Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht “ING-top: salarissen moeten omhoog” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ING-top: salarissen moeten omhoog»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens de Raad van Commissarissen van ING de beloning van de ING-top significant beneden het marktgemiddelde ligt en dat dit voor de langere termijn geen houdbare situatie is omdat bekwame bestuurders zich niet met een laag salaris laten afschepen?
In algemene zin klopt het dat beloningen van bestuurders in Nederland, binnen en buiten de financiële sector, onder de Europese mediaan liggen.2 Dit betekent echter niet dat de beloningen in Nederland omhoog zouden moeten. Gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat is het niet meer dan logisch dat zowel voor de top als de rest van een onderneming de arbeidsvoorwaarden versoberd worden. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
In het concrete geval van ING constateer ik dat de beloningen van de top inderdaad onder de door ING zelf vastgestelde Europese peer group liggen. Desondanks ben ik van mening dat ook bij ING de beloningen omlaag kunnen gelet op de uitdagingen in de financiële sector.
Klopt het dat de commissarissen geen salarisverhoging voor de huidige bestuurders hebben voorgesteld? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot het bericht dat de vaste salarissen voor ING-medewerkers met 9% zijn gestegen afgelopen jaar?2
Van ING heb ik begrepen dat het klopt dat de raad van commissarissen geen salarisverhoging van de huidige bestuurders heeft voorgesteld. Zoals u weet zijn variabele beloningen voor deze bestuurders als gevolg van het wettelijk bonusverbod bij staatssteun reeds sinds 26 oktober 2011 niet meer toegestaan.
Ten aanzien van de vaste beloningen van medewerkers van ING Bank heeft ING aan mij het volgende aangegeven. 99% van medewerkers van ING Bank in Nederland valt onder de ING Bank CAO. Voor het overgrote deel, ongeveer 18.000 werknemers, is de variabele beloning afgeschaft.
De variabele beloning bedroeg onder de CAO maximaal 18%, de exacte hoogte was onder meer afhankelijk van het functieniveau van de betrokken medewerker. Ter compensatie voor het afschaffen van de variabele beloning stijgt de vaste beloning met 9% over een periode van drie jaar (2% per 1 oktober 2012; 1,5% per 1 januari 2013; 2% per 1 augustus 2013; 1,5% per 1 januari 2014; 2% per 1 augustus 2014).
Voor momenteel 5% van de werknemers onder de CAO geldt dat afwijkende beloningsafspraken van toepassing zijn, deze personen komen momenteel nog in aanmerking voor een variabele beloning. De intentie van ING is deze groep de komende jaren kleiner te laten worden.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat staatsgesteunde instellingen de vaste salarissen van hun bestuurders verhoogt omdat ze vanwege staatssteun geen bonussen meer mogen betalen?3
Een verhoging van het vaste salaris is wettelijk toegestaan. In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen.
Deelt u de opvatting dat deze ontwikkelingen niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector door de maatschappij? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen? Kunt u toelichten hoe deze uitspraak past bij uw oproep om de lonen te matigen in het bankwezen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Topsalarissen op de ministeries |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «veel topsalarissen op ministeries»?1
Ja. In het bericht wordt nader ingegaan op de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) over het verantwoordingsjaar 2011, die ik op 8 januari 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb aangeboden (TK 2012–2013, 30 111, nr. 57).
Is het waar dat op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap veel topambtenaren meer verdienen dan de voor de rijksoverheid gewenste normering van topinkomens? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Zo nee, waarin wijkt de werkelijkheid af van de berichtgeving?
In de Wopt-rapportage worden alle topinkomens2, die in het verantwoordingsjaar 2011 de Wopt-norm van € 193.000 overschrijden, openbaar gemaakt. In de Wopt-rapportage worden twee meldingen verbonden aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genoemd (bijlage 1, functies onder nummer 188 en 189). In het bericht in de Volkskrant wordt geschreven over dezelfde twee gevallen. Het overschrijden van de Wopt-norm is alleen bepalend voor de openbaarmaking, en heeft als zodanig geen normatieve betekenis. Met de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) per 1 januari 2013 is wel sprake van een (maximum) normering. Voor het jaar 2013 is de algemene WNT-norm € 228.599.
Kunt u aangeven hoeveel door de overheid ingehuurde zelfstandige adviseurs een uurtarief in rekening brengen dat gebruteerd naar een arbeidsovereenkomst hoger ligt dan de zogenoemde Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de breedte van de publieke en semipublieke sector worden deze gegevens niet centraal bijgehouden. De Wopt heeft alleen betrekking op functionarissen die in loondienst zijn.
Ingehuurde zelfstandige adviseurs kunnen wel onder de WNT vallen, mits deze in een periode van achttien maanden een functie voor meer dan zes maanden vervullen.3 Dit geldt overigens ook voor ingehuurde functionarissen die geen zelfstandige zijn, maar afkomstig zijn van (externe) adviesbureaus.
Vervult de ingehuurde adviseur de functie van topfunctionaris in de zin van de WNT4, dan mag de vergoeding voor zijn werkzaamheden (exclusief btw) niet hoger zijn dan de WNT-norm en dient bovendien deze vergoeding in alle gevallen op naam openbaar te worden gemaakt, ook als de vergoeding lager is dan de WNT-norm. Is overigens sprake van een deeltijdfunctievervulling of wordt de functie niet het gehele jaar vervuld, dan geldt de WNT-norm pro rata. Als geen sprake is van de functie van topfunctionaris, dan dient de vergoeding voor de ingehuurde adviseur op functie openbaar te worden gemaakt, uitsluitend als zijn vergoeding exclusief btw (pro rata) de WNT-norm te boven gaat.
Specifiek voor het rijk geldt sinds 1 januari 2011 voor externe adviseurs die buiten de zogeheten mantelcontracten om worden ingehuurd een maximumuurtarief van € 225, exclusief BTW. Hierover heeft de staatssecretaris van BZK de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 5 juli 2010 een brief geschreven (TK, 2009–2010, 32 124, nr. 18). Voor de ministeries is afgesproken dat zij jaarlijks in hun departementale jaarverslag aan de Tweede Kamer rapporteren hoe vaak en op grond van welke noodzaak dit maximumuurtarief is overschreden. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die jaarlijks in de maand mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden geeft de minister voor Wonen en Rijksdienst vervolgens een totaaloverzicht. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2011 (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 490, nr. 88) is weergegeven dat in het betreffende jaar vijf ministeries het maximumtarief niet hebben overschreden. Vier ministeries hebben deze norm één tot drie keer overschreden. Bij het ministerie van Financiën en het ministerie van Veiligheid en Justitie is het aantal overschrijdingen respectievelijk twaalf en negen. De reden van de overschrijdingen was gelegen in de noodzaak zeer specifieke en schaarse expertise in te huren.
Bent u bereid in uw beleid normering topinkomens ook een genormeerd uurtarief in te stellen, dat overheidsdiensten maximaal mogen vergoeden aan extern adviseurs, in lijn met de Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het slechts doorvoeren van genormeerde topinkomens in dienstverband, zonder normering van tarieven voor externe adviseurs, zou kunnen leiden tot een wildgroei in uitbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit voorkomen?
Ja. Het is dan ook een goede zaak dat voor de externe inhuur bij het rijk buiten de mantelcontracten een maximumuurtarief geldt, en dat overigens de wetgever bij de totstandkoming van de WNT dit risico heeft voorzien.
Het bericht 'Graaiers moeten inleveren' |
|
Martin Bosma (PVV), Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Graaiers moeten inleveren»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik word in de eerste regels van het artikel geciteerd: «Alle bestuurders en functionarissen in de (semi)publieke sector mogen in de toekomst niet meer verdienen dan een minister. Het kabinet vindt het ministersalaris van 144 000 euro (exclusief andere vergoedingen zoals pensioenafdracht) een «keurig salaris».» Dat citaat geeft het standpunt van dit kabinet weer.
Hoe verklaart u dat steeds meer bestuurders in de publieke en semipublieke sector een topsalaris verdienen en dat het aantal mensen dat boven de norm verdient het afgelopen jaar met 20% is gestegen?
Op 8 januari 2013 heb ik de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een brief toegezonden, waarbij ik de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke Middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt), maar ook de Rapportage inkomensgegevens van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen – 2011, heb aangeboden (TK 2012–2013, 30 111, nr. 57). Zoals ik in die brief heb geschreven heeft de stijging van het aantal functionarissen dat boven de Wopt-norm uitkomt mogelijk te maken met het gelijk blijven van het normbedrag waardoor relatief veel mensen die er voorgaande jaren net onder vielen er nu net boven zijn uitgekomen
Hoe verhoudt deze stijging zich tot het feit dat de WNT reeds op 6 december 2011 met algemene stemmen door de Tweede Kamer is aangenomen en dat men dus wist dat deze wet per 1-1-13 zou ingaan?
De gepubliceerde Wopt-rapportage betreft het jaar 2011. De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) is op 6 december 2011 door de Tweede Kamer aangenomen en is per 1 januari 2013 in werking getreden. Dit gegeven was in het betreffende jaar, tot en met 6 december 2011 niet zeker. Overigens gaat het in de WNT om een hogere norm dan in de Wopt, namelijk om 130% van het ministersalaris.
Deelt u de mening dat het er op lijkt dat vlak voor de invoering van de WNT veel salarissen nog verhoogd zijn, om zo optimaal te kunnen profiteren van de overgangsregeling van 7 jaar? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is pas in december 2011 duidelijk geworden welke definitieve vormgeving de WNT zou krijgen. Hierbij is ook tot het laatst gedebatteerd over de vormgeving van het overgangsrecht. Mij heeft geen informatie bereikt of instellingen, vooruitlopend op dit debat, salarissen in verband hiermee hebben verhoogd.
Bent u bereid alle salarisverhogingen boven de norm, die plaatsvonden nadat de WNT in de Tweede Kamer is aangenomen, terug te draaien en het verschil terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
De WNT zoals op 1 januari 2013 in werking getreden voorziet hierin. Zie daarvoor het overgangsrecht en de peildatum van 6 december 2011 voor wijzigingen in de bezoldiging of de duur van het dienstverband.
Hoe verklaart u dat vooral in de zorg de norm wordt overschreden, terwijl de zorgkosten al jaren onder druk staan? Hoeveel zijn de bestuurders meer gaan verdienen in vergelijking met het personeel aan het bed? Vindt u deze scheve verhouding wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Bent u van mening dat het feit dat burgers steeds meer premie betalen, waarmee bestuurders hun zakken vullen, een aantasting is van de solidariteit in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet is wél van mening dat de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren moeten worden genormeerd op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Daartoe heeft het kabinet de WNT in werking laten treden per 1 januari 2013. En daartoe heeft dit kabinet ook een aanscherping van het normeringsbeleid afgesproken zoals neergelegd in het regeerakkoord.
Bent u van mening dat het immoreel is dat de zorgbestuurders, verenigd in de Vereniging van Bestuurders in de Zorg, naar de rechter gestapt zijn om onder de WNT uit te komen, en zo hun riante salaris te kunnen behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Het staat een ieder vrij om beslissingen van de overheid door de rechter te laten toetsen. De Rechtbank Den Haag heeft inmiddels op 11 januari 2013 de vordering van de NZVD in kort geding afgewezen.
Bent u bereid al deze veelverdieners en supergraaiers, van de zorgsector tot de VARA (met programma’s als «de wereld graait door») en alle andere sectoren, sneller en harder aan te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De WNT is van kracht geworden na aanvaarding door beide Kamers van de Staten-Generaal. Daarin is ook het overgangsrecht geregeld.
Hoge salarissen bankiers drukken kredietverlening |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de hoge salarissen in de financiële sector de kredietverlening beperken?1
Zie het antwoord in reactie op vraag 2 en 3 van de leden Van Dijck en Graus over hetzelfde onderhavige SOMO-rapport.
Bent u bereid in overleg te treden met de Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over loonmatiging in de financiële sector? Zo nee, waarom niet?
Beloningsbeleid is een van mijn voornaamste aandachtspunten als het gaat om de financiële sector. Ik heb regelmatig contact met de sector hierover. Zo heb ik, in lijn met de motie Klaver2, in een gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken de banken erop gewezen om de lonen te matigen.
Gaat u loonmatiging bij ABN AMRO toepassen? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van CAO’s, zoals afspraken over de hoogte van lonen, en de totstandkoming ervan is voorbehouden aan de vakbonden en werkgevers. Ik heb daar geen rol in. Het tegengaan van perverse prikkels en het beheersen van risico’s die uit kunnen gaan van beloningsbeleid hebben mijn volle aandacht. Op dit gebied zijn de afgelopen tijd verschillende maatregelen geïntroduceerd, zoals het Besluit beheerst beloningsbeleid. Ook dit kabinet hecht aan een duurzaam beloningsbeleid. Om die reden is in het regeerakkoord een bonusplafond van 20% opgenomen. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de Staat het aandeelhouderschap in ABN AMRO heeft overgedragen aan de stichting NLFI.
Bent u bekend met het feit dat banken regelmatig om uitstel of verzachting van nieuwe regelgeving (bijvoorbeeld met betrekking tot de stortingen in het depositogarantiestelsel (DGS) en de bankenbelasting) verzoeken met het argument dat stapeling van regelingen de kredietverlening onder druk zet? Bent u bereid toe te zeggen dat wet- en regelgeving met betrekking tot de financiële markten niet verzacht wordt, zolang banken de lonen in hun sector niet matigen?
In het kader van de introductie van de bankenbelasting heeft de Staatssecretaris van Financiën de Eerste en Tweede Kamer reeds toegezegd de situatie omtrent kredietverlening te monitoren op basis van gegevens van DNB.3 Wanneer de kredietverlening enkele opeenvolgende kwartalen negatief zal zijn of er een acuut forse krimp in de kredietverlening optreedt, dan zal bestudeerd worden of er instrumenten zijn die kredietverlening minder belasten. De resultaten van de monitoring van de bankenbelasting zullen ook gebruikt kunnen worden om de effecten van alle maatregelen tezamen te beoordelen. Dat laatste laat onverlet dat er mogelijkheden zijn tot besparing op de ontwikkeling van loonkosten en ik de banken daarop wijs in relatie tot de ruimte tot de ruimte voor kredietverlening.
Gesubsidieerde grootverdieners in de toneelsector |
|
Machiel de Graaf (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toneelleider Ivo van Hove grootverdiener»?1
Ja.
Hoeveel verdient Ivo van Hove, artistiek leider van de Toneelgroep Amsterdam? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Ivo van Hove door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Ivo van Hove blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Hoeveel verdient Jan Versweyveld, decorontwerper bij hetzelfde gezelschap? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Jan Versweyveld door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Jan Versweyveld blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Als één van beide heren meer dan de balkenendenorm verdient, op welke manier gaat u hier tegen optreden?
Geen van beide heren verdient meer dan de Balkenendenorm voor werkzaamheden die publiek gefinancierd worden. Toezicht en handhaving op salarissen van publiek gefinancierde middelen is geregeld in de WOPT/WNT.
Voor zover het om publieke middelen gaat, is er bij Toneelgroep Amsterdam geen sprake van onrechtmatigheid. Ik doe wel een algemene oproep aan instellingen met publiek geld om, zeker in tijd van bezuinigingen, de gelden juist te besteden.
Gaat u voortaan in subsidievoorwaarden nadrukkelijk opnemen dat er volledige openheid van zaken gegeven dient te worden en dat salarissen aan banden worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Culturele instellingen dienen zich te houden aan de WOPT/WNT. Dit is het algemene kader voor de publieke en semipublieke sector. Openbaarmaking is geregeld via deze wet.
De inkomenseffecten van het Regeerakkoord |
|
Marianne Thieme (PvdD), Emile Roemer (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Arie Slob (CU), Geert Wilders (PVV), Alexander Pechtold (D66), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe de op 5 november jongstleden door u naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich verhoudt tot de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB)? Is het waar dat de koopkrachtcijfers, zoals opgenomen in de doorrekening van het CPB, de meest recente informatie bevatten? Is het waar dat ten opzichte van het beeld van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog aanpassingen hebben plaatsgevonden in het Regeerakkoord waardoor het eindpakket meer nivellerend is geworden? Heeft er ook afstemming plaatsgevonden tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Wetenschap en Sport?
Kunt u een gedetailleerder beeld geven van het koopkrachtbeeld nu blijkt dat dit Regeerakkoord zulke forse (herverdelings)effecten heeft? Kunt u een koopkrachtoverzicht leveren conform de presentatie bij de doorrekening van het Catshuispakket door het CPB (bladzijde 7)?1unt u daarbij onderscheiden de totale koopkrachtontwikkeling ten opzichte van 2012, de koopkrachtontwikkeling als gevolg van het Regeerakkoord en het koopkrachteffect van de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie?
Kunt u aangeven of u onderzoek heeft gedaan naar het koopkrachtbeeld voor specifieke groepen voor wie het Regeerakkoord ingrijpende gevolgen heeft (bijvoorbeeld chronisch zieken en gehandicapten, huurders, eigen woningbezitters, gepensioneerden, alleenverdieners, alleenstaanden, alleenstaande ouders en mensen gezinnen met schoolgaande danwel studerende kinderen)? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Bent u alsnog bereid de koopkrachteffecten door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) te laten doorrekenen, zoals gevraagd in de motie Van Haersma Buma c.s. (Kamerstuk 33 410 nr. 18)?
Welke maatregelen zijn bij het CPB meegenomen voor de koopkrachtberekeningen (bijvoorbeeld AWBZ-zorg en huishoudelijke zorg)?
Bent u bereid de dynamische koopkrachteffecten te laten doorrekenen die het gevolg zijn van het Regeerakkoord?
Kunt u toelichten welke beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat mensen met een inkomen van meer dan € 100 000 er volgens de CPB-doorrekening meer dan drie keer zoveel op achteruit gaan dan mensen met een inkomen van 350 tot 500 procent van het wettelijk minimumloon?
Is het waar dat mensen er netto door de inkomensafhankelijke zorgpremie maximaal € 225 op achteruit gaan? Hoeveel mensen gaan er dit maximale bedrag op achteruit? Is de inkomensafhankelijke premie van 11,1 procent inclusief of exclusief het tarief voor de nu al bestaande inkomensafhankelijke bijdrage? Is het waar dat de constatering dat uit de memo koopkracht van het ministerie van SZW die op 5 november naar de Kamer is gestuurd blijkt dat de nominale premie voor de zorgverzekering oploopt van € 263 in 2014 naar € 400 in 2017? Kunt u toelichten waarom in het regeerakkoord gesproken wordt over een verlaging van de nominale premie naar € 255 per jaar? Geldt dit bedrag enkel voor 2014? Kunt u toelichten hoe de hoogte van de nominale premie zich ontwikkelt in de komende kabinetsperiode? Kunt u inzicht geven in de mogelijke bedragen per inkomenscategorie voor het eigen risico, aangezien deze bedragen in het regeerakkoord niet genoemd worden maar er in de media wel bedragen circuleren (€ 180, € 350, € 595)? Kunt u toelichten op welke wijze het eigen risico is meegewogen in de berekening van de koopkracht?
Klopt het artikel uit de Volkskrant, waarin wordt gesuggereerd dat huishoudens met een inkomen van vijf ton bruto erop vooruit gaan?2 Zo nee, waarom niet?
Kunt u uw volgende uitspraak nader toelichten: «De zorgen zitten vooral bij mensen zo tussen € 50 000 en € 70 000. Gemiddeld gaan die er ook iets op achteruit, maar geen vier procent.»?3 Kunt u ook ingaan op de uitspraak van de heer Samsom dat mensen met een inkomen tussen «€ 35 000 tot € 50 000 a € 60 000 erop vooruit gaan»?4 Hoe kan het dat de een zegt dat mensen tot € 50 000 a € 60 000 euro er op vooruit gaan, terwijl de ander zegt dat mensen er vanaf € 50 000 euro op achteruit gaan?
Zijn de rekenvoorbeelden die de heer Blok per e-mail aan VVD-leden rondstuurde correct?4 Klopt de uitspraak van de heer Samsom dat de maatregelen rondom de inkomensafhankelijk zorgpremie kunnen oplopen tot maximaal € 450 voor een gezin met twee inkomens?5 Hoe verhoudt de € 450 maximale achteruitgang van de heer Samsom zich tot de € 480 achteruitgang voor tweeverdieners met een inkomen van € 70 000 uit het rekenvoorbeeld van de heer Blok?
Kunt u ingaan op uw uitspraak tijdens de bestuurdersbijeenkomst van de VVD op 2 november jongstleden dat maatvoering nog mogelijk is bij de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie? Hoe zal deze maatvoering er uit zien? Welke «knoppen» zijn nu nog niet ingevuld waaraan dan gedraaid zou kunnen worden? Betekent dit dat het genoemde percentage voor de inkomensafhankelijke zorgpremie nog kan wijzigen ten opzichte van het Regeerakkoord?
Kunt u ingaan op het onderzoek van RTL waaruit blijkt dat grote groepen Nederlanders er de komende kabinetsperiode veel meer op achteruit gaan en sommige mensen de komende vijf jaar tot wel 20 procent minder te besteden hebben? Klopt het dat sommige uitkeringsgerechtigden de komende jaren tot wel 30 procent minder te besteden hebben?6 Kunt u daarbij een toelichting geven op de reactie van het CPB van 2 november jongstleden, waarin naar aanleiding van het onderzoek van RTL werd bevestigd dat «berekende koopkrachtcijfers inderdaad mogelijk (zijn)»?
Hoeveel mensen gaan er in de huidige koopkrachtplaatjes van het CPB meer dan 4 procent op achteruit? Kunt u bevestigen dat uit de koopkrachtplaatjes van de CPB-doorrekening blijkt dat het om omvangrijke groepen gaat? Hoe groot is de groep mensen waarvan u gezegd heeft dat zij er niet meer dan 4 procent op achteruit mogen gaan? Is dat gemiddeld of maximaal?3
Bent u van plan maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen of groepen mensen een koopkrachtverlies van meer dan 4 procent hebben?
Kunt u een door het CPB opgestelde vergelijking geven van de marginale druk in 2012 en de marginale druk die volgt uit het Regeerakkoord in de jaren 2014 en 2017? Is het mogelijk die vergelijking uit te splitsen naar1 inkomen van werknemers (waaronder de «herintredersval» en de «deeltijdval»),2 inkomen van mensen uit overige werkzaamheden en4 inkomen van zelfstandigen? Wat zijn de effecten hiervan op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid?
Wat betekent het door het CPB geschetste verlies aan structurele werkgelegenheid van 1 a 2 procent door de inkomensafhankelijke zorgpremie exact qua aantal arbeidsjaren? Klopt het dat de dalende werkgelegenheid vooral wordt veroorzaakt doordat mensen minder uur gaan werken? Zo ja, hoeveel uren gaat de gemiddelde werknemer minder werken? Wat zijn de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de houdbaarheid daarvan?
Kunt u naar aanleiding van de op 5 november jongstleden naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van SZW uitleggen hoe het kan dat het maximale koopkrachtverlies vanuit de CPB doorrekeningen kan oplopen tot 4%, terwijl in het plaatje in de SZW-memo van 5 november (tabel 4) jaarlijkse koopkrachtverliezen tot -1,5 procent zichtbaar zijn (5 x -1,5 procent = -7,5 procent)? Waarom is volgens tabel 3 in de SZW-memo van 5 november jongstleden, de vierde belastingschijf in 2017 slechts verlaagd van 52 procent naar 51,63 procent, aangezien de hypotheekrenteaftrek dan al met 4 x 0,5 procent is verlaagd? Dit zou toch gelijk oplopen? Klopt het dat als de gemiddelde koopkracht al een maximaal negatief resultaat laat zien van -1,5 procent per jaar x 5 = -7,5 procent, het maximale koopkrachtverlies in specifieke gevallen (waar 1 gezin door meerdere maatregelen wordt getroffen) automatisch een veelvoud hiervan is? Hoe kan de regering dan het genoemde maximum koopkrachtverlies van 4 procent voor alle Nederlanders waarmaken?
Kunt u ingaan op de stellingname van de MHP, de vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel, dat door de verlaging van de maximale jaarlijkse pensioenopbouw (naar 1,75%) de pensioenuitkeringen voor de komende generatie met bijna een kwart zullen dalen door de maatregelen uit het Regeerakkoord? Wat zijn van deze maatregel de koopkrachteffecten op langere termijn?7
Kunt u ingaan op de gevolgen van de verhoogde AOW-leeftijd voor hen die op dit moment gebruik maken van een VUT of pre-pensioen? Hoe verhoudt de door uw kabinet voorgestane overbruggingsregeling zich tot het koopkrachtbehoud van deze groep en wat zijn de koopkrachtgevolgen voor hen die niet onder deze regeling vallen (deelnemers met een inkomen boven 150 procent van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Kunt u het algemene koopkrachtbeeld schetsen (inclusief het basispad) en afzonderlijk de effecten van de inkomensafhankelijke zorgpremie voor de volgende situaties:
Bent u bereid de koopkrachtcijfers te laten doorrekenen over een langere periode dan de komende vijf jaar, aangezien een aantal maatregelen effect heeft op de koopkracht na 2017?
Over een stijgend aantal loonbeslagleggingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «150 000 jongeren zwaar in de schulden»?1
Ja.
Deelt u de zorg over het stijgende aantal loonbeslagleggingen, met name de stijging onder jongeren, met 20 procent?
Uit informatie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) blijkt dat het aantal loonbeslagen stijgt. De precieze omvang van deze stijging is niet bekend, omdat geen landelijke registratie van loonbeslagen plaatsvindt.
Op basis van de onlangs door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goedgekeurde Verordening gegevensverstrekking zal de KBvG in de toekomst de beschikking krijgen over gegevens die betrekking hebben op de werkzaamheden van haar leden, waaronder ook beslagleggingen. De verordening wordt binnenkort gepubliceerd in de Staatscourant en treedt dit najaar in werking.
Ongeacht de precieze omvang van de stijging van het aantal loonbeslagen is de stijging zorgelijk,
omdat het erop wijst dat ook het aantal personen met betalingsachterstanden stijgt. De stijging van het aantal huishoudens met betalingsachterstanden blijkt overigens ook al uit de «Monitor betalingsachterstanden Meting 2011» (Kamerstukken II 20011/12, 33 000 XV, nr. 66).
Kent u het rapport «Paritas Passé« van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, waaruit blijkt dat er vaak meerdere schuldeisers tegelijk beslag leggen, zonder dat deze schuldeisers dit van elkaar weten?2
Ja.
Deelt u de mening dat mensen aangegane financiële verplichtingen moeten nakomen, maar dat er wel een minimale wettelijke bescherming moet bestaan bij schuldenproblematiek en dat deze goed moet worden gewaarborgd?
Ja, essentieel uitgangspunt is dat het vertrouwen in het handelsverkeer vergt dat aangegane financiële verplichtingen ook worden nagekomen en als dat niet gebeurt, dat dat rechtens ook kan worden afgedwongen. De keerzijde is dat ten behoeve van de schuldenaar een bepaald bestaansminimum als rechtsbescherming is geregeld in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Hoe beoordeelt u de situatie, waarbij schuldenaren steeds vaker terecht komen op een besteedbaar bedrag dat lager is dan de beslagvrije voet, te weten 90 procent van de bijstandsnorm?
In de brief van 28 juni 2012 in het kader van de behandeling van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 15) heeft het kabinet aangegeven een standpuntbepaling naar aanleiding van het rapport «Paritas Passé Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden» over te laten aan het volgende kabinet. Uw vragen zullen worden meegenomen in genoemde standpuntbepaling.
Deelt u de zorg dat dit tot onhoudbare situaties leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er een eenvoudige rangorde moet zijn tussen concurrente en preferente crediteuren en dat de huidige beslagwetgeving te complex is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een inhoudelijke reactie aan de Kamer te sturen over het rapport «Paritas Passé» en een reactie te geven op de in dit rapport geschetste situaties en aanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de bestuurderssalarissen bij bloedbank Sanquin weer zijn toegenomen |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw is verhoogd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In het jaarverslag is vermeld dat de salarissen van de Raad van Bestuur op dezelfde wijze zijn verhoogd als de salarissen van het personeel dat onder de CAO Sanquin valt. Zo te zien gaat het om een verhoging van 1%. Gelet op de gebleken gevoeligheid van de beloning van de Raad van Bestuur had ik mij kunnen voorstellen dat zij die verhoging achterwege hadden gelaten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de voorzitter van het bestuur en een ander bestuurslid zich wederom een salarisverhoging hebben toebedeeld, ondanks de ophef van verschillende jaren hiervoor en het verzoek tot matiging? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat de individuele bestuurders salarissen kregen tot 263 000 euro, zonder sociale lasten en pensioenpremies 229 000 euro, wat nog steeds ver boven de Balkenendenorm ligt?
De beloning van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin is vele malen het onderwerp geweest van schriftelijke Kamervragen. De constante in de antwoorden was de boodschap dat de beloning van nieuwe bestuurders wordt gebaseerd op de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg) en dat Sanquin onder de werking komt van de WNT (Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector).
De WNT is recentelijk door de Tweede Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Zoals u bekend is, is in het wetsvoorstel voorzien in een overgangsregime voor bestaande arbeidscontracten.
De bestaande arbeidscontracten worden, zoals ook in de WNT opgenomen, gerespecteerd, in ieder geval tijdelijk. Deze sluiten bij het thans vertrekkende bestuurslid inderdaad niet aan bij BBZ. Ik zal Sanquin hierop aanspreken.
Per wanneer en hoe gaat u ervoor zorgen dat de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur zo snel mogelijk ten minste voldoen aan de Wet Normering Topinkomens, en niet meer boven de Balkenendenorm uitkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat salarissen van de leden van de Raad van Bestuur niet «aansluiten» bij de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ), zoals in hun jaarverslag wordt gesteld, omdat een salaris van 263 000 euro deze code tart? Zo ja, hoe gaat u nu optreden tegen deze hoge salarissen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat heeft het vertrekkende bestuurslid meegekregen, en wat zal de vertrekkende voorzitter meekrijgen, aan bonussen of premies? Passen deze bonussen of premies binnen alle regels van de BBZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sanquin heeft mij meegedeeld dat de vertrekkende voorzitter van de Raad van Bestuur geen recht heeft op bonussen of premies. Hij vertrekt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Er is mij geen ander vertrekkend bestuurslid bekend.
Deelt u de mening dat mensen, werkzaam in de (semi) publieke sector, niet meer zouden moeten verdienen dan de minister of minister-president, namelijk een jaarsalaris van 144 000 euro? Zo nee, waarom niet?
Over de normering en maximering van de inkomens van bestuurders in de publieke en semi-publieke sector heeft de vorige minister van BZK veelvuldig met de Kamer overlegd en gecorrespondeerd. Dit heeft geresulteerd in het voorstel voor een Wet normering topinkomens publieke en semi-publieke sector. Dit wetsvoorstel ligt inmiddels ter behandeling in de Eerste Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat vrijwillige bloed- en plasmadonoren zich vervreemd voelen van het onbaatzuchtige doneren wanneer de bestuurders van bloedbank Sanquin deze salarissen krijgen? Wat heeft u ondernomen om dit te herstellen?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord van 6 september 2011 op vraag 4 van de leden Kooiman en Leijten (beiden SP) 4 over het bericht dat de beloning van de Raad van Bestuur van de bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen .
Hoe verhouden de hoge salarissen zich tot de reorganisatie die Sanquin aan het begin van het jaar voor ogen had?4
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden van 29 februari 2012 op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) 6 over de voorgenomen concentratie van Sanquin en het daardoor dreigende banenverlies.
Hoeveel banen of fte's zijn er verdwenen door de reorganisatie?
Na afronding van de reorganisatie in 2015 zal het personeelsbestand van Sanquin Bloedbank Divisie met 120 tot 130 fte’s zijn afgenomen, op een totaal van 2 195 fte (stand 2011). De betrokken medewerkers komen wel mogelijk in aanmerking voor de vervulling van vacatures bij de uitbreidende divisies van Sanquin.
Onder welke arbeidsvoorwaarden is de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur aangenomen, en wat is het jaarsalaris van de nieuw aangestelde voorzitter van Sanquin?5
De arbeidsvoorwaarden, met uitzondering van de hoogte van het salaris, van de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur van Sanquin volgen de CAO Sanquin. De nadere invulling hiervan is een taak van de Raad van Toezicht. Het salaris van de nieuwe voorzitter voldoet volgens Sanquin aan de bepalingen van de WNT zoals goedgekeurd door de Tweede Kamer.
Een directeur van sociale werkplaats Permar in Ede die meer verdient dan een minister |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het acceptabel dat een directeur van een sociale werkplaats meer verdient dan een wethouder of zelfs een minister?1
Uw vragen betreffen arbeidsvoorwaarden waarbij ik geen partij ben. Zoals ik onlangs ook in mijn beantwoording op uw Kamervragen over de situatie bij sw-bedrijf Novatec heb aangegeven2 geldt hiervoor in algemene zin dat ontslagbescherming, collectieve afspraken en specifieke afspraken tussen werkgever en werknemer aan de orde kunnen zijn. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het inrichten van de uitvoering. Permar WS (werkvoorzieningschap) is het sw-bedrijf voor de gemeenten Ede, Wageningen, Scherpenzeel, Barneveld en Renkum3. Zij vormen het bestuur en gaan over het beleid.
Vindt u het normaal dat sommige bestuurders van sociale werkplaatsen torenhoge salarissen ontvangen, terwijl werkers in de sociale werkvoorziening de eerste vijf jaar maximaal honderd procent van het wettelijk minimumloon verdienen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het salaris van deze directeur gefinancierd met middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaatsen, zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken? Zo nee, uit welke publieke middelen wordt dit salaris dan wel gefinancierd?
Zoals u bekend ontvangen gemeenten middelen van het Rijk voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw plekken. Middelen voor niet gerealiseerde plekken worden teruggevorderd. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de inrichting en uitvoering van de Wsw. In algemene zin geldt dat het salaris van een directeur wordt gefinancierd binnen de totale begroting van een werkvoorzieningschap en niet ten koste gaat van het aantal te realiseren plekken. De rijksbijdrage voor het realiseren van sw-plekken is één van de drie financieringsbronnen. Daarnaast zijn er inkomsten uit onder andere productie en kan sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage. Uit navraag bij het bestuur van Permar WS blijkt dat dit hier ook het geval is.
Op welke basis krijgt de bestuurder in kwestie dit extreem hoge salaris? Is het waar dat de sociale werkplaats Permar onder bewind van deze directeur in financieel zwaar is geraakt?
Het bestuur van Permar WS is van mening dat er geen sprake is van een extreem hoge beloning bij de bestuurder in kwestie en geeft aan dat de vergoeding van deze bestuurder het normbedrag voor topinkomens bij de overheid niet overstijgt4.
Desgevraagd meldt het bestuur van Permar WS dat de algemeen directeur niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de financiële resultaten van Permar WS voor de jaren 2011 en daarvoor. De algemeen directeur is per 1 april 2012 aangesteld in deze functie en is eind 2011 als interim directeur begonnen. Volgens het bestuur was Permar WS op dat moment al in financieel zwaar weer geraakt.
Heeft Permar melding gemaakt van de beloning in het financiële jaarverslag en dit topinkomen digitaal gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
De beloning van de aanstelling als algemeen directeur is niet gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Permar WS geeft aan dat de noodzaak hiertoe ontbreekt, omdat het normbedrag voor topinkomens bij publieke en semi-publieke sector niet is overschreden (zie antwoord op vraag 4). Permar WS heeft derhalve in het financiële jaarverslag van 2011 geen melding gemaakt van de beloning.
Bent u bereid om naar aanleiding van recente topbeloningen bij sociale werkplaatsen (Permar, Wezo, Vixxia, Novatec) onderzoek te doen naar het niveau en de ontwikkeling van de directiesalarissen van sociale werkplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast is u bekend dat per 1 maart 2006 de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in werking is getreden. Deze wet regelt dat organisaties die onder werking van de wet vallen, de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen van wie de totale beloning in enig jaar boven het normbedrag uitstijgen. Het normbedrag wordt jaarlijks berekend aan de hand van het belastbaar loon voor ministers (voor 2011 was dit 193 000 euro). Uit de Rapportage Beloningsgegevens, die de Kamer jaarlijks in december wordt toegestuurd, zijn mij geen meldingen bekend die betrekking hebben op sociale werkplaatsen. Zoals reeds gemeld hebben gemeenten beleidsvrijheid in de uitvoering. Indien het normbedrag door een sw-bedrijf wordt overschreden, zal dit blijken uit de rapportage die u in december ontvangt.
Bent u bereid om in de Wet sociale werkvoorziening op te nemen dat het salaris van een directeur van een sociale werkplaats nooit meer mag bedragen dan het maximum salaris van een wethouder?
Zie antwoord vraag 6.
Huursubsidie aan hogere inkomens |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «En in welke schijf val jij»?1
Ja.
Heeft u enig idee waarop de uitspraak in dit artikel2 is gebaseerd? Klopt het wat hier wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, nu huursubsidie uitsluitend voor de lagere inkomens (< € 27 000) is bedoeld en niet voor inkomens van € 54 367 en hoger?
De cijfers waarop de uitspraak in het artikel is gebaseerd («toch zijn er nog een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen en toch huursubsidie krijgen»), zijn afkomstig uit de inkomensstatistieken van het CBS.
De gegevens betreffen voorlopige cijfers over 2010. De waarneming betreft daarom de voorlopig toegekende en uitbetaalde toeslag. Als bij de definitieve toekenning blijkt dat het inkomen in 2010 te hoog was voor het ontvangen van toeslag, wordt de te veel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd. Overigens zet de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stop als uit voorgaande jaren blijkt dat burgers hun inkomen structureel te laag schatten.
Daarnaast treedt enige vertekening op omdat het CBS-bestand uitgaat van de samenstelling van het huishouden op een bepaald moment (31 december), maar een inkomen waarneemt over een periode (jaar). Het kan zijn dat de samenstelling van het huishouden op het moment van aanvragen van de huurtoeslag afweek van die op het einde van het jaar (het peilmoment dat gehanteerd wordt). Als de huishoudsituatie wijzigt doordat bijvoorbeeld iemand die in het eerste deel van het jaar (terecht) huurtoeslag ontvangt, later in het jaar gaat samenwonen met iemand met een hoger inkomen, dan is dit in de statistieken te zien als een huishouden met een hoger inkomen, maar toch met huurtoeslag.
Deze cijfers wijzen er dus niet op dat ten onrechte een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen toch huursubsidie (huurtoeslag) krijgen.
De mogelijkheden in het privaatrecht om bonussen terug te vorderen |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR) over de privaatrechtelijke mogelijkheden om bonussen terug te vorderen die maatschappelijke verontwaardiging hebben opgeroepen?1
De contractsvrijheid ligt ten grondslag aan het overeenkomstenrecht en houdt in dat een persoon in beginsel vrij is om een overeenkomst te sluiten, vrij om zijn wederpartij te kiezen en vrij om de vorm en inhoud van de overeenkomst te bepalen. Keerzijde van die vrijheid is de gebondenheid die daarop volgt om de gemaakte afspraken na te komen (pacta sunt servanda). De verbindende kracht van de overeenkomst vooronderstelt contractsvrijheid; een persoon moet vrij zijn om zich te kunnen binden. Dat maakt de overeenkomst zowel een uitoefening van vrijheid als een inperking ervan (zie hierover uitgebreid Asser-Hartkamp 4-II, nrs. 33 e.v).
Ik deel de mening van de auteur van het bovengenoemde WPNR-artikel dat de contractsvrijheid niet absoluut is. Dit is ingebed in ons wettelijk systeem. De auteur geeft enkele voorbeelden van wettelijke bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen (artikelen 3:40, 6:258, 6:248, 6:2, 6:162 BW). Het Burgerlijk Wetboek bevat nog tal van andere bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen, bijvoorbeeld met betrekking tot de consumentenkoop, de arbeidsovereenkomst, enzovoort, enzovoort. Dit wordt, in tegenstelling tot de door de auteur gewekte suggestie, door niemand betwist. Hoofdregel, en uitgangspunt, is dat gemaakte afspraken worden nagekomen. De trouw aan het gegeven woord vormt de basis voor onze samenleving.
Hoe absoluut moet het rechtsbeginsel van de contractsvrijheid volgens u worden opgevat? Hoe beoordeelt u de relativerende opmerkingen die de auteur over dit rechtsbeginsel maakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten overeenkomst niet absoluut onaantastbaar is, wanneer de overeenkomst of de uitvoering daarvan tot maatschappelijk onaanvaardbare resultaten leidt? Onderkent u de mogelijkheid dat een contract of de uitvoering daarvan in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:258 of artikel 6:248, tweede lid, BW, beide jo. artikel 6:2 BW) of met de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stelt het kabinet zich tot dusverre op het standpunt dat het privaatrecht geen mogelijkheden biedt om contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, onaantastbaar zijn, ook wanneer het resultaat daarvan maatschappelijk zeer ongewenst is?
Het in de vraag aan het kabinet toegeschreven standpunt is niet juist weergegeven. Het kabinet acht contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, niet onaantastbaar. Dit heeft mijn ambtsvoorganger reeds in zijn brief van 31 maart 2010 over de contouren van een wettelijke regeling inzake bonussen van bestuurders aan de Tweede Kamer verwoord (Kamerstukken II, 31 058, nr. 29): «Aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen beloning kan op basis van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast bepaalt artikel 6:258 lid 1 BW dat de rechter op verlangen van een der partijen op grond van onvoorziene omstandigheden de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden. Dit is mogelijk indien de omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.»
Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen (Kamerstukken II, 32 512, nrs. 2 en 3), waarin wordt verduidelijkt dat de raad van commissarissen van een naamloze vennootschap de bevoegdheid heeft om de hoogte van een bonus van een bestuurder aan te passen, indien uitkering van de bonus in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een voorbeeld van dergelijke omstandigheden is de situatie dat uitbetaling van de bonus de vennootschap in financiële moeilijkheden zou brengen. Eén en ander wordt geplaatst in de context van hetgeen in de onderlinge relatie van partijen redelijk en billijk is. Een maatschappelijk oordeel is in dat verband niet doorslaggevend.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen tot het uiterste te gaan en de mogelijkheden die het privaatrecht biedt te benutten om bonussen, die tot grote maatschappelijke ophef leiden, niet uit te keren of terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, naast het in het antwoord op vraag 4 genoemde wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen, nog een aantal maatregelen genomen om excessieve bonussen tegen te gaan.
In de publieke en semipublieke sector is een variabele beloning na inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Kamerstukken I, 32 600, nr. A) in beginsel niet meer toegestaan. Slechts die toeslagen die in een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, zijn nog toegestaan. Te denken valt daarbij aan een gratificatie wegens ambtsjubileum of een eenmalige mobiliteitstoeslag of bindingspremie, onder de voorwaarde dat met de gratificatie of de toeslag niet het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum wordt overschreden. Een toeslag wegens een geleverde prestatie is niet langer mogelijk.
Daarnaast zijn verschillende maatregelen getroffen op het terrein van de financiële markten en op het terrein van de staatsdeelnemingen. Voorbeelden hiervan zijn het bonusverbod voor financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen (Kamerstukken I, 33 058, nr. A), en het tijdens het AO Deelnemingen van 10 april j.l. aangekondigde voornemen om, conform de wens van de Kamer, te komen tot een maximale variabele beloning van 10% van de vaste beloning bij de reguliere Staatsdeelnemingen, en dit mee te nemen in een geplande herziening van het beoordelingskader voor beloningsbeleid bij Staatsdeelnemingen over 2 jaar. Ik meen dat deze maatregelen voldoende blijk geven van de inzet van het kabinet om buitensporige bonussen tegen te gaan.
Ontwikkelingsbank FMO |
|
Roland van Vliet (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) , Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat 51 procent van de aandelen van FMO in handen is van de Nederlandse staat?1
Ja, zie pagina 26 van het onlangs met de Kamer besproken Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO bijeengebracht is door de Nederlandse belastingbetaler?2
Ja, zie inderdaad de in de voetnoot genoemde pagina 27 van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat de directeur van FMO, Nanno Kleiterp, vorig jaar in totaal maar liefst 429 000 euro verdiende? Klopt het dat de twee andere leden van de raad van bestuur, Nico Pijl en Jurgen Rigterink, vorig jaar 355 000 resp. 321 000 euro verdienden?3
De aangehaalde bedragen zijn inclusief pensioenstortingen en de waarde van overige beloningsbestanddelen. Het feitelijk ontvangen vaste en variabele salaris over 2011 bedroeg respectievelijk 316 000 euro, 241 000 euro en 241 000 euro. Zoals vermeld in het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2010 is in 2009 met FMO overeenstemming bereikt over een nieuw en gematigder beloningsbeleid dat resulteerde in een salaris voor een nieuwe CEO van maximaal 300 000 euro (vaste en variabele bezoldiging).
Op verzoek van FMO is recentelijk met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over afschaffing van de variabele bezoldiging, en een gedeeltelijke conversie daarvan naar vaste beloning, en dientengevolge een verdere matiging van het bezoldigingsbeleid. Dit jongste beloningsbeleid (vastgesteld bij de AVA 2012) resulteert in een totaal vast jaarsalaris voor een nieuwe CEO van maximaal 270 000 euro, zijnde 10% lager dan het beloningsplafond van 300 000 euro op basis van het in 2009 vastgestelde beleid.
De beloningen van de nu zittende bestuurders zijn van vóór het nieuwe beloningsbeleid uit 2009. Tegelijkertijd met de meest recente aanpassing (2012) van het bezoldigingsbeleid hebben de huidige bestuurders er vrijwillig mee ingestemd dat het afschaffen van de variabele beloning ook voor hen een neerwaartse aanpassing van de bezoldiging betekent. Voor de huidige CEO is met ingang van dit jaar een totale vaste bezoldiging overeengekomen van 296 000 euro, zijnde ruim 6% lager dan zijn totale (vaste en variabele) beloning over 2011.
Deelt u de mening dat dergelijke salarissen totaal niet passen bij een instelling actief op het terrein van ontwikkelingshulp?
De bedrijven waarin de staat deelneemt opereren doorgaans in een private, commerciële omgeving met een wisselende mate van concurrentie. Het zijn organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur. De achterliggende overweging van het staatsaandeelhouderschap is altijd het publiek belang van de ondernemingen. In het geval van FMO is, zoals ook valt te lezen in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen, het publiek belang armoedebestrijding: «FMO is opgericht om duurzame economische groei in ontwikkelingslanden te bevorderen. Door de private sector in deze landen te versterken, wil de staat een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede». Bevordering van het publiek belang door versterking van de private sector in ontwikkelingslanden is overigens iets waar ook het Nederlands internationaal actief bedrijfsleven voordeel bij kan hebben.
Het publiek belang vindt zijn weerslag in de wijze waarop de staat als aandeelhouder acteert ten aanzien van het beloningsbeleid, dat voldoende gematigd moet zijn. Staatsdeelnemingen als behartigers van het publiek belang en als organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur bevinden zich aldus op het snijvlak van de (semi)publieke en private sector. Dat geldt ook voor FMO, een ontwikkelingsbank met publieke en private aandeelhouders. Naast de staat zijn de private aandeelhouders verschillende Nederlandse banken (zo’n 35%) en verder meer dan honderd kleinere partijen (zo’n 14%). FMO is geen charitatieve instelling; als bank (onder toezicht van DNB) is ze gehouden een positief resultaat te behalen en wordt ze geacht financieel op eigen benen te staan. Sinds 2006 hebben aandeelhouders dan ook geen nieuw kapitaal meer ingebracht, zijn de door FMO behaalde financiële resultaten consistent positief en heeft het een solide balans. Voor het financieren van investeringen is FMO afhankelijk van de internationale kapitaalmarkt en voor het aantrekken van deze financiering opereert FMO in concurrentie met marktpartijen. Daarnaast opereert FMO uitsluitend ten behoeve van en in samenwerking met (Nederlandse en internationale) private partijen. Hiermee onderscheidt ze zich van andere, meer traditionele ontwikkelingsorganisaties.
Deelt u de mening dat nu de meerderheid van de aandelen van FMO in handen is van de staat en meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO is opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler, ook voor de bestuurders van FMO de Balkenendenorm zou moeten gelden? Zo ja, bent u bereid die op te leggen? Zo nee, bent u dan bereid de aandelen FMO van de hand te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is met de Kamer meermalen gesproken over de methodiek die het kabinet hanteert om als aandeelhouder een beloningsbeleid voor een staatsdeelneming vast te stellen dat recht doet aan het snijvlak waarop zij actief zijn. Binnen die methodiek valt FMO in de categorie publiek/markt. De ondernemingen in deze categorie bewegen zich in een publieke context, maar ondervinden – meer dan de ondernemingen in de categorie publiek – de invloed van de markt. Deze deelnemingen concurreren voor een gedeelte van hun activiteiten met de markt, werken nauw samen met private partijen of zijn voor hun topfuncties, meer dan de publieke categorie, afhankelijk van bestuurders met ervaring in een commerciële omgeving. Dat leidt ertoe dat het beloningsbeleid van FMO zowel is vergeleken met de genormeerde beloningen in de (semi)publieke sector als met beloningen van vergelijkbare ondernemingen in de marktsector. Zoals in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen over 2009 en het onlangs met uw Kamer besproken verslag over 2010 vermeld, heeft dat ertoe geleid dat in 2009 voor FMO een nieuw, gematigder beloningsbeleid is vastgesteld. Dit jaar is met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over een verdere matiging van het beloningsbeleid.
Het bericht dat tien presentatoren bij de Publieke Omroep een salaris boven de Balkenende-norm ontvangen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Matthijs van Nieuwkerk verdient teveel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tien presentatoren nog steeds salarissen boven de Balkenende-norm ontvangen, soms zelfs van 491 000 euro? Waarom is dit aantal niet teruggebracht, aangezien media 2009 de motie Voordewind en Atsma2 is aangenomen?
Bij de totstandkoming van het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) is, in overleg met de Tweede Kamer, afgesproken dat er vanaf september 2009 op grond van het BPPO voor maximaal acht presentatoren (vijf voor televisie en drie voor radio) een uitzondering zou mogen worden gemaakt om een beloning te ontvangen boven het maximum normbedrag (181 000 euro) zoals gehanteerd in het BPPO (Kamerstukken II 2009/10, 31 804, nr. 80). Tot nu toe heeft de raad van bestuur van de NPO voor vier presentatoren een verzoek daartoe ingewilligd.
De NPO heeft in september 2010 een overzicht verstrekt van de werking van het BPPO. Daarin werd de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen zou dalen van zeventien (2009) naar elf (2011). In het recente persbericht en de evaluatie van de NPO wordt aangegeven dat het aantal uitzonderingen in 2011 is teruggebracht naar tien. Dat er over 2011 meer dan acht presentatoren boven het maximum normbedrag werden beloond, is te verklaren uit het feit dat er nog lopende overeenkomsten zijn van voor 1 september 2009. Deze zullen worden afgebouwd. Voor 2013 wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen is teruggebracht naar acht (incl. de eerder afgesloten overeenkomsten).
Hoe verklaart u dat nog steeds tien presentatoren boven de Balkenende-norm verdienen, terwijl in antwoord op eerdere Kamervragen werd gemeld «dat er voor de jaren 2011 en 2012 nog vijf lopende overeenkomsten zijn die boven het beloningsplafond uitkomen»?3
Zie het antwoord op vraag 2. De passage waarnaar wordt verwezen betreft het aantal presentatoren dat overeenkomsten had afgesloten vóór 1 september 2009. Dit verklaart waarom het aantal uitzonderingen over deze jaren boven de acht uit komt. Voor een nadere uiteenzetting verwijs ik naar de heden aan de Kamer toegestuurde evaluatie van de NPO.
Bent u bereid een appèl te doen op de omroepen om het gedeelte van het salaris dat uitkomt boven het maximum te laten betalen uit de verenigingsgelden, in lijn met de motie Voordewind en Atsma?
Het BPPO bepaalt dit reeds. Volgens opgave van de NPO wordt in alle gevallen bij omroepverenigingen het meerdere uit verenigingsmiddelen betaald. Aan de motie is dus uitvoering gegeven.
Bent u bereid om al het meerdere, betaald boven de beloningsnorm in te trekken van de omroepbijdrage, als omroepen geen gehoor geven aan bovenstaande oproep?
Dat is niet nodig, zie het antwoord op vraag 4.
De koopkrachtondersteuning in het buitenland |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «AOW’ers in buitenland krijgen toch 33 euro»?1
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de rechter in Haarlem dat de koopkrachtondersteuning van € 33,- toch ook moet worden uitbetaald aan ouderen die in het buitenland wonen?
De Sociale Verzekeringsbank bestudeert of zij hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank. . Hierop wil ik niet vooruit lopen.
Hoe wordt gevolg gegeven aan de zienswijze van de rechter dat de koopkrachttegemoetkoming niet gezien kan worden als belastingmaatregel, omdat het geen financiële last is die opgelegd wordt en niet samenhangt met enige belastingverplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u na de uitspraak van de rechter wel bereid om de maatregel «koopkrachtondersteuning voor ouderen» te laten toetsen aan de sociale zekerheidsrichtlijnen van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het EU Verdrag voorziet niet in een procedure om wetten te laten toetsen door Het Hof van Justitie. Lidstaten moeten bij het opstellen van nieuwe regelgeving zelf bewaken dat niet in strijd met het EU recht wordt gehandeld.
Kunt u een nadere toelichting geven op de positie van de BES-eilanden in relatie tot deze koopkrachttegemoetkoming en de sociale zekerheidsverdragen die zij afgesproken tussen Nederland en de BES-eilanden?
In het kader van de koopkrachttegemoetkoming valt Caribisch Nederland niet onder «Nederland» en vallen zij derhalve onder «buitenland». De oudere die in Caribisch Nederland woont moet om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen aantonen dat ten minste 90% van zijn wereldinkomen in Nederland aan de belastingheffing is onderworpen (zie ook de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 april jl, LJN: BW0667). Tussen Nederland en Caribisch Nederland bestaat geen sociale zekerheidsverdrag.
Op welke manier bent u voornemens de misgelopen bezuiniging van € 110 miljoen op te vangen?
De Sociale Verzekeringsbank bestudeert of zij hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank.. Hierop wil ik niet vooruit lopen.
De hoge inflatie op de BES-eilanden |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snel herstel koopkracht hard nodig»?1
Ja.
Is het waar dat de bewoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba sinds de transitie worden geconfronteerd met een zeer hoge inflatie (Bonaire 5,4%, Sint Eustatius 9,9% en Saba 6,4% in 2011)?
De genoemde cijfers komen overeen met de cijfers die het CBS op 25 januari 2012 als jaarmutatie voor de inflatie op de afzonderlijke eilanden heeft gerapporteerd.
Welke effecten hebben deze hoge inflatiecijfers op het levenspeil van de inwoners met lage inkomens? Welke problemen doen zich voor en hoe worden die opgevangen?
Bij wet is geregeld dat uitkeringen en het wettelijk minimumloon jaarlijks worden geïndexeerd met de gerealiseerde inflatie over het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Dat is zowel per 1 januari 2011 als per 1 januari 2012 feitelijk ook gebeurd. Bijzonder hierbij is bovendien dat in verband met het uiteenlopen van de inflatiecijfers tussen eilanden, de bedragen per 1 januari 2012 per eiland afzonderlijk zijn geïndexeerd aan de hand van de stijging van de prijsontwikkeling op elk eiland. Uitkeringsgerechtigden en werknemers op minimumloonniveau hebben daarmee hun uitkering respectievelijk loon zien stijgen gelijk aan het niveau van de inflatie.
Daarnaast is op initiatief van de staatssecretaris van Financiën en de minister van BZK een onderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de bewegingen in prijspeil en de inkomenssfeer. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt een kabinetsreactie voorbereid, die met de bestuurscolleges van de eilanden wordt besproken.
De staatssecretaris van Financiën heeft bij gelegenheid van zijn algemeen overleg met de vaste commissie Koninkrijksrelaties d.d. 30 januari 2012 toegezegd dat dit onderzoek, met de reactie van het kabinet daarop, aan de Tweede Kamer wordt gezonden, vóór het meireces. Ik maak van de gelegenheid gebruik om u namens de staatssecretaris van Financiën en de minister van BZK mee te delen dat de afronding van het onderzoek meer tijd heeft gekost dan voorzien. Als gevolg hiervan verschuift ook de datum voor de afronding van de kabinetsreactie. Het streven is erop gericht om de kabinetsreactie voor de zomer van 2012 beschikbaar te hebben.
Is het waar dat naar ruwe schatting de helft van de bevolking geen voordeel heeft of zal hebben van fiscale maatregelen om de koopkracht te verbeteren, omdat het vanwege een laag of zeer laag inkomen geen of praktisch geen belasting betaalt?
Uitkeringsgerechtigden zonder aanvullende inkomsten en werknemers met minimumloon of net daarboven, blijven beneden de belastingvrije som (deze bedraagt momenteel $ 10 813). Dit gegeven heeft inderdaad consequenties voor de effectiviteit van eventuele fiscale maatregelen voor deze groep. Over de omvang van deze groep zijn momenteel geen harde cijfers beschikbaar.
Deelt u de opvatting, toegeschreven aan de heer Stolte, Rijksvertegenwoordiger voor Caribisch Nederland, dat het zaak is dat – zodra het onderzoek naar de oorzaken van de hoge inflatie is afgerond – «samen met de openbare lichamen snel maatregelen worden genomen om de prijzen in de hand te houden en de koopkracht te herstellen en te behouden»? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met zulke maatregelen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in het jaarverslag over 2011 uitdrukkelijk in te gaan op de inkomenspositie van de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en de mate waarin armoede adequaat wordt bestreden? Zo neen, waarom niet?
De onderhavige problematiek komt zoals gezegd aan de orde in het koopkrachtonderzoek en de kabinetsreactie daarop. Bovendien heb ik bij gelegenheid van het Algemeen Overleg met de commissie Koninkrijksrelaties d.d. 30 januari 2012 toegezegd vóór 1 juli 2012 een analyse van de «harde kern» van de armoede in Caribisch Nederland aan de Tweede Kamer te doen toekomen. Ik ben van oordeel dat het onderwerp hiermee genoegzaam aan de orde komt.
De sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de sterke stijging van het aantal schuldhulpvragen bij het maatschappelijk werk?1
Ja.
Is het waar dat de wachtlijsten voor de hulpverlening vanuit het maatschappelijk werk snel en sterk oplopen?
Ik beschik niet over gegevens over wachttijden van cliënten die via het maatschappelijk werk beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ik beschik uitsluitend over gegevens over de wachttijden voor de gemeentelijke schuldhulpverlening als geheel. Daarover is het volgende bekend. Uit het onderzoek Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten (Kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 185) blijkt dat de gemiddelde wachttijd voor schuldhulpverlening op 1 januari 2010 32 kalenderdagen was. Uit dit onderzoek blijkt ook dat 20% van de aanmeldingen voor schuldhulpverlening via het algemeen maatschappelijk werk plaatsvindt. Uit het onderzoek «Tijdelijke middelen schuldhulpverlening: besteding, effecten en duurzaamheid» (Kamerstukken II 2011/12, 33 000-XV, nr. 66) blijkt dat de wachttijden voor schuldhulpverlening in 2011 – net als in 2010 – verder zijn teruggelopen dan wel ondanks een toenemend beroep op schuldhulpverlening niet verder zijn toegenomen. Doordat gemeenten de extra middelen niet alleen hebben geïnvesteerd in extra capaciteit, maar ook in verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening en het aanpassen van werkprocessen verwacht een groot deel van de gemeenten dat de in 2010 en 2011 behaalde resultaten duurzaam zullen zijn.
Deelt u de opvatting dat een sterke groei van schuldhulpvragen is te verwachten gelet op de forse toename van het aantal werklozen?
Een van de oorzaken dat mensen in de problematische schulden raken, is terugval in inkomen. Gegeven het feit dat de werkloosheid volgens de laatste raming van het CPB in de komende periode zal gaan oplopen, zal ook het aantal mensen dat als gevolg van werkloosheid met een inkomensterugval te maken krijgt toenemen. Zij kunnen hierdoor extra risico lopen om met problematische schulden te maken te krijgen.
Ingeval het inkomen als gevolg van werkloosheid terugvalt, is het de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te voorkomen dat ze problematische schulden krijgen. Het is daarvoor veelal noodzakelijk het uitgavenpatroon aan te passen aan de terugval in inkomen. Dit kan pijnlijk zijn, maar is vaak onvermijdelijk als het inkomen daalt.
Indien het niet lukt om de uitgaven op eigen kracht aan te passen, is een beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening mogelijk. Het is van belang dat dit snel gebeurt om te voorkomen dat de schulden problematisch worden. Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die op 1 juli 2012 in werking zal treden, maakt het voorkomen dat mensen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen onderdeel uit van het plan dat de gemeenteraad vaststelt voor het te voeren beleid op het terrein van schuldhulpverlening.
Deelt u de mening dat die groeiende hulpvraag botst met de bezuinigingen die gemeenten moeten doorvoeren als gevolg van de bezuinigingen?
De middelen voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening zijn gedecentraliseerd. Er is per saldo geen sprake van bezuiniging op de middelen die gemeenten via het gemeentefonds ontvangen voor de aanpak van armoede en schulden.
Vanaf 2012 is voor de aanpak van armoede en schulden structureel € 80 miljoen extra beschikbaar in het gemeentefonds. Ook na de onttrekking uit het gemeentefonds die met ingang van 2012 heeft plaatsgevonden (€ 40 miljoen in verband met de normering van het lokaal inkomensbeleid en € 20 miljoen in verband met selectieve en gerichte schuldhulpverlening) is in 2012 voor de aanpak van armoede en schulden € 20 miljoen meer beschikbaar in het gemeentefonds dan in 2007.
Om de cumulatie van inkomenseffecten voor kwetsbare groepen zoals bijvoorbeeld chronische zieken, gehandicapten en ouderen te verzachten, is de bijzondere bijstand geïntensiveerd met € 90 mln. Deze middelen zijn vanaf 2012 toegevoegd aan de algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Deelt u de mening dat wachtlijsten in de schuldhulpverlening de problemen alleen maar verergeren door het verder oplopen van schulden?
Een korte(re) wachttijd draagt bij aan (het vergroten van) de effectiviteit van schuldhulpverlening. Het is dan ook belangrijk dat gemeenten voorkomen dat wachttijden te lang worden. Een korte wachttijd is niet alleen in het belang van de schuldenaar en daarmee voor de schuldeisers, maar ook voor gemeenten zelf. Daarom is in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening opgenomen dat de maximale wachttijd 4 weken mag bedragen en in geval van bedreigende schulden 3 werkdagen.
Bent u bereid de capaciteit voor de schuldhulpverlening op korte termijn te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De capaciteit van de schuldhulpverlening is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Zoals blijkt uit de verkennende studie van IWI «Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/11» (Kamerstukken II, 2011/12, 24 515 nr. 208) is er nog veel ruimte voor de verbetering van de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Uit het recent verschenen onderzoek «Kans op financiële problemen» van Nibud blijkt dat er op het terrein van preventie nog veel winst is te behalen. Preventie is op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid van 22 maart 2012? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid op 4 april 2012.
Het voorstel tot een 'Slim Reisbudget' vanuit 50 grote werkgevers |
|
Kees Verhoeven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de voorstellen vanuit de 50 «beeldbepalende bedrijven», de B50, om het voor werkgevers mogelijk te maken om (prijs)prikkels te bieden om duurzamer en slimmer reisgedrag te realiseren?
Zoals ik ook al heb aangegeven in het debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 24 januari jl. vind ik de voorstellen van de 50 «beeldbepalende bedrijven» zonder meer interessant. De voorstellen bieden aan werkgevers en werknemers een ruime mate van vrijheid in de toedeling van de mobiliteitsbudgetten. Werkgever en werknemer kunnen in gezamenlijk overleg kiezen voor een ander reisgedrag, zowel waar het gaat om het beoordelen van de noodzaak van een reis, het tijdstip waarop de reis wordt gemaakt als het vervoermiddel waarmee de reis wordt gemaakt. In die zin beoordeel ik de voorstellen dan ook vanuit een positieve insteek. Tegelijkertijd zal ik de voorstellen moeten toetsen op budgetneutraliteit, de gevolgen op de uitvoeringskosten voor de belastingdienst en uiteraard ook op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De voorstellen passen overigens prima in het onderzoek naar de mogelijkheden om met fiscale maatregelen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de files zoals aangekondigd in de zogenoemde Autobrief. Ik heb eerder toegezegd de resultaten van dat onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zullen toezenden. Daarbij zal ik dan ook melden of en op welke wijze ik invulling kan geven aan de voorstellen van de B50.
Deelt u de mening van de B50 dat in het huidige systeem van de kilometervergoeding niet zozeer het reisgedrag wordt beloond, maar juist de reisafstand?
De huidige onbelaste kilometervergoeding voorziet in de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding voor woon-werk- en zakelijke kilometers tot een maximum van 19 cent per kilometer. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van vervoer. Deze 19 cent geldt voor de auto, de fiets, de motor- of bromfiets en voor de kilometers die te voet worden afgelegd. Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer kunnen de werkelijke kosten onbelast worden vergoed ook indien deze hoger zijn dan 19 cent per kilometer. Juist omdat de huidige regeling geen onderscheid maakt tussen de verschillende wijzen van vervoer, bevat deze naar mijn mening wel een prikkel om te kiezen voor de goedkoopste wijze van vervoer zoals de fiets of de benenwagen, waarmee indirect de prikkel voor duurzaam reizen groter is. De huidige regeling kent geen limiet aan het aantal kilometers waarvoor de onbelaste reiskostenvergoeding kan worden toegekend. Hierdoor ontbreekt een prikkel om bijvoorbeeld dichter bij de werkplek te wonen. Ik zie dat de voorstellen van de B50 voor een persoonlijk mobiliteitsbudget wel de mogelijkheid bieden tot een stimulans om dichter bij de werkplek te gaan wonen. Mede om die reden is dit voorstel interessant en de moeite waard om verder te onderzoeken in samenwerking met de B50.
Deelt u de mening dat het huidige systeem weinig stimulans biedt voor slim en duurzaam reizen? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke onderdelen u de twee door de B50 uitgewerkte concepten, te weten het Persoonlijk Mobiliteitsbudget en het Bonus Malus Leasebudget, gaat beoordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u kwantitatief aangeven in hoeverre het voorstel van de B50 leidt tot een besparing op aanleg van wegcapaciteit, verbetering van luchtkwaliteit en geluid, en hoeveel economische schade wordt voorkomen door minder files?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over onder meer de wijze waarop ik invulling zal geven aan de voorstellen van de B50. Bij die gelegenheid hoop ik ook meer te kunnen zeggen over de effecten van de voorstellen. Deze effecten zijn overigens niet alleen afhankelijk van de fiscale invulling van die voorstellen, maar ook van de wijze waarop en mate waarin werkgevers en werknemers uitwerking geven aan de voorstellen.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar fiscale maatregelen om files te bestrijden, zoals aangekondigd in de Autobrief?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek naar de voorstellen van de B50? Bent u bereid hierover de Kamer te informeren en hierbij aan te geven welke concrete maatregelen u naar aanleiding van de voorstellen van de B50 voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het salaris van de Floriadedirectie en de vergoedingen van de commissarissen bij Floriade |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van Floriade een inkomen heeft ver boven de Balkenendenorm?
Per 1 maart 2006 is de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) in werking getreden.
Deze wet regelt dat organisaties die onder de werking van de Wopt vallen de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen wier beloning in enig jaar boven het gemiddeld ministersalaris (normbedrag voor 2010 vastgesteld op € 193 000) uitstijgt.
De Wopt heeft alleen betrekking op de publieke en semipublieke sector.
De ontwikkeling en de bedrijfsvoering van de Floriade is ondergebracht in een besloten vennootschap.
Op mijn verzoek heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen mij medegedeeld dat de vergoeding van de Floriadedirectie niet boven het normbedrag ligt dat in de Wopt is opgenomen.Het ministerie van EL&I is niet betrokken bij de vaststelling van de financiële beloning en uitbetaling van de Floriade directie.
Zo ja, wat is hierover uw mening? Wat gaat u doen om deze misstand aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 1.
Hoeveel subsidie van de Rijksoverheid en andere overheden wordt gebruikt om dit salaris te financieren?
Voor zover het de rijksoverheid betreft worden geen subsidies verstrekt om het salaris van de Floriadedirectie te financieren.
Het toenmalige ministerie van LNV heeft met een plan van aanpak ingestemd dat voorziet in de financiering van concrete uitvoeringsmaatregelen naar aanleiding van een aangenomen amendement van de leden Koopmans en Wilders in 2006. Het bedrag van de LNV-subsidie bedroeg € 5 000 000,– voor de Floriade. Financiering van het salaris van de Floriadedirectie met deze LNV-subsidie is niet toegestaan.
Is het waar dat de commissarissen van Floriade 4000 euro per vergadering ontvangen?
De voorzitter van de Raad van Commissarissen heeft mij medegedeeld dat de vergoeding 750 euro netto per maand gemiddeld per commissaris bedraagt.
Daarnaast heeft de toenmalige minister van LNV een algemene tentoonstellingscommissaris benoemd die de taak heeft om Nederland te vertegenwoordigen met betrekking tot de organisatie van de Floriade 2012.
De tentoonstellingscommissaris, die geen lid is van de Raad van Commissarissen, ontvangt een vaste vergoeding van 1250 euro per maand.
Wat is uw standpunt over deze bovenmatige vergoeding?
Uit de door de voorzitter van de Raad van Commissarissen verstrekte gegevens kan ik niet afleiden dat er sprake is van een bovenmatige vergoeding.
De onkostenvergoeding van de tentoonstellingscommissaris is vastgesteld op basis van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies van 21 januari 2009.
In hoeverre wordt deze vergoeding met overheidsgeld gefinancierd?
De vergoedingen van de Raad van Commissarissen worden niet gefinancierd door de Rijksoverheid.
De vergoeding van de tentoonstellingscommissaris wordt voor de helft gefinancierd door EL&I en voor de helft door de besloten vennootschap van de Floriade.
De exorbitante vergoedingen aan toezichthouders bij de KNVB |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Rotaryclub van de KNVB», waarin beschreven wordt dat de KNVB hoge vergoedingen betaalt aan zijn eigen toezichthouders?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel?
Het artikel als zodanig geeft mij geen aanleiding tot een oordeel.
Is het waar dat in elk geval één van de toezichthouders behalve gratis voetbalreizen naar ondermeer Zuid-Afrika ook een «klein modaal salaris» krijgt overgemaakt voor 4 keer vergaderen? Bent u van mening dat dit buitenproportioneel en ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u een rol voor uzelf weggelegd?
Bij de KNVB is het genoemde aantal van vier vergaderingen per jaar een reglementair vastgelegd minimum. In de praktijk ligt dit aantal hoger. Zowel bij de KNVB als bij de clubs geldt dat voor de toezichthouders de aanwezigheid bij voetbalevenementen functioneel is en tot het werk behoort. Daarnaast vervullen de toezichthouders bij de KNVB ook rollen als elftalbegeleider van nationale jeugdselecties, hebben zij zitting in werkgroepen en commissies en onderhouden zij contacten met partijen binnen en buiten de voetbalwereld, waaronder (potentiële) sponsors.
De KNVB heeft destijds besloten, conform wat gebruikelijk is in het bedrijfsleven, de leden van de Raad van Toezicht een vergoeding te betalen. Bij de instelling van de Raad van Toezicht in 2001 is de vergoeding vastgesteld op 8 000 euro bruto per lid per jaar en 10 500 euro voor de voorzitter bruto per jaar. Per 1 juli 2009 is dit verhoogd naar 15 000 euro bruto per lid en 20 000 euro bruto voor de voorzitter per jaar.
De bond heeft laten weten de hoogte van de vergoeding in verhouding te vinden staan tot de eisen die aan de functie en bijbehorende tijdbesteding worden gesteld.
Is het waar dat de KNVB de totale bijdrage voor zijn toezichthouders van 87 naar 124 duizend euro heeft verhoogd? Heeft u inzicht in de redenen van deze verhoging? Zo ja, wat zijn deze redenen? Zo nee, bent u bereid in gesprek met de KNVB na te gaan welke gronden aan het verhogen van deze vergoeding ten grondslag liggen, en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen?
Nee, de beloning van de Raad van Toezicht is sinds 2009 niet verhoogd.
Het in het jaarverslag van de KNVB genoemde bedrag van 124 000 euro is de totale fiscale loonsom die bestaat uit de normale vergoeding voor alle leden van de Raad bij elkaar opgeteld en de fiscale verwerking van de totale incidentele kosten die onder andere samenhangen met het bezoek aan het eindtoernooi van het WK in Zuid-Afrika. Er is derhalve geen sprake van een verhoging van de vergoeding.
Is het waar dat de beloning van de toezichthouders bij de KNVB twee keer zo hoog is als de beloning van de commissarissen bij grote woningcorporaties, drie keer zo hoog is als de beloning die toezichthouders bij grote ziekenhuizen ontvangen en zelfs vijf keer zo hoog is als de beloning van controleurs in het onderwijs? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van exorbitante beloningen? Zo nee, waarom zouden toezichthouders bij de KNVB een veel hogere vergoedingen moeten krijgen dan andere commissarissen en controleurs? Bent u bereid deze bevindingen in gesprek met de KNVB aan de orde te stellen, en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit gesprek?
De betreffende vragen raken in wezen de maatschappelijke discussie over het normeren van topinkomens. Voor zover het de publieke en de semipublieke sector betreft, heeft het kabinet daartoe een voorstel voor een normeringswet bij de Kamer ingediend. Dat wetsvoorstel wordt op dit moment in uw Kamer behandeld (TK 32600). Toepassing van de criteria uit deze wet resulteert in de conclusie dat de KNVB niet tot de publieke of de semipublieke sector kan worden gerekend. VWS draagt namelijk niet financieel bij aan de exploitatie van de KNVB en zeker niet aan die van «de businessunit betaald voetbal». Het is bij die laatste unit waar de Raad van Toezicht, die in het artikel wordt beschreven, organisatorisch is ondergebracht. De KNVB is dus autonoom in het vaststellen van vergoedingen
van medewerkers en toezichthouders.
Ik ben, gegeven deze situatie, niet in de (formele) positie om mij met discussies over de hoogte van de vergoeding van de toezichthouders bij een bedrijfsonderdeel van de KNVB te bemoeien. Tevens zij nog gemeld dat de KNVB de vergoedingen voor de toezichthouders betaalt uit de eigen middelen van de bond en niet uit bijdragen van aangesloten clubs.
Verder stel ik vast dat de KNVB transparantie betracht over de eigen financiële aangelegenheden door het jaarverslag op de eigen website te publiceren.
Daar kunnen alle geïnteresseerden de informatie in zoeken waar zij belangstelling voor hebben.
Worden de salarissen van de toezichthouders bij de KNVB betaald uit bijdragen van de verenigingen die zelf onder grote financiële druk opereren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Ziet u aanleiding in gesprek met de KNVB na te gaan of dit ook minder kan, omdat veel professionele voetbalverenigingen op de rand van de financiële afgrond balanceren en veel amateurverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.