Het artikel 'Opnieuw grenscontroles door groep burgers, dit keer bij Groningse Sellingen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Vindt u het wenselijk dat groepen burgers op de weg bij de grens auto’s staande houden, mensen intimideren en hier eigenrichting toepassen?1
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld. Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wet openbare manifestaties.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van deze acties, in het licht van de uitspraak van premier Schoof dat het hier zou gaan om een demonstratie?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel personen heeft de politie reeds aangehouden bij deze acties?
De politie en het openbaar ministerie hebben mij laten weten dat tot op heden één verdachte is aangehouden op verdenking van poging tot ambtsdwang.
Wat is uw mening over de berichten die in chats van deze groepen gedeeld worden, waar werd gesproken over wapens aanschaffen, racisme en gewelddadige fantasieën zoals de uitspraak ««Kan beter een wapen in huis hebben. Als zo’n kutzw*rte doodtrappen» en welke acties zijn ondernomen om zicht te krijgen op deze groepen?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat uw eerste reactie, die sprak over begrip voor frustratie, te laconiek was?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting.
Bent u het ermee eens dat begrip voor frustratie en een oproep om te stoppen hier niet volstaat en bent u bereid om deze acties op passende wijze te veroordelen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Hulpverlening aan Nederlanders die vastzitten in Israël |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Herkent u signalen dat er Nederlanders vast zitten in Israël die niet weten hoe ze terug moeten komen en weinig duidelijkheid van de Nederlandse ambassade in Israël ervaren?
Nederlanders die zich in Israël en elders bevinden, worden sinds aanvang van het gewapende conflict tussen Israël en Iran opgeroepen zich te registreren bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via deze centrale Informatieservice ontvangen zij regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de informatie waarover u beschikt momenteel vast in Israël sinds het luchtruim boven Israël is gesloten als gevolg van de onderlinge aanvallen tussen Israël en Iran?
Gestrande Nederlanders in Israël woonachtig in Nederland konden zich van 21 t/m 25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels het Crisis Contactformulier. Daaruit is gebleken dat in totaal ca. 200 personen tot de doelgroep van gestrande Nederlanders behoren. Een aantal van deze personen heeft om uiteenlopende redenen ervoor gekozen van repatriëring af te zien, bijvoorbeeld omdat het vertrekmoment hen niet goed uitkwam.
Welke hulp wordt op dit moment geboden aan deze Nederlanders, bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, informatievoorziening of consulaire bijstand?
Reeds vanaf het begin van het gewapende conflict tussen Israël op Iran op 13 juni jl. ontvangen Nederlanders in Israël (en andere landen in het conflictgebied) die zich hebben geregistreerd bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Gestrande Nederlanders in Israël konden zich tussen 21–25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 22 juni jl. is voorts besloten over te gaan tot georganiseerd vertrek voor gestrande Nederlandse reizigers in Israël. Op 24 juni jl. zijn drie bussen met gestrande Nederlandse reizigers en hun kerngezinsleden vanuit Tel Aviv en Jeruzalem vertrokken richting Egypte. Op woensdag 25 juni zijn deze reizigers met een chartervlucht vanaf Sharm el-Sheikh aangekomen in Eindhoven. In totaal zijn met deze operatie ruim 100 Nederlandse reizigers gerepatrieerd.
Op dit moment is het voor Nederlanders nog niet mogelijk om Israël zelfstandig met het vliegtuig te verlaten. Later deze week wordt daarom een tweede door het ministerie georganiseerde uitreis gepland waarmee de overige repatrianten die zich hebben aangemeld, en zulks eventueel nog wensen, uit Israël kunnen vertrekken. Deze repatriëring zal eveneens bestaan uit busvervoer vanuit Israël naar Egypte zodat de gestrande reizigers vanuit daar naar Nederland kunnen vliegen.
Voorts kunnen Nederlanders die problemen verwachten of ervaren bij hun uitreis via Egypte of Jordanië zich 24/7 melden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Contact Center van NederlandWereldwijd (NWW). Waar extra consulaire ondersteuning nodig is, verleent een speciaal hiervoor ingesteld Crisis Contact Team van het ministerie in samenwerking met de betrokken posten consulaire bijstand op maat.
Constaterende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeeft dat reizen via Jordanië of Egypte wel mogelijk is, in hoeverre ondersteunt of begeleidt Nederland deze Nederlanders bij het veilig bereiken van de grensovergangen en bij het organiseren van vervoer naar bijvoorbeeld Amman?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u actief in contact met buurlanden zoals Jordanië en Egypte om de grensovergangen open te houden of versoepelde doorgang mogelijk te maken voor Nederlanders?
Het is op dit moment mogelijk de landsgrenzen met Egypte en Jordanië te passeren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de situatie aan de grenzen, mede op basis van informatie van de autoriteiten van Israël en de buurlanden. Indien nodig schakelt het ministerie met deze autoriteiten om consulaire bijstand te kunnen verlenen.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar, zoals personeel van ambassades of consulaire posten, om Nederlanders in deze situatie effectief bij te staan op alternatieve routes?
Op dit moment zijn in verhouding tot het relatief beperkte aantal hulpverzoeken voldoende middelen beschikbaar en kan naar omstandigheden adequaat door onze posten in Israël (en in de bredere regio) consulaire hulp worden geboden. Waar nodig worden de betrokken posten ondersteund door het snel consulair ondersteuningsteam (SCOT) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke termijn verwacht u dat de Nederlanders die vastzitten in Israël op veilige wijze kunnen terugkeren naar Nederland?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederlanders in het crisisgebied kunnen ook na het sluiten van het Crisis Contactformulier een beroep blijven doen op hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. NederlandWereldwijd is 24/7 bereikbaar. Daarnaast blijven we aangemelde Nederlanders via de BZ informatieservice en de reisadviezen op de hoogte houden van de actuele situatie.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Burgers doen zelf «grenscontroles» bij Ter Apel, politie ziet niets strafbaars»1 en «Opnieuw «grenscontrole» door groep burgers, dit keer bij Sellingen»?2
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas weergeven waaruit (tot op het moment van beantwoording van deze vragen) de genoemde «grenscontroles» bestonden? Waaruit bestonden de handelingen van de zelfbenoemde grenscontroleurs? Op welke wijze hebben zij automobilisten benaderd, laten stoppen, vragen gesteld of op andere wijze getracht hen te controleren? Hoe veel zelfbenoemde grenscontroleurs waren daarbij betrokken en hoe vaak hebben deze grenscontroles plaatsgevonden? Wat waren de locaties van de controles? Wat heeft de politie ondernomen?
De politie heeft mij het onderstaande feitenrelaas gegeven:
Deelt u de mening dat zelfs als automobilisten vrijwillig toestaan dat hun auto gecontroleerd werd, dat een dergelijke controles intimiderend kunnen werken en sowieso ongewenst zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
Deelt u de mening dat controles van deze controles de vrijheid van burgers onrechtmatig beperken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de gemeente Westerwolde dat het «verboden [is] voor burgers om auto's aan te houden op de manier waarop de politie dat doet», en dat «dergelijke acties voor enorm gevaarlijke situaties op en langs de weg [zorgen].»? Zo ja, waarom en was er sprake van enige strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelde u met uw uitspraak over de groep burgers die bij Ter Apel voor grenswacht speelden: «Laat de politie en marechaussee hun werk doen en hou je aan de wet.»? Op welke wijze hielden deze burgers zich niet aan de wet?
Wat ik bedoelde met mijn uitspraken is dat het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijke bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is geen ruimte voor eigenrichting.
Wat bedoelde u met uit uitspraak «neem het recht niet in eigen hand»? Op welke wijze werd het recht in eigen hand genomen en waarom acht u dit ongewenst?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u met uw Duitse ambtsgenoot overlegd hoe tegen deze «grenscontroles» opgetreden moet worden? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid? Zo nee, wilt dan alsnog met uw Duitse ambtsgenoot gaan overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Het bericht ‘Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is een stijging van de kosten van de grootste vijf pensioenfondsen met 20% door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wat u betreft een acceptabele stijging? Zo ja, waarom?
Een grote stelselwijziging gaat logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In de memorie van toelichting (MvT) van de Wtp staat dat de implementatiekosten gemiddeld voor de gehele transitie ongeveer vijf miljoen euro per pensioenfonds bedragen, in totaal betreft dit circa € 1 miljard euro. De stijging van de kosten zoals gerapporteerd in de jaarverslagen past binnen deze raming. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze geconstateerde kostenstijging niet alleen het gevolg is van de kosten voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Immers, veel pensioenfondsen grijpen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van bijvoorbeeld datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. De kosten die hiermee gepaard gaan, hadden ook zonder deze transitie gemaakt moeten worden. Op basis van de huidige inzichten is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat de jaarlijkse kosten per deelnemer van gemiddeld € 120 rechtstreeks ten koste gaan van de deelnemer door ofwel een lager pensioen of een hogere pensioenpremie?
De kosten voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel worden in principe uit het daarvoor gereserveerde vermogen gehaald, het collectieve pensioenvermogen. Dat betekent dat deelnemers indirect meebetalen aan de kosten. Daar staat tegenover dat de huidige en ook toekomstige pensioendeelnemers er een ander pensioenstelsel en een andere pensioenregeling voor terugkrijgen. In het licht van de verbeteringen die de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel brengt, vind ik een incidentele kostenstijging aanvaardbaar.
Hoe wenselijk is het volgens u voor de bestaanszekerheid van pensioendeelnemers dat de kosten voor pensioenuitvoering sterker stijgen dan de inflatie?
Dat de kosten voor pensioenuitvoering als gevolg van de incidentele transitiekosten stijgen, is voorzien. Deze kosten komen ten laste van het collectieve pensioenvermogen van het pensioenfonds. Daarom is het van belang dat pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten, deze kritisch evalueren en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Is het volgens u aan de deelnemers uit te leggen dat een pensioenfonds pas in het boekjaar 2027 terugkeert naar «een acceptabel kostenniveau»? Zo ja, op welke wijze?
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel betreft een grote stelselwijziging, waar de nodige voorbereiding en bijbehorende werkzaamheden mee gepaard gaan. Daarnaast grijpen veel pensioenfondsen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. Mede afhankelijk van het transitiemoment van een pensioenfonds worden de kosten die hiermee gepaard gaan, gespreid in de tijd. Het ligt dan ook voor de hand dat de kosten die een pensioenfonds maakt in het kader van de transitie, pas na de afronding van de transitie weer stabiliseren. Hoe de kosten zich dan verhouden tot de kosten voor transitie, is mede afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt. De hoogte van de kosten worden immers onder andere bepaald door het geboden serviceniveau, de complexiteit c.q. maatwerkopties van de pensioenregeling en de beleggingsstrategie.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor pensioenuitvoering per jaar vanaf 2023?
De kosten voor pensioenuitvoering (de uitvoeringskosten) zijn te onderscheiden in pensioenbeheerkosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Uit het meest recente rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell blijkt dat de totale uitvoeringskosten van alle pensioenfondsen in 2023 € 8,4 miljard bedroegen, bijna 13% minder dan in 2022.2 , 3 Deze daling van bijna € 1,2 miljard wordt nagenoeg volledig veroorzaakt door de prestatievergoedingen (kosten vermogensbeheer), die € 0,9 miljard lager waren dan in 2022. De transactiekosten daalden met € 0,3 miljard. De pensioenbeheerkosten stegen daarentegen met ruim € 0,1 miljard. Het volgende rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell, over de uitvoeringskosten in 2024, verschijnt naar verwachting in het najaar van 2025. Over deze nieuwe cijfers, samen met de informatie van de toezichthouders en de informatie uit de volgende transitiemonitor, wordt u via de voortgangsrapportage monitoring Wtp (winter »26) geïnformeerd.
In hoeverre is het volgens u nog realistisch dat de totale kosten van de transitie uit zullen komen op maximaal € 1 miljard, als de kosten voor pensioenuitvoering voor alleen de grootste vijf pensioenfondsen afgelopen jaar al zijn opgelopen naar in totaal € 637,2 miljoen?
Een grote stelselwijziging gaat zoals gezegd logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De raming van de extra kosten als gevolg van de implementatie van de Wtp bedraagt, zoals in de MvT is toegelicht, ongeveer € 1 mld. Dit betreft een geaggregeerde raming van alle genoemde handelingen in het kader van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De kosten verschillen per pensioenuitvoerder en hangen onder andere af van complexiteit van het fonds, de complexiteit van de bestaande en gewijzigde pensioenregeling en de wijze waarop de transitie wordt ingevuld. Uit het eerdergenoemde rapport van Bell uit 2024 blijkt dat van 93 pensioenfondsen bekend is hoeveel uitvoeringskosten in 2023 waren toe te rekenen aan de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor deze 93 fondsen was hiermee een bedrag van ruim € 90 miljoen gemoeid. Indien deze kosten worden doorgetrokken naar alle pensioenfondsen (circa 200 pensioenfondsen) gedurende de transitieperiode van 5 jaar, komt dit dan nagenoeg overeenkomt met de inschatting van € 1 miljard. Aanvullend blijkt uit de nieuwste nog te verschijnen transitiemonitor Wtp dat de incidentele transitiekosten in een aantal gevallen hoger uitpakt dan initieel verwacht. Deze stijging is veelal verklaarbaar als gevolg van bijvoorbeeld de samenloop met andere ontwikkelingen zoals de overstap naar een andere pensioenuitvoeringsorganisatie en eventuele kosten die altijd al gemaakt hadden moeten worden waaronder het op orde brengen van de eerdergenoemde datakwaliteit. Daarnaast wordt dit beeld door sommige pensioenuitvoeringsorganisaties weer genuanceerd. Zo gaf APG aan dat slechts 11 euro op het conto van de transitiekosten kwam en dat de kosten voor de reguliere dienstverlening in reële termen daalden.4 Samenvattend, op basis van de huidige inzichten is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger gaan uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel dat niet ingeschat kan worden hoe hoog de transitiekosten uiteindelijk zullen uitvallen?
Uw opvatting dat er geen inschatting gemaakt kan worden van de hoogte van de uiteindelijke transitiekosten deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangeven, is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen. Wel merk ik op dat in de uitvoeringspraktijk een evident onderscheid of kosten worden gemaakt enkel vanwege de transitie of dat de kosten sowieso zouden worden gemaakt, niet altijd mogelijk is.
Hoe bent u voornemens om pensioenfondsen een duidelijker onderscheid te laten maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wet toekomst pensioenen en kosten voor vernieuwing en onderhoud van de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt?
Aangezien het onderscheid in de uitvoeringspraktijk tussen aan de transitie gerelateerde kosten en kosten die daar los van staan niet altijd duidelijk is te maken, ben ik niet voornemens om pensioenfondsen hiertoe te verplichten. Dit zou leiden tot schijnprecisie, die niet tot nieuwe inzichten of kostenbeheersing leidt, maar wel de administratieve lasten opdrijft. Wel vind ik het, zoals eerder afgesproken met uw Kamer, belangrijk om met elkaar de vinger aan de pols te houden. In de voortgangsrapportage monitoring Wtp ga ik dan ook nader in op uitvoeringskosten en de verwachte ontwikkeling daarvan. Daarnaast is in de pensioenwet een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch evalueren, en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren. Dit komt de transparantie over dit onderwerp ten goede. Daarnaast zorgt een goede verantwoording ervoor dat de discussie op de juiste manier gevoerd wordt; niet alleen over de hoogte van de kosten, maar juist ook over de hoogte in relatie tot wat de deelnemer hiervoor terugkrijgt.
Het bericht dat de burgemeester van Eindhoven alarm slaat over het antisemitisch geweld in Eindhoven |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de burgemeester van Eindhoven alarm slaat over het antisemitisch geweld in zijn stad? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het bewijst helaas dat een actief betrokken overheid bij de bestrijding van antisemitisme nodig blijft.
Kunt u aangeven hoe in het publieke en politieke debat vorm gegeven kan worden aan de door de Eindhovense burgemeester geuite hartenwens om onze gedeelde waarden zwaarder te laten wegen dan onze voorkeuren, achtergronden of overtuigingen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd?
Ik onderschrijf de uitspraak van burgemeester Dijsselbloem. Ik zie het als mijn taak en verantwoordelijkheid als Minister van Justitie en Veiligheid om me daar, in voorkomende gelegenheden, ook publiekelijk over uit te spreken. Lokale bestuurders kunnen wat dat betreft rekenen op mijn steun.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030? Bent u bereid om in overleg te gaan met (vertegenwoordigers van) burgemeesters of, en zo ja in hoeverre deze strategie burgemeesters de mogelijkheid geeft om invulling te geven aan hun verbindende verantwoordelijkheid?
Over de stand van zaken in de uitvoering van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 is uw Kamer onlangs per brief geïnformeerd.2 Concrete lokale maatregelen liggen bij het lokaal gezag, maar ik ben altijd bereid in gesprek te gaan met gemeenten over de aanpak van antisemitisme.
Kunt u aangeven hoe ingespeeld wordt op aangiften van deze en vergelijkbare delicten van antisemitische vernielingen, beledigingen en bedreigingen? Wat is bijvoorbeeld het ophelderingspercentage? Hoeveel aangiften leiden uiteindelijk tot een uitspraak van de strafrechter?
In algemene zin is het zo dat de strafrechtelijke aanpak van discriminatie, waaronder strafbare feiten gericht tegen Joden vanwege hun godsdienst of discriminatie gericht tegen Joden als etnische groep, geprioriteerd is.
Dit betekent dat bij een aangifte het Openbaar Ministerie bij een haalbare en bewijsbare zaak in beginsel over zal gaan tot vervolging. In de artikelen 137c tot en met 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende discriminatiedelicten omschreven, zoals groepsbelediging en het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie. Dit zijn de specifieke discriminatiefeiten.
Daarnaast is in de OM-Aanwijzing discriminatie het vervolgingsbeleid neergelegd gericht op de aanpak van discriminatie. Dit beleid ziet onder meer ook op commune delicten met een discriminatie-aspect. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vernieling van een synagoge of het bedreigen of mishandelen van iemand omdat diegene Joods is. Bij deze delicten heeft het feit dat iemand Joods is als motief of aanleiding een rol gespeeld om het delict te plegen, of is het gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij deze delicten is – net als bij andere commune delicten met een discriminatieaspect – het uitgangspunt van de strafvorderingsrichtlijn van het OM dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast in de eis van de officier van justitie. Vanaf 1 juli jl. is dit beleid ingebed in het nieuwe artikel 44bis Sr, waarmee een wettelijk verankerde strafverzwaringsgrond in het leven wordt geroepen.
Waar het de opvolging door onder andere politie en Openbaar Ministerie betreft, bieden de in april jl. gepubliceerde rapporten «Strafbare discriminatie in beeld 2024» van het Openbaar Ministerie en «Discriminatiecijfers in 2024» van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, politie en enkele andere organisaties de meest recente gegevens. Daaruit kan opgemaakt worden dat er in 2024 bij de politie 880 incidenten onder noemer antisemitisme geregistreerd zijn. In 88 gevallen was sprake van bedreiging, er waren 78 bekladdingen, 7 incidenten waarbij mensen bespuugd zijn, zes gevallen van geweld, 36 keer geweld in combinatie met een discriminatoire uitlating, 8 pesterijen, 607 antisemitische uitlatingen, 37 vernielingen, 2 weigeringen en 11 overige, verder niet gekwalificeerde incidenten met antisemitisch aspect. Bij het OM is in datzelfde jaar 80 keer de discriminatiegrond antisemitisme geregistreerd voor specifieke discriminatiefeiten. Bij zogenaamde codis-feiten gaat het om 69 registraties. Codis-feiten zijn commune delicten, zoals vernieling, bedreiging of mishandeling, gepleegd met een discriminatoir aspect. Er zijn bij het OM in 2024 in totaal 37 feiten ingestroomd die in verband staan met het conflict tussen Israël en Hamas sinds 7 oktober 2023. Het ging hierbij om 11 specifieke feiten en 26 codis-feiten, waarvan in totaal 5 feiten werden gepleegd tijdens een demonstratie. In 31 gevallen ging het om gedragingen tegen of uitingen over (personen uit) Israël of met een Joodse afkomst. Hierbij is de discriminatiegrond antisemitisme geregistreerd. Omdat antisemitisme geen kwalificatie met een wettelijke grondslag is, is niet altijd te achterhalen in hoeveel gevallen een verdachte veroordeeld is vanwege het antisemitische karakter van zijn of haar gedraging.
Welke maatregelen neemt u zich voor om burgemeesters te faciliteren in het voeren van een effectief beleid voor het voorkomen en bestrijden van antisemitisme?
Vooralsnog is de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030,3 die samen met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) is opgesteld, leidend wat de inzet van het kabinet betreft. Deze bevat een aantal maatregelen met gemeenten als focuspunt. Te noemen zijn:
Ook in het belang van gemeenten is de voortzetting van de aanpak «Ons Voetbal Is Van Iedereen» (OVIVI) en «Onze Club Is Van iedereen» (OCIVI) van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Justitie en Veiligheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de KNVB en NOC*NSF en andere maatregelen gericht op het tegengaan van discriminatie en antisemitisme in de sport en dan met name rond professioneel voetbal.
Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam, binnenkort gevolgd door gemeente Den Haag, het steunpunt Holocausteducatie opgericht waar docenten terecht kunnen met vragen over Holocausteducatie.
Afgezien van deze specifieke maatregelen staan burgemeesters en gemeenten verschillende, generieke door de overheid gecreëerde structuren bij, ingericht op het tegengaan van discriminatie en antisemitisme ter beschikking. Daarbij is te denken aan het reeds aangehaalde stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Daarnaast zijn er binnen de politie ook structuren voor het tegengaan van discriminatie zoals het Expertise Centrum Anti-Discriminatie van de politie (ECAD-P) en – heel specifiek – het Netwerk Divers Vakmanschap waaronder ook het Joods Politie Netwerk.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik altijd bereid in overleg met gemeenten te treden over concrete maatregelen om de aanpak gericht op het tegengaan van antisemitisme, binnen en buiten het kader van de Strategie, verder te versterken.
Betrokkenheid van de rijksoverheid is niet voorwaardelijk aan het voeren van een effectief beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van antisemitisme op lokaal niveau. Het staat gemeenten, binnen de bestaande juridische kaders, verantwoordelijkheden en bevoegdheden geheel vrij om naar eigen inzicht vorm te geven aan hierop gericht beleid.
De Nationale Crisisstructuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Is de Nationale Crisisstructuur momenteel actief?
Nee
In welke perioden is deze crisisstructuur actief geweest sinds september 2016? Kan de Kamer, per onderwerp («crisis») waarvoor de Nationale Crisisstructuur is geactiveerd de «reden van activering», de «periode van activering» en de namen van de personen of instanties die het besluit hebben genomen tot activering van de Nationale Crisisstructuur ontvangen?
Het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing vormen het kader waarin afspraken over de inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur zijn vastgelegd1. In een situatie waarbij de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of die anderszins een grote uitwerking op de maatschappij heeft of kan hebben, kan het gewenst zijn dat de Rijksoverheid op politiek-bestuurlijk niveau zorgdraagt voor coördinatie van en besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Veelal gaat het om situaties, waarbij de reguliere besluitvormingsstructuren en procedures niet toereikend zijn. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad bestaat daarvoor de MCCb die in de bedoelde situaties bijeengeroepen kan worden.
De Minister van Justitie en Veiligheid is coördinerend Minister voor crisisbeheersing en voorzitter van de MCCb tenzij de Minister-President beslist zelf voor te zitten. De MCCb wordt op hoog-ambtelijk niveau geadviseerd door de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), voorgezeten door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). ICCb en MCCb vormen de kern van de nationale crisisstructuur. Iedere Minister of Staatssecretaris kan de Minister van Justitie en Veiligheid verzoeken de MCCb in vergadering bijeen te roepen. De Minister van Justitie en Veiligheid besluit over het verzoek in overeenstemming met de Minister-President, en na overleg met de Minister of Staatssecretaris die als eerste verantwoordelijk is voor de aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft.
Het instellingsbesluit en het Handboek zijn beide eind 2022 herzien en geactualiseerd. Bij die herziening is in het Handboek de afspraak opgenomen dat de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over het bijeenroepen van de MCCb.
De nationale crisisstructuur is sinds 2016 in zes situaties volledig, dat wil zeggen tot en met de MCCb, geactiveerd geweest.
Op 18 maart 2019 vond een tramaanslag plaats op het oktoberplein in Utrecht. Omdat het een aanslag betrof met een vermoedelijk terroristisch motief is na besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President de MCCb bijeengeroepen. Op 19 maart 2019 is in de MCCb besloten de nationale crisisstructuur te deactiveren.
Vanaf 9 maart 2020 was de nationale crisisstructuur actief voor de aanpak van het coronavirus. De MCCb is voor het eerst op 3 maart 2020 bijeen geweest. Het besluit tot inzet van de nationale crisisstructuur werd genomen door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister-President, na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De activering vond plaats vanwege de brede maatschappelijke consequenties van het coronavirus op het gebied van de volksgezondheid en de samenhangende sociale, financiële en economische effecten. Op 3 juli 2020 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en de MCCb vervangen door een Ministeriële Commissie Covid-19 (MCC-19). De laatste MCCb vond plaats op 24 juni 2020.
In juli 2021 kampte de provincie Limburg met omvangrijke wateroverlast. De impact van de wateroverlast was enorm. Zowel op 15 juli als op 16 juli zijn de ICCb en de MCCb bijeengekomen. De verdere afwikkeling, waaronder de toepassing van de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) vond plaats buiten de crisisstructuur.
Vanaf 9 maart 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne. Het activeren van de structuur voor crisisbesluitvorming was noodzakelijk voor het op korte termijn kunnen samenbrengen van alle disciplines zoals huisvesting, zorg, onderwijs, werk en veiligheid. Per 10 mei 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en is overgegaan op een specifieke structuur voor Opvang ontheemden Oekraïne.
Vanaf 17 juni 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest om de doorstroom en uitstroom in de migratieketen te verbeteren. Activering van de crisisstructuur was noodzakelijk omdat de situatie in de gehele migratie-keten (in-, door- en uitstroom) zeer onder druk was komen te staan. Hierbij zijn bij herhaling mensen opgevangen in tenten en de buitenlucht. Deze situatie maakte het noodzakelijk om tijdelijk op hoog ambtelijk en politiek-bestuurlijk niveau coördinatie en besluitvorming ten aanzien van doorstroom in de migratieketen in te richten. Per 22 september 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en ging de coördinatie over naar een specifieke crisisstructuur.
Naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten werd op 22 juni 2025 na besluit daartoe van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President en na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken de MCCb bijeengeroepen. In de MCCb is besloten tot actieve ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om daarbij tot georganiseerd vertrek over te gaan.
Is de Kamer geïnformeerd over de activeringen sinds 2016? Zo ja, hoe en wanneer heeft dit plaatsgevonden?
Ja. Over de tramaanslag in Utrecht en de inzet van de nationale crisisstructuur is uw Kamer per brief geïnformeerd op 21 maart en 24 april 20192. Voorts heeft u een rapportage met een evaluatie van het functioneren van de nationale crisisstructuur naar aanleiding van de tramaanslag ontvangen3. Over de activering van de nationale crisisstructuur voor het coronavirus is uw Kamer per brief geïnformeerd op 13 maart 20204. Over de situatie rondom de wateroverlast in Limburg is uw Kamer per brief geïnformeerd op 16 juli 20215. Op 16 juli is ook een bericht op Rijksoverheid.nl geplaatst dat er crisisoverleg (MCCb) heeft plaatsgevonden6. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne is uw Kamer per brief geïnformeerd op 8 maart 20227. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de verbetering van de doorstroom in de migratieketen bent u per brief van 17 juni 2022 geïnformeerd8.
Over de besluitvorming in de MCCb naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten over de ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om over te gaan tot georganiseerd vertrek bent u geïnformeerd per brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 20259.
Worden er notulen gemaakt van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)? Zo ja, kunt u de notulen van deze vergaderingen die hebben plaatsgevonden aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel van de ICCb als van de MCCb wordt verslag gedaan inclusief een besluitenlijst, waarin de conclusies zijn opgenomen. De MCCb is een ministeriële commissie. Ten aanzien van hetgeen besproken wordt of geschiedt in de MCCb bestaat een geheimhoudingsplicht (zie artikel 26, eerste en derde lid, Reglement van orde van de ministerraad). Verslagen en besluitenlijsten van de MCCb worden niet openbaar gemaakt. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring vastgesteld door de ministerraad. De besluitenlijst van de ministerraad wordt na afloop gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. De ICCb is, als voorportaal van de MCCb, een hoog-ambtelijke commissie. Verslagen en besluitenlijsten daarvan zijn vertrouwelijk en worden als regel niet openbaar gemaakt. In zijn algemeenheid is het zo dat uw Kamer langs reguliere lijnen wordt geïnformeerd over de besluitvorming die plaatsheeft in zowel ICCb’s als MCCb’s.
Naast Kamerbrieven zijn er vanwege de acute aard van de crisissituaties veelal ook persconferenties en nieuwsberichten op www.rijksoverheid.nl waarbij het algemene publiek wordt geïnformeerd.
Zijn het Nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) momenteel operationeel? Zo ja, op welke thema’s richten het NCC en het NKC zich momenteel? Kunt u de vergaderverslagen van de periode januari 2022 tot heden met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) zijn staande organisaties die niet alleen tijdens activeringen van de nationale crisisstructuur actief zijn10. Het NCC vervult permanent op 27/4 basis de functie van interdepartementaal coördinatiecentrum en knooppunt van en voor de informatievoorziening op nationaal niveau bij een (dreigende) crisis. Het ondersteunt de nationale crisisstructuur en betrokken partijen met informatiemanagement, kennis en voorzieningen. Het richt zich ook op preparatie (o.a. landelijke crisisplannen) en op beleidsvorming in het landelijke crisisdomein.
Het LOCC is onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en maakt deel uit van de nationale crisisstructuur. Het ondersteunt permanent hulpdiensten en crisisorganisaties bij bovenregionale incidenten, crises of rampen, of bij de dreiging daarvan. Het LOCC wordt bemensd door vertegenwoordigers van hulpdiensten en crisispartners zoals Politie, Brandweer, Defensie, GGD GHOR, veiligheidsregio’s en gemeenten.
De NCTV kent een staande afdeling Communicatie. Indien er sprake is van een (dreigende) crisis kan er een Nationaal Kernteam Communicatie worden ingesteld.
Het NCC en het NKC richten zich, afgezien van beleidsvorming en preparatie van crisisbeheersing in den brede op actuele thema’s als de weerbaarheid van de samenleving.
Zowel in als vanuit het NCC en het LOCC wordt veelvuldig overleg gevoerd. Dit behoort tot de dagelijkse gang van zaken van de organisaties. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij dan wel leiden tot documenten die uw Kamer ontvangt in de vorm van Kamerbrieven, nota’s, rapportages etc.
Kunt u de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn binnen de zes weken termijn en afzonderlijk beantwoord.
De uitspraak van de rechter ten aanzien van het ambtsbericht inzake Syrië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake de openbaarmaking van het algemeen ambtsbericht over Syrië?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat u op grond van het Europese Unierecht en het nationale recht verplicht bent om het algemeen ambtsbericht inzake Syrië te overleggen?
Het kabinet is de uitspraak aan het bestuderen en zal deze betrekken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten.
Kunt u zo snel mogelijk voldoen aan de uitspraak van de rechter en het nieuwe ambtsbericht inzake Syrië, indien bekend, alsnog openbaar maken?
Het nieuwe ambtsbericht Syrië is op 6 juni jl. bij het Woo-besluit openbaar gemaakt.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
De uitspraak betreft een tussenuitspraak in een vreemdelingrechtelijke procedure. Het eventueel instellen van hoger beroep is eerst aan de orde indien de rechtbank een einduitspraak heeft gedaan. Dit ligt op de weg van het Ministerie van Asiel en Migratie.
Deelt u de constatering van de rechter dat het evident is «dat de openbaarmaking van een algemeen ambtsbericht, de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in het algemeen niet in gevaar zal brengen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat u daarmee niet meer voldoet aan de enige uitzonderingsgrond voor het niet openbaar maken van ambtsberichten?
Per ambtsbericht dient te worden vastgesteld of er al dan niet uitzonderingsgronden van toepassing zijn. In het geval van het nieuwe ambtsbericht Syrië heb ik geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden op grond van de Woo zijn om de informatie niet openbaar te maken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 2 worden de overwegingen in de tussenuitspraak op dit moment bestudeerd door het kabinet. De genoemde artikelen maken hier onderdeel van uit en zullen ook worden betrokken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten. Het is aan de Minister van Asiel en Migratie onder wiens verantwoordelijkheid onderhavige gerechtelijke procedure valt om te reageren op de tussenuitspraak.
Het besluit om ambtsberichten voortaan niet meer te publiceren blijft staan. Ik heb aangegeven dat Woo-verzoeken volgens de geldende procedures en criteria worden behandeld. Op basis van de juridische kaders van de Woo is het ambtsbericht Syrië op verzoek openbaargemaakt.
Klopt het dat de Unierechtelijke en nationale rechtelijke verplichtingen die aangehaald worden door de rechter in deze zaak ook van toepassing zijn op alle andere landen waar uw ministerie een algemeen ambtsbericht voor opstelt? Zo ja, bent u voornemens om uw eerder aangekondigd beleid om algemene en thematische ambtsberichten voortaan niet meer actief openbaar te maken in te trekken? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom de aangehaalde Unierechtelijke verplichtingen, waaronder artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten, artikel 10 van richtlijn 2013/32, artikel 12 van richtlijn 2013/32 en artikel 23 van richtlijn 2013/32 niet van toepassing zouden zijn op uw onlangs aangekondigd beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke adviezen en inzichten heeft u eerder gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om ambtsberichten actief openbaar te maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en kunt dat doen voor het commissiedebat JBZ-Raad 12–13 juni 2025 te Luxemburg (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Michiel van Nispen , Jimmy Dijk |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
Het bericht dat de tweelingbroer van de staatsecretaris van Defensie directeur wordt van een drone-bedrijf, terwijl het leger voor miljoenen euro’s aan drones gaat kopen |
|
Michiel van Nispen , Sarah Dobbe (SP) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.
De beantwoording van Kamervragen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom weigert de Minister van Defensie, zoals aangegeven in de beslisnota bij de beantwoording van Kamervragen 2025Z01466, de beantwoording (mede) te ondertekenen terwijl, aldus de Minister van volksgezondheid in deze beslisnota, «Het Ministerie van Defensie heeft zorggedragen voor de beantwoording voor het merendeel van de vragen»?
Het ontslag van de bewindspersonen |
|
Michiel van Nispen |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
Door wie en op welk moment is precies besloten dat aan al deze bewindspersonen ontslag is verleend? Waren zij het daar ook allemaal zelf mee eens? Zo niet, waarom niet?
De voorzitter van de PVV-fractie in de Tweede Kamer heeft op 26 mei jl. in een persconferentie voorstellen op het gebied van asiel en migratie gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden tussen de voorzitters van de fracties PVV, VVD, NSC en BBB. Dit overleg heeft de fractievoorzitter van de PVV tot de conclusie gebracht dat zijn fractie in de Tweede Kamer niet langer steun verleent aan het kabinet. Hij heeft mij hierover op 3 juni jl., mede namens de andere fractievoorzitters, geïnformeerd.
Ik heb vervolgens op diezelfde dag de ministerraad bijeen geroepen voor beraad over de ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Welke staatsrechtelijke regel zou zich er tegen verzetten bewindspersonen, door welke politieke partij ze dan ook oorspronkelijk zijn voorgedragen, demissionair hun werk voort te laten zetten, zo lang een meerderheid van de Kamer niet het vertrouwen in hen opzegt?
Er is geen staatsrechtelijke regel die zich verzet tegen het voortzetten van het werk als demissionair bewindspersoon. Wel had het kabinet zich te verhouden tot de op 3 juni ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Is overwogen om sommige (door de PVV voorgedragen) bewindspersonen partijloos door te laten gaan met hun werk? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Hoe is dit precies gegaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Briefings op het ministerie van Algemene Zaken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Wie heeft, als het niet de Minister-President zelf is geweest (antwoord vraag 8 op eerder gestelde vragen door het lid Dekker 2025Z01466), dan wel het initiatief genomen voor de briefings op het Ministerie van Algemene Zaken?
Het is de taak van de ambtelijke dienst bewindslieden actief te informeren over relevante aangelegenheden. In dit kader hebben de betrokken ministeries dit initiatief gezamenlijk genomen.
Het belang van verslavingsartsen en de resultaten van een enquête hierover |
|
Sarah Dobbe (SP), Michiel van Nispen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN), waarin inzicht wordt gegeven in wat de medische beroepspraktijk vindt van het uitbreiden van de opleiding tot verslavingsarts met 1 jaar interdisciplinaire stage?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies over de ervaringen van de verslavingsartsen dat de huidige tweejarige opleiding te kort is en inhoudelijk te smal voor een goede start in de praktijk?
Ik onderschrijf het belang van de verslavingsarts binnen de Nederlandse gezondheidszorg en hecht er grote waarde aan dat er voldoende verslavingsartsen worden opgeleid voor de toekomstige zorgvraag. Signalen over de kwaliteit van de opleiding neem ik serieus. Het huidige uitgangspunt is dat opleidingen kort zijn waar dat kan en lang zijn waar dat moet. Een verlenging van de opleiding zal immers ook een stijging van de opleidingskosten met zich meebrengen. De rapportage van de VVGN geeft een beeld van hoe een deel van de verslavingsartsen2 de noodzakelijkheid van deze verlening beoordeelt. Het is voor mij van belang om dit beeld van de noodzakelijkheid te verbreden. Daarom zal ik ook het College Geneeskundige Specialismen (CGS) van de KNMG op korte termijn verzoeken om zijn visie te geven op deze noodzakelijkheid.
Wat vindt u ervan dat 94% van de respondenten vindt dat verslavingsartsen, om mensen met een verslavingsprobleem optimale zorg te kunnen bieden, kennis en ervaring zouden moeten opdoen buiten de verslavingszorg: in de psychiatrie, het ziekenhuis en binnen het sociaal domein?
Zoals hierboven vermeld, neem ik signalen over de kwaliteit van de opleiding serieus. In verband met de voorziene stijging van de kosten van de opleiding, is het voor mij echter belangrijk dat een eventuele uitbreiding van de opleiding niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk is voor de minimale startbekwaamheid van de verslavingsarts.
Deelt u de mening dat het niet ideaal is dat er momenteel in de opleiding geen sprake is van het opdoen van praktijkervaring middels een stage?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om te bepalen uit welke onderdelen de opleiding tot verslavingsarts zou moeten bestaan. Dit is een verantwoordelijkheid van de partijen met de inhoudelijke expertise, zoals de beroepsbeoefenaren, de werkgevers en de patiënten.
Kunt u reflecteren op de conclusie dat verslavingsartsen en aios-verslavingsgeneeskunde, maar ook andere artsen, vinden dat de voorgenomen uitbreiding van de opleiding een inhoudelijke verrijking zou zijn?
Ik juich het toe dat de verslavingsartsen KNMG en de aios samen met hun directe collega’s in gesprek blijven over de kwaliteit van de opleiding en ernaar streven deze inhoudelijk te verrijken en te verbeteren. Het is hierbij mijn rol om af te wegen of de inhoudelijke verrijking ook noodzakelijk is voor de startbekwaamheid en er niet voor zorgt dat de zorgkosten onnodig zullen stijgen. Gezien de rol die het CGS speelt in het vaststellen van de vereisten voor de opleidingen tot medisch specialist, vraag ik dit College om zijn visie te geven zodat ik deze mee kan wegen.
Deel u de conclusies van de rapportage dat een uitbreiding van de opleiding van 2 jaar naar 3 jaar ook geen effect zal hebben op de bereidheid om wel of niet aan de opleiding te beginnen, wat als positief kan worden gezien?
Ik heb met interesse kennis genomen van deze conclusie. Het is positief dat een besluit om de opleiding tot verslavingsarts KNMG al dan niet te verlengen, geen negatief effect zal hebben op de bereidheid om voor het vak te kiezen.
Deelt u de mening dat de uitbreiding van de opleiding van toegevoegde waarde kan zijn voor de kwaliteit van de verslavingszorg in Nederland?
Zie beantwoording vraag 5 hierboven.
Bent u bereid om te onderzoeken of het financieel mogelijk zou zijn de opleiding tot verslavingsarts uit te breiden van 2 naar 3 jaar en welke kosten hieraan verbonden zijn?
Zoals uit de voorgaande beantwoording blijkt, dient voor mij allereerst te worden vastgesteld of verlenging van de opleiding tot verslavingsarts noodzakelijk is voor de startbekwaamheid van de verslavingsarts.
De opleiding tot verslavingsarts KNMG wordt bekostigd met een beschikbaarheidbijdrage. Indien een verlenging noodzakelijk wordt geacht voor de startbekwaamheid van de verslavingsartsen, zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een herberekening moeten maken om te komen tot een redelijkerwijs kostendekkende vergoeding.
De nieuwsberichten rondom de paasviering in Jeruzalem |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten rondom de paasvieringen in Jeruzalem?1 2
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat het toegang beperken voor gelovigen bij heilige plaatsen voor christenen en moslims door de Israëlische overheid past in een trend van de afgelopen jaren? Zou u hierop kunnen reflecteren?
Christenen en moslims worden in toenemende mate beperkt bij het betreden van de Oude Stad van Jeruzalem, vooral tijdens religieuze feestdagen/maanden als Pasen en de Ramadan. In 2025 werden slechts vierduizend vergunningen verstrekt aan een gemeenschap van ongeveer vijftigduizend christenen om naar Jeruzalem te komen. Voor de vrijdaggebeden tijdens de Ramadan werden alleen vergunningen versterkt aan moslims ouder dan vijftig jaar en jonger dan twaalf jaar. Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. Het kabinet acht het essentieel dat gelovigen vrije en onbelemmerde toegang hebben tot de heilige plaatsen in Jeruzalem en dat de status quo van de heilige plaatsen wordt gerespecteerd.
Bent u het eens dat deze beperkingen van toegang tot heilige plaatsen passen in een breder beeld van toenemende verbale en fysieke dreigingen en beslagleggingen van eigendommen jegens christenen en moslims in Jeruzalem? Zo niet, waarom niet?
Christenen en moslims worden steeds vaker geconfronteerd met controleposten en barrières, waardoor heilige plaatsen niet of moeilijk bereikbaar zijn. Ook hebben gelovigen steeds vaker te maken met geweld en intimidatie door Israëlische betogers in de Oude Stad.
Bent u het eens dat de vrijheid van godsdienst en aanbidding een universeel mensenrecht is zoals vastgelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Zo ja, bent u het dan eens dat Nederland de plicht heeft zich hier internationaal voor in te zetten?
Nederland erkent de universaliteit van de mensenrechten, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een fundamenteel mensenrecht dat voor iedereen geldt, ongeacht achtergrond of overtuiging. Nederland zet zich hier actief voor in, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Daarbij wordt opgekomen voor de rechten van alle religieuze groepen, onder wie christenen en moslims.
Bent u bekend met de status quo in Jeruzalem en Bethlehem die als politieke en religieuze afspraak bestaat sinds 1852 en die de toegang van gelovigen tot heilige plaatsen garandeert?
Ja.
Bent u het eens dat het belang van het behoud van de status quo extra onderschreven dient te worden in de richting van Israël nu christenen en moslims te maken krijgen met toenemende bedreigingen van hun vrijheid van godsdienst en beweging en daarnaast met een toename van geweld?
Het kabinet acht de handhaving van de status quo van de heilige plaatsen essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen. Nederland spreekt hierover bijvoorbeeld geregeld met Jordanië aangezien dit land een significante rol speelt in Jeruzalem. Het Jordaanse koningshuis is namelijk in de zogenaamde status quo afspraken aangewezen als hoeder (custodian) van de religieuze gebieden Haram al-Sharif/Tempelberg. Het kabinet benadrukt het belang van de handhaving van de status quo ook bij de Israëlische autoriteiten. Ook heeft Nederland dit op 17 juni jl. nog benoemd in de inbreng bij de interactieve dialoog met «the Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem and in Israel» tijdens de 59ste Mensenrechtenraad. Nederland steunt daarnaast verschillende projecten gericht op de bevordering van vrijheid van religie in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de status quo in Jeruzalem te behouden zodat daarmee de vrijheid van godsdienst en beweging kan worden gegarandeerd voor christenen en moslims in Jeruzalem? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten?
Zie antwoord op vraag 6. Nederland zet zich actief in om de vrijheid van religie en levensovertuiging te waarborgen, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Via deze wegen blijft Nederland zich ook inzetten voor het behoud van de status quo.
Bent u op de hoogte van het statement van de Europese Unie (EU) aangaande de incidenten rondom de Paasvieringen in Jeruzalem van dit jaar?3
Ja.
Bent u het eens dat in navolging van dit EU-statement ook vervolgstappen ondernomen moeten worden? Zo ja, bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in EU-verband?
Ja, zie de antwoorden op vragen 4 en 6.
Medicinale cannabis |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Hoe staat het met de implementatie van de tweede beleidsregel omtrent medicinale cannabis, die oorspronkelijk per januari 2025 ingevoerd zou worden maar nu vertraagd is naar uiterlijk 1 januari 2026?
Ik verwacht deze beleidsregel zonder verdere vertraging in te kunnen voeren.
Waarom zijn veldpartijen, ondanks hun relevante kennis en ervaring, tot op heden slechts beperkt betrokken bij de totstandkoming van het beleid en de aanstaande wetswijziging? Welke stappen onderneemt u om deze partijen alsnog actief en in een vroeg stadium te betrekken bij de beleidsvorming?
Veldpartijen hebben gelegenheid om input te leveren op nieuw beleid en nieuwe wetgeving bij de internetconsultaties van deze voorstellen. Ik organiseer daarbij ook nog online bijeenkomsten rondom deze consultaties. Dat is gebeurd bij de implementatie van de beleidsregel die in september 2024 in werking is getreden. Dat zal ook bij volgende beleids- en wetsvoorstellen het geval zijn.
Is er naar aanleiding van de beoogde internetconsultatie nog voldoende tijd om daadwerkelijk veranderingen aan te brengen in het voorgenomen beleid naar aanleiding van eventuele feedback uit het veld of van belanghebbenden?
Ja.
Hoe ziet u de balans tussen tijdige uitvoering en betekenisvolle participatie van belanghebbenden?
Ik neem aan dat met participatie in dezen wordt bedoeld de mogelijkheid van het leveren van inbreng door veldpartijen aan beleids- en wetstrajecten. Betekenisvolle participatie is daarmee participatie die verbetering van beleids- en wetsvoorstellen kan bewerkstelligen. Daarvoor moet er, zoals door de vraagstellers al wordt geïmpliceerd, voldoende tijd zijn voor mijn ministerie om zinvolle inbreng in voorstellen te verwerken. Ik geloof dat dit mogelijk is.
Wat is het plan met betrekking tot eventuele nieuwe aanbestedingen, nu het lopende aanbestedingstraject dat tot een tweede gecontracteerde teler had moeten leiden is beëindigd en Bureau Medicinale Cannabis (BMC) de wens heeft het contract met de overgebleven teler per 1 januari 2026 te beëindigen?
Het Ministerie van VWS is niet van plan over te gaan tot het uitzetten van nieuwe aanbestedingen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 21 februari jl.1 zal de overeenkomst met de huidige gecontracteerde teler worden beëindigd. Levering aan de Nederlandse patiënt wordt daarna uit bestaande voorraad gedaan tot aan de wetswijziging. Die voorraad wordt momenteel opgebouwd.
Op welke wijze gaat u garanderen dat de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor patiënten in Nederland en daarbuiten per 1 januari 2026 en verder is gewaarborgd? Wat zijn hiervoor de concrete plannen en maatregelen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 februari jl.2 zal de Nederlandse patiënt worden voorzien van cannabis die het BMC nog in voorraad heeft. Ik voorzie dat deze levering tot aan de wetswijziging kan worden voortgezet. Op dat moment kunnen marktpartijen deze levering overnemen.
Het is niet aannemelijk, maar ook niet volledig uitgesloten dat de bestaande voorraad niet meer in de vraag van Nederlandse patiënt kan voorzien. Voor dit scenario heb ik plannen uitgewerkt. Het Ministerie van VWS zal dan overgaan tot import van medicinale cannabis als «gereed product». Dit kan dan aan apotheken en apotheekhoudend artsen worden geleverd. In dit scenario moet het Ministerie van VWS wel overgaan tot een aanbesteding van «gereed product». Voor zover mogelijk is hiervoor alle benodigde documentatie gereed. Ook is een marktverkenning uitgevoerd.
Of de voorraad medicinale cannabis is uitgeput voordat de wetswijziging is ingevoerd, zal op tijd genoeg duidelijk zijn om tijdig alternatieve import te realiseren.
Hoe verhoudt het voornemen om de levering van medicinale cannabis aan patiënten in het buitenland door BMC in de loop van 2026 in zijn geheel te stoppen, zich tot het belang van goede zorg voor deze patiënten?
Dat verhoudt zich goed tot elkaar. BMC voorziet slechts in een klein deel van de totale buitenlandse vraag naar medicinale cannabis. Het wegvallen van het aanbod van BMC zal door andere marktpartijen goed kunnen worden overgenomen. Daarbij komt ook nog dat BMC buitenlandse overheden op tijd heeft geïnformeerd over dit voornemen.
Aannemelijk daarbij is zelfs dat cannabisproducten die BMC bij haar huidige gecontracteerde teler laat telen op de markt beschikbaar blijven. Deze teler heeft op haar website aangegeven in een ander Europees land haar producten te gaan produceren.
U stelt dat om beschikbaarheidsproblemen per 2026 te voorkomen, medicinale cannabis uit bestaande voorraden geleverd zal worden: in hoeverre bestaat nu al een voorraad, wie beheert die en hoe is deze voorraadopbouw juridisch geregeld onder de Opiumwet?
Er is op dit moment sprake van een voorraad medicinale cannabis. Deze is in beheer van het BMC. Deze voorraad wordt verder uitgebouwd. Daarbij is er ook vriezercapaciteit beschikbaar, die de houdbaarheid van cannabis kan verlengen. Onder artikel 8i, vijfde lid, onder c, van de Opiumwet is de Minister van VWS onder meer bevoegd om medicinale cannabis («hennep, hasjiesj en hennepolie») aanwezig te hebben. Deze verantwoordelijkheid is gemachtigd aan het BMC.
Hoe realistisch is het aanleggen van een werkbare en adequate voorraad medicinale cannabis tot het moment van een wetswijziging in 2027, aangezien de vooralsnog aanbestede teler vrij specifieke hoeveelheden levert en er dus geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden?
Ik ben het niet met u eens dat er geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden. Het BMC kan goede inschattingen maken van de vraag van de Nederlandse patiënt, omdat deze al jaren redelijk consistent is. Met kennis van de historische vraag heeft BMC dus adequaat «vooruitbesteld».
Deelt u de zorgen dat veel patiënten moeite hebben om de juiste vorm van medicinale cannabis te verkrijgen via de reguliere apotheekkanalen? Hoe weegt u dit in het licht van het recht op goede zorg?
Ik herken dit niet als breed gedragen signaal. Ik deel ook niet dat «recht op goede zorg» voorziet in een (morele) plicht tot het beschikbaar stellen van nog meer variëteiten medicinale cannabis. Volgens artikel 8h en 8i van de Opiumwet is de Minister van VWS onder andere verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van medicinale cannabis. Aan deze verantwoordelijkheid, gemandateerd aan het BMC, is invulling gegeven door de teelt van vijf variëteiten te contracteren.
In Nederland worden geneesmiddelen vanuit het basispakket vergoed wanneer voldaan is aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dat betekent dat het geneesmiddel voldoende bewezen effectief is. Het Zorginstituut Nederland heeft geconstateerd dat de resultaten van onderzoek onvoldoende zijn om van een bewezen werkzaamheid van de therapeutische toepassing van medicinale cannabis te kunnen spreken3.
Ik vind dat ik met het beschikbaar stellen van vijf variëteiten voldoende tegemoetkom aan mijn verantwoordelijkheid. Zeker kijkend naar de genoemde constatering van het Zorginstituut.
Herkent u het signaal dat het voor patiënten soms eenvoudiger is om via de legale wietteelt aan cannabis te komen dan via de apotheek? Acht u dit wenselijk?
Ik kan dit signaal zonder verdere informatie niet goed op waarde schatten. Ik constateer dat iedereen in Nederland medicinale cannabis na consultatie van een arts op voorschrift kan krijgen. De arts en apotheker kunnen adviseren en monitoren tijdens het gebruik ervan. Dit is de enige wenselijke manier waarop cannabis voor medicinale doeleinden kan worden verkregen en gebruikt.
Dat het in Nederland eenvoudiger is om cannabis zónder voorschrift uit het recreatieve circuit te halen is evident. Er is hiervoor geen betrokkenheid van arts en apotheker nodig. Slechts één bezoek naar de coffeeshop volstaat. Er zijn mensen die deze cannabis naar eigen inzicht voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik vind dat onverstandig, maar dit staat hen vrij.
Wat zijn uw plannen om deze scheve situatie, waarin patiënten mogelijk tussen wal en schip vallen, te corrigeren?
Ik heb op dit moment geen plannen om deze situatie te verhelpen.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vier extra inspecteurs beschikbaar heeft aangesteld in dit dossier, nu er slechts zeer beperkte uitbreiding van de ruimte voor activiteiten met medicinale cannabis in de open keten plaatsvindt en aanbestedingen zijn stilgelegd? Wat is dan concreet de taak en inzet van deze inspecteurs?
Dit is niet correct. De IGJ heeft 2025 nodig om de extra inspecteurs aan te trekken en in te werken. Daarmee kunnen zij per 1 januari 2026 toezicht houden op de uitvoering van de aanstaande beleidsregel. Met deze beleidsregel worden aanvullende mogelijkheden geschept voor verhandeling via het BMC van medicinale cannabis buiten de «gesloten keten».
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vergoeding van medicinale cannabis via de zorgverzekering? Bent u voornemend te onderzoeken of dit verbeterd kan worden?
Het Zorginstituut heeft tot dusver geen aanleiding gezien haar advies aan te passen. Zij kan dit doen als meer onderzoeksuitkomsten beschikbaar komen die de werkzaamheid van cannabis onderschrijven. Aanstaande beleids- en wetsvoorstellen zijn erop gestoeld veldpartijen meer ruimte te geven voor verhandeling van medicinale cannabis in de keten van geneesmiddelen en werkzame stoffen. Indirect moet dit bijdragen aan een beter klimaat voor partijen die in onderzoek en geneesmiddelenproductie met cannabis willen investeren.
Ik zie voor het Ministerie van VWS geen rol weggelegd om actief in wetenschappelijke onderzoeken naar de werkzaamheid van cannabis te investeren.
Wat is uw reflectie op hetgeen in het kader van de Verantwoordingsdag bij de VWS-begroting van 2024 naar voren is gebracht: «het agentschap CIBG heeft een bestaande overeenkomst voor medicinale cannabis onrechtmatig verlengd, dit heeft geleid tot € 14,5 miljoen aan fouten»?
Het is onwenselijk dat het Ministerie van VWS in strijd met de aanbestedingsregels opdrachten verleent of verlengt. Dat de opdracht voor medicinale cannabis uiteindelijk niet via de aanbesteding verstrekt kon worden komt door de voorgenomen wetswijziging, waaronder BMC geen opdrachten tot teelt meer zal verlenen. Om na intrekking van de aanbesteding de productie te borgen tot het moment van wetswijziging is het contract met de huidige teler tijdelijk verlengd. Met het beëindigen van het contract met de huidige teler per januari 2026 komt een einde aan de onrechtmatige opdrachtverlening.
Onder het voorgenomen wetsvoorstel wordt de rol van de overheid in de toeleveringsketen zo verkleind, dat van publieke aanbestedingen voor teelt geen sprake meer zal zijn. Ook andere marktpartijen dan de huidige teler kunnen zich vanaf dat moment op de markt van apotheektoelevering gaan begeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Drugsbeleid op 3 juli a.s.?
Het commissiedebat van 3 juli is door de Tweede Kamer tot nader orde uitgesteld.
De verder aan het licht gekomen misstanden in sektes door undercover onderzoek |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ingrid Coenradie (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland waarin misstanden in de sekte «de lichtfamilie», die actief is in Nederland, zijn vastgesteld middels een undercover infiltrant?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van het tweeluik van Undercover in Nederland over de sekte De Lichtfamilie.
Wat is uw reactie op deze documentaire waarin wordt gesproken over grensoverschrijdend gedrag binnen deze sekte, zoals shunning, het aftroggelen van geld van de leden en vernederen?
In zijn algemeenheid geldt dat iedereen het recht heeft om zijn eigen godsdienst of levensovertuiging te kiezen en zich daarop te baseren, mits dit binnen de wettelijke kaders blijft. Zo mogen mensen in principe afstand doen van hun persoonlijke bezittingen, maar dit mag niet gepaard gaan met strafbaar gedrag zoals manipulatie, dwang of vernedering. Dergelijke handelingen zijn onaanvaardbaar en kunnen juridische gevolgen hebben, vooral als ze leiden tot psychisch of fysiek letsel. Het Openbaar Ministerie (OM) kan strafrechtelijk ingrijpen als er voldoende bewijs is dat er sprake is van strafbare feiten.
Wat vindt u ervan dat in deze sekte er sprake is van een overtuiging dat mensen die ernstig ziek, zoals mensen met kanker, dit aan zichzelf te wijten hebben en door de «Draak» te verdrijven ook de genezing zelf in de hand hebben?
Dit vind ik bedrieglijk en gevaarlijk. Een overtuiging uitspreken – zoals de sekteleider in de uitzending doet – is overigens niet hetzelfde als alternatieve zorg verlenen. Voor de volledigheid kan ik hier benoemen dat zodra er sprake is van een alternatieve behandeling, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) grenzen stellen. Een alternatieve zorgaanbieder mag volgens de Wkkgz geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan bijvoorbeeld sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg.
In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Het is voor de samenleving erg belangrijk dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is. Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Dit is geregeld in de Wet BIG.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen over alternatieve behandelingen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat mensen worden gemanipuleerd en gekleineerd in het afstaan van hun bezittingen, alle contacten met mensen buiten de sekte en het ondergaan van grensoverschrijdende handelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit zeker geen nieuw fenomeen is gezien een eerdere documentaire van Undercover in Nederland in 2011, toen over de «Miracle of Love» sekte? En alle andere onthullingen over misstanden bij verschillende sektes in de jaren daarna?
Ja, ik ben het eens dat het bestaan van «sektes» geen nieuw fenomeen is. Neutraal gedefinieerd zijn «sektes» georganiseerde groepen mensen binnen een religie die dezelfde geloofsovertuigingen delen. Door de geschiedenis heen zijn ze in diverse vormen en onder verschillende omstandigheden ontstaan, vaak als reactie op sociale, culturele of religieuze veranderingen, wat aantoont dat ze van alle tijden zijn. De recente aandacht in de media en de maatschappij voor groeperingen die als sektes worden bestempeld, vooral door onthullingen van misstanden, hebben geleid tot een verhoogd bewustzijn en discussie over de problematiek die binnen deze groeperingen speelt.
Hoe groot en ernstig is volgens u momenteel de problematiek van sektes en misstanden die zich daarbinnen afspelen in Nederland?
Het is belangrijk te benadrukken dat gesloten groeperingen niet per definitie schadelijk zijn. Echter, er zijn gesloten groeperingen waarin misstanden voorkomen, waaronder strafbare feiten die ernstige gevolgen hebben voor hun leden en de samenleving. In dergelijke groeperingen kan het delen van ervaringen en het zoeken naar hulp bemoeilijkt worden door sterke loyaliteit, geheimhouding, machtsstructuren en een hoge mate van (dwingende) controle. Leden voelen zich vaak niet veilig om te spreken uit angst voor sociale uitsluiting of repercussies, wat leidt tot isolement en beperkte toegang tot externe hulpbronnen. Dit is zeer schadelijk, want fysiek en psychisch misbruik zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, met langdurige gevolgen die hun dagelijks leven, relaties, werk en welzijn ingrijpend kunnen beïnvloeden.
Er zijn geen exacte cijfers over «sektes», omdat hier niet op wordt geregistreerd. Bovendien is er geen overeenstemming over de definitie van een «sekte», wat het moeilijk maakt om te bepalen of een bepaalde groep als sekte kan worden aangemerkt.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe de beleidsmatige aanpak van sektes in Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De beleidsmatige aanpak van gesloten groeperingen in Nederland heeft de afgelopen jaren een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Tussen 2012 en 2020 bestond het meldpunt Sektesignaal. Na het opheffen van het meldpunt hebben de leden Van Wijngaarden/Michon-Derkzen (VVD) en Van Nispen (SP) via diverse moties en Kamervragen verzocht om een nieuw meldpunt. Mede naar aanleiding hiervan is expertisecentrum Fier in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 1 juni 2024 gestart met een 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten zodat er één herkenbaar punt komt voor hulp en doorverwijzing aan slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen en hun omgeving. Het hulppunt zal op 1 juli 2025 van start gaan.
Waar hulpverleners en overheidsinstanties eerder geringe kennis hadden over gesloten groeperingen, zijn zij nu actiever geworden in het verzamelen van informatie. Er zijn initiatieven ontwikkeld om voorlichting te geven over risicofactoren van een gesloten groepering en het herkennen van problematiek. Het hulppunt van Fier zal investeren in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Daarnaast wordt er gewerkt aan een betere samenwerking tussen verschillende instanties, zoals hulpverleningsorganisaties, politie en inspecties, om een effectieve aanpak te waarborgen. Deze stappen wijzen op een groeiende erkenning van de problematiek die kan spelen binnen gesloten groeperingen en de noodzaak voor adequate ondersteuning van slachtoffers.
Deelt u de mening dat een goed functionerend en laagdrempelig Meldpunt voor sektes van het grootste belang is? Kunt u de Kamer uitgebreid informeren hoe dit Meldpunt, nu bij Fier, vorm is gegeven en hoe er voor wordt gezorgd dat slachtoffers hulp krijgen en naasten advies, maar ook dat er een landelijke kennisfunctie gaat ontstaan?
Ik deel de mening dat slachtoffers en hun naasten hebben baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Met het inrichten van het hulppunt van Fier komt er zo een herkenbare plek waar signalen van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen samenkomen, en waar kennis en expertise voorhanden is om informatie te verstrekken over problematiek binnen deze groeperingen. Op de website kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Het hulppunt biedt ook passende (na)zorg voor personen die fysiek of emotioneel schade ondervinden doordat zij deel uitmaken of deel uit hebben gemaakt van een groepering waarin misstanden plaatsvinden. Slachtoffers en naasten kunnen via de website veilig, vertrouwelijk en kosteloos chatten met Fier, waar ze informatie, advies en professionele hulp door hbo-opgeleide hulpverleners kunnen ontvangen. De chat staat in verbinding met hulpverleningspartners en opsporingsinstanties, zodat slachtoffers ook offline ondersteuning kunnen krijgen indien zij dat wensen.
De chat met Fier is al geopend en kan ondersteuning bieden aan mensen die bijvoorbeeld seksueel geweld, psychisch geweld of uitbuiting hebben meegemaakt. Vanaf 1 juli 2025 kunnen mensen bij Fier terecht voor ondersteuning vanuit de specialisatie onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen.
Het hulppunt van Fier investeert in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Hiervoor wordt samengewerkt met deskundigen op operationeel en wetenschappelijk vlak, zowel nationaal als internationaal. De verworven kennis vormt de basis voor het hulppunt en de gerichte, onderbouwde inzet van hulpprofessionals die betrokken zijn bij de online hulpverlening. Vanuit deze kennispositie wordt er gewerkt aan kennisdeling, onder andere door het organiseren van voorlichtingssessies voor professionals. Daarnaast wordt er actief aandacht besteed aan samenwerking en het uitwisselen van informatie over trends en ontwikkelingen met gemeenten, politie en het OM.
Er is nadrukkelijk niet gekozen voor de oprichting van een nieuw meldpunt. De politie is het centrale punt voor het doen van meldingen en aangiftes van strafbare feiten. Bovendien kan een punt dat uitsluitend voor meldingen is bedoeld, geen directe en laagdrempelige hulp of ondersteuning door hiertoe opgeleide professionals aan slachtoffers en bezorgde familieleden bieden. Dit zou betekenen dat mensen altijd doorverwezen moeten worden. Het voordeel van de samenwerking met Fier is dat deze organisatie al over kennis beschikt met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties en de benodigde samenwerkingsstructuren heeft. Bovendien zou een nieuw meldpunt leiden tot verdere versnippering van de hulpverlening voor slachtoffers.
Over de nadere vormgeving van het hulppunt bij Fier wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Hoe zal er voor gezorgd worden dat slachtoffers en naasten aan de ene kant er zeker van zijn dat hulpvragen en zorgen laagdrempelig en veilig gemeld kunnen worden bij het meldpunt, maar aan de andere kant ernstige misstanden niet zonder gevolgen blijven en er lijntjes zijn met onder andere de politie en eventueel Inspecties om in te grijpen in de situaties die daar om vragen?
Het hulppunt van Fier zal 1 juli 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Chatgebruikers kunnen een account aanmaken, zodat ze op hun eigen gewenste momenten meerdere keren terug kunnen komen voor hulp. De laagdrempelige vorm van hulp maakt dat slachtoffers in beeld komen die anders niet gezien worden. Het is de bedoeling dat het hulppunt van Fier in contact staat met (opsporings)instanties en hulpverleningspartners, zodat Fier een warme overdacht kan faciliteren richting face-to-face hulpverlening of het doen van een melding of aangifte, als slachtoffers hiervoor openstaan. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen.
De precieze uitwerking van de samenwerking wordt waar nodig bijgesteld op basis van ervaringen. Het hulppunt is daarnaast vanuit zijn expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Welke financiering is er op dit moment gemoeid met dit «nieuwe» (ooit wegbezuinigde) Meldpunt voor sektes?
De (incidentele) kosten voor de 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten bij Fier worden gedekt uit het beleidsbudget voor Slachtofferbeleid en bedragen € 926.907,–. Als de pilot succesvol blijkt te zijn, is het streven om deze hulpverlening duurzaam in te richten.
Hoe staat het met de aangenomen motie-Van Nispen/Michon-Derkzen waarin het kabinet wordt gevraagd werk te maken van hoe mensen beter beschermd kunnen worden tegen sektes en of, en zo ja hoe, voorkomen kan worden dat kinderen formeel toetreden tot gesloten gemeenschappen en waarin wordt verzocht in het kader van de aanstaande nieuwe wet omtrent strafbaarstelling van psychisch geweld het beleid rondom sektes beter vorm te geven en hierover al in een vroeg stadium te overleggen met deskundigen, Fier en de politie?3
Hierover wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat slachtofferbeleid op 18 juni te beantwoorden?
Ik heb bewerkstelligd dat de beantwoording van de vragen is toegezonden voorafgaande aan het commissiedebat slachtofferbeleid, dat thans geagendeerd staat op 2 juli.
Het bericht van WNL dat hulporganisaties met overheidsgeld rechtszaken aan zouden spannen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op zondag 1 juni een bericht op X heeft gedeeld van WNL waarin wordt gesteld: «hulporganisaties, waaronder Oxfam Novib, spannen met overheidsgeld rechtszaken aan»?1
Dat klopt niet. De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Reinette Klever heeft op zondag 1 juni een bericht op X gedeeld van WNL met een kort fragment van haar gesprek bij WNL, waarin zij stelde dat ontwikkelingshulpgeld niet is bedoeld om te lobbyen bij en tegen de Nederlandse overheid. Dit is wel mogelijk binnen het aflopende beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021–2025), maar niet meer in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030).2 Op een eerder moment in de betreffende uitzending noemde de presentator, Rick Nieman, de rechtszaak die Oxfam Novib in 2023 heeft aangespannen tegen de Staat over de levering van F-35-onderdelen aan Israël. Noch Nieman, noch voormalig Minister Klever heeft beweerd dat deze rechtszaak met overheidsgeld is gefinancierd.
Bent u bekend met het feit dat de F-35-rechtszaak aangespannen door onder meer Oxfam Novib, voor 100% door donaties wordt gefinancierd? Onderkent u dus dat deze rechtszaak niet is betaald met overheidsgeld? Zo nee, waarom niet?
Oxfam Novib en/of PAX hebben zowel publiekelijk3 als in gesprekken met Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak is gefinancierd door een crowdfundingsactie en niet met overheidsgeld.
Deelt u de mening dat een Minister goed op de hoogte zou moeten zijn van waar het overheidsgeld uit zijn/haar begroting aan besteed wordt door partners?
Ja, die mening deel ik en de toenmalige Minister voor BHO was daar goed van op de hoogte.
Waarom deelt u online feitelijk onjuiste informatie over hoe geld van uw eigen begroting besteed wordt?
De toenmalige Minister voor BHO heeft geen feitelijk onjuiste informatie gedeeld over de besteding van het geld van haar begroting. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid dit bericht te rectificeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties het recht hebben om naar de rechter te stappen om het handelen van de regering aan democratisch vastgestelde wet- en regelgeving te toetsen? Zo niet, waarom niet?
Jazeker, dat recht hebben ze.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van de cassatie die de regering heeft aangespannen nadat het Gerechtshof Oxfam Novib en andere ngo’s in februari 2024 in het gelijk stelde en concludeerde dat Nederland met de levering van F35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza?2
Ik ga ervan uit dat u doelt op de cassatie die is ingesteld naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 februari 2024 over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël.
Er zijn de afgelopen jaren kosten gemaakt in verband met de verschillende procedures rond de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël en het bredere Israël-beleid. Het gaat dan met name om kosten voor de inzet van ambtenaren en het inschakelen van het kantoor van de Landsadvocaat. Het ministerie beschikt niet over een totaaloverzicht van die kosten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het besluit van de Staat om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof Den Haag losstaat van de catastrofale situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven. Het Hof Den Haag heeft overigens in het arrest niet geconcludeerd dat Nederland met de levering van F-35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza. Wel oordeelde het Hof dat er een duidelijk risico bestond dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël dient te worden gestaakt. Daaraan heeft de Staat onmiddellijk gevolg gegeven.
Het bericht ‘Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Struycken |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Bent u van mening dat lidmaatschap van genootschappen, zoals beschreven in dit artikel, behoort te worden geregistreerd als nevenfunctie? Zo nee, waarom niet?
Van oudsher kunnen rechterlijke ambtenaren desgewenst betrekkingen vervullen naast hun werk. Het vervullen van een geoorloofde betrekking kan een nuttige aanvulling op het ambt zijn en is daarom toegestaan.
Echter, niet alle betrekkingen zijn geoorloofd. In de eerste 3 leden van artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) wordt een aantal betrekkingen opgesomd die de rechterlijk ambtenaar niet mag vervullen buiten zijn ambt.
Artikel 44a, eerste lid van de Wrra definieert het begrip nevenbetrekkingen als de betrekkingen die rechterlijke ambtenaren buiten hun ambt vervullen. De Wrra geeft geen nadere definitie of limitatieve opsomming van het begrip betrekking. In de memorie van toelichting bij de Wrra wordt een aantal betrekkingen genoemd die in ieder geval moeten worden gemeld.2 Uit de memorie van toelichting blijkt dat een lidmaatschap van bijvoorbeeld politieke partij, kerkgenootschap, of voetbal- of patiëntenvereniging niet hoeft te worden aangemerkt als een betrekking. Benadrukt wordt dat deze opsomming niet limitatief is. Het kan van verschillende omstandigheden afhangen of een nevenactiviteit tevens een betrekking is die verenigbaar is met het ambt van de rechterlijk ambtenaar. Om niet bij voorbaat bepaalde categorieën betrekkingen uit te sluiten van de meldings- en registratieplicht wordt dan ook geen nadere definitie in de wet opgenomen.
Artikel 44, vierde lid geeft als algemene toetsingsnorm, dat rechterlijke ambtenaren «geen betrekkingen vervullen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin».
De primaire toets of er sprake is van een betrekking die verenigbaar is met deze algemene norm en daarom op grond van artikel 44a Wrra moet worden gemeld en geregistreerd, ligt bij de rechterlijke ambtenaar zelf. De functionele autoriteit van de rechterlijk ambtenaar3 toetst vervolgens de door de rechterlijk ambtenaar gemaakte afweging.4 Bij twijfel over het antwoord op de vraag of een plicht tot melding en registratie bestaat, beveelt de Rechtspraak overleg aan tussen de betrokkene en de functionele autoriteit.
Bij deze wetssystematiek, die een toetsing van geval tot geval vergt, past het mij niet om een oordeel te hebben over de vraag of het lidmaatschap van genootschappen – zoals beschreven in het artikel – behoort te worden geregistreerd als betrekking.
Bent u van mening dat lidmaatschap zou moeten worden opgenomen in de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
De «Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties» in de rechtspraak is bedoeld als richtlijn die rechters helpt bij het bewaken en bevorderen van hun onpartijdigheid. In deze leidraad staan geen harde regels voor alle denkbare situaties.
De Gedragscode Rechtspraak, die sinds 1 oktober 2024 van kracht is, is een ander hulpmiddel voor iedereen die in de rechtspraak werkzaam is om integriteitskwesties te herkennen en handvatten te bieden hoe daarmee om te gaan. In deze Gedragscode Rechtspraak wordt overigens regelmatig naar de Leidraad verwezen.
De Leidraad en de gedragscode zijn opgesteld door verschillende geledingen binnen de Rechtspraak. De Leidraad is opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en door de presidenten van de rechtbanken en de gerechtshoven. De gedragscode is vastgesteld in het Presidenten-Raad Overleg. Het is aan deze geledingen binnen de Rechtspraak wat in de leidraad of de code moet worden opgenomen.
Bent u van mening dat, ook indien het lidmaatschap niet als nevenfunctie kan worden aangemerkt, het vermelden van lidmaatschap van dergelijke genootschappen de transparantie binnen de rechtspraak zou bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou u transparantie hierover willen bevorderen?
Transparantie is belangrijk voor het vertrouwen in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een rechterlijk ambtenaar. Dat belang moet afgewogen worden tegen andere belangen, zoals de vrijheid van vereniging (waar het lidmaatschap van een genootschap als de Haagse Schouw onder valt) en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit zijn grondrechten die geborgd worden in artikel 8 en 10 van de Grondwet. Deze rechten gelden ook voor rechterlijke ambtenaren. Hoewel transparantie past bij de bijzondere positie van rechterlijk ambtenaren, moet een algemene verplichting tot transparantie – zoals een meldings- of registratieplicht van het lidmaatschap van een vereniging als de Haagse Schouw – afgewogen worden tegen andere grondrechten, zoals de vrijheid van vereniging en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, én de rechterlijke onafhankelijkheid. Die afweging brengt niet automatisch een verplichting tot transparantie met zich mee. Dat laat uiteraard onverlet, dat er situaties kunnen ontstaan waarin het lidmaatschap van een vereniging of genootschap niet te verenigen blijkt met een optreden als rechter in een bepaalde zaak of met een bepaalde functie binnen de Rechtspraak. Of waarin – door dat lidmaatschap – de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid of onpartijdigheid kan worden gewekt. De voornoemde Leidraad en de gedragscode bieden handvatten voor het maken van afwegingen in deze concrete situaties.
Het bericht ’UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten’. |
|
Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om de schade van bijna 1,5 miljoen euro, veroorzaakt tijdens de bezettingen op het Roeterseiland en Binnengasthuisterrein in mei 2024, niet op de demonstranten te verhalen vanwege juridische onhaalbaarheid?
De Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) geeft aan dat het de juridische mogelijkheden grondig heeft onderzocht en op basis daarvan tot dit besluit is gekomen. Ik vertrouw erop dat dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat de kosten van vernielingen en schade als gevolg van ordeverstorende rellen op universiteiten verhaald worden op onschuldige studenten en de belastingbetaler?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Om schade te kunnen verhalen, moet duidelijk zijn wie voor de schade verantwoordelijk is. Helaas is er bij rellen vaak sprake van chaotische, onoverzichtelijke situaties. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. Zie ook het antwoord op vraag 5. Uit het mediabericht, waar in de eerste vraag naar verwezen wordt, blijkt dat het grootste gedeelte van de schade is vergoed door de verzekeraar. Op deze manier komt de schade niet ten laste van het onderwijsbudget, en ook niet ten laste van de overheid en daarmee de belastingbetaler.
Deelt u de mening dat het onvermogen van de UvA om individuele demonstranten aansprakelijk te stellen voor de aangerichte schade een precedent schept dat toekomstige gewelddadige of vernielzuchtige protesten kan aanmoedigen, gezien het gebrek aan (financiële) consequenties voor de daders?
Er is helaas bij een aantal demonstraties een kleine groep die de demonstratie aangrijpt om willens en wetens herhaaldelijk en soms serieuze strafbare feiten te plegen, soms al direct nadat de demonstratie een aanvang heeft genomen.
In dit geval hebben dertien van de veertien vervolgde demonstranten van de bezettingen in mei voor de rechter gestaan. Acht van hen zijn veroordeeld, van wie vier tot een gevangenisstraf, voornamelijk voor geweld tegen de politie. In dit kader is ook van belang dat zoveel mogelijk schade wordt verhaald, maar dat is niet altijd mogelijk, zie de antwoorden op vragen 3 en 5.
Welke juridische belemmeringen maken het voor onderwijsinstellingen moeilijk om schade veroorzaakt door demonstranten op hen te verhalen?
In veel gevallen zijn belemmeringen om schade te verhalen niet zozeer juridisch maar praktisch van aard. Als de identiteit van dader niet bekend is en niet te achterhalen is, is het verhalen van schade praktisch onmogelijk, ook als de juridische mogelijkheden er zijn. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om schade te verhalen. Degene die door een onrechtmatige daad schade toebrengt aan een ander, bijvoorbeeld aan eigendommen van een onderwijsinstelling, is verplicht om deze schade te vergoeden (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij rellen kan er sprake zijn van onrechtmatige gedragingen in groepsverband. In dat geval is het vaak moeilijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Om te voorkomen dat een groepsdeelnemer die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, zich kan verweren met het betoog dat de schade ook zou zijn ontstaan als hij niet aan de rellen had deelgenomen, is de zogenoemde groepsaansprakelijkheid ingevoerd (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij groepsaansprakelijkheid gaat het om een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade.2 Ook voor groepsaansprakelijkheid is dus vereist dat de identiteit van de leden van de groep bekend is. Daarnaast moet hiervoor aan de volgende vereisten zijn voldaan:
Als aan deze vereisten is voldaan, zijn de deelnemers van de groep hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde elke individuele deelnemer kan aanspreken voor het volledige schadebedrag.
Of een benadeelde zich met succes op de groepsaansprakelijkheid kan beroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Benadeelden kunnen hierbij praktische belemmeringen ervaren. Zo kan het moeilijk zijn om te achterhalen welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Ik heb begrepen dat dat ook in de situatie waar deze Kamervragen betrekking op hebben (de pro-Palestinabezettingen in mei 2024) niet goed mogelijk is. Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar in de eerste vraag verwezen wordt, is de UvA wel voornemens om de schade van een kleine pro-Palestinabezetting op 21 juni 2024 te verhalen op demonstranten bij dat protest. Uit dat mediabericht blijkt dat deze vernielingen zijn aangericht in een kleinere ruimte en verricht door een klein aantal demonstranten.
Bent u bereid om deze belemmeringen te betrekken bij de uitvoering van de motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen over het wegenemen van praktische en juridische belemmeringen om schadekosten te verhalen op vandalen en kan worden aangegeven wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd?2
Over de uitvoering van de genoemde motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd op 12 juni jongstleden in het Eerste Halfjaarbericht Politie 20255. Hierin is aangegeven dat het door het onoverzichtelijke en chaotische karakter van dergelijke situaties niet altijd mogelijk is om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor welke concrete schade. Politie en Openbaar Ministerie (OM) zetten zich altijd in om dit zoveel mogelijk te achterhalen.
Welke aanvullende maatregelen kunnen onderwijsinstellingen zelf treffen om tijdens protesten beter bewijs te verzamelen zodat het aansprakelijk stellen van relschoppers, zowel individueel als in groepsverband, haalbaarder wordt in de praktijk en op welke wijze ondersteunt het kabinet de onderwijsinstellingen hierbij?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6 kunnen er tijdens protesten onoverzichtelijke en chaotische situaties ontstaan waardoor het niet mogelijk is een specifieke schade aan een dader te koppelen. Instellingen spannen zich in om studenten, personeel en bezoekers een veilige leer- en werkomgeving te bieden en het demonstratierecht te faciliteren. Indien bekend is of als er een vermoeden is dat er een demonstratie of bezetting zal plaatsvinden, dan treffen de onderwijsinstellingen zelf preventief maatregelen om schade en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Instellingen leren van elkaars ervaringen in de omgang met protesten, maar het is voor instellingen geen doel op zich om de capaciteit van hun crisis- en veiligheidsorganisatie specifiek in te zetten louter om beter bewijs tegen relschoppers te verzamelen. Het uitvoeren van opsporingstaken is een taak van de overheid die uitgevoerd wordt door de politie onder het gezag van het OM. Indien er een opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de identiteit van de veroorzakers is er altijd overleg met de onderwijsinstellingen en worden waar nodig gegevens gevorderd.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de individuele instelling om te beoordelen of het gevoerde beleid afdoende is, of dat er extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld het aanscherpen van het cameratoezicht op locaties met een verhoogd risico. Ik ondersteun de instellingen door regelmatig met bestuurders van instellingen te spreken over de omgang met protesten en waar nodig betrek ik daarbij ook vertegenwoordigers van de veiligheidsdiensten of de lokale driehoek.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het makkelijker maken van het verhalen van schade op individuele relschoppers?3
Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd via het Eerste Halfjaarbericht Politie 2025.
Klopt het dat er groepsaansprakelijkheid toepasbaar was bij schadeverhaal bij de Maagdenhuisbezetting in 2015 en in hoeverre is dat bij deze en andere recente rellen het geval?
Op 22 januari 2016 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in beantwoording van schriftelijke vragen7 aangegeven de zienswijze niet te onderschrijven dat in het geval van de Maagdenhuisbezetting de schade verhaalbaar was, omdat bij die bezetting nauwelijks kon worden gesproken van één bepaalde groep. Voorts verzamel ik als Minister geen gegevens over het wel of niet toepasbaar zijn van groepsaansprakelijkheid bij rellen in het hoger onderwijs. De individuele instellingen dienen zelf te beoordelen of ze hierop beroep kunnen doen en het is vervolgens aan de rechter om daarover uitspraak te doen.
Bij de recente Maagdenhuisbezetting van 14 april 2025 is er wel een groep aangehouden die zich binnen het gebouw verschanst had waar mogelijk sprake kan zijn van groepsaansprakelijkheid. De UvA heeft aangifte gedaan en aangegeven de kosten te willen verhalen op de bezetters.
Hoe is de motie van het lid Duisenberg c.s., die de regering verzocht alles in het werk te stellen om binnen de juridische mogelijkheden schade maximaal te verhalen op relschoppers, uitgevoerd?4
Zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 22 januari 2016, heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover destijds meerdere malen gesproken met de UvA. Ik heb – zoals ik uw Kamer heb toegezegd – dit gesprek met de instellingen opnieuw gevoerd. De instellingen hebben aangegeven altijd aangifte te doen van strafbare feiten.
In hoeverre acht u het wenselijk dat universiteiten, zoals de UvA, afhankelijk zijn van verzekeringsuitkeringen om schade door gewelddadige protesten te dekken en wat gebeurt er als een claim door de verzekeraar afgewezen wordt?
Verzekeraars hebben een belangrijke maatschappelijk functie om de schade te vergoeden die kan ontstaan uit allerlei onvoorziene ingrijpende gebeurtenissen. Afhankelijk van de voorwaarden van de verzekeraar, geldt dit ook voor de schade als gevolg van ongeregeldheden. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan deze vervolgens regres nemen op de dader. Indien een verzekeraar een claim afwijst betekent dit dat de verzekeringsnemer de schade niet vergoed krijgt via de verzekeraar. De universiteit kan dan nog steeds proberen de schade rechtstreeks op de daders te verhalen, indien zij bekend zijn. Als dat niet mogelijk is, zijn zij aangewezen op eigen middelen.
Deelt u de mening dat wannneer relschoppers strafrechtelijk worden vervolgd voor strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens rellen bij onderwijsinstellingen, onderwijsinstellingen altijd zich zouden moeten voegen in het strafproces om een vordering benadeelde partij in te stellen en – los van civielrechtelijke procedures – ook strafrechtelijk maximaal in te zetten op verhaal van schade op relschoppers? Zo ja, hoe vaak is dat de afgelopen tien jaren gebeurd?
Als onderwijsinstellingen schade hebben geleden als gevolg van rellen zijn er verschillende mogelijkheden om de schade te verhalen. Welke weg gekozen wordt, bepalen de instellingen zelf. Daar hoort ook zeker de mogelijkheid bij om zich met hun schade als benadeelde partij te voegen bij het strafrechtelijk proces tegen de daders van strafbare feiten. Als de rechter de schadevordering toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, int het CJIB de schade voor de universiteit bij de dader. Dat hoeft de universiteit niet zelf te doen. Verder kan de strafrechter bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde opleggen het storten van een geldbedrag aan het Schadefonds geweldsmisdrijven of aan een instelling die slachtofferbelangen behartigt.
Andere mogelijkheden zijn ook het verhalen van de schade via de verzekeraar. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan de verzekeraar vervolgens regres nemen op de daders. Als de daders bekend zijn, kunnen universiteiten de schade ook op hen verhalen via het civiele recht. Ten aanzien van de vraag hoe vaak dit de afgelopen tien jaar is gebeurd, heeft de rechtspraak laten weten dat deze informatie niet beschikbaar is in de managementinformatiesystemen. Ook ik beschik niet over informatie over rechtszaken die onderwijsinstellingen aangaan.