De verbijsterende CAF affaire met de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-affaire inzake de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Waarom heeft u op 4 juli 2019, tijdens het algemeen overleg over stopzetten kinderopvangtoeslag, de CAF 16-zaak in Rotterdam verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer toeslaggerelateerde CAF-zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Daarom heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR gevraagd het handelen van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) te onderzoeken.
Klopt het dat in de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 is gebleken dat ook daar kinderopvangtoeslagen onrechtmatig zijn stopgezet en teruggevorderd?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot onrechtmatig is geweest. Mede om deze reden heeft Toeslagen de vrijdag voorafgaand aan de zitting een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Neemt u de Kamer nog wel serieus, nu u de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist hebt geïnformeerd?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst, en met name de afdeling Toeslagen, zijn eigen gang gaat, en een staat in de staat vormt, die denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Ik laat de kwalificaties voor rekening van de vragensteller. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juli jl.2, sta ik een open en veilig klimaat voor, waar medewerkers in hun kracht gezet worden, zich veilig voelen en fouten kunnen maken. Dilemma’s moeten worden besproken en van fouten moet worden geleerd. Alleen zo kan ruimte ontstaan voor de menselijke maat. Daarom is cultuur de vierde pijler van beheerst vernieuwen. De kern van de pijler cultuur heeft een deels gedifferentieerd programma dat gericht is op alle medewerkers van de Belastingdienst. Het programma is niet vrijblijvend en maakt gebruik van kennis en expertise van buiten de Belastingdienst. De pijler cultuur is heeft tot doel het gedrag en handelen van medewerkers echt te veranderen.
Kunt u toezeggen dat de algemeen directeur Toeslagen bij de Belastingdienst als gevolg van de CAF-affaire strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden binnen Toeslagen voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping?
Ik doe geen uitspraken over individuen en individuele casussen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens de wet hebben overtreden? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken. Als de onderzoeken zijn afgerond, zal ik met een reactie komen. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om staand beleid ging, en de top van Toeslagen op de hoogte was? Waren ook de secretaris-generaal en de toenmalige staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte? Kunt u dit uitsluiten?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken.
Waarom zijn de interne signalen in 2015 genegeerd? Klopt het dat hier intern overleg over is gevoerd? Klopt het dat er instructies zijn uitgewisseld en welke waren dat?
In mijn brief van 2 juli 2019 ben ik hierop ingegaan. In september 2015 is een overdrachtsdocument gewisseld tussen behandelaars van bezwaarschriften bij Toeslagen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit document binnen de Belastingdienst is besproken.
Vindt u ook dat, net als de Nationale ombudsman, de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Afdeling Toeslagen in dit licht?
Ik deel de stelling dat de overheid zijn burgers moet faciliteren.
Is de klokkenluider inmiddels weer aan het werk? Kunt u deze klokkenluider voordragen voor promotie en salarisopslag, en daarnaast voordragen voor een lintje, nu deze persoon een heldenrol heeft vervuld? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Bent u nog wel de juiste persoon om de CAF-affaire op te lossen? Of groeit deze affaire u boven het hoofd? Bent u bereid op te stappen, als deze zaak niet uiterlijk op 1 januari 2020 volledig opgelost zal zijn, inclusief het uitbetaald hebben van alle schadevergoedingen, met de volledige genoegdoening van alle slachtoffers?
Ik ben vastberaden deze zaak goed en zorgvuldig op te lossen.
Klopt het dat er in de nasleep van de Bulgarenfraude in de jacht op fraude zorgvuldig onderzoek en bewijsvoering zijn overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft, ingegeven door de tijdgeest gericht op het voorkomen en aanpakken van fraude, de focus gelegen op de bestrijding van fraude en is de menselijke maat uit het oog verloren.3 Dit heeft in voorkomende gevallen vervelende consequenties gehad voor goedwillende ouders van wie de toeslag is stopgezet, terwijl later bleek dat zij er wel recht op hadden.
Wat is de achtergrond van het nieuwe onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) dat u op 9 juli jl. heeft gelast? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer op 9 juli nieuwe vragen heeft gesteld, die in grote lijnen overeenkomen met het gelaste ADR-onderzoek?
Zoals ik tijdens het plenaire debat van 21 maart jl. heb aangegeven, laat ik de ADR onderzoeken of de problemen in het CAF 11-dossier ook in andere zaken hebben gespeeld. De Auditdienst Rijk (ADR) kijkt naar het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken. In het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. heb ik aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer voor het ADR onderzoek van 9 juli jl. heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht. Op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Wanneer denkt u het bredere CAF-onderzoek van de ADR te hebben afgerond? Is dat voor het einde van de week? Of is het bredere CAF-onderzoek van de ADR een nieuw rookgordijn dat u opwerpt?
Het onderzoek van de ADR is naar verwachting eind 2019 afgerond, zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 11 juni jl.5
Kunt u ervoor zorgdragen, dat er een volledig overzicht komt van alle (170) CAF-zaken, met daarin een overzicht van de hoeveelheid stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen, de hoeveelheid gastouders, de hoeveelheid gastouderbureaus (en een lijst hiervan) en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om art. 68 van de Grondwet na te leven?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
In hoeveel zaken wordt er nog geprocedeerd? In hoeveel zaken hebben burgers gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft Toeslagen gelijk gekregen?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de Landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de Landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvatten honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Bent u bereid niet alleen de kinderopvangtoeslagenzaken vanaf 2013, maar vanaf 2010 opnieuw te beoordelen? Kunt u de juridische verantwoordelijkheid hierin onderzoeken?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Hoeveel ouders zijn door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Dit wordt niet bijgehouden. Er zijn mij dan ook geen cijfers bekend over ouders die door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering zijn terechtgekomen.
Bent u het eens met de uitspraak van de Minister van Financiën, op 9 juli 2019 in het programma Jinek, dat het stilleggen van alle rechtszaken niet ver genoeg gaat? Om hoeveel van deze rechtszaken gaat het?
Ik heb de Minister horen zeggen dat hij hetzelfde vindt als ik. Op het moment van verzenden van deze antwoorden gaat het om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken.
Klopt het dat al in 2012 gebleken was dat de signalen van de GGD uit 2011 niet klopten?
Nee, dat klopt niet. In de brief van 11 juni jl. ben ik uitvoerig ingegaan op deze materie.
Waarom heeft Toeslagen hier niets mee gedaan? Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen serieus moet nemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Algemene Rekenkamer, in Nieuwsuur van 10 juli jl.?2
Francine Giskes van de Algemene Rekenkamer constateert in de uitzending van Nieuwsuur van 10 juli onder meer dat op het toeslagendossier sprake is van grote politieke druk. Bij de invoering van het toeslagensysteem werd van de Belastingdienst gevraagd «snel de voorschotten te betalen en pas later te controleren», waardoor veel terugvorderingen ontstonden. Daarna is de Belastingdienst juist gevraagd om «heel goed te controleren alvorens uit te keren.»
Francine Giskes stelt in genoemde uitzending verder dat «het beter moet met de interne coördinatie binnen de Belastingdienst, maar ook in de regelgeving.» Deze conclusies onderschrijf ik grotendeels. Daarom kondigde ik in oktober vorig jaar als maatregel aan dat de vaktechnische inbedding van Toeslagen verbeterd wordt. Dit moet de interne coördinatie verbeteren. Daarnaast is mijn beeld dat ook de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen. Daarnaast wordt op dit moment een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Deelt u de mening dat de toeslagenwetgeving te complex is, maar ook de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doet?
Zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, is het mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is. In mijn brief van 3 juli jl. ben ik ingegaan op mijn aanpak «beheerst vernieuwen» om de Belastingdienst te vernieuwen en toekomstbestendig te maken.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er al vele onderzoeken van de Algemene Rekenkamer geweest zijn, en bijvoorbeeld ook de commissie-Joustra/Borstlap, maar dat er heel weinig met deze onderzoeken wordt gedaan?
Ik deel het beeld dat in de vraag geschetst wordt niet. Met de aanbevelingen van de Commissie Joustra/Borstlap is de Belastingdienst bijvoorbeeld voortvarend aan de slag gegaan. Ik verwijs uw Kamer naar de voortgangsrapportage van 5 december 2017, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de dertien aanbevelingen van de Commissie.
Is de stelling gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet meer is bij te sturen?
Nee.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Bent u bereid om alle beschikbare documenten zeker te stellen, om een dergelijke parlementaire enquête effectief te laten verlopen? Welke rol kunnen de politie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) hierin spelen?
Indien de Kamer besluit tot het instellen van een parlementaire enquête verleen ik vanzelfsprekend alle medewerking.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Volledige controle was en is niet mogelijk. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. Ook voor 2001 was dit al het geval. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen is een gebruikelijke werkwijze.
Klopt het dat veel mensen en bedrijven gebruik maken van de grote mazen in de wet, die door deze steekproefcontroles zijn ontstaan?
Eventuele mazen in het wettelijke kader staan los van de wijze waarop toezicht en handhaving is ingericht en dienen door aanpassing van dit kader te worden opgelost.
Klopt het bijvoorbeeld dat een gemiddelde controle bij een mkb'er gemiddeld 31.000 euro aan te weinig betaalde belasting oplevert? Dit kan toch niet? Wanneer gaat u hier eindelijk eens wat aan doen?
De Belastingdienst controleert grotendeels risicogericht. Een gemiddelde opbrengst van een controle bij een MKB-bedrijf zegt daarom niets over de mate waarin deze sector wet- en regelgeving naleeft.
Klopt het dat er zwarte lijsten bestaan, waarop toeslaggerechtigden staan, die in beginsel afgewezen worden voor de kinderopvangtoeslag, of die voor stopzetting of terugvordering in aanmerking komen? Kunt u uitsluiten dat deze zwarte lijsten bestaan?
Zoals ik in het debat van 21 maart 2019 heb aangegeven, bestaan er geen zwarte lijsten binnen Toeslagen. Wel bestaan er lijsten voor handmatige beoordeling. Toeslaggerechtigden die op een dergelijke lijst staan worden handmatig gecontroleerd. Plaatsing op deze lijst heeft geen gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de CAF 11-zaak hebben een dubbele nationaliteit?
Bij de start van het CAF 11-onderzoek hadden 196 vraagouders een dubbele nationaliteit.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de andere CAF-zaken hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u per CAF-zaak aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit hebben? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden toeslaggerelateerde CAF-zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u uitsluiten dat er bij het samenstellen het criterium van etniciteit is gehanteerd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
In mijn brief van 11 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl., keur ik etnisch profileren ten strengste af.
Bent u bereid om, naast het al lopende onderzoek, een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit?
De Autoriteit Persoonsgegevens doet reeds onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De ADR is tevens gevraagd te onderzoeken of nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld in de CAF-onderzoeken. Ook heeft op 7 juni jl. de Nationale ombudsman een onderzoek aangekondigd om een indruk te krijgen van de aard van de klachten bij de overheid als het gaat om etnisch profileren en hoe overheden daar vervolgens mee omgaan. Daarnaast heb ik de Adviescommissie gevraagd hoe het in algemene zin met de praktische rechtsbescherming van de toeslaggerechtigden is gesteld, en welke verbeteringen zijn hier wenselijk zijn. Bij het advies wordt ook betrokken de aanwezigheid van bijzondere categorieën persoonsgegevens – meer in het bijzonder [tweede] nationaliteit – bij Toeslagen. Ik wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken die in het antwoord op vraag 42 zijn genoemd.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar o.a. etnisch profileren afgerond zal zijn? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik kan daar geen uitspraak over doen omdat de Autoriteit Persoonsgegevens zelf haar agenda vaststelt.
Kunt u nader ingaan op de zelfmoord, die in de media wordt genoemd (1), en die gerelateerd zou zijn aan het terugvorderen van kinderopvangtoeslag?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Kunt u een causaal verband uitsluiten tussen de zelfmoord en het terugvorderen van kinderopvangtoeslag door Toeslagen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hier mee doen?
Zie antwoord vraag 45.
Wat doet dit met u? Deelt u de mening dat dit verbijsterend is?
Zie antwoord vraag 45.
Op welke manier kunt u de 2-jarige wees royaal compenseren, indien blijkt dat het leven van dit kind door toedoen van de Belastingdienst verwoest is?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe hoog zullen de schadevergoedingen zijn? Deelt u de mening dat dit hoger zal moeten zijn dan de 15.000 euro, die de Q-koorts patiënten hebben gekregen? Wat vindt u van een schadevergoeding van 15.000 euro per verpest jaar?
Ik heb de Adviescommissie gevraagd te adviseren over een passende oplossing. Ik wil niet op dit advies en de uitwerking daarvan vooruitlopen.
Waarom bent u eerder met de schaamteloze fooi gekomen van 500 euro per half jaar? Dit kan toch niet?
Het bestuursrecht kent op basis van jurisprudentie kort gezegd een vergoeding van € 500,– voor ieder (deel van een) half jaar dat de behandeling van het bezwaarschrift en beroep langer heeft geduurd dan twee jaar. Ik heb Toeslagen de opdracht gegeven deze vergoeding in CAF 11-zaken proactief en ruimhartig toe te kennen.7 Deze vergoeding ziet uitsluitend op de overschreden termijn. Om een passende oplossing te vinden voor gedupeerde ouders, heb ik de Adviescommissie om advies gevraagd.
Hoe breed is de CAF-affaire inmiddels? Klopt het dat er 170 CAF-zaken zijn? Kunt u uitsluiten dat, gezien de 302 gevallen in CAF 11, het hier wel eens om ca. 50.000 (302*170) toeslaggedupeerden zou kunnen gaan? Hoe gaat u deze mensen compenseren?
In totaal zijn er inderdaad circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Op dit moment worden deze zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de werkzaamheden van de commissie en de ADR zijn afgerond zal, ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het hele toeslagensysteem op de schop moet?
Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Kunt u beleidsopties uitwerken waarbij toeslagen alleen nog maar toegekend worden op basis van vaststaande feiten, waardoor er later geen terugvordering meer nodig is?
Terugvorderingen zijn inherent aan de huidige systematiek. Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelstel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat er aan de terugvordering op basis van nieuwe inkomensgegevens geen eindtermijn zit (op basis van art. 20 en 21 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)? Klopt het dat dit erg afwijkt van de hoofdregel, waarin de eventuele vorderingen van de Belastingdienst verjaren na vijf jaar?
Ook voor de toeslagen geldt in principe een verjaringstermijn van 5 jaar. Binnen deze termijn kan een reeds vastgestelde toeslag naderhand in bepaalde gevallen nog in het voordeel of in het nadeel van de belanghebbende worden herzien. De mogelijkheid tot herziening van een vastgestelde toeslag in verband met een wijziging van het inkomensgegeven op grond van artikel 20 Awir heeft echter geen verjaringstermijn, maar is gekoppeld aan het moment waarop het nieuwe inkomensgegeven is vastgesteld. Dat heeft als reden dat de Belastingdienst/Toeslagen voor wat betreft dit inkomensgegeven afhankelijk is van de inspecteur van de Belastingdienst en het bij langlopende procedures in de sfeer van de inkomstenbelasting, bijvoorbeeld in geval van navordering door de inspecteur, langer dan 5 jaar kan duren voordat het inkomensgegeven definitief vaststaat. Mede daarom schrijft artikel 20 Awir voor dat de Toeslagen, als dat inkomensgegeven eenmaal wijzigt, binnen 8 weken tot een herziening moet overgaan.
Waarom is voor deze afwijkende regel gekozen? Kunt u overwegen om de uiterste terugvorderingstermijn voor de Afdeling Toeslagen eveneens op vijf jaar te zetten? Kunt u een voorstel hiertoe opnemen in het Belastingplan 2020? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 54. Ik ben niet voornemens om nu een voorstel in het Belastingplan 2020 op te nemen waarin een verjaringstermijn aan artikel 20 van de Awir wordt verbonden.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de Inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
Nee, dat klopt niet. Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 56. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 56 en 57.
Is de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland?
Deze appreciatie laat ik aan de vragensteller.
Kunt u een vergelijking maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Defensie Materieel Organisatie?
Nee, dat kan ik niet. Bovendien vallen de genoemde diensten niet onder mijn verantwoordelijkheid.
Bpm-fraude bij importauto’s |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u een aantal maatregelen heeft aangekondigd om de problemen bij de import van gebruikte voertuigen aan te pakken?1
Ja.
Wanneer bent u voornemens om deze maatregelen te implementeren?
De mogelijke oplossingsrichtingen zoals omschreven in mijn brief van 31 januari jl.2 worden momenteel uitgewerkt. Dit najaar wordt uw Kamer hierover verder geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel auto’s (parallelimport) de eerste helft van 2019 zijn ingevoerd? Hoeveel auto’s waren dat in 2018 over dezelfde periode?
In totaal zijn in de eerste helft van het jaar 2018 circa 136.700 voertuigen ingevoerd, waarvan 8.400 motoren, 14.100 bestelauto’s en 114.200 personenauto’s. Voor 2019 geldt dat in de eerste helft van het jaar circa 140.800 voertuigen zijn ingevoerd, waarvan 10.000 motoren, 14.700 bestelauto’s en 116.100 personenauto’s.
Hoeveel van deze auto’s zijn in de eerste helft van 2019 gecontroleerd op de juiste waarde van de auto (en daarbij de te betalen bpm) en bij hoeveel auto’s heeft deze controle plaatsgevonden in de eerste helft van 2018?
Het aantal voertuigen waarop een fysieke controle plaatsvindt is voor de eerste helft van 2019 gelijk gebleven ten opzichte van de eerste helft van 2018. Domein Roerende Zaken voert 1.000 controles per half jaar uit voor de Belastingdienst.3 Verder vinden kantoortoetsen en boekenonderzoeken plaats.
De fysieke controles hebben veelal betrekking op aangiften die aan de hand van taxatierapporten (schadeauto’s) zijn ingediend. In veel gevallen blijkt de schade van het personenvoertuig uitvergroot, waardoor een te lage waarde is gehanteerd bij het doen van aangifte.
Wat is de uitkomst van deze controles?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de gecontroleerde auto’s hadden op papier een lagere waarde dan de feitelijke waarde (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt bij geconstateerde onregelmatigheden een naheffingsaanslag opgelegd? Zo ja, hoe verloopt deze route? Zo nee, waarom niet?
Bij de behandeling van de aangiften bpm vindt op basis van een risicoselectie een zogenoemde «uitworp» van aangiften plaats. De uiteindelijke uitworp kan leiden tot het vaststellen van onregelmatigheden in aangiften, zoals het aangeven van een te lage waarde van een geïmporteerd personenvoertuig. Of de uitworp behandeld wordt, is afhankelijk van verschillende factoren. Zo worden zaken geselecteerd die op grond van actuele jurisprudentie opportuun zijn, zal een afweging moeten plaatsvinden op basis van de beschikbare capaciteit en wordt gekeken naar de van belang zijnde geschilpunten en financiële omvang daarvan. In de gevallen waarin de Belastingdienst constateert dat een onjuiste aangifte is gedaan, wordt afhankelijk van de genoemde factoren een naheffingsaanslag opgelegd. Dit kan worden onderbouwd met een hertaxatie. Omdat op dossierniveau verslag wordt gelegd, is het op dit moment niet mogelijk om het totaalbelang van alle geconstateerde onregelmatigheden te kwantificeren.
Hoeveel rapporten over onregelmatigheden zijn er naar de Belastingdienst gestuurd (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)? Wat is de omvang van de misgelopen bpm bij deze geconstateerde onregelmatigheden (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst (eerste 6 maanden van 2018 en 2019) een naheffing opgelegd? Wat is de omvang van deze naheffing over beide periodes?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 kan de benodigde informatie op dit moment nog niet inzichtelijk worden gemaakt omdat verslaglegging op dossierniveau plaatsvindt. Er wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van adequate managementinformatie rondom dit proces.
Kunt u een toelichting geven waarom in het overzicht opgenomen op bladzijde 6 van de Kamerbrief van 31 januari 20192 van een groot aantal bezwaarschriften (862) niet is bijgehouden waartegen bezwaar wordt aangetekend (eigen aangifte of naheffingsaanslag)?
Het is niet mogelijk om in de applicatie waarin de bezwaarschriften landelijk worden geregistreerd dit onderscheid weer te gegeven.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het onderzoek naar de werkwijze van no-cure-no-pay bedrijven?
Ik verwijs graag naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019.5 Er is besloten om het onderzoek aan te vragen bij het WODC. Het onderzoek is inmiddels opgenomen in de onderzoeksplanning van het WODC en zal nog dit jaar van start gaan.
Nederlandse burgers die de dupe zijn van Amerikaanse regelgeving |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de gevolgen van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor Nederlandse burgers?
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van schriftelijke vragen die eerder zijn gesteld, onder andere over het bericht «Fiscaal verdrag drijft Amerikanen in Nederland tot wanhoop»1, vragen over «de uitwerking van FATCA»2 en vragen over «Amerikaanse belastinghervorming»3?
Ja.
Bent u, in het verlengde van bijvoorbeeld de inzet van president Macron, bereid het gesprek met president Trump van 19 juli a.s. te gebruiken om het belang van een oplossing voor deze groep, eventueel door middel van een brief, over te brengen?
Voor de problematiek van deze groep Nederlandse burgers die tevens Amerikaan zijn is tijdens het bezoek van de Minister-President aan Washington, D.C. door Nederland aandacht gevraagd. Ik heb zelf in mei van dit jaar tijdens mijn bezoek aan het Department of Treasury deze problematiek ook opgebracht. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor deze groep mensen.
Welke vooruitgang is sinds mei geboekt bij het werken aan een oplossing voor de duizenden gedupeerden?
In de antwoorden op de Kamervragen gesteld op 19 juni jl. en beantwoord op 4 juli is reeds een terugkoppeling gegeven van de door hem in de VS gevoerde gesprekken.4 Vlak na het verzenden van die antwoorden is het onderwerp weer besproken tijdens een raadsvergadering in Brussel. Daarbij is vanuit Nederlandse zijde terugkoppeling gegeven van mijn recente bezoek aan de VS. Daarbij heeft Nederland ook nieuwe oproep gedaan voor een gecoördineerde actie in Europees verband richting de VS. De komende weken zal daar verder aan worden gewerkt.
Bent u bereid om net als de Staatssecretaris van Financiën in gesprek te gaan met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben?
De problematiek staat reeds scherp op het netvlies van het kabinet. Vanuit het Ministerie van Financiën is er frequent contact met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben. Daarbij heeft de Staatssecretaris van Financiën als vertegenwoordiger van het kabinet ook persoonlijk met betrokkenen gesproken.
Bent u bekend met het feit dat het kabinet heeft aangegeven dat de afwezigheid van het Social Security Number (SSN) geen weigeringsgrond kan zijn voor banken om een betaalrekening aan te vragen of te behouden?
Het kabinet is bekend met de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen. Ik verwijs voor een nadere duiding naar de antwoorden op de Kamervragen van 18 maart jl.5 en de hiervoor genoemde antwoorden op de Kamervragen van 4 juli jl.
Wat vindt u van de signalen dat banken zich daar nog over beraden en op dit moment aanvragen van klanten met een Amerikaanse nationaliteit zonder SSN niet honoreren?
Ik kan mij voorstellen dat Nederlandse banken zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan Amerikaanse regelgeving, zoals FATCA. Tegelijkertijd deelt het kabinet de angst dat onverwijld forse Amerikaanse sancties op grond van FATCA worden opgelegd niet. Het kabinet vindt het echter onwenselijk – zoals ik ook aangaf in beantwoording van de Kamervragen van 4 juli jl. – als er in strijd wordt gehandeld met de Europese betaalrekeningenrichtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke stappen neemt u tegen banken om te voorkomen dat betaalrekeningen van Nederlandse inwoners worden geblokkeerd?
In eerdere antwoorden op Kamervragen heb ik de visie van het kabinet over de toepassing van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen uiteengezet. Deze uitleg is gecommuniceerd met de NVB. Het is uiteindelijk aan de toezichthouders om passende maatregelen te nemen als er wordt gehandeld in strijd met de Europese richtlijn over toegang tot een basisbetaalrekening.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse inwoners met een Amerikaanse nationaliteit altijd toegang moeten hebben tot een betaalrekening?
Alle inwoners van Nederland hebben – binnen de kaders van de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen – recht op toegang tot een basisbetaalrekening. Zie ook de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8.
Herinnert u zich dat het kabinet heeft aangegeven dat in juli in Brussel in een raadsvergadering weer wordt gesproken over de problemen als gevolg van FATCA?
Ja.
Is het gelukt om te komen tot een gecoördineerde actie in Europees verband? Zo ja, op welke wijze wordt deze actie nu uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp is besproken tijdens een raadsvergadering waarbij Nederland landen heeft opgeroepen voor een gecoördineerde actie in Europees verband. Ik verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over het vervolg.
Bent u voornemens om bijvoorbeeld samen met president Macron, die voor zover bekend in zijn gesprekken met president Trump aandacht heeft gevraagd voor de zogenaamde Accidental Americans, op te trekken om tot een oplossing voor deze groep te komen?
Het kabinet denkt dat een gecoördineerd signaal in Europees verband het sterkst is, waarbij naast Nederland en Frankrijk ook andere Europese landen zich aansluiten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor uw bezoek van 19 juli 2019 aan president Trump?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het bezoek van de Minister-President aan president Trump.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom het, na de gedane toezegging tijdens het plenaire debat van 21 maart 2019 over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen, in de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak bijna vier maanden geduurd heeft voordat de opdracht naar andere CAF-onderzoeken is verstrekt aan de Auditdienst Rijk (ADR)?1 2
Na het plenaire debat van 21 maart hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met de Auditdienst Rijk (ADR) over de doelstelling en reikwijdte van de opdracht, de onderzoeksvragen en operationalisering daarvan. Om te bezien of voor de beantwoording van de (vervolg)vragen van de ADR de juiste informatie voorhanden was, is de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) direct na deze gesprekken gestart om in aanloop naar het onderzoek de inhoud van de beschikbare informatie van de betreffende toeslaggerelateerde CAF-zaken in beeld te brengen. Dit is van belang om vergelijkbare gevallen als in de CAF 11-zaak te achterhalen. Vanwege de benodigde zorgvuldigheid, heeft dit enige tijd in beslag genomen. De ADR opdracht is op 9 juli jl. aan uw Kamer verzonden.3 Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie uitvoering toeslagen is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Begrijpt u dat de indruk bestaat dat de berichtgeving van Trouw en RTLNieuws over opnieuw rechtszaken met betrekking tot onterecht stopgezette kinderopvangtoeslag op 9 juli 2019 het verlenen tot de onderzoeksopdracht heeft versneld? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Ik heb in het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer van 9 juli over het ADR onderzoek heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht, op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn direct na het plenaire debat van 21 maart de gesprekken met de ADR gestart.
Waarom is het onderzoek van de ADR begrensd in tijd? Welke redenen zijn er om aan te nemen dat voor 2013 geen onrechtmatige stopzettingen van kinderopvangtoeslag hebben plaatsgevonden?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Welke voorlopers heeft de CAF gekend en wat was daarvan de opzet en werkwijze?
De CAF-aanpak was nieuw in 2013 en was een rechtstreeks gevolg van de Bulgarenfraude die dat jaar speelde. Nieuw aan de aanpak was de samenwerking tussen verschillende disciplines binnen de Belastingdienst met als doel fraude van facilitators aan te pakken.
Kunt u aangeven waarom de ADR niet zelf onderzoek doet naar alle dossiers, maar dat dit wordt voorbereid door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u garanderen dat de ADR alle relevante informatie krijgt?
Toeslagen doet het voorbereidend werk zodat het ADR kan beschikken over alle beschikbare informatie als het onderzoek start. De ADR voert het onderzoek naar de dossiers zelf uit en krijgt daarbij toegang tot alle relevante informatie.
Krijgt de ADR wel de beschikking over alle Electronic Data Processing (EDP)-rapportages en bevindingen, alsmede tot de systemen van Blauw en van de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst)?
De ADR krijgt de beschikking over alle documenten en informatie die hij relevant acht voor zijn onderzoek.
Wat wordt bedoeld met de zinsnede in de onderzoeksopdracht: «Het overzicht van de overige toeslaggerelateerde CAF-zaken wordt op dezelfde manier in beeld gebracht zoals het overzicht in de CAF 11-zaak wordt opgesteld en dat voldoet aan de criteria van de Adviescommissie Uitvoering.»?5 Welke werkwijze en criteria worden hier bedoeld?
Relevante informatie en documenten over de CAF 11-populatie zijn in verschillende systemen opgeslagen. Daarom is op verzoek van de adviescommissie uitvoering toeslagen een overzicht gemaakt. Deze werkwijze wordt ook op de overige CAF-zaken toegepast om tot een vergelijkbare beoordeling te komen.
Kunt u het overzicht over de CAF 11-zaak met de Kamer delen? Is het mogelijk dat in dit overzicht nadere relevante informatie aan het licht is gekomen?
Het overzicht bevat informatie over individuele toeslaggerechtigden, daarom kan ik dit niet met uw Kamer delen. Het overzicht wordt verstrekt aan de adviescommissie uitvoering toeslagen en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Wat bedoelt u met de deelvraag over «partiële waarneming»? Moet hieruit worden afgeleid dat (ook) bij onvoldoende informatie in 170 zaken toch toeslagen werden stopgezet?
Partiële waarneming is een gebruikelijke toezichtmethodiek om een beeld te vormen over mogelijke onvolkomenheden in een grotere populatie. In eerste instantie vindt de controle plaats via deelwaarnemingen. Wanneer de uitkomsten van de deelwaarnemingen daartoe aanleiding geven, vindt nader onderzoek plaats.
In het CAF 11-onderzoek is deze werkwijze ook toegepast. Eerst zijn 16 gastouders bezocht en bij het gastouderbureau zijn acht dossiers van vraagouders onderzocht. Daarbij zijn onvolkomenheden geconstateerd, waarvan het waarschijnlijk werd geacht dat deze vaker voorkwamen. Op basis van de deelwaarneming is vervolgens van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Ook in andere CAF-zaken is gebruik gemaakt van partiële waarneming met mogelijk een vergelijkbare wijze van stopzetting. Mede daarom heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Kunt u toelichten waarom het bestuderen van het meewegen van een tweede nationaliteit ingeperkt is tot de vraag of sprake was van een «bepalende rol»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl. is informatie over de (tweede) nationaliteit geen selectiecriterium geweest bij het starten van CAF-zaken. 8 Het starten van CAF-zaken is steeds gebaseerd op signalen van buitenaf, zoals bijvoorbeeld van de GGD en gemeenten of van constateringen door andere onderdelen van de Belastingdienst. Vanaf de startperiode van CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen. Vanuit deze vervolganalyse was de tweede nationaliteit zichtbaar. Om uit te sluiten dat tweede nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld, wordt dit onderzocht door de ADR.
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Klopt het dat bij de queries tweede nationaliteit standaard in beeld werd gebracht, zowel van vraagouders, als gastouders, als de (houders van) gastouderbureaus? Als de tweede nationaliteit geen rol speelde, waarom is die dan verwerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de queries is de nationaliteit van gastouders of (de houders van) gastouderbureaus niet in beeld gebracht. In mijn brief van 11 juni jl. ben ik ten aanzien van vraagouders uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Overigens wijs ik erop dat de ADR onderzoekt of tweede nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld. Daarvoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 10.
Is al bekend welke onderdelen van de Belastingdienst/Toeslagen exact betrokken zijn of waren bij de CAF-projecten? Klopt het dat het naast Toeslagen ging om Blauw en de FIOD? Worden al deze dossiers onderzocht?
In de CAF-onderzoeken werkte verschillende disciplines, waaronder Toeslagen, Belastingen en FIOD, van de Belastingdienst samen met als doel fraude van facilitators aan te pakken. De ADR is gevraagd toeslaggerelateerde CAF-zaken te onderzoeken.
Wat doet de ADR met signalen over misstanden tijdens het onderzoek? Mag hij enkel en alleen naar een vergelijkbare situatie als CAF 11- onderzoeken kijken of mag hij ook andere situaties meenemen in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ADR is gevraagd het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken in de periode 2013 tot heden te onderzoeken met als doel vast te stellen of er sprake is geweest van vergelijkbare behandeling als met de aanpak die bij CAF 11 is gehanteerd. Mocht de ADR andere relevante zaken opmerken, dan zal hij dat op gebruikelijke wijze rapporteren.
Kunt u verklaren waarom u in het algemeen overleg Stopzetten kinderopvangtoeslag d.d. 4 juli jl. expliciet zei geen weet te hebben van andere lopende rechtszaken?6
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Dat is ook precies de reden dat ik de ADR en de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd heb het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Erkent u dat u met deze uitspraak wederom de Kamer verkeerd geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk. In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar zich vergelijkbare problemen hebben voorgedaan. Dat is ook precies de reden dat ik de ADR en de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Klopt het dat tijdens de behandeling van een CAF 16-zaak in Rotterdam van de zijde van de Belastingdienst is vermeld dat er onrechtmatig gehandeld is met de stopzetting van kinderopvangtoeslag? Kunt u de pleitnota naar de Kamer sturen?
In de CAF-zaak waarin rechtbank Rotterdam op 12 juli 2019 uitspraak10 heeft gedaan, is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State11, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten onrechtmatig is. Er is aangesloten bij de uitspraak van de RvS en geen gebruik gemaakt van een pleitnota.
Welke analyse of reconstructie van de Belastingdienst ligt aan het pleidooi in de rechtbank ten grondslag waaruit blijkt dat het stopzetten bij CAF 16 onrechtmatig is geweest? Kunt deze analyse of reconstructie naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is geconcludeerd dat de toeslag van betrokkene op dezelfde manier is stopgezet als in het CAF 11-dossier. Zoals bekend is een dergelijke stopzetting volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en is in het debat met uw Kamer van 4 juli jl. aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. Mede om deze redenen heeft Toeslagen op 5 juli 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Wilt u garanderen dat de Belastingdienst niet in beroep gaat tegen het vonnis in deze zaak, waarbij de Belastingdienst het gehele dossier over de CAF 16 openbaar moet maken?7
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 23 augustus 2019 aan uw Kamer over de uitspraak van rechtbank Rotterdam inzake kinderopvangtoeslag.13
Erkent u dat het bevel het dossier CAF 16 openbaar te maken pijnlijk duidelijk maakt dat Kamerleden of journalisten die informatie vragen via Kamervragen (op grond van artikel 68 van de Grondwet) of via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur bij een weigerachtig ministerie of overheidsdienst dus via juridische strijd pas documenten kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk. Hierbij heb ik in lijn gehandeld met de brieven van de Minister van BZK van 21 januari 2002 en 25 april 2016 over artikel 68 van de Grondwet, waarin is uiteengezet welke factoren eraan in de weg staan alle documenten met feitelijke informatie die bij een ministerie binnenkomen of gegenereerd worden, integraal aan de Kamer te verstrekken. Ook verzoeken op grond van de Wob beantwoord ik zo volledig mogelijk binnen de grenzen van de Wob. Het oordeel van de rechter in de CAF 16-zaak ziet op een wezenlijk andere vraag. Namelijk of bepaalde stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd en dus niet of deze stukken openbaar moeten worden gemaakt.
Erkent u dat met het toegeven van het onrechtmatig handelen in de rechtbank stappen moeten worden gezet tegen degene die opdracht gaf of gaven tot dit onrechtmatig handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet volledig beantwoorden. Verder doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Is sprake van meineed of valsheid in geschrifte bij de zaken waarin de Belastingdienst onvolledige dossiers over vermeende fraudesituaties in andere rechtszaken gebruikte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meineed of valsheid in geschrifte betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Ik heb geen aanwijzingen dat medewerkers van Toeslagen zich hieraan schuldig hebben gemaakt.
Is de landsadvocaat betrokken geweest bij het samenstellen van de dossiers in de rechtszaken waarin sprake was van onvolledige dossiers?
Nee. De landsadvocaat is pas later ingeschakeld. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 oktober 2018, heb ik de Landsadvocaat hangende de lopende CAF-11 procedures van een aantal aanvullende stukken voorzien.14 Ten aanzien van deze stukken heb ik de Landsadvocaat gevraagd voor elke individuele zaak ruimhartig te beoordelen of dit op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en zo ja, deze stukken alsnog in te dienen. Daarnaast heb ik de landsadvocaat verzocht om zorg te dragen voor de procesvertegenwoordiging in deze zaken totdat de maatregel uit het beleidsbesluit Bestuursrecht Toeslagen op het vlak van procesvertegenwoordiging van Toeslagen is geëffectueerd.
Is in 2016, toen de werkwijze in de CAF-zaken werd gewijzigd, vastgesteld dat sprake was van onrechtmatig handelen? Zo neen, wat was dan de reden de werkwijze te wijzigen? Zo ja, is er intern gemeld dat sprake was van onrechtmatigheid?
In 2016 is de werkwijze in de CAF-zaken gewijzigd zonder dat de aanleiding daarvoor is vastgelegd. Vanaf dat moment is het voorschot kinderopvangtoeslag niet meer op vergelijkbare wijze stopgezet als in de CAF 11-zaak. In maart 2017 oordeelde de Raad van State dat de stopzetting van het voorschot kinderopvangtoeslag door Toeslagen niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen omdat Toeslagen bij de stopzetting van het voorschot in strijd met de voor opschorting geldende regels heeft gehandeld.15
Beseft u dat het noodzakelijk is dat bekend wordt waarom besloten is tot contra legem handelen door de Belastingdienst en wie van dit besluit geweten heeft? Kunt u eindelijk antwoord geven op de vraag wie opdracht gaf tot het onrechtmatig stopzetten in de CAF 11-zaak en zeer waarschijnlijk bij andere zaken?
Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de commissie uitvoering toeslagen en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet volledig beantwoorden. Daarnaast doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Waarom is in de afgelopen jaren, tot maar zeer recent, volhard in het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag? Door wie is die beslissing genomen en wie is over die beslissing geïnformeerd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 juni 2019 heeft de wens te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving naar mijn opvatting geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». In het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening heeft de eerste de overhand gekregen. Deze «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd.
Kunt u tevens inzicht geven waarom en wanneer is besloten dat, ondanks het rapport van de Nationale ombudsman en de uitspraken van de Raad van State, de rechtszaken en de terugvorderingen moesten worden gecontinueerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 25.
Klopt het dat de ouders die met stopzetting te maken kregen «opzet/grove schuld» werd verweten, waardoor zij minder rechten hadden op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen of op een terugbetalingsregeling?8
In situaties waarin ouders met stopzetting van toeslagen te maken kregen is niet zonder meer sprake van opzet en/of grove schuld. Dat sprake is van opzet en/of grove schuld moet door Toeslagen worden bewezen. Op grond van het beleid kan m.b.t. een toeslagschuld die is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende (of diens partner) de Toeslagen op verzoek van de belanghebbende een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan indien belanghebbende niet langer over het ten onrechte genoten bedrag beschikt én de regeling binnen 24 maanden tot volledige betaling leidt. Lukt terugbetaling niet binnen 24 maanden dan wordt het reguliere invorderingsproces toegepast. Tegen elke beschikking kan bezwaar worden aangetekend zodat ook indien sprake is van opzet en/of grove schuld daartegen opgekomen kan worden.
Zijn de ouders die het oordeel «opzet/grove schuld» kregen via het zogenaamde barrièremiddel tegemoet getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend wat bedoeld wordt met barrièremiddel. Voor wat betreft de rechten van ouders die «opzet/grove schuld» wordt verweten verwijs ik naar het antwoord op vraag 27.
Hoeveel ouders zitten nog met terugbetalingen van onterecht stopgezette kinderopvangtoeslag? Kunt u garanderen dat in zaken van onrechtmatig handelen van de Belastingdienst geen verjaring op mag treden waardoor ouders hun geld kwijt zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bekend adviseert de commissie uitvoering toeslagen over een passende oplossing voor gedupeerde ouders in de CAF 11-zaak en aanverwante zaken. Daarnaast onderzoekt de ADR in welke CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik deze met uw Kamer delen. Ik wil niet op de uitkomsten van de onderzoeken vooruitlopen.
Kunt u aangeven waarom ouders, die gedupeerd zijn omdat het gastouderbureau wél fraudeerde, aangeslagen zijn voor het volledig terugbetalen van de kinderopvangtoeslag?
Volgens de wet zijn de vraagouders verantwoordelijk voor de juistheid van hun aanvraag en het aanleveren van de juiste gegevens. Dat zij dit eventueel uitbesteden aan een derde, zoals een gastouderbureau, ontslaat hen niet van deze verantwoordelijkheid. Fraude van een gastouderbureau staat er daarom niet aan in de weg om de juistheid van de individuele aanvragen van vraagouders te controleren. Blijkt bij de controle dat de vraagouder aan alle voorwaarden voldoet, dan wordt gewoon kinderopvangtoeslag toegekend. Indien bij controle blijkt dat niet aan alle voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag wordt voldaan, brengt het wettelijke systeem met zich mee dat deze (gedeeltelijk) wordt teruggevorderd bij de vraagouder.
Mijn beeld is dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Is het standaard dat bij het instellen van bezwaar dit per aangetekende post moet plaatsvinden omdat anders de gedupeerde geen enkel bewijs heeft van het instellen van bezwaar?
Het instellen van bezwaar hoeft niet per aangetekende post.
Klopt het dat het aanmelden van een derde kind of een tweeling voor de kinderopvangtoeslag standaard materiële controle oplevert?
Nee.
Klopt het dat de Belastingdienst geïnformeerd is over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam? Wat is met deze melding gedaan? Bent u bereid dit zo snel mogelijk uit te zoeken?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Hoe vaak krijgt de Belastingdienst meldingen van zelfdodingen door financiële claims van de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 33.
Erkent u dat de bodem van medemenselijkheid bereikt is als beleid en optreden van de Belastingdienst mensen in zulke extensionele nood brengt dat ze geen andere uitweg meer zien dan de dood? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 33.
Kunt u aangeven hoe u uw toezegging dat de bij onrechtmatigheden betrokken ambtenaren met betrekking tot de CAF 11-zaak niet betrokken mogen zijn bij de afhandeling, heeft uitgevoerd?
Ik heb de Belastingdienst opgedragen medewerkers die betrokken waren bij de CAF 11-zaak niet in te zetten bij het onderzoek van de ADR, bij de herbeoordeling die met behulp van de adviescommissie uitvoering toeslagen wordt voorbereid of bij de lopende behandeling van bezwaar- of beroepsprocedures in CAF 11 of andere toeslaggerelateerde CAF-zaken.
Wel wordt een medewerker met historische kennis en betrokkenheid bij het CAF 11 dossier ingezet bij de beantwoording van de Kamervragen. Ook wordt een data-expert die vanaf 2017 bij CAF zaken betrokken is geweest ingezet voor data-analyse vraagstukken. Er is ingeregeld dat deze werkzaamheden door andere medewerkers worden getoetst.
Kunt u garanderen dat niet wederom betrokken ambtenaren worden ingezet bij het onderzoek van de ADR over andere onrechtmatigheden in CAF-onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 36.
Het bericht dat de schaderegeling voor het derivatendrama handjeklap zou zijn met de banken |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe reageert u op het bericht op de website Follow the Money dat de schaderegeling voor het derivatendrama «handjeklap met de banken» zou zijn?1
Mijn voorganger heeft in 2016, op advies van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) drie onafhankelijke deskundigen (de derivatencommissie) aangesteld om een uniform herstelkader op te stellen en overeen te komen met de betrokken banken. Een belangrijk uitgangspunt van dit herstelkader is dat de uniformiteit ervan de interpretatieruimte van de herbeoordeling en compensatie door banken minimaliseert. Bij het opstellen van het kader hebben de deskundigen gesprekken gevoerd met zowel de banken als vertegenwoordigers van MKB- en claimorganisaties.
Herkent u zich in de observatie dat «de derivatencommissie te weinig vanuit het belang van de gedupeerden heeft gedacht en teveel naar de banken luisterde»?2 Wat gaat u doen om dit te onderzoeken en recht te zetten?
In algemene zin geldt dat het systeem dat is ingericht voor de afwikkeling van de rentederivatendossiers door de banken garant staat voor een hoge mate van zorgvuldigheid voor de gedupeerden. Bij het opstellen van het Uniform Herstelkader (UHK) zijn zowel de banken als MKB- en claimorganisaties betrokken geweest. De deskundigen van de derivatencommissie hebben mijn voorganger destijds aangegeven dat de grootste belangenbehartigers van het MKB het kader als positief beoordelen voor een overgroot deel van de MKB-ondernemers. De indruk die in het artikel wordt gewekt dat de derivatencommissie te veel naar de banken luisterde, deel ik daarom niet.
Deelt u de mening dat het geen acceptabele manier van werken is wanneer banken dreigen met het opzeggen van hun krediet wanneer ondernemers die onder het Uniform Herstelkader (UHK) vallen desalniettemin trachten hun recht te halen door middel van een rechtsgang? Wat gaat u doen om op te treden tegen deze vorm van machtsmisbruik en intimidatie?
Bij de AFM zijn geen gevallen bekend waarbij banken het krediet dreigen op te zeggen wanneer mkb-ondernemingen die onder het bereik van het UHK vallen hun recht proberen te halen bij de rechter. De Nederlandse Vereniging van Banken laat desgevraagd weten dat het opzeggen van een kredietrelatie in de regel is gebaseerd op een veelvoud van factoren, maar dat het enkele gegeven dat een klant die onder het UHK valt zijn recht probeert te halen bij de rechter in geen geval voldoende reden is om de relatie op te zeggen.
Acht u het redelijk dat gedupeerde grotere (semi)publieke instellingen zoals scholen en ziekenhuizen geheel buiten het UHK vallen? Heeft u hier goedkeuring aan gegeven?
Het UHK is van toepassing op klanten die een rentederivaat met een bank zijn aangegaan dat binnen het temporele bereik valt, en als de klant als niet-professioneel en niet-deskundig kwalificeert ten tijde van het afsluiten van het derivaat. Hierbij sluit het UHK aan bij de definitie van «professionele belegger» als vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. Het deskundigheidscriterium is van toepassing om te borgen dat het UHK zich richt op klanten die door informatieasymmetrie een kwetsbare positie innemen. Specifieke klanten waarvan een zekere deskundigheid verwacht mag worden zijn hiermee uitgesloten. Of semipublieke instellingen onder het toepassingsbereik van het UHK vallen hangt ervan af of zij op basis van het UHK als niet-professioneel en niet-deskundig zijn gekwalificeerd.
Waar het de goedkeuring van het UHK betreft is het zo dat de onafhankelijke derivatencommissie door mijn voorganger is gevraagd het kader op te stellen. Uw kamer is bij brief van 5 juli 2016 geïnformeerd over de inhoud van het door de onafhankelijke commissie vastgestelde kader.
Deelt u de mening dat door het uitsluiten van grotere (semi)publieke instellingen van het UHK de kans toeneemt dat belastinggeld oneigenlijk in de zakken van financiële instellingen blijft zitten? Hoe groot is de totale geleden schade door deze groep en wat gaat u wél voor hen doen?
Voor semipublieke instellingen die buiten het toepassingsgebied van het UHK vallen, geldt dat zij zijn aangewezen op de normale civiele procedures. Dit betekent niet dat zij hun schade niet vergoed kunnen krijgen. Hoe groot de totale schade is die semipublieke instellingen hebben geleden als gevolg van de rentederivatenproblematiek is mij niet bekend. De banken publiceren op hun websites enkel het bedrag dat aan compensaties is aangeboden en uitbetaald; de AFM rapporteert hierover in haar voortgangsrapportages. Per 31 mei 2019 is door de betrokken banken voor ruim EUR 1,27 miljard aan compensaties uitgekeerd aan klanten die binnen het toepassingsbereik van het UHK vallen.
Waarop is het überhaupt gebaseerd dat bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen wel complexe financiële producten zouden kunnen beoordelen, terwijl banken dit soort organisaties vaak als «niet-professioneel» aanmerkten? Deelt u de mening dat de omvang van een organisatie geen geschikt criterium is hiervoor?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de invloed van een te sterke bankenlobby op de afhandeling van dit drama, dat door de sector zelf is veroorzaakt, totaal onacceptabel is? Wat gaat u doen om deze bankenlobby onschadelijk te maken?
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 staat het UHK garant voor een hoge mate van zorgvuldigheid bij het herbeoordelen van rentederivatencontracten. Mijn voorganger heeft drie onafhankelijke experts de opdracht gegeven een om een civielrechtelijk herstelkader vast te stellen, en overeen te komen met de banken.3 Vertegenwoordigers van gedupeerden zijn bij dit proces betrokken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 deel ik de indruk niet dat er een te sterke bankenlobby is geweest.
Kunt u uitsluiten dat 1) de beperking van de reikwijdte van de doelgroep van het UHK, 2) de maximering aan het vergoedingsbedrag en 3) de naamswijziging van de term «compensatie» naar «coulancevergoeding» op aandringen van de banken zijn doorgevoerd?
De derivatencommissie heeft het uniform herstelkader als onafhankelijke partij opgesteld. Zij hebben hiervoor uitgebreid overleg gevoerd met zowel de banken als met vertegenwoordigers van mkb-ondernemingen. Hierdoor kon er een evenwichtig kader tot stand worden gebracht waarvan door een groot aantal vertegenwoordigers van mkb-ondernemers is aangegeven dat dit voor een groot deel van de achterban een acceptabele oplossing biedt.
In het antwoord op vraag 4 heb ik uitgelegd wat de achtergrond van de reikwijdte is. Met betrekking tot de maximering van het vergoedingsbedrag kan ik zeggen dat daarvan geen sprake is. De geleden schade wordt volledig vergoed, en is hiermee afhankelijk van de individuele derivatenproducten van de klant. Enkel de coulancevergoeding is gemaximeerd op EUR 100.000,–. De hoogte van deze vergoeding is tevens eveneens afhankelijk van het onderliggende rentederivaat. Hiervoor is gekozen door de onafhankelijke deskundigen omdat dit alles afwegende tot een doelmatig herstel leidt. Het compensatieaanbod wordt hier voor het overgrote deel van de mkb-ondernemers niet door beperkt.
De derivatencommissie heeft gekozen voor een coulancevergoeding, omdat het achteraf lastig vast te stellen is in welke gevallen de klant wel goed is geïnformeerd en in welke gevallen niet.
Bent u bereid om eerdere conceptversies van het UHK openbaar te maken, zodat duidelijk wordt wat de invloed van de bankenlobby is geweest? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke deskundigen hebben het UHK opgesteld, in overleg met de banken en de vertegenwoordigers van mkb-ondernemingen. De definitieve versies van 5 juli 2016 en 19 december 2016 (na afronding van de pilotfase) hebben zij gepubliceerd en aan mij aangeboden. Over de publicatie van beide versies is uw Kamer destijds geïnformeerd.4
De Asian Infrastructure Investment Bank |
|
Bart Snels (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u terug op uw eerste drie jaar als aandeelhouder van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)? In hoeverre heeft u de discussie over mensenrechten en milieustandaarden binnen de AIIB op de agenda kunnen zetten? Welk resultaat heeft u hiermee bereikt?
In 2015 heeft Nederland besloten om toe te treden tot de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB)1. De voornaamste beweegredenen hiertoe waren het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling en betere infrastructuur in Azië, gezien het groot tekort aan financiering voor infrastructuurprojecten in deze regio, en om in de oprichtingsjaren direct invloed te hebben op de vormgeving van het beleid van de AIIB.
De AIIB heeft sinds de operationele start meer dan 40 projecten met een totale waarde van USD circa 8 miljard goedgekeurd2. Het grootste deel van deze projecten is in Azië en ter bevordering van betere infrastructuur. Vanaf het begin heeft de AIIB samengewerkt met andere Internationale Financiële Instellingen (IFIs), waaronder de Wereldbank en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD). Deze samenwerking was cruciaal, en maakte het mogelijk voor de AIIB om lering te trekken uit de werkwijze en best practices bij andere IFIs. De drie kredietbeoordelaars hebben onlangs hun hoogste kredietrating bevestigd voor de AIIB met als reden het solide risicomanagement- en liquiditeitsbeleid, de kapitaaltoereikendheid en de sterke steun van de brede aandeelhoudersbasis. De AIIB heeft daarnaast recent succesvol een eerste obligatie uitgegeven in USD, met veel vraag van internationale institutionele beleggers. Nederland heeft een aandeel van 1.07% in de AIIB3
Op het gebied van de institutionele opbouw heeft de AIIB ook goede stappen gezet. De governance is vormgegeven, sectorale strategieën zijn nader uitgewerkt en het personeels- en ledenbestand is uitgebreid. Het vastgestelde Environmental and Social Framework4 (ESF) – het overkoepelende raamwerk van de AIIB voor safeguards op onder meer klimaat, arbeidsvoorwaarden, gender en mensenrechten – vormt de basis voor het beschermen van mens en milieu bij de operaties van de AIIB. Nederland heeft in deze discussie, samen met andere landen en via de eurozonekiesgroep in de Raad van Bewindvoerders (RvB), actief ingezet op verschillende onderdelen die toezien op mensenrechten en milieustandaarden. Dit heeft ertoe geleid dat in het ESF onder andere de ILO-arbeidsstandaarden ten aanzien van uitsluiten van alle vormen van kinderarbeid, de doelen van het Akkoord van Parijs, de bescherming van kwetsbare groepen en inheemse volkeren en het belang van gendergelijkheid en inclusiviteit zijn vastgelegd.
In het ESF wordt daarnaast sterk aandacht gevestigd op duurzaamheid en operaties ten behoeve van klimaatmitigatie- en adaptatie. Nederland vraagt extra aandacht van de AIIB om te zorgen dat de ambities en standaarden die zijn vastgelegd in het ESF daadwerkelijk worden geïmplementeerd en in de operaties toegepast.
De eerste operationele jaren illustreren dat de AIIB financieel gezond is en in de operaties en werkwijze waarde hecht aan hoge internationale standaarden. Het is tegelijkertijd van belang dat de AIIB de komende jaren in de transitie van startup naar een volwaardig operationele IFI laat zien dat efficiency en naleving van standaarden elkaar niet uitsluiten. Op dit moment is het te vroeg daarover te oordelen. De interne evaluatiecommissie van de AIIB is inmiddels opgericht, Nederland zal het werk van deze commissie blijven volgen.
Herinnert u zich de motie1 waarin de regering wordt verzocht om zich ervoor in te spannen dat het safeguardsbeleid van de AIIB minimaal op het niveau wordt gebracht van vergelijkbare multilaterale banken? Is dit gelukt? Hoe heeft u zich hiervoor ingespannen?
Zoals in antwoord 1 aangegeven vormt het ESF het overkoepelende raamwerk van de AIIB voor safeguards. Het ESF is qua inhoud, reikwijdte en diepgang vergelijkbaar met dat van andere IFIs (o.a. de Aziatische Ontwikkelingsbank).
Nederland heeft zich bij de vorming van het ESF actief ingezet voor goede afspraken onder dit raamwerk dat de standaarden zet op het gebied van milieu- en sociale impact. Nederland heeft zich daarbij, samen met andere gelijkgezinde landen, onder andere specifiek gericht op specifieke bepalingen voor effecten op milieu en maatschappij en onvrijwillige verhuizing en inheemse volkeren.
Nederland heeft erop aangedrongen dat tijdige consultatie met stakeholders goed verweven is in de processen van de AIIB. In het ESF is betrokkenheid van stakeholder (stakeholder engagement) nu als belangrijk principe vastgelegd. Bij de projecten van de AIIB zijn cliënten gebonden aan het houden van consultaties met stakeholders zoals de lokale bevolking, maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden zowel tijdens de voorbereidings- als implementatiefase.
Cliënten moeten daarnaast bij projecten met omvangrijke milieu- en sociale impact een project-gerelateerd klachtenmechanisme instellen. Stakeholders kunnen bij een dergelijk klachtenmechanisme klachten en bezwaren indienen omtrent de sociale- en milieugevolgen van projecten. De AIIB heeft daarnaast ook een klachtenmechanisme opgezet dat klachten ten opzichte van de AIIB in behandeling neemt. Het beleid voor het klachtenmechanisme van de AIIB is vastgelegd in het zogenaamde Project-affected People’s Mechanism6 (PPM).
Het beleid en governance van de AIIB worden gevormd op basis van consensus tussen de verschillende aandeelhouders. Dit was ook het geval bij de totstandkoming van het ESF. Een groot aantal punten, waarvoor Nederland zich, samen met gelijkgestemde landen heeft ingezet, is uiteindelijk vastgelegd in het beleid. Op andere onderdelen, zoals het expliciet benoemen van bepaalde kwetsbare groepen (waaronder LGBTI) en tijdgebonden regels ten aanzien van vrijgeven van informatie over milieu- en sociale impact bij projecten, had Nederland graag verdere versterking en detailniveau gezien. Het ESF wordt later dit jaar herzien. Dit biedt gelegenheid om het raamwerk te evalueren en waar nodig in te zetten op versterking in het beleid en de uitvoering in de praktijk.
Implementatie en toepassing van het beleid vergt strikte monitoring, het is daarom des te belangrijker dat de AIIB leert van de ervaring van de implementatie van het beleid in de eerste jaren. De betrokkenheid van stakeholders, gelet op de ervaringen die zij tot dusver hebben met de implementatie van het ESF, is daarom bij het proces van herziening van het ESF van essentieel belang.
Klopt het dat in de China notitie «een nieuwe balans» staat vermeld dat Nederland de bestaande samenwerking met China wil aangrijpen om de discussie aan te gaan over voorwaarden voor financiering en standaarden van investeringen? Deelt u de opvatting dat het Nederlandse aandeelhouderschap van de AIIB mogelijkheden biedt voor deze discussie?
Het klopt dat het kabinet in de China notitie «Een nieuwe balans» heeft aangegeven dat Nederland bestaande samenwerking met China wil aangrijpen om de discussie aan te gaan over (een verschillende kijk op) voorwaarden voor financiering en standaarden.
Hoewel de AIIB in 2015 op initiatief van China is opgericht en gevestigd is in Beijing, is het een multilaterale financiële instelling waarbij de internationale governance structuur is vastgelegd in de statuten (Articles of Agreement). Het aandeelhouderschap van de AIIB biedt mogelijkheden voor een discussie over voorwaarden voor financiering en standaarden in multilateraal verband. Zo zet Nederland zich in voor de hoogste standaarden en toepassing daarvan in alle door de AIIB gefinancierde projecten of initiatieven, conform Nederlandse inzet bij andere Internationale Financiële Instellingen (IFI’s). Specifiek heeft Nederland recentelijk, via de eurozonekiesgroep, de AIIB opgeroepen tot een versteviging van het beleid ten aanzien van schuldhoudbaarheid. Voor wat betreft de financiering van de AIIB zijn alle partijen, waaronder ook eventuele Chinese aannemers of financiers, die samenwerken met AIIB gebonden aan voorwaarden en de standaarden die de AIIB hanteert.
In de toekomst zal Nederland zowel bilaterale contactmomenten als overleg binnen kiesgroepen van IFI’s aangrijpen om de dialoog met China over schuldhoudbaarheid, duurzaamheid, sociale- en bestuurlijke standaarden te voeren.
In hoeverre kijkt u kritisch mee bij investeringsbesluiten die door de AIIB worden genomen? Heeft u genoeg capaciteit om kritisch mee te kijken naar de naleving van internationale afspraken over milieu en mensenrechten?
Alle investeringsbesluiten worden voorzien van een standpunt waarin eventuele zorgen of aandachtspunten worden meegenomen. Hierin trekt Nederland samen op met de andere landen in de eurozonekiesgroep. Deze standpunten worden ingebracht in de Raad van Bewindvoerders.
Naast de ex-ante beoordeling van investeringsbesluiten zal Nederland eventuele zorgen over signalen over tekortkomingen of afwijkingen van het AIIB beleid in de implementatie, o.a. op het gebied van milieu en mensenrechten, onder de aandacht van de AIIB brengen.
Klopt het dat burgers die schade ondervinden van projecten van de AIIB maar beperkt in gesprek kunnen met een projectverantwoordelijke manager? Hoe beoordeelt u het klachtenmechanisme van de AIIB? Klopt het dat indieners van klachten eerst aan onredelijke voorwaarden moeten voldoen? Heeft de klachtenafdeling binnen de AIIB een onafhankelijke positie of kan het voorkomen dat een operationeel manager tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de beoordeling van klachten en de evaluatie van projecten?
De AIIB heeft een organisatiestructuur zonder regionale kantoren. Het is echter belangrijk dat (lokale) partijen, wanneer nodig, de AIIB kunnen benaderen.
Een goed functionerend, onafhankelijk en toegankelijk klachtenmechanisme voor projecten met omvangrijke milieu- en sociale impact is daarbij essentieel voor elke IFI. Dit is een blijvend aandachtspunt en waar signalen worden opgevangen dat de toegankelijkheid mogelijk tekort schiet zet Nederland zich sterk in dat het principe van transparantie en stakeholder engagement wordt toegepast.
De Compliance, Evaluation, Integrity Unit (CEIU) binnen de AIIB is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het klachtenmechanisme van de AIIB. De managing director CEIU rapporteert direct aan de Raad van Bewindvoerders.
Een operationeel manager kan niet een klacht in behandeling nemen en hetzelfde project evalueren. Nederland ziet, samen met gelijkgestemde landen, toe op de onafhankelijkheid van het klachtensysteem en zal dat ook in de toekomst doen.
Wat zijn uw ambities en mogelijkheden voor het bereiken van verbeterd toezicht en transparantere besluitvorming binnen de AIIB? Hoe gaat u zich opstellen in deze discussie bij de jaarvergadering van de AIIB komende maand (12 & 13 juli 2019)?
Nederland heeft zich altijd actief opgesteld in discussies rondom toezicht, transparantie en de bredere governance structuur van de AIIB.
Nederland heeft daarbij continue gepleit voor een invulling van beleid die conform de statuten van de AIIB rust op de principes van transparantie, openheid, onafhankelijkheid en accountability en naleving hiervan in de praktijk.
Een goed functionerend en beslissingsbevoegde Raad van Bewindvoerders, een onafhankelijk opererend en goed functionerend klachtenmechanisme en een continue betrokkenheid van stakeholders is cruciaal voor effectief toezicht en transparante besluitvorming binnen de AIIB. Deze boodschap is ook tijdens de recente AIIB jaarvergadering in Luxemburg overgebracht (zie bijlage voor de Nederlandse gouverneursverklaring)7.
Klopt het dat veel informatie waar NGO’s om vragen, zoals milieueffectrapportages, projectvoorstellen en kwartaalrapportages niet of nauwelijks beschikbaar zijn op de website van de AIIB? Bestaan er tijdgebonden regels voor de openbaarheid van informatie? Worden deze nageleefd?
Het overkoepelende beleid voor het openbaar maken van informatie is in 2018 vastgelegd (Public Information Policy)8. Voor de totstandkoming van dit beleid heeft Nederland ingezet op maximale transparantie, qua inhoud en timing voor het vrijgeven van informatie. Dit heeft vooral betrekking op het vrijgeven van algemene informatie over projectvoorstellen voorafgaand aan goedkeuring in de Raad van Bewindvoerders en het openbaar maken van milieueffectrapportages bij projecten met significante milieu- en sociale impact.
Momenteel wordt voor milieu- en sociale impact bij projecten veel verantwoordelijkheid bij de cliënten van de AIIB gelegd en erop vertrouwd dat deze informatie tijdig openbaar gemaakt wordt. Deze informatie wordt pas laat openbaar gemaakt op de website van de AIIB. Bij de geplande herziening van ESF later dit jaar zal Nederland, in lijn met eerdere inbreng, de AIIB aansporen om hier strakkere tijdscriteria te hanteren voor hun cliënten.
Algemene informatie over investeringsbesluiten wordt openbaar gemaakt op de website van de AIIB in de vorm van korte samenvattingen, Project Summary Information9. Afhankelijk van het type investering wordt de informatie in de interne projectvoorbereidingscyclus van de AIIB openbaar gemaakt. Bij overheidsleningen wordt dit relatief vroeg in de projectvoorbereidingscyclus vrijgegeven, bij leningen aan de private sector in een later stadium. Bij gebrek aan duidelijke tijdgebonden regels wordt relevante informatie soms relatief laat openbaargemaakt. Nederland zal de AIIB blijven verzoeken om het principe van transparantie conform de statuten van de AIIB in de praktijk te brengen en duidelijke tijdgebonden regels te introduceren.
Welke mogelijkheden ziet u om de Kamer regelmatiger te informeren over de voorwaarden voor financiering en standaarden van investeringen bij de AIIB?
De Tweede Kamer wordt via de begroting van het Ministerie van Financiën regulier geïnformeerd over de AIIB. Ik stel voor om jaarlijks na de bijeenkomst van het hoogste bestuursorgaan, de Board of Governors, van de AIIB een verslag met de Tweede Kamer te delen om daarmee de Kamer te voorzien van de belangrijkste informatie ten aanzien van relevante ontwikkelingen bij de AIIB.
Ten tijde van het afronden van het Verdrag van AIIB10 is daarnaast toegezegd de Kamer te blijven informeren omtrent het beleid van de AIIB, met name ten aanzien van de waarborgen op het gebied van milieu- en sociale impact. Hier is nadat het ESF was goedgekeurd gevolg aan gegeven11. Bij de geplande herziening van het ESF zal ik de Tweede Kamer opnieuw informeren over mogelijke veranderingen in standaarden en voorwaarden voor financieringen.
Het sluiten van bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de Nederlandse bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen steeds vaker eenzijdig door de bank worden opgeheven? Zo ja, weet u waarom banken dit doen?
Ja, ik ben er mee bekend dat dit gebeurt. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen hierover heb aangegeven, baseren banken hun klantenbestand op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid. Een bank kan besluiten zich te willen richten op klanten die in Nederland en Europa wonen.1
Zijn er additionele eisen voor banken met betrekking tot rekeningen die worden gehouden door Nederlanders die in het buitenland wonen?
Nederland stelt geen additionele eisen aan banken met betrekking tot rekeningen die worden gehouden door Nederlanders die in het buitenland wonen. Banken moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daarnaast moet een bank die diensten verleent aan klanten die buiten Nederland wonen voldoen aan de in dat land geldende wet- en regelgeving. Deze regelgeving kan (extra) eisen stellen aan buitenlandse partijen die diensten verlenen aan inwoners van dat land. Binnen Europa is dit meestal geen probleem, omdat er voor EU-lidstaten een sterk geharmoniseerd regelgevend kader geldt. Buiten Europa kan dit anders zijn.
Kunt u zich voorstellen dat het voor Nederlanders in het buitenland van groot belang kan zijn een Nederlandse rekening aan te houden, bijvoorbeeld met betrekking tot verblijf in Nederland, fiscale zaken, hun (voormalige) woning, etc.?
Voor Nederlanders buiten de Europese Unie is het vervelend als de Nederlandse rekening opgeheven wordt. Het merendeel van de banken biedt echter dienstverlening voor Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen aan. Klanten kunnen in beginsel dus overstappen naar een andere bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bepalen banken zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Banken moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Ik zal in overleg treden met banken om te spreken over de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken.
Vindt u het ook passen bij de nutsfunctie van banken dat het houden van een Nederlandse rekening voor Nederlanders gefaciliteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met banken om te bezien hoe Nederlanders in het buitenland financiële mogelijkheden in Nederland behouden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Rotterdamse rechter passeert Participatiewet' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdamse rechter passeert Participatiewet»?1
Ja.
Hoe vaak komen situaties als deze voor? Krijgt de Faillissementswet dan altijd voorrang op de Participatiewet?
Het wordt niet bijgehouden hoe vaak situaties als deze voorkomen. In de uitspraak waar het bericht over gaat heeft een rechter in een individueel geval een uitspraak gedaan2. Het dwangakkoord3 dat de rechter heeft afgekondigd, is een wettelijk middel dat ingezet kan worden ter versterking van het minnelijke traject waarbij geprobeerd wordt om een schuldregeling te treffen met de schuldeisers. De rechter maakt hierbij een afweging of – in het individuele geval – een schuldeiser in redelijkheid zijn medewerking aan een minnelijke schuldregeling heeft kunnen weigeren. Daarbij zal een rechter de verschillende belangen van de schuldenaar, de schuldeisers die ingestemd hebben met de regeling en de «weigerende» schuldeiser(s) tegen elkaar afwegen. Het is wenselijk dat een onafhankelijke rechter op basis van de Faillisementswet in individuele gevallen deze afweging kan maken. Er kan dus niet worden gesproken over voorrang van de ene wet op de andere.
Zijn er situaties bekend waarbij de betrokkene gedwongen naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) moet, omdat de eigen gemeente niet kan meewerken aan een minnelijke schuldenregeling? Ziet u dit ook als een onwenselijke situatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u antwoordde op vraag 2, worden deze situaties niet bijgehouden.
De huidige wet- en regelgeving creëert geen onwenselijke situatie, omdat deze situatie anders is dan geschetst. Gemeenten kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Alleen vereist de Participatiewet dat burgers ten onrechte ontvangen uitkeringen helemaal terugbetalen4. Het mag immers niet lonen om fraude te plegen, door via de schuldhulpverlening de schuld niet meer terug te hoeven betalen. Het terugbetalen duurt daarom langer dan bij schulden die gedeeltelijk worden kwijtgescholden of vindt via een aparte afbetalingsregeling plaats. Mensen met een schuld bij de gemeente zijn dus niet gedwongen om naar de Wsnp5 te gaan.
In dit individuele geval heeft de rechter – in het kader van de belangenafweging bij een dwangakkoord – geoordeeld dat de andere schuldeisers onvoldoende op de hoogte waren van het feit dat de gemeente de fraudeschuld niet kwijt kan schelden. De andere schuldeisers hadden volgens de rechter de mogelijkheid moeten krijgen om vrijwillig in te stemmen met die ongelijke behandeling. Want door mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, kiezen de andere schuldeisers er voor om een deel van de schuld kwijt te schelden.
Wat vindt u ervan dat de ene afdeling van de gemeente naar de rechter moet om een andere afdeling van de gemeente te dwingen tot meewerken? Is hier geen makkelijkere oplossing voor?
Ik vind het belangrijk dat een onafhankelijke rechter in individuele gevallen alle belangen integraal kan afwegen. Hierbij zal de rechter zowel het belang van fraudebestrijding als de belangen van schuldenaar en schuldeisers tegen elkaar afwegen.
Op welke manier zouden gemeenten een uitzondering kunnen maken op artikel 60c van de Participatiewet, als zij dat in het kader van schuldhulpverlening gerechtvaardigd vinden? Bent u bereid om de wet hiervoor te wijzigen als dat nodig is?
In mijn antwoord op vraag 3 licht ik toe dat gemeenten onder bepaalde voorwaarden alsnog kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Dit betreft alleen de bestuurlijke boete en niet de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. Fraudebestrijding is een essentieel onderdeel van ons sociale zekerheidstelsel. Het oordeel om in individuele gevallen een andere maatschappelijke afweging te maken, is daarom bij de rechter belegd. Daarom zie ik geen noodzaak om de wet te wijzigen.
De inspanningen van de Belastingdienst om bij te dragen aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het afpakken van misdaadgeld |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit?1
Ja.
Wat hield het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst in dat is ingediend om aanspraak te maken op de middelen die beschikbaar zijn gesteld binnen het Ondermijningsfonds? Wat was uw inhoudelijke motivatie om dit bestedingsvoorstel niet te honoreren? Kunt u dit bestedingsvoorstel en de afwijzing aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
In het bestedingsvoorstel heeft de Belastingdienst verzocht om € 7 mln. ter beschikking te stellen voor zijn activiteiten in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het voorstel bestond uit twee delen. Om de screening van briefpost en kleine pakketten door de Douane te versnellen en intensiveren was het voorstel om twee CT-scanners aan te schaffen waarvoor vanaf 2020 € 1,6 mln. benodigd was. In het bestedingsvoorstel werd aangegeven dat de investering afhankelijk was van de uitkomsten van een in 2019 uit te voeren pilot. Het resultaat zou bepalen of het budget voor een additionele uitbreiding met deze scans vanaf 2020 daadwerkelijk zou worden benut. In verband met deze onzekerheid is op dat moment besloten om het voorstel – gezien de scherpe keuzes die gemaakt moesten worden – niet te honoreren.
Daarnaast is ten behoeve van het op sterkte houden en het doorvoeren van een beperkte mate van versterking van de teams die zich binnen de Belastingdienst bezighouden met onder andere de aanpak van ondermijnende criminaliteit in RIEC-verband (de zogenoemde Fraude/Externe Overheidssamenwerking teams), gevraagd vanaf 2019 € 5,4 mln. ter beschikking te stellen.
Met het op sterkte houden van de bezetting zouden de uit te voeren onderzoeken voor wat betreft de fiscale aanpak van ondermijnende criminaliteit op peil kunnen worden gehouden. Het karakter van het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst voldeed daarmee maar beperkt aan het doel waarvoor de extra (en bovendien eenmalige) middelen beschikbaar zijn gesteld, namelijk om een versnelling en versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit realiseren.
Gezien de operationele aard van de bestedingsvoorstellen die door de overige partners zijn ingediend zal ik de versterkingsplannen niet openbaar te maken. De verantwoordelijkheid voor de afweging van deze voorstellen en de uiteindelijke besluitvorming over de verdeling van de gelden is belegd bij de Minister van Justitie en Veiligheid, gebaseerd op het unanieme advies van het Strategisch Beraad Ondermijning.
Naast het anti-ondermijningsfonds zijn er overigens structurele middelen beschikbaar gesteld voor de versterkingsaanpak. Uit die middelen, € 10 mln. vanaf 2019, ontvangen de Belastingdienst en FIOD € 1 mln. in 2019 en € 850.000 in 2020 en verdere jaren, voor de versterking van analysecapaciteit op regionaal niveau.
Waarom stelt u zo nadrukkelijk dat de Belastingdienst een landelijke organisatie is met landelijke prioriteiten die op landelijk en regionaal niveau een afweging maakt ten aanzien van de eigen inzet op basis van onder andere de beschikbare capaciteit?
De Belastingdienst maakt op landelijk niveau keuzes over waar de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Om de capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten, worden de taken van de Belastingdienst geprioriteerd. Met het Jaarplan worden de uitkomsten van dit keuzeproces aan uw Kamer aangeboden.2 De Belastingdienst heeft een maatschappelijke taak om een bijdrage te leveren aan de rijksbrede aanpak om de samenleving te beschermen tegen fraude en ondermijnende criminaliteit. De Belastingdienst geeft deze aanpak van ondermijnende criminaliteit vorm met 11 teams «Fraude/Externe Overheidssamenwerking» (per RIEC een team, ten behoeve van RIEC Oost-Nederland zijn dat er twee i.v.m. de omvang van het werkgebied en het aantal gemeenten).
De Belastingdienst kan niet op elk afzonderlijk (lokaal) signaal acteren. De inzet van deze teams wordt bepaald door de regionale ondermijningsbeelden welke in LIEC/RIEC verband worden opgesteld. Elke regio kent immers zijn eigen regionale en lokale problematiek. De RIEC’s brengen fenomenen, gebieden of sleutelplaatsen in kaart, die als knooppunt voor ondermijnende criminaliteit fungeren of daar kwetsbaar voor zijn. Deze kunnen per (RIEC) regio verschillen. Ook kan subjectgerichte casuïstiek worden ingebracht. De daadwerkelijke capaciteit van deze 11 teams wordt op landelijk niveau bepaald.
Doordat de samenwerking is vorm gegeven binnen de LIEC/RIEC structuur is er dus ruimte voor regionale prioriteiten bij de inzet van de capaciteit van de Belastingdienst.
Op welke wijze beslist de Belastingdienst om regionale prioriteiten toe te laten in zijn prioriteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat als een regio, bijvoorbeeld Noord-Brabant, in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid extra inzet op de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, de Belastingdienst daarbij hoort te helpen? In hoeverre is hiervoor al ruimte? Bent u bereid deze mogelijkheden om regionaal verschillende accenten te leggen te vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de achtergrond, analyse en belangrijkste redenen zijn voor uw besluit om (bij voorjaarsnota) extra geld beschikbaar te stellen «voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst»? Hoe ziet deze investering er meerjarig uit? Waar zal deze investering terechtkomen? Welke doelen (en eventuele voorwaarden) worden hierbij gesteld?
In het regeerakkoord is prioriteit gegeven aan de aanpak van witwassen en ondermijnende criminaliteit. In het regeerakkoord is daarom geld beschikbaar gesteld voor extra capaciteit in de aanpak van ondermijnende criminaliteit voor de organisaties in de strafrechtketen. Door de intensivering bij de andere partners bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wordt ook steeds vaker een beroep gedaan op de Belastingdienst, zoals ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Om de Belastingdienst in staat te stellen meer dan nu mee te kunnen doen in de uitwerking van de verschillende (regionale) versterkingsplannen wordt extra geld beschikbaar gesteld. Een intensivering van de inzet bij externe overheidssamenwerking biedt de mogelijkheid om in nauwe samenwerking met de partners meer bij te dragen aan de bestrijding van ondermijning.
2019
0,9
2020
15,0
2021
29,0
2022
29,0
2023
29,0
Zoals bij de eerdere beantwoording4 is aangegeven wordt momenteel gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit. De precieze plannen worden met Prinsjesdag bekend gemaakt.
Zou het niet goed zijn om nu ook specifiek aan het openbaar ministerie (OM) en de financiële recherche extra geld beschikbaar te stellen om meer crimineel geld af te pakken, altijd de samenwerking met de Belastingdienst te zoeken bij zaken van enige omvang, en dichterbij het uitgangspunt te komen dat misdaad niet mag lonen?
Bij het afpakken van crimineel vermogen is de samenwerking en afstemming tussen de partners, waaronder het OM, politie, FIOD en de Belastingdienst, essentieel. Per casus wordt dan ook altijd de afweging gemaakt welke partner met welk type interventie het beste resultaat kan behalen in de betreffende zaak.
Inzake het afpakken van crimineel vermogen heb ik uw Kamer per brief op 13 maart jl. geïnformeerd.5 In de brief is uiteengezet hoe verschillende projecten gefinancierd door versterkingsgelden voor het afpakken van crimineel vermogen en de versterking van de aanpak van ondermijning, nationaal en door de regio’s worden opgepakt. Daar nemen zowel de Belastingdienst als het OM aan deel.
Wat zijn uw ambities ten aanzien van het afpakken, ontnemen of afromen van crimineel geld, de inzet van de Belastingdienst daarbij, en de samenwerking op dit gebied met het OM?
In de brief van 13 maart jl. heb ik uw Kamer over de ambities op het terrein van afpakken geïnformeerd. In de kern houdt de gezamenlijke strategie van de partners in dat bij het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en breder geld gedreven criminaliteit méér focus moet worden gelegd op het blootleggen van criminele geldstromen, om van daaruit effectieve interventies te bepalen en te plegen. Daarnaast beziet een werkgroep momenteel welke verbeterpunten in de wetgeving mogelijk zijn om het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Het OM, de politie en de Belastingdienst nemen bovendien deel aan de werkgroep die zich bezighoudt met het opzetten van een integrale afpakmonitor, zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2019–2022.
Verder bent u op 1 juli jl. geïnformeerd over de nationale aanpak van het Kabinet om witwassen te bestrijden. Maatregelen om het witwassen tegen te gaan zullen bijdragen aan het vergroten van het zicht van partners als de Belastingdienst en het OM op het crimineel vermogen.
De buitensporige subsidie van de luchtvaartsector |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Een goedkoop vliegticket komt niet uit de lucht vallen»?1
Ja.
Onderschrijft u de in dit artikel berekende subsidie van 86,29 euro per persoon, exclusief de met 43 euro per persoon opgelopen staatsschuld, dankzij de aanschaf van aandelen Air France-KLM? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. De wijze waarop het genoemde subsidiebedrag wordt onderbouwd onderschrijf ik niet. Bij veel van de genoemde onderdelen in de opsomming van bedragen gaat het om de borging van publieke belangen en uitvoering van publieke taken waarvoor de overheid verantwoordelijk is. Op een aantal in de berekening genoemde elementen wordt nader ingegaan in de onderstaande antwoorden. Wat daarnaast de meegerekende inzet van de Koninklijke Marechaussee betreft wijs ik erop dat ook grensbewaking de uitvoering van een reguliere publieke overheidstaak betreft waarvan de door de overheid betaalde kosten niet als subsidie aangemerkt kunnen worden. Bovendien ondergaan de passagiers uit het specifieke voorbeeld in het artikel (een reis naar Toulouse in Frankrijk, binnen het Schengengebied), in tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd, geen paspoortcontrole.
Deelt u de mening dat dit subsidiebedrag buitensporig hoog is in verhouding tot het beprijzen van andere vervoersmiddelen en de enorme impact van de luchtvaart op het klimaat en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven onderschrijf ik de onderbouwing van dit subsidiebedrag niet.
Hoe past deze buitensporige subsidie van de luchtvaartsector binnen het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat de luchtvaartsector als een «gewone bedrijfstak» moet worden behandeld?2
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Wat betreft het genoemde advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur verwijs ik naar mijn brief van 5 juli 2019 aan uw Kamer over de ontwikkeling van Schiphol en de hoofdlijnen van de Luchtvaartnota3. Hierin wordt aangegeven dat onder meer dit Rli-advies wordt betrokken bij het vormgeven van de Luchtvaartnota.
Wat is uw inzet om deze subsidiestromen in te zetten voor de transitie naar een daadwerkelijk duurzaam mobiliteitssysteem?
Voor wat betreft maatregelen gericht op verduurzaming van de luchtvaart en klimaatbeleid voor luchtvaart verwijs ik naar mijn brief van 27 maart 20194.
Kunt u een zo volledig mogelijke lijst verschaffen van alle mogelijke overheidssteun, kortingen, arbeidsuren en subsidies richting Schiphol, waaronder ook de innovatiesubsidies, leefbaarheidsfondsen en projecten en samenwerkingen?
Vanuit een publiek belang doet de Nederlandse overheid uitgaven die aan Schiphol gerelateerd zijn, maar die niet als «overheidssteun, kortingen, arbeidsuren of subsidies richting Schiphol» gekwalificeerd kunnen worden. Om toch enig inzicht te bieden in de uitgaven is hieronder een tabel opgenomen met de meest recente Schiphol-gerelateerde uitgaven van het Ministerie van IenW dat beleidsverantwoordelijk is voor de luchtvaart. In deze tabel zijn de uitgaven in 2018 opgenomen zoals verantwoord in het Jaarverslag artikel 17 luchtvaart, hierin uitgesplitst naar de soort uitgaven (financieel instrument) en naar het onderwerp waarop de uitgaven betrekking hebben.
Opdrachten luchtvaart- veiligheid
Het betreft opdrachten die tot doel hebben vogelaanvaringen te verminderen, zoals een proef i.h.k.v. alternatieve gewassen voor de graanteelt (miscanthus, olifantsgras). Daarnaast is opdracht gegeven tot controle op het onderwerken van graanresten. Het betreft ook vang- en dodingsacties van ganzen rond Schiphol
155
Data Schiphol
Data continu onderzoek Schiphol en overige Schipholdata.
115
Opdrachten project Schiphol
Het budget is besteed aan opdrachten ten behoeve van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol en de voorbereiding van de aanpassing van de wet- en regelgeving en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)/ Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB). Het betreft ook opdrachten die voortvloeien uit implementatie van de aanbevelingen van het OVV-rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol. Tenslotte is een bedrag besteed aan een schikking met de BARIN (Board of Airline Representatives In The Netherlands) over het functioneren van het Schadeschap luchthaven Schiphol.
3.205
Opdrachten KDC
De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In 2018 heeft KDC projecten uitgevoerd gericht op een betere voorspelbaarheid van de verkeersstromen en de luchthaven capaciteit, betere weerverwachting voor het ijsvrij maken van vliegtuigen en er is gewerkt aan de procesverbetering voor de introductie van nieuwe concepten in de praktijk. De structurele verbinding met de Technische Universiteit Delft en Hogeschool van Amsterdam heeft er voor gezorgd dat een flink aantal studenten de opleiding heeft afgerond door te werken aan research voor de luchtvaart.
536
Subsidie KDC
Het betreft de beheersubsidie die aan het KDC is verstrekt.
35
Subsidie ORS
Aan de Omgevingsraad Schiphol (ORS) is een subsidie verstrekt. Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen met als doel om de hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen.
369
Subsidie onderwerken graanresten
Er is een subsidieregeling voor het bijdragen aan het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. Het doel van de regeling is het aantrekken van foeragerende ganzen te verminderen.
1.510
Bijdrage aan LVNL
Ten behoeve van het geschikt maken van de Soesterbergradar voor burgermedegebruik is een bijdrage verstrekt aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).
77
In bovenstaande tabel zijn niet de uitgaven aan infrastructuur opgenomen omdat die niet alleen bijdragen aan de bereikbaarheid van Schiphol, maar ook aan de bereikbaarheid in bredere zin. Zie ook het antwoord op vraag 12. Tot slot wil ik aantekenen dat in de tabel ook niet de uitgaven zijn opgenomen die worden gedekt door een aan de sector opgelegde heffing, zoals voor schades en aankoop van woningen in sloopzones.
Als bunkerbrandstoffen, zoals kerosine en stookolie, voor schepen normaal zouden worden belast met een zelfde accijns als diesel en normale btw, hoeveel geld zou dit opleveren voor de schatkist?
Uit cijfers van het CBS volgt dat in 2018 11.387 miljoen kilogram scheepsbrandstof is gebunkerd in Nederlandse havens. Scheepsbrandstof wordt verhandeld op een mondiale markt, waarbij een gelijk speelveld van belang is. Op dit moment rekent geen enkele haven belastingen voor scheepsbrandstof. Schepen kunnen gemakkelijk omvaren om ergens anders goedkoper en accijnsvrij te bunkeren. Een opbrengst zonder rekening te houden met gedragseffecten zou orde grootte € 3 miljard bedragen (inclusief btw). Maar zoals gezegd kunnen gedragseffecten groot zijn, waardoor per saldo een zeer beperkte opbrengst zou resulteren.
Hoeveel vliegtuigpassagiers zouden, bij benadering, voor een ander vervoersmiddel hebben gekozen bij op dergelijke wijze gelijkgestelde belastingtarieven?
Verwezen wordt naar de beantwoording door Staatssecretaris Snel van Financiën van de vragen van de leden Kröger en Snels (beiden Groenlinks) van 26 maart 20195. Hierin wordt (in antwoord 6) aangegeven dat de effecten van een belasting van vele factoren afhankelijk zijn. Naast de vormgeving van een belasting spelen bijvoorbeeld ook de verwachte autonome ontwikkeling van de vraag naar luchtvaart en de veronderstelde beschikbare luchthavencapaciteit een grote rol. Naast volume-effecten kunnen bovendien verschuivingen tussen segmenten optreden, zoals tussen korte en lange afstand, tussen passagiers en vracht en tussen transferpassagiers en passagiers met Nederland als herkomst of bestemming.
Wat is de extra uitstoot van schadelijke gassen en stoffen als gevolg van deze extra passagiers?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 8. Verder merk ik op dat een verandering van het aantal passagiers niet per definitie leidt tot een evenredige verandering van het aantal vliegtuigbewegingen en van de uitstoot.
Kunt u aangeven wat de directe en indirecte milieukosten van de aan Nederland gerelateerde luchtvaart zijn, zoals vervuiling, geluidsoverlast, gezondheid en het vrijwaren van grote gebieden van andere functies zoals woningbouw?
De Kamer heeft tijdens een (V)AO Duurzame Luchtvaart gevraagd om een overzicht van de kosten voor de luchtvaart en om daarbij een vergelijking te maken met de kosten en subsidies voor andere modaliteiten. Hierover zijn moties aangenomen van het Kamerlid Dijkstra (VVD, Kamerstuk 31 936 nr. 615) en van de Kamerleden De Groot en Bruins (respectievelijk D66 en CU, Kamerstuk 31 936 nr. 627). Het overzicht – dat ik vóór de begrotingsbehandeling van IenW dit najaar aan uw Kamer verwacht aan te bieden – geeft ook een beeld van de verschillende externe kosten. Mogelijke kosten die voortkomen uit het ruimtelijke beleid maken hier geen onderdeel van uit.
Kunt u aangeven hoeveel geld Schiphol zelf bijdraagt aan de landzijdige bereikbaarheid van Schiphol?
Hieronder wordt op basis van informatie van Schiphol een overzicht gegeven van de investeringen van Schiphol die gerelateerd zijn aan landzijdige bereikbaarheid.
Wat is uw specifieke mening over de verhouding in bedragen die de overheid betaalt en die Schiphol zelf betaalt voor het bereikbaar houden van Schiphol? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
In het kader van het MIRT wordt in alle regio’s, waaronder het gebied rondom Schiphol, door overheden en sectorpartijen hard gewerkt aan de verbetering van de bereikbaarheid. Het bedrag van € 12 miljard dat staat genoemd in het artikel is een opstelsom van de projecten in de metropoolregio Amsterdam die gepland staan tot aan 2028. Met de realisatie van deze projecten worden belangrijke knelpunten in het hoofdwegennet en op het hoofdspoornet opgelost waar alle reizigers die gebruik maken van deze verbindingen en de regio als geheel van profiteren. In het artikel van Follow the Money wordt voor de berekening van een subsidiebedrag per passagier het bedrag van € 12 miljard over een periode van 12 jaar afgeschreven. Dit geeft een onjuist beeld omdat deze infrastructuur voor een veel langere periode wordt gebruikt. De economische levensduur van infrastructuur is ongeveer 25 tot 30 jaar. Daarnaast is het niet correct om de kosten, zoals in het artikel gebeurt, geheel toe te schrijven aan de vertrekkende en aankomende passagiers op Schiphol in aansluiting op een vliegreis. Op Schiphol stappen bijvoorbeeld ook trein- en busreizigers over en zijn er reizigers die op Schiphol werken. Ik vind het belangrijk dat de bereikbaarheid in de Metropoolregio Amsterdam samen met de regionale partners, waaronder Schiphol, wordt verbeterd. Daarom wordt sinds maart 2018 samengewerkt in het gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma «Samen Bouwen aan Bereikbaarheid». Daarbij wordt onder meer gekeken naar de corridor Amsterdam-Schiphol-Hoofddorp, inclusief de lange termijn bereikbaarheid van de multimodale knoop Schiphol. Investeringen in het onderliggende wegennet op het luchthaventerrein worden voornamelijk door de luchthaven zelf bekostigd. Zie ook het antwoord op vraag 11. Ik ben van mening dat dit redelijke verhoudingen zijn.
Zijn de tarieven en dividendafdracht van Schiphol ook na de beloofde tariefverhoging nog steeds lager dan wat vergelijkbare andere luchthavens vragen en afdragen? Kunt u een nieuw overzicht geven?
Uit de benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen 2018 van SEO blijkt dat Schiphol goedkoper is dan andere concurrerende grote luchthavens in Europa. In deze jaarlijkse benchmark worden niet alleen de luchthaventarieven van Schiphol zelf in de vergelijking meegenomen, maar ook de Air Traffic Control (ATC)-heffingen en de overheidsheffingen. In de jaren 2015, 2016 en 2017 zijn de luchthaventarieven van Schiphol gedaald. Dit vanwege de sterke passagiersgroei en de minder sterke toename van de kosten. De luchthaventarieven van 2018 zijn met gemiddeld 5,4% gestegen ten opzichte van 2017. Het effect daarvan is zichtbaar in de benchmark 2018: alhoewel Schiphol een relatief lage positie behoudt in de rangorde van duur naar goedkoop, heeft Schiphol vergeleken met de andere luchthavens in de benchmark in dat jaar wel de grootste totaalstijging van de gelden en heffingen (+5%). De stijging van de luchthaventarieven van Schiphol zet door, want op 31 oktober 2018 heeft Schiphol bekend gemaakt dat de luchthaventarieven op Schiphol in de periode 2019 tot 2021 met gemiddeld 7,9% per jaar zullen stijgen ten opzichte van de tarieven van 2018. De luchthaventarieven van Schiphol zijn kostengeoriënteerd. Dat wil zeggen dat Schiphol in de luchthaventarieven niet meer in rekening mag brengen dan de kosten die de luchthaven maakt voor luchtvaartactiviteiten plus een gereguleerd rendement. Een belangrijke reden voor de tariefstijging in de komende jaren zijn de investeringen die Schiphol gaat doen. Verder wordt invoering van een vliegbelasting voorbereid die ook tot hogere kosten zal leiden. Hoe op andere luchthavens de kosten worden doorberekend verschilt per luchthaven en is afhankelijk van regulering en het tariefbeleid. De benchmark met betrekking tot 2019 is nog niet beschikbaar, waardoor het nu nog niet mogelijk is om aan te geven hoe het effect van de tariefstijging in dit jaar zal doorwerken op de relatieve positie van Schiphol in de benchmark.
In de overzichten van SEO is de dividendafdracht niet meegenomen, omdat er geen één op één relatie bestaat tussen de hoogte van de luchthavengelden en de hoogte van het uitgekeerde dividend. De hoogte van de dividendafdracht is bij Schiphol, net als bij haar concurrenten, namelijk ook afhankelijk van de inkomsten uit andere activiteiten, zoals parkeren, winkels, vastgoed en buitenlandse deelnemingen, en de afspraken die een luchthaven maakt met haar aandeelhouders over welk deel van de winst wordt uitgekeerd als dividend7.
Klopt het dat voor het passeren van het Nederlandse luchtruim een lager tarief geldt dan voor andere landen? Kunt u een overzicht geven van de Europese landen?
Het tarief voor luchtverkeersleiding in het Nederlandse luchtruim wordt jaarlijks volgens Europese regels vastgesteld. Uitgangspunt in deze regels is dat de inkomsten uit de heffingen de te maken kosten van de luchtverkeersleiding dekken, zogenaamde kostendekkende tarieven. In 2019 is het Nederlandse tarief (€ 56,77) lager dan het tarief in de ons direct omringende landen (België/Luxemburg: € 67,55; Duitsland: € 63,63; VK: € 60,32; Frankrijk: € 60,81; Denemarken: € 56,96), maar hoger dan het Europese gemiddelde (€ 51,62).
Bent u het eens met de stelling uit het FTM-artikel dat de EU de luchtvaart «met honderden miljoenen» sponsort? Zo nee, kunt u toelichten op welke manier deze stelling in uw ogen niet klopt?
De stelling, die ik niet onderschrijf, refereert aan de financiële bijdragen vanuit de EU voor het SESAR programma. Dit programma heeft als doel de Europese luchtverkeersleiding te moderniseren. Dit richt zich op het verbeteren van de veiligheid, het verminderen van de uitstoot van emissies, het verminderen van vertragingen en het verbeteren van de kostefficiëntie. De Europese Unie stelt financiële middelen beschikbaar om de implementatie van het programma te stimuleren en te versnellen.
Onderschrijft u de stelling in het FTM-artikel dat mensen met een laag inkomen meebetalen aan de vliegvakanties van mensen met een hoger inkomen, omdat mensen uit de hoogste inkomensgroep vaker vliegen? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat mensen met een laag inkomen meebetalen aan de vliegreizen voor de rijken, maar niet dat dit komt doordat mensen uit de hoogste inkomensgroep vaker vliegen zoals in de vraag wordt genoemd. Mogelijk wordt in de vraag gerefereerd aan een publicatie van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) uit 2018 met de titel «De Vliegende Hollander». Hierin wordt het vlieggedrag van de Nederlandse bevolking geanalyseerd. Onder andere wordt vermeld dat personen met een hoog inkomen relatief vaak vliegen. Overigens is daarbij geen onderscheid gemaakt tussen reizen met een zakelijk motief en «vliegvakanties» zoals in de vraag genoemd.
Erkent u daarmee dat deze buitensporige subsidie van de luchtvaartsector vooral in het voordeel uitpakt van de hogere inkomensgroepen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven onderschrijf ik de onderbouwing niet.
Onderschrijft u de stelling van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dat de «goedkope leningen» aan Airbus niet in overeenstemming zijn met internationale afspraken? Zo nee waarom niet?
In de uitspraak over de steun aan Airbus van 15 mei 2018 bepaalde het Appellate Body van de WTO dat bepaalde steunmaatregelen door het VK, Spanje, Frankrijk en Duitsland strijdig zijn met de WTO-regels. Het Appellate Body is het hoogste orgaan dat zich uitspreekt of de lidstaten handelen volgens de verplichtingen onder de WTO-akkoorden. Uitspraken van het Appellate Body zijn juridisch bindend voor de WTO-leden. De Europese Unie is van mening dat de steun aan Airbus sinds 17 mei 2018 in lijn is met de verplichtingen van het VK, Spanje, Frankrijk en Duitsland onder de WTO-regels.
Op welke manier zijn Nederlandse bedrijven of overheidsinstellingen direct of indirect betrokken bij bovenstaande leningen?
Bovenstaande leningen betreffen leningen van nationale overheden aan Airbus vestigingen in genoemde landen. Dergelijke leningen worden niet verstrekt aan bedrijven buiten de landsgrenzen, daarmee is er geen directe betrokkenheid van Nederlandse bedrijven of overheidsinstellingen.
Onderschrijft u de stelling van de WTO dat de «bepaalde belastingvoordelen» voor Boeing niet in overeenstemming zijn met internationale afspraken? Zo nee waarom niet?
Het Appellate Body van de WTO heeft zich op 28 maart 2019 uitgesproken over de naleving van de VS van een eerdere uitspraak van het beroepslichaam over steun aan Boeing. Het Appellate Body concludeerde dat nog niet alle steun aan Boeing door de VS in lijn is met de verplichtingen van de VS onder de WTO-regels.
Kunt u uitsluiten dat bij deze door de WTO benoemde «bepaalde belastingvoordelen» Nederlandse bedrijven of private instellingen direct of indirect betrokken zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Als grote bedrijven in de luchtvaart steun genieten van overheden heeft dat direct en indirect effecten voor alle producenten van onderdelen, handelaars en andere betrokken. Gezien de complexiteit van vliegtuigen is het onmogelijk om na te gaan welke Nederlandse bedrijven hiervan profiteren.
Kunt u uitsluiten dat bij deze door de WTO benoemde «bepaalde belastingvoordelen» de Nederlandse fiscus afspraken gemaakt heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om bepaalde belastingvoordelen in de staat Washington. Er is geen reden om aan te nemen dat er op welke manier dan ook een relatie is met de Nederlandse fiscus. Omdat de Nederlandse Belastingdienst handelt binnen de kaders van wet, beleid en regelgeving, geldt overigens in zijn algemeenheid dat de Nederlandse Belastingdienst geen belastingvoordelen verleent.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» van het Centraal Plan Bureau (CPB)1 en het daarop gebaseerde bericht «Nederlands mkb heeft last van marktmacht grootbanken»?2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het daarop gebaseerde bericht.
Herkent u de conclusie van het CPB dat het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) minder vaak bankleningen ontvangt dan het mkb elders in de eurozone? Zo ja, waarom deelt u de conclusie van het CPB en welke aanvullende stappen acht u noodzakelijk om de in het CPB rapport geschetste situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het CPB-rapport. Dit rapport beschrijft mogelijke redenen waarom mkb bedrijven moeizamer aan bankfinanciering kunnen komen ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in de Eurozone. Deze redenen zijn divers en acht ik plausibel. Het onderzoek is echter breed en het is niet mogelijk gebleken om op basis van de data oorzakelijke verbanden te leggen. De mkb-financieringsmarkt verschilt ook sterk per eurozoneland. Het één op één vergelijken van landen is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Deelt u de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van bedrijven, ook van kleine en middelgrote, in Nederland relatief goed is in vergelijking met andere eurozonelanden en dat daarbij het mediane eigen vermogen van kleine Nederlandse bedrijven eerder hoger dan lager is dan in andere landen? 3 Zo ja, hoe verhoudt deze stelling zich tot de uitspraak in de financieringsmonitor dat een van de redenen voor de hogere kosten van Nederlandse kredieten de zwakkere financiële positie van kleine Nederlandse bedrijven die krediet aanvragen ten opzichte van het Europees gemiddelde is?4
Ik deel deze stelling. Het rapport van het CPB geeft aan dat de meeste Nederlandse mkb bedrijven financieel gezond zijn. Dit rapport is mede gebaseerd op BACH5 data en CBS bewerkte microdata. Hieruit blijkt dat Nederlandse mkb bedrijven ook net zo winstgevend te zijn ten opzichte van soortelijke bedrijven elders in de Eurozone; bovendien beschikken ze ook over een gemiddeld niveau aan eigen vermogen.
De financieringsmonitor geeft aan dat één van de verklaringen van de hogere kosten van met name kleine leningen in vergelijking met het Europees gemiddelde de zwakkere financiële positie van het mkb is ten opzichte van het Europees gemiddelde. De financieringsmonitor van het CBS baseert zich hier op het IMF country report van 2018. Dit is echter een analyse over 2017, en een andere databron dan het CPB-rapport.
Verder accentueert het CPB-rapport ook dat niet alle afwijzingen door banken een probleem vormen. Want nieuwe bedrijfsleningen worden soms, gezien de bedrijfseconomische vooruitzichten, gerechtvaardigd afgewezen door banken. In het najaar 2019 zal ik in een Kamerbrief mijn beleidsvisie nader toelichten.
Kunt u uw appreciatie delen van de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat banken tegelijkertijd scherp kijken naar risico’s en alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking voor financiering komen, in relatie tot de stelling van het CPB dat de winstgevendheid van het Nederlandse mkb in relatie tot andere eurozonelanden relatief goed is?
Ja, voor zover mij bekend heeft de NVB tot op heden alleen gereageerd met een bericht op hun website. De NVB geeft redenen aan waarom de vergelijking van de mkb-financieringsmarkt tussen verschillende landen moeilijk te maken is.
De NVB noemt de mate van digitalisering, een traditie van relatie-bankieren of transactiebankieren en de mate waarin schuld aangaan gebruikelijk is. Deze aspecten zijn inderdaad relevant om rekening mee te houden in de vergelijking. Om deze reden ben ik tevens gestart met een exercitie met de Europese Commissie en de lidstaten om te komen tot goede voorbeelden van beleid en instrumenten om de mkb-financieringsmarkt te verbeteren. Dit zal ik delen met uw Kamer in een brief over de beleidsvisie mkb-financiering (zie antwoord vraag 3 en 14).
Bent u bekend met wat banken onder gezonde bedrijven verstaan, aangezien de NVB stelt dat alleen gezonde bedrijven met goede plannen in aanmerking komen voor financiering? Wordt daarbij gekeken naar de historie of naar de vooruitzichten?
Banken hebben eigen modellen voor inschatting van de financiële gezondheid van bedrijven en bijhorende risico’s. Deze inschatting wordt per financieringsaanvraag gedaan. Ik kan dan ook niet zeggen wat banken precies verstaan onder gezonde bedrijven. Wel kan ik aangeven waar banken op beoordelen. Dit is onder andere de rentabiliteit (winstgevendheid) van het bedrijf dan wel de investering waar financiering voor wordt gevraagd, de solvabiliteit van het bedrijf (terugbetaalcapaciteit) en cashflowontwikkeling. Hierbij zijn zowel de historische cijfers als de prognoses belangrijk. Naast financiële gegevens beoordeelt een bank ook niet-financiële informatie. De NVB geeft in haar «position paper» van 4 april jl. aan welke factoren meespelen in de beoordeling van een krediet.
Onderschrijft u de stelling van het CPB dat de tarieven voor leningen aan het mkb in Nederland hoger liggen dan elders in de eurozone? Zo ja, wat is daarvan de reden? Welke mogelijkheden heeft u om bancaire financiering aantrekkelijk te maken voor het mkb en zo het Nederlandse mkb op een eerlijke wijze te kunnen laten concurreren met Europese bedrijven?
De bevinding op basis van analyse – en dus geen stelling – van het CPB is dat marktrentes voor bedrijfsleningen tot 5 jaar zowel voor het mkb als voor het grootbedrijf boven het Eurozone gemiddelde liggen. Een mogelijke verklaring die CPB opwerpt is dat hier wellicht sprake is van marktmacht. Andere verklaringen waardoor er verschillen zijn per land zijn de beschikbaarheid van informatie waarop banken het kredietrisico bepalen. De mate van standaardisatie van financiële verslaglegging verschilt, evenals de beschikbaarheid van kredietratings voor het mkb. De uitkomsten van de financieringsmonitor wijzen ook uit dat de rentes voor mkb bedrijfsleningen afnemen met de bedrijfsomvang en met de bedrijfsleeftijd. Ook tussen sectoren verschillen de rentepercentages. Er worden hogere rentes betaald in de meer risicovolle sectoren (zoals zakelijke dienstverlening en ICT) en lagere rentes in onroerend goed en reparatie, bouw en landbouw. Over mijn beleid informeer ik u nader in de Kamerbrief over de beleidsvisie MKB-financiering (zie antwoord op vraag 14).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 16%-punt minder vaak een banklening ontvangen dan vergelijkbare bedrijven in andere landen in de eurozone? Zo ja, welke aanvullende stappen acht u wenselijk om ervoor te zorgen dat meer Nederlandse mkb’ers een banklening ontvangen?
Ik neem kennis van deze bevindingen. Zoals CPB ook aangeeft vormt niet alle afwijzingen een probleem. Een deel wordt terecht afgewezen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende marktperspectief is. In de Financieringsmonitor worden de belangrijkste redenen van afwijzing opgesomd. Wat een gezond afwijzingspercentage is valt niet te zeggen. Het CPB benadrukt in de Policy brief dat cultuurverschillen ook een rol kunnen spelen in het aanvraaggedrag van ondernemers in Nederland. Sinds de laatste financiële crisis lijken Nederlandse ondernemers meer leenavers dan Europese ondernemers elders. Het is belangrijk om te benadrukken dat het bedrijfsleven gezond gefinancierd dient te zijn en dat banken een belangrijke selectiefunctie hebben om bedrijven te financieren met een financieringsbehoefte die dit ook financieel kunnen dragen. Om mkb-financiering te bevorderen zijn verschillende financieringsinstrumenten reeds beschikbaar (zie antwoord op vraag 13).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat Nederlandse mkb’ers 15%-punt minder vaak een aanvraag doen voor een banklening dan vergelijkbare bedrijven elders in Europa? Zo ja, heeft u vergelijkbare signalen ontvangen en zicht op de mogelijke redenen voor afwijzing? Zo ja, welke stappen acht u noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in Nederland zo veel mogelijk mkb’ers, die behoefte hebben aan financiering, een aanvraag doen voor een banklening?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om ervoor te zorgen dat mkb’ers die behoefte hebben aan financiering, daadwerkelijk een aanvraag doen voor een banklening en niet vooraf al de handdoek in de ring gooien?
Het CPB benadrukt in haar rapport dat de meeste mkb-bedrijven in Nederland die geen behoefte hebben om een lening bij een bank aan te vragen, dit doen omdat zij adequate eigen middelen hebben. Daarnaast lijkt ook de verwachting van het mkb om afgewezen te worden bij een financieringsaanvraag een belangrijkere rol te spelen in Nederland dan elders in de Eurozone. EZK stimuleert ondernemers om gebruik te maken van verschillende financieringsinstrumenten die uitgevoerd worden door RVO6. Daarnaast kunnen ondernemers ook terecht bij het ondernemingsplein7 en de KvK8 voor vragen en ondersteuning omtrent financiering. Om inzichten uit te wisselen met de eurozonelanden met betrekking tot leenaanvragen heeft Nederland met andere lidstaten en de Europese Commissie afgesproken om «best practises» uit te wisselen. Desalniettemin is het belangrijk om te benadrukken dat elk land in de eurozone een ander financieringsmarktsysteem heeft, waardoor verschillen onvermijdelijk zijn (zie antwoord vraag 4).
Onderschrijft u de cijfers van het CPB dat leenaanvragen in Nederland 14%-punt minder vaak volledig worden toegekend dan elders? Zo ja, welke aanvullende stappen neemt u om dit verschil met andere landen uit de eurozone te verkleinen?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u aanvullende stappen wenselijk om bancaire financiering meer te laten aansluiten op de behoefte van mkb’ers en het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig meer concurrentie op de mkb-financieringsmarkt aan. Zowel bij banken als bij alternatieve financiers zoals leasing, factoring en crowdfunding. Hier voer ik ook actief beleid op. De kredietverlening aan het mkb ondersteun ik met de garantie-instrumenten BMKB en GO. In juli 2017 is de BMKB na een tijdelijke openstelling vanaf 2012, permanent opengesteld voor niet-banken, die zich voor de regeling kwalificeren. Het stimuleren van de risicokapitaalmarkt doe ik met instrumenten zoals DVI en SEED. Deze risicokapitaalinstrumenten worden bij uitstek door alternatieve financiers, zijnde niet banken, in de markt aangeboden. Deze instrumenten dragen in belangrijke mate bij aan het oplossen van marktfalen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een tekort aan zekerheden of behoefte aan risicodragend vermogen bij financiering van innovaties of groei van startups of scale-ups.
Welke stappen worden door de overheid gezet om alternatieve financiering een reëel en aantrekkelijk alternatief te maken voor bankfinanciering bij mkb’ers?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u extra aanvullende stappen wenselijk om alternatieve financiers een welkome aanvulling te laten blijven op het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet? Aan welke types van financiering denkt u hierbij?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de in het wetgevingsoverleg over Jaarverslag en Slotwet Ministerie van Economische Zaken en het Diergezondheidsfonds (XIII) (deel EZK) voor het jaar 2018 van 12 juni 2019 toegezegde appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» voor het einde van het zomerreces aan de Kamer zenden?
De appreciatie van het CPB rapport «Mkb-bankfinanciering in Europees perspectief» betrek ik in mijn Kamerbrief over de beleidsvisie Mkb-financiering waarin ik de meta-analyse aanbied naar aanleiding van de 5 evaluaties van de risicokapitaalinstrumenten en waarin ik ter beantwoording van de motie Graus9 een internationale vergelijking maak van de mkb-financieringsmarkt. Om relevante onderwerpen integraal aan de Kamer aan te kunnen bieden stuur ik de brief met appreciatie van het CPB-rapport niet voor het eind van zomerreces, maar in het najaar 2019 naar de Kamer.
De uitspraak van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Hoge Raad over de onterechte en oneerlijke fictieve vermogensrendementsheffing?1
Ja.
Kunt u een reflectie geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een gehanteerd fictief rendement van 4% onterecht was en dat in 2013 en 2014 een rendement van 4% niet haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoefden te nemen? Wat betekent dit voor de mensen bij wie via box 3 vermogensrendementsheffing wordt geïnd op het spaargeld?
Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de massaalbezwaarprocedure aangaande de box 3 heffing voor de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP vormt als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2% (4% van 30%). Voor de gevolgen van een dergelijke schending op stelselniveau kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden. De Belastingdienst zal op de massaalbezwaarschriften een collectieve uitspraak doen over de rechtsvraag die wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen.
Bent u bereid om wetgevende actie te ondernemen, zoals de Hoge Raad eigenlijk van u verlangt, of wacht u een jaar af, waarin de Hoge Raad miljoenen individuele bezwaren gaat toewijzen, voordat u wetgevende actie onderneemt?
De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. In zoverre verlangt de Hoge Raad geen wetgevende actie. Toch realiseert het kabinet zich dat een brede maatschappelijke wens bestaat om de heffing over inkomen uit sparen beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» heeft dit kabinet ook opgenomen dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijk rendement zal worden uitgewerkt. Deze brede wens onderschrijf ik en daarom heb ik in de brief «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»2en in de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement»3 toegezegd om op twee sporen nader onderzoek te doen op het gebied van box 3. Op de langere termijn worden in het bouwstenenonderzoek meer fundamentele beleidsopties uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020 naar Uw Kamer te sturen.
Op korte termijn werk ik nader uit of we tegemoet kunnen komen aan belastingplichtigen met spaargeld in box 3. Concreet betekent dit dat ik onderzoek of het spaargeld tegen werkelijk rendement kan worden belast, of tegen een rendement dat daarbij in de buurt komt. De resultaten van dit onderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Hoe wordt de uitspraak meegenomen in het onderzoek naar een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt er momenteel op twee sporen nader onderzoek gedaan op het gebied van box 3, waarbij beleidsopties worden uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. In deze onderzoeken zullen de overwegingen van de Hoge Raad worden meegenomen.
Wat betekent de uitspraak voor de fictieve rendementen na de jaren 2013, 2014, toen de rentes nog lager waren?
De massaalbezwaarprocedure box 3 waarin de Hoge Raad op 14 juni 2019 een arrest heeft gewezen, is van belang voor het stelsel van de box 3-heffing (en het forfaitaire rendement) zoals dat gold voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016.4 De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Het arrest van de Hoge Raad geeft dan ook geen aanleiding om de aanslagen voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 aan te passen. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen met een collectieve uitspraak. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. Bezwaarschriften tegen aanslagen voor de belastingjaren 2017 en 2018 maken onderdeel uit van aparte massaalbezwaarprocedures.5
Wat betekent de uitspraak voor het fictieve rendement in de jaren na 2017?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is met ingang van 1 januari 2017 de vermogensrendementsheffing in box 3 herzien. Deze herziening was erop gericht om het forfaitaire rendement dichter te laten aansluiten bij het gemiddelde werkelijke rendement. Voor aanslagen over het belastingjaar 2017 en 2018 op basis van het nieuwe stelsel lopen nog aparte massaalbezwaarprocedures waar de Hoge Raad uitspraak over zal doen.
Op welke manier bent u voornemens de bezwaren af te handelen in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven, zal de Belastingdienst het massaal bezwaar voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 afwijzen met een collectieve uitspraak waarin de aanslagen voor die jaren worden gehandhaafd. De collectieve uitspraak zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Hoe valt deze uitspraak te implementeren in de eerder genoemde uitgangspunten van uitvoerbaarheid, administratieve lasten, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht2?
In de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement» geef ik aan dat de vermogensrendementsheffing zoveel mogelijk aan de uitgangspunten van uitvoerbaarheid, robuuste en brede heffingsgrondslag, geen hoge administratieve lasten voor burgers, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht moet voldoen. Op basis van de Voortgangsrapportage en het Keuzedocument box 3 komt het kabinet tot de conclusie dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement niet kan voldoen aan alle hiervoor genoemde uitgangspunten. Een overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is daarom op korte of middellange termijn alleen denkbaar als er concessies worden gedaan op een of meerdere van de uitgangspunten. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven worden momenteel fundamentele beleidsopties uitgewerkt en de mogelijkheden voor het belasten van spaargeld tegen werkelijk rendement onderzocht waarbij deze uitgangspunten wederom aan bod zullen komen. De resultaten van het spaargeldonderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Is nog steeds de verwachting dat het eerste (versnelde) deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen op Prinsjesdag naar de Kamer wordt gestuurd3? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het betalen van invoerrechten en btw aan de deur |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat PostNL bij pakketten waarover invoerrechten, btw, afhandelingskosten of accijns moet worden betaald bepaald heeft dat die pakketten alleen opgehaald kunnen worden bij een PostNL-locatie?1
Ja, dit is sinds oktober 2017 het geval.
Indien de vorige vraag bevestigend beantwoord wordt: waarom bestaat er bij de genoemde pakketten geen mogelijkheid om aan de deur van de ontvanger af te rekenen net zoals bijvoorbeeld gebeurd indien een pakket onder rembours wordt verzonden?2
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Weverling en van Haga van 11 april 2019 (kenmerk 2019Z07473) was in 2017 een stijging van 28% van aankopen bij buitenlandse webshops zichtbaar ten opzichte van het jaar ervoor. Deze sterke toename en het toenemende vertrouwen van consumenten in internationale e-commerce leidt ook tot een toename van het aantal postzendingen waarvoor invoerrechten en btw dient te worden betaald.
Vanuit een doelmatigheidsoogpunt kan het de voorkeur hebben om dergelijke pakketten te laten halen bij een PostNL-locatie. Ontvangers zijn namelijk vaak niet geïnformeerd over het feit dat invoerrechten moeten worden betaald en zijn niet bereid om deze alsnog te betalen of zijn daar op het bezorgmoment niet toe in staat. Hierdoor ontstaat de ongewenste situatie dat pakketten vaak weer moeten worden meegenomen door de pakketbezorger. Dit leidt tot inefficiëntie voor zowel de klant als de postverlener en staat de doelmatigheid van het postvervoer in het algemeen en de financierbaarheid van de universele postdienst in het bijzonder in de weg. Daarnaast wil PostNL omwille van de veiligheid van zijn pakketbezorgers, de gevallen dat chauffeurs met geld over straat gaan of betalingshandelingen moeten doen zoveel mogelijk beperken. Verder klopt het dat een aantal zakelijke klanten van PostNL nog steeds een zending onder rembours kan versturen. Deze dienst is echter niet vergelijkbaar met de bezorging van uit het buitenland afkomstige pakketten. In het geval van een verzending onder rembours kiest de ontvangende klant om aan deur te betalen. De rembourszending brengt dan ook een minder groot risico met zich mee op inefficiënte aflevering. Ook worden de rembourszendingen niet meer geleverd via het reguliere pakketnetwerk van PostNL. Door het beperkte aantal zendingen wordt deze dienst door een ander, kleinschalig, verbijzonderd netwerk van PostNL uitgevoerd. Hierdoor is het ook mogelijk om de betaling met pinautomaten te voldoen.
Deelt u de mening dat het voor de ontvanger gebruiksvriendelijker is als die het pakket wel aan huis kan ontvangen?
In beginsel deel ik deze mening. De doelmatigheid van het postvervoer is echter ook een belangrijke factor om rekening mee te houden. Deze factor is in het belang van de klant in verband met het betaalbaar houden van de universele postdienst als geheel. De wet bepaalt daarom dat, indien de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar is, de universele postdienstverlener mag weigeren om pakketten thuis af te leveren die niet voldoen aan zijn algemene voorwaarden.
Handelt PostNL nu in strijd met wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid van voorzieningen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
PostNL heeft in haar algemene voorwaarden universele postdienst (AVP artikel 20.1) opgenomen dat poststukken in beginsel op het adres van de geadresseerde moeten worden afgeleverd, tenzij dit redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. PostNL handelt hiermee niet in strijd met wet- en regelgeving. De Postwet 2009 bepaalt in artikel 19, tweede lid, dat een verlener van de universele postdienst de uitvoering van de universele postdienst mag weigeren indien dit strijdig is met de eisen die met het oog op doelmatig postvervoer in zijn algemene voorwaarden zijn gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat brieven of pakketten moeten worden vervoerd die de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar brengen. Pakketten waarvoor bij aflevering eerst invoerrechten of btw moet worden geïnd, zorgen voor additionele kosten voor de universele postdienstverlener. Daarbij komt dat pakketbezorgers deze pakketten vaak weer moeten meenemen (zie ook beantwoording bij vraag 2) of deze moeten terugsturen naar de verzender indien de invoerrechten en/of btw niet worden voldaan door de ontvanger. De kosten die daarmee gepaard gaan kunnen nergens anders worden verhaald en drukken daardoor op de universele postdienst. Dit gaat ten koste van de doelmatige uitvoering en de financiering van de universele postdienst. De verlener van de universele postdienst heeft in dat geval de ruimte om te kiezen voor manier van afleveren die wel doelmatig is of in ieder geval de noodzaak van die extra kosten beperkt.
Hoe verhoudt de wijze waarop PostNL de genoemde pakketten laat ophalen in plaats van bezorgen zich tot het zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland toegankelijk blijft zoals dat bij wet vastgelegde Universele Postdienst, die ook voor buitenlandse pakketten geldt, is bedoeld?
De universele postdienstverlening blijft, in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen, voor iedereen toegankelijk. Dit geldt ook voor het ontvangen van buitenlandse pakketten. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 4.
Het bericht ‘Fiscaal verdrag drijft Amerikanen in Nederland tot wanhoop’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fiscaal verdrag drijft Amerikanen in Nederland tot wanhoop»?1
Ja.
Kunt u een terugkoppeling geven van het gesprek dat u in mei heeft gehad in de Verenigde Staten?
Ik heb in de Verenigde Staten over de FATCA-problematiek gesproken op ambtelijk en politiek niveau met het Department of Treasury, de IRS en met Congress leden en hun staf. In deze gesprekken heb ik aandacht gevraagd voor de impact van de Amerikaanse (belasting)regelgeving op Nederlandse inwoners en voor de problemen die banken ondervinden met de naleving van de verplichtingen onder FATCA. In die gesprekken heb ik een aantal suggesties gedaan over hoe de problematiek die de FATCA regelgeving oplevert voor Nederlandse inwoners met de Amerikaanse nationaliteit kan worden verzacht. Specifiek is gesproken over aanpassingen in de SSN/TIN aanvraagprocedure, over de procedure om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit, over knelpunten in de FATCA-regelgeving (zoals het eindigen van de huidige overgangsregeling eind 2019) en over het belang voor banken over meer duidelijkheid rondom het begrip significant non compliance. Alle gesprekspartners erkennen de problemen die spelen en zijn bereid na te denken over maatregelen. In samenspraak zijn het Department of Treasury en de IRS bereid om binnen bestaande wet- en regelgeving op zoek te gaan naar oplossingen. Mijn gesprekspartners spraken de verwachting uit om na de zomer duidelijkheid te geven over eventuele maatregelen.
In het verlengde van de FATCA problematiek is ook nog gesproken over de gevolgen van de Amerikaanse belastinghervorming voor kleine Nederlandse bedrijven. Specifiek is gesproken over de Amerikaanse transitiebelasting, die als doel heeft om voorafgaand aan de overgang naar een territoriaal stelsel de (nog) niet gerepatrieerde winsten van multinationals in een keer in de Amerikaanse heffing te betrekken. Deze heffing kan een onevenredige impact hebben op in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen die een eigen bedrijf hebben.
Bent u bekend met het aantal Nederlandse «Accidental Americans» dat nog niet beschikt over een US TIN/SSN (Taxpayer Identification Number/Social Security Number) per 1 juni 2019?
De omvang van deze groep op 1 juni 2019 is mij niet bekend. Wel kan ik u de volgende gegevens melden. Uit onderzoek van de NVB bij 5 banken, waaronder de 3 grootbanken, is gebleken dat binnen de groep te rapporteren US persons een groep is te identificeren met als kenmerken: wonen in Nederland en te rapporteren op basis van een «US place of birth». Alhoewel binnen deze groep ook «echte» Amerikanen zitten die (tijdelijk) in Nederland wonen, is dit op basis van de beschikbare gegevens de meest geschikte manier om een inschatting te maken van de in de vraag bedoelde groep. Deze groep bestaat uit ruim 4.000 personen, van wie een kwart nog geen US TIN/SSN bezat op 31 december 2018. Deze groep van ongeveer 1.000 personen kan op termijn nog iets groter worden omdat door 4 van de 5 banken uit dit onderzoek alleen personen gerapporteerd worden met een banksaldo van 50.000 dollar. Het kan dus zijn dat inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit op enig moment alsnog verzocht worden door hun bank om een US TIN/SSN aan te leveren.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat deze gehele groep personen nog voor de deadline van 1 oktober een SSN ontvangt? Zo ja, moeten de mensen dit individueel regelen of kan de overheid daarbij helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen garanties geven of en hoe snel de Amerikaanse overheid SSN-nummers afgeeft. Zoals de leden Lodders, Van Weyenberg en Slootweg aangeven in hun Kamervragen van 18 februari 2019 kan de doorlooptijd in specifieke situaties oplopen tot 9 maanden indien sommige relevante documenten nog niet beschikbaar zijn.
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren voortdurend aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid, snelheid en complexiteit van de aanvraagprocedure bij de Amerikaanse ambassade en het consulaat. De aanvraag van het SSN-nummer zelf blijft een individuele verantwoordelijkheid.
Is het al mogelijk dat banken kunnen volstaan met het rapporteren van de geboortedatum in plaats van een SSN, zoals u heeft aangegeven in uw antwoord op eerdere Kamervragen?2
Op grond van het huidige overgangsrecht is dat mogelijk. Dit overgangsrecht loopt eind van dit jaar af. Ik heb expliciet gesproken over een mogelijke verlenging van dit overgangsrecht met de Amerikanen tijdens mijn bezoek aan de VS. Een verlenging van de transitieperiode waarin banken kunnen volstaan met het rapporteren van de geboortedatum in plaats van een SSN, wordt echter niet voorzien door de VS. Wel wordt gekeken naar de mogelijkheden om de aanvraagprocedure SSN te vereenvoudigen en te verkorten.
Wat bent u voornemens te doen om te voorkomen dat deze groep Nederlanders, waaronder veel ondernemers, per 1 oktober zonder bankrekening zit?
De klantrelatie tussen een bank en een cliënt is allereerst een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen deze twee partijen. In die relatie speelt de overheid een beperkte rol. Bij het aangaan en continueren van een klantrelatie moet daarnaast de geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Daarbij is wel een rol voor de overheid weggelegd.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van 18 maart 20193 ben ik bekend met het feit dat banken brieven met een steeds indringender toon aan hun rekeninghouders sturen over FATCA. In deze brieven vragen zij hun rekeninghouders die kwalificeren als US Person om extra gegevens – zoals hun Amerikaanse burgerservicenummer (US TIN of SSN) – aan te leveren. Banken hebben immers de verplichting om gegevens te verzamelen over alle US Persons die een rekening bij deze bank aanhouden. Financiële instellingen vrezen dat bij het niet volledig voldoen aan de Amerikaanse verplichtingen, de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse financiële instelling als significant non compliant zullen aanmerken en vrezen dat als gevolg daarvan forse (Amerikaanse) sancties worden opgelegd.
Ik snap de onzekerheid van de financiële instellingen. Tegelijkertijd deel ik de angst dat – als gevolg van missende TIN/SSN’s – onverwijld forse Amerikaanse sancties worden opgelegd niet. Allereerst is in de gesprekken bevestigd dat bij eventuele tekortkomingen eerst consultatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten van de VS en dat er altijd een periode van 18 maanden geldt om eventuele tekortkomingen in de gegevensuitwisselingen te herstellen. Significant non compliance en eventuele sancties zijn een echt ultimum remedium: het gezamenlijke doel is om belastingontduiking (het doelbewust niet betalen van belasting) tegen te gaan. In het verlengde daarvan zal – bij een eventuele consultatie tussen bevoegde autoriteiten – de Nederlandse opstelling zijn dat het niet voor de hand ligt dat missende TIN/SSN’s van personen die geen materiële belastingschuld hebben in de VS zullen leiden tot significant non compliance. Daarbij heb ik bij de VS aangedrongen om meer duidelijkheid te verstrekken wanneer er in hun ogen mogelijk sprake is van significant non compliance. Verder hoeven rekeningen met een saldo van minder dan 50.000 dollar (peildatum 31 december) niet gerapporteerd te worden. Missende TIN/SSN’s voor deze rekeningen spelen geen rol bij mogelijke significant non compliance.
In het verlengde van bovenstaande redenatie liggen de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen. Ik verwijs voor een nadere duiding naar de antwoorden op Kamervragen van 18 maart 2019.4
Herkent u zich in het beeld, geschetst door American Overseas, dat de informatievoorziening vanuit de overheid onvoldoende was? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat het voor Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben lastig kan zijn om te voldoen aan de Amerikaanse regelgeving. Dat is complex en in sommige situaties onverwacht. Het is daarbij echter lastig voor de Nederlandse overheid om te adviseren hoe deze groep moet voldoen aan Amerikaanse regelgeving, zoals de Amerikaanse belastingaangifte.
De problematiek staat echter scherp op mijn radar en we doen wat we kunnen. Ik betrek daarbij ook de relevante partijen. Het Ministerie van Financiën heeft regulier en goed contact met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben, waaronder Americans Overseas. Bij deze contacten worden ook de contacten met Nederlandse banken en hun belangenvertegenwoordigers betrokken. Ik heb vertegenwoordigers van deze groepen ook persoonlijk gesproken in voorbereiding op mijn bezoek aan de VS.
Welke stappen heeft u in Europees verband gezet om de situatie van de Accidental Americans aan te kaarten? Met welke andere landen trekt u op om tot een oplossing te komen met de Verenigde Staten?
Op initiatief van Nederland is in 2017 in Europees verband een brief gestuurd richting de VS. Zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen bestond er in de afgelopen periode in Europees verband weinig belangstelling om een nieuwe gecoördineerde actie op poten te zetten. Daarom heeft Nederland zelf initiatief genomen en heb ik zelf besloten deze problematiek aan te kaarten in Washington. We proberen de Nederlandse acties zo veel mogelijk af te stemmen met andere landen. Frankrijk is met Nederland het land dat het meest actief is richting de VS. Nederland en Frankrijk trekken samen op richting de Amerikaanse autoriteiten.
Medio juli staat FATCA weer geagendeerd tijdens een raadsvergadering in Brussel. Daarbij zal vanuit Nederlandse zijde terugkoppeling gegeven worden van mijn recente bezoek en de andere contacten die we hebben gehad met de Amerikaanse autoriteiten. Ook zal daarbij een nieuwe poging worden gewaagd om opnieuw te komen tot een gecoördineerde actie in Europees verband.
Digitaal Facebookgeld |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Facebook een eigen digitale munt gaat introduceren?1 Wat is uw mening hierover?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. In algemene zin ben ik voor innovatie in de financiële sector. Dit kan leiden tot financiële producten en diensten die efficiënter en gebruiksvriendelijker zijn voor gebruikers en tot een meer diverse financiële sector. Echter, hierbij moet ook gekeken worden naar de risico’s die deze financiële innovaties met zich mee brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van consumentenbescherming en de gevolgen voor de financiële stabiliteit. Hier moeten passende waarborgen tegenover staan. Ook bij de Libra, zoals het initiatief van Facebook wordt genoemd, zie ik innovatie als een positieve ontwikkeling maar heb ik een scherp oog voor de risico’s.
Zal deze digitale munt ook in Nederland beschikbaar komen en gebruikt (moeten) worden door Nederlandse gebruikers? Welke vergunning zou hiervoor nodig zijn?
Indien er sprake is van vergunningplichtige activiteiten kan de Libra in Nederland pas worden aangeboden als de aanbieder beschikt over de benodigde vergunningen. Op basis van de door Libra gepubliceerde stukken is het op dit moment nog niet mogelijk om te bepalen of de voorgenomen activiteiten van Libra vergunningplichtig zijn, en zo ja, welke vergunning(en) dan van toepassing zou(den) zijn. Ik ga dit de komende tijd onderzoeken met de toezichthouders. Ook vindt er overleg plaats op Europees en internationaal niveau, bijvoorbeeld tussen toezichthouders binnen het Eurosysteem.
Deelt u de mening dat niet Facebook een «nieuw financieel stelsel» zou moeten ontwikkelen, maar de juist de overheid voorop moet lopen in een dergelijke vitale dienst als het betalingsverkeer? Kunt u uitsluiten dat Facebook hiermee ook «too big to fail» wordt, en daarmee impliciet van een staatsgarantie zal profiteren?
Ik vind het niet op voorhand onwenselijk dat private spelers innoveren in het betalingsverkeer. Een groot gedeelte van de huidige betaalmethoden zijn private initiatieven, zoals betaalkaarten of online betaalmogelijkheden als iDeal. Dit betekent niet dat het betalingsverkeer hiermee minder veilig, betrouwbaar en efficiënt is. Wel moet er goed gekeken worden naar de risico’s die deze innovaties meebrengen. Zo is het belangrijk dat het publieke belang van de continuïteit en stabiliteit van het betalingsverkeer blijvend goed verankerd is.2
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven ga ik de komende tijd met de toezichthouders bezien of, en zo ja, welke activiteiten van de Libra vergunningplichtig zijn. Hierbij zal ik tevens de effecten en mogelijke risico’s van de komst van de Libra onderzoeken. Als hieruit blijkt dat er grote risico’s kunnen ontstaan, zal ik bezien welke maatregelen de toezichthouders en ik kunnen nemen, inclusief eventuele benodigde aanpassingen aan (Europese) wetgeving en/of vergunningseisen.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse staat achterloopt op bedrijven als Facebook met het creëren van digitaal geld? Waarom maakt u niet meer middelen en capaciteit vrij bij De Nederlandsche Bank (DNB) voor innovatie en experimenten met digitaal geld?
Nederland heeft een efficiënt, gebruiksvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. DNB is al langer bezig met onderzoek naar innovaties in het betalingsverkeer. Zo heeft DNB eerder onderzoek gedaan naar het gebruik van blockchain bij betalingen.3 Hieruit bleek dat blockchaintoepassingen momenteel nog niet kunnen voldoen aan hoge eisen voor het betalingsverkeer. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota «100% veilig sparen en betalen» en op het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) heb ik aangegeven dat DNB bezig is met een onderzoek naar digitaal centralebankgeld.4 Het kabinet kijkt uit naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoopt deze begin 2020 tegemoet te kunnen zien.
Wat gaat u doen om deze achterstand op de private sector in te lopen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het kabinet tekortschiet in het hervormen van de financiële sector wanneer een partij als Facebook zich hier als voorvechter van rechtvaardigheid en tegenstander van Wall Street opwerpt?
Het kabinet draagt met verschillende maatregelen bij aan het hervormen van de financiële sector, bijvoorbeeld via de maatregelen die ik heb aangekondigd in de Agenda voor de financiële sector.5 Een belangrijke pijler daarin is innovatie in de financiële sector. Innovatie, zowel binnen de sector als daarbuiten, kan zorgen voor meer diversiteit, concurrentie en kan daarmee de dienstbaarheid van de sector aan de samenleving vergroten. Het is daarbij belangrijk dat dit onder vergelijkbare voorwaarden en waarborgen geschiedt. Zoals ik eerder heb aangegeven ga ik onderzoek doen naar fintech in Nederland, waarbij ik ook kijk naar de noodzaak om wetgeving aan te passen.6 Daarnaast heb ik toegezegd om met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de rol van bigtech in het Nederlandse betalingsverkeer te onderzoeken.7
Welke effecten voorziet u op de koers van de euro op de midden- en lange termijn wanneer er een significant grote digitale valuta tussenkomt die beoogt «de waarde van de munt te koppelen aan bankdeposito's en kortlopende staatsleningen van landen met stabiele munten zoals de dollar, de pond en de euro»?2 Welke effecten voorziet u op de financiële markten?
Zoals eerder aangegeven is er weinig informatie beschikbaar over de werking van de Libra. In het zogenoemde white paper 9 staat dat de Libra wordt gedekt door een reservefonds dat bestaat uit activa met een lage volatiliteit, zoals bankdeposito’s en overheidsobligaties in munteenheden van stabiele en betrouwbare centrale banken. Het is op dit moment onbekend wat de compositie van dit fonds zal zijn. Gebruikers van Libra kunnen hun lokale valuta omwisselen voor Libra bij geselecteerde wisseldienstverleners. Deze wisseldienstverleners kunnen op hun beurt activa inbrengen bij de Libra Association, om hiervoor Libra te ontvangen. De Libra Association zal deze lokale valuta gebruiken om het reservefonds in omvang te laten toenemen, zodat de uitstaande Libra worden gedekt door reële activa. Een groter aandeel van in euro gedomineerde activa in het reservefonds en/of meer gebruikers buiten de eurozone die hun lokale valuta omwisselen voor Libra kunnen, in theorie, leiden tot een grotere vraag naar euro’s en daarmee een opwaartse druk op de koers van de euro. Het is op dit moment echter nog onduidelijk of het reservefonds ook uit euro’s zal bestaan, en hoe groot het aandeel van in euro gedenomineerde activa in het reservefonds dan zal zijn. Tevens is onbekend wie de gebruikers zullen zijn van de Libra en welke lokale valuta ze zullen omwisselen. Ook is het onduidelijk of, en zo ja hoe, Libra weer ingewisseld kunnen worden voor de activa in het reservefonds, en Libra hiermee vernietigd kunnen worden. De effecten zijn daardoor nu nog niet in te schatten.
Hoe beoordeelt u het voorziene gebruik van deze digitale Facebookmunt om serieuze diensten als verzekeringen aan te schaffen, zoals Facebook van plan is?3 Welke gevaren voorziet u bij deze constructies? Gaat u maatregelen nemen om de consument te informeren en beschermen tegen onbedoelde negatieve gevolgen?
Partijen die verzekeringen of andere financiële diensten willen aanbieden moeten hiervoor beschikken over de juiste vergunningen, en zich houden aan de geldende vergunningseisen. Het feit dat deze partijen zich mogelijk laten uitbetalen in iets anders dan euro’s ontslaat hen niet van deze vergunningplicht. Dit betekent dat bedrijven die deze vergunningplichtige diensten aanbieden onder toezicht staan van de AFM en DNB. Het is aan de toezichthouders om te bepalen in hoeverre de geldende vergunningeisen toelaten dat onder toezicht staande instellingen zich kunnen inlaten met de Libra. Als hieruit blijkt dat er grote risico’s kunnen ontstaan zal ik bezien welke maatregelen de toezichthouders en ik kunnen nemen, inclusief eventuele benodigde aanpassingen aan (Europese) wetgeving en/of vergunningseisen.
Hoe verhoudt dit plan van Facebook zich tot de nieuwe Europese richtlijn voor betaaldiensten PSD2? Was dit ook mogelijk zonder het doorvoeren van PSD2?
De bepalingen van PSD2 omtrent gegevensverwerking zien alleen op betaalrekeningen. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het momenteel onduidelijk hoe het systeem achter Libra er precies uit gaat zien en welke vergunningen hierbij van toepassing zijn, en of er dus sprake is van betaalrekeningen. Ik kan daarom op dit moment geen inschatting maken hoe de Libra, de Facebook-wallet (Calibra) of eventuele andere applicaties die gebruik maken van het Libra-systeem zich verhouden met PSD2.
Zal het mogelijk zijn onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om de persoonlijke gegevens van gebruikers van Facebook te koppelen aan financiële gegevens? Welke gevolgen voorziet u voor de privacy en vindt u deze ontwikkeling wenselijk?
Libra heeft een statement over privacy gepubliceerd.11 Hieruit is echter niet op te maken welke data wel en niet gedeeld worden met externe partijen. De AVG schrijft voor dat persoonsgegevens alleen verwerkt (en dus gedeeld) mogen worden als de verwerking op een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag uit de AVG is gebaseerd (artikel 6 AVG). Daarbij moeten ook de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens in acht worden genomen (artikel 5 AVG). Deze beginselen zien onder meer op rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking en de juistheid, beperking van opslag en integriteit en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens. Uit de gepubliceerde stukken blijkt verder dat de Libra Association een andere entiteit is dan Facebook. Het delen van gegevens tussen deze entiteiten mag op basis van de AVG alleen plaatsvinden als dat conform de voornoemde beginselen, en de nadere uitwerkingen die daaraan in de AVG zijn gegeven, gebeurt.
Vindt u het ook zorgelijk dat er een alternatief financieel stelsel gecreëerd wordt door 27 bedrijven die samen een omzet en winst hebben die menig land versteld doet staan?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven vind ik het niet op voorhand onwenselijk dat private spelers innoveren. Hierbij moet een juiste balans gevonden worden tussen de kansen en risico’s die deze innovaties opleveren. Ik ga met de toezichthouders onderzoeken wat de mogelijke gevolgen van de Libra kunnen zijn.
Wat vindt u van de dominante positie op het gebied van data die Facebook verder kan ontwikkelen met financiële gegevens?
Ik onderken dat beschikking over grote volumes en variëteit aan data, zeker bij partijen die een belangrijke platformfunctie hebben, in bepaalde omstandigheden tot een toename van marktmacht kunnen leiden. Marktmacht is echter niet verboden. Het kabinet is tegelijkertijd niet blind voor het risico dat machtsposities bij enkele grote platforms, onder andere door dataverzameling, zo stevig kunnen worden dat ze niet of nauwelijks meer kunnen worden uitgedaagd en/of dat ze misbruik van hun machtspositie gaan maken. Dan zou het uitblijven van toetreding kunnen leiden tot beperkte concurrentiedruk en daarmee uiteindelijk tot minder innovatie en een minder goed aanbod voor consumenten. Dat is onwenselijk. Om met dit risico om te gaan heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorstellen gedaan voor maatregelen die hierop ingrijpen. Uw Kamer is hier in mei per brief over geïnformeerd.12
Zal het straks ook mogelijk zijn om belastingen of premies te betalen met de Facebookmunt?
In artikel 4:89 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat betalingen van of aan bestuursorganen, waaronder dus de Belastingdienst, via (girale) bijschrijvingen in euro’s geschieden. Ik zie op dit moment geen reden om dit aan te passen.
De btw plicht voor toezichthouders in het licht van een recente uitspraak van het Europees Hof |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 juni 2019 over de btw-plicht voor toezichthouders?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van het arrest die luidt: «De artikelen 9 en 10 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding – die wat de uitoefening van zijn werkzaamheden als lid van die raad betreft weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van die stichting, doch noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren –, niet zelfstandig een economische activiteit verricht»?
Ja.
Kunt u aangeven welke toezichthouders in Nederland dus niet btw-plichtig zijn en kunt u dit in een beleidsbesluit vastleggen?
De vaststelling van de belastingplicht voor de btw is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. De beoordeling hiervan is voorbehouden aan de inspecteur. Bij die beoordeling zal de inspecteur rekening houden met het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO).Echter, het arrest biedt naar mijn mening onvoldoende duidelijkheid om een algemene, voor iedere toezichthouder geldende, beleidslijn in een beleidsbesluit vast te leggen.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de Hoge Raad binnenkort arrest wijst in een zaak over de btw-belastbaarheid van vacatiegelden.2 Na het wijzen van dit arrest zal ik opnieuw bezien of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met een 'Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige», waarin de Belastingdienst in het verleden aangegeven heeft dat iemand btw-plichtige is en dat volgens EU-recht toch niet blijkt te zijn? Wordt die met terugwerkende kracht ingetrokken of hersteld?
Aan de «Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige» ligt een beoordeling van feiten en omstandigheden ten grondslag op het moment van afgifte. Deze beoordeling maakt de inspecteur op grond van het op dat moment geldende toetsingskader. De verklaringen vervallen wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van dat kader; hetzij doordat het feitencomplex verandert, hetzij doordat dit toetsingskader zelf verandert. De verklaringen worden niet met terugwerkende kracht ingetrokken of anderszins aangepast.
Klopt het dat het arrest de facto terugwerkende kracht heeft omdat het een uitleg van EU-recht geeft die ook voor de uitspraak van toepassing was?
Als de werking van een arrest niet door het Hof van Justitie zelf wordt beperkt in de tijd, heeft het arrest een werking ex tunc3. Dit betekent dat de uitleg van het Hof van Justitie terugwerkt tot het moment waarop de in het arrest beoordeelde artikel van de btw-richtlijn in werking is getreden. De terugwerkende kracht geldt echter niet voor onherroepelijk vaststaande beschikkingen, zoals teruggaafbeschikkingen of (naheffings-)aanslagen omzetbelasting.
Wat moeten mensen doen die sinds 2012 btw in rekening gebracht hebben en nu niet btw-plichtig blijken te zijn onder Europees recht?
Toezichthouders die twijfelen of zij na het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) nog belastingplichtig zijn voor de btw, kunnen deze vraag voorleggen aan hun btw-inspecteur. Voor de voldoening op aangifte van btw over tijdvakken die in het verleden liggen geldt het volgende. Als de toezichthouder niet tijdig bezwaar maakt of heeft gemaakt tegen de voldoening van btw op aangifte, staan deze tijdvakken onherroepelijk vast en bestaat naar aanleiding van het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) geen recht op ambtshalve teruggaaf van btw. Dit volgt uit de punten 8 en 12 tot en met 14 van paragraaf 23 van het besluit van 9 mei 2017 nr. 2017–1209 (Besluit Fiscaal Bestuursrecht).
Kunt u aangeven op welke gronden Nederland in 2012 besloten heeft dat het juist uit EU-recht volgde dat er wel een btw-plicht voor toezichthouders was? Kunt u de juridische adviezen en correspondentie met de commissie aan de Kamer doen toekomen?
Commissarissen die niet meer dan vier commissariaten vervulden werden tot 1 januari 2013 niet aangemerkt als btw-ondernemer op grond van een goedkeurend besluit.4 De Europese Commissie was van mening dat Nederland de BTW-richtlijn hiermee niet correct toepaste en startte een formele inbreukprocedure, waarbij de Europese Commissie een ingebrekestelling stuurde, gevolgd door een met redenen omkleed advies. Hierin werd Nederland verzocht om de goedkeuring in te trekken. De Europese Commissie was namelijk van oordeel dat niet slechts op grond van een aantal commissariaten kon worden bepaald of een commissaris voor btw-doeleinden als belastingplichtige moest worden aangemerkt. Dat diende volgens de Europese Commissie per geval te worden bepaald, rekening houdende met alle relevante elementen. Ter voorkoming van een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie EU heeft Nederland de goedkeuring per 1 januari 2013 ingetrokken. Het btw-ondernemerschap van commissarissen wordt sindsdien van geval tot geval beoordeeld.
Gevraagd naar de juridische adviezen en correspondentie met de Europese Commissie deel ik u mee dat ik nog onderzoek in hoeverre deze stukken mogen worden verstrekt nu het communicatie van/aan derden betreft. Als blijkt dat deze stukken kunnen worden gedeeld ontvangt uw Kamer die zo spoedig mogelijk van mij.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
De heffingskorting van Nederlanders in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat een groep gepensioneerde Nederlanders in het buitenland sinds begin dit jaar geen heffingskorting meer toegepast krijgt op hun AOW?
Ja. Dit komt door de loonbelastingmaatregel uit het pakket Belastingplan 2018. Door deze maatregel ontvangen buitenlandse belastingplichtigen met ingang van 2019 het belastingdeel van de heffingskortingen niet meer via de loonbelasting.1 Hiermee wordt voorkomen dat grote aantallen buitenlandse belastingplichtigen te veel aan heffingskortingen ontvangen waarop ze in de inkomstenbelasting geen of minder recht hebben.
Kunt u inschatten wat de omvang is van de groep voor wie het sinds begin dit jaar is veranderd?
De wijziging waarop wordt gedoeld, behelst een tweetal maatregelen. De eerste maatregel ziet op het feit dat met ingang van 1 januari 2019, buitenlandse belastingplichtigen het belastingdeel van de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring – niet meer via de loonbelasting ontvangen. Zoals al eerder aangegeven naar aanleiding van vragen van het lid Omtzigt, is er een groep van naar schatting 350.000 buitenlandse belastingplichtigen, die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen zijn en die dus vanaf 1 januari 2019 het belastingdeel van de heffingskortingen – met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring – niet meer via de loonbelasting ontvangen. Daarnaast is er een groep van naar schatting 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die recht hebben op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen.2 Zij ontvangen deze heffingskortingen ook niet meer via de loonbelasting, maar kunnen deze te gelde maken via een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of via de aangifte inkomstenbelasting.3
Door de tweede maatregel uit het pakket Belastingplan 2019 die met ingang van 1 januari 2019 is doorgevoerd hebben buitenlandse belastingplichtigen van buiten de landenkring in de inkomstenbelasting niet langer recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De groep die per 2019 niet meer het belastingdeel van deze kortingen ontvangt, maakt onderdeel uit van de hiervoor genoemde groep van 350.000 en is geraamd op 15.000 personen.
Een deel van de hiervoor genoemde groepen wordt gevormd door personen met de Nederlandse nationaliteit die AOW-gerechtigd zijn. Het concrete aandeel van deze personen in de aantallen is niet bekend.
Kunt u inschatten welk deel is getroffen door de wijzigingen in het Belastingplan 2018 en welke deel door de wijzigingen in het Belastingplan 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven hoeveel van deze mensen voor 2019 ten onrechte de heffingskorting toegepast kregen op hun AOW?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke aantallen is de raming van de budgettaire opbrengsten gebaseerd bij het Belastingplan in 2018 en 2019?
Voor de loonbelastingmaatregel uit het pakket Belastingplan 2018 is geen budgettaire opbrengst ingeboekt. De reden hiervoor is dat de maatregel het uiteindelijke recht op het belastingdeel van de heffingskortingen niet verandert.
In het pakket Belastingplan 2019 is geregeld dat buitenlandse belastingplichtigen van buiten de landenkring in de inkomstenbelasting niet langer recht hebben op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De budgettaire opbrengst van deze maatregel is geraamd op 3 miljoen euro. De maatregel heeft naar schatting betrekking op ongeveer 15.000 belastingplichtigen.
Betreft het alleen AOW-gerechtigden van buiten de landenkring of ook binnen de EU?
De loonbelastingmaatregel betreft alle buitenlandse belastingplichtigen. Buitenlandse belastingplichtigen, waaronder AOW-gerechtigde Nederlanders, met een fiscale woonplaats buiten de landenkring hebben geen recht op het belastingdeel van heffingskortingen. Bij buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een land uit de landenkring, maar geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn, kunnen het belastingdeel van de arbeidskorting en van de inkomensafhankelijke combinatiekorting van toepassing zijn. Buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een land uit de landenkring en kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn, hebben recht op dezelfde heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Elke heffingskorting kent zijn eigen voorwaarden voor toepassing.
Kunt u een overzicht geven van de heffingskortingen waar Nederlanders in het buitenland wel of niet recht op hebben onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een inschatting geven hoeveel van deze mensen alsnog recht hebben op de heffingskorting en dat via een vooraangifte kunnen krijgen?
Zie antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Wordt er met de woonlandfactor om te bepalen hoe hoog de AOW in het buitenland is, rekening gehouden met het bruto of netto bedrag van de AOW?
De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid bepaalt dat de uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebonden budget en de WGA-uitkering (en de eventuele toeslag op grond van de Toeslagenwet daarop) worden afgestemd op het kostenniveau van het land waar de belanghebbende of het kind woont. De geëxporteerde uitkering is maximaal even hoog als de uitkeringshoogte in Nederland is. Het woonlandbeginsel is niet van toepassing op landen binnen de EU, de EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein) en Zwitserland. Het woonlandbeginsel is niet van toepassing op de Algemene Ouderdomswet, zodat 100% van de brutoAOW-uitkeringshoogte zoals deze in Nederland is wordt geëxporteerd. Afhankelijk van het recht op heffingskortingen kan de netto-uitkeringshoogte van geëxporteerde AOW-uitkeringen echter wel afwijken van het niveau zoals dat in Nederland is.
Wordt er met de woonlandfactor rekening gehouden met het stijgende aandeel van de heffingskorting op het bruto bedrag van de AOW?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier zijn Nederlanders in het buitenland geïnformeerd over deze wijziging?
De Belastingdienst heeft vanaf het vierde kwartaal 2018 een uitgebreid communicatietraject gevolgd. Naast algemene voorlichting op de website van de Belastingdienst zijn de betrokken belastingplichtigen voor zover deze bij de Belastingdienst bekend zijn zo gericht mogelijk benaderd. Zij zijn per brief gewezen op de gevolgen van de maatregelen in hun individuele situatie. In geval belastingplichtigen voor 2019 vermoedelijk recht hebben op het belastingdeel in de heffingskortingen in de inkomstenbelasting zijn zij gewezen op de mogelijkheid om een voorlopige aanslag te vragen. Van deze mogelijkheid is tot nu toe in 5.000 gevallen gebruik gemaakt. Bij degenen die hier geen gebruik van maken vindt verrekening alsnog bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 plaats.
De SVB heeft alle in het buitenland wonende AOW-, Anw- en Remigratie-uitkeringsgerechtigden die te maken zouden krijgen met de afschaffing van de heffingskorting hierover eind oktober 2018 met een algemene vooraankondiging geïnformeerd. Achtergrond van deze vroegtijdige communicatie was het voorkomen van verrassingen voor de uitkeringsgerechtigden op het moment van uitbetaling van de lagere uitkering. Eind december heeft de SVB de uitkeringsbeschikking verstuurd, waarin de gevolgen voor de individuele uitkeringsgerechtigde zijn gecommuniceerd. In januari is de aangepaste betaling uitgevoerd.
Hoeveel vragen zijn er binnengekomen bij de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar aanleiding van deze wijzigingen? Hoeveel van deze vragen zijn beantwoord?
Bij de Belastingdienst worden de vragen over specifieke maatregelen niet geregistreerd. Deze vragen zullen in het algemeen binnenkomen bij de Belastingtelefoon. Beantwoording daarvan vindt dan direct of bij ingewikkelde vragen korte tijd na het stellen plaats.
Bij de SVB zijn de telefoontjes gespreid binnengekomen naar aanleiding van de vooraankondiging, de beschikking en de eerste betaling in januari. De SVB heeft geen registratie bijgehouden van het aantal telefonische vragen over de wijziging per 1 januari 2019 van de heffingskorting. Hoewel exacte aantallen niet bekend zijn bestaat bij SVB de indruk dat er niet veel gebeld is over de heffingskorting. Voor zover de vragen een fiscaal karakter hadden zijn de bellers voor beantwoording doorverwezen naar de Belastingdienst.
De Nationale ombudsman heeft het Ministerie van Financiën in april 2019 bericht dat diverse AOW’ers zich daar hebben gemeld naar aanleiding van deze wijzigingen. In mei heeft een gesprek plaatsgevonden met de Nationale ombudsman, waarin de gevolgen van de maatregelen voor AOW’ers zijn toegelicht.
Herinnert u zich dat er op 30 april Kamervragen aan u zijn voorgelegd over een ouder die tot de Raad van State moest doorprocederen om de kinderopvangtoeslag van 2013 en 2014 te krijgen, en nog lopende zaken van ouders en dat u verzocht werd deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het eerste gesprek met de ouders?1
Ja, dat herinner ik mij.
Herinnert u zich dat u op 29 mei 2019 aan de Kamer schreef: «Tevens krijgt uw Kamer op dezelfde korte termijn de antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt n.a.v. de uitspraak van de Raad van State en de antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën»?
Ja, dat herinner ik mij.
Klopt dat de Belastingdienst deze gesprekken met ouders gevoerd heeft en dat u op dinsdag 11 juni zelf in gesprek gaat? Kunt u dus de genoemde vragen een voor een beantwoorden voor 11 juni 12.00 uur, zoals gevraagd in de Kamervragen die meer dan zes weken geleden zijn ingediend?
Dat klopt. Ik werk ernaar toe dat u vandaag de beantwoording ontvangt op de vragen van lid Omtzigt van 30 april jl. en de beantwoording op de feitelijke vragen van uw Kamer van 29 mei jl.
Begrijpt u dat het van belang is om een antwoord op vraag 14 (mogen de ouders iemand meenemen die hen kan bijstaan?) te verkrijgen voordat het gesprek plaatsvindt?
Dat begrijp ik. Ouders zijn uiteraard volledig welkom om iemand mee te nemen naar het gesprek. Dat gold voor de ouderbijeenkomsten met de directeur Toeslagen en ook het met het gesprek met mij vandaag en de individuele gesprekken waar een aantal ouders om heeft verzocht.
Kunt u de gespreksverslagen van de gesprekken aan de Kamer doen toekomen zoals u heeft toegezegd tijdens het plenaire debat van 21 maart 2019 («Die gesprekken kunnen we prima doen. Ik zal daarna de Kamer vertellen hoe dat ging»)?
Gezien het persoonlijke karakter van de gesprekken vind ik het niet gepast om de woordelijke notities met uw Kamer te delen. Wel zal ik de strekking en uitkomsten van de gesprekken aan uw Kamer doen toekomen. Ik zal dit doen door middel van een samenvattend verslag dat u voor het debat over dit onderwerp ontvangt.
Welke conclusies heeft u getrokken uit de gesprekken met de ouders?
Ik ga vandaag zelf met de ouders in gesprek. Van de directeur Toeslagen begrijp ik dat de gesprekken met haar zeer open en emotioneel waren. Ouders hebben hun teleurstelling en boosheid gedeeld en gaven daarbij aan dat hun vertrouwen in de Belastingdienst is geschonden. Dat raakt mij zeer.
Klopt het dat de Belastingdienst nu ouders uitnodigt voor individuele gesprekken om problemen op te lossen?
De ouders die tijdens de bijeenkomsten hebben verzocht om een individueel gesprek, hebben een uitnodiging gekregen of zullen die op korte termijn ontvangen. De directeur Toeslagen heeft tijdens de ouderbijeenkomsten aangegeven dat in die gesprekken uitleg kan worden gegeven over hun persoonlijke situatie en dat niet zal worden gesproken over specifieke oplossingen in individuele zaken. Morgen vinden de eerste individuele gesprekken met ouders plaats. Tijdens deze gesprekken krijgen ouders in ieder geval inzage in documenten die inzicht geven in de situatie. Van specifieke documenten kunnen ouders een kopie maken en deze meenemen. Daar waar nodig zullen documenten worden nagezonden. Het staat ouders uiteraard vrij om zich te laten bijstaan door hun gemachtigde of een naaste. De betrokken ouders zijn hierover bericht per e-mail van 7 juni jl.
Voor de onderdelen c en d heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd om hiervoor een advies uit te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van toeslaggerechtigden.
Kunt u ervoor zorgen dat, indien deze gesprekken gepland worden, die op een nette manier plaatsvinden en dat:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat individuele gesprekken plaatsvinden?
Gezien de gelijke strekking van de vragen 7 en 8 heb ik deze gezamenlijk beantwoord. Verder zijn alle vragen voorafgaand aan de gesprekken met de ouders apart beantwoord.
De berichten 'Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer' en 'FATF geeft Sint Maarten ervan langs' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer» en «FATF geeft Sint Maarten ervan langs»?1
Ja.
Is het waar dat de Financial Action Task Force (FATF) de aangesloten landen zal oproepen het internationale betalingsverkeer met Sint Maarten te blokkeren als het zijn wetgeving niet op orde brengt?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2 betekent een openbare waarschuwing – mocht de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval moeten afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Voor burgers kan dit betekenen dat zij hiervan hinder ondervinden als zij internationale transacties willen doen, namelijk dat deze transacties tijdelijk moeilijk uitvoerbaar zijn. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.3
Welke consequenties kan dit hebben voor het betalingsverkeer op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, aangezien de banken die actief zijn op de BES-eilanden vrijwel volledig bestaan uit bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel op Curaçao of Sint Maarten? Kunt u hierbij met name ingaan op de dagelijkse consequenties voor burgers van deze eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Sint Maarten om maatregelen te voorkomen tot september nog zes wetten moet invoeren? Zo ja, is Sint Maarten in staat dit wetgevingsproces tijdig tot een goed einde te brengen?
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, de Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog na te gaan of deze wetgeving overeenstemt met de FATF-aanbevelingen. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Welke maatregelen zijn er genomen naar aanleiding van het feit dat Sint Maarten een internationaal centrum is voor het via casino’s witwassen van uit drugs-, mensen- en wapenhandel verkregen winsten die worden doorgesluisd naar onder meer organisaties die gelinkt worden aan terrorisme (zoals sinds 2005 in achtereenvolgende officiële rapporten gesignaleerd wordt)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke resultaten heeft het Team Bestrijding Ondermijning op Sint Maarten, dat de banden tussen de onderwereld en het openbaar bestuur moet blootleggen, tot nu toe opgeleverd?
Zoals opgenomen in de beantwoording van de vragen 8 en 11 van het lid Van der Linde en Bosman4, ondernemen ik en mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Uit het jaarverslag 2018 van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties blijkt dat de continuering van Team Bestrijding Ondermijning effectief is gebleken.5 Zo heeft onder andere strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden in een onderzoek naar fiscale misstanden in de haven van Sint Maarten en is een Sint Maartense parlementariër aangehouden op verdenking van corruptie, omkoping en witwassen. Tevens is een onderzoek gestart naar de strafbare handelingen rondom de aanbesteding van contracten die verband houden met afvalverwerking in Sint Maarten. Daarbij is bijzondere aandacht voor ambtelijke corruptie, zoals het aannemen van steekpenningen en omkoping van ambtenaren. Verder zijn, zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over een actueel beeld van de resultaten en het effect van de aanpak van het Team Bestrijding Ondermijning.
Heeft Sint Maarten ter zake een beroep gedaan op technische of ambtelijke bijstand van Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Is er voorzien in een noodscenario mocht zich de situatie voordoen dat het daadwerkelijk tot een blokkade van internationaal betalingsverkeer komt en dat dit weerslag zal hebben op de het financiële verkeer op Saba, Sint Eustatius en Bonaire?
Zoals de Minister van Financiën in zijn brief van 3 juni jl. aangaf, heeft het functioneren van de bancaire dienstverlening en het elektronisch betalingsverkeer op de BES reeds de aandacht.7 Mijn ambtsgenoot van Financiën is hierover in gesprek met lokale partijen en autoriteiten en informeert uw Kamer eind dit jaar over de voortgang. De situatie op Sint Maarten en de mogelijke gevolgen voor het bijkantoor op Sint Eustatius zullen hierin worden meegenomen.