89) wordt de Kamer voor het zomerreces geïnformeerd over de voortgang van het project.
Herinnert u zich dat u geen andere voorbeelden (dan de MH17) kon noemen van een vliegtuigongeval in Europa in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers radardata wilden hebben, maar ze niet kregen?
Ja.
Herinnert u zich dat de Russische Federatie nota bene tijdens het Tweede Kamerdebat over MH17 de radargegevens van de MH17 overhandigde aan Nederland?
Ja.
Is ondertussen vastgesteld of het gaat over authentieke, ruwe, primaire radargegevens van de MH17?
Het OM heeft laten weten dat het aangeleverde materiaal zorgvuldig en uitgebreid wordt onderzocht.
Voor informatieuitwisseling tussen luchtverkeersleidingsorganisaties wordt vaak het ASTERIX-format gebruikt, ontwikkeld door Eurocontrol. ICAO stelt hier geen verplichting voor, maar noemt in een handleiding het ASTERIX-format als nuttig format. Dit format is inmiddels internationaal breed geaccepteerd. Uit verschillende Russische overheidspublicaties blijkt dat de Russische Federatie in andere gevallen wel gebruik maakt van de ASTERIX-standaard.
De Russische data zijn aangeleverd in een afwijkend format. Om de beelden te kunnen analyseren hebben de Russische autoriteiten een softwarepakket meegeleverd, Russischtalig en zonder handleiding voor het gebruik hiervan. Pas na vertaling en uitvoering van noodzakelijke, maar tijdsintensieve tests op functionaliteit en betrouwbaarheid van de software konden de data worden geanalyseerd. Op de overgedragen data is minder te zien dan wanneer het materiaal aangeleverd zou zijn volgens de ASTERIX-standaard. Over de authenticiteit en nauwkeurigheid van de verstrekte data kan daarom nog geen uitspraak worden gedaan.
Het OM heeft de justitiële autoriteiten van de Russische Federatie naar aanleiding daarvan inmiddels in een brief laten weten dat een aanvullend rechtshulpverzoek zal worden gestuurd.
Het OM heeft tijdens de presentatie van de onderzoeksresultaten van het JIT in september 2016 al aangegeven dat het feit dat de BUK niet op radarbeelden te zien is, niet betekent dat deze daar ook niet gevlogen heeft.
Kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) ook de beschikking krijgen over deze radargegevens, aangezien dit nieuwe belangrijke informatie betreft en zij dan mogelijk kan besluiten om het onderzoek te heropenen?
Het OM heeft de informatie die op 26 oktober 2016 van de Russische Federatie is verkregen, reeds met de OVV gedeeld.
Kunt u aangeven of de volgende punten uit VN Veiligheidsraadsresolutie 2166 over MH17 zijn uitgevoerd: «9. Calls on all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to immediate and unrestricted access to the crash site as referred to in paragraph 6 11. Demands that those responsible for this incident be held to account and that all States cooperate fully with efforts to establish accountability. 13. Welcomes the full cooperation of the United Nations offered by the Secretary-General in this investigation, and requests the Secretary-General to identify possible options for United Nations support to the investigation and to report to the Security Council on relevant developments;»?
De OVV heeft het internationale onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 succesvol afgerond. De OVV heeft sluitende conclusies getrokken over de toedracht en heeft daartoe medewerking ontvangen van regionale actoren. In zijn rapport beschrijft de OVV op welke manier het onderzoek is uitgevoerd en welke medewerking ze hebben ontvangen (OVV, MH17 onderzoeksverantwoording).
Zoals bekend is het strafrechtelijk onderzoek naar degenen die verantwoordelijken zijn voor het neerhalen van MH17 nog in volle gang. De eerste resultaten van het onderzoek werden op 28 september 2016 aan de nabestaanden gepresenteerd. Het is niet bekend hoe lang het onderzoek nog zal duren.
De secretaris-generaal van de VN is door Nederland geïnformeerd over de eerste resultaten van het strafrechtelijk onderzoek. De secretaris-generaal heeft deze resultaten verwelkomd. Ook sprak de secretaris-generaal zijn steun uit voor het onderzoek van het JIT en riep opnieuw alle landen op volledige medewerking te verlenen, in lijn met VN Veiligheidsraadresolutie 2166.
Op welke wijze bent u van plan het onderzoek naar de daders van MH17 en de berechting van daders aan de orde te stellen in de VN Veiligheidsraad, nu Italie en Nederland sinds 1/1/2017 samen twee jaar lid zijn van de Veiligheidsraad?
Nederland heeft zich vanaf het begin ingezet voor betrokkenheid van de VN Veiligheidsraad. Mede door de inspanningen van Nederland is VN Veiligheidsraadresolutie 2166 aangenomen. Nederland heeft zich ook ingezet voor het oprichten van een door de VN Veiligheidsraad gemandateerd tribunaal, dat uiteindelijk verhinderd is door een veto van Rusland.
Het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad biedt Nederland de gelegenheid op het hoogste niveau bij de VN mee te praten en mee te beslissen. Uiteraard zal Nederland het lidmaatschap ook aangrijpen om zich sterk te blijven maken voor de uitvoering van VN Veiligheidsraadresolutie 2166.
Welke vooruitgang is de afgelopen maanden geboekt bij het formuleren van een vervolgingsstrategie?
Zoals in een brief aan uw Kamer van 24 oktober 2016 is gemeld worden verschillende opties uitgewerkt voor vervolging en berechting van de daders van het neerhalen van vlucht MH17 (Kamerstuk 29 754, nr. 403). Samen met de JIT-landen worden twee opties nader uitgewerkt: een op te richten internationaal tribunaal of nationale vervolging in en door een van de JIT-landen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat naar Nederland zal worden gekeken bij een keuze voor nationale vervolging door één van de JIT-landen. Voor beide vervolgingsopties wordt onderzocht of, en zo ja welke, aanpassingen van nationale wetgeving nodig zijn.
De keuze voor het meest effectieve strafrechtelijke vervolgings- en berechtingsmechanisme zal gemaakt worden zodra het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat.
Kunt u deze vragen een voor een (inclusief de deelvragen) en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het Wob-verzoek inzake de besluitvorming aangaande de gaswinning in Groningen d.d. 20 december 2016 |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht «NAM – working gas volume temporarily lowered at UGS Norg Langelo»?1
Ja.
Wat is de reden van de verlaging van het werkvolume?
Het bleek voor NAM niet mogelijk om het voorziene werkvolume van 7 miljard Nm³ uit de ondergrondse gasopslag te produceren zonder de in het huidige opslagplan opgenomen druklimieten te overschrijden. Er wordt gewerkt aan een herzien opslagplan met drukgrenzen die dat wel mogelijk maken.
Hoe verhoudt zich dit tot de productie uit het Groningenveld?
De verlaging van het totale beschikbare werkvolume met ca. 1 miljard Nm³ is van beperkte invloed op de productie uit het Groningenveld.
Hoe lang gaat de verlaging van het werkvolume duren en waarom?
NAM werkt op dit moment aan een wijziging van het opslagplan met daarin de onderbouwing om veilig tot een lagere druk te kunnen produceren. Daardoor kan het beoogde werkvolume van 7 miljard Nm3 alsnog voor opslag en productie worden gebruikt. Zodra NAM het bijgewerkte opslagplan heeft ingediend, gaat de instemmingsprocedure lopen. Deze procedure neemt maximaal 11 maanden in beslag.
Kunt u uitleggen waarom volgens het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de seismiciteit bij een niveau van 25 miljard kubieke meter (NM3) wel weer binnen vijf jaar zal toenemen en boven het niveau van 2015 zal uitkomen?2
In het model van NAM houden de aardbevingen in het Groningen-gasveld verband met de samendrukking (compactie) van het gesteente, waaruit het gas onttrokken wordt. Door de gasproductie te verlagen wordt het compactieproces vertraagd, maar het gaat wel door. Daardoor zal de seismiciteit op den duur weer toenemen. Met dit model heeft NAM voor het winningsplan uitgerekend hoeveel aardbevingen er jaarlijks te verwachten zijn bij verschillende productieniveaus. Volgens dit model zorgt het doorgaande compactieproces er na verloop van tijd voor dat er een toename van het jaarlijkse aantal aardbevingen optreedt. Het tempo waarmee dit gebeurt, hangt af van het productieniveau. Hoe lager het niveau, hoe later de toename plaatsvindt. In het advies van SodM van mei 2016 worden op pagina 13 de uitkomsten van het NAM-rekenmodel besproken. SodM adviseert om een jaarlijks productieniveau aan te houden van 24 miljard Nm3 (niet 25 miljard Nm3, zoals in de vraag wordt gesuggereerd), omdat dan aanvankelijk het aantal aardbevingen (boven de 1,5 op de schaal van Richter) zal dalen en pas in 2021 weer boven het niveau van 2015 zal stijgen. SodM tekent daarbij aan dat het rekenmodel van NAM een voorzichtig («worst case») model is. SodM verwacht dat door het wegnemen van seizoensfluctuaties de seismiciteit sterker zal afnemen dan het model van NAM voorspelt.
Uit welke gegevens blijkt deze toename van de seismiciteit en zijn deze gegevens openbaar of openbaar te maken?
De toename van de seismiciteit in het model van NAM blijkt onder meer uit figuur 3.2a uit het «Supplement to the Technical Addendum for Winningsplan Groningen 2016» (1 mei 2016), dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is gepubliceerd.3 De daadwerkelijke ontwikkeling van de seismiciteit kan worden gevolgd op de websites van NAM en van het KNMI.4 Overigens concludeert SodM in een brief aan mij van 16 december 2016 dat de gemeten seismiciteit inderdaad meer is afgenomen dan op basis van alleen de beperkingen in de productie verwacht mag worden. Het wegnemen van de fluctuaties heeft nu een aangetoond positief effect.5
Kunt u uitleggen waarom het tussen januari 2014 en januari 2017 niet is gelukt om een op risico geoptimaliseerde verdeling over het veld uit te werken en toe te passen, terwijl dit al is toegezegd bij winningsplan 2013?
Aan het instemmingsbesluit van 30 januari 2015, dat betrekking heeft op het winningsplan 2013, heb ik destijds het voorschrift verbonden dat NAM in het winningsplan 2016 aandacht zou moeten besteden «aan de mogelijkheden tot het beperken van het seismische risico door preventieve maatregelen aan de productiekant». Daarbij diende NAM «rekening te houden met de differentiatie van het seismisch risico in de verschillende deelgebieden». Het winningsplan 2016, dat NAM op 1 april 2016 indiende, voldeed echter op dit punt niet aan de verwachtingen van SodM. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Ik heb dit advies overgenomen en aan mijn instemmingsbesluit het voorschrift verbonden (artikel 3, 2e lid) dat NAM uiterlijk 1 november 2017 bij mij een nieuw rapport moet indienen, dat wel aan de verwachtingen van SodM voldoet.
De kaders voor het meet- en regelprotocol (randvoorwaarden en signaalparameters) zijn voorafgaande aan het opstellen van het winningsplan aan NAM kenbaar gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken en openbaar beschikbaar op de website van SodM.7 Het doel van een meet- en regelprotocol is het vastleggen van een risicobeheerssystematiek, waarmee het seismische risico, schade en overlast – rekening houdend met de verdeling hiervan over de verschillende regio's – zoveel mogelijk worden beperkt, terwijl de gaswinning toch doelmatig wordt uitgevoerd. Naar mijn oordeel, dat is gebaseerd op het advies van SodM van mei 2016, voldoet het meet- en regelprotocol dat NAM in april 2016 heeft ingediend niet aan het doel en de kaders die vooraf aan NAM zijn verstrekt. Zo zijn de grenswaarden voor de signaalparameters zodanig hoog gekozen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat ze overschreden zullen worden. In het advies van SodM wordt uitvoeriger ingegaan op de discrepanties tussen het verwachte en het ingediende meet- en regelprotocol (zie advies SodM, pagina 44–46).
Kunt u uitleggen wat de discrepantie was tussen de aangereikte kaders en doel, randvoorwaarden parameters van het beoogde meet- en regelprotocol3?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom alleen voor het gasjaar 2016/2017 de berekeningen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn gegeven en niet voor volgende jaren4?
In het winningsplan stelt NAM voor om voor het gasjaar 2016/2017 (1 oktober 2016 tot 1 oktober 2017) de productie te handhaven op 27 miljard Nm3. NAM geeft aan dat voor de periode ná 1 oktober 2017 de productie jaarlijks neerwaarts of opwaarts zou kunnen worden aangepast, op een beheerste en gelijkmatige wijze. Het meet- en regelprotocol, dat NAM bij het winningsplan heeft gevoegd, beschrijft hoe het productieniveau en de productieverdeling kunnen worden bijgesteld op basis van actuele gegevens over het aantal aardbevingen en de gemeten grondversnelling (beide gerapporteerd door het KNMI) en de voortgang op het gebied van de risicoreductie via onder meer het bouwkundig versterken. Als maximale bovengrens voor het opwaarts bijstellen van de gasproductie houdt NAM 33 miljard Nm3per gasjaar aan.
Hoewel NAM alleen voor het eerste gasjaar 2016/2017 een exact productieniveau voorstelt en niet voor de jaren erna, heeft NAM voor de berekening van het seismisch risico wel berekeningen uitgevoerd over meerdere jaren (5 jaar). Die berekeningen zijn gebaseerd op scenario´s. Het gaat dan om drie productiescenario’s: 21, 27 en 33 miljard Nm3 per jaar.
Kunt u aangeven wat volgens SodM exact de redenen zijn om de uitkomsten van de berekeningen van het veiligheidsrisico in twijfel te trekken en wat bedoeld wordt met onzekerheden in de gehanteerde modellen en wat bedoeld wordt met de genoemde aannames, die gedaan zijn in de gebruikte modellen5?
SodM plaatst in haar advies van mei 2016 vier kanttekeningen bij de door NAM gebruikte modellen. Kort samengevat:
In het advies van SodM van mei 2016 (pag. 34–43) worden deze kanttekeningen nader uitgewerkt. Met «onzekerheden» worden zowel statistische of toevallige (aleatorische) onzekerheden, als onjuistheden, onnauwkeurigheden en onvolledigheid in gebruikte modellen en ingebrachte parameters, dat wil zeggen epistemische onzekerheden, bedoeld. In het advies van SodM worden deze begrippen nader uitgelegd (zie pagina 63). Onder de «aannames» wordt bijvoorbeeld bedoeld: de keuze voor «compactie» als maatgevend in het seismologisch model, terwijl ook andere uitgangspunten wetenschappelijk even valide zijn.
Wat zijn de door Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en SodM bedoelde maatregelen precies6?
De Tcbb en SodM doelen op maatregelen die NAM zou moeten nemen om schade door bodembeweging te voorkomen of te beperken. Het gaat dan zowel om preventieve maatregelen «aan de bron» (beperken van seismiciteit, bijvoorbeeld door het verminderen van productie) als om mitigerende maatregelen (reparaties aan gebouwen om ergere schade te voorkomen). De Tcbb en SodM vinden dat NAM onvoldoende aandacht heeft besteed aan preventieve maatregelen.
Heeft u NAM scenario’s laten onderzoeken met geleidelijke afname van de productieniveau’s, zoals de Tcbb adviseert7? Zo nee, waarom niet?
De Tcbb adviseerde om NAM de gevolgen van een geleidelijke afname van het productieniveau te laten onderzoeken. Dit advies was gebaseerd op het winningsplan van NAM, dat uitging van een productieniveau van 27 miljard Nm3 in het gasjaar 2016–2017 en in de jaren daarna een variërend jaarlijks productieniveau met een bovengrens van 33 miljard Nm3, afhankelijk van de ontwikkelingen (zie het antwoord op vraag 9). Ik heb echter besloten om voor de eerstkomende vijf gasjaren niet uit te gaan van een geleidelijk afname, maar van een substantieel lager basis productieniveau van 24 miljard Nm3 per jaar, in overeenstemming met het advies van SodM.
Waarom is Norg nog niet in het huidige winningsplan opgenomen als onderdeel van Groningensysteem, zoals de Tcbb adviseert8?
De Tcbb heeft geadviseerd om «in de toekomst» het Groningen-gasveld en de ondergrondse gasopslag in Norg in één winningsplan op te nemen. De Tcbb voert hiervoor als argumenten aan dat beide velden nauw met elkaar verbonden zijn en dat de risico’s in samenhang beoordeeld zouden kunnen worden. Aan het advies van de Tcbb is geen gevolg gegeven. De reden is dat het hier gaat om twee verschillende gasvelden, die niet aan elkaar grenzen en qua bodembeweging niets met elkaar te maken hebben. Daarnaast hebben beide velden een geheel verschillende functie: Norg wordt gebruikt voor gasopslag, Groningen voor gaswinning. Daarom is een samenvoeging van beide velden in een winnings/opslagplan niet aan de orde.
Wat zouden de consequenties zijn voor de overige inhoud van het winningsplan als Norg al wel zou zijn opgenomen in het huidige winningsplan? Kun u dit specificeren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat wordt bedoeld met «onzekerheden ten aanzien van de toekomstige beschikbaarheid van capaciteitsmiddelen»9?
De beschikbare capaciteit bestaat uit de capaciteit uit gasopslagen en stikstofinstallaties en de capaciteit die op het Groningenveld beschikbaar is. Voor wat betreft de gasopslagen wordt met «onzekerheden» bedoeld dat de algemene marktomstandigheden voor gasopslagen momenteel ongunstig zijn, waardoor er een risico op sluiting van deze gasopslagen bestaat. Voor wat betreft het Groningenveld wordt met «onzekerheden» een reductie van de op dit moment op het veld beschikbare capaciteit bedoeld, omdat het huidige winningsniveau met minder capaciteit geproduceerd zou kunnen worden.
Wat wordt bedoeld met «of de bestaande marktmiddelen de komende jaren beschikbaar blijven»10?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onzekerheden kunnen leiden tot een capaciteitsgebrek in de periode tot 202011?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe groot is het bedoelde capaciteitsoverschot12?
Het bedoelde potentiële capaciteitsoverschot bij het in stand houden van alle bestaande middelen bedraagt op basis van de destijds beschikbare informatie in de periode 2017–2021 tussen de 1,5 en 2,5 miljoen m3/h.
Wordt inmiddels de nieuwe «limited damage» Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) gebruikt en toegepast13? Zo ja, waar is de nieuwe NPR openbaar vindbaar? Zo nee, waarom niet?
De laatste versie van de NPR die door de NEN is opgesteld en die als uitgangspunt wordt gehanteerd voor de versterkingsopgave is de NPR 9998 van 2015. Alle gebouwen zullen tot de norm 10-5worden versterkt. Conform bouwregelgeving geldt hiervoor het niveau «Near Collapse». De NCG heeft eind 2016 de NEN gevraagd om de huidige NPR (9998–2015) te actualiseren. De eerste resultaten hiervan worden op zijn vroegst medio dit jaar verwacht. Er is dus nog geen nieuwe versie van de NPR. Per half jaar (1 juli en 1 januari) zal beoordeeld worden of er inzichten zijn die door de NEN zijn verwerkt in de NPR en vanaf dat moment in de uitvoering kunnen worden toegepast.
Klopt het dat in de wob documenten noodscenario's voor de reactie van EZ op een zware aardbeving in Groningen weggelakt zijn? Zo ja, waarom worden dergelijke plannen geheim gehouden?
Nee. In de documenten die in het kader van de Wob openbaar zijn gemaakt, zijn geen noodscenario’s weggelakt.
Klopt het dat Gasunie Transport Services (GTS) een andere definitie van strenge winter hanteert dan in Europa gebruikelijk is? Zo ja, waarom hanteert GTS een andere definitie en wat is het effect op de benodigde hoeveelheid gas als de Europese definitie gevolgd zou worden?
GTS is gehouden aan de leveringsnorm uit het Besluit leveringszekerheid Gaswet. Deze gaat uit van een extreme situatie die zich eens in de 50 jaar voordoet. De Europese regelgeving schrijft voor dat de leveringszekerheid in ieder geval moet kunnen worden gegarandeerd bij een extreme situatie die zich eens in de 20 jaar voordoet. Dit verschil betekent in de praktijk dat er piekcapaciteit beschikbaar is om de leveringszekerheid te garanderen bij een temperatuur van -17 °C (eens in de 50 jaar) ten opzichte van een temperatuur van -15,5 °C (eens in de 20 jaar). Een aanpassing van de leveringsnorm leidt tot een vermindering van de piekcapaciteitsbehoefte (met 500.000 m³ per uur) en niet of nauwelijks tot vermindering van het benodigde volume uit het Groningenveld.
Welke gascentrales draaien nog op Gronings gas? Welke plannen hebben u en de eigenaren om het verbruik van Gronings gas af te bouwen?
Er zijn in totaal vijf gascentrales die op laagcalorisch gas draaien (NUON Diemen, Eneco Utrecht, Uniper Leiden, Uniper Den Haag en Uniper Rotterdam). Deze centrales beleveren ook allemaal stadsverwarmingsnetten. In mijn brief van 12 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 283) heb ik aangegeven dat het kabinet heeft besloten om vanwege verwachte lagere seismiciteit, gecombineerd met de vanaf 2020 sterk teruglopende benodigde volumes uit Groningen, eerst de effecten van vlak winnen op een lager niveau op de seismiciteit af te wachten alvorens tot een definitief oordeel te komen over de mogelijkheden tot ombouw van industriële grootverbruikers. Later dit jaar kunnen over het effect van vlak winnen mogelijk meer onderbouwde conclusies worden getrokken. Er dient dan ook te worden meegewogen dat, gezien de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, investeringen in duurzame alternatieven voor aardgas aantrekkelijker zijn dan investeringen in de ombouw van laag- naar hoogcalorisch gas.
Waarom wordt de ombouw van industriële installaties naar hoogcalorisch gas niet in gang gezet, maar «voorlopig achter de hand gehouden14?
Zoals ik in mijn brief van 12 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 283) heb aangegeven, heeft het kabinet besloten om vanwege verwachte lagere seismiciteit, gecombineerd met de vanaf 2020 sterk teruglopende benodigde volumes uit Groningen, eerst de effecten van vlak winnen op een lager niveau op de seismiciteit af te wachten alvorens tot een definitief oordeel te komen over de mogelijkheden tot ombouw van industriële grootverbruikers. Later dit jaar kunnen over het effect van vlak winnen mogelijk meer onderbouwde conclusies worden getrokken. In deze brief heb ik aangegeven dat de door de ombouw te realiseren besparingen relatief beperkt zijn (capaciteit: 300.000 tot 500.000 m³/uur; volume: 2 miljard Nm³) terwijl de kosten aanzienlijk zijn, te weten ca. € 130 miljoen. De helft van deze kosten betreft het doen van aanpassingen aan de gasinfrastructuur van GTS en de andere helft betreft het doen van aanpassingen bij en door de bedrijven om hun installaties en processen geschikt te maken voor hoogcalorisch gas. Bovendien dient er te worden meegewogen dat, gezien de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, investeringen in duurzame alternatieven voor aardgas aantrekkelijker zijn dan investeringen in de ombouw van laag- naar hoogcalorisch gas.
Wat is er voor nodig om de ombouw van industriële installaties naar hoogcalorisch gas in gang te zetten?
Zie antwoord vraag 23.
Hebben NAM of SodM een analyse gemaakt van het effect van het stil leggen van de productie op de seismiciteit? Zo ja, waarom is die niet openbaar gemaakt of meegenomen in het gasbesluit? Zo nee, waarop is dan de zinsnede in stuk 38 gebaseerd dat» voor wat betreft de seismiciteit bij 0 bcm zijn de laatste inzichten dat de aardbevingen naar verwachting sneller zullen stoppen dan eerder gedacht»?
Nee, deze analyse is niet gemaakt. De zinsnede in stuk 38 is gebaseerd op het feit dat in 2014 op basis van modellen werd ingeschat dat het 6–9 maanden zou duren voordat de seismiciteit het effect van de afname in productie zou laten zien. De waarnemingen hebben echter laten zien dat de seismiciteit veel sneller reageert (namelijk binnen enkele maanden) op de verlaging van de productie in het Loppersumgebied. Bij andere seismisch actieve gasvelden (bijvoorbeeld Roswinkel) is ook waargenomen dat de seismiciteit binnen enkele maanden na het stopzetten van de productie is opgehouden.
Hoe is het jaarvolume uit het winningsplan voor het «principe van vlakke winning» omgezet naar (geo)fysiche parameters, zoals verandering in productievolume op uurbasis? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van de gekozen parameters met het «principe van vlakke winning?
Vlakke winning houdt in dat snelle productiefluctuaties op een tijdschaal van weken of maanden, en seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk worden vermeden. Het belangrijkste advies van SodM ten aanzien van het winningsplan is dan ook om fluctuaties zo veel mogelijk te vermijden en indien wisselingen noodzakelijk zijn (vanwege onderhoud of plotseling intredende koude) deze zo beheerst mogelijk plaats te doen vinden. Dit advies heb ik overgenomen en als voorwaarde (artikel 4) aan mijn instemmingsbesluit verbonden. Veranderingen in het productievolume op uurbasis spelen geen aantoonbare rol op de seismiciteit. De wetenschappelijke onderbouwing hiervan is terug te vinden in het advies van SodM van december 2015 (pagina 39).
Is onderzocht hoe een vlakke of gelijkmatige winning is te realiseren door gas-opslag in te zetten (achter de hand te houden) als buffer om grote productie veranderingen op uur- of dagbasis te voorkomen?
Ja. Zie ook antwoord op vraag 3. De ondergrondse gasopslag in Norg wordt gebruikt om een vlakke productie van het Groningen-gasveld te ondersteunen. Door de opslag in de zomer gedurende periode van lage gasvraag op te vullen, kan tijdens de winter in koude periodes het gas worden geleverd zonder hoge pieken in productie vanuit het Groningen-gasveld.
Is het mogelijk de bruto winningscijfers te krijgen, dat wil zeggen de informatie over alle stoffen die meekomen bij de gaswinning (water, slib, etc), zoals toegezegd door de directeur van de NAM, de heer Schotman, en u? Zo nee, waarom niet?
Alle maandcijfers over de hoeveelheden aardolie, aardgas, condensaat en water die uit de diepe ondergrond worden gewonnen (of daarin worden geïnjecteerd), worden gepubliceerd op de website van het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Zie ook antwoord 8 in mijn brief van 2 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1684).
Is het mogelijk om een leesbare versie van figuur 15 uit «brief aan Minister betreft halfjaarlijkse rapportage ontwikkeling seismiciteit in Groningen» op bladzijde 18 van bijlage 2 aan de Kamer te verstrekken15? Zo nee, waarom niet?
Ja. De figuur is in vergrote vorm bij deze brief gevoegd20. De gegevens zijn in nog meer detail te zien op de website van NAM, onder «feiten en cijfers» en vervolgens het thema «gasdruk».
Bent u er mee bekend of er een contourenkaart, zoals bijvoorbeeld opgenomen als figuur 2.1 in het «supplement to the winningsplan»16, bestaat van de olie- en gaswinning in Nedersaksen? Zo nee, kunt u dit navragen bij Nedersaksen en deze aan de Kamer verstrekken?
Het Nedersaksische Landesamt für Bergbau, Energie und Geologie (LBEG), dat de gegevens over olie- en gasvelden beheert, heeft mij verzekerd dat zij niet beschikt over kaarten die vergelijkbaar zijn met figuur 2.1 uit het «supplement to the winningsplan» (kaarten met prognoses over bodemdaling door olie- en gaswinning).
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het voorziene plenaire debat mijnbouw?
Ja.
Het verlof van de moordenaar van het meisje van Nulde |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moordenaar meisje van Nulde op verlof»?1
Ja.
Deelt u de afschuw dat de dader van deze beestachtige moord binnenkort op onbegeleid verlof gaat?
Ik wil mijn beantwoording beginnen met het uitspreken van mijn medeleven naar de nabestaanden van deze vreselijke moord. Het is nauwelijks voor te stellen wat de nabestaanden hebben moeten meemaken. De rechter heeft in deze strafzaak een zogeheten combinatie-vonnis opgelegd: detentie gevolgd door tbs met dwangverpleging. Na het ondergaan van de opgelegde celstraf is aansluitend de tbs-maatregel begonnen. Deze maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en een veilige terugkeer in de samenleving.
Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling en wordt zorgvuldig opgebouwd. Verlof kent vier fasen: (beveiligd en) begeleid verlof, onbegeleid verlof, transmuraal verlof, en tot slot proefverlof. Pas als het beveiligd begeleid verlof naar behoren verloopt, volgt onbeveiligd begeleid verlof en daarna onbegeleid verlof. Het hoofd van de inrichting heeft na het doorlopen van de fase van begeleid verlof in deze zaak een machtiging ontvangen om aan betrokkene onbegeleid verlof te verlenen.
Verlof tijdens de tbs-behandeling is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder de gedragsdeskundigen van de kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT). Daarnaast vindt bij iedere verlofmachtiging een risicotaxatie plaats met een gevalideerd risicotaxatie-instrument. Als de behandeling en de (maatschappelijke) veiligheid verlof niet toelaten, komt de tbs-gestelde niet in aanmerking voor verlof. Daarnaast wordt per verlofmachtiging bekeken of er voor deze casus tijdens het verlof aanvullende maatregelen en voorwaarden nodig zijn, zoals een bepaald gebiedsverbod. Indien betrokkene zich niet houdt aan de voorwaarden, dan heeft dat gevolgen voor de voortgang van het verlof. Door het gefaseerd en zorgvuldig toestaan van vrijheden kan betrokkene op een verantwoorde manier resocialiseren en worden de maatschappelijke risico’s tot een minimum beperkt.
Deelt u de mening dat de samenleving geen proeftuin is en beschermd dient te worden tegen gevaarlijke criminelen die in het kader van TBS (Terbeschikkingstelling) onbegeleid verlof krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, welke extra maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat TBS-ers tijdens onbegeleid verlof in de fout gaan?
Zoals reeds aangegeven is de procedure van het verlof toekennen aan de tbs-gestelde zo ingericht dat de vrijheden zorgvuldig en gefaseerd worden opgebouwd. De risico’s worden op deze manier tot een minimum beperkt.
Daarnaast heeft het voor de verlofmachtiging gevolgen als de tbs-gestelde zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Deze vervalt van rechtswege wanneer de tbs-gestelde tijdens begeleid verlof ongeoorloofd afwezig is geweest of tijdens onbegeleid verlof vierentwintig uur ongeoorloofd afwezig is (tenzij er sprake is van overmacht). De machtiging vervalt ook van rechtswege zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de tbs-kliniek meldt dat de tbs-gestelde wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Hierbij wijs ik op de regeling «Eén jaar geen verlof». Op grond van deze regeling kan in geval van het plegen van een strafbaar feit door een tbs-gestelde of ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde ten minste één jaar geen verlofmachtiging worden verleend.
Bent u, gelet op het gevaar voor de samenleving, bereid het onbegeleid verlof voor TBS-ers af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de tbs-behandeling is gericht op een verantwoorde en veilige terugkeer in de maatschappij. Hierbij hoort ook verlof. Het verlof kent verschillende fases waarbij de vrijheden stapsgewijs en heel zorgvuldig worden opgebouwd. Het onbegeleid verlof is daar een cruciaal onderdeel van. In mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik dit punt toegelicht.
Op welke wijze kan de vader van het slachtoffer, die expliciet aangeeft de situatie niet aan te kunnen, worden ondersteund?
Ik hecht veel belang aan de juiste hulp en ondersteuning voor slachtoffers en nabestaanden, zowel tijdens het strafproces als in de fase van de tenuitvoerlegging. Nabestaanden van levensdelicten kunnen – kosteloos – een beroep doen op een casemanager van Slachtofferhulp Nederland die hen begeleidt en praktische, juridische en sociaal-emotionele ondersteuning biedt.
Het bericht dat nietsvermoedende Nederlandse meisjes op Twitter worden aangeboden als prostituee |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Was u ervan op de hoogte dat er verschillende vormen van sociale media worden gebruikt om nietsvermoedende meisjes als prostituee aan te bieden?1
Ja.
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen jaren bij de politie binnengekomen aangaande sextortion? Hoeveel van deze zaken heeft de politie al dan niet met succes kunnen oppakken?
Sextortion wordt als een vorm van afpersing geregistreerd in de politiesystemen en niet als apart fenomeen. Hierdoor zijn geen cijfers beschikbaar. De andere criminaliteitsvorm die in het bericht kan worden onderscheiden is identiteitsfraude. Identiteitsfraude waar sextortion mee wordt gepleegd wordt niet apart geregistreerd en daarom zijn ook hier geen cijfers beschikbaar.
Waarom wordt door de politite gesteld dat aangifte in de zaken zoals aangedragen door RTLnieuws geen kans van slagen heeft?
De politie neemt iedere aangifte op en neemt die ook serieus. Zonder in te gaan op individuele zaken, wordt bij aangiftes altijd onderzocht of er voldoende aanknopingspunten zijn om succesvol onderzoek te doen.
Is er voldoende capaciteit bij de politie om de meldingen van sextortion ook op te kunnen pakken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie voldoende capaciteit heeft?
De vraag naar politiecapaciteit en politie-expertise is divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Er zijn mij geen signalen bekend dat er te weinig politiecapaciteit is voor dit soort zaken.
Vindt u dat agenten voldoende worden geschoold om deze nieuwe vormen van criminaliteit tegen te gaan? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
In zowel de basisopleidingen als de opleidingen voor zedenrechercheurs op de Politieacademie komt sextortion en bijkomende problematiek van identiteitsfraude aan de orde in diverse modules.
Welke rol ziet u hier weggelegd voor sociale media-aanbieders?
Aangezien niet te voorkomen is dat dit soort berichten worden geplaatst op sociale media, is het de verantwoordelijkheid van de aanbieders van sociale media die berichten zo snel mogelijk te verwijderen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de grootste aanbieders van dit soort platforms (Twitter, Facebook) om te kijken hoe hier gezamenlijk kan worden opgetrokken om dit soort identiteitsfraude tegen te gaan?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6.
Onderzoek naar seksueel misbruik in de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het NOC*NSF wil onderzoeken op welke schaal seksueel misbruik de afgelopen 30 jaar in de Nederlandse sportwereld is voorgevallen?1
Het is goed dat de sport deze handschoen actief oppakt.
Waarom vond u in eerste instantie een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport niet nodig,2 terwijl er elk jaar teveel meldingen van seksuele misstanden worden gemeld?3 Kunt u toelichten waarom u een breed onderzoek niet nodig acht, maar tegelijkertijd stelt dat elk geval van misbruik er een te veel is?
Ik ondersteun de sport op het thema integriteit en specifiek op het thema seksuele intimidatie al jaren. In antwoord op de Kamervragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven wat ik momenteel in praktijk doe om de drempel om misstanden te melden te verlagen en om het aantal gevallen van seksuele intimidatie te verminderen. Verschillende maatregelen en onderdelen van beleid omtrent seksuele intimidatie zijn gebaseerd op onderzoek. Zo is er een grootschalige onderzoek uitgevoerd door Tine Vertommen van de Vrije Universiteit in Brussel, met NOC*NSF als een van de opdrachtgevers, waarbij ook een groot deel van de populatie uit Nederlanders bestond. Ik vind het goed dat de sport aanvullend daarop zelf een onderzoek start naar misstanden en intimidatie in de sport.
Wat wordt de onderzoeksopzet van het onderzoek dat het NOC*NSF nu instelt naar seksueel misbruik in de sport? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF laat het onderzoek onafhankelijk uitvoeren. Van NOC*NSF heb ik vernomen dat men nu de onderzoeksopzet aan het uitwerken is. Het is aan hen om u over de onderzoeksopzet en de uitkomsten te informeren.
Welke ondersteuning of bijdrage levert uw ministerie aan dit onderzoek?
Voor dit specifieke onderzoek heb ik geen verzoek voor financiële ondersteuning ontvangen. Ik ga er vanuit dat de sport hierin haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Wij zullen het onderzoeksproces waar mogelijk met expertise en ervaring vanuit de overheid ondersteunen.
Welke concrete maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat seksueel geweld en intimidatie aangepakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de antwoorden op vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb laten weten, voeren de bij NOC*NSF aangesloten bonden al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen, zijn onder andere het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van vertrouwenscontactpersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers. In totaal zijn er inmiddels ruim 4.000 vertrouwenspersonen in de sport actief. Bonden hebben allen uniform tuchtrecht als het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een groot deel van de bonden is aangesloten bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van onder andere seksuele intimidatie.
Welke afspraken zijn er tussen het NOC*NSF, de politie en het openbaar ministerie over hoe omgegaan wordt met (al dan niet concrete) signalen of meldingen van seksueel misbruik in de Sport?
In de beantwoording op de vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven dat NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie in het verleden vaak op ad hoc basis hebben samengewerkt. De uitvoering per casus was hierdoor verschillend. Op dit moment praten deze partijen met elkaar om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
Hoe is de nazorg geregeld voor sporters die te maken hebben gehad met seksueel geweld en intimidatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil slachtoffers en omstanders aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF (ook anoniem), of bij vertrouwenscontactpersonen van alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en/of bij de politie. Vertrouwens(contact)personen ondersteunen melders gedurende het proces en wijzen slachtoffers indien wenselijk naar de reguliere hulpverleningsorganisaties. Samen met het Vertrouwenspunt Sport kan ook gezorgd worden voor nazorg. Afhankelijk van de nodige nazorg, kunnen de vertrouwenspersonen dat zelf doen, dan wel doorverwijzen naar de relevante instanties. NOC*NSF brengt het Vertrouwenspunt Sport via publiciteit onder de aandacht om zoveel mogelijk slachtoffers of omstanders een melding te laten doen, zodat de juiste maatregelen genomen kunnen worden en nazorg geboden kan worden.
Is het voor sporters duidelijk waar zij seksueel misbruik en intimidatie kunnen melden? Moet hiervoor meer aandacht komen in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraak bestuursrechter betreffende vergunning voor het opsporen van schaliegas door Cuadrilla |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gaat het Britse Cuadrilla straks toch boren naar schaliegas in Nederland?»1 en «Cuadrilla wint beroep tegen intrekking vergunning voor proefboringen schaliegas!»?2
Ja.
Wat betekent deze uitspraak van de bestuursrechter voor het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas?
De uitspraak van de bestuursrechter heeft geen effect op het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 juli 2015 (Kamerstuk 33 952, nr. 32) zal ik de komende vijf jaar geen commerciële boringen naar schaliegas in Nederland toestaan. Op verzoek van een meerderheid van uw Kamer5 zal dit moratorium in de Structuurvisie Ondergrond worden verlengd tot het jaar 2023. Deze verlenging is opgenomen in de ontwerpStructuurvisie Ondergrond. Dit moratorium op commerciële boringen naar schaliegas was voor mij aanleiding om de opsporingsvergunningen van Cuadrilla niet te verlengen.
De uitspraak van de bestuursrechter heeft betrekking op de vraag of ik de opsporingsvergunningen van Cuadrilla op goede gronden niet heb verlengd en gaat niet over het besluit om geen proefboringen toe te staan.
Gezien de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam dat de weigering van verlenging van de vergunning op basis van het niet beginnen van proefboren ongegrond is, welke opties heeft u bij de heroverweging van de vergunning voor proefboringen naar schaliegas van het bedrijf Cuadrilla? Zijn er andere gronden waarop een vergunning voor proefboringen alsnog kan worden geweigerd?
Gelet op de uitspraak van de rechtbank had ik drie opties:
Wat zijn de gevolgen van de nieuwe Mijnbouwwet die momenteel behandeld wordt in de Eerste Kamer op de vergunningen van het bedrijf Cuadrilla?
De wijziging van de Mijnbouwwet is op 1 januari 2017 in werking getreden.
De nieuwe Mijnbouwwet biedt meer ruimte om bij het verlenen van opsporings- of winningsvergunningen rekening te houden met (gewijzigde) maatschappelijke inzichten. Zo kunnen bijvoorbeeld gewijzigde inzichten in en de manier waarop de aanvrager voornemens is om de activiteiten te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken of stoffen, een reden zijn om een vergunning niet te verlenen of om deze te wijzigen of in te trekken. Ook kan een vergunning worden gewijzigd en kunnen er beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de vergunning. In het uiterste geval kan een vergunning ook worden ingetrokken.
Het bericht dat niet-westerse Nederlanders vaker celstraf krijgen in plaats van taakstraffen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Niet-westerse Nederlander krijgt vaker cel in plaats van taakstraf»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde rapport van de Raad voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen en daarbij tevens ingaan op de aanbevelingen in het rapport?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Dit rapport is door de Raad voor de rechtspraak online gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/research-memoranda-2016–02.pdf. Een kopie van dit rapport treft u in de bijlage aan.2
Het is een goede zaak dat de Rechtspraak dit onderzoek heeft laten uitvoeren. Er blijken verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport op pagina 40, «praktische» en «legitieme redenen» zijn.
De onderzoekers pleiten voor meer aandacht in onderzoek en rechtspraktijk voor de verhouding in zwaarte tussen verschillende soorten straffen. Op dit punt ga ik in mijn antwoord op vraag 6 nader in. Tevens pleiten de onderzoekers voor onderzoek naar de achtergronden van verschillen tussen herkomstgroepen in toepassing van voorarrest en in opgelegde soorten straf. Tegelijkertijd lijken deze verschillen verklaarbaar uit verschillen in achtergronden tussen herkomstgroepen, die in de rechterlijke beslissing om een bepaalde sanctie toe te passen meewegen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Specifiek verder onderzoek naar de achtergronden van deze verschillen lijkt mij daarom niet dringend.
Is het waar dat daders met een migratie-achtergrond vaker in de gevangenis belanden, omdat ze vaker veroordeeld worden voor zware misdrijven? Zo ja, waarom worden deze daders vaker voor deze misdaden veroordeeld dan verdachten die geen migratie-achtergrond hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat klopt. Het rapport stelt op pagina 21 dat allochtonen gemiddeld voor zwaardere delicten terechtstaan dan autochtonen. Het rapport gaat niet in op de vraag waarom dat zo is.
Acht u het mogelijk dat er niet alleen als het om staandehoudingen gaat de etniciteit een rol speelt (ethnic profiling) maar dat een dergelijk effect ook in de rechtspraak kan gelden? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk, heeft u daar concrete aanwijzingen voor en welke zijn dat dan? Zo, nee waarom acht u dit niet mogelijk?
Het rapport concludeert dat er, bij hantering van de bij vervangende hechtenis gebruikelijke omrekensleutels tussen soorten straffen, geen verschillen bestaan in sanctiezwaarte tussen herkomstgroepen (p.7). Dit geeft dus geen aanwijzing dat er bij de rechtspraak sprake is van «etnisch profileren» of stereotypering. Wel blijkt sprake te zijn van verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport «praktische» en «legitieme redenen» zijn (p.40). Zo kunnen taalproblemen, het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en het niet hebben van een baan de opgelegde soort straf beïnvloeden.
Zijn u onderzoeken bekend over het verband tussen strafrechtelijke vonnissen en de etnische achtergrond van de verdachte? Zo ja, welke zijn dit en wat waren de conclusies? Zo nee, acht u het wenselijk om daar nader onderzoek naar te laten doen en hoe gaat u dat laten doen?
Dit betreffende onderzoek legt juist het in de vraag genoemde verband. Het is het eerste onderzoek in Nederland waarbij dit verband via een analyse op een zo uitgebreid gegevensbestand is vastgesteld. Op dit moment zie ik op basis van de conclusies van dit uitgebreide onderzoek, geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u het pleidooi van de onderzoekers om de verhoudingen tussen de verschillende straffen verder tegen het licht te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Eerder onderzoek laat zien dat de strafrechtelijk gehanteerde omrekensleutels tussen verschillende soorten straffen niet altijd aansluiten bij de maatschappelijke perceptie van de zwaarte van die verschillende soorten straffen. Zo is de vrijheidsstraf in de maatschappelijke perceptie relatief zwaarder dan volgens de wettelijke omrekensleutels het geval is.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat hij verdere aandacht aan deze problematiek zal besteden en zal adviseren over eventuele aanpassing van deze omrekensleutels.
De rol van prostitutiewebsites bij mensenhandel |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinky.nl betreurt misbruik minderjarige»?1
Ja.
Klopt het dat in sommige zaken rond minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht, het contact met de slachtoffers begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden?
Het klopt dat er zaken bekend zijn waarbij het contact met de minderjarige slachtoffers van mensenhandel of ontucht begint op websites waar mensen hun seksuele diensten kunnen aanbieden.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van dergelijke websites? Vindt u dat de eigenaren/beheerders daarvan genoeg doen om het slachtofferschap tegen te gaan?
Is het al voorgekomen dat eigenaren/beheerders van dergelijke websites strafrechtelijk zijn vervolgd voor hun aandeel in het mogelijk maken van de mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige? Zo ja, hoe vaak is het tot een veroordeling gekomen? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 biedt de wet diverse mogelijkheden om websites die mensenhandel of ontucht met minderjarigen mede mogelijk maken aan te pakken. Het OM registreert echter in zijn systemen op soorten strafbare feiten. Er wordt dus niet gespecificeerd naar strafrechtelijke vervolgingen in het kader van het mogelijk maken van mensenhandel of seksueel contact met een minderjarige via websites.
Op grond van welke strafrechtelijke bepalingen kunnen websites, die mensenhandel of ontucht met een minderjarige mede mogelijk maken, aangepakt worden? Bent u bereid te onderzoeken of de huidige strafrechtelijke bepalingen rond mensenhandel en seksueel contact met minderjarigen afdoende zijn om de genoemde websites aan te pakken? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige strafrechtelijke bepalingen afdoende zijn?
Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die opzettelijk dergelijke contacten bevorderen. Om die reden is er geen behoefte aan meer wetgeving. Ook diverse artikelen op het gebied van zeden, zoals de artikelen 242, 244, 245, 246, 247 en 248b van het Wetboek van Strafrecht bieden mogelijkheden om tegen de sites op te treden door hen medeplegen/medeplichtigheid te verwijten aan de strafbaar gestelde zedenfeiten. Voorts kan, wanneer een website seksueel materiaal aanbiedt waarbij een minderjarige is betrokken, sprake zijn van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht).
Via de notice & takedown-procedure kan de aanbieder/beheerder van de website dringend verzocht worden de site of delen ervan offline te halen indien daar strafbare content op staat. De ervaring leert dat aan deze oproep in de meeste gevallen gehoor wordt gegeven. Indien dit onverhoopt toch niet zo is, kan hij via de procedure van artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht hiertoe worden gedwongen.
Zijn dergelijke websites straks onder de Wet regulering prostitutie en bestrijding missstanden seksbranche (Wrp)(33 885) vergunningplichtig? Zo ja, in welke gevallen?
Nee. Met de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) wordt het verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning. De websites waarnaar deze leden vragen, vallen niet onder het begrip «seksbedrijf» in de zin van de Wrp.
Bent u ermee bekend dat in de strafzaak waar Omroep Zeeland in het genoemde bericht over schrijft, verdachten in contact kwamen met het slachtoffer via de website kinky.nl, een seksadvertentie-website van Midhold BV in Den Haag? Bent u ermee bekend dat op die website onder het kopje «veilig afspreken» het politie-logo staat of heeft gestaan? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een dergelijke website de indruk wekt samen te werken met de politie door gebruik te maken van het politie-logo? Wat gaat u doen om te voorkomen dat een dergelijke website het politie-logo gebruikt?
Dit geval was mij niet bekend, en het politie-logo staat niet meer op de betreffende website. Er staat nu op de website dat bij het vermoeden van misstanden wordt aangeraden dit te melden «bij de politie in uw woonplaats» of bij «Meld Misdaad Anoniem». Ik ben van mening dat dit een terechte opmerking is.
Wanneer overigens geconstateerd wordt dat het politielogo zonder toestemming of voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, onderneemt de politie altijd actie op grond van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten (IER) op het politielogo. De aard van de (commerciële) activiteit is daarbij niet relevant. De politie krijgt meldingen van collega’s en soms ook van burgers over inbreuken op de IER. Iedere melding wordt in behandeling genomen.
Kunt u aangeven wat overigens uw beleidsvoornemens zijn omtrent websites die gelegenheid bieden in contact te komen met minderjarige prostituees of onvoldoende tegengaan dat hun website daarvoor wordt gebruikt?
privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Hebt u geluisterd naar het programma Kwesties op NPO Radio 1 op 27 november jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen niet gepubliceerd behoort te worden?
Ja, ik deel de mening dat privacy gevoelige informatie van 1-1-2 meldingen niet openbaar gepubliceerd moet worden.
Wanneer wordt het nieuwe alarmerings- en personenoproepnetwerk P2000 opgeleverd, dat hulpdiensten de mogelijkheid biedt om berichten versleuteld te versturen?
Het vernieuwde P2000 netwerk wordt begin 2018 gebruiksklaar opgeleverd. Het is dan voor de hulpdiensten mogelijk om privacy gevoelige berichten via versleuteling (encryptie) te versturen.
Is het waar dat de hulpdiensten die de vertrouwelijkheid van P2000-berichten via versleuteling willen borgen hiervoor randapparatuur moeten aanschaffen die hierin voorziet? Zo ja, hebben de hulpdiensten die randapparatuur inmiddels aangeschaft?
Het ontvangen van versleutelde berichten vraagt inderdaad ook om geschikte randapparatuur en aangepaste werkprocessen. De hulpverleningsdiensten bereiden zich erop voor dat zij vanaf 2018 potentieel privacygevoelige P2000 berichten alleen nog versleuteld zullen versturen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de aanschaf van nieuwe randapparatuur.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat privacygevoelige informatie van 1-1-2-meldingen niet langer gepubliceerd wordt?
Zie vraag 3 en 4.
De blokkade van NOS in Turkije |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Het kabinet brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Turkije de persvrijheid en internetvrijheid op deze wijze schendt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reeds opheldering gevraagd aan Turkije hoe en waarom de website van de NOS en de NOS-app zijn geblokkeerd in Turkije? Zo ja, bij wie en heeft u daarbij ook te kennen gegeven dat Nederland dit ontoelaatbaar acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich er voor inzetten dat deze blokkade zo snel mogelijk wordt opgeheven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze zaak te agenderen in de Europese Unie om zo namens de EU tot een veroordeling te komen van deze daad door Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
De blokkade van de website en app van de NOS in Turkije |
|
Emre Ünver (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de website en app van de NOS in Turkije sinds een aantal dagen geblokkeerd worden?1
Ja.
Wat zijn precies de feiten omtrent deze blokkade? Hoe lang duurt deze blokkade al en wat is hiervan de reden?
Nederland heeft naar aanleiding van de blokkade bezwaar aangetekend bij de Turkse autoriteiten en om opheldering gevraagd.
De Turkse media-toezichthouder BTK heeft op 19 december jl. de NOS-website geblokkeerd, nadat de NOS beelden van de moord op de Russische ambassadeur in Ankara online had gezet. Deze blokkade is op 20 december jl. bekrachtigd door een rechtbank. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven geen mediaberichten over de moord toe te staan zolang het onderzoek naar de moord gaande is.
Wat is uw reactie op deze blokkade? Deelt u de mening dat hier sprake is van censuur en ongeoorloofde inmenging door de Turkse overheid in de persvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kunt en gaat u ervoor zorgen dat deze blokkade van de NOS in Turkije zo snel mogelijk wordt opgeheven? Bent u bereid in dat kader, indien nodig, in contact te treden met uw Turkse collega om hierover opheldering te vragen en de blokkade op te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate en in hoeveel gevallen blokkeert de Turkse overheid vaker buitenlandse (nieuws)media?
Turkse wetgeving verschaft de Turkse autoriteiten de mogelijkheid media te blokkeren indien de nationale veiligheid of de openbare orde in het geding is. Deze maatregel kan bijvoorbeeld worden genomen naar aanleiding van een terroristische aanslag, zoals die tegen de Russische ambassadeur in Turkije.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de persvrijheid in Turkije, inclusief de persvrijheid voor journalisten en nationale, lokale media?
Pers- en internetvrijheid zijn fundamentele Europese waarden. Nederland brengt het belang van deze waarden frequent aan de orde, zowel in bilaterale contacten met Turkije als in EU-fora.
Deelt u de mening dat in Europees verband onverminderd druk op Turkije moet worden gehouden om de persvrijheid te respecteren? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Onschuldig en toch voor het leven gestraft’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het indringende verhaal van iemand die ten onterechte is aangemerkt als verdachte?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit verhaal? Hoe verklaart u de lange periode (één jaar) tussen de verdenking en aanmerking door het openbaar ministerie (OM) als verdachte, de lange periode (acht maanden) tussen het verhoor en de vervolgbeslissing van het OM alsmede het gebrek aan nazorg, dat zich uitte in deze zaak tot enkel een korte brief van het OM waarin de vervolgbeslissing werd medegedeeld?
Het is zeer ingrijpend als iemand (achteraf bezien) ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Helaas is dit niet altijd te voorkomen. Als er een redelijk vermoeden is dat iemand mogelijk betrokken is (geweest) bij een strafbaar feit ontkomt de politie en/of het Openbaar Ministerie er niet aan om onderzoek te doen naar de betreffende persoon om de juistheid van de gerezen verdenking te verifiëren. In het belang van het opsporingsonderzoek kan het daarbij noodzakelijk zijn om de verdachte te ondervragen en eventueel in preventieve hechtenis te nemen. De verdenking is daarmee niet op voorhand onrechtmatig. Naar aanleiding van een in februari 2013 afgelegde verklaring is de betreffende persoon als verdachte aangemerkt. Nadat de politie aanvullende onderzoekshandelingen heeft verricht, is de verdachte gehoord in juni 2013 en diezelfde dag nog heengezonden. De politie heeft vervolgens alle beschikbare informatie verwerkt in een proces-verbaal en dat in augustus 2013 ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Na de vorming van een procesdossier door het Openbaar Ministerie is de zaak in november 2013 beoordeeld en is besloten niet tot verdere vervolging over te gaan maar de zaak te seponeren. De betreffende persoon is van deze beslissing door middel van een (automatisch uit de OM-systemen gegenereerde) sepotbrief van het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat zij momenteel bezien of het tot de mogelijkheden behoort om in dit soort gevallen (sepot 01-zaken) een niet-geautomatiseerd bericht te doen uitgaan naar de betrokken persoon.
Kunt u de cijfers actualiseren hoeveel personen sinds 2012 jaarlijks ten onrechte worden aangemerkt als verdachte en daarbij uitsplitsen hoeveel personen onterecht in detentie verblijven en wat de gemiddelde duur van deze hechtenis is? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het College van procureurs-generaal heeft mij van de navolgende cijfers voorzien met betrekking tot het aantal zaken dat bij het Openbaar Ministerie is ingeschreven en is geëindigd met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
2012
2013
2014
2015
2016
Aantal sepot 01
3.118
3.430
2.801
2.798
2.717
Aantal zaken daarvan ivs/vh
272
260
208
224
280
Gemiddeld aantal dagen ivs/vh
2,54
3,52
3,09
4,69
3,15
Daarbij moet worden bedacht dat het Openbaar Ministerie jaarlijks een groot aantal strafzaken van misdrijven beoordeelt. In 2016 zijn circa 200.000 strafzaken beoordeeld; 2717 daarvan zijn uiteindelijk geëindigd met een sepot 01. Dat betreft een percentage van 1%. In datzelfde jaar is in 280 zaken, die zijn geëindigd met een sepot 01, vrijheidsbeneming in de vorm van inverzekeringstelling (ivs) of voorlopige hechtenis (vh) toegepast; een percentage van 0,1% van het totaal aantal door het OM beoordeelde zaken.
Kunt u concreet schetsen of er en zo ja, welke de huidige mogelijkheden tot nazorg zijn indien iemand ten onterechte als verdachte is aangemerkt en op welke wijze deze nazorg aan de betrokkene wordt aangeboden? Wordt in deze nazorg onderscheid gemaakt tussen personen die wel én niet in detentie hebben gezeten in afwachting van een definitieve vervolgbeslissing?
Iemand die ten onterechte als verdachte is aangemerkt, kan in aanmerking komen voor schadevergoeding via een schikking of via een procedure op grond van de artikelen 89, 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter kan dan een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. De persoon kan een verzoek indienen voor financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming (bijvoorbeeld voorlopige hechtenis), rechtsbijstandskosten en bijvoorbeeld reiskosten. De financiële compensatie voor de ondergane vrijheidsbeneming geldt niet alleen voor de opgelopen materiële schade, maar ook voor geleden immateriële schade.
Voor personen die ten onterechte als verdachte zijn aangemerkt, zijn de huidige mogelijkheden tot nazorg per individueel geval verschillend. De gemeente kan hierbij ondersteuning bieden.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger tijdens het vragenuur van 12 juni 2012, namelijk dat «een ten onrechte verdachte wel nazorg krijgt. De Staatssecretaris en ik zijn bezig met het ontwikkelen van plannen daartoe en daar zullen wij met verve mee doorgaan.»?2
Ja.
Welke plannen zijn er sinds juni 2012 concreet ontwikkelt en uitgevoerd naar aanleiding van deze toezegging?
Op 10 december 2014 is het convenant «Richting aan Re-integratie» ondertekend door de voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het uitgangspunt van het convenant is dat de (ex)gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor zijn re-integratie. In het convenant zijn afspraken gemaakt over de manier waarop gemeenten en het gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen de re-integratie vormgeven. Re-integratie wordt uitgewerkt in vijf basisvoorwaarden, waarvan continuïteit van zorg er één is. Op deze aandachtsgebieden worden faciliterende en begeleidende taken uitgevoerd door de Dienst Justitiële Inrichtingen en gemeenten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die terecht of onterecht detentie hebben ondergaan. Uw Kamer is bij brief geïnformeerd over het convenant.3 Tevens stelt de rijksoverheid sinds 2014 financiële middelen beschikbaar aan gemeenten ten behoeve van de re-integratie van ex-gedetineerden. Dit is vervat in het subsidiebeleidskader «begeleiden van ex-gedetineerden voor wonen en werken» (Stcrt. 2015).
Deelt u de mening dat uw opmerking «dat er aanzienlijke verbeteringen zijn geboekt op dit terrein» enkel ziet op de vermeende daling van het aantal uitgekeerde schadevergoedingen voor het ten onterecht in detentie hebben gezeten, maar dit geen uitleg geeft over het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt?3 Deelt u de mening dat in beide situaties méér nazorg vanuit de overheid geboden dient te worden en hoe gaat u dat realiseren?
Het klopt dat er een onderscheid is tussen het aantal uitgekeerde schadevergoedingen wegens onterechte detentie en het aantal personen dat jaarlijks ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Iemand ten onrechte als verdachte aanmerken dient uiteraard zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het percentage van alle strafzaken dat eindigt met een sepot 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt) ligt echter al laag (1%). Dit neemt niet weg dat in de gevallen waar er wel sprake is van het ten onrechte aangemerkt zijn als verdachte, de overheid gepaste aandacht dient te schenken aan die gevallen.
Momenteel wordt dan ook onderzocht hoe de verschillende organisaties in voorkomende gevallen afstemmen of meer nazorg voor de betrokken personen kan worden geboden. Gelet op de afspraken over re-integratie met gemeenten die zijn vervat in het voornoemde convenant, zal ik ook in gesprek treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Het toch drastisch verminderen van de subsidie van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Is het waar dat de subsidie van Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC), waarover al sinds Prinsjesdag 2015 discussie bestaat, nu toch drastisch gekort wordt met 160.000 euro, in strijd met de overduidelijke wensen en uitspraken van de Kamer over de subsidie van de SGC?
Nee, dit is niet juist. Zie de beantwoording van de vragen 2 tot en met 8.
Klopt het dat in 2009 de coördinerende en budgettaire taak van de subsidie van toen circa 168.000 euro voor de zorgcommissies van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is overgegaan naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie, met als doel administratieve lasten te verminderen?
Met ingang van 2009 is het bedrag dat de Minister van VWS op dat moment jaarlijks als instellingssubsidie aan de SGC toekende overgedragen aan mijn departement. Het betreft hier een structurele overdracht. Met ingang van 2009 is steeds één lumpsumsubsidiebedrag toegekend aan de SGC, waarin de door het Ministerie van VWS overgedragen subsidie was opgenomen. Daarbij is steeds in de subsidiebeschikking aangegeven dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie de coördinerende en budgettaire taak van het Ministerie van VWS verzorgt.
Welke zwaarwegende argumenten zijn er om nu alsnog die subsidie van 160.000 euro te schrappen?
Hoe kan het dat tot nu toe in alle correspondentie en beschikkingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie vanaf 2009 het subsidiebedrag van VWS voor de zorgcommissies apart is genoemd, dat tijdens de discussie over de subsidie van de SGC in 2015 dit deel van de subsidie buiten de afbouw en daarmee buiten de discussie is gehouden, terwijl nu ná de afgeronde discussie in de Tweede Kamer over de begroting van 2017 (na een Kamerbreed aangenomen amendement om de subsidie voor de SGC op peil te houden) blijkt dat dit deel van de subsidie alsnog wordt geschrapt?
Waarom heeft u geen open kaart gespeeld? Hoe kan het dat deze subsidiekorting pas blijkt na de afronding van de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer, waardoor u de Kamer de mogelijkheid ontneemt de subsidiekorting niet terug te draaien met 516.000 euro, zoals gebeurd is in het aangenomen amendement Van Nispen c.s. (Kamerstuk 34 550-VI nr. 21), maar met 676.000 euro?
Waarom probeert u nu voor de derde keer de subsidie van de SGC te korten, waarbij de Tweede Kamer dit twee keer repareerde (bij de behandeling van de begrotingen voor het jaar 2016 en het jaar 2017) maar nu voor een voldongen feit lijkt te zijn geplaatst?
Waarom heeft u op geen enkel moment in de discussie de Kamer laten weten dat deze onverwachtse korting nog boven de markt hing? Vanaf wanneer was dit op het ministerie bekend?
Bent u bereid deze korting niet door te laten gaan, vanwege de overduidelijke wens van de Kamer, tot twee maal toe uitgesproken bij amendement op uw begroting, mede gelet op het feit dat deze korting pas onverklaarbaar laat is gebleken? Hoe gaat u dit oplossen?
Bent u op de hoogte van het feit dat in het kader van een wetenschappelijk onderzoek op projectbasis een zogenaamde «spreekuurrechter» actief is geworden bij de rechtbank Noord Nederland?
Ja. Ik heb hieraan aandacht besteed in mijn schriftelijke antwoorden op mondelinge vragen over dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van mijn ministerie op 30 november jl. (vraag 123).
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat dit project, anders dan eerdere projecten zoals de Burenrechter en e-Kantonrechter, is bedacht, geïnitieerd en in uitvoering gebracht door een zeer ervaren rechter?
Bij het initiëren en uitvoeren van projecten in de rechtspraak zijn altijd ervaren rechters betrokken. Dit is essentieel en een voorwaarde om een project uitvoerbaar te maken en een kans van slagen te geven.
Gaat u deze proef met rechtszaken waarin burgers en bedrijven snel op het spreekuur van de rechter kunnen komen (een nieuwe, snelle, laagdrempelige en goedkope procedure) ook met bijzondere belangstelling volgen?
De proef past goed in het streven van de Rechtspraak om het maatschappelijk effect van rechtspraak te vergroten. Ik zal de proef met belangstelling volgen.
Nu de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 34 550-VI, nr. 65) over de haalbaarheid van een vrederechter is aangenomen, en u reeds heeft laten weten te kijken naar ervaringen in België en Frankrijk, betrekt u daarbij ook de ervaringen die nu reeds in Nederland zijn opgedaan met de spreekuurrechter, nu de spreekuurrechter in Noord Nederland mede geïnspireerd is op het model van de vrederechter en beoogt rechtzoekenden een snelle, laagdrempelige en goedkope procedure te bieden?
Ik heb in reactie op de motie aangegeven dat ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) vraag om te onderzoeken wat de ontwikkelingen in België en Frankrijk zijn en wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Ik heb daarbij tevens aangegeven dat het onderzoek in nauw overleg met de Raad voor rechtspraak wordt vormgegeven. In de uiteindelijke afweging over wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel zullen ook ervaringen van de rechtspraak met lopende pilots worden betrokken.
Op welke manier gaat u laten onderzoeken welke lessen kunnen worden getrokken uit de positieve ervaringen die door de spreekuurrechter worden opgedaan, maar ook welke knelpunten er mogelijk zijn? Bent u bereid dit project, en de initiator, expliciet in het onderzoek naar de vrederechter te betrekken? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Het is nog niet bekend op welke wijze het onderzoek als bedoeld in de motie zal worden vormgegeven. De pilot spreekuurrechter zal in elk geval door de Rechtspraak zelf worden geëvalueerd en onderdeel uitmaken van de bredere afweging wat bruikbaar zou kunnen zijn voor het Nederlandse rechtsbestel.
Het stopzetten van internationaal draagmoederschap |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat internationaal draagmoederschap in een aantal Aziatische landen, waaronder bijvoorbeeld Cambodja, wordt stopgezet?
Ik beschik niet over een overzicht van landen waar internationaal draagmoederschap bestaat, dreigt te worden stopgezet of is stopgezet. Het is de verantwoordelijkheid van wensouders die besluiten naar het buitenland te gaan om zichzelf te laten informeren over de te volgen (juridische) procedures in het betreffende land, alsook over de problemen waar ze tegen aan kunnen lopen wanneer ze het kind naar Nederland willen halen. De website van rijksoverheid.nl wijst hierop.
Mij is evenmin bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder. Het vermoeden bestaat dat (internationaal) draagmoederschap voor een deel buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.1 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».2 Dit maakt het niet mogelijk om (aanvullend) onderzoek te doen.
Beschikt u over een overzicht van de landen waar internationaal draagmoederschap dreigt te worden stopgezet, of al is stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier worden mogelijke wensouders hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder in een van de landen waar het (mogelijk) wordt stopgezet? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met situaties waarbij Nederlandse ouders het risico lopen dat hun kind, door de veranderde wetgeving, niet naar Nederland kan komen? Zo ja, welke ondersteuning kan de Nederlandse ambassade ter plekke verlenen?
Uit berichtgeving leidt ik af dat de Cambodjaanse regering heeft besloten een verbod op draagmoederschap in te stellen, terwijl de betreffende Nederlandse wensouders gebruik maken van een draagmoeder in dat land. Ik ben anders dan deze berichtgeving niet bekend met dergelijke situaties.
Het gebruik maken van een draagmoeder in het buitenland kan problemen opleveren. Zo worden in een aantal landen waar draagmoederschap mogelijk is, de wensouders meteen als juridische ouders op de geboorteakte vermeld. Dit is in strijd met de Nederlandse wet. In Nederland is de moeder van een kind de vrouw uit wie het kind wordt geboren (artikel 1:198 BW, mater semper certa est).
In ieder afzonderlijk geval dient aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden te worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de minderjarige of door adoptie) en het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Mocht door gewijzigde lokale wetgeving uitreis van een Nederlands kind onmogelijk zijn geworden dan zal de ambassade waar mogelijk bijstand verlenen om uitreis binnen het wettelijke kader te faciliteren.
Kunt u toelichten wat de juridische positie is van de biologische ouders van een kind dat met behulp van het draagmoederschap in het buitenland, en in dit geval Aziatische landen, is verwekt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat er een overgangstermijn voor deze regeling moet komen zodat reeds verwekte kinderen hier geen slachtoffer van kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u uzelf inspannen voor een internationale overgangsregeling waardoor ouders, die nu in een lopend traject zitten, niet gedupeerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap van 7 december jl.3 heb ik aangegeven positief te staan tegenover het (onder strikte voorwaarden) instellen van een regeling voor draagmoederschap in Nederland. De Staatscommissie beveelt ook aan om internationaal draagmoederschap dat onder dezelfde voorwaarden tot stand is gekomen in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland.
De voorwaarden die de Staatscommissie aanbeveelt zijn onder meer:
Graag wissel ik met uw Kamer van gedachten over deze aanbevelingen en mijn eerste reactie hierop.
Wanneer een regeling bestaat voor draagmoederschap met duidelijke voorwaarden, kan vervolgens bepaald worden hoe Nederland zich internationaal positioneert. Tot die tijd geldt dat per geval dient te worden bekeken of het kind bij of na geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van dit onderwerp binnen twee weken in plaats binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De verzochte termijn van twee weken is, vanwege onder meer het kerstreces, niet gehaald.
Misstanden met mentorschap in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het verhaal van Tamara die woonde in een zorginstelling van Philadelphia en deze zorginstelling buiten Tamara en haar ouders om, mentorschap voor Tamara aanvroeg bij de kantonrechter?1
Zoals ik al in mijn beantwoording op de andere vragenset (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 808) van het lid Leijten heb opgemerkt, heeft het verhaal van deze jonge vrouw mij geraakt.
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en gevraagd in hoeverre zij van deze casus op de hoogte is.
Ik vind het belangrijk dat de feiten in deze zaak worden onderzocht. Ik heb vernomen dat de Stichting Philadelphia zorg (hierna: Philadelphia) een onafhankelijke externe onderzoekscommissie heeft ingesteld. Deze onderzoekscommissie onderzoekt of de verleende zorg voldoende veilig en van goede kwaliteit was en of de procedure om te komen tot zeggenschap/vertegenwoordiging correct is verlopen. De IGZ zal het onderzoeksrapport beoordelen, indien nodig beslissen dat verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren. Pas als alle feiten boven tafel zijn en de IGZ het onderzoeksrapport heeft beoordeeld, kan ik een inhoudelijke reactie geven op het handelen van Philadelphia.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling een mentorschap of bewindvoering kan aanvragen, ook als familie het daarmee oneens is, en daarmee de zeggenschap van familie op levenskeuzes maar ook zorginhoudelijke zaken aangaande de client verliezen?
Als iemand onvoldoende in staat is zijn eigen belangen waar te nemen, kan de kantonrechter beschermingsbewind (hierna: bewind) of mentorschap instellen. Op verschillende manieren is in de wet gewaarborgd dat op verschillende momenten rekening wordt gehouden met de wensen van de betrokkene en zijn nabije omgeving.2 Het gaat om het moment dat de kantonrechter beslist over het al dan niet instellen van bewind of mentorschap (onder I), de keuze van de bewindvoerder of mentor (onder II) en invloed van de nabije omgeving tijdens het bewind of mentorschap (onder III). De ondersteuning van de betrokkenheid van de nabije omgeving is een van de uitgangspunten van de Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap,3 die op 1 januari 2014 in werking is getreden.
Personen uit de nabije omgeving van de betrokkene, zoals de partner, (klein)kinderen en (groot)ouders kunnen een verzoek doen tot instelling van bewind of mentorschap.4 Daarnaast kan sinds 1 januari 2014 ook de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan hem begeleiding biedt, verzoeken om bewind in te stellen; voor die tijd kon de instelling alleen verzoeken om mentorschap in te stellen.5 Deze bevoegdheid kan van belang zijn als er geen familie is, de familie geen verzoek indient of kan indienen, of er onenigheid is binnen de familie.6 Als het verzoek tot instelling van bewind of mentorschap door een instelling wordt ingediend, moet in het verzoek staan waarom de familie geen verzoek indient.7 Om de noodzaak van het bewind of mentorschap te beoordelen, worden de betrokkene en degene die het verzoek indient gehoord. Daarnaast stelt de kantonrechter de partner, kinderen, ouders, broers en zussen in de gelegenheid om zich over het verzoek uit te laten.8 Maken zij hiervan geen gebruik, dan kan de kantonrechter hun mening niet betrekken bij zijn beslissing. Als een familielid laat weten bezwaren te hebben tegen het instellen van het bewind of mentorschap, of tegen de benoeming van de voorgestelde bewindvoerder of mentor, zal de kantonrechter deze familieleden oproepen, om hen te horen. De belangen van de betrokkene staan voorop in de beslissing van de kantonrechter. Hij houdt daarbij rekening met de bezwaren en overwegingen van de familie.9
Als de kantonrechter beslist tot instelling van bewind of mentorschap, volgt hij bij de benoeming van de bewindvoerder of mentor de voorkeur van de betrokkene. Hij volgt deze voorkeur niet als er gegronde redenen zijn die zich hiertegen verzetten.10 Als de kantonrechter van de voorkeur van de betrokkene afwijkt, moet hij motiveren waarom hij dat doet. Wanneer de betrokkene geen voorkeur heeft, of de kantonrechter volgt deze niet, bepaalt de wet dat de voorkeur ernaar uitgaat dat de partner, een naast familielid, of een andere directe naaste van de betrokkene wordt benoemd.11 De kantonrechter zal dus niet zomaar overgaan tot benoeming van een door een instelling voorgedragen bewindvoerder of mentor.
De partner en familieleden van de betrokkene kunnen daarnaast invloed uitoefenen op het voortduren van het bewind of mentorschap. Zij kunnen verzoeken het bewind of mentorschap op te heffen, of de bewindvoerder of mentor te ontslaan.12 De gedachte is dat de mensen in de nabije omgeving op deze manier ook een zekere invloed uitoefenen op het functioneren van de benoemde bewindvoerder of mentor.
Op welke wijze worden deze verzoeken goedgekeurd? Mag een kantonrechter wettelijk gezien een mentorschapsaanvraag goedkeuren, als betrokken familieleden/naasten en de cliënt zelf hierover niet zijn geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat zorginstellingen mentorschap aanvragen voor cliënten en daar geen informatie over geven en geen toestemming vragen bij cliënten en/of betrokken familieleden? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het geschetste wettelijke kader heeft als uitgangspunt dat een door een instelling voorgedragen mentor pas wordt benoemd nadat de betrokkene en familieleden zich hierover hebben kunnen uitlaten.
Op korte termijn verwacht het Ministerie van Veiligheid en Justitie tijdens een regulier overleg met de expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton te horen of de praktijk naar hun ervaring in overeenstemming is met het hierboven geschetste wettelijke kader. Mocht het overleg hier aanleiding toe geven, dan kan dit onderwerp aan de orde komen bij de evaluatie van de wetswijziging in 2017. Uw Kamer wordt op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie. Deze uitkomsten wacht de Minister van Veiligheid en Justitie af, voordat hij een beslissing neemt over de noodzaak tot aanpassing van de regels.
Is u bekend hoe vaak het voorkomt dat familieleden die in eerste instantie 1e contactpersoon zijn van een cliënt, terzijde worden geschoven door de zorginstelling en vervolgens geen stem meer hebben omdat de zorginstelling de taak van de familieleden heeft vervangen door een mentor? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak komt het voor dat zorginstellingen een mentor aanvragen voor een cliënt en de mentor organisatorisch verbonden is met de zorginstelling, terwijl dit wettelijk gezien niet mag? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De zorginstelling, personen die behoren tot de leiding of het personeel daarvan, personen die op een andere manier aan de zorginstelling zijn verbonden, en een direct betrokken of behandelend hulpverlener kunnen op grond artikel 1:452, zesde lid, BW niet tot mentor worden benoemd. Als pas na de benoeming van de mentor blijkt dat er een dergelijke band bestaat, is dit een grond voor ontslag van de mentor. Bij de hierboven genoemde evaluatie van de wetswijziging komt de werking van deze bepaling in de praktijk aan de orde.
Hoeveel meldingen ontvangt u en meldpunten in de zorg over misstanden met mentorschap in de zorg? Wat worden met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) blijkt dat er de afgelopen jaren geen klachten zijn binnengekomen in de categorie die de vragensteller kwalificeert als «misstanden» rondom het mentorschap door zorginstellingen.
Jaarlijks worden wel enkele klachten ontvangen rond juridische beschermingsmaatregelen als mentorschap, bewind of curatele.
Wanneer het LMZ een klacht ontvangt, geeft zij een passend advies aan de melder over de wijze waarop diens klacht kan worden opgelost. Indien het LMZ hier aanleiding toe ziet, legt zij de klacht voor aan de IGZ. In dat geval beoordeelt de IGZ vervolgens of zij hierin een rol moet nemen, en zo ja, welke. Er zijn geen klachten ontvangen over mentorschap waarvan het LMZ heeft geoordeeld dat deze aan de IGZ moesten worden voorgelegd.
Zoals uit de voorgaande beantwoording blijkt, beslist de kantonrechter over het instellen van mentorschap. De IGZ heeft hier geen rol in. Wel ziet de IGZ het als haar taak om bij een melding te beoordelen of de taakuitoefening van de mentor gevolgen heeft voor de kwaliteit van de geboden zorg.
Gaat u bij Philadelphia (laten) ingrijpen en onderzoeken of meer cliënten die zorg ontvangen van Philadelphia zonder toestemming een mentor opgelegd hebben gekregen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, heeft Philadelphia een onafhankelijke externe onderzoekscommissie ingesteld die de situatie nader onderzoekt. De IGZ zal het onderzoeksrapport beoordelen, indien nodig beslissen dat verdere vervolgacties noodzakelijk zijn en eventueel zelf aanvullend onderzoek uitvoeren.
Op welke wijze onderzoekt de Inspectie voor de Gezondheidszorg of zorginstellingen het mentorschap misbruiken om zo een grotere positie te hebben tegenover cliënten en familieleden van cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid uw beleid te veranderen en/of aan te scherpen om te zorgen dat organisaties zoals Philadelphia geen mentor kunnen instellen zonder dat de cliënt en diens familie/naasten geïnformeerd zijn en toestemming gegeven hebben? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.