De drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en RTHA |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat zijn volgens u de belangrijkste conclusie voor het beleid die getrokken moeten worden uit de drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport?1
MOB e.a. hebben verzocht om passende maatregelen jegens de luchthavens. Dat was op basis van de Wet natuurbescherming de mogelijkheid om activiteiten die kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats in strijd met artikel 6, lid 2 Habitatrichtlijn te beperken. Dat kan door (gedeeltelijke) intrekking van de vergunning en aanpassing van de voorschriften. Ook kunnen beperkingen worden opgelegd voor zover geen vergunning nodig is, omdat binnen de referentiesituatie wordt gebleven. Thans, onder de Omgevingswet, is het mogelijk maatwerkvoorschriften op te leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik mijn besluit om geen passende maatregelen op te leggen onvoldoende heb gemotiveerd. Ik heb in de procedure gewezen op generieke maatregelen die al worden getroffen om de staat van de natuur te verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik per Natura 2000-gebied inzichtelijk had moeten maken welke specifieke maatregelen daarvoor worden getroffen. Daarmee had ik moeten motiveren of het al dan niet noodzakelijk is passende maatregelen jegens de betreffende nabijgelegen luchthaven te treffen. Naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dien ik opnieuw te besluiten in bezwaar op de verzoeken van MOB. Betreffende Schiphol heeft de rechtbank het rechtsgevolg van mijn besluit in stand gelaten, omdat aan Schiphol inmiddels een vergunning is verleend, waartegen beroep is ingesteld.
Gaat u in mogelijk volgende vergelijkbare gevallen rond andere vergunningen en activiteiten wél handhaven, nu de rechter heeft geoordeeld dat het afwijzen van de handhavingsverzoeken in al deze gevallen onterecht was?
Het gaat niet om het handhaven van een verleende vergunning of het ontbreken van een vergunning, maar om de vraag of het noodzakelijk is de activiteiten van de luchthavens te beperken via passende maatregelen, gelet op de staat van de natuur. In vergelijkbare gevallen zal ik beslissen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
Klopt het dat de luchthavens van Eindhoven en Rotterdam stikstofrechten van boeren uitkopen om hun eigen emissies en deposities alsnog te legaliseren?
Een ieder die voor het uitvoeren van natuurvergunningplichtige activiteiten mitigerende maatregelen moet treffen, kan stikstofruimte verwerven van een andere bron (extern salderen). Daarbij moet gekeken worden of die stikstofruimte niet nodig is voor natuurherstel (toets op additionaliteit), en moet worden voldaan aan de beleidsregels.2
De Royal Schiphol Group heeft alleen ten behoeve van Rotterdam The Hague Airport voor de verwerving van stikstofruimte twee boerderijen gekocht. Dit, voor de zekerheid, zo heeft Rotterdam The Hague Airport in de media aangegeven. Mocht Rotterdam The Hague Airport op enig moment die stikstofruimte willen inzetten ten behoeve van een natuurvergunning dan zal het bevoegd gezag toetsen of aan de voorwaarden voor extern salderen, waaronder het additionaliteitsvereiste, wordt voldaan.
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 104) die expliciet vraagt om dit niet te doen? Hoe verhoudt dit zich tot de natuurdoelstellingen, legalisatie van PAS-melders, de stikstofbank en regie of afspraken met provincies?
In de kamerbrief van 30 juni 2023, 36 200 XIV, nr. 126 is gereageerd op hierboven genoemde motie. Daarin is het volgende aangegeven:
Het kabinet heeft aangegeven meer regie te willen voeren op het extern salderen. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken gemaakt over voorgenomen transacties ten behoeve van extern salderen. Daarnaast worden de beleidsregels voor extern salderen aangescherpt. Deze aanscherping bestaat uit het voorkomen dat salderen onbedoeld zorgt voor een feitelijke toename van de depositie; extern salderen met latente ruimte is straks niet meer mogelijk.
Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om PAS-melders zo snel mogelijk een oplossing te bieden. Dat gaat nu niet snel genoeg. Daarom heb ik in de Kamerbief van 12 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 295) aangegeven dat ik het legalisatieprogramma wil verbreden. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. Zo introduceer ik naast het legaliseren van de bestaande situatie drie andere mogelijkheden waar PAS-melders geholpen kunnen worden. Dit betreffen het faciliteren van maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Het blijft altijd de keuze van de PAS-melder of gebruikt wordt gemaakt van een van deze alternatieve mogelijkheden. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Heeft u hierover overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of de betrokken provincies? Werken de provincies hieraan mee?
Voor de natuurvergunning van de luchthavens, bedoeld in uw vragen ben ik het bevoegd gezag. In de meeste gevallen zijn de provincies bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunningen. Provincies maken hun eigen afwegingen. Overigens zijn ook diverse provincies bezig met het aanscherpen van de regels voor extern salderen en/of het formuleren van een intrekkingsbeleid.
Het Ministerie van IenW is vanzelfsprekend een gesprekspartner als het gaat om zaken die luchtvaartbeleid raken, waaronder stikstof. Zowel ambtelijk als bestuurlijk vindt met IenW overleg plaats.
Welke andere grote projecten vertrouwen op het hebben of verkrijgen van voldoende stikstofruimte op basis van landelijke generieke maatregelen? Wat is het vooruitzicht voor deze projecten en activiteiten nu de rechter het landelijke generieke beleid onvoldoende vindt?
De uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op de genoemde drie luchthavens. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat de landelijke generieke maatregelen onvoldoende zijn voor projecten om voldoende stikstofruimte te verkrijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat ik onvoldoende heb gemotiveerd dat voldoende andere passende maatregelen worden getroffen zodat geen beperkingen hoeven te worden opgelegd aan de luchthavens om verslechtering in strijd met artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn te voorkomen.
Kunt u de Kamer een lijst met projecten doen toekomen waarvan de deposities gemitigeerd zouden moeten worden door landelijk generiek beleid en lopen hier handhavingsverzoeken op?
Nee, een project vergunnen als bedoeld in artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn enkel op basis van landelijk generiek beleid is niet mogelijk. Per project dat kan leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden dient middels een passende beoordeling inzichtelijk te worden gemaakt dat er geen kans is op schade voor de instandhoudingsdoelen van bij het project betrokken Natura 2000-gebieden, alvorens een vergunning kan worden verleend. De initiatiefnemer van het project moet zelf zorgdragen voor de daarvoor eventueel noodzakelijke stikstofruimte via extern salderen. Bij extern salderen moet bovendien worden aangetoond dat de betrokken depositiedaling aanvullend is aan hetgeen nodig is om verslechtering van de natuur in strijd met artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn te voorkomen (additionaliteitsvereiste). In dat kader kan wel worden verwezen naar landelijk generiek beleid.
Wat betekent het gegeven dat de rechter generieke maatregelen onvoldoende vindt voor de juridische kansen van een algemene drempelwaarde voor stikstofemissies?
De rechtbank heeft niet in het algemeen geoordeeld dat generieke maatregelen onvoldoende zijn, alleen dat deze besluiten onvoldoende gemotiveerd waren. Uit deze uitspraak kan geen oordeel over een algemene drempelwaarde voor stikstofemissies worden afgeleid.
Gaat u in beroep tegen deze uitspraken?
Nee, ik ga nieuwe besluiten nemen op het bezwaar van MOB voor RTHA en Eindhoven Airport, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
De (cyber)veiligheid van Nederlandse offshore olie- en gasplatforms |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat is het actuele dreigingsbeeld betreffende offshore olie- en gasplatforms in de Nederlandse Noordzee, mede in het licht van de aanstaande intensivering van gasboring?
Het dreigingsbeeld voor maritieme infrastructuur is onder meer beschreven in jaarverslagen van de AIVD1 en MIVD2, en in stukken zoals het Dreigingsbeeld Statelijke actoren3 en het Cybersecuritybeeld Nederland 20234. In het openbare jaarverslag van de MIVD over 2023 staat dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage jegens onze nationale veiligheidsbelangen (economische veiligheid, fysieke en digitale veiligheid) met potentiële impact op de leveringszekerheid.
Welke maatregelen heeft u genomen om de veiligheid van offshore olie- en gasplatforms in de Noordzee te garanderen tegen mogelijke dreigingen?
Om deze dreigingen het hoofd te bieden en onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen, werken wij op verschillende niveaus samen om de digitale, fysieke en economische weerbaarheid te versterken. Er lopen verschillende beleidsinitiatieven, wetsvoorstellen en crisisvoorbereidingen om dit te realiseren. Hieruit volgen bepaalde (wettelijke) taken om aanbieders van de energie-infrastructuur zorg te laten dragen om hun (digitale) systemen weerbaar en veerkrachtig te maken.
Hierna zet ik de voornaamste voor u op een rij:
Onder coördinatie van de Minister van IenW wordt binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur gewerkt aan de bescherming van vitale offshore infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur, op de Noordzee 5.
Sectorspecifiek wordt gewerkt aan de veiligheid op grond van in Europa aangescherpte wettelijke verplichtingen voor de offshore olie- en gaswinning en opsporing6, die offshore olie- en gasoperators verplicht tot het opstellen van een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) voor een productielocatie op zee. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken.
Zoals aangegeven in een brief verzonden aan uw Kamer op 6 december 20227 wordt olie- en gaslevering gezien als een vitale processen voor de leveringszekerheid van energie, bijvoorbeeld de processen transport, opslag en distributie. Voor verschillende gasproductielocaties op zee wordt onderzocht of de aanbieders vitaal zijn, onder andere, in het licht van nieuwe Europese wet- en regelgeving. De olieproductie in de Noordzee heeft een beperkte rol in de voorzieningszekerheid van olie en aardolieproducten in Nederland.
Zodra de productielocaties van gas op de Noordzee worden aangewezen als vitale energieaanbieders, dan vallen die onder de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerde versterkte aanpak vitaal. Binnen deze aanpak werken overheden, bedrijven, organisaties en inlichtingen- en veiligheidsdiensten samen aan het beschermen van de vitale infrastructuur. Binnen het digitale domein zien de plichten voor vitale energieaanbieders, die krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) worden aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), onder meer op het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, op grond van de Wbni. Aanwijzing als AED kan alleen als deze organisatie een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast hebben alle vitale aanbieders krachtens diezelfde wet recht op bijstand (informatie, advies, etc.) bij digitale dreigingen of incidenten door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Momenteel wordt ook gewerkt aan een (verdere) verankering van rechten en plichten binnen het digitale en fysieke domein door de nationale implementatie van de CER-richtlijn (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten) en de herziene NIS2-richtlijn (Cyberbeveiligingswet) waarover op 31 januari 2024 de laatste stand van zaken met u is gedeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid.8 Zoals nu voorzien zal de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze richtlijnen in het tweede of derde kwartaal van 2025 in werking treden. Aan de weerbaarheid van vitale infrastructuur wordt naast de versterkte aanpak vitaal onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de uitwerking van Rijksbrede beleidsinitiatieven zoals de Nationale Veiligheidsstrategie van het Koninkrijk der Nederlanden9, Aanpak Statelijke Dreigingen10 en de Nederlandse Cybersecuritystrategie11.
Hoe beoordeelt u de huidige internationale samenwerking bij de fysieke bescherming van maritieme infrastructuur, en zijn er plannen om deze samenwerking te intensiveren?
Het kabinet ziet en grijpt kansen om namens Nederland internationaal positie in te nemen en samen te werken op het gebied van de bescherming van maritieme infrastructuur, actief bij te dragen aan het NAVO-bondgenootschap en in andere samenwerkingsverbanden rondom de Noordzee.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in april jl. samen met België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Noorwegen een verklaring ondertekend om gezamenlijk stappen te zetten om onze belangen op de Noordzee nog beter te beschermen. Ook wordt binnen de North Seas Energy Cooperation opgeroepen tot versterkte samenwerking op het gebied van offshore energieveiligheid, waaronder het delen van methodologieën, integratie van security by design en het gezamenlijk ontwikkelen van detectie-technologie.
De bescherming van onderzeese infrastructuur geniet ook binnen het NAVO-bondgenootschap de aandacht. In februari 2023 heeft de NAVO de Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell opgericht die een coördinerende rol speelt bij de uitwisseling van informatie en afstemming van activiteiten tussen bondgenoten, partners en private sector partijen. Bovendien wordt er gewerkt aan de oprichting van een nieuw centrum (Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure). Daarnaast patrouilleren beide noordelijke vlootverbanden van de NAVO geregeld in de Noordzee en Oostzee en dragen daarmee bij aan beeldopbouw en afschrikking. Nederlandse marineschepen maken hier regelmatig deel van uit.
Tot slot maakt Nederland ook deel uit van de Joint Expeditionary Force (JEF), een multinationaal militair samenwerkingsverband van tien gelijkgezinde landen. Binnen deze organisatie wordt samengewerkt voor het tegengaan van spionage en sabotage tegen maritieme infrastructuur.
Zijn er incidenten bekend waarbij Nederlandse offshore-installaties doelwit waren van spionage of verdacht gedrag, bijvoorbeeld met drones (Noorwegen, 2022)1 of scheepsmanoeuvres, en wat zijn de geleerde lessen?
Geconstateerd is dat statelijke actoren actief zijn in het in kaart brengen van vitale marine infrastructuur op de Noordzee (zie ook in het antwoord op vraag 1 genoemde jaarverslagen van de inlichtingen en -veiligheidsdiensten). De betrokken organisaties op de Noordzee blijven waakzaam. Sabotage (digitaal of fysiek) van vitale processen kan de nationale veiligheid van Nederland bedreigen. Voor bedrijven in die sectoren maken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten specifieke, op hen toegesneden dreigingsbeelden en (veiligheids)adviezen, zoals ook vermeld in de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. Vanwege veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Het kabinet zet in op interdepartementale, publiek-private en internationale samenwerking om met deze dreiging en eventuele incidenten om te gaan. Binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt onder coördinatie van de Minister van IenW gewerkt aan een geïntegreerde aanpak en concrete verbetering betreffende de veiligheid van de infrastructuur op de Noordzee. Onderdeel van het programma is herijking van de huidige crisis-en incidentbestrijdingsplannen op basis van de actuele dreiging.
Hoe beoordeelt u mogelijke cyberveiligheidsrisico's voor offshore windparken in Nederland?
Digitale dreigingen staan veelal niet op zichzelf en zijn onderdeel van een dynamisch, complex en breder dreigingslandschap. Cybersecuritybeleid in de energiesector wordt daarom zoveel mogelijk vanuit een risicogestuurde visie opgepakt. Dit beleid wordt vormgegeven in samenhang met organisaties zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, TNO en de Topsector Energie/TKI offshore Energy.
Ten aanzien van offshore windparken betekent een groeiend opgesteld vermogen in de toekomst potentieel meer impact op de elektriciteitsvoorziening bij cyberincidenten. De noodzaak om cybersecurity verbeterd in te richten bij nieuwe infrastructuur op de Noordzee is evident en daarom heb ik verschillende maatregelen genomen.
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur13. Toeleverende partijen voor het net op zee dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee14, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee.
Binnen de vitale processen voor transport, distributie en productie van elektriciteit zijnzogeheten AED’s aangewezen onder de Wbni. AED’s moeten hierdoor onder meer voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen met passende maatregelen te beveiligen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op de naleving van die plichten door deze aanbieders, zo ook op TenneT en de windparken op zee. Het NCSC staat deze aanbieders, net als andere vitale aanbieders, bij (door informeren, adviseren, etc.) in geval van cybersecuritydreigingen en -incidenten). Als gevolg van de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) zullen meer energiebedrijven dan nu het geval is in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen in relatie tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Specifiek betekent dit dat bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven met productie-installaties (met uitzondering van micro- en kleine bedrijven) onder de verplichtingen in NIS2-richtlijn zullen komen te vallen. De uit de NIS2-richtlijn voortvloeiende verplichtingen bestaan uit een meldplicht bij significante incidenten en een plicht om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Ter implementatie van NIS2-richtlijn zal naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2025 de Cyberbeveiligingswet in werking treden.
Tevens wordt gewerkt aan de implementatie van de sectorspecifieke gedelegeerde handeling over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode). De Netcode stelt (ten opzichte van NIS2 concretere) bindende grensoverschrijdende cybersecurityvoorschriften vast voor elektriciteitsentiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. De Netcode zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 in werking treden. Onder andere Rijksinspectie Digitale Infrastructuur en de Autoriteit Consument en Markt zullen toezicht gaan houden en het Nationaal Cyber Security Centrum zal cyberhulp en bijstand verlenen.
Daarnaast gelden voor nieuwe windparken op zee, te beginnen met de kavels IJmuiden Ver Alpha en Beta, regels in het Kavelbesluit voor het hebben en het toepassen van een veiligheidsstrategie voordat de bouw van het windpark start geldend tot einde levensduur van het windpark. Onderdeel van deze verplichte veiligheidsstrategie zijn cybersecurity, economische veiligheid en fysieke weerbaarheid.
Tevens is de Uitvoeringsregeling windenergie op zee aangepast met ingang van 1 januari 2024, wat het mogelijk maakt om bij wijziging van zeggenschap of overdracht van vergunning een marktpartij te toetsen op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, ook voordat een windpark operationeel is. Deze toets zal worden uitgevoerd bij de vergunningverlening van toekomstige windparken op zee en bij een wijziging van zeggenschap van reeds vergunde windparken op zee.
Als laatste hebben verschillende belanghebbenden FLECS (Field Lab Energy Cyber Security) geïnitieerd. FLECS wordt mogelijk in de toekomst een kenniscentrum voor cybersecurity in windenergie op zee. Het doel is kennis te ontwikkelen en oplossingen te creëren om een digitaal veerkrachtig offshore energiesysteem te bereiken samen met overheidspartijen, marktpartijen en academische en kennisinstellingen. Vanuit kennis- en innovatie doelstellingen van de Nederlandse Cybersecuritystrategie15 is dit initatief ondernomen.
Bent u zich ervan bewust dat als offshore windparken steeds meer in het energiesysteem worden geïntegreerd, de potentiële impact van een cyberaanval toeneemt? Kunt u antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse energie-infrastructuur is robuust en betrouwbaar. Bij het ontwerp van het Nederlandse elektriciteitssysteem wordt rekening gehouden met systeemveiligheid, zoals redundantie. Daarbij is het Nederlandse elektriciteitssysteem in hoge mate verbonden met elektriciteitssystemen van buurlanden. De maatregelen beschreven in het antwoord op vraag 5, 8 en 9 neem ik om de cyber veiligheid van offshore windparken te verhogen.
Ten aanzien van de potentiële impact van een cyberaanval op het energiesysteem is het daarnaast relevant toe te lichten dat TenneT op basis van Europese wetgeving reservevermogen inkoopt om eventuele uitval van elektriciteitscentrales (daarmee ook windparken op zee en bijbehorende platforms) op te vangen en systeemveiligheid te borgen. Vanaf het moment dat de momenteel geplande 2 GW transformatorplatformen aangesloten en gebruikt gaan worden, zal er (bij veel wind) meer reservevermogen door TenneT moeten worden ingekocht. Bovendien zorgt de geïntegreerde West-Europese elektriciteitsmarkt ervoor dat verstoringen op Europese schaal worden opgevangen16 17.
Nederland zet voor de komende windparken in op de 2GW HVDC platform standaard van Tennet. Net als voor de 0.7GW AC platform standaard, die voor de huidige parken wordt gebruikt, is (cyber)veiligheid in de ontwikkeling van de platformen een hoge prioriteit.
Hoe schetst het kabinet de huidige balans tussen het standaardiseren voor efficiëntie en het diversifiëren om veiligheidsrisico's te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de samenwerking tussen universiteiten, cybersecurity experts, en de offshore windindustrie te versterken om cyberdreigingen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Welk toekomstperspectief kan het kabinet schetsen om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in kritieke infrastructuur zoals windparken te blijven garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Het nieuwsbericht ‘Winkelstraat loopt verder leeg: al 433.000 vierkante meter niet meer gebruikt’ |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Winkelstraat loopt verder leeg: al 433.000 vierkante meter niet meer gebruikt» in het Algemeen Dagblad van 25 april 2024?
Ja.
Hoe kijkt u naar de toenemende leegstand in de winkelstraat, met name in vooral kleine stadscentra?
Voor Corona was sprake van een duidelijke trend; groeiende populariteit van de grote winkelsteden als populaire shopbestemming, ten koste van kleinere stadscentra, die langzaam hun regionale centrumfunctie kwijt raakten. Tijdens Corona zette deze trend zich niet door en leken de kleinere stadscentra juist weer aan populariteit te winnen. Dat gold zeker ook voor de verspreid liggende winkelcentra op wijkniveau. Volgens de laatste gegevens van Locatus is dit Corona-effect nu echt uitgewerkt. De drukte in de grote winkelsteden is weer op het niveau van voor Corona, terwijl de drukte in de kleinere stadscentra achterblijft. Het lijkt erop dat we daarmee weer terug zijn bij de trend van voor de Corona-periode. In algemene zin is daarom de verwachting dat kleinere stadscentra in de toekomst steeds verder onder druk zullen komen te staan.
Wat is volgens u de reden dat vooral kleine stadscentra het extra zwaar hebben?
De afgelopen decennia hebben de stadscentra, ook de kleinere, geprofiteerd van de steeds verder toenemende vraag van consumenten naar retail-producten. Door een strikt ruimtelijk beleid nam het aantal winkels in vooral de non-food in stadscentra gestaag toe. Middelgrote steden profiteerden als regionaal centrum sterk van deze groei. De vraag van consumenten is echter aan het veranderen. Bijvoorbeeld door de opkomst van online winkelen, de vergrijzing van het winkelpubliek en de veranderende behoefte aan vrijetijdsbesteding. En als gekozen wordt voor een dagje shoppen, dan wordt steeds vaker de voorkeur gegeven aan de grote steden, die naast meer en een grotere verscheidenheid aan winkels, ook meer te bieden hebben op het gebied van horeca en cultuur. Het gevaar bestaat dat kleinere centra hierbij in een negatieve spiraal raken, die lastig te doorbreken is. Dit vraagt om een integrale aanpak, waar alle stakeholders bij betrokken worden en waarbij een waaier van elkaar versterkende instrumenten wordt ingezet. Zo is het belangrijk om een breed gedragen visie te ontwikkelen als gemeenschappelijke leidraad voor de toekomst van de binnenstad en te investeren in een gezamenlijke aanpak.
Soms is het nodig om delen van het binnenstedelijk winkelgebied te herstructureren en te transformeren, omdat zowel de kwaliteit van de openbare ruimte, als dat van het privaat eigendom achterblijft. Herstructurering en binnenstedelijke transformatie zijn echter kostbaar en complex, onder meer vanwege de verdeelde eigendomssituatie en de noodzakelijke maatwerkaanpak. De Impulsaanpak Winkelgebieden maakt een integrale, publiek-private aanpak mogelijk van zowel de plint als de bovenliggende woonlagen. Hierdoor wordt zowel leegstand teruggedrongen, als plaats gemaakt voor andere functies zoals wonen. Met de Impulsaanpak worden nu al 87.000 m2 winkelmeters gesaneerd en worden meer dan 2.000 woningen gerealiseerd. De vierde en laatste openstellingsronde is 21 mei geopend. Eind november zullen de laatste beschikkingen worden afgegeven.
Hoe vindt u ervan dat veel ondernemers de coronabeperkingen nog niet te boven zijn en de hogere lonen, inkoopkosten en huren nu alsnog hun tol eisen?
Het terugbetalen van te veel ontvangen steunmaatregelen is voor veel retail-ondernemers lastig, zeker in combinatie met de gestegen kosten, die niet alle ondernemers (snel) konden doorberekenen aan hun klanten. De verwachte faillissementsgolf na Corona is echter uitgebleven. Een economische crisis is na de inval in Oekraïne en de daaropvolgende periode met sterke inflatie eveneens uitgebleven en de drukte in de winkelstraten gaat langzamerhand weer naar de niveaus van voor Corona. De vooruitzichten voor de sector als geheel lijken daarom redelijk positief. Vanuit macro-economisch perspectief is het toegenomen aantal faillissementen geen directe reden tot zorg. Ook al omdat het aantal faillissementen de afgelopen jaren historisch laag was. Een stijging moet dus gezien worden ten opzichte van deze bijzondere periode. Maar ik zie ook dat op individueel niveau een faillissement vaak een drama is voor de betrokkenen. Een faillissement gaat altijd gepaard met schade, voor eigenaren en toeleveranciers, verhuurders, klanten, maar ook voor de werknemers.
Maakt u zich zorgen over de stijgende leegstand in de Nederlandse winkelstraten?
De stijgende leegstand in vooral de kleinere stadscentra is een belangrijk signaal om lokaal aan de slag te gaan met alle betrokken stakeholders, omdat oude oplossingsrichtingen niet langer werken. Dat betekent dat nagedacht moet worden over nieuwe ontwikkelrichtingen, die passen bij lokale kansen en mogelijkheden. Maatwerk is daarbij het uitgangspunt, waarbij gemeenten elkaar zeker kunnen inspireren. Het negeren van het signaal van stijgende leegstand kan stilstand en uiteindelijk een fase van verloedering inluiden.
Hoe kijkt u tegen de rol van gemeentes aan?
De gemeenten spelen een uiterst belangrijke rol door lokaal de regie te nemen en alle stakeholders bij elkaar te brengen. Daarnaast spelen ze een belangrijke rol bij het scheppen van de voorwaarden om noodzakelijke veranderingen in gang te zetten om binnensteden toekomstbestendig te maken.
Zijn gemeentes zich bewust van hun urgente rol in het leefbaar houden van de binnensteden?
Ja, het is mijn overtuiging dat gemeenten zich bewust zijn van de urgentie van hun rol. Dat wil niet zeggen dat alle gemeenten in dezelfde ontwikkelfase verkeren. Juist daarom kunnen gemeenten veel van elkaar leren.
Ben u op de hoogte van het feit dat startende ondernemers met nieuwe concepten vaak tegen het probleem aanlopen dat het bestemmingsplan op bepaalde winkelpanden niet past bij hun activiteiten en zij daarom niet kunnen starten, maar dat gemeentes een afwachtende houding lijken te hebben voor nieuwe concepten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Uit de aard van de zaak is het logisch en niet te vermijden dat gemeenten «achterlopen» op nieuwe ontwikkelingen. En het is ook niet verkeerd dat gemeenten een zekere prudentie in acht nemen. Niet elke nieuwe ontwikkeling is per se een verrijking, zoals de razendsnelle opkomst van de flitsbezorging liet zien. Waar veel gemeenten de afgelopen jaren gekozen hebben voor een brede «binnenstadsbestemming» die nieuwe ontwikkelingen weinig in de weg legde, betreuren veel van deze gemeenten nu dat ze daarmee ook de mogelijkheden hebben ingeleverd om te sturen op ontwikkelingen die nu als ongewenst worden gezien. Zo is het belangrijk om het kernwinkelgebied compact te houden en niet te veel te «verdunnen» door de komst van (te veel) (dag)horeca en dienstverleners als kappers en nagelstudio’s. Dit soort ontwikkelingen laat zich slecht reguleren met een brede binnenstadsbestemming. Bestemmingsplannen geven in het algemeen een bestemming op hoofdlijnen, dat wil zeggen een bepaald type gebruik. Het ligt niet in de rede om de bestemming voor een bepaald gebied (telkens) aan te passen wanneer één mogelijke gebruiker niet in het gekozen bestemmingsprofiel past. In het verleden hebben we echter gezien dat er veel mogelijk is wanneer de nieuwe gebruiker en gemeente echt met elkaar in gesprek gaan over maatwerkoplossingen.
Is er al zicht op een eerste evaluatie van de Impuls Winkelgebieden? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
In 2027 zal de eerste wettelijk verplichte tussenevaluatie van de Impulsaanpak plaatsvinden, 5 jaar na de start van de regeling. De eindevaluatie zal plaats vinden na het beëindigen van de regeling in 2032. Na afgifte van de beschikking hebben gemeenten namelijk 7 jaar de tijd om hun project te realiseren. Eind dit jaar zullen de beschikkingen voor de 4e en laatste openstellingsronde worden afgeleverd.
Daarnaast is ervoor gekozen om gemeenten elk jaar voortgangrapportages op te laten stellen, die de basis vormen voor de jaarlijkse voortgangsgesprekken. Op die manier kunnen de projectplannen, binnen kaders, meebewegen met wijzigingen in de omstandigheden. Op deze manier wordt ook de voortgang van de projecten als geheel gemonitord. De voortgangsrapportages en -gesprekken vormen daarnaast een belangrijke informatiebron voor de communicatie van opgedane ervaringen en inzichten naar andere gemeenten.
Het bericht 'Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe duidt u de ontwikkelingen die worden omschreven in het artikel?
Ik betreur dat de partijen, die al jarenlang met grote inzet werken aan het mogelijk maken van de projecten, er niet uitgekomen zijn. Uit de informatie die ik van betrokken partijen heb ontvangen, blijkt dat de hoge kosten voor bewoners, corporaties en gemeenten de aanleiding waren om te stoppen. Eneco heeft gedurende de ontwikkeling te maken gehad met grote kostenstijgingen in materiaal, energie en arbeid, waardoor de business case onzeker was. De gemeente op haar beurt gaf aan weinig transparantie over de business case te ervaren. Het niet doorgaan van het project lijkt hier debet aan. De beperkte transparantie van de businesscase van Eneco richting de gemeente hielp niet mee, bleek in Utrecht: hiermee verdween het vertrouwen de samenwerking.
Verwacht u dat draagvlak voor de realisatie van warmtenetten in Utrecht en daarbuiten door deze problematiek minder wordt?
Draagvlak voor warmtenetten is al langer onderwerp van discussie. Ik ken niet alle details van de casus in Utrecht. Voor het draagvlak voor warmtenetten acht ik met name van belang dat bewoners een betrouwbaar en financieel aantrekkelijk voorstel krijgen, dat hen ontzorgt om van het gas af gaan. In de antwoorden op de volgende vragen ga ik in op de rol die EZK pakt om het draagvlak te laten toenemen.
Welk signaal wordt hiermee afgegeven aan bedrijven die nu nog actief zijn in de warmtetransitie? Deelt u de mening dat dit de investeringsbereidheid in de warmtetransitie vermindert?
Ieder warmteproject is verschillend. Er zijn projecten die stilvallen, terwijl er ook projecten zijn die doorgang vinden. In de periode naar aanloop van de Wet collectieve warmte (Wcw) zijn er (additionele) onzekerheden die effect hebben op de business case en de investeringsbereidheid. Gemeenten en warmtebedrijven geven dit signaal herhaaldelijk. Het is mijn voornemen om op korte termijn de Wcw naar uw Kamer te zenden, waarmee ook duidelijkheid gegeven wordt aan gemeenten en warmtebedrijven. Recentelijk is de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie in de Tweede Kamer besproken en aangenomen. De gemeenten worden geholpen met de aanvullende bevoegdheden voor het versterken van de gemeentelijke regierol. We verwachten dat de aanvullende transparantie die de Wcw biedt, bijdraagt aan het creëren van vertrouwen bij betrokken partijen om te investeren in warmtenetten. Duidelijkheid over de tariefregulering en de restwaarde helpt bij het goed beprijzen van de desbetreffende onderdelen van de businesscase. Tot slot ondersteunt het kabinet de diverse onderdelen in de warmteketen financieel via verschillende subsidies. Signalen uit de praktijk laten zien dat desondanks de investeringen nog niet goed rondkomen. Voorafgaand aan de behandeling van de Wcw ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie, een brief over de mogelijkheden die er zijn om de betaalbaarheid van warmtenetten te verbeteren.
Heeft de keuze voor een publiek warmtebedrijf additionele financiële consequenties voor het Rijk? Zo ja, hoe groot zijn deze? Zo nee, deelt u de mening dat het Rijk niet financieel aan de lat moet staan voor een dergelijke lokale politieke keuze op dit vlak?
De keuze in de Wcw voor een verplicht publiek meerderheidsbelang heeft financiële consequenties voor de overheid. Publieke partijen zoals lokale en provinciale overheden en mogelijk ook netwerkbedrijven zullen in de rol van aandeelhouder kapitaal beschikbaar moeten stellen om publieke warmtebedrijven op te richten. Daar staat tegenover dat zij daar in de toekomst dividend over zullen ontvangen. Gelet op het benodigde tempo om de klimaatdoelen te behalen overweegt het kabinet om de medeoverheden te ondersteunen via een nationale deelneming die, náást gemeente en provincie, medeaandeelhouder kan worden. Op mijn verzoek brengt EBN de benodigde financiële, juridische en organisatorische voorwaarden hiervan in kaart. Ook werkt het kabinet aan een voorstel voor de inzet van een waarborgfonds om risico’s voor financiers af te dekken en zo de financieringslasten voor warmtebedrijven te verlagen. Dit instrument kan de transitie versnellen en betaalbaarder maken.
In hoeverre lopen de inwoners van de desbetreffende wijk het risico op een fors hogere energierekening dan oorspronkelijk voorgesteld voor deze ontwikkeling? Bent u in gesprek met de gemeente om te voorkomen dat de energierekening voor deze mensen onbetaalbaar wordt?
De ontwikkeling in Utrecht is inmiddels gestagneerd, waardoor deze vraag niet meer van toepassing is. De uitdaging om bewoners een aantrekkelijk en betaalbaar aanbod te kunnen doen speelt echter breder. Ik verken daarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, beleidsopties om de betaalbaarheid van de rekening voor warmtenetgebruikers te borgen. Zoals hiervoor aangegeven wordt de Tweede Kamer voor de behandeling van de Wcw hiervoor geïnformeerd. Uitgangspunt hierbij is dat in wijken waar een warmtenet de optie met de laagste maatschappelijke kosten is, dit zich ook vertaalt in een aantrekkelijke en betaalbare energierekening voor de eindgebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Toezicht op WIC te Balkbrug |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laatste waarschuwing voor opvanghuis W.I.C. in Balkbrug: «Voldoet niet aan normen veilige zorg»»?1
Ja.
Hoe is de situatie nu in de W.I.C.?
De Werkelijkheid is Christus (WIC) is recentelijk overgenomen door zorgstichting Elah.2
Welke maatregelen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) getroffen om de situatie in de W.I.C. in Balkbrug te verbeteren?
Het laatste inspectiebezoek van de IGJ aan de WIC vond plaats op 12 mei 20233. De inspectie heeft tussentijds contact met WIC gehouden om voortgang op de benodigde verbeteringen en het overnameproces te monitoren. Recentelijk is WIC overgenomen door zorgstichting Elah. De IGJ zal blijven volgen of de eerder geconstateerde tekortkomingen voldoende verbeteren.
Hoe heeft de IGJ het afgelopen half jaar de situatie in de W.I.C. te Balkbrug gemonitord? Wanneer heeft de IGJ voor het laatst een bezoek gebracht aan de W.I.C.?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u of de IGJ voor verbetering zorgen in de W.I.C. in Balkbrug als er geen verbetering zichtbaar is?
Zie het antwoord op vraag 4.
De strafeis van het OM tegen de verdachten van de mishandeling van een NS-conducteur op het station in Schagen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mishandeling, waarover op 23 april 2024 door onder andere de Volkskrant is gepubliceerd, waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) 6 maanden gevangenisstraf eist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, tegen twee Eritreeërs die op 13 september 2023 een NS-conducteur op het station in Schagen hebben mishandeld?
Daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de aard van deze mishandeling, die bestond uit het bijten van de conducteur waarbij tevens op hem is ingestoken met een schroevendraaier waardoor hij gewond is geraakt?
Ik heb met afschuw kennis genomen van de aard van de mishandeling uit de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. Ik begrijp hieruit dat de conducteur is geschopt en geslagen, in zijn hand is gebeten en is gestoken met een schroevendraaier.1 Wat mij betreft is dit volstrekt onaanvaardbaar.
Bent u ermee bekend met dat deze vorm van mishandeling is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en als het een poging betreft: artikel 302 in relatie tot artikel 45 Wetboek van Strafrecht, op genoemde misdrijven is een maximum gevangenisstraf gesteld van respectievelijk 8 jaar (zware mishandeling) en 5 jaar en 4 maanden (poging tot zware mishandeling)?
Daar ben ik mee bekend.
De straf die in deze zaak door het OM is geëist komt overeen met de minimale strafeis die door het OM in principe moet worden geëist (gevangenisstraf vanaf 6 maanden) op grond van haar eigen Strafvorderingsrichtlijn 2019R008: het gebruiken van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp waarbij sprake is van zwaarder letsel en er tevens sprake is van recidive. Voor wat betreft de recidive blijkt uit de publicaties in de media dat beide Eritreeërs al eerder zijn veroordeeld voor openlijke geweldpleging en het beledigen van en verzetten tegen een ambtenaar. Is bent u bekend met de genoemde strafvorderingsrichtlijn 2019R008?
Ik ben bekend met de genoemde strafvorderingsrichtlijn.
Kunt u aangeven waarom u met deze Strafvorderingsrichtlijn akkoord is gegaan nu daaruit blijkt dat de daarin te eisen straffen ver onder het strafmaximum liggen zoals door de wetgevende macht is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht?
Voor ik inhoudelijk in ga op de vragen, merk ik op dat geweld tegen personen met een publieke taak absoluut onaanvaardbaar is. Dit heeft de volle aandacht van het kabinet. Zonder te treden in het individuele geval en de afweging van het OM in individuele zaken, begrijp ik goed dat dergelijke casussen woede opwekken in de samenleving, bij uw Kamer. Dat doet het ook bij mij.
Tijdens de begrotingsbehandeling op 8 februari 2024 stelde het lid Faber – van de Klashorst vergelijkbare vragen en heb ik toegezegd schriftelijk bij een geschikte gelegenheid op de toepassing en werking van strafvorderingsrichtlijnen terug te zullen komen. Dit doe ik hierbij.
Het tijdens de begrotingsbehandeling gevraagde cijfermatig overzicht van de door het OM geëiste straffen en de door de rechter opgelegde straffen kan ik helaas niet verstrekken. Deze worden door het OM en de Rechtspraak niet standaard geregistreerd. Wel licht ik hieronder toe wat de status van de strafvorderingsrichtlijnen is, hoe deze zich verhouden tot strafmaxima en hoeveel ruimte een officier van justitie heeft om hiervan af te wijken.
Het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (het OM) kan algemene en bijzondere aanwijzingen vaststellen betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden van het OM (artikel 130, lid 6 Wet RO). Aanwijzingen hebben rechtskracht en binden het OM op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde voor zover het gaat om voorschriften die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Burgers kunnen aan dergelijke rechtsregels rechten ontlenen. Met het oog hierop worden aanwijzingen en richtlijnen gepubliceerd in de Staatscourant en op de internetpagina van het OM (om.nl).
De richtlijnen voor strafvordering worden voornamelijk door experts op specifieke terreinen (bv. zeden) binnen het OM gemaakt. Er is een landelijke Commissie Strafvorderingsrichtlijnen, die het proces begeleidt en richtlijnen maakt voor strafbare feiten waarvoor geen specifieke expertise binnen het OM is belegd, zoals de commune delicten. Bij de totstandkoming van richtlijnen worden invloeden vanuit de politiek en vanuit de samenleving betrokken.
De Aanwijzing kader voor strafvordering van meerderjarigen (2019A003) is het kader voor de toepassing van de strafvorderingsrichtlijnen. Deze richtlijnen kennen een opbouw van licht naar zwaar. Begonnen wordt met het delict in de meest eenvoudige verschijningsvorm, dat is bijna altijd door een first offender, alleen gepleegd. Bij vermogensdelicten en geweldsdelicten wordt begonnen met de meest eenvoudige verschijningsvorm en wordt de richtlijn opgebouwd naar ernstigere vormen. Daarnaast bevatten veel richtlijnen ook hogere straffen bij recidive en worden een aantal bij het delict veelvoorkomende specifieke factoren vermeld die strafverzwarend zijn. Dit is echter geen limitatieve opsomming want in elk concreet geval kan er sprake zijn van diverse andere strafbepalende factoren.
Het strafmaximum in de wet is onder meer bepalend voor de vraag welke dwangmiddelen tijdens de opsporing kunnen worden ingezet en of bepaalde rechten kunnen worden uitgeoefend (rechtsbijstand, spreekrecht, rechtsmiddelen) en of een zaak met een OM-strafbeschikking kan worden afgedaan. Bij het opstellen van de richtlijnen, maar ook bij het eisen en opleggen van straffen wordt gekeken naar het strafmaximum in het wetsartikel. Bij het opstellen van richtlijnen voor nieuwe strafbare feiten wordt gekeken naar soortgelijke delicten en wat daar het strafmaximum voor is en naar de richtlijnen die daarvoor al bestaan. Dit is van belang om evenwicht in de richtlijnen te behouden. Bovendien wordt er ook gekeken naar wat er in de praktijk wordt opgelegd door de rechter.
Enkel bij zware strafbare feiten als poging doodslag en in- en uitvoer van harddrugs staan in de richtlijn straffen vermeld die richting het strafmaximum gaan.
De officier van justitie heeft de professionele ruimte om per geval te komen tot een op maat gesneden sanctie. Hij maakt daarbij een zorgvuldige afweging van alle belangen. Uit het oogpunt van transparantie moet de officier van justitie zijn beslissing onderbouwen en de strafeis motiveren. De strafvorderingsrichtlijnen bieden dus de nodige ruimte om tot een op de zaak toegesneden afdoening te komen. Omdat een straf proportioneel moet zijn, dient altijd een beoordeling van het individuele geval plaats te vinden en kan daarbij – gemotiveerd – van de richtlijn worden afgeweken.
Gelet op het voorgaande zie ik onvoldoende aanleiding om tot het gevraagde onderzoek over te gaan.
Ik kan uw Kamer wel meegeven dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd via het WODC dat beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen door officieren van justitie en rechters worden bepaald voor delicten gepleegd tegen mensen met een publieke taak. Daarnaast heeft het tot doel om inzicht te krijgen in de straffen die worden geëist en opgelegd bij veilig publieke taak-delicten en de mate waarin bij deze delicten een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten daarvan worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
De lage strafeis van het OM in deze casus wekt bij de gemiddelde burger in Nederland onbegrip en ergernis op; bent u bereid daarom het WODC opdracht te geven tot een onderzoek naar de effecten van de in de Strafvorderingsrichtlijnen voorgeschreven strafeisen op de wil en bedoeling van de wetgever die veel hogere maximumstraffen op de delicten heeft gezet dan in de Strafvorderingsrichtlijnen zijn opgenomen en waarbij ook gekeken wordt wat het effect van de strafeis van het OM is op de hoogte van de straf die door de rechter uiteindelijk wordt opgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de gemeente Soest Bingo heeft verboden en senioren daarom nu ‘geranium!’ roepen bij hun geliefde spel. |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Soest om de bingomiddag voor senioren te verbieden omdat dit in strijd zou zijn met de Wet op de Kansspelen?1
Nee, dit is niet aan de orde. Ik heb de gemeente Soest gesproken en heb begrepen dat het niet ging om een besluit van de gemeente Soest. Ook is er niet handhavend opgetreden. De gemeente Soest heeft naar aanleiding van vragen van organisaties in de gemeente de regelgeving omtrent het organiseren van kansspelen, zoals een bingo, uitgelegd. Daarbij heeft de gemeente toegelicht dat bingo een kansspel is en dat het organiseren van een kansspel in een horecalokaliteit, zoals bedoeld in de Alcoholwet, niet is toegestaan op grond van de Alcoholwet.
Vindt u het niet schandalig dat het enige uitje dat sommige ouderen hebben aan banden wordt gelegd?
Een bingomiddag is niet verboden. Een bingo op locatie mag georganiseerd worden in besloten kring (bijvoorbeeld in een verzorgingstehuis). Ook een bingo waarmee géén prijzen kunnen worden gewonnen mag georganiseerd worden. De organisator van een bingo met prijzen die niet in besloten kring plaatsvindt moet voldoen aan enkele voorwaarden uit de Wet op de Kanspelen (Wok).2
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen bingo en andere kansspelen, omdat bingo onschuldig is en het samenkomen centraal staat? Zo nee, waarom niet?
De Wok maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen, onder meer omdat de risico’s van kansspelen verschillen als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit, zoals witwassen en fraude. De eisen en voorwaarden die de Wok stelt aan het organiseren van kansspelen zijn erop gericht voornoemde risico’s tegen te gaan. Bingo kan in veel gevallen als een klein kansspel worden georganiseerd onder minder strenge regels dan de regels die gelden voor andere kansspelen.3 Dit kan vanwege de beperkte risico’s van dergelijke kleine kansspelen. Zo hoeft er in het geval van een klein kansspel geen vergunning door de Kansspelautoriteit te worden afgegeven.
Beseft u zich dat met het verbieden van bingomiddagen de eenzaamheid onder ouderen kan toenemen?
Zoals ik hiervoor heb toegelicht zijn bingomiddagen niet verboden. Er zijn echter wel regels gesteld aan het organiseren van kansspelen, in het kader van consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspel gerelateerde criminaliteit.
Bent u bereid om de Wet op de Kansspelen en/of andere relevante wetgeving aan te passen, zodat ouderen gewoon kunnen blijven genieten van hun geliefde spel?
Ik ga in de Alcoholwet een uitzondering opnemen voor het organiseren van kleine kansspelen, zoals bingo’s, in horecalokaliteiten mits zij voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wok om ongewenste situaties zoals geschetst in Soest in de toekomst te voorkomen. Uiteraard moeten ongewenste combinaties van alcohol en gokken worden voorkomen.
Het bericht 'Spoedpoli St Jansdal in Lelystad sluit 's avonds' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Spoedpoli St Jansdal in Lelystad sluit ’s avonds» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Het ziekenhuis heeft een keuze gemaakt om een wijziging door te voeren in de openingstijden van de spoedpoli, om zo het schaarse personeel beter in te zetten. Het is aan zorgaanbieders om, samen met zorgverzekeraars en andere belanghebbenden, de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en toekomstbestendig te organiseren voor de patiënten in de regio.
Wat vindt u ervan dat «te weinig patiënten» en «schaarste» als argument worden gebruikt om de spoedpoli te sluiten? Kunt u ingaan op welke manier dit kabinet deze argumenten, als reden om ziekenhuizen te sluiten, probeert weg te nemen?
Door de toegenomen levensverwachting en de toename van het aantal mensen met chronische ziekten neemt de totale vraag naar zorg flink toe. Het is niet realistisch om te verwachten dat het aantal zorgmedewerkers en mantelzorgers die groei kan bijbenen. Er blijft immers ook arbeidscapaciteit nodig in andere sectoren. In bijna alle regio’s is het daarom nodig om de zorg anders te organiseren. Er zullen daarbij keuzes gemaakt moeten worden over hoe personeel wordt ingezet en hoe de zorg toekomstbestendig kan worden ingericht. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heeft het Ministerie van VWS met allerlei partijen in de zorg hierover afspraken gemaakt.
De partijen in de regio zijn het best in staat om de juiste afwegingen te maken over hoe het beschikbare aanbod van zorg afgestemd kan worden op de zorgvraag. Dat is ook het geval in de situatie van St Jansdal en Lelystad. Uit een evaluatie is gebleken dat 's avonds op de spoedpoli van het St Jansdal zich gemiddeld één tot twee patiënten melden. Daarvoor moeten vijf zorgprofessionals klaarstaan.2, 3 De zorgaanbieder heeft mede op basis hiervan ervoor gekozen het personeel anders in te zetten.
Bent u het eens met de Raad van Bestuur die stelt dat de kwaliteit van de spoedzorg bij sluiting gegarandeerd blijft? Erkent u dat de bereikbaarheid en toegankelijkheid, en daarmee de kwaliteit, van de spoedzorg achteruitgaat?
Kwaliteit van zorg bestaat uit vele facetten en kan ook per patiënt anders worden ervaren. Nabijheid kan een element van kwaliteit zijn, bijvoorbeeld omdat de zorg voor de patiënt goed is ingebed in het netwerk van lokale ketenpartners of omdat naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Voor kwaliteit van zorg is ook gekwalificeerd personeel nodig dat de patiënt kan helpen met de zorgvraag. Ik ben van mening dat door de partijen in de regio de beste inschatting kan worden gemaakt over de manier waarop de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg zo goed mogelijk kan worden geborgd voor de inwoners van de regio.
Heeft u inwoners uit Lelystad en omgeving gesproken over de gevolgen van deze sluiting? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat u niet alleen moet luisteren naar zorgverzekeraars en zorgaanbieders, maar ook als Minister moet luisteren naar mensen?
Ik heb geen inwoners gesproken over de inperking van de openingstijden van de spoedpoli in Lelystad. Het is aan de zorgaanbieder om het goede gesprek over wijzigingen in de acute zorg te voeren met belanghebbenden en om ervoor te zorgen dat inwoners goed betrokken worden en voorafgaand aan het ingaan van de wijziging geïnformeerd zijn over waar zij met hun zorgvraag terecht kunnen. Het is niet mijn taak als Minister om dat te doen. Uiteraard zijn de belangen van inwoners en patiënten relevant. Daarom is in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) acute zorg opgenomen dat inwoners moeten worden betrokken bij besluitvorming over het aanbod van acute zorg en werk ik aan een handreiking voor het gesprek tussen de zorgaanbieder en gemeenten, inwoners en professionals.
Op welke manier gaat u voorkomen dat de Spoedpoli in Lelystad gaat sluiten? Als u niet van plan bent om dit te voorkomen omdat u refereert aan de wettelijke bevoegdheid, op welke manier bent u dan bereid om deze wettelijke bevoegdheid uit te breiden?
Ik ga niet voorkomen dat de openingstijden van de Spoedpoli in Lelystad worden aangepast. Hier ben ik ook niet toe bevoegd. Ik ben ook niet bereid deze wettelijke bevoegdheid te creëren. Dit heb ik eerder toegelicht in de Kamerbrief van 22 april 2024.4
Bent u bereid om de AMvB acute zorg aan te passen zodat gemeenten niet alleen «betrokken» worden maar ook een beslissende stem hebben bij de sluiting (van delen) van ziekenhuizen, gezien u in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen schrijft dat de zorgaanbieders en zorgverzekeraars beslissen over onze ziekenhuizen, en gemeenten en andere partijen slechts «betrokken» worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd in de stand van zakenbrief acute zorg van 25 maart 20245, acht ik het bieden van een beslissende stem voor gemeenten onwenselijk, omdat zij geen verantwoordelijkheid dragen voor de consequenties van het besluit – zoals veilige patiëntenzorg, continuïteit van de bedrijfsvoering en goed werkgeverschap, of de zorgplicht. Zoals ook benoemd in dezelfde stand van zakenbrief, wordt als aanvulling op de AMvB momenteel gewerkt aan een handreiking voor het goede gesprek tussen alle betrokkenen in de regio. Onlangs heeft uw Kamer de motie Dijk aangenomen, waarin het kabinet wordt verzocht gemeenten, personeel en patiënten instemmingsrecht te geven bij fusies en/of sluitingen van (delen van) ziekenhuizen.6 Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de mogelijke consequenties van een dergelijke wetswijziging.
Heeft u, ondanks dat sluiting van (delen van) ziekenhuizen volgens u aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraars is, het ziekenhuisbestuur opgebeld en aangegeven dat u dit een onverstandig besluit vindt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het ziekenhuisbestuur niet gebeld. Het is aan de zorgaanbieder in de regio om afwegingen te maken over de inrichting van de acute zorg, in samenspraak met de zorgverzekeraar. Ik hecht eraan dat de zorgaanbieder de belanghebbenden in de regio hier goed bij betrekt. Voor de acute zorg is in de AMvB acute zorg bepaald welke procedure moet worden gevolgd bij wijzigingen in het aanbod. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier op een goede manier invulling aan te geven. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de uitvoering van de AMvB.
Kunt aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd vragen of ze een volledig overzicht kunnen geven van ziekenhuislocaties die overwegen om locaties of delen van locaties te sluiten?
Ik heb dit nagevraagd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Er is geen volledig overzicht van ziekenhuizen die overwegen om ziekenhuislocaties of delen van ziekenhuislocaties te sluiten. Er bestaat een verplichting voor ziekenhuizen om de IGJ te informeren, voorafgaand aan het beëindigen van het aanbieden van acute zorg op een locatie. Voor het niet-acute zorgaanbod bestaat geen verplichting tot informeren van de IGJ.
Wat is uw politieke oordeel over het feit dat de politiek niets meer te zeggen heeft over publieke voorzieningen zoals ziekenhuizen, maar zorgverzekeraars de baas zijn over onze ziekenhuizen? Bent u tevreden met dit zorgsysteem?
Ik ben van mening dat keuzes over de inrichting van de zorg het beste door partijen in de regio kunnen worden gemaakt. Zorgaanbieders, verzekeraars en belanghebbenden in de regio weten samen het beste hoe de zorg voor de inwoners van de regio toegankelijk en veilig georganiseerd kan worden. Het is aan de overheid om te zorgen dat er randvoorwaarden zijn voor een constructieve samenwerking, waarbij alle perspectieven volwaardig gewogen worden. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt over onder meer het opstellen van Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-beelden en -plannen. Daarin worden met betrokkenheid van alle partijen uit de zorgdriehoek van aanbieders, verzekeraars en patiënten plannen gemaakt om in elke regio de toegang tot goede acute zorg voor iedereen te waarborgen. Dat neemt niet weg dat keuzes ergens pijn kunnen doen. Niet alle zorg kan altijd overal geleverd worden. Daarbij vind ik het van belang dat bestuurders en zorgprofessionals altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als een Minister zou verplichten dat een zorgaanbieder hoe dan ook zorg moet leveren, ondanks personeelsgebrek, worden de minimale kwaliteitseisen niet altijd gegarandeerd. Dit acht ik onwenselijk, want dit kan negatieve effecten hebben voor de patiënt en de zorgprofessional en het leidt tot ongelijkheid tussen groepen patiënten en/of regio’s.
Waarom blijft u refereren aan de controversieel verklaring van de 45-minutennorm als argument om niet in te grijpen bij de sluiting van ziekenhuizen? Kunt u daarmee ophouden en gewoon doen wat de Tweede Kamer van u vraagt en de aangenomen moties over ziekenhuiszorg uitvoeren?
Ik refereer aan de controversieel verklaring van de 45-minutennorm, omdat de sluiting van acute (ziekenhuis)zorg hier inherent mee te maken heeft. Als een spoedeisende hulp (SEH) of afdeling acute verloskunde niet gevoelig is voor de huidige 45-minutennorm, kan een ziekenhuis eigenstandig besluiten om de SEH of afdeling acute verloskunde te sluiten of af te schalen, mits belanghebbenden zijn betrokken en de stappen uit de AMvB acute zorg zijn doorlopen. Doordat de 45-minutennorm controversieel is verklaard, kan ik niets veranderen aan de bevoegdheid van ziekenhuizen (die niet gevoelig zijn voor de norm) om te besluiten hun acute zorgvoorzieningen (gedeeltelijk) te sluiten. Daarbij creëert het aannemen van de moties niet met onmiddellijke ingang nieuwe instrumenten of bevoegdheden om dit mogelijk te maken. Mede hierom, zie ook de Kamerbrief van 22 april 20247, kan ik deze moties niet uitvoeren.
Het bericht ‘Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: ‘Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: «Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn»»?1
Ja.
Heeft u de beelden gezien die onder andere door RTV Rijnmond zijn gedeeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat een burger het recht geniet om een politieagent te vragen zich te legitimeren wanneer die bewering wordt geopperd?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op dit individuele geval, waarnaar bovendien op dit moment nog onderzoek loopt. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om op basis van in de media gedeelde beelden een oordeel te geven over het optreden van de politie bij individuele gevallen.
Regels over het legitimeren door een politieambtenaar zijn in de Ambtsinstructie3 opgenomen. Een politieambtenaar die in uniform optreedt hoeft zich niet uit eigen beweging te legitimeren. Een politieambtenaar in burgerkleding moet zich op grond van de Ambtsinstructie ongevraagd legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.
Over de legitimatieplicht van burgers volgt uit de wet dat iemand die de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, verplicht is een identiteitsbewijs te laten zien op de eerste vordering van een politieambtenaar. Het niet voldoen aan de vordering is een strafbaar feit. De vraag hoeveel tijd een burger moet krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten, is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden.
Wat vindt u van het feit dat een burger twee mannen met capuchons voor zijn huis in een geblindeerde auto zag zitten, en daar geen pluis gevoel bij had? Bent u het ermee eens dat hij vanuit het oogpunt van een bezorgde burger een aannemelijke overweging nam en niets buitenrechtelijks deed door verheldering te vragen over wie de betreffende individuen waren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het gangbare protocol bij de politie met betrekking tot het tonen van identificatie bij een aanhoudingen zoals in het onderhavige geval? Hoeveel kans moet een burger krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten tegen de burger? Was die drempel uws inziens behaald volgens de beschikbare beelden?
Zie antwoord vraag 3.
Mag de politie zonder toestemming in de telefoon van een burger graven om bij bepaalde data te komen? Mag de politie deze data zonder toestemming proberen te verwijderen als dit beelden betreffen van een openbare weg waar geen verbod bestaat om te filmen? Zo nee, hoe zou deze actie van de politie dan potentieel gekwalificeerd kunnen worden?
Op grond van het geldende recht4 is een opsporingsambtenaar bevoegd om een voorwerp in beslag te nemen dat een staande gehouden of aangehouden verdachte bij zich draagt. Ook mag een inbeslaggenomen voorwerp in het kader van de waarheidsvinding worden onderzocht. Deze bevoegdheid tot inbeslagneming en onderzoek is ook van toepassing op elektronische gegevensdragers, zoals een smartphone. Het is dan ook toegestaan dat een politieagent een rechtmatig inbeslaggenomen telefoon onderzoekt met het oog op strafrechtelijke waarheidsvinding. Daarvoor is geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie vereist, zolang de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene beperkt blijft.
Het is de politie niet toegestaan zonder toestemming beelden te wissen van een inbeslaggenomen telefoon. Wel kan de politie in uitzonderlijke omstandigheden een verzoek richten aan een gebruiker van een telefoon om een foto of beeldopname te wissen, bijvoorbeeld in het belang van zwaarwegende belangen van anderen.
Over het specifieke geval waaraan u refereert doe ik zoals u weet geen uitspraken.
Wat vindt u er bovendien van dat de politie de eigen beelden niet eens met de advocaat van de burger in kwestie deelt die de beelden verzoekt om gericht aangifte te kunnen doen? Zou dit eenvoudiger moeten kunnen als daar voorwaardelijke eisen aan zijn gesteld (bijvoorbeeld een embargo op het delen van de beelden met de media, etc.)?
Zoals u weet laat ik mij niet uit over specifieke gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er beelden zijn gemaakt door opnameapparatuur van de politie in het kader van de uitvoering van de politietaak, sprake is van een politiegegeven in de zin van de Wet politiegegevens. Deze wet voorziet in verschillende regelingen met betrekking tot onder meer de verwerking en het gebruik van politiegegevens en de voorwaarden daarvoor. Ook voorziet de wet in een regeling over het recht op inzage in de politiegegevens. Degene op wie een politiegegeven betrekking heeft, kan een inzageverzoek doen. Er zijn enkele gronden waarop een inzageverzoek kan worden geweigerd, zoals de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid. Een weigeringsbesluit kan door een belanghebbende in rechte worden aangevochten. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de bestaande wettelijke regeling over beeldopnamen en andere politiegegevens tekort zou schieten.
Verder wijs ik er nog op dat er voor een burger die het niet eens is met een gedraging van een politieambtenaar, altijd een mogelijkheid open staat een klacht in te dienen. Voor de procedure met betrekking tot klachtbehandeling door een bestuursorgaan verwijs ik u naar Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deelt u ook de mening dat wanneer de politie het recht heeft om beelden over burgers op te vragen wanneer burgers over de schreef zijn gegaan, een burger ook het recht heeft om beelden van de politie op te vragen wanneer de politie met een redelijk vermoeden over de schreef is gegaan? Zo ja, hoe kan dit proces voor burgers vergemakkelijkt kunnen worden zodat ze niet in een bureaucratische maalmolen terechtkomen en gedemotiveerd raken om hun recht te behalen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het proportioneel dat een burger een hersenschudding en ander lichamelijk letsel overhoudt aan het feit dat hij de politie vraagt om zich te identificeren? Zo nee, zou u dan kunnen veroordelen dat een onschuldige burger op deze hardvochtige wijze aan wordt gepakt door de politie?
Ik wil benadrukken dat elke geweldsaanwending door de politie moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij gebruik van geweld door de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. Daarbij is steeds aandacht voor het leren van geweld. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, kunnen vervolgstappen worden genomen.
Indien er aangifte tegen de politie is gedaan, kan het Openbaar Ministerie vervolgens besluiten tot een feitenonderzoek door het team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Ook kan op basis van dat onderzoek worden bepaald wat eventueel passende vervolgstappen zijn. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending.
Zou u op zijn minst uit kunnen spreken dat er grondig onderzoek verricht moet worden naar dit zorgelijke incident zodat niet alleen de motieven van de betreffende agenten boven water komen, maar dat dit voorbeeld ook geen precedentwerking krijgt voor vergelijkbare toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht Meer sleepnetvisserij in Nederlandse natuurgebieden dan in zes andere landen bij elkaar |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer sleepnetvisserij in Nederlandse natuurgebieden dan in zes andere landen bij elkaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «A quantification of bottom towed fishing activity in Marine Natura 2000 sites» van de Marine Conservation Society?
Het rapport vraagt aandacht voor bodembescherming. Dit is wat beoogd wordt met de afspraken over de natuurtransitie uit het Noordzeeakkoord (NZA) om zo tot 15% bodembescherming te komen in beschermde gebieden in 2030.
Voor de zeevisserij (dus buiten de 3 mijlszone) geldt dat de Europese Unie exclusief (dus met uitsluiting van de lidstaten) bevoegd is om maatregelen te nemen. De Nederlandse overheid is hier dus niet bevoegd om vergunningen te verlenen aan de visserij. Daarom moet voor het nemen van instandhoudingsmaatregelen (in de vorm van visserijbeperkende maatregelen) de artikel 11-procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) worden doorlopen. In dit proces wordt gekeken waar sluiting voor bodemberoering nodig is voor het halen van de natuurdoelen. Deze procedure kost tijd omdat er wetenschappelijke onderbouwing verzameld moet worden voor de instandhoudingsmaatregelen én omdat er afstemming met andere lidstaten nodig is. Zolang er geen maatregelen gelden in delen van beschermde gebieden is het voor vissers dus ook toegestaan om in deze gebieden te vissen.
Kunt u bevestigen dat uit het onderzoek blijkt dat er meer dan 2,1 miljoen uur met sleepnetten is gevist in Nederlandse Natura 2000-gebieden?
Ja, dat kunnen wij bevestigen. Op basis van gegevens2, 3 van het Vessel Monitoring System (VMS) in combinatie met logboekdata is door Wageningen Marine Research (WMR) een inschatting gemaakt van de visuren en lijkt het gemiddelde aantal uren qua ordergrootte per jaar overeen te komen met het rapport van MCS waarbij enkel gegevens van het Automatische Identificatie Systeem (AIS) zijn gebruikt.
Kunt u bevestigen dat 96 procent van deze geviste uren kan worden toegewezen aan Nederlandse vissersschepen?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen. Voor de gebieden in de kustzone beschikken we enkel over de informatie over Nederlandse schepen. Hoewel daar met name door Nederlandse schepen wordt gevist is het daardoor niet mogelijk deze cijfers te verifiëren.
Kunt u bevestigen dat bijna evenveel uren in Nederlandse Natura 2000-gebieden is gevist als in zes andere Europese landen (Zweden, Denemarken, Duitsland, Ierland, Portugal en Spanje) bij elkaar?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen omdat we niet in het bezit zijn van
VMS-gegevens van andere Europese landen.
Wat is uw reactie hierop?
Het rapport en de inschatting van WMR geven aan dat het aantal visuren voornamelijk komt door Nederlandse schepen die actief zijn in Nederlandse kustwateren. Op basis van de huidige kaders en richtlijnen in die gebieden kunnen deze vissers hun activiteiten daar uitvoeren.
Kunt u bevestigen dat bodemberoerende visserij, waarbij visnetten over de zeebodem worden gesleept om vis te vangen, de natuur op de zeebodem verstoort wat resulteert in verlies van biodiversiteit en de aantasting van de leefgebieden van diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van sleepnetten heeft een verstorend effect op de habitats van de zeebodem en de soorten die in en nabij de bodem leven. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Quality Status Report4 van OSPAR uit 2023. Bodemberoerende visserij kan resulteren in verlies van biodiversiteit en achteruitgang van de natuur. Daarom wordt er gewerkt aan 15% bodembescherming in 2030 in ecologische waardevolle gebieden op zee conform de afspraken uit het NZA.
Hoe oordeelt u over de druk die met sleepnetvisserij wordt gelegd op de zeebodem in beschermde natuurgebieden?
Zie beantwoording vraag 7.
Deelt u de mening dat kwetsbare natuurgebieden op zee, die we met een reden hebben aangewezen als beschermd gebied, ook daadwerkelijk goed moeten worden beschermd? Zo nee, waarom niet?
Ja, waarbij per gebied gekeken moet worden welke maatregelen nodig zijn in relatie tot de daar gestelde doelstellingen. Het beschermingsregime zal verschillen per beschermd gebied aangezien sommige gebieden zijn aangewezen ter bescherming van het habitat, zeezoogdieren of zeebodem en andere gebieden voor bepaalde vogelsoorten. Om instandhoudingsmaatregelen te treffen in de aangewezen natuurgebieden op zee, maken wij gebruik van de daartoe voorziene wettelijke kaders zoals het GVB en de artikel 11-procedure5 die daaruit voortkomt.
Kunt u bevestigen dat slechts 5 procent van de Nederlandse Noordzee is gesloten voor bodemberoerende visserij?
Ja, op dit moment is 5% van de Nederlandse Noordzee gesloten voor bodemberoerende visserij. Daarnaast wordt er gewerkt aan de verdere uitvoering van de afspraken uit het NZA om de 15% vrijwaring van bodemberoerende visserij in 2030 te realiseren.
Kunt u bevestigen dat slechts 29 procent van de beschermde zeebodem in Nederland niet wordt bevist?
In Nederland kennen wij twee vormen van bodembescherming. Een deel van de gebieden zijn aangewezen onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en een deel van de gebieden zijn aangewezen onder de Habitatrichtlijn. In totaal geldt dat in die gebieden 21% gesloten is voor bodemberoerende visserij. Dit komt niet overeen met de 29% die wordt genoemd. Het is uit de vraagstelling niet duidelijk hoe de 29% tot stand is gekomen.
Kunt u verklaren waarom we in Nederland kwetsbare natuurgebieden op zee aanwijzen als beschermd gebied, maar deze gebieden vervolgens niet daadwerkelijk beschermen?
Er zit spanning op het Natura 2000-beleid en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) in de toepassing van de verplichtingen die hieruit voortvloeien. Het GVB gaat uit van het duurzaam beheer van de biologische rijkdommen van de zee. Het omvat doelstellingen en maatregelen om duurzame visserij te bevorderen. Voor de zeevisserij geldt dat de Europese Unie exclusief (dus met uitsluiting van de lidstaten) bevoegd is om maatregelen te nemen. Dit staat haaks op de verplichting van de lidstaat om op zee instandhoudingsmaatregelen te nemen om te voldoen aan de doelen in milieuwetgeving van de Unie die impact hebben op de visserij. Hoewel de basisverordening van het GVB voorziet in een procedure om via gemeenschappelijke aanbevelingen te komen tot gedelegeerde handelingen, blijkt deze procedure in de praktijk tijdrovend te zijn.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat een toenemend deel van de beschermde gebieden niet meer toegankelijk is voor (sleepnet)visserij?
Wij hebben afgelopen (kabinets)periode gewerkt aan de uitvoering van de NZA-afspraken. Momenteel is 5% van de Nederlandse zeebodem beschermd door een verbod op bodemberoerende visserij. Er wordt momenteel gewerkt aan een gemeenschappelijke aanbeveling (voorstel) met instandhoudingsmaatregelen om zo in de Nederlandse Noordzee tot 13,7% bodembescherming te komen conform het NZA. Deze gemeenschappelijke aanbeveling zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd. Hiernaast wordt er gewerkt aan de uitvoering van de NZA-afspraak om tot 15% bodembescherming te komen in 2030.
Welke maatregelen gaat u nemen om de controle en handhaving te intensiveren om zo te garanderen dat de beschermingsmaatregelen ook daadwerkelijk worden nageleefd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt risicogebaseerd toezicht en treedt bij constatering van een overtreding op. Dit wordt gedaan binnen de bestaande capaciteit en middelen. In het kader van de herziene Controleverordening zal ook de kleinschalige vloot (schepen kleiner dan 12 meter) in uiterlijk 2028 moeten voldoen aan de VMS-verplichting en de logboekverplichting. Hierdoor is beter bij te houden waar gevist is en of dit in een gebied is geweest dat gesloten is voor die bepaalde vorm van visserij. Aanvullend moeten vissersvaartuigen per 2024 hun AIS- en VMS-systemen altijd aan hebben staan en begaan zij een zogenoemde ernstige inbreuk in het kader van het GVB wanneer zij een van deze systemen uit hebben staan. Hierdoor zijn vissersvaartuigen beter te volgen op zee. Ook moeten schepen die door beschermde gebieden inclusief de bijbehorende alert zones heen varen de ping frequentie van hun VMS verhogen naar 1x per 10 minuten, zodat deze schepen beter te monitoren zijn.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 8 hebben wij op al uw vragen afzonderlijk geantwoord. Gezien de benodigde afstemming en verificatie van gegevens waren wij genoodzaakt uitstel te vragen voor de gestelde termijn voor de beantwoording.
Het bericht 'Mkb’ers verliezen bankrekening door strikte anti-witwasregels: ‘Onacceptabele toestanden’' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de voorstellen in het vijfpuntenplan van VNO-NCW en MKBNederland, waardoor mkb-ondernemers in hun dagelijks werk minder last moeten krijgen van strenge anti-witwasregels voor banken, notarissen en makelaars?1
De doelstellingen van het vijfpuntenplan van VNO-NCW en MKB-overlappen deels met de beleidsagenda aanpak witwassen en het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen.2 Het vijfpuntenplan stelt de volgende zaken voor: een doeltreffender en doelmatiger aanpak van witwassen, het invoeren van een cashlimiet, het invoeren van een basisbetaalrekening voor zakelijke klanten, duidelijke en uitvoerbare regels en het aanstellen van een nationaal coördinator.
Het vijfpuntenplan bevat een aantal acties waar het kabinet al mee bezig is. Zo is het wetsvoorstel plan aanpak witwassen op 21 oktober 2022 ingediend bij uw Kamer. Dit voorstel bevat een verbod voor beroeps- of bedrijfsmatige handelaren in goederen om transacties vanaf € 3.000 in contanten te verrichten. Op 13 februari 2024 informeerde ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, over het destijds op handen zijnde akkoord op het pakket met Europese wetgevende voorstellen op het terrein van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering (AML-pakket).3 Het AML-pakket heeft gevolgen voor een groot deel van de onderdelen van het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen. Wel laat het AML-pakket ruimte voor de invoering van een limiet op contante betalingen. Daarom heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, op 16 april 2024 voorgesteld om via een nota van wijziging het wetsvoorstel aan te passen, om de limiet op contante betalingen boven € 3.000 voor goederen zoveel mogelijk in lijn te brengen met de AML-verordening.4 Het gaat hier alleen om betalingen voor goederen, en niet voor betalingen voor het verlenen van diensten. Dit laatste behoeft namelijk nadering bestudering en vergt daardoor meer tijd.
In de beleidsagenda aanpak witwassen heeft het kabinet een prioriteit gemaakt van het borgen van de toegang tot betalingsverkeer. In mijn brief van 25 april heb ik uw Kamer laten weten dat ik momenteel verschillende opties uitwerk met voor-en nadelen om de toegang tot betalingsverkeer te borgen. Hierbij kijk ik ook specifiek naar de invoering van een basisbetaalrekening voor zakelijke klanten.5 Ik streef ernaar om uw Kamer rond de zomer hierover nader te informeren.
In het algemeen wil ik aangeven dat ik uiteraard voor een doelmatige aanpak van witwassen ben en uitvoerbare regels. Poortwachters hebben op basis van de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) veel ruimte om zelf hun poortwachtersrol in te richten. De Wwft verplicht banken en andere poortwachters om cliëntenonderzoek te doen. Dit onderzoek dient risicogebaseerd te zijn. Zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn.
De Nederlandsche Bank (DNB), als toezichthouder van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op banken, concludeert dat de beheersing van integriteitsrisico’s op een hoger niveau is, maar dat een aantal banken nog steeds in een herstelfase zitten en dat in de risicoanalyses van banken ruimte voor verbetering is.6 Ik begrijp dat de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) handvatten geboden heeft aan banken in de vorm van standaarden, waaronder standaarden over hoe om te gaan met bepaalde sectoren. Deze zijn samen met deze sectoren opgesteld. Banken kunnen deze standaarden gebruiken. Omdat een aantal banken nog in de herstelfase zitten en daarbij ook de risicogebaseerde benadering onvoldoende toepassen, ligt de bal nu bij hen. De prioriteit moet bij die verbeteringen liggen.
Kunt u zich vinden in de mening van deze organisaties dat de werkwijze bij het toezicht «ineffectief en inefficiënt» is en dat bedrijven eronder lijden door volgens hen afwijkend beleid van Nederland dat ervoor zorgt dat banken hen het hemd van het lijf vragen over hun geldstromen?
Banken hebben verplichtingen op grond van de Wwft. DNB houdt hier toezicht op. Banken zijn poortwachter en dienen te voorkomen dat het financieel stelsel wordt gebruikt voor witwassen en het financieren van terrorisme. Het beleggen van de poortwachtersfunctie bij banken, andere financiële ondernemingen en verschillende beroepsbeoefenaars wordt internationaal gezien als de meest effectieve manier om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Dit volgt niet alleen uit de Europese anti-witwasregelgeving, maar ook uit de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), waarop de Europese anti-witwasrichtlijnen zijn gebaseerd. Een bank dient onder andere te weten wie hun klanten zijn, door individueel cliëntenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s van de klant. Dit moeten banken doen op basis van een risicogebaseerde benadering, waarbij de hoge risico’s van de lage worden onderscheiden. Afhankelijk van de risico’s moeten zij passende beheersmaatregelen doorvoeren in de relatie met de individuele klant. DNB constateert dat de risicogebaseerde aanpak in de praktijk beter kan. De beheersmaatregelen die banken nu nemen staan soms niet in verhouding tot het daadwerkelijke risico op witwassen dat een klant met zich meebrengt.7 Ik zie dat dit effectiever en efficiënter kan en ook moet.
De afwijking waar in het artikel aan wordt gerefereerd, doelt opdat er in Nederland van banken gevraagd wordt om ongebruikelijke transacties in plaats van verdachte transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-NL). De FATF noemt in haar evaluatie van het Nederlandse stelsel de systematiek van werken met ongebruikelijke transacties als een belangrijke verworvenheid en succesfactor. Het meldsysteem in Nederland is bewust zo laagdrempelig mogelijk ingericht, om alle poortwachters (niet alleen banken) zoveel mogelijk te ontlasten in het verrichten van onderzoek naar ongebruikelijke transacties. Het melden van verdachte transacties brengt namelijk extra lasten met zich mee voor poortwachters. Immers, poortwachters dienen in zo’n systeem diepgravend onderzoek te doen naar transacties om vast te stellen of er meer aan de hand is dan enkel een ongebruikelijkheid. De inrichting van dit systeem is dus juist bedoeld om de poortwachter te ontlasten en moet dus niet leiden tot inefficiëntie of ineffectiviteit. Over de vragen die banken soms stellen aan hun klanten in het kader van de Wwft, verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 1, waarbij ik aangeef dat banken de risicogebaseerde aanpak die de Wwft van hen vraagt nog steeds niet voldoende geïmplementeerd hebben.
Herkent u het signaal dat vooral kleine en middelgrote ondernemers door het strenge regime in de knel zitten en daardoor niet of nauwelijks toegang krijgen tot relatief kleine kredieten, veel administratieve rompslomp hebben en aan «disproportionele» eisen voldoen als zij contant geld aannemen?
Ik herken de signalen van ondernemers die lastig toegang tot het betalingsverkeer verkrijgen of behouden. Dit vind ik zorgelijk. Dat de problemen met de toegang tot het betalingsverkeer met name door de Wwft zou komen wil ik overigens nuanceren. Onderzoek van DNB laat zien dat slechts voor een relatief klein deel van de klanten die door een bank geweigerd worden geldt dat dit voorkomt uit de Wwft.8 Van de zakelijke klanten die door banken geweigerd zijn in 2021, is 18% geweigerd op basis van een Wwft-reden. Het gaat dan vaak om afwijzing als gevolg van onvolledige of foutieve documentatie, het niet willen meewerken aan informatieverzoeken, het niet passen binnen de risicobereidheid van de bank of onvoldoende binding hebben met Nederland. Wel is het zo dat van klanten waarvan de dienstverlening beperkt is, dit wel hoofdzakelijk een Wwft-reden kent. Beperking van dienstverlening vindt plaats wanneer er een witwasrisico geconstateerd wordt en is mitigerende maatregel om het risico op witwassen te verkleinen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. In ieder geval kan de cliënt ook zelf kijken of het gebruik van contant geld nodig is, gelet op de witwasrisico’s die hiermee gaan gepaard. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen in ieder geval niet aan het doel van de Wwft en de risicogebaseerde benadering.9
De andere 82% van de reden waardoor een zakelijke klant geen betaalrekening kan openen kent dus een andere reden dan de Wwft. De redenen betreffen dan o.a. fraude, reputatierisico’s voor de bank, commerciële redenen en milieugerelateerde of maatschappelijke factoren. Juist omdat het hierbij gaat om andere factoren dan alleen de Wwft ben ik aan het kijken naar het duurzaam borgen van de toegang tot betalingsverkeer, ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Voor zover uw vraag betrekking heeft op kredietverlening aan het MKB is een verband tussen de Wwft en het verlenen van het krediet moeilijker te vinden. Ik herken de signalen dat er een dalende trend is in verstrekking van klein bancair krediet aan het MKB. Er zijn echter meerdere factoren die hier invloed op hebben en een causaal verband tussen de Wwft en de terugloop in kredietverlening is dan ook niet direct te maken. In het lopende Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering wordt nader onderzoek gedaan naar mogelijke knelpunten in het bedrijfsfinancieringslandschap en hoe deze – indien nodig – kunnen worden verbeterd.10
Herkent u het signaal dat bonafide ondernemers in het uiterste geval zelfs geen bankrekening kunnen krijgen, omdat zij actief zijn in branches waar het risico op witwassen groot is?
Ik herken deze signalen. Ik heb uw Kamer laten weten dat niet uit de Wwft volgt dat klantengroepen categoraal geweigerd mogen worden.11 Dit mag dus niet gebeuren. Dit staat ook in de Leidraad Wwft van DNB en de algemene leidraad Wwft van het Ministerie van Justitie & Veiligheid en het Ministerie van Financiën. Het is een eigen verantwoordelijkheid van een Wwft-instelling om een inschatting te maken van de relevante risico’s en daar vervolgens voldoende mitigerende maatregelen tegenover te stellen, dit dient op individuele basis plaats te vinden. DNB toetst of de risicogebaseerde aanpak van banken conform de Wwft plaatsvindt. Daarnaast ben ik momenteel bezig, zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 1, met het uitwerken van verschillende opties om de toegang tot betalingsverkeer te borgen.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 23 februari 2024 en uw antwoorden daarop, over het artikel: «Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling» van Radar.nl, die over dezelfde problematiek gaan en welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Ja. Zoals ik toen heb aangegeven in de beantwoording, lopen er verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Die lopen nog steeds en het is aan banken om hier vaart achter te zetten. Daarnaast heeft de NVB aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. De NVB is daarmee bezig. DNB heeft op 8 mei haar Q&A en Good Practices gepubliceerd waar DNB meer aandacht besteed aan de risicogebaseerde invulling van de Wwft verplichtingen.12 DNB zal met de banken, via de NVB, in gesprek blijven over het verbeteren van de risicogebaseerde aanpak en of dit voldoende handvatten biedt.
Zoals ik eerder heb aangegeven ben ik voor een effectieve en efficiënte aanpak van witwassen, maar ligt de bal momenteel bij de banken om aan de gang te gaan met de verschillende handvatten die hen zijn geboden.
Deelt u de conclusie dat in Nederland het toezicht zo zwaar is uitgelegd dat dit heeft geleid tot enorme investeringen in controle en massaal zoeken naar spelden in hooibergen, die doodnormale, goedwillende ondernemers heel veel last opleveren?
Nee, die conclusie deel ik niet. De FATF heeft in 2022 een evaluatierapport gepubliceerd over het Nederlandse beleid tegen witwassen, terrorismefinanciering en financiering van de verspreiding van massavernietigingswapens.
Uit de evaluatie blijkt dat Nederland de afgelopen jaren grote vooruitgang geboekt in zijn aanpak van witwassen en financiering van terrorisme. De FATF betitelt de Nederlandse aanpak van witwassen als een robuust systeem en beschouwt de binnenlandse samenwerking en coördinatie op zowel beleids- als operationeel niveau als kernkwaliteiten.13 Uiteraard zijn er verbeterpunten, waaronder de verbetering van de risicogebaseerde aanpak bij banken. De risicogebaseerde aanpak, de invulling en verbetering daarvan ligt bij poortwachters. Een meer risicogebaseerde aanpak kan ervoor zorgen dat banken klantrisico's op een adequatere en meer gebalanceerde manier inschatten en dat er geen sprake is van overcompliance. Bij overcompliance doet de poortwachter meer dan nodig en dat kan deels komen door een onjuiste risico-inschatting. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken. En het zadelt de klant op met soms vergaande vragen om informatie en documentatie.14
Bent u bereid het voorstel te onderzoeken voor een wettelijke plicht voor banken om ondernemers een basisbetaalrekening te verstrekken, net zoals dit geldt voor particulieren?
Ja. Zoals aangeven in het antwoord onder vraag 1 informeer ik uw Kamer rond de zomer over opties voor het borgen van de toegang tot het betalingsverkeer met daarbij voor- en nadelen, waarbij ik ook specifiek kijk naar de mogelijk voor een basisbetaalrekening voor zakelijke klanten.
Bent u het met de ondernemersverenigingen eens dat er vaart gemaakt moet worden met een zinnige aanpak van witwassen en dat het niet helpt dat de nieuwe plannen momenteel in de ijskast staan?
Ik ben het eens met dat er voortgang moet komen op de verbeteringen ten aanzien van de aanpak van witwassen. Als ik terugkijk en verwijs naar het antwoord op vraag 1 is er door het kabinet de afgelopen jaren gewerkt aan het wetvoorstel Plan van Aanpak witwassen en de Beleidsagenda aanpak witwassen. De Tweede Kamer is van de voorgang van deze trajecten verschillende malen op de hoogte gesteld. Het afgelopen half jaar zijn deze, omwille van de demissionaire status van het kabinet, controversieel verklaard door uw Kamer. Uw Kamer heeft onlangs besloten het voorstel niet langer controversieel te verklaren.
Daarnaast zal in de komende jaren ook het nieuwe Europese AML-pakket geïmplementeerd en uitgevoerd moeten gaan worden. Dit pakket zal in de komende weken formeel vastgesteld worden. Dit AML-pakket heeft gevolgen voor Nederland. Met dit pakket wordt beoogd de effectiviteit van het anti-witwasraamwerk van de Europese Unie te verbeteren door de regelgeving meer te harmoniseren. Dit pakket dient, voor het grootste gedeelte, binnen drie jaar nadat het formeel is vastgesteld geïmplementeerd te worden.
Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Michiel van Nispen , Mpanzu Bamenga (D66), Eline Vedder (CDA), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Terugbetaling TEK |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de juiste verwachtingen zijn geschept, nu blijkt dat aanvragers een zeer groot deel van het voorschot terug moeten betalen (terwijl dit slechts 35% van het voorschot bedroeg)?
Ja, vanaf het begin van de TEK was bekend dat dit risico bestond. Ik ben hier bijvoorbeeld op ingegaan in de Kamerbrief van 9 februari 2023.1 Om dit risico zo klein mogelijk te houden, is daarom ook het voorschotpercentage aangepast van aanvankelijk 60% naar 35%, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 maart 2023.2 Daarnaast heeft RVO in de beschikking vermeld dat het definitieve subsidiebedrag lager kan uitvallen, afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023. Verder heeft RVO alle TEK-ontvangers en branches verschillende brieven gestuurd waarin is gewezen op het terugvorderingsrisico. Dit is ook aangegeven op de website van RVO.
Zijn bestuurders van sportverenigingen (vrijwilligers) voldoende gewaarschuwd over de mate waarin het bedrag naar benden bijgesteld zou worden?
Ja. Er is door EZK en RVO op verschillende manieren gecommuniceerd over het risico op terugbetalingen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Aanvullend heeft RVO eind februari 2024 een webinar georganiseerd voor ondernemers. Hierin zijn het vaststellingsproces en de ruime terugbetalingsmogelijkheden aan de orde gekomen. Voorafgaand aan de vaststelling heeft RVO contact opgenomen met ondernemers waar de vordering waarschijnlijk de meeste impact heeft. Overigens zijn er tot op heden bij mij drie gevallen bekend van sportverenigingen die financiële moeite hadden met de terugbetaling van de steun. Niettemin zijn deze door de ruime terugbetalingsmogelijkheden van RVO3 goed geholpen. Indien nodig kan in overleg met RVO ook naar maatwerkoplossingen worden gezocht.
Hoe kunt u in de toekomst subsidieregelingen aanpassen, zodat deze betrouwbaar en voldoende begrijpelijk zijn voor vrijwilligersorganisaties?
Voor alle regelingen geldt dat deze betrouwbaar worden opgesteld in de zin dat altijd zo transparant en objectief duidelijk wordt gemaakt wat de voorwaarden zijn om voor een regeling in aanmerking te komen. Daarnaast beijver ik me ook om de werking van de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken voor ondernemers en deze ook begrijpelijk toe te lichten in de regelingstekst. Tegelijkertijd heeft de Algemene Rekenkamer onlangs onderzoek gedaan naar de TEK en ook de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft in dit verband op 28 maart jl. gevraagd naar de eventuele verbeterpunten van de TEK. Ik beoordeel nu op welke wijze het beste hieraan invulling kan worden gegeven in de vorm van bijvoorbeeld een evaluatie van de TEK. De lessen die daaruit komen, kunnen van nut zijn bij de ontwikkeling van eventuele nieuwe regelingen die wellicht ook relevant kunnen zijn voor vrijwilligersorganisaties.
Wat gaat u doen om sportverenigingen te ondersteunen nu blijkt dat de energierekening ook de komende jaren hoog blijft? Is Minister bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kijken naar structurele oplossingen voor sportverenigingen om hun energielasten te verlagen?
Het kabinet heeft extra middelen voor verduurzaming van het mkb en de industrie vrijgemaakt. Sportverenigingen kunnen hierop een beroep doen, bijvoorbeeld om eventuele hoge energiekosten het hoofd te bieden, uiteraard zolang ze voldoen aan de betreffende voorwaarden. Om als samenleving in den brede energie te besparen heeft het kabinet de campagne Zet Ook De Knop Om gestart, waarin MKB-bedrijven via een regelhulp advies op maat kunnen aanvragen. Daarnaast kan een ondernemer via het energieloket van de KvK informatie opzoeken over de regelingen voor het mkb en advies vragen aan het adviesteam. Op dit moment zijn geen aanvullende maatregelen voorzien.
Bent u bereid om in gesprek te gaan om samen met de sportsector te zoeken naar passende oplossingen?
Op dit moment zie ik hier geen aanleiding toe, zeker ook gegeven de bestaande maatregelen zoals opgenomen onder het antwoord op vraag vier. Indien er behoefte is bij de sector voor overleg, dan ben ik uiteraard graag bereid met hen in gesprek te gaan.
De uitgelekte asielplannen van de formerende partijen |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plan op formatietafel: «Asielcrisis» uitroepen om strengere maatregelen»?1
Ja.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om een asielcrisis uit te roepen en voldoet Nederland er op dit moment aan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 3002).
In die brief is uiteengezet dat artikel 111 Vreemdelingenwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die afwijken van de Vreemdelingenwet in het geval van buitengewone omstandigheden. Tegelijk is in die brief aangegeven dat dit artikel onverlet laat dat binnen de kaders van de Europese regelgeving en internationale verdragen moet worden gebleven, zoals de Kwalificatierichtlijn, de Asielprocedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat betekent dat vreemdelingen niet de toegang tot de asielprocedure en de asielopvang kan worden ontzegd.
Blijkens de wetsgeschiedenis, zo is eveneens in genoemde Kamerbrief uiteengezet, geldt verder dat voor de toepassing van dit artikel gedacht moet worden aan situaties van oorlog of andere buitengewone omstandigheden en niet aan vraagstukken met een structureler karakter, zoals een verhoogde asielinstroom.
Hoe verhoudt de asielinstroom in Nederland zich ten opzichte van het EU gemiddelde?
In 2023 zijn in alle EU-lidstaten in totaal 1.049.220 eerste asielaanvragen ingediend. Dit was een toename van 20% vergeleken met 2022. In absolute aantallen was Duitsland in 2023 de lidstaat van de EU met het hoogste aantal eerste asielaanvragen, gevolgd door Spanje en Frankrijk. Nederland nam in 2023 de zevende plaats in, maar is inmiddels in 2024 gestegen naar de 6e plaats. De totale asielinstroom in Nederland in 2023 betrof 50.720.
Is het toegestaan volgens de EU-richtlijnen en de Nederlandse vreemdelingenwet om tijdens een «asielcrisis» geen opvang te bieden aan asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Is het toegestaan voor gemeenten om tijdens een «asielcrisis» toch opvang te bieden?
Ja.
Kunnen asielzoekers die zich in Nederland melden, maar wiens verzoek niet in behandeling wordt genomen, worden uitgezet?
Nee.
Welke rechten hebben asielzoekers zolang hun verzoek niet in behandeling wordt genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke plichten vloeien alsnog voort uit de EU asielrichtlijnen indien de Nederlandse vreemdelingenwet wordt opgeschort?
Zie antwoord vraag 2.
Is er iets veranderd aan de regelgeving of zijn er inmiddels andere juridische inzichten sinds uw brief (Kamerstuk 19 637, nr. 3002) over dit onderwerp?
Nee, op de voor dit vraagstuk belangrijke onderdelen zijn geen bepalende wijzigingen in werking getreden.
Wat zouden de Europese consequenties kunnen zijn als een kabinet in Nederland toch besluit om een asielcrisis uit te roepen?
Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Verwacht u dat een nieuwe juridische verkenning tot nieuwe inzichten zal leiden?
Nee.
In hoeverre vindt u het bestempelen van de huidige opvangcrisis als asielcrisis een toepasselijke en reële oplossing voor de problemen in de asielketen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voor effect zal een door het kabinet uitgeroepen «asielcrisis» hebben op de spreidingswet?
Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Hoe groot acht u de kans dat de rechter dit plan afschiet, indien de formerende partijen dit toch opnemen in een coalitieakkoord? In hoeverre is volgens u hier sprake van symboolpolitiek?
Een juridische weging is afhankelijk van de inhoud van een coalitieakkoord. Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Bent u bereid de vragen binnen uiterlijk een week te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime afmeldcodes van duizenden alarmsystemen opvraagbaar door softwarefout»?1
Ja.
Is het u bekend welke (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas? Zo ja, kunt u een overzicht aanleveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend. SMC en Securitas zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren van hun klanten over het lek. Vanwege de aard en beperkte impact van het lek heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) geen reden gezien om hierover verdere navraag te doen bij Rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders.
Zijn alle (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties die getroffen zijn door het lek in de systemen van SMC en Securitas inmiddels op de hoogte van het lek? Is het u bekend of zij allemaal inmiddels maatregelen hebben getroffen?
Zowel SMC als Securitas heeft te kennen gegeven dat na eigen onderzoek geen indicatie van actief misbruik van het lek is waargenomen bij bedrijven en andere organisaties die gebruik maken van de systemen van SMC en Securitas. Daarnaast hebben zij aangegeven aanvullende maatregelen te hebben genomen zoals het offline halen van kwetsbare systemen, het resetten en verwijderen van de oude afmeldcodes en het inrichten van een nieuw verificatieproces. (Rijks-)overheidsorganisaties en vitale organisaties zijn daarmee voldoende beschermd.
Het NCSC heeft besloten geen algemeen advies op te stellen vanwege de maatregelen die door SMC en Securitas zijn getroffen, de aard van de kwetsbaarheid en de daardoor geringe impact op haar doelgroep.
Heeft u contact gehad met SMC en Securitas over dit incident? Zo ja, welke stappen gaat u de komende periode zetten om dit probleem af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Met name gelet op de toelichting van de zijde van SMC en Securitas in die gesprekken over de aard en beperkte impact van dit lek op bedrijven en andere organisaties is door het NCSC besloten hierover geen verdere actie te ondernemen ten behoeve van de eigen doelgroep. Zie ook antwoord op vraag 3.
Gaat u getroffen bedrijven helpen om de risico's van dit lek zo goed en snel mogelijk te mitigeren? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Het product waarin de kwetsbaarheid is gevonden, was een zogenaamd end-of-life product. Dit betekent dat dit product niet meer werd onderhouden of ondersteund door de leverancier. Het gebruik van dit soort producten brengt een risico met zich mee. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft diverse adviesproducten op de website over risicomanagement in het algemeen en het omgaan met producten waarvan het onderhoud en ondersteuning door de leverancier afloopt in het bijzonder. In de toekomst moeten nieuwe digitale producten die op de Europese markt worden gebracht voldoen aan cybersecurityeisen conform de Cyber Resilience Act. Dit betreft onder meer het verplicht en gratis leveren van veiligheidsupdates, zolang je mag verwachten dat een product kan worden gebruikt.
Hebben gevoelige gegevens en locaties gevaar gelopen door dit lek? Zo nee, waar blijkt dat uit?
SMC en Securitas hebben aangegeven dat er na onderzoek geen indicatie van misbruik is waargenomen. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft zelf ook geen indicaties hiervoor waargenomen.
Van de zijde van SMC en Securitas is aangegeven dat het initieel leek alsof met de kwetsbaarheid onrechtmatig toegang verkregen kon worden tot fysieke locaties. Echter, na onderzoek van deze twee partijen bleek de kwetsbaarheid alleen zogenaamde telefonische afmeldcodes te betreffen richting de centrale. Om een alarm daadwerkelijk uit te schakelen moet lokaal een code fysiek worden ingevoerd. Deze code is alleen bekend bij de klant en was ook niet onderdeel van de kwetsbaarheid. Zonder het invoeren van deze lokale code kan het alarm niet worden uitgeschakeld.
Kunt u aangeven of dit lek meer alarmcentrales heeft getroffen dan enkel Securitas en SMC?
Van andere alarmcentrales is niet bekend of deze zijn getroffen.
Kunt u aangeven of de aantallen, van minstens 26.000 getroffen organsaties en personen, kloppen? Hoeveel organisaties en personen zijn er volgens u getroffen?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan dit aantal niet bevestigen, met name ook omdat het zelf geen meldingen hierover van organisaties heeft ontvangen. Zie beantwoording vraag 6.
Kunt u aangeven of het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of een andere overheidsorganisatie betrokken is bij het onderzoek dat SMC zelf uitvoert naar de scope van het lek? Worden de uitkomsten daarvan gedeeld met de Minister en andere relevante partijen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het SMC is primair verantwoordelijk voor het onderzoek naar de scope van het lek en het delen van de uitkomsten daarvan. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hebben meerdere malen contact gehad met SMC en Securitas over de kwetsbaarheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het onderzoek inmiddels afgerond en zijn de uitkomsten gedeeld met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van de AVG is elke organisatie die te maken heeft met een datalek zelf verantwoordelijk om daar melding van te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. SMC en Securitas hebben aangegeven melding van het onderhavige lek te hebben gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u aangeven of de softwareontwikkelaar die het lek heeft aangetroffen zich had kunnen melden bij het NCSC om een Coordinated Vulnerability Disclosure te doen?
Deze persoon heeft een Coordinated Vulnerability Disclosure, ook wel CVD-melding genoemd, bij het NCSC gedaan.
Wat kunt u doen om het doen van Coordinated Vulnerability Disclosures bij NCSC breder bekend te maken bij mensen die werkzaam zijn in de IT-sector?
Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum(NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Alarmpistolen die door jongeren worden omgebouwd tot dodelijke vuurwapens |
|
Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Wapenhandelaar laat wapen zien» van Undercover Sven van 21 april 2024?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe vaak vonden in 2023 veroordelingen plaats voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool en in hoeveel van die gevallen ging het om minderjarigen?
In de registratiesystemen van de Rechtspraak kan niet specifiek gezocht worden op veroordelingen voor het verkopen of bezitten van een alarmpistool. Daarom is in overleg met het ministerie gezocht op het aantal zaken in 2023 waarin de rechtbank artikel WWM 26 en/of artikel WWM 31 bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het in de onderstaande genoemde zaken niet alleen om het verkopen of bezitten van een alarmpistool, maar over alle soorten wapens van categorie II en III zoals beschreven in de WWM2. Het ging in 2023 om 1.721 zaken, waarbij het in 265 zaken ging om een veroordeelde die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig was3.
Deelt u de zorgen over jongeren die via social media als Telegram makkelijk en goedkoop (omgebouwde) wapens kopen en verkopen? Wat doet u eraan om dit te voorkomen of aan te pakken?
VIk deel de zorgen als het gaat om de verkoop van illegale goederen, zoals drugs en wapens, via social media platformen als Telegram. Er wordt door de politie dan ook speciale aandacht besteed hieraan. Zo heeft de politie in 2023 onderzoek laten verrichten naar de aard en omvang van illegale wapenhandel via Telegram en heeft de politieregio Den Haag geïntensiveerd op het doen van onderzoeken naar aanleiding van pseudo-verkoop op Telegram. Daarnaast wordt momenteel door het ministerie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de aanpak van illegale handel in bijvoorbeeld drugs en wapens via online platformen te versterken.
Op welke manier heeft u tot dusver uitvoering gegeven aan de aanbeveling uit de WODC-evaluatie naar aanleiding van het «Actieplan Wapens en Jongeren» om extra aandacht te besteden aan het achterhalen van de motieven voor jongeren om een wapen te dragen?
De uitkomsten van het WODC-rapport bevestigen dat we meer moeten doen om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen. Hierbij moeten we inzetten op meer en ook andere middelen. In het najaar van 2023 heeft onder andere een rondetafelgesprek met experts en (ervarings)deskundigen plaatsgevonden en is met jongeren zelf gesproken over hun motieven en ervaringen. Met inachtneming van de aanbevelingen uit het evaluatierapport zetten de deelnemers aan het Actieplan zich gezamenlijk in op het tegengaan van wapenbezit en wapengebruik onder jongeren, onder meer door: 1) Verdiepend onderzoek te doen naar de doelgroep en de achterliggende oorzaken voor het dragen wapens; 2) In te zetten op contact met de doelgroep. Dit bijvoorbeeld door de inzet van jongerenwerkers en rolmodellen; 3) Aandacht te besteden aan scherpte in de uitvoering. Denk hierbij aan acties die erop gericht zijn om de doelgroep beter te bereiken, zoals specifieke wijken en jongeren, en; 4) het ontstane netwerk van ambtenaren, bestuurders en professionals in de komende tijd te behouden en te verstevigen.
De kamer zal in het derde kwartaal dit jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten en voortgang van dit actieplan.
Naast het Actieplan Wapens en Jongeren wordt ook ingezet op programma’s zoals Preventie met Gezag. Hierin worden 27 gemeenten ondersteund in het vormgeven van de aanpak voor jongeren in een kwetsbare positie en hun gezin. De aanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen: dit om te voorkomen dat jongeren in aanraking komen met criminaliteit, daarin doorgroeien en/of recidiveren maar ook door de justitiële functie in de wijk te versterken.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onderzoekers aan de Erasmus Universiteit dat vrijwel alle redenen die jongeren aanvoeren om een wapen op zak te hebben voortkomen uit onveiligheidsgevoelens? Wat gaat u doen om de oorzaak van deze onveiligheidsgevoelens aan te pakken en niet alleen te focussen op het innemen van wapens?2
Het onderzoek uit Rotterdam is uitgevoerd in Rotterdam. Hieruit volgt dat het grootste deel van de groep jongeren die in Rotterdam zijn ondervraagd een wapen dragen vanuit algemene of concrete onveiligheidsgevoelens. Daarnaast blijkt onder een deel van de onderzoekdeelnemers ook een motivatie te liggen in het hebben van een interesse in wapens.
Dat angstgevoelens een motief zijn voor jongeren voor het dragen van een wapen is verontrustend. Momenteel wordt verder onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken en werkzame interventies bij wapengeweld door jongeren. Op basis van de uitkomsten daarvan zullen we samen met onder andere gemeenten de komende tijd werken aan een herijking van het actieplan Wapens en Jongeren (2024–2025). Daarbij zal ook aandacht zijn voor motieven voor wapenbezit bij jongeren zoals onveiligheidsgevoelens.
In hoeverre heeft u inzicht in de subculturen onder jongeren waar de onveiligheidsgevoelens en het wapenbezit het grootst zijn?
Vanuit het onderzoek in Rotterdam blijkt dat jongeren die wapens gebruiken vaker waarden en opvattingen onderschrijven die passen bij een straatidentiteit.
Daarnaast geeft dit onderzoek aanleiding om de onveiligheidsgevoelens als motief voor wapenbezit verder te onderzoeken. In het verdiepend onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd is de inzet dan ook om meer zicht te krijgen op de verschillende doelgroepen en motieven, om zo tot gerichtere, effectieve interventies te komen, zoals het gericht kunnen wegnemen van onveiligheidsgevoelens. In het onderzoek wordt onder andere ook gekeken naar de online- en offline leefomgeving van jongeren.
Bent u bereid te onderzoeken of een bewustwordingscampagne voor jongeren over de consequenties van het ombouwen, verkopen of bezitten van wapens het probleem kan verkleinen?
Zowel in de evaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren als het Onderzoek «Voorkomen is beter dan genezen» (Kruisbergen & De Jonge, 2022) wordt hierop in gegaan. Bewustwordingscampagnes ten aanzien van wapens en jongeren kunnen worden ingezet, maar vooral als ze goed zijn afgestemd op de doelgroep en worden ondersteund door bredere gemeenschapsinitiatieven. De combinatie van educatie, positieve rolmodellen, en actieve betrokkenheid van de gemeenschap blijkt cruciaal voor het succes van dergelijke campagnes. Het is echter belangrijk te erkennen dat de impact op gedrag variabel kan zijn en dat een multidisciplinaire aanpak vaak het beste werkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat gasalarmpistolen in Nederland wel, maar in België en Duitsland niet verboden zijn? Deelt u de mening dat we in Nederland dweilen met de kraan open zolang deze geweren over de grens overal te verkrijgen zijn?
Na 2015 heeft de harmonisatie van de Europese wetgeving de lidstaten dichterbij elkaar gebracht. Er bestaan echter nog steeds aanzienlijke verschillen die grote risico’s met zich meebrengen. De aanpak van deze omgebouwde gas- en alarmpistolen wordt hierdoor bemoeilijkt. Dit neemt echter niet weg dat wij in Nederland ons kunnen focussen op de nationale aanpak en handel van wapens kunnen en moeten versterken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met nabijgelegen landen waar de regelgeving omtrent gasalarmpistolen verschilt van die in Nederland en afspraken met deze landen te maken over hoe hier samen in kan worden opgetrokken?
De ombouw van gas- en alarmpistolen is regelmatig onderwerp van gesprek op verschillende internationale overleggen, zoals de VN en de EU. In deze gesprekken heeft Nederland en ook landen zoals Zweden de problematiek aangekaart. Daarnaast hebben verschillende landen, waaronder Nederland, binnen de Europese Commissie benadrukt dat de volledige naleving van Europese wetgeving essentieel is. Ook is Nederland, als co-driver van het programma Firearms trafficking, actief betrokken bij het European Multidiciplinary Platform Against Criminal Treats (EMPACT)5, dat door middel van EU brede acties en kennisdeling criminele netwerken en individuele criminelen, die betrokken zijn bij illegale handel, distributie en gebruik van vuurwapens, aanpakken.
Klopt het dat momenteel niet wordt bijgehouden welk percentage van in beslag genomen handvuurwapens is omgebouwd? Kunt u zich vinden in schattingen van de politie Zeeland-West-Brabant dat inmiddels bijna de helft van de in beslag genomen vuurwapens een omgebouwd alarmpistool is?3
Het klopt dat de laatste onderzoeken van de Nederlandse politie aangeven dat ongeveer 40% van de inbeslaggenomen wapens omgebouwde gas- en alarmpistolen betreffen. Echter, het inzicht in en de aanpak van wapenhandel kan beter. De oprichting van het National Firearms Focal Point, het NFFP, waarvoor de eerste mensen op dit moment worden aangenomen, zal hieraan gaan bijdragen. Door deze extra analyse capaciteit, specifiek gericht op wapens en wapenhandel in Nederland, kan beter inzicht verkregen worden in de aard en omvang en kan de aanwezige (politie) capaciteit effectiever worden ingezet.
Kan de Digital Services Act een rol spelen in het voorkomen van illegale verkoop van (omgebouwde) wapens via online platforms? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hierop gehandhaafd wordt?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat.
Ook zijn er mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen via online-platformen te herleiden. Het identificeren van mensen die materiaal delen, deelnemers van groepen en beheerders is dan ook prioriteit van politie en openbaar ministerie. Op die manier wordt er door opsporing in geïnvesteerd om besloten groepen zoveel mogelijk vrij te maken van illegale content. Door gebruik van technische maatregelen is medewerking van online platforms, zoals bijvoorbeeld Telegram, hier niet altijd voor nodig. Zelfs zonder hun hulp lukt het politie om dergelijke groepen te infiltreren en mensen te identificeren.
Hoe zorgt u ervoor dat een platform als Telegram, dat niet onder de Digital Services Act valt, mee gaat werken aan het voorkomen van illegale activiteiten zoals de verkoop van omgebouwde wapens? Wat doet u eraan om het contact met Telegram te verbeteren?4
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is inderdaad nog niet geheel duidelijk. Het bedrijf hoeft niet aan de strengste regels te voldoen: daarvoor is het simpelweg niet groot genoeg. Die regels gelden alleen voor platforms met meer dan 45 miljoen Europese gebruikers; Telegram claimt er 39,5 miljoen te hebben. Het is waarschijnlijk wel zo dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten groepsgesprekken erbuiten vallen. Jurisprudentie en toezichthouders zullen hier uiteindelijk duidelijkheid over moeten bieden.
Voor hun openbaar toegankelijke groepen biedt de Digital Services Act handvaten. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16: dat voorziet in kennisgevings- en actiemechanismen voor illegale inhoud; artikel 18: op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties; artikel 23: op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden en op artikel 28 wat de verplichting voor online platforms inhoudt om minderjarigen te beschermen.
Telegram heeft via haar website een wettelijke vertegenwoordiger in België aangewezen. Dit zal betekenen dat de Belgische toezichthouder op de Digital Services Act handhavend zal kunnen gaan optreden jegens Telegram wanneer zij niet aan verplichtingen voldoen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de Autoriteit Consument en Markt als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de Digital Services Act biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Het bericht 'Tandarts en andere mkb’ers wacht nog een berg bureaucratie' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Tandarts en andere mkb’ers wacht nog een berg bureaucratie»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen alle regeldruk waarmee ondernemers te maken hebben?
Met regelgeving komt regeldruk. In een complexe maatschappij zijn spelregels nodig om met elkaar samen te leven en gedeelde doelstellingen te realiseren. De afweging of de regeldruk die met een nieuwe regeling gepaard gaat, opweegt tegen de inhoudelijke beleidswens, is een politieke, of het nu gaat over bijvoorbeeld de gezondheidszorg, de bescherming van werknemers of het klimaat.
Tegelijkertijd moeten we ervoor zorgen dat de ondernemers uit de voeten kunnen met de verplichtingen die we ze opleggen. Zijn die werkbaar? Ook is relevant of de kosten die ermee gepaard gaan niet te hoog worden. Voor kleine bedrijven kan generieke regelgeving een te grote last zijn. Daarmee heeft de overheid rekening te houden. Het is de kunst om de balans te vinden tussen regels die werken en de lasten die met die regels gemoeid zijn.
Om de verplichtingen waar ondernemers in de praktijk mee te maken hebben in kaart te brengen, heb ik recent in zes sectoren het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek laten uitvoeren. Daarbij is onderzocht welke verplichtingen zij als meest belastend ervaren. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bekijk ik welke maatregelen mogelijk zijn om knelpunten op te lossen of regeldrukkosten te verminderen. In het najaar wordt u hier nader over geïnformeerd via de jaarlijkse voortgangsrapportage van het Programma vermindering regeldruk ondernemers.
Wat zijn de gevolgen van de toenemende regeldruk voor ondernemers voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
De geluiden hierover wisselen. Enerzijds zijn er bronnen die de noodklok luiden over de gevolgen van regeldruk voor het Nederlandse vestigingsklimaat, terwijl anderzijds de concurrentiepositie van het Nederlandse vestigingsklimaat op het internationale toneel sterk lijkt.
Zo is aan de ene kant naar buiten gekomen dat naast de fiscale druk en de betrouwbaarheid van de overheid, de toenemende regeldruk een belangrijke oorzaak is voor het vertrek van ondernemers uit Nederland2. Aan de andere kant blijkt uit de Burden of Government Regulation indicator van het World Economic Forum3 (WEF) dat regeldruk als gevolg van overheidsverplichtingen in Nederland vooralsnog geen negatieve invloed heeft op het vestigingsklimaat. Deze indicator is onderdeel van de Global Competitiveness Index en komt tot stand door een enquête onder zowel grote als kleine ondernemingen waarbij respondenten wordt gevraagd in welke mate het belastend is om aan overheidsverplichtingen te voldoen. Nederland staat op plaats 16 van 141 landen in de ranking van de Burden of Government Regulation indicator.
Hoewel de berichten dus tweezijdig zijn, deel ik de zorgen die in de media komen. Daarom zet ik mij voortdurend in om de effecten van regeldruk te verminderen en te mitigeren. Ik ben hierover doorlopend in gesprek met brancheorganisaties en mijn collega bewindspersonen.
Hoe kijkt u aan tegen de stijgende kosten die gemoeid zijn bij het implementeren van nieuwe regels voor ondernemers?
Uit het eerder genoemde onderzoek naar MKB-indicatorbedrijven is naar voren gekomen dat ondernemers te maken hebben met veel verplichtingen en dat de regeldrukkosten die zij ervaren direct van invloed kunnen zijn op de winstgevendheid. De verplichtingen die de meeste regeldrukkosten voor bedrijven veroorzaken hangen samen met generieke werkgeversverplichtingen. Niet alle regeldrukkosten kunnen echter voorkomen worden. Wel moet een ondernemer er zo min mogelijk last van hebben. Het onderzoek biedt voor diverse verplichtingen die tot hoge kosten leiden suggesties om de regeldrukkosten te reduceren. De wijze waarop deze regeldrukkosten kunnen worden aangepakt in een nieuw programma, is aan een volgend kabinet.
De regeldrukmonitor (www.regeldrukmonitor.nl) laat zien dat een goot deel van de regeldrukkosten die ondernemers ervaren, wordt veroorzaakt door Europese regelgeving. De Europese Commissie werkt momenteel aan een reductieprogramma om de regeldrukkosten als gevolg van Europese rapportageverplichtingen met 25% te verminderen.
Het gegeven dat we wel enige invloed op de totstandkoming van Europese regelgeving hebben, maar deze invloed beperkt is, is een aanleiding om kritischer te kijken naar de voorstellen die uit Brussel komen. Vandaar dat ik in de concept-Instellingswet van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heb opgenomen dat ATR ook een rol heeft bij de beoordeling of de regeldruk van EU-voorstellen goed in beeld is gebracht.
Zijn er mogelijkheden voor ondernemers om nieuwe wet- en regelgeving voor ondernemers kostenneutraal te implementeren? Zo ja, bent u bereid hier handvaten voor aan te leveren?
Alle wetgeving gaat gepaard met regeldrukkosten. Daarom is het van belang dat departementen bij het vormgeven van nieuwe wet- en regelgeving goed nadenken over de mogelijke gevolgen voor bedrijven. De mogelijkheid om nieuwe regelgeving kostenneutraal te implementeren of in ieder geval tegen zo gering mogelijke kosten, wordt per voorstel door de betrokken bewindspersoon getoetst en toegelicht. Vervolgens toetst het Adviescollege toetsing regeldruk de voorgenomen regeling op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven, werkbaarheid en inzichtelijkheid van de regeldrukkosten. Verder worden vanuit mijn ministerie de nodige instrumenten geboden die daarbij behulpzaam kunnen zijn, zoals de Bedrijfseffectentoets (BET) en de MKB-toets. Mijn ambtenaren zijn in samenspraak met de beleidsambtenaren op andere departementen voortdurend op zoek naar mogelijkheden om regeldruk aan te pakken.
Wat vindt u van het bericht dat wantrouwen vanuit de overheid de reden is dat bedrijven over van alles en nog wat moeten rapporteren? Deelt u de mening dat ondernemers meer vertrouwen verdienen?
Wantrouwen is geen goede drijfveer voor beleid. Het is goed om scherp op elkaar te zijn en spelregels te stellen. Rapportageverplichtingen zijn er om zicht te krijgen en te houden op beleidseffecten en bedrijfshandelen in het kader van het realiseren van beleidsdoelen. Vertrouwen staat in deze niet gelijk aan onbeperkte handelingsvrijheid of het ontbreken van controle- en handhavingsinstrumenten.
In het artikel worden een paar voorbeelden van regelingen genoemd die direct of indirect voor onnodig veel regeldruk gaan zorgen, de Regeling openbare jaarverantwoording WMG, de Carbon Border Adjustment Mechanism, Rapportageplicht werkgebonden mobiliteit en de Corporate Sustainability Reporting Directive. Wat kunt u concreet doen om de regeldruk die voortkomt uit deze regels voor ondernemers zo minimaal mogelijk te houden?
Met de implementatie en naleving van nieuwe regels zijn kosten gemoeid. Bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving is het de verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersoon de incidentele en structurele regeldrukkosten inzichtelijk te maken. Ook is de betrokken bewindspersoon verantwoordelijk voor een toelichting op de subsidiariteit en proportionaliteit van de berekende regeldrukkosten in relatie tot de te realiseren beleidsdoelen. Dit geldt voor de totstandkoming van alle regelgeving, dus ook voor de voorbeelden die in het artikel en de vraag hierboven worden genoemd.
Ik neem mijn verantwoordelijkheid hierin door met mijn collega bewindspersonen het gesprek te blijven voeren over de regeldrukeffecten van voorgenomen regelgeving. Via de website Regeldrukmonitor geeft de overheid inzicht in de ontwikkeling van de regeldrukkosten in voorgenomen regelgeving, en wat zij doet om deze zoveel mogelijk te beperken.
Als dit speelt bij andere departementen, bent u dan bereidt om in gesprek te gaan met collega-ministers om de regeldruk voor ondernemers minimaal te houden?
Vanuit mijn ministerie wordt er, middels het periodieke interdepartementale regeldrukcoördinatoren overleg, regeldruk gerelateerde ontwikkelingen gedeeld. Bovendien zijn er binnen EZK accounthouders die voor ieder departement fungeren als aanspreekpunt.
Gesprekken over regeldruk met betrekking tot individuele voorstellen voor regelgeving worden gevoerd met dossierhouders en in de ambtelijke voorportalen die leiden naar de ministerraad. Ook waar het gaat over Europese voorstellen zijn de verschillende betrokken departementen met elkaar in overleg, mede over regeldruk, in de procedure Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.
Binnen het kabinet draag ik de coördinerende verantwoordelijkheid voor onze inzet om regeldruk voor ondernemers zoveel mogelijk te verminderen. Uiteraard spreek ik over dit onderwerp waar nodig met andere Ministers. Zo spreek ik eind mei en begin juni met de collega bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dus de bereidheid is er en die blijft er.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk krijgt een prominentere plaats in het tegengaan van regeldruk voor ondernemers. Denkt u dat dit voldoende is om de continue komende stroom aan regels voor onze ondernemers te doorbreken of is daar meer voor nodig?
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) adviseert Staten-Generaal en kabinet en ziet toe op een juiste, transparante informatievoorziening zodat het kabinet en Staten-Generaal onderbouwd kunnen beslissen over regelgeving. ATR kijkt onder andere naar de vraag of nut en noodzaak van een nieuwe regeling voldoende is onderbouwd. Als dat onvoldoende kan worden aangetoond dan adviseert ATR doorgaans om de regeling niet in te dienen. Als een departement er toch toe overgaat om de regeling in te dienen, dan is het aan de Kamer om te bepalen of de regeling alsnog moet worden gehandhaafd. Ik zie hier dus ook een duidelijke verantwoordelijkheid van de Kamer zelf.
Door de extra versterking zoals beoogd in de concept-Instellingswet kan ATR nog beter toe zien op transparantie in regelgeving ten aanzien van regeldruk en de werkbaarheid. De beslissing is echter aan de Staten-Generaal en kabinet bij regelgeving. Derhalve zal de ontwikkeling in regeldruk ook afhangen van de wijze waarop de Staten-Generaal en kabinet om gaan met de adviezen van ATR.
Het bericht dat honderd oudere Surinamers een verblijfsstatus aanvragen |
|
Kati Piri (PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderd oudere Surinamers vragen verblijfsstatus aan op grond van «oud-Nederlanderschap». «Je gunt ze een menswaardige oude dag»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het plan om deze groep een legale status te geven er concreet uitzag? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vragen van het lid Bontenbal, verzonden op 30 april jl., heb opgemerkt is de mogelijkheid onderzocht om tot een afgebakende en eenmalige regeling voor deze groep te komen, waarmee aan de hand van vastgestelde criteria getoetst zou kunnen worden of in de betreffende gevallen alsnog rechtmatig verblijf verleend kon worden.
In hoeverre was de «juweel van een regeling» om deze groep een legale status te geven, uitgewerkt en welke concrete belemmeringen heeft u gesignaleerd bij de uitwerking van dit plan?
Ik volsta met het verwijzen naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er schrijnende situaties zijn ontstaan omdat mensen die ooit wel een Nederlandse nationaliteit hadden, vaak reeds vele tientallen jaren in Nederland wonen en veel naaste familieleden hebben die wel de Nederlandse nationaliteit hebben, nu een onzeker bestaan lijden als ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat het leiden van een onzeker bestaan als ongedocumenteerde vreemdeling in individuele gevallen tot een schrijnende situatie leidt. Het is echter wel de keuze van de vreemdeling zelf geweest om zonder verblijfsvergunning in Nederland te verblijven en geen gehoor te geven aan de vertrekplicht, waardoor het langdurige, onzekere bestaan is veroorzaakt.
Op welke andere wijze kan de regering deze groep ongedocumenteerden bijstaan bijvoorbeeld in de vraag naar zorg zolang zij geen zicht hebben op een legale status? Bent u hierover in gesprek met (vertegenwoordigers) van de deze groep ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de demissionaire status van het Kabinet worden er geen voorstellen hieromtrent voorbereid of gesprekken gevoerd. Inmiddels is voor een deel van de betreffende groep ongedocumenteerden een aanvraag tot verblijf ingediend bij de IND. Zoals gebruikelijk zal ik niet ingaan op individuele zaken.
Wat is uw appreciatie van de stelling van advocaat Eva Bezem dat het feit dat deze groep geen beroep kan doen op de wedertoelatingsregerling «onrechtvaardig» en «discriminatoir» is?
Zoals uw Kamer bekend is kan ik niet ingaan op lopende aanvragen en verblijfsrechtelijke procedures. Ik kan niet vooruitlopen op de beslissingen op die aanvragen.
Klopt het dat deze groep wordt gewezen op «de mogelijkheden die er al zijn»? Zo ja, wat zijn die mogelijkheden en vindt u die passend gezien de bijzondere situatie van deze groep?
Inmiddels zijn er zo’n honderd aanvragen tot verblijf ingediend bij de IND van personen die behoren tot de categorie ongedocumenteerde Surinamers die ooit het Nederlanderschap bezaten. In deze aanvragen wordt een beroep gedaan op het staande beleid. Zie verder mijn beantwoording van vragen 5 en 6.
In hoeverre gaat het hier om een «controversieel onderwerp» dat niet door het huidige kabinet kan worden afgehandeld, gezien de beperkte omvang van de groep en het feit dat de Nederlandse regering namens de Staat excuses heeft aangeboden voor het slavernijverleden, waarbij deze regeling gezien kan worden als een uitvoering van de excuses?
Gelet op de demissionaire status van het huidige Kabinet ben ik van oordeel dat het niet meer aan mij is beleid te ontwikkelen. Ik laat dit aan het volgende Kabinet.
Deelt u de mening dat het demissionaire kabinet de uitvoering van de excuses voor het slavernijverleden dient voor te zetten, aangezien de excuses namens de Nederlandse Staat zijn gemaakt en niet afhankelijk zijn van het kabinet en daarmee van de val van het kabinet?
De voortzetting van de uitvoering van de excuses voor het slavernijverleden staat los van de vraag of het huidige Kabinet nog beleid zou moeten ontwikkelen voor de bedoelde groep ongedocumenteerden.
Welk zwaarwegend belang verzet zich volgens het kabinet tegen het op korte termijn treffen van een fatsoenlijke regeling voor deze – in omvang beperkte – groep mensen, voor wie het ontzettend veel uitmaakt in het dagelijks leven of zij wel of geen legale status hebben?
Het treffen van een regeling betekent afwijken van de staande beleidslijn ten aanzien van terugkeer van ongedocumenteerde vreemdelingen. Gelet op de demissionaire status van het huidige Kabinet is het niet aan mij nog beleid te ontwikkelen. Ik laat dit aan een nieuw Kabinet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor geldende termijn beantwoorden?
Ja.
De voortgang van kabinetsdoelstellingen |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van eerdere Kamervragen over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen van 2030? (2023Z02233)
Ja.
Herinnert u zich dat alle kabinetsdoelen vorig jaar hopeloos uit beeld waren?1 Kunt u voor elke van de hierna genoemde doelstellingen aangeven of dit nog steeds het geval is (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen):
Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp p «halvering van het aantal verkeersslachtoffers» van vraag 2.
De prognoses voor de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers zijn sinds de beantwoording van de eerdere Kamervragen d.d. 8 mei 2023 niet veranderd.2 Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met de Kamer is gedeeld, concludeert Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.3 Ook in andere Europese landen lijkt de tussendoelstelling om het aantal slachtoffers te halveren in 2030 te ambitieus. De Europese Rekenkamer verwacht dat de EU en de lidstaten in het huidige tempo, en zonder extra inspanningen, de tussentijdse doelstelling voor 2030 waarschijnlijk niet halen. Het aantal verkeersdoden zou tegen 2030 slechts met een kwart dalen in plaats van met de helft.4
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal verkeersslachtoffers met bestaand beleid, zoals via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Ook kijkt het kabinet of er een extra stap gezet kan worden in het traject Trendbrekers verkeersveiligheid, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie van het Kamerlid Geurts (CDA) om een tussendoelstelling te hanteren om het aantal verkeersslachtoffers te halveren in 2030.5 De uitkomsten van dit traject worden medio dit jaar verwacht.
Kunt u bij elk van deze doelstellingen aangeven of de gemaakte voortang voldoende is om het gestelde doel te behalen? Zo nee, waar ligt dit aan?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor Verantwoordingsdag (15 mei 2024) naar de Kamer sturen?
Ja. Deze beantwoording ziet alleen op deelonderwerp p, «halvering van het aantal verkeersslachtoffers», uit vraag 2.
Het bericht opgeven soevereiniteit voor interne markt EU |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rutte zet deur open naar opgeven soevereiniteit voor interne markt EU»?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke specifieke aspecten van de Nederlandse soevereiniteit het kabinet bereid is op te geven voor de vervolmaking van de kapitaalmarktunie?
Veel regelgeving ten aanzien van de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie is reeds Europees vormgegeven. Dit volgt veelal uit het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU). Dit verdrag geeft de Europese Unie (EU) onder meer de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen, met als doel de totstandbrenging en goede werking van de interne markt. Daaronder valt ook het vrije verkeer van kapitaal. Aan deze bevoegdheid is door de Unie uitoefening gegeven ten aanzien van de regelgeving voor de kapitaalmarkten. Zo zijn bijvoorbeeld de regels voor uitgifte van en handel in financiële instrumenten, bescherming van beleggers en prudentiële eisen voor financiële ondernemingen, alsmede het toezicht hierop door nationale en Europese toezichthouders, Europees gereguleerd. Maar ook op andere beleidsterreinen, zoals faillissementswetgeving, ondernemingsrecht of fiscaliteit, kan de EU tot op zekere hoogte maatregelen vaststellen (en heeft de EU reeds maatregelen vastgesteld) om de interne markt voor kapitaal te bevorderen.
Zoals beschreven in het visiedocument dat ik uw Kamer eerder heb gestuurd, voorziet het kabinet vooralsnog geen beleidsterreinen waarop nieuwe bevoegdheden voor de Unie noodzakelijk zijn voor de gewenste versterking van de kapitaalmarktunie.2 De beoogde versterkingen kunnen binnen de huidige bevoegdheden van de Unie ten aanzien van de interne markt worden bereikt door (herziening van) richtlijnen en verordeningen inzake de hierboven genoemde beleidsterreinen. Juist door samenwerking bij de aanpak van grensoverschrijdende uitdagingen, kunnen de lidstaten hun soevereiniteit als geheel versterken, zoals we bijvoorbeeld zien bij de aanpak van belastingontwijking. Daarbij zet het kabinet wel in op verdere standaardisering en gerichte harmonisatie, zodat de nationale wet- en regelgeving van de EU-lidstaten ten aanzien van de kapitaalmarkten beter op elkaar aansluit en barrières tot (grensoverschrijdende) marktfinanciering worden weggenomen. Ook pleit het kabinet, evenals de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten, voor een sterkere rol van de Europese toezichthoudende instanties (ESA’s) bij het toezicht op de kapitaalmarkten.3 Hierbij ziet het kabinet kansen voor meer direct toezicht door de ESA’s en betere samenwerking met de nationale toezichthouders, vergelijkbaar met het toezicht op systeemrelevante banken dat door DNB (en andere nationale centrale banken) en de ECB gezamenlijk wordt uitgevoerd.
In hoeverre heeft deze positie concreet invloed op de autonomie en besluitvormingscapaciteit van Nederland en ook specifiek onze nationale instituties?
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag toelicht, voorziet het kabinet momenteel geen beleidsterreinen waarop nieuwe bevoegdheden voor de Unie nodig zijn ter versterking van de kapitaalmarktunie, maar kan deze versterking plaatsvinden binnen de huidige bevoegdheden van de EU ten aanzien van de bevordering van de interne markt. Als er binnen deze bevoegdheden meer EU-wetgeving wordt geharmoniseerd en toezicht verder convergeert of centraliseert om de kapitaalmarkten te versterken, dan zal de beleidsruimte die Nederland bij die regelgeving of invulling van het toezicht heeft logischerwijs afnemen, maar kunnen de beoogde publieke doelstellingen wel beter worden bereikt.
Het is mogelijk dat in de toekomst gezamenlijk door alle lidstaten wordt besloten om bepaalde nieuwe bevoegdheden aan de Unie toe te kennen. De lidstaten blijven in dat geval zelf bepalen welke bevoegdheden aan de EU worden toebedeeld, en welke bevoegdheden de lidstaten behouden. Voor het toebedelen van een nieuwe bevoegdheden aan de EU is altijd een wijziging van de Europese verdragen nodig, waarvoor instemming van elke lidstaat vereist is. Dit gebeurt dus alleen als Nederland daarmee ook instemt. Het betekent bovendien niet dat Nederland, als een bevoegdheid eenmaal is toebedeeld aan de Unie, geen invloed meer heeft op het betreffende beleidsterrein. Zo heeft Nederland nog steeds een stem bij besluitvorming in de Raad over nieuwe Europese wetgeving of herzieningen hiervan. De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie wordt bovendien beperkt door de grondbeginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Deze aspecten worden bij elk wetgevend voorstel van de Europese Commissie geapprecieerd door het kabinet in het zogeheten BNC-fiche, waarmee ook de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer worden betrokken bij de Europese besluitvorming.
Zijn er alternatieve strategieën overwogen om de financiële markten te versterken en te verdiepen zonder het opgeven van nationale soevereiniteit en besluitvormingscapaciteiten? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse financiële markten hebben een sterke internationale verwevenheid met Europese en internationale financiële markten. Om die reden is al veel regelgeving op Europees niveau tot stand gekomen, waarbij regelmatig invulling wordt gegeven aan internationale afspraken of richtlijnen. Het gaat bij versterking van de financiële markten om een van de vier vrijheden van de EU, de vrijheid van kapitaal. Verbetering hiervan vergt daarom een Europese aanpak, waarbij Nederland – zoals in voorgaande antwoorden uiteengezet – binnen de Raad, en Nederlandse parlementariërs in het Europees Parlement, meestemt over de besluitvorming. Alternatieven om een versterking van de financiële markten tot stand te brengen vergen eveneens besluitvorming in de EU. Zoals uit recente onderzoeken blijkt, waaronder het rapport van denktank Instituut voor Publieke Economie dat op verzoek van uw Kamer is opgesteld, vergt verdere actie ter versterking van de kapitaalmarkten meer bereidheid van lidstaten om over nationale of sectorale belangen heen te stappen.4 Dat is ook in het belang van de Nederlandse economie, burgers en bedrijfsleven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze verzekert u dat Nederland niet ongewild garant komt te staan voor financiële verplichtingen van andere EU-lidstaten, of vast komt te zitten in EU-afspraken die niet in het nationale belang zijn en hoe betrekt u het parlement hierbij?
Zoals genoemd in mijn antwoord op de vorige vraag, is een sterke, diepe en geïntegreerde kapitaalmarkt in het belang van Nederland. Zowel voor Nederlandse huishoudens, bedrijven als de economie als geheel. Dat is ook de conclusie van het bij antwoord 4 genoemde rapport dat uw Kamer heeft laten uitvoeren en waarop ik uw Kamer recent mijn reactie heb gestuurd.5 Juist daarom zet het kabinet zich hiervoor in Europa in. Versterking van de kapitaalmarktunie draagt bij aan grotere private risicodeling tussen beleggers en financiers in verschillende lidstaten. Hiermee neemt de noodzaak tot meer publieke risicodeling af. Zoals eerder gedeeld met uw Kamer is het kabinet geen voorstander van het op structurele basis gemeenschappelijk financieren van elkaars begrotingstekorten en schulden via eurobonds.6
Ten aanzien van het parlementaire proces, in aanvulling op mijn antwoorden op vragen 2 en 3, het volgende. Het kabinet zal uw Kamer conform de reguliere afspraken betrekken bij de Nederlandse appreciatie van en inzet bij nieuwe wit-of groenboeken, mededelingen (actieplannen) en/of wetgevende voorstellen van de Europese Commissie. Dit zal onder meer verlopen via BNC-fiches en geannoteerde agenda’s en verslagen van bijeenkomsten van de Ecofinraad en Eurogroep.