De financiële puinhoop in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zware kritiek op Asscher»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de Amsterdamse financiële puinhoop?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om hierover een oordeel uit te spreken.
Ziet u, gezien de chaos, reden om specifieke maatregelen te treffen? En zo ja, welke?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om zich uit te spreken of specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Het is daarnaast aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, als financieel toezichthouder op de gemeenten, te oordelen of de begroting van de gemeente structureel en reëel in evenwicht is. Daar is in het geval van de gemeente Amsterdam sprake van. De gemeente is financieel gezond. Het onderzoek in Amsterdam richtte zich dan ook niet op de financiële positie maar op de financiële functie van de gemeente.
Als de provincie van oordeel is dat de begroting niet sluitend is, wordt de gemeente onder preventief toezicht geplaatst. De toezichthouder maakt dan afspraken met de gemeente om er voor te zorgen dat dit structureel en reëel evenwicht weer wordt bereikt.
In hoeverre acht u de vicepremier, die te weinig prioriteit gaf aan het op orde brengen van de Amsterdamse financiële huishouding, in staat om op verantwoorde wijze om te gaan met de miljarden van de begroting SZW?
Het is aan de Tweede Kamer om uiteindelijk te oordelen of een Minister op een verantwoorde wijze is omgegaan met de middelen zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer goedgekeurde begroting. Na afloop van het begrotingsjaar legt het kabinet verantwoording af over de uitgaven. Alle ministeries maken een jaarverslag die het Ministerie van Financiën bundelt in het rijksjaarverslag. Er is ook een toelichting op het rijksjaarverslag: het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). De jaarverslagen en het FJR moeten eerst goedgekeurd worden door de Algemene Rekenkamer. Daarna biedt de Minister van Financiën ze aan de Tweede Kamer aan op Verantwoordingsdag en kan de Tweede Kamer hierover oordelen.
Het bericht 'Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen' |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen»?1
Ja.
Herkent u het in bedoeld artikel geschetst beeld dat falende topambtenaren zelden zouden worden ontslagen, maar na aantoonbaar tekortschieten min of meer standaard een andere functie bij de (rijks-)overheid krijgen aangeboden? Zo ja, wat is daarvoor volgens u de verklaring? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid kent een zorgvuldig personeelsbeleid voor alle Rijksambtenaren met een stelsel waarbij ambtenaren periodiek worden beoordeeld op hun functioneren. Dit betekent dat ook met topambtenaren functionerings- en loopbaangesprekken plaatsvinden. Er is hierdoor goed zicht op het functioneren en de kwaliteiten van de ambtelijke top met het oog op continue verbetering en ontwikkeling daarvan. Het oordeel over het functioneren van de topambtenaar maakt onderdeel uit bij vervolgbenoemingen. De vraag of er sprake is van onvoldoende functioneren van een topambtenaar en welke gevolgen dat zou moeten hebben mede in het licht van het betreffende personeelsdossier zal, net als bij alle andere rijksambtenaren, per geval moeten worden bekeken en is daarom maatwerk.
Voor publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) geldt dat het personeelsbeleid ten aanzien van topfunctionarissen wordt vastgesteld in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, onder verantwoording van de betreffende vakminister.
Overigens zal -uit oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap- daar waar gesproken wordt van «een falende topambtenaar», altijd de vraag gesteld moeten worden of er daadwerkelijk sprake is van falen, of dit aan één persoon kan worden toegerekend en hoe zich dit verhoudt tot de algehele resultaten in de betreffende functie.
Bent u van mening dat (ook) daar waar het mogelijk onvoldoende functioneren betreft geen sprake kan zijn van onderscheid tussen topambtenaren en andere medewerkers van de overheid? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat door het uit bovenbedoeld artikel opdoemende beeld bij mensen de opvatting kan postvatten dat een dergelijk onderscheid wèl wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen gelden voor alle Rijksambtenaren dezelfde regels. Zie het antwoord op vraag 2. Er zijn echter verschillen die uit de aard van de functie, de verantwoordelijke positie en uit de aanstelling voor 7 jaar voor een topambtenaar voortvloeien. Topambtenaren binnen de Rijksdienst worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met het oog op de mobiliteit en daarmee de kwaliteit van de rijksoverheid, voor maximaal 7 jaar benoemd in hun functie; dit geldt voor de overige Rijksambtenaren niet. Als na 7 jaar de betreffende ambtenaar niet meteen een aansluitende functie kan vinden, wordt gedurende een periode van maximaal 24 maanden gezocht naar mogelijkheden om tot een nieuwe benoeming te komen, hetzij binnen, hetzij buiten de Rijksdienst. Gedurende die zoekperiode worden opdrachten binnen de Rijksdienst vervuld.
De in het nieuwsartikel bedoelde ambtenaren zijn onder verschillende omstandigheden van baan gewisseld, variërend van het einde van de benoemingstermijn, het aanvaarden van een nieuwe functie, of het actief terugtreden in het belang van de organisatie. Het actief terugtreden in het belang van de organisatie kent vele achtergronden en is niet gelijk aan het niet functioneren. Voor topposities geldt dat de impact op de organisatie groot is, en dat de fase waarin de organisatie verkeert specifieke eisen aan de leiding kan stellen die een overgang noodzakelijk kunnen maken.
De exacte toedracht per individuele casus is personeelsvertrouwelijk. De betrokken ambtenaren hebben vanuit de aard van hun professie niet de mogelijkheid om zich publiekelijk te weer te stellen tegen de beeldvorming. Ook niet wanneer deze geen recht doet aan de wijze waarop zij zich gedurende hun loopbaan voor de Rijksdienst hebben ingezet. Ten algemene hecht ik eraan te benadrukken dat indien sprake is van individueel toerekenbaar, laakbaar en verwijtbaar handelen, passende actie zal worden ondernomen.
Moeten de in bovenbedoeld artikel aangehaalde woorden van «een woordvoerder van de Minister» zo worden opgevat dat, daar waar in het artikel voorbeelden worden genoemd van ambtenaren die advieswerkzaamheden verrichten, steeds sprake is van het «niet meteen beschikbaar zijn van een volgende functie» na het verstrijken van de termijn van zeven jaar gedurende welke een functie normaliter wordt uitgeoefend, met andere woorden: dat het hier situaties betreft waarin van onvoldoende functioneren geen sprake is geweest? Zo nee, welke verklaring is er dan voor het laten verrichten van bedoelde werkzaamheden door betrokkenen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid inzicht te verschaffen in het aantal ontslagen en/of herplaatsingen van topambtenaren als in bedoeld artikel beschreven over de afgelopen vijf jaren? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aantal uitgestroomde Rijksambtenaren betreft kan ik dat inzicht verschaffen. Het aantal dat binnen de Rijksdienst op topniveau is uitgestroomd bedraagt 24 (2011 tot heden), waarvan 13 personen zijn uitgestroomd naar een functie buiten het rijk en 11 personen met pensioen zijn gegaan. Er hebben in die periode geen gedwongen ontslagen plaatsgevonden. Over de mobiliteit (de in-, door- en uitstroom) van topambtenaren (ABD/TMG-managers) binnen de Rijksdienst wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u ook al zin in het referendum?1
Ja.
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum toegezegd dat hij een van de «steunzenders» wil zijn in uw «ja»-campagne voor het referendum?
Waarom deelt u kennelijk niet de opvatting dat de burgemeester vanwege zijn functie boven de partijen zou moeten staan en zich juist niet actief moet mengen in een politieke strijd?
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum zijn wethouders en de gemeenteraad gevraagd wat zij vinden van deze functie van «steunzender» voor de «ja»-campagne?
Welke burgemeesters worden nog meer ingezet voor uw «ja»-campagne?
Maakt het openen van minder stembureaus in gemeenten ook onderdeel uit van uw campagne?
Neen. Het kabinet heeft alle gemeenten laten weten dat het hecht aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers. Het is aan gemeenten om een voldoende aantal stemlokalen in te richten. Zowel bij reguliere verkiezingen als bij een referendum maken zij daarin een eigen afweging. Zie tevens de beantwoording door de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 februari jl. op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492) over dit onderwerp.
Het bericht “Tonnen voor opinieplatform” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tonnen voor opinieplatform»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor het initiatief «RaamopRusland» een subsidie van bijna 3 ton is aangevraagd?
Ja.
Op welke subsidiemogelijkheid doen de aanvragers een beroep?
De subsidieaanvraag is ingediend voor het programma Projecten Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), vallend onder artikel 4 van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welk deel van de begroting van dit initiatief zou bij toekenning van de gevraagde subsidie uit subsidie van uw ministerie bestaan?
De eenmalige subsidie betreft de startfase (eerste drie jaar) van het initiatief en behelst o.a. de kosten voor de bouw, hosting en onderhoud van een website, personeelskosten t.b.v. redactie en onderzoek, reiskosten, en honoraria voor freelancers. De totale begroting voor deze eerste drie jaar bedraagt EUR 364.000. Eventuele kosten buiten de ingediende begroting worden niet gedekt door de subsidie.
Waarin verschilt «RaamopRusland» van andere journalistieke of opiniërende media waar geen subsidie aan wordt verleend?
Het projectvoorstel Raam op Rusland betreft geen journalistiek of opiniërend project, maar de oprichting van een kennisplatform, waarbij nauw samengewerkt zal worden met Nederlandse kennisinstellingen, waaronder verschillende universiteiten, en het bedrijfsleven. De subsidie is toegekend aan de stichting Raam op Rusland, die conform haar statuten geen journalistieke inslag of doelstellingen heeft. De activiteiten van Raam op Rusland passen binnen het beleidsdoel om relevante feiten over de actuele ontwikkelingen in Rusland toegankelijk te maken voor een breder publiek.
Voor de volledigheid zij vermeldt dat uit deze subsidie geen activiteiten in relatie tot het referendum over de associatieovereenkomst met Oekraïne gefinancierd zullen worden. De website van «Raam op Rusland» zal pas later in het voorjaar operationeel worden.
Zijn er vergelijkbare initiatieven die subsidie van uw ministerie ontvangen? Zo ja, welke zijn dit en wat bedraagt die subsidie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in het buitenland verstrekken regelmatig subsidie aan projecten gericht op het vergroten en uitwisselen van kennis met betrekking tot belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid. Het project «Raam op Rusland» is niet direct vergelijkbaar met andere initiatieven die subsidie ontvangen.
Bestaat het risico dat met deze subsidieverlening financiering ontstaat van gewoon journalistiek werk dat de deelnemende journalisten ook zonder deze subsidie zouden verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het betreft hier geen journalistiek project. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets en de Glazen Koets |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Zijn de kosten voor het onderhoud van de Gouden Koets en de Glazen Koets een staatsgeheim?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Glazen Koets?
Wat was het bedrag dat oorspronkelijk begroot was voor het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat waren de totale kosten van het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe zijn die kosten uitgesplitst?
Wat is het bedrag dat begroot is voor het onderhoud van de Gouden Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Gouden Koets?
Bent u bereid het onderzoeksrapport naar de staat van de Gouden Koets openbaar te maken?
De proef met het publieke middel voor online inloggen bij de overheid |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL «Deze elektronische identiteitskaart vervangt straks DigiD»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende opgevoerde quote van de woordvoerster van het ministerie: «Wanneer iedereen met zijn ID-kaart kan inloggen, is nog niet duidelijk, de invoering zal nog wel enkele jaren op zich laten wachten»?
De elektronische Nederlandse Identiteitskaart (verder: eNIK) is naar verwachting eind 2017 voor iedereen beschikbaar. Het is echter aan de burger zelf om te beslissen wanneer een geldige NIK omgewisseld wordt voor een eNIK.
De NIK is 10 jaar geldig. Tot nu toe is uitgegaan van een natuurlijk vervangingspatroon, dit in verband met kosten en uitvoeringsvraagstukken. In dat geval moet rekening gehouden worden met een maximale omwisselingtermijn van 10 jaar. Ik laat onderzoeken of en zo ja hoe deze omwisselingstermijn kan worden verkort.
Overigens wordt thans ook ingezet op de versterking van het huidige publieke middel DigiD door middel van een extra controle na het inloggen door het uitlezen van gegevens op de chip van een wettelijk identiteitsdocument, zoals de Nederlandse identiteitskaart en het rijbewijs. Deze optie is op dit moment onderwerp van een pilot.
Voor de algehele invoering van de eNIK is de woordvoerster van het ministerie derhalve uitgegaan van een langere periode dan enkele jaren.
Hoe verhoudt de hierboven genoemde uitspraak zich tot de motie-De Caluwé (Kamerstuk 26 643 nr. 376) dat er in 2017 in ieder geval één publiek middel moet zijn?
Ik houd vast aan eerdere berichtgeving2 en de door u ingediende motie dat een publiek middel in 2017 beschikbaar moet zijn.
Wat is uw reactie op de vermelding in het artikel dat de proeven dit hele jaar lopen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat de proeven medio dit jaar afgerond en geëvalueerd worden?
Conform afspraak met uw Kamer zijn er proeven opgezet. Aan de hand van deze proeven en de evaluatie brengt, op verzoek van uw Kamer, de ingestelde commissie Kuipers een advies uit aan mijn collega van Economische Zaken en mijzelf, waarna het kabinet medio 2016 een standpunt over de uitrol van onder andere het publieke authenticatiemiddel en de inzet van private authenticatiemiddelen zal voorbereiden.3
De meeste proeven lopen tot medio 2016. Enkele proeven in het BSN-domein, waaronder die in de zorg, starten later (april 2016) en hebben daarom ook een einddatum na medio 2016.
Voorop staat dat in alle gevallen het een kleinschalige beproeving van nieuwe middelen betreft, waarbij het niet gaat om een feitelijk grootschalige uitrol. Er wordt vastgehouden aan de afspraak met de Kamer dat een multimiddelenstrategie beproefd wordt.
Overigens is het praktisch onmogelijk om de proeven in het BSN-domein grootschalig te verlengen na medio 2016. Immers het BSN-koppelregister, welke noodzakelijk is voor de toegang van een privaat middel tot het BSN-domein, is ingericht voor de pilotfase met een beperkte verwerkingscapaciteit. Voor een definitieve uitrol moet het BSN-koppelregister aangepast worden om meer te kunnen verwerken.
Ik wijs er voor de volledigheid op dat, zoals de Kamer gemeld is, dit jaar ook proeven worden gedaan tussen bedrijven en hun klanten op basis van het onder verantwoordelijkheid van mijn collega van Economische Zaken gemaakte Idensys afsprakenstelsel. Omdat deze proeven zich afspelen in het private domein is de doorlooptijd van deze proeven en/of de definitieve uitrol van de middelen aan deze partijen zelf.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman in genoemd artikel, dat wij straks zelf geen sleutel in handen hebben, maar uitsluitend de tussenpersoon, oftewel «de conciërge»?
De metafoor van de authenticatiedienst als conciërge versimpelt de complexiteit van digitale toegangsdiensten, maar laat daardoor ook veel zaken buiten beschouwing. De authenticatiedienst is gebonden aan strikte voorschriften, waaronder eisen inzake de bescherming van persoonsgegevens en Europese eisen.4
Ik vind net als de heer Hoepman dat de gebruiker in controle moet zijn van zijn eigen digitale identiteit, transacties en persoonsgegevens. In de digitale wereld is het de taak van de authenticatiedienst om de gebruiker te ondersteunen in het veilige gebruik van zijn authenticatiemiddel. Daarbij moet de privacy van burgers natuurlijk goed beschermd worden. Voor mij staan deze eisen centraal bij een onafhankelijke beoordeling van de pilots en de verdere uitrol.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman, dat commerciële aanbieders straks weten waar wij allemaal inloggen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat dit soort verzameling van gegevens (hotspots) niet gaat plaatsvinden?
Zoals in de Tweede Kamerbrief van 14 december 20155 is gesteld worden voor authenticatiediensten in het publieke domein strikte informatiebeveiligingsnormen gesteld, die verplichte versleuteling, eisen aan de opslag van persoonsgegevens en dataminimalisatie borgen. Ook worden er privacybeschermende maatregelen genomen. Bijvoorbeeld om het verzamelen van de gegevens over het inloggedrag van een gebruiker tegen te gaan.
Voor de pilotfase is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, waarbij getoetst is aan feitelijke en technische nationale en Europese juridische privacyvereisten.6 Uit de PIA is gebleken dat voor de pilotfase de privacymaatregelen adequaat zijn, maar dat voor een eventuele structurele fase bovengenoemde maatregelen in de rede liggen.
Het bericht ‘Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe het kan dat raadsleden niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W in de te maken keuzes omtrent de opvanglocaties van vluchtelingen? Wat is volgens u de reden dat raadsleden bij deze keuzes niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W?
Uit de aangehaalde enquête blijkt dat een ruime meerderheid van de raadsleden stelt dat ze tijdig zijn geïnformeerd over de locatie dan wel het soort opvang dat in de gemeente georganiseerd gaat worden. Daarnaast stelt een beperkt deel van de raadsleden dat zij niet (voldoende) betrokken waren bij de keuze voor een opvanglocatie. Het al dan niet betrekken van raadsleden bij de keuze omtrent opvanglocaties kan meerdere redenen hebben. Uit de aangehaalde enquête blijkt bijvoorbeeld dat de raad mandaat kan hebben gegeven aan het college om een dergelijk besluit te nemen. Ook zijn er gevallen waarbij het college geoordeeld heeft dat er geen noodzaak of geen tijd was om de raad te informeren. Dat laatste lijkt voornamelijk het geval bij (crisis-)noodopvang.
Kunt u aangeven wat voor effect u denkt dat het niet betrekken van raadsleden in deze keuzes heeft op het draagvlak in de samenleving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen?
Ik ga niet speculeren over wat de effecten kunnen zijn. Zoals ook gesteld in het vorige antwoord vind ik wel dat dergelijke besluiten door het college van B&W met de gemeenteraad besproken moeten worden. Voor draagvlak in de gemeente is een goede discussie in de Raad nodig. Dat kost tijd, maar die tijd is nodig voor een zorgvuldig en gedragen beleid.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen afneemt, het zeer onwenselijk is dat gekozen lokale volksvertegenwoordigers niet of niet volledig betrokken worden bij keuzes omtrent de opvanglocatie voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat raadsleden volledig worden betrokken door de betreffende colleges in de te maken keuzes van opvanglocaties voor vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke overwegingen laat ik aan de gemeente. Ik biedt gemeenten hierbij wel ondersteuning om te komen tot een zorgvuldig besluitvormingsproces. Het Ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders (OTAV) speelt hierin een rol. Het OTAV is een samenwerkingsverband van BZK, V&J, andere departementen en VNG.
Vanuit het OTAV wordt momenteel gewerkt aan een handreiking voor gemeenten die overwegen om een opvang voor asielzoekers te realiseren en/of om statushouders op te vangen, en die een zorgvuldig besluitvormingsproces willen doorlopen. De handreiking is eind februari gereed. De handreiking zal de belangrijkste vragen bij gemeenten beantwoorden en hulp bieden bij het vormgeven van een goede aanpak. Aan de orde komen onder andere huisvesting, betrokkenheid raad, relatie met bewoners, democratisch proces, keuze voor aanpak en beveiliging van bestuur en ambtenaren.
De toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de website Mijnoverheid.nl en andere apps van de overheid niet voldoende toegankelijk zijn?1
Ja. Er zijn over de toegankelijkheid van MijnOverheid klachten binnengekomen bij de Ooglijn van de Oogvereniging en de Maculavereniging. De website van MijnOverheid voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid. De berichtenbox echter zou met bepaalde schermleessoftware (JAWS) niet goed te benaderen zijn. In andere gevallen is deze wel te raadplegen maar zou nog beter toegankelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast is er een klacht binnengekomen over een particuliere afvalwijzerapp. Dit is geen overheidsapp, maar een particulier initiatief dat gebruik maakt van open data van de overheid.
Bent u het eens dat dat overheidsportalen en apps van de overheid voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen met een beperking, en kunt u uw antwoord toelichten?
Websites van de overheid dienen te voldoen aan de open standaard Webrichtlijnen.
Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard de Webrichtlijnen.
WCAG 2.0, EN 301 549 en de Webrichtlijnen zijn echter noch geschreven voor, noch automatisch van toepassing op niet webgebaseerde mobiele applicaties, de zogenaamde native apps en op hybride vormen tussen web en native apps, die vanuit app stores geïnstalleerd dienen te worden op specifieke tablets, smartphones en andere apparaten. Er bestaat voor deze apps op dit moment geen breed geaccepteerde internationale standaard.
Een standaard is belangrijk. Onder het Nederlands voorzitterschap heb ik recent het initiatief genomen om een verkenning te laten uitvoeren naar de toepasbaarheid van de internationale en Europese open standaard voor websites (WCAG en EN 301 549) op niet webgebaseerde apps. Zodra de standaard voor niet webgebaseerde apps in internationaal dan wel Europees verband is vastgesteld, zal ik maatregelen kunnen nemen om deze standaard ook voor de Nederlandse overheid verplicht te stellen. Ik kan deze dan laten aanwijzen als voor de overheid verplicht te gebruiken open standaard via de procedure van het Forum Standaardisatie.
Bent u het ermee eens dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk moet zijn voor iedereen, ook voor mensen met een visuele of auditieve beperking, voordat burgers alleen van dit portaal gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen, en kunt u uw antwoord toelichten?
Natuurlijk moet MijnOverheid ook toegankelijk zijn voor mensen met een visuele of auditieve beperking. De toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid is een prioriteit bij doorontwikkeling van deze belangrijke generieke voorziening. We zijn daarom met de signalen van de Oogvereniging direct aan de slag gegaan. Na het ontvangen van dit signaal hebben de toegankelijkheidsitems de hoogste prioriteit gekregen voor de volgende functionele release. Er wordt tevens extra getest op de werking van MijnOverheid met screenreaders.
Het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. MijnOverheid voldoet nu aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0) versie 2 met twee sterren. Jaarlijks wordt getest of en in welke mate MijnOverheid aan de webrichtlijnen blijft voldoen. Ook vindt er jaarlijks gebruikersonderzoek plaats onder de doelgroepen naar de wensen en verwachtingen ten aanzien van MijnOverheid. Daarnaast wordt twee keer per jaar gebruiksonderzoek uitgevoerd in een labomgeving met willekeurig geselecteerde burgers. Ook wordt in 2016 begonnen met twee maal per jaar een gebruikerspanel MijnOverheid waar vertegenwoordigers van belangorganisaties vertegenwoordigd zijn. De Oogvereniging wordt hiervoor uitgenodigd.
Tevens zal de Berichtenbox-app – die in 2016 gelanceerd wordt – in samenwerking met Stichting Accesibility worden getest op onder meer screenreaders en toegankelijkheid voor mensen met een visuele beperking.
Kent u het amendement van het lid van Otwin van Dijk (TK 33 990, nr. 17) over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169), waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt, ook van overheidsdiensten en websites?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet worden om de algemene toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid te verbeteren en de algemene toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten te waarborgen?
Zie mijn antwoord onder 2, 3 en 4. Er is veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Veel overheidsorganisaties hanteren het click-call-face principe, waarbij het eerste contact digitaal is, vervolgens een informatienummer beschikbaar is en indien nodig persoonlijk contact plaatsvindt. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden. De Belastingdienst heeft met de Koninklijke Bibliotheek een convenant gesloten om mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking te geven over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en om hen in staat te stellen daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen.
Digitalisering maakt het ook makkelijk voor mensen die moeite hebben met informatie op papier, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het laten voorlezen van teksten, en de mogelijkheid om vooringevulde formulieren te maken en aan te bieden. Daardoor hoeven mensen zelf minder informatie te verstrekken. Dit heeft ook positieve effecten op de vermindering van administratieve lasten.
Is het mogelijk er voor te zorgen dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap, voordat burgers al hun zaken digitaal moeten afhandelen en geen gebruik meer kunnen maken van andere mogelijkheden? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit het geval is en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Op welke wijze kunnen burgers met een beperking communiceren met de overheid wanneer digitale communicatie de enige mogelijkheid is, maar deze kanalen onvoldoende toegankelijk zijn voor burgers met een beperking?
Voor de mensen die niet in staat zijn op papier zelfstandig zaken te doen met de overheid verandert er in principe niets. Op dit moment zijn er bij de meeste overheidsorganisaties verschillende communicatiekanalen. Overheidsorganisaties zorgen zelf voor alternatieve kanalen wanneer digitale communicatie niet mogelijk is. Zo zorgt de Belastingdienst er voor dat mensen die geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig zijn en geen ondersteuning in hun omgeving kunnen krijgen, altijd een oplossing op maat kunnen krijgen. Dat kan ook een papieren kopie zijn.
Op welke wijze gaat u garanderen dat nieuwe websites en apps die gelanceerd worden direct toegankelijk zijn voor iedereen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals onder 3 beschreven, heb ik het initiatief genomen om deze in Europees verband te laten ontwikkelen en vervolgens vast te stellen. Vooruitlopend op de adoptie van een internationale of Europese standaard, zal ik bij het Forum Standaardisatie de vraag neerleggen welke standaarden en of richtlijnen nu al kunnen worden gehanteerd voor niet webgebaseerde apps van de overheid en hoe het gebruik daarvan kan worden bevorderd. Wel merk ik daarbij op dat toepassing van de richtlijnen voor toegankelijke websites (de open standaard Webrichtlijnen) op niet webgebaseerde apps niet alle specifieke toegankelijkheidskwesties voor mobiele apparaten zal oplossen, omdat deze richtlijnen daarvoor niet specifiek ontwikkeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan specifieke problemen gerelateerd aan kleine beeldschermen, touch screen of zoomen en uitvergroten, zoals in de hierboven beschreven klacht over de particuliere afvalwijzer app. Mogelijk biedt hergebruik van bestaande standaarden geen oplossing voor zulke elementen en is de ontwikkeling en vaststelling van extra richtlijnen in Europees verband, specifiek voor mobiele apparaten, noodzakelijk om maximale toegankelijkheid te bevorderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de garantie van algemene toegankelijkheid van mijnoverheid.nl en apps van de overheid, en op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als coördinator van de ratificatie van het VN Verdrag inzake rechten van personen met een handicap, betrokken is bij dit proces?
De uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een rijks- en daarmee kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Voor de toegankelijkheid van de website MijnOverheid ben ik primair verantwoordelijk. Andere bewindspersonen en bestuursorganen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van hun eigen websites en apps.
In het Algemeen Overleg over Open data op 8 december 2015 heb ik uw Kamer toegezegd u dit voorjaar te informeren over de voortgang van de toegankelijkheid van overheidswebsites. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bedreigingen van raadsleden |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zeven procent van raadsleden dreigt te stoppen als gevolg van agressie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat vanwege bedreigingen zeven procent van de raadsleden overweegt te stoppen als raadslid en 12 procent van de raadsleden twijfelt of zij beschikbaar zijn voor een nieuwe raadsperiode? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De impact van een agressie-incident kan groot zijn. Meer in het algemeen acht ik het onacceptabel als personen worden gehinderd in de uitoefening van hun functie door agressie en geweld.
Voor politieke ambtsdragers – waaronder democratisch gekozen volksvertegenwoordigers – geldt dat nog eens in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in onze democratische rechtsstaat. Vanuit die rol moeten zij gemakkelijk door burgers benaderbaar zijn, open in de samenleving kunnen staan, het politieke debat vrij kunnen voeren, publieke taken vrij van dwang en drang kunnen uitoefenen en besluiten zonder druk kunnen nemen. Indien zij hierin belemmerd worden, zich bij beslissingen laten beïnvloeden door agressie en geweld of overwegen om te stoppen is dat een belangrijk risico voor de integriteit, kwaliteit en continuïteit van het openbaar bestuur.
Vanuit de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie zijn de afgelopen jaren veel maatregelen in gang gezet voor een integrale aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en politieke ambtsdragers. Veel van deze maatregelen ten behoeve van politieke ambtsdragers zijn tot stand gekomen in samenwerking met de verschillende beroepsverenigingen (Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Wethoudersvereniging, Raadslid.Nu). Onlangs zijn aan dit pakket van maatregelen (de instrumentenkoffer Veilig bestuur) enkele instrumenten toegevoegd: een aanvullende financiële voorziening voor de beveiliging van politieke ambtsdragers en een 24-uursvoorziening voor acute gespecialiseerde psychosociale ondersteuning van politieke ambtsdragers die te maken hebben gehad met agressie en geweld. Over deze twee voorzieningen wordt de Tweede Kamer binnen drie weken nader geïnformeerd.
Op dit moment wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met genoemde beroepsverenigingen bezien of met deze twee aanvullende voorzieningen een sluitende aanpak is gerealiseerd of dat er nog extra maatregelen nodig zijn. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om deze maatregelen en voorzieningen meer bekendheid te geven bij politieke ambtsdragers.
Wat wordt er gedaan om bedreigde raadsleden te beschermen?
Het stelsel Bewaken en Beveiligen regelt op welke manier er beveiligd wordt als er sprake is van dreiging. Uitgangspunt van het stelsel is dat personen zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Ze mogen daarbij rekenen op de organisaties waar ze deel van uitmaken of werkzaam voor zijn (werkgeversverantwoordelijkheid). Bedrijven en instellingen dienen maatregelen te treffen om te voorkomen dat de veiligheid van medewerkers in gevaar komt als gevolg van hun werkzaamheden. De overheid kan aanvullende beveiligingsmaatregelen nemen als een persoon of de organisatie waar zij deel van uitmaken of waarvoor zij werken op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging en het risico.
Voor het vaststellen van het dreigingsniveau wordt een inschatting gemaakt van de mate van «ernst» en «waarschijnlijkheid» (effect en voorstelbaarheid) van de dreiging. Op basis van deze informatie bepaalt de overheid of ze iets moet ondernemen tegen een dreiging. Het is aan de uitvoeringsorganisatie (Politie of KMar) om een integraal inzetconcept (maatregelenpakket) uit te voeren dat weerstand biedt tegen het vastgestelde dreigingsniveau.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de voorzieningen waar raadsleden een beroep op kunnen doen in het geval van bedreiging meer bekendheid krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bedreigde raadsleden gestimuleerd moeten worden om de bedreiging te melden of daarvan aangifte te doen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat bedreigde raadsleden gestimuleerd moeten worden om de bedreiging te melden of hier aangifte van te doen. Behalve dat het een krachtig signaal naar de dader en samenleving is, maakt de aangifte het voor politie en openbaar ministerie mogelijk de situatie te beoordelen en eventueel opsporingsmiddelen in te zetten. Op basis daarvan kunnen zij politieke ambtsdragers en gemeenten adviseren over aanvullende beveiligingsmaatregelen.
Na een melding of aangifte kan een (strafrechtelijke) reactie naar de dader volgen, zoals een gesprek met de dader, een locatieverbod, opschorting van dienstverlening, (vrijheids)straf. Een dergelijke reactie is essentieel omdat normen pas gaan leven wanneer ze gevoeld worden door degenen die de norm overschrijdt. Bovendien kan het bijdragen aan de verwerking van het incident door het slachtoffer.
Hoe vaak melden raadsleden die bedreigd worden dat bij de politie, en hoe vaak doen zij aangifte? In hoeveel gevallen leidt dat tot vervolging van een verdachte?
Aantallen van meldingen en aangiften door raadsleden zijn bij de politie niet bekend; er wordt via de zogenaamde VPT-code geregistreerd op werknemers die een taak in het publieke domein vervullen in het algemeen. Doelgroepen daarbinnen worden niet afzonderlijk geregistreerd.
Ook het aantal gevallen waarin dat leidt tot vervolging van een verdachte is niet bekend, omdat het openbaar ministerie hierover geen aparte registratie voert.
Deelt u de mening dat met het bedreigen van raadsleden ook het functioneren van de lokale democratie wordt bedreigd? Zo ja, waarom en wat kunt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het verslag van de referendumcommissie Bonaire 2015 |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het verslag van de referendumcommissie Bonaire 2015?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de bevinding van de referendumcommissie, namelijk dat de Eilandsraad en het Bestuurscollege zich hebben bemoeid met de voorlichting over de aard en de gevolgen van het referendum, zeer zorgwekkend is?
Het Bestuurscollege van Bonaire heeft op basis van een verordening van de eilandsraad een raadplegend referendum georganiseerd. Dit betreft een autonome bevoegdheid van het eilandsbestuur. In het proces zijn er door het eilandsbestuur, de eilandsraad alsmede de referendumcommissie op eigen titel en bevoegdheid keuzes gemaakt qua inhoud, proces en communicatie, waarin ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet kan treden.
Het staat het Bestuurscollege van Bonaire vanzelfsprekend vrij om in contacten met het Rijk beelden, bevindingen en standpunten, die bij het bestuurscollege van Bonaire leven, voor het voetlicht te brengen.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de referendumcommissie dat de bemoeienis van de Eilandsraad en het Bestuurscollege hebben geleid tot verwarring over de betekenis van het referendum, waardoor niet is na te gaan of deelnemers op grond van juiste informatie een weloverwogen keuze hebben gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beschouwt u de conclusie van de referendumcommissie dat vanwege die verwarring aan de uitslag van het referendum geen of nauwelijks voor de bestuursorganen van Bonaire bindende conclusies kunnen worden verbonden die binnen het te voeren overleg met de partners in het Koninkrijk betekenis zouden moeten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de onafhankelijkheid van een referendum op Bonaire – een bijzondere gemeente van Nederland – te waarborgen, verschilt dit met reguliere Nederlandse gemeenten, en welke acties heeft u in het kader van die verantwoordelijkheid genomen?
Beslissingen over het houden van een raadplegend referendum, de vraagstelling, de voorlichting en de gehele organisatie van het referendum, behoren in beginsel alle tot de autonome taak van de openbare lichamen. Daarin verschillen de openbare lichamen niet van gemeenten in het Europees deel van Nederland. Ik heb om die reden geen acties genomen ter zake.
De schokkende uitspraken van een Gemeenteraadslid |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Haagse PVV’er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Heeft u al uw afschuw uitgesproken over deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van godsdienst is een groot goed en wordt door de Nederlandse Grondwet gewaarborgd, als ook door mensenrechtenverdragen. Dat geldt evenzeer voor de vrijheid van meningsuiting. Binnen de grenzen van het recht heeft eenieder zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen, ook volksvertegenwoordigers. Daarbij worden soms meningen geuit die als onwelgevallig of als kwetsend kunnen worden ervaren. Onderhavige uitlatingen geven er naar mijn mening geen rekenschap van dat we mensen als individu behandelen, met een eigen identiteit, waarvan de godsdienst die zij aanhangen een onderdeel vormt.
Wat voor signaal gaat er naar uw mening uit naar groepen in onze samenleving door deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat dergelijke uitspraken een vorm zijn van haat zaaien? Zo nee, waarom niet?
De vraag of de uitlatingen als «haat zaaien» of enig ander strafbaar feit moeten worden aangemerkt is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; dat staat uitsluitend ter beoordeling van de strafrechter.
Bent u het eens dat volksvertegenwoordigers een voorbeeldfunctie hebben en dat dergelijke uitspraken het verkeerde signaal zijn jegens burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om burgemeester Van Aartsen op te roepen om het betreffende raadslid bij hem op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dat is aan de burgemeester zelf.
Vindt u dat, na deze uitspraken, het betreffende raadslid haar functie zou moeten neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Het lidmaatschap van de gemeenteraad eindigt alleen in een aantal in hoofdstuk X van de Kieswet limitatief genoemde gevallen. Beëindiging van het lidmaatschap anders dan door overlijden of (al dan niet tijdelijke) ontslagneming door het lid zelf, is uitsluitend mogelijk wanneer onherroepelijk is komen vast te staan dat een lid een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, of ingeval de raad het lidmaatschap vervallen verklaart wegens handelen in strijd met artikel 15 van de Gemeentewet (verboden handelingen). Van enige bevoegdheid mijnerzijds het betreffende raadslid uit haar functie te ontheffen, is geen sprake. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord gegeven op de vragen 2, 3, en 5.
Bent u bereid om het betreffende raadslid onmiddellijk uit haar functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een inhoudelijk en/of cijfermatig overzicht geven van de mogelijke oververtegenwoordiging van PVV-volksvertegenwoordigers bij uitingen van haatzaaierij en/of uitingen met een discriminatoir karakter? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn hieromtrent geen onderzoeksgegevens beschikbaar. Verder zij verwezen naar het antwoord dat op vraag 4 is gegeven.
Is het mogelijk om in de toekomst voor PVV-volksvertegenwoordigers voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren over de thema’s verdraagzaamheid en het bestrijden van islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Het staat eenieder vrij bijeenkomsten te organiseren. Een initiatief daartoe zal echter niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden genomen.
Bent u bereid om uitingen van PVV-volksvertegenwoordigers op social media aan een grondige analyse te onderwerpen, zodat het internet gevrijwaard wordt van PVV-haatzaaierij? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord dat op vraag 4 is gegeven.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Het bericht dat gemeenten mensen met problematische schulden niet helpen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over mensen in schulden die niet geholpen worden door gemeenten?1
De Wgs (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) staat het categoriaal uitsluiten van groepen mensen niet toe. Via onder meer de Verzamelbrief gemeenten vraag ik hier regelmatig aandacht voor en heb ik verhelderd wat de wet voorschrijft als het gaat om toegang tot de Wgs.
De verantwoordelijkheid voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening is primair belegd bij gemeenten. Aangezien schuldenproblematiek tot hoge kosten kan leiden op andere terreinen binnen het sociale domein, zoals maatschappelijke opvang of jeugdzorg, hebben zij belang bij een breed toegankelijke schuldhulpverlening. Ik ondersteun gemeenten daarbij door via de website www.effectieveschuldhulp.nl en via de Verzamelbrief gemeenten handvatten aan te reiken. Het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20153, dat in opdracht van mij is uitgevoerd en onder meer aanbevelingen voor laagdrempelige gemeentelijke schuldhulpverlening bevat, is hier een voorbeeld van.
Daarnaast gaat de evaluatie van de Wgs die momenteel gaande is, in op de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Op basis van de uitkomsten zal ik samen met betrokken partijen bezien of en, zo ja, welke maatregelen nodig zijn om knelpunten op het gebied van toegang op te lossen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen gemeenten die strengere eisen stellen aan mensen die schuldhulp aanvragen dan in de wet is opgenomen? Wat heeft u gedaan sinds uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet past dat mensen niet (langer) geholpen worden, simpelweg omdat zij niet aan de voorwaarden van het aanwezige ondersteuningsproduct kunnen voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel mensen per jaar om hulp bij schulden bij de gemeenten vragen? Hoeveel mensen vragen hierbij vergeefs om hulp en worden niet geholpen? Hoeveel mensen moeten lang wachten op hulp? Als u dit niet kunt, bent u dan bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wachtlijsten een negatief effect hebben op de situatie voor mensen met schulden en dat daarmee hun schuldproblemen worden vergroot? Zo ja, binnen welke termijn vindt u dat hulp inhoudelijk en effectief moet zijn gestart en welke maatregelen gaat u nemen om snelle en adequate schuldhulp voor iedereen mogelijk te maken?
Lange wacht- en doorlooptijden hebben een negatief effect op de motivatie van zowel mensen met schulden als schuldeisers. Daarom kent de Wgs ook een maximumwachttijd van 4 weken van hulpvraag tot eerste gesprek en een verplichting om de hulpvrager inzicht te bieden in de doorlooptijden. De termijn tot het daadwerkelijk starten van hulp is afhankelijk van de individuele situatie en het type hulp waar iemand voor in aanmerking komt. Omdat het maatwerk betreft is een algemene uitspraak hierover niet goed mogelijk.
Wat is uw reactie op het bericht dat slecht functionerende bewindvoerders de oorzaak zijn van een toename van de schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om mensen te beschermen tegen slecht functionerende bewindvoerders?
Het slecht functioneren van sommige bewindvoerders was een belangrijke aanleiding voor de door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingediende Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap (Stb. 2013, 414). Daarom bevat de wet de verplichting voor beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, om aan kwaliteitseisen te voldoen. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (Stb. 2014, 46) zijn in werking getreden op 1 april 2014. Voor bestaande bewindvoerders geldt een overgangstermijn van twee jaar om aan de eisen te voldoen (tot 1 april 2016). Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de kwaliteitseisen. Eenmaal benoemd dienen bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen.
De controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen is inmiddels door de rechtspraak gecentraliseerd. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse kwaliteitscontrole plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant. De centralisatie zorgt ervoor dat de toetsing eenduidiger en efficiënter kan plaatsvinden. Kantonrechters blijven verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Alle rechtbanken en kantonrechters worden door het Landelijk Kwaliteitsbureau op de hoogte gesteld wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Als uit de jaarlijkse controle blijkt dat een bewindvoerder niet langer aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan worden alle rechtbanken en kantonrechters daarvan eveneens op de hoogte gesteld. Afhankelijk van de tekortkoming in de gestelde eisen kan aan de bewindvoerder een hersteltermijn worden gesteld. Het niet (langer) voldoen aan de kwaliteiteisen is een grond voor ontslag (vgl. artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens een rondetafelgesprek over bewindvoering en schuldhulpverlening op 3 december 2015 in de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie is geopperd om een openbare lijst van «goedgekeurde» bewindvoerders bij te houden. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft hierop bij brief van 19 februari 20164 aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie geantwoord dat het aan de praktijk is om dergelijke ideeën nader te onderzoeken. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. De werklast bij de kantonrechters zal ook bij deze evaluatie aan bod komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat de werklast bij het kantongerecht te hoog is om tijdig in te grijpen wanneer er sprake is van slecht functionerende bewindvoerders? Welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de gemiddelde € 57.000 schuld van de armste 10 procent ten opzichte van de gemiddeld € 950.000 vermogen van de rijkste 10 procent een grote en ontoelaatbare ongelijkheid weerspiegeld?3 Zo ja, op welke wijze gaat u deze ongelijkheid verkleinen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van vermogen wordt het onderste deel van de vermogensverdeling bevolkt door huishoudens met een hoog inkomen (voornamelijk tweeverdieners) en een hoge hypotheekschuld. Over het algemeen hebben zij nog het nodige spaargeld op de bank. De daling van de huizenprijs heeft voor deze mensen een relatief grote impact gehad, waardoor de ongelijkheid de afgelopen jaren is toegenomen. In 2014 is de ongelijkheid voor het eerst weer gestabiliseerd. Nu de huizenprijzen weer stijgen, kan deze groep wellicht een betere plek in de vermogensverdeling innemen.
Een andere groep die tot de onderkant van de vermogensverdeling behoort, is een groep die vanwege het lage inkomen nauwelijks vermogen opbouwt, en dus een verhoogd risico loopt op problematische schulden. Deze groep kan indien nodig gebruik maken van het vangnet van onze verzorgingsstaat (een beperkte financiële buffer is uiteraard wel wenselijk).
Aan de bovenkant van de vermogensverdeling gaat het veelal om oudere huizenbezitters die hun eigenwoningschuld geheel of grotendeels hebben afgelost. Voor 99% van de huishoudens met vermogen zit dit vermogen voornamelijk in onroerend goed.
Essentieel bij het beoordelen van vermogensongelijkheid is niet of iedereen evenveel heeft, maar of dit een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling.
Het kabinet zet zich er voor in om de kansen voor iedereen in Nederland zo gelijk mogelijk te verdelen. Nederland doet het internationaal gezien op dit punt heel goed met zijn uitgebreide verzorgingsstaat met toegankelijke zorg, onderwijs en betaalbare woningen.
Deelt u de mening dat de enorme maatschappelijke kosten die per jaar gemoeid zijn met problematische schulden een veel grotere investering voor het voorkomen van armoede en schulden noodzakelijk maakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Bestrijding van armoede en schulden blijft onverminderd een prioriteit. Het kabinet trekt hier jaarlijks 100 miljoen euro extra voor uit. Daarmee worden niet alleen gemeenten, maar via een subsidieregeling ook projecten van maatschappelijke organisaties zoals Stichting Vluchtelingenwerk, de Stichting Urgente Noden en de Vereniging Schuldhulpmaatje ondersteund.
Het kabinet geeft daarnaast onverkort uitvoering aan de agenda maatregelen schuldenbeleid. De afgelopen periode zijn daarin belangrijke stappen gezet, waarvan de resultaten inmiddels zichtbaar worden. Zo zijn met ingang van 1 januari 2016 alle gerechtsdeurwaarders op grond van een KBvG-verordening verplicht aangesloten op het beslagregister. In het beslagregister worden derdenbeslagen (beslagen op loon, uitkering en toeslagen) geregistreerd. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de afloscapaciteit van de schuldenaar zodat beter afgewogen kan worden of het nemen van incassomaatregelen (met de bijbehorende kosten) zal leiden tot voldoening van de vordering. Het is de bedoeling om ook overheidsschuldeisers – die hun vorderingen niet via een gerechtsdeurwaarder innen – te laten aansluiten op het beslagregister. Inzicht in incassomaatregelen van de overige schuldeisers is van groot belang bij het correct vaststellen van de beslagvrije voet. Om een structurele verbetering te bereiken is daarnaast vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet noodzakelijk. Eind 2015 heeft uw Kamer hierover een hoofdlijnennotitie ontvangen6. De benodigde wetgeving zal naar verwachting in 2016 aan uw Kamer kunnen worden aangeboden. Ook ten aanzien van het breed wettelijk moratorium is wetgeving in voorbereiding, waarvan de internetconsultatie met voorrang wordt voorbereid. Tot slot is de hierboven reeds genoemde evaluatie van de Wgs in juni 2015 van start gegaan. Het resultaat van de evaluatie, voorzien van een kabinetsreactie, zal uw Kamer voor 1 juli 2016 ontvangen.
Wat gaat u concreet doen om armoede en schulden uit te bannen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Accountants worstelen met administratieve chaos bij gemeenten en zorginstellingen' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kan een overzicht worden gegeven welke instrumenten en oplossingsrichtingen er zijn en welke acties u heeft ondernomen om gemeenten te wijzen op deze instrumenten en oplossingsrichtingen?1
De focus bij de zorginkoop 2015 heeft gelegen op de continuïteit van zorg en ondersteuning voor cliënten. Dit heeft in belangrijke mate bijgedragen aan een, in algemene zin, beheerst verlopen transitie. Er zijn evenwel nog belangrijke aandachtspunten waar aanvullende acties op nodig zijn. Zo is nog weinig aandacht geweest bij de betrokken partijen voor de administratieve processen bij het inrichten van de nieuwe taken, waardoor risico’s kunnen ontstaan bij het aantonen van de rechtmatigheid van de bestedingen.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet op 1 januari 2015 ben ik met de VNG, de branches voor zorgaanbieders en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in gesprek gegaan over de mogelijke rechtmatigheidissues die over het jaar 2015 zou kunnen ontstaan. Onder voorzitterschap van mijn ministerie heeft, mede naar aanleiding van bevindingen van de NBA, een werkgroep in 2015 met deze partijen de mogelijke risico’s en potentiële oplossingsrichtingen in kaart gebracht. Door de leden van deze werkgroep zijn «de modeloplegger rechtmatigheid» en «het algemeen accountantsprotocol» ontwikkeld. De VNG en de branches voor zorgaanbieders hebben de modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen protocol onder de aandacht van hun leden gebracht en waar nodig ondersteuning geleverd bij gemeenten en zorgaanbieders. In het afgelopen jaar is in diverse brieven aan de colleges van B&W van gemeenten (vroegtijdig) aandacht gevraagd voor dit vraagstuk en gewezen op de mogelijkheid om de beschikbare instrumenten, waaronder de modeloplegger rechtmatigheid, waar nodig toe te passen.
Het is uiteraard aan gemeenten om dit instrumentarium te gebruiken in de praktijk. In de brief die de Minister van BZK en ik op 19 februari jl. aan uw Kamer hebben gestuurd en de brieven die de VNG en de branches voor zorgaanbieders aan de gemeenten en de zorgaanbieders hebben gestuurd, wordt de oproep gedaan om, als dit noodzakelijk is, alsnog nadere afspraken te maken over de verantwoording van de productie van de geleverde zorg en ondersteuning met betrekking tot de jaarrekening 2015.
De modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen protocol zijn, net zoals de ontwikkeling van het standaardberichtenverkeer, onderdeel van de werkagenda «Administratie en ICT» die ik op 25 juni 2015 aan uw Kamer heb toegestuurd2. Deze werkagenda van gemeenten en zorgaanbieders is gericht op de korte termijn (oplossen knelpunten), de middellange termijn (optimalisatie van de keten) en de lange termijn (vernieuwing en innovatie). De ondernomen acties op het terrein van rechtmatigheid zijn erop gericht om de knelpunten uit het transitiejaar 2015 op te lossen. Een mogelijk structurele oplossing voor het voorkomen van rechtmatigheidproblematiek en het verminderen van administratieve lasten is – zo blijkt uit de uitvoeringspraktijk – het meer «integraal bekostigen», zodat maatwerk mogelijk wordt gemaakt en vrijwel geen persoonsgegevens behoeven te worden uitgewisseld tussen aanbieder en gemeente. Hier zijn al verschillende gemeenten mee aan de slag gegaan3.
Kunt u tevens aangeven hoe vaak deze instrumenten en oplossingsrichtingen inmiddels worden toegepast?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u overwogen om de controle-eisen op gemeenten (voor het sociaal domein), gelet op het transitiejaar en de forse consequenties die het heeft, te verzachten? Zo nee, waarom niet?
In de Gemeentewet is geregeld dat de gemeenteraad een accountant aanwijst die belast wordt met de controle van de jaarrekening, een controleverklaring verstrekt en een rapport van bevindingen opstelt. De verklaring van de accountant betreft zowel het getrouwe beeld als de rechtmatigheid van de geldstromen in de jaarrekening. De wijze waarop de accountant zijn werkzaamheden verricht, is vastgelegd in (internationale) regelgeving en nader uitgewerkt in algemeen geldende standaarden. De marges om binnen dit juridisch kader controle-eisen te verzachten zijn uiterst beperkt. In de gesprekken die tussen de ministeries van BZK, Financiën, VWS, de VNG en de NBA zijn gevoerd is de optie verkend om de door de accountant geconstateerde onzekerheden of fouten ten aanzien van de rechtmatigheid van uitgaven Wmo 2015 en Jeugdwet niet te laten doorwerken in het oordeel. Ook dat kan alleen door aanpassing van regelgeving namelijk door een wijziging van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (Bado). Omdat een dergelijke wijziging afbreuk doet aan de gewenste transparantie naar de gemeenteraad, de verschillende uitgangsposities van gemeenten miskent en bovendien juridisch en uitvoeringstechnisch complex is heeft de Minister van BZK, in lijn met het vigerende kabinetsbeleid, geen wijzigingen voorgesteld. De accountant rapporteert aan de gemeenteraad. De controleverklaring is van essentieel belang voor de raad om een oordeel te kunnen vellen over het gevoerde financiële beheer en de verantwoording van het college daarover. Het is bedoeld om de raad hiervoor een effectief en onafhankelijk instrument in handen te geven. De accountants die de controlewerkzaamheden verrichten, worden daarom ook door de raad aangesteld en niet door het college.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor zorgaanbieders als zij geen goedkeurende accountantsverklaring krijgen bij de jaarrekening?
Dat is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Accountantsverklaringen kunnen een rol spelen bij de financieringsafspraken, waarbij uiteraard de concrete inhoud van het accountantsoordeel van belang is. Ook kan het voor zorgaanbieders lastiger worden nieuwe contracten met gemeenten te sluiten voor het leveren van zorg en ondersteuning. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik de mogelijkheden geschetst die aanbieders en gemeenten alsnog ter beschikking staan om eventuele rechtmatigheidproblematiek te reduceren.
Wat gaat u doen om te bereiken dat accountants elkaars rechtmatigheidsoordelen respecteren?
In de beroepsregelgeving van accountants, zoals ook aan de orde is gekomen bij het antwoord op vraag 3, is het overnemen van de verantwoordelijkheid voor en het daarbij beoordelen van een accountantsoordeel geregeld. Hierbij zijn twee actuele situaties te onderscheiden. Bij uitbesteding door gemeenten van taken aan uitvoeringsorganisaties, zoals gemeenschappelijke regelingen, hebben accountants direct met elkaars rechtmatigheidoordelen te maken. Als algemene lijn geldt in deze situaties dat de gemeente dient te borgen dat de uitvoering door de gemeenschappelijke regeling zodanig is opgezet dat aan de eisen kan worden voldaan. Op 10 december 2013 heeft de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) de NBA-handreiking 1122 gepubliceerd (www.nba.nl). Deze handreiking, specifiek opgesteld voor nadere uitleg van de regelgeving voor decentrale overheden, is geheel gewijd aan de gevolgen voor de accountantscontrole van het uitbesteden door decentrale overheden van taken aan uitvoeringsorganisaties. De handreiking geeft voor verschillende situaties weer hoe de accountant van de gemeente invulling kan geven aan zijn ongedeelde verantwoordelijkheid voor de controle van de gemeentelijke jaarrekening. Als een gemeente haar zaken in relatie tot de gemeenschappelijke regeling goed voor elkaar heeft, kan de controlerende accountant voldoende en geschikte controle-informatie krijgen bij de gemeente, zodat nader onderzoek bij de gemeenschappelijke regeling niet nodig is. Naarmate dat minder het geval is, zal de gemeentelijke accountant wel onderzoek moeten doen bij de gemeenschappelijke regeling om de verantwoordelijkheid over te kunnen nemen.
Een tweede situatie waarbij accountants met elkaars oordelen te maken krijgen, betreft de uitvoering door zorgaanbieders van zorgopdrachten van de gemeenten.
In het najaar van 2015 is door de betrokken partijen overeenstemming bereikt over een format voor de «Financiële productieverantwoording Wmo en Jeugdwet», met een bijbehorend landelijk algemeen accountantsprotocol dat door de zorgaanbieders als handleiding gebruikt kan worden bij het laten uitvoeren van de accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder. Dit is een belangrijk resultaat. Maar een accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder is niet automatisch toereikend voor alle gemeenten waarvoor deze aanbieder opdrachten heeft uitgevoerd. Elke gemeente zal immers van haar kant willen weten in hoeverre door de zorgaanbieder aan de specifieke gemeentelijke voorwaarden is voldaan, waarvoor de gemeente aanvullende of eigen werkzaamheden kan doen. Overigens zijn er initiatieven genomen om te bevorderen dat gemeenten en zorgaanbieders in onderling overleg bezien in hoeverre het over 2015 echt nodig is, gezien de huidige tijdslijnen, aan alle oorspronkelijke (controle)voorwaarden te voldoen. Het is mogelijk om in bepaalde situaties tot een pragmatische finale afrekening van contracten te komen, waarbij ook de gewenste financiële zekerheid verkregen kan worden in de keten.
Wat gaat u doen om gemeenten te informeren en te overtuigen van het vastgestelde toetsingsprotocol voor zorgcontracten?
Gemeenten en zorgaanbieders worden door de VNG, de branches voor zorgaanbieders, mede op basis van de brief die de Minister van BZK en ik op 19 februari jl. aan uw Kamer hebben gezonden, opgeroepen om zo nodig alsnog adequate afspraken te maken over de vaststelling van de jaarrekening 2015 en het daartoe ontwikkelde instrumentarium toe te passen. De VNG en de branches voor zorgaanbieders organiseren regionale bijeenkomsten om de toepassing van het ontwikkelde instrumentarium toe te lichten, te bevorderen en lokale partijen daarin te ondersteunen. Ook zal ik in een brief aan de colleges gemeenten nogmaals oproepen het gesprek met zorgaanbieders aan te gaan en het ontwikkelde instrumentarium in te zetten.
Bent u bereid om het toetsingsprotocol naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier ben ik graag toe bereid. Bijgaand treft uw Kamer de modeloplegger rechtmatigheid en het algemeen accountantsprotocol aan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, aangezien de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemeenten heeft laten weten pas 1 juni a.s. een rechtmatigheidsoordeel over de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) te geven, de goedkeurende verklaring voor gemeenten wordt opgehouden?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) zal een verklaring geven over de rechtmatigheid van de betalingen uit de door gemeenten en zorgkantoren toegekende persoonsgebonden budgetten. Ik heb met de SVB gesproken over de termijn waarop deze verklaring kan worden gegeven. Uit dit overleg is gebleken dat dit naar verwachting van de SVB kan op 1 april 2016 en niet op 1 juni 2016. De datum van 1 juni 2016 is mogelijk verward met het moment van het afsluiten van de budgetten. In de afgelopen weken is er vanuit PGB ketenregie intensief overleg geweest tussen de gemeenten, accountants, de SVB en de ministeries VWS en BZK om er voor zorg te dragen dat het jaarrekeningtraject van gemeenten niet te zeer vertraagd wordt.
Het artikel “Wie houdt gemeenten in toom?” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Wie houdt gemeenten in toom»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood veelal de onroerendezaakbelasting (OZB) verhogen om de gaten in hun begroting op te vullen?
De onroerende zaakbelasting (OZB) is een algemene belasting. De besteding van de opbrengst is vrij. De hoogte van het tarief van de onroerende zaakbelasting en daarmee de opbrengst is onderdeel van de begroting die jaarlijks in gemeenten besproken wordt en vastgesteld door de gemeenteraad. Hoewel de OZB relatief makkelijk naar boven of naar beneden kan worden bijgesteld, ligt dit in de lokale politiek gevoelig. De gemeenteraad kijkt dan ook kritisch naar tariefsverhoging. Uiteindelijk is dit democratisch gelegitimeerde orgaan het beste in staat om te beoordelen welk tarief en daarmee welke opbrengst past bij de lokale situatie.
Wat vindt u ervan dat deze gaten in de begroting veelal het gevolg zijn van de gedecentraliseerde taken die gemeenten sinds 2015 op hun bordje hebben gekregen maar waar tegelijkertijd een substantiële korting van 25% van het totale budget aan gekoppeld is?
Voor deze veronderstelling geeft het artikel geen grond. Het kabinet gaat ervan uit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Ziet u een rol voor u zelf weggelegd in dit kader? In hoeverre is het volgens u gewenst dat de kortingen op het gemeentefonds wat betreft de gedecentraliseerde taken worden teruggedraaid? Bent u bereid hierover na te denken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat, door het specifiek verhogen van de OZB op bedrijfspanden, het hele ideaal van het decentraliseren van overheidstaken verloochend wordt, daar immers veel ondernemers in een andere gemeente wonen dan waar hun bedrijfspand gelegen is, en zij daardoor niets in te brengen hebben over een mogelijke OZB verhoging op hun bedrijfspand maar deze vervolgens wél verplicht zijn om te betalen?
Allereerst merk ik op dat het gerechtvaardigd is dat ook ondernemers, die niet stemgerechtigd zijn in de heffende gemeente, meebetalen aan gemeentelijke voorzieningen, aangezien zij ook baat hebben bij deze voorzieningen. Het gaat in het huidige stelsel uiteraard om de maatvoering, een bevoegdheid die lokaal is belegd. De gemeenteraad heeft daarentegen op haar beurt onder andere baat bij voldoende economische bedrijvigheid in de gemeente, om zo aantrekkelijk mogelijk te blijven voor inwoners en bedrijven. Bij een hervorming van het gemeentelijk belastinggebied kunnen ook mogelijkheden worden onderzocht om afwenteling op niet-stemgerechtigden te voorkomen.
Bent u bereid om naar deze problematiek te kijken om zo ondernemers tegenmoet te komen in deze onrechtvaardige behandeling en hen meer medezeggenschap te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood in toenemende mate grijpen naar de «sluipmoordenaar» «precariobelastingen» om de gaten in hun begroting op te vullen?
Voor de afschaffing van precario op nutsnetwerken geldt dat dit het beste kan worden geregeld bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Daarin kunnen de effecten worden opgevangen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer inzake precariobelasting van 10 februari 2016 (Kamerstuk 33 962, nr. 183) stuur ik hierop vooruitlopend dit voorjaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer om er in ieder geval voor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2017 de tarieven voor precario op nutsnetwerken niet verder oplopen en het aantal gemeenten dat deze vorm van precario heft, niet verder stijgt. Het wetsvoorstel gaat uit van afschaffing, maar biedt gemeenten nog tien jaar de mogelijkheid om maximaal het op 1 januari 2016 in hun gemeente geldende tarief te hanteren. Na uiterlijk tien jaar is geen precarioheffing meer mogelijk op nutsnetwerken. Deze periode kan worden bekort bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied.
Bent u van plan om eindelijk eens echt actie te ondernemen tegen deze steeds maar toenemende precariobelastingen? Kunt u concreet aangeven welke acties u op dit punt ondernomen heeft, welke acties binnenkort op het programma staan, en wanneer u verwacht dat aan dit al langslepende precariodrama eindelijk een einde komt?
Zie antwoord vraag 7.
Het ontslaan van leden van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren die lid zijn van motorclub zitten Van der Laan niet lekker»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp2 en uw brief naar aanleiding van de motie Dijkhoff/Marcouch over outlawbikers werkzaam binnen domein veiligheid en justitie?3
Ja.
Kunt u de mogelijkheden schetsen die gemeenten hebben om leden van OMG’s vanwege lidmaatschap van een OMG of vanwege gedrag dat daarmee samenhangt te ontslaan?
Ambtenaren zijn verplicht zich als goed ambtenaar te gedragen. Dit is, net als het goed werkgeverschap, verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Bepaalde gedragingen en/of bepaalde contacten in de privésfeer (kunnen) de overheid in een negatief daglicht stellen en kunnen in strijd zijn met het goed ambtenaarschap. Ambtenaren moeten zich daarvan bewust zijn.
Of er in een specifieke situatie sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de functie die de ambtenaar vervult. Bepaalde functies hebben een groter integriteitsrisico waardoor er zwaardere eisen gesteld mogen worden aan de ambtenaar die deze functie vervult. Dit is onder andere het geval bij vertrouwensfuncties en voorbeeldfuncties, maar het geldt ook voor functies waarbij de ambtenaar zichtbaar is voor het publiek of functies waarin er veel contacten zijn met het publiek, zoals bij veel functies in het domein van veiligheid, rechtshandhaving of rechtspraak. Bij de uitoefening van dit soort functies is het risico immers groter dat de goede vervulling van de functie of het goede functioneren en aanzien van de openbare dienst door het handelen van de ambtenaar wordt geschaad.
Indien een gemeente oordeelt dat sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap, kan de gemeente een disciplinaire maatregel overwegen. Indien disciplinaire maatregelen worden overwogen tegen een OMG-lid dient altijd een afweging te worden gemaakt op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en dient er ten minste een verband te zijn met de functie die de ambtenaar vervult. De zwaarste disciplinaire maatregel is een (onvoorwaardelijk) strafontslag of disciplinair ontslag.
Hiernaast kan een gemeente een ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken overwegen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de ongeschiktheid – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie CRvB 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250). Het is ook vaste rechtspraak dat een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie CRVB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Uitzonderingen op dit uitgangspunt vormen gevallen waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is. Volgens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906) is daarvan onder meer sprake als de grondhouding ontbreekt om de functie op de door de werkgever gewenste wijze in te vullen.
Alvorens over te gaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel of het in gang zetten van een ontslagprocedure, ligt het overigens in de rede dat de werkgever met de ambtenaar in gesprek gaat over het lidmaatschap en over afstand houden van de OMG, zo nodig door opzegging van het lidmaatschap. Pas als de betrokken ambtenaar daartoe niet bereid is, is het overwegen van een ontslagprocedure aan de orde.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar en onderzoeker dat, als er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de functie en het lidmaatschap van een OMG, er juridisch weinig ruimte voor ontslag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke ruimte ziet u dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de combinatie van ambtenaarschap en lidmaatschap van een OMG potentieel veiligheids- of integriteitsrisico’s opleveren? Zo ja, welke risico’s en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, vandaar de overheidsbrede stellingname van onwenselijkheid van de combinatie van overheidsdienst en lidmaatschap van een OMG. De risico’s liggen vooral in het stelselmatig verkeren in een criminogene omgeving en de loyaliteit die de OMG van zijn leden eist (broederschap, zwijgplicht). Daardoor kan gevoelige overheidsinformatie bij OMG’s terecht komen, kan de betreffende ambtenaar dingen doen of nalaten die niet in het belang zijn van zijn werkgever maar wel in dat van de OMG of kan de ambtenaar misdrijven waarvan hij kennis heeft verzwijgen, in strijd met zijn ambtsplicht. Om deze redenen is het een van de speerpunten van het kabinetsbeleid inzake OMG’s om het OMG-lidmaatschap onder personen in overheidsdienst scherp in beeld te krijgen en terug te dringen.
Acht u oplossingen zoals het aantonen dat een ambtenaar de goede naam van de gemeente aantast en het aanpassen van gedragscodes afdoende om een ambtenaar eventueel te kunnen ontslaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer in de toepasselijke gedragscode wordt uitgelegd dat gedragingen in de privésfeer onwenselijk kunnen zijn en op gespannen voet kunnen komen te staan met goed ambtenaarschap, kan zo’n code behulpzaam zijn bij het aanleggen van een dossier dat uiteindelijk kan leiden tot maatregelen als genoemd bij het antwoord op vraag 2 en 3. Het niet willen inzien van de onwenselijkheid van bepaalde privécontacten kan bijvoorbeeld gelden als een gedraging die aanleiding kan geven tot ontslag wegens ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij wijze van voorbeeld van de mogelijke inhoud van een gedragscode op dit punt verwijs ik naar paragraaf 4.3.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (Stcrt. 2015, nr. 33770).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat ambtenaren lid zijn van een OMG en dat een dergelijk lidmaatschap niet bij het gedrag van een goed ambtenaar past? Zo ja, kunt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat lidmaatschap van een OMG onverenigbaar kan zijn met het zijn van ambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening en zoals blijkt uit de brief van 24 november 2014 aan uw Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Circulaire «Ongewenste privécontacten rijksambtenaren» van 23 juli 2013 (Stcrt. 2013, nr. 21530) uitgebracht. Het betreft de bekendmaking van de ongewenstheid van het willens en wetens verkeren van ambtenaren – ook in privésituaties – in omgevingen met personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Deze gedragslijn is meegenomen in de geactualiseerde Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (gepubliceerd in de Staatscourant van 12 oktober 2015, Stcrt. 2015, nr. 33770). Daarin valt over ongewenste privécontacten te lezen: «Omgang met personen die de overheid in een negatief daglicht stellen, kan op gespannen voet komen te staan met goed ambtenaarschap. (...) Het gaat dan om contacten met personen waarvan je weet of kan weten dat die min of meer structureel normen en wetten overtreden (en dat soms zelfs ook verheerlijken). Dit geldt eveneens voor het lidmaatschap van verenigingen of de deelname aan groeperingen met een slechte reputatie die regelmatig in opspraak zijn wegens bijvoorbeeld criminaliteit en vandalisme. Ook als die vereniging of groepering op zichzelf niet verboden is.»
Hoeveel ambtenaren zijn er in dienst die lid van een OMG zijn en in welke functies?
Ik verwijs hiervoor naar de Integrale landelijke voortgangsrapportage OMG’s die ik op 12 juni 2015 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 444). Daarin is een overzicht opgenomen, waaruit blijkt dat van 50 OMG-leden is vastgesteld dat zij op het peilmoment in overheidsdienst waren. Tevens blijkt daaruit dat er in het verslagjaar 6 personen zijn ontslagen wegens OMG-lidmaatschap. Medio 2016 zal ik uw Kamer berichten over de voortgang, onder andere op dit punt.
Wordt er bij het aannemen van nieuw personeel gelet op een eventueel lidmaatschap van een OMG? is dat een contra-indicatie om iemand aan te nemen?
De Minister van BZK is systeemverantwoordelijk en zorgt voor wettelijke kaders, maar overheidswerkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Het is aan individuele overheidswerkgevers om bij het aannemen van nieuw personeel te informeren naar nevenactiviteiten en het bewustzijn van risico’s in de privésfeer aan de orde te stellen. In hoeverre zij daarbij ook actief informeren naar een eventueel lidmaatschap van een OMG is aan hen.
In 2007 is overeengekomen dat alle overheidsorganisaties in het openbaar bestuur en politie een integriteitsbeleid hebben vastgesteld dat ten minste voldoet aan de basisnormen zoals vastgelegd in de Modelaanpak basisnormen integriteit. Deze is in 2005 tot stand gekomen in een breed samenwerkingsverband van koepels en vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen, rijksdiensten en politie. Op pagina 18 staat over het sollicitatiegesprek het volgende:
«Het sollicitatiegesprek is een screeningsinstrument. Tijdens het gesprek kan men de sollicitant testen door middel van het voorleggen van enkele dilemma’s met betrekking tot integriteit. Vooral bij kwetsbare functies is het zinvol om een casus voor te leggen die gaat over integriteitrisico’s die zijn verbonden aan die specifieke functie. Uit de reactie blijkt in ieder geval of de sollicitant zich al dan niet bewust is van de risico’s die zijn verbonden aan de functie. Is dit niet zo, dan biedt dit de mogelijkheid om hierover verder te praten. Het is namelijk voor de sollicitant ook van belang dat hij weet wat er van hem wordt verwacht en of hij inschat dat hij daaraan kan voldoen. Verder kan een onderwerp als nevenwerkzaamheden aan de orde komen. In dit gesprek kunnen eventuele nevenwerkzaamheden besproken worden en voorts of die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de uitoefening van de functie.».
De overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het integriteitsbeleid; de eigen invulling kan per sector verschillen. Op de website www.integriteitoverheid.nl staan praktische modellen en handreikingen die overheidswerkgevers kunnen benutten voor de implementatie van de geformuleerde basisnormen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van OMG’s?
Het Openbaar Ministerie (OM) richt zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.