De heffing van btw op subsidies voor rietlandbeheerders in de Weerribben en Wieden |
|
Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vergoeding voor rietlandbeheer, in het bijzonder het antwoord op vraag 4?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de inspanningen zijn geweest van het Ministerie van Economische Zaken om te komen tot een zodanige wijziging of formalisering van de relatie tussen rietlandbeheerders en terreineigenaren in de Weerribben en Wieden, dat sprake is van één entiteit?
Het Ministerie van Economische Zaken heeft samen met het Ministerie van Financiën de betrokkenen bij elkaar gebracht en informatie gegeven over de kaders waarbinnen een oplossing gevonden kan worden. De provincie Overijssel heeft vervolgens samen met de terreineigenaren en de rietlandbeheerders een invulling uitgewerkt. Bij deze uitwerking zijn de ministeries niet betrokken. Deze is rechtstreeks voorgelegd aan de Belastingdienst. Na de uitspraak van de belastinginspecteur hebben betrokkenen contact gezocht met het Ministerie van EZ en Financiën. Op dit moment vindt er intensief overleg plaats over een oplossing die wel voldoet aan de voorwaarden voor btw-vrijstelling.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de belastinginspecteur van 10 november jl. (kenmerk VG OB-15–182) dat de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden btw-plichtig zijn?
Ja.
Is het voorstel voor een uitvoeringsovereenkomst tussen de provincie Overijssel, terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers ook voorgelegd aan het Ministerie van Financiën, zoals door de Staatssecretaris van Economische Zaken gesteld in het antwoord op vraag 4 van de eerder gestelde vragen? Zo ja, wat is de reactie van het Ministerie van Financiën geweest op de voorgestelde uitvoeringsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, het standpunt van de inspecteur is ook voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Het is uitdrukkelijk wel zo dat de doorbetaling onbelast kan blijven als sprake is van een gezamenlijke entiteit. Echter, zoals uit het standpunt van de inspecteur blijkt is er in de voorgelegde situatie inderdaad geen sprake van een gezamenlijke entiteit, waarbij rietlandbeheerders en terreineigenaren via een uitvoeringsovereenkomst gezamenlijk SNL-subsidies aan kunnen vragen voor het beheer van rietland, zonder dat een btw-plicht ontstaat voor de rietlandbeheerders. Door middel van de uitvoeringsovereenkomst tussen de provincie, de terreineigenaren en de rietlandbeheerders leggen deze partijen nadere afspraken vast om de subsidiebeschikking tussen de terreineigenaar en de provincie uit te voeren. De uitvoeringsovereenkomst laat echter de onderlinge rechtsbetrekkingen in stand, die al tussen partijen bestaan in de vorm van een (aanvullende) pachtovereenkomst tussen de terreineigenaren en de rietlandbeheerders en een subsidierelatie tussen de provincie en de terreineigenaren. Deze rechtsbetrekkingen wijzigen dus niet door de uitvoeringsovereenkomst. Voor de btw-heffing betekent dit dat er van moet worden uitgegaan dat de provincie de subsidie toekent aan de terreineigenaar en de terreineigenaar op zijn beurt rietlandbeheerders tegen betaling inschakelt voor het rietlandbeheer. Met andere woorden, voor de btw-heffing blijft dan ook bij de uitvoeringsovereenkomst de rietlandbeheerder tegen betaling een natuurbeheerdienst verrichten aan de terreineigenaar. Deze consequentie van de btw-heffing volgt eenduidig uit de Europese btw-richtlijn. Ik zie wel degelijk verschillende mogelijkheden om tot oplossingen te komen van dit btw-vraagstuk. De Ministeries van EZ en Financiën hebben aan de sector aangegeven in welke richting de oplossingen gezocht moeten worden (zie antwoorden op vraag 9 en 10).
Kunt u aangeven waarom er geen sprake kan zijn van een gezamenlijke entiteit waarbij rietlandbeheerders en terreineigenaren via een uitvoeringsovereenkomst gezamenlijk SNL-subsidie aan kunnen vragen voor het beheer van rietland, zonder dat hier een btw-plicht geldt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom het in de afgelopen jaren zo ingewikkeld is gebleken om duidelijkheid te bieden over de wijze waarop beheersubsidies kunnen worden toegekend aan natuurbeheerders die daar recht op hebben (in dit geval de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden), zonder dat zij btw hoeven te betalen zoals ook gebruikelijk is bij subsidies? Wat vindt u er van dat een deel van de subsidie die feitelijk bestemd is voor natuurbeheer, niet daarvoor gebruikt wordt, maar rechtstreeks vloeit naar de Belastingdienst?
Over de vragen van de sector naar de belastbaarheid van de besteding van de SNL-subsidies door de personen die deze subsidie als terreineigenaar ontvangen, is duidelijkheid verschaft. Ik verwijs naar de genoemde uitspraak van de belastinginspecteur van 10 november jl. (kenmerk VG OB-15–182) en naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4958. In de uitspraak van het Hof is bevestigd dat de besteding van een deel van de subsidie door de terreineigenaar door betaling aan natuurbeheerders belast is met btw. Tegen deze uitspraak is overigens beroep in cassatie aangetekend bij de Hoge Raad.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Geurts, Van Hijum en Omtzigt over de vergoeding voor rietlandbeheer d.d. 1 juli 2014 en 27 mei 2014.
Erkent u dat de pachters/riettelers in de Weeribben en Wieden zelfstandige natuurbeheerders zijn en geen loonwerkers in dienst van Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten?
Ik kan niet beoordelen of de genoemde personen wel of niet in dienstbetrekking werkzaam zijn bij Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten. De voor Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten bevoegde inspecteur is bij uitsluiting bevoegd om hierover een uitspraak te doen. Indien de rietlandbeheerders in dienstbetrekking zijn bij Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten kan geen sprake zijn van btw-plicht voor de verrichte werkzaamheden.
Deelt u de mening dat de terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het in standhouden en beheren van de in het provinciale natuurbeheerplan aangegeven natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden en dat de subsidie voor rietlandbeheer op gepachte percelen slechts door de provincie wordt verleend aan de terreinbeherende organisaties onder de voorwaarde dat 80% wordt doorbetaald aan de pachters/riettelers? Zo ja, waarom heeft dit dan geen gevolgen voor de btw-plicht van de pachters/riettelers?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden vrij te stellen van de btw-plicht, zoals in het verleden bij eerdere subsidieregelingen die rechtstreeks aan de pachters/riettelers werden toegekend, immer het geval was? Zo ja, welke mogelijkheden acht u het meest kansrijk? Zo nee, waarom niet?
Het natuurbeheer dat wordt verricht door de rietlandbeheerders in de Weerribben en Wieden kan zonder btw-heffing plaatsvinden als, zoals in het verleden gebeurde, de provincie de subsidies toekent aan deze rietlandbeheerders in plaats van aan de terreineigenaren. Ook als de provincie de subsidie verleent aan de rietlandbeheerders gezamenlijk (bijvoorbeeld in de vorm van een collectief) kan de subsidie buiten de btw-heffing blijven. Een andere optie is dat een entiteit wordt gevormd bestaande uit terreineigenaren en rietlandbeheerders en de subsidie aan die entiteit wordt toegekend. Deze entiteit en dus niet een of meer deelnemers van die entiteit moeten dan zeggenschap hebben over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens eigendom, erfpacht, recht van beklemming of artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied. Deze zeggenschap is vereist op grond van de huidige Subsidieregeling Natuur-en landschapsbeheer. Een dergelijke situatie van zeggenschap bij een entiteit kan zich niet voordoen als de huidige terreineigenaren de betreffende terreinen verpachten aan rietlandbeheerders. Ingeval de provincie de subsidie wil toekennen aan individuele rietlandbeheerders of een collectief van rietlandbeheerders, zal de Subsidieregeling Natuur-en landschap door de provincie Overijssel moeten worden gewijzigd. In die regeling moet dan namelijk worden opgenomen dat een collectief van rietlandbeheerders of een collectief van rietlandbeheerders en terreineigenaren de subsidie kan aanvragen en verkrijgen. Het Ministerie van Economische Zaken heeft de provincie hierover in algemene zin geïnformeerd.
Klopt het dat vanuit het Ministerie van Economische Zaken wordt aangestuurd op de optie van een collectief, vergelijkbaar bij het stelsel van agrarisch natuurbeheer? Bent u van mening dat in een dergelijke constructie subsidies wel zijn vrijgesteld van btw? Zo ja, hoe zou een collectief in de onderhavige situatie vormgegeven moeten worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wilt u voldoen aan de verplichting om de natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden in een duurzame staat van instandhouding te houden, nu de feitelijke beheerders van het gebied geconfronteerd worden met een beheervergoeding die niet meer toereikend is?
Met de afspraken uit het Natuurakkoord zijn provincies nu verantwoordelijk voor de kwaliteit en het beheer van natuurgebieden. Ik ga er vanuit dat de provincies er in slagen om te voldoen aan de verplichting om de natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden in een duurzame staat van instandhouding te houden.
Bent u bereid om samen met de provincie Overijssel te zoeken naar een duurzame en structurele oplossing voor de pachters/riettelers, die recht doet aan de bijzondere relatie tussen terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers en waarmee er een punt kan worden gezet aan de jarenlange onzekerheid over de vergoeding voor het rietlandbeheer in de Weerribben en Wieden?
Zoals bij het antwoord op vraag 6 is vermeld is zekerheid verschaft over de btw-positie van de rietlandbeheerders. Binnen het kader van wet- en regelgeving bestaat de bereidheid om op voorstel van betrokken partijen te kijken naar een voorstel van de sector om te komen tot rietlandbeheer waarbij geen heffing van btw plaatsvindt bij de rietlandbeheerders. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 9 en 10.
De ethische aanvaardbaarheid van het houden van dieren in dolfinaria |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat SeaWorld San Diego per 2017 stopt met de orkashows?1 Bent u verder op de hoogte van het nieuws dat vorige maand is besloten het Tampere Dolfinarium in Finland te sluiten, in beide gevallen als gevolg van teruglopende bezoekersaantallen door een toename van de publieke weerstand tegen het uitbuiten van dieren voor menselijk vermaak? Hoe duidt u deze maatschappelijke trend?
Ja.
In hoeverre vindt u het ethisch gezien nog van deze tijd om dieren in gevangenschap te houden omwille van vermaak?
Voor het antwoord op deze vragen wil ik u verwijzen naar Kamerstukken 28 286 nr. 781 d.d. 2 februari 2015, 28 286 nr. L d.d. 3 februari 2015, 28 286 nr. 797 d.d. 13 maart 2015 en 28 286 nr. M d.d. 7 april 2015. Deze Kamerstukken betreffen vragen en antwoorden van de fracties van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van het verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere tentoonstellingen en op het vervoer van die dieren ten behoeve daarvan.
Steunt u de oproep van verschillende leden van de Commissie Milieubeheer van het Europees parlement, waarin zij oproepen tot een Europees verbod op dolfinaria?2 Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien het feit dat landen als Oostenrijk, India, Cyprus, Ierland, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Hongarije, Polen en Luxemburg dolfinaria al verboden hebben, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden?
Nee. Het Dolfinarium in Harderwijk gaat op verantwoorde wijze om met de dolfijnen, ook tijdens de trainingen. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» van de World Society for the Protection of Animals, waarin staat dat de levens van zeezoogdieren in gevangenschap armoedig zijn en het publiek een niet-representatief beeld van de dieren krijgt?3 Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, op basis van welke onderzoeken komt u tot een andere conclusie?
Ja. Ik onderschrijf niet het beeld dat geschetst wordt met het rapport in het geval van het Dolfinarium in Nederland. Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft en dat zou consequenties kunnen hebben voor het beeld dat een bezoeker krijgt van de dieren. Daarom rust op de houder de plicht om de mogelijkheid te creëren dat het dier zoveel mogelijk het soorteigen gedrag kan vertonen op basis van de regelgeving over dierentuinen uit het Besluit houders van dieren, die ook van toepassing is op het Dolfinarium. Ook dienen de dieren op een verantwoorde wijze gehouden te worden met het oog op het welzijn en de gezondheid. Daarnaast biedt het Dolfinarium op grond van de dierentuinregelgeving een educatief en informatief programma aan. Daarbij worden de dieren zoveel mogelijk binnen de biologische en ecologische context geplaatst.
Bent u bekend met het feit dat uit het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» blijkt dat slechts 14 procent van het publiek vindt dat het bekijken van zeezoogdieren in gevangenschap educatief is?4 Is de educatieve functie van dolfinaria daardoor volgens u niet achterhaald?
Ja. De educatieve functie van het Dolfinarium is mijns inziens niet achterhaald. Recreatie in dierentuinen, waar ook het Dolfinarium toe behoort, biedt juist een lage drempel om het publiek in aanraking te laten komen met educatie over de dieren, de kwetsbaarheid van de natuur, etc. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3. Dat 14% van de respondenten in het Canadese onderzoek, gehouden onder inwoners van Vancouver, het aanschouwen van walvisachtigen educatief vond, doet hier niets aan af.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat het fundamentele probleem met dolfinaria is dat ze als commerciële ondernemingen functioneren, waarbij de zeezoogdieren primair op hun economische waarde worden beoordeeld?5
In Nederland wordt het welzijn en de gezondheid van de dieren in dierentuinen via regelgeving geborgd. Daar wordt het Dolfinarium op gecontroleerd. In 2014 heeft de NVWA na een melding het Dolfinarium geïnspecteerd op dierenwelzijn en diergezondheid. Hierbij waren twee externe dierenartsen met specifieke expertise aanwezig. Daarbij werden geen overtredingen vastgesteld.
Deelt u de conclusie uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat de mortaliteit van tuimelaar-kalven in gevangenschap significant hoger is dan in het wild, vanwege de onnatuurlijke omgeving die de gezondheid van de dieren schaadt? Zo nee, hoe verklaart u dan het hoge sterftecijfer in dolfinaria?
Uit het rapport kan ik niet de omvang afleiden van geboorten en overlijdens, de oorzaken van de sterfte, verschillen per instelling, etc. Ik kan de conclusie dan ook niet beoordelen.
Heeft u de brief van Free Morgan Foundation ontvangen, waaruit blijkt dat het dierenpark Loro Parqui voornemens is om te fokken met de in het wild geboren orka Morgan, terwijl dit in strijd is met de wet (artikel 8, lid 3, onder g, van Verordening nr. 338/97)?6 Bent u bereid de in de brief voorgestelde maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Deze brief heb ik ontvangen en zal ik binnenkort beantwoorden.
Kent u het bericht «Paarden mishandeld voor hormoonmiddelen in de Nederlandse vee-industrie' waaruit blijkt dat bij de productie van het vruchtbaarheidshormoon Pregnant Mare Serum Gonadotropin (PMSG), tienduizenden merries systematisch mishandeld worden en veulens worden geaborteerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de praktijken rondom het produceren van het hormoon PMSG waarbij paarden met zwepen, elektrische prikstokken en stokken worden geslagen, niet zelden op hun hoofd? Hoe beoordeelt u het kapot knijpen van vruchtjes van merries omdat het winstgevender is om de dracht af te breken zodat de merries weer sneller bevrucht kunnen worden? Hoe beoordeelt u het gebruik van dit vruchtbaarheidshormoon in de Nederlandse veehouderij, in de context van de productie hiervan zoals beschreven door de onderzoekers?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82. Hiermee voldoet het middel aan de eisen van onder meer werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Uiteraard vind ik elke praktijk waarbij dieren worden mishandeld onacceptabel.
Dierenwelzijn is nu echter geen criterium in de eisen van Good Manufacturing Practice die in mondiaal verband zijn afgesproken en waar een producent van grondstoffen voor diergeneesmiddelen zich volgens de EU-regelgeving aan moet houden. Er is geen grondslag om op basis van gestelde eisen de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen. De beschreven praktijken vind ik zeer onwenselijk. Ik zal daarom het criterium van dierenwelzijn aan de orde stellen, wanneer de eisen van Good Manufacturing Practice worden geactualiseerd.
De praktijk waarbij bij paardenbloed wordt getapt voor de winning van hormoon voor de productie van geneesmiddelen doet zich in Nederland in ieder geval niet meer voor. Toen dit nog wel het geval was, werd deze activiteit gezien als een dierproef en moest aan zeer strenge eisen voor de gezondheid en het welzijn van de paarden worden voldaan.
Voor wat betreft het gebruik van vruchtbaarheidshormonen is het uitgangspunt dat dierenarts en veehouder samen verantwoordelijk zijn voor het verantwoord en zorgvuldig gebruik van vruchtbaarheidshormonen. De KNMvD is tegen het routinematig gebruik van vruchtbaarheidshormonen ter bevordering van de fertiliteit in de melkveehouderij. De inzet van vruchtbaarheidshormonen dient gezien te worden als een tijdelijke oplossing voor mogelijke fertiliteitsproblemen op een melkveebedrijf. Tegelijkertijd dient aandacht te worden gegeven aan de oorzaak van de verminderde vruchtbaarheid, met daaraan gekoppeld een verbeterplan. Deze zienswijze ondersteun ik. Het toepassen van vruchtbaarheidshormonen dient een individuele behandelmethode te zijn als sluitstuk in de bedrijfsvoering en een goede verzorging van de dieren. Het routinematig of koppelgewijs toepassen van deze stoffen wijs ik af. Om goed inzicht te krijgen in de omvang en wijze van het huidig gebruik van vruchtbaarheidshormonen en op basis daarvan te kunnen beoordelen of nadere maatregelen nodig zijn, is de WUR gevraagd dit te onderzoeken. Ik verwacht de WUR-rapportage in het komend voorjaar en zal dan mijn reactie naar uw Kamer sturen.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Syntex, met meerdere vestigingen in Argentinië en Uruguay, een grondstofleverancier is van, onder meer de door Ceva Santé Animale in Nederland verkochte hormoonpreparaten, Syncrostim 500 en Fertipig? Zo nee, waarom niet?
Dit zijn vragen naar bedrijfsgevoelige informatie die niet openbaar is. Wel kan ik zeggen dat er twee Nederlandse bedrijven (in Nederland gevestigde houders van een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel) zijn die het hormoon PMSG laten importeren uit landen buiten de EU ten behoeve van de productie van een diergeneesmiddel.
Kunt u aangeven welke andere Nederlandse bedrijven het hormoon PMSG importeren en uit welke landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de vestiging van het bedrijf Syntex in Uruguay geen EU-goedkeuring heeft voor de export van dierlijke producten, terwijl de onderzoekers douanedocumenten hebben waarin de suggestie wordt gewekt dat dit bedrijf uit Uruguay wel deze goedkeuring heeft en maandelijks PMSG naar Europa exporteert met een waarde van 2,5 miljoen US dollars? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een overzicht van exporteurs van grondstoffen naar de Europese Unie. Het is aan de individuele Lidstaten om toelatingen te registeren. De bij het Bureau Diergeneesmiddelen bekende vestiging van Syntex buiten Europa betreft: Syntex S.A. in Argentinië. Bij het Bureau Diergeneesmiddelen is er voor zover bekend geen Nederlandse toelating voor diergeneesmiddelen afkomstig van een vestiging van Syntex in Uruguay.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) waarin staat dat in 2013 tussen de 15 en 40% van de melkkoeien één of meerdere malen met een vruchtbaarheidshormoon is behandeld en 5% van de zeugen?2 Kunt u aangeven om welke vruchtbaarheidshormonen dit gaat en wat de cijfers hiervan zijn anno 2015? Zo nee, waarom niet?
Bij de cijfers van de KNMvD gaat het om een globale schatting. Over 2015 zijn geen gegevens bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de KNMvD dat «er meer moet worden gekeken naar de oorzaken van vruchtbaarheidsproblemen in plaats van het steeds maar verder aanpassen van de dieren aan de omstandigheden»? Bent u bereid om de uitspraak van de KNMvD te vertalen naar beleid? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met vruchtbaarheidshormonen behandeld worden? Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met het hormoon PMSG behandeld worden? Kunt u aangeven hoe de importstromen van vruchtbaarheidshormonen, waaronder PMSG, vanuit Zuid-Amerika naar Europa lopen? Zo nee waarom niet?
De gegevens worden niet structureel geregistreerd door het bedrijfsleven in een centrale database en zijn dus niet bekend. Zie verder vraag 3 en 4.
Hoe beoordeelt u het «reproductiemanagement» wat door farmaceutische bedrijven geadviseerd wordt aan veehouders, waarbij groepen dieren gelijktijdig op een van te voren vastgesteld tijdstip worden geïnsemineerd? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot de uitspraak van de KNMvD dat bij het structureel behandelen met vruchtbaarheidshormonen er sprake is van aantasting van de intrinsieke waarde en de integriteit van het dier?
Het is in dit kader van belang op te merken dat het altijd de dierenarts is die de vruchtbaarheidshormonen voorschrijft. Het is de dierenarts die op grond van een diagnose een veterinair verantwoorde therapie voorschrijft. Zo moet ook het standpunt van de KNMvD gelezen worden. Zij schrijft op haar website dat door schaalvergroting en/of slecht management het risico bestaat dat er een structurele afhankelijkheid van hormoongebruik in de vruchtbaarheidsregulatie van herkauwers ontstaat. Dat keurt zij af en roept daarmee de dierenartsen op eventuele managementproblemen met betrekking tot de reproductie van landbouwhuisdieren niet op te lossen door de structurele inzet van vruchtbaarheidshormonen. Een oproep die ik van harte ondersteun.
Bent u bereid om, in navolging van Zwitserland, een einde te maken aan de toepassing van het hormoon PMSG op basis van de dierenwelzijnsproblemen die gepaard gaan bij de productie hiervan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om met de KNMvD in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe het gebruik van vruchtbaarheidshormonen in de veehouderij uitgefaseerd kan worden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om aan te dringen bij de Europese Commissie om de invoer van PMSG uit Zuid-Amerika te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De erbarmelijke situatie van olifant Carla bij Circus Renz Berlin |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Petitie: Doodzieke circusolifant Rhani overleden, help haar maatje Carla nu!»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van olifantenexperts zoals Dr. Marion E. Garaï van de Elephant Specialist Advisory Group, die stellen dat de twee olifanten, waarvan er nu een overleden is, onder slechte omstandigheden bij Circus Renz Berlin worden gehouden, waar ze op een natte vloer in hun eigen urine en uitwerpselen staan?
De Stichting PiepVandaag is op 9 november 2015 een internetpetitie gestart om olifant Carla van Circus Renz Berlin onder te brengen in een opvangcentrum. Op haar website meldt de Stichting PiepVandaag dat er verschillende overtredingen zouden zijn en de Stichting PiepVandaag heeft verklaringen van verschillende deskundigen gepubliceerd over de wijze waarop Carla bij het circus wordt gehouden. De NVWA heeft naar aanleiding van de petitie een inspectie uitgevoerd. De meldingen en de verklaringen zijn toegevoegd aan het inspectiedossier van de NVWA.
De inspectie is uitgevoerd op 14 december jl. door twee inspecteurs van de NVWA, onder wie een dierenarts. Deze inspecteurs zijn vergezeld door een externe dierenarts, die deskundigheid bezit op het gebied van olifanten.
Tijdens de inspectie zijn geen overtredingen van de Wet Dieren vastgesteld. Nu de NVWA geen overtredingen heeft vastgesteld, is er geen reden om de bewuste olifant in bewaring te nemen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat olifant Carla een verwaarloosde huid en teennagels heeft en dat haar ingezonken slapen tonen dat ze onder ernstige stress lijdt? Vindt u het toelaatbaar dat een van nature sociaal kuddedier het grootste deel van de tijd alleen in een tent staat? Deelt u de conclusie dat ze daarom zo snel mogelijk moet worden overgebracht naar een goede opvanglocatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) naar het circus te sturen om de olifant in beslag te laten nemen, op grond van de overtreding van artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren, omdat de olifant littekens heeft waaruit blijkt dat zij met een olifantenhaak is verwond, wat dierenmishandeling en dus een misdrijf is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat olifantenexperts concluderen dat de olifant te weinig bewegingsvrijheid heeft omdat ze regelmatig staat vastgeketend, wat een overtreding is van artikel 1.6 eerste en tweede lid van de Wet Dieren; dat de olifant littekens heeft als gevolg van het gebruik van de olifantenhaak, een overtreding van artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren; en constaterende dat artikel 2.2 zesde lid van de Wet Dieren stelt dat ieder hulpbehoevend dier zorg dient te ontvangen; deelt u de conclusie dat de overheid de enige is die de olifant op dit moment kan helpen en dat niet ingrijpen betekent dat de overheid zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 2.2 zesde lid van de Wet Dieren? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw conclusie niet. Het betreft hier geen hulpbehoevend dier (Wet dieren, artikel 2.1, zesde lid). Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Hoe duidt u de trage gang van zaken rondom het handelen van de NVWA, die pas acht maanden nadat op 29 augustus 2013 door Wilde Dieren de Tent Uit aangifte was gedaan van mishandeling, verwaarlozing en onvoldoende zorg bij het Circus Renz Berlin is gaan kijken? Bent u bereid de NVWA nogmaals onderzoek te laten doen, deze keer vergezeld door een internationaal erkende olifantenexpert in plaats van een gewone veearts zonder gespecialiseerde kennis van olifanten?
Een zorgvuldige afhandeling van de aangifte heeft tijd genomen. De NVWA heeft besloten het circus het volgende jaar tijdens het begin van de nieuwe tournee te inspecteren. De NVWA heeft bij het betreffende circus op 8 april 2014 een inspectie uitgevoerd. De NVWA heeft bij deze inspectie twee dierenartsen, die werkzaam zijn voor dierentuinen, geconsulteerd. Tijdens deze inspectie zijn geen afwijkingen aangetroffen.
Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Het aanbieden van jachtarrangementen in Nederland |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met websites waarop wordt geadverteerd om in Nederland op ganzen te komen jagen?1
Ja.
Laat de Wet natuurbescherming ruimte voor jacht door buitenlandse jagers in Nederland? Zo ja, wordt dit expliciet mogelijk gemaakt door een specifiek artikel in de wet?
Het is personen uit het buitenland onder voorwaarden toegestaan om in Nederland het geweer te gebruiken. Hiervoor voorzien de Flora- en faunawet en straks de wet Natuurbescherming (artikel 3.28, vijfde lid), in de zogenoemde «logeerakte». Deze wordt verleend door de korpschef van de politie en heeft een beperkte geldigheidsduur van zes opeenvolgende dagen.
Indien de wet toestaat dat buitenlandse jagers hier mogen jagen, aan welke eisen moet hij of zij dan voldoen en hoe worden deze eisen gecontroleerd?
Een wettelijke voorwaarde om de voornoemde logeerakte te verkrijgen is dat de aanvrager aantoont dat hij gerechtigd is de jacht uit te oefenen in het land waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft. Aan de akte is verder de beperking verbonden dat de houder zijn geweer alleen mag gebruiken als hij zich in gezelschap bevindt van een Nederlandse jachtaktehouder. Het is een houder van een logeerakte niet toegestaan in Nederland uit eigener beweging zelfstandig het geweer te gebruiken.
Om daadwerkelijk het geweer te mogen gebruiken, is de houder van deze logeerakte afhankelijk van toestemming van een jachthouder om de jacht uit te oefenen in diens jachtveld, van een grondgebruiker om schadebestrijding uit te voeren op diens grond, of van een faunabeheereenheid om populatiebeheer uit te voeren in diens werkgebied.
Hoe wordt geborgd dat deze buitenlandse jagers bekend zijn met de in Nederland geldende wet- en regelgeving en hoe wordt dat gecontroleerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is de buitenlandse logeeraktehouder altijd in het gezelschap van een Nederlandse jachtaktehouder en moet hij toestemming hebben van een jachthouder, een grondgebruiker of een faunabeheereenheid om het geweer te mogen gebruiken. Het is de verantwoordelijkheid van laatstgenoemde (rechts)personen dat personen die met hun toestemming het geweer gebruiken handelen overeenkomstig de geldende regels. Dit wordt gecontroleerd binnen het reguliere toezicht en handhaving.
Mogen deze buitenlandse jagers hun eigen geweren meenemen? Zo ja, hoe worden deze dan ingevoerd, aan welke eisen moet de import van deze geweren voldoen en hoe wordt dit gecontroleerd?
Voor houders van een jachtakte is in de Regeling wapens en munitie een vrijstelling verleend van het verbod op het binnenbrengen en vervoeren van jachtgeweren en munitie in de Wet wapens en munitie. Deze vrijstelling geldt alleen voor jachtgeweren die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend, alsmede voor ten hoogste 1.000 patronen.
In de Regeling wapens en munitie is bepaald dat degene die over een logeerakte beschikt, de vrijstelling alleen geldt voor de periode van zeven dagen voor en zeven dagen na de zes opeenvolgende dagen waarop de akte geldig is.
Hoe past het aanbieden van dit soort arrangementen aan buitenlandse jagers binnen de verplichting om lid te zijn van een Wildbeheereenheid en hoe wordt dit gecontroleerd?
De Flora- en faunawet vereist geen lidmaatschap van een wildbeheereenheid. Onder de wet Natuurbescherming worden jachthouders van een jachtveld in Nederland, die in bezit zijn van een jachtakte, verplicht om lid te zijn van een wildbeheereenheid. Personen uit het buitenland die een logeerakte aanvragen, zijn geen jachthouder van een jachtveld in Nederland. Voor hen zal de verplichting om lid te zijn van een wildbeheereenheid dus niet gaan gelden.
Hoe wordt geborgd dat deze buitenlandse jagers overeenkomstig het van toepassing zijnde faunabeheerplan handelen?
Onder de Flora- en faunawet heeft het faunabeheerplan enkel betrekking op het populatiebeheer, dat wordt uitgevoerd op basis van een ontheffing van de provincie. In de wet Natuurbescherming is geregeld dat ook jacht en schadebestrijding geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan.
Zoals is geantwoord op vraag 3, moet de buitenlandse jachtaktehouder altijd toestemming hebben van een jachthouder, een grondgebruiker of een faunabeheereenheid om het geweer te mogen gebruiken. Deze personen zijn er verantwoordelijk voor dat wordt gehandeld overeenkomstig het geldende faunabeheerplan.
Heeft u een indicatie van de hoeveelheid buitenlandse jagers die in Nederland actief zijn (geweest)? Zo ja, hoeveel jagers betreft dit?
In Nederland is aan 871 personen een logeerakte verleend, peiljaar 2015.
Wat vindt u ervan dat buitenlandse jagers in Nederland blijkbaar actief zijn (geweest)?
Zoals in de antwoorden 2 t/m 8 aangegeven is het buitenlandse jagers zowel onder de Flora- en faunawet als onder de toekomstige wet Natuurbescherming toegestaan om in Nederland te jagen. Daarbij dienen zij te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in de aan hen verstrekte logeerakten en daarnaast aan de voorschriften uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om te benadrukken dat beheersmaatregelen ten aanzien van het in het wild levende dieren (populatiebeheer door faunabeheereenheden, schadebestrijding door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht door jachthouders) altijd een maatschappelijk doel moeten hebben. Het organiseren van commerciële jachtreizen en de associaties die dit oproept keur ik af. Ik zal daarom met provincies en de Koninklijke Jagersvereniging in overleg treden over de beëindiging van dergelijke praktijken.
Deelt u de mening dat het aanbieden van dergelijke jachtarrangementen aan buitenlandse jagers niet in lijn ligt met de achterliggende gedachte van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, welke maatregelen kunt u treffen om dergelijke jachtarrangementen voor buitenlandse jagers onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Dolfijnenslachtingen en de walvisjacht als onderwerp van de economische missie naar Japan |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze gaat u tijdens uw economische missie naar Japan invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en de walvisjacht, en aan de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten?1
Het kabinet is van mening dat het slachten van dolfijnen niet acceptabel is en dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn, ook walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden. Ik heb in mijn gesprek gesprek met de Japanse premier Abe dit standpunt van de Nederlandse regering opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Japanse regering.
Bent u conform eerdere toezegging bereid de Kamer achteraf te informeren over uw gedane inspanningen tijdens de economische missie?2
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet, conform eerdere toezegging, het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Japan het afgelopen jaar heeft benut en komend jaar zal benutten voor een moratorium op de walvisjacht en de een beëindiging van de dolfijnslachtingen?3
Nederland heeft – net als verscheidene andere lidstaten – bij de Europese Commissie meerdere malen aangedrongen om een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn in het handelsverdrag tussen de EU en Japan op te nemen. Een dergelijk hoofdstuk vormt voor Nederland een belangrijk aanknopingspunt om de discussie met Japan over de vangst van walvissen en dolfijnen te kunnen voeren. Japan staat hier tot nu toe afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft zijn zorgen hierover bij Japan onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie.
Het bejagen en serveren van beschermde zwanen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het restaurant dat adverteert met het serveren van zwanen, geschoten in de provincie Zuid-Holland?1
Ja.
Serveert het restaurant deze beschermde vogels zonder in het bezit te zijn van een ontheffing daarvoor, zoals dit restaurant in het verleden ook deed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk, hoe bent u van plan hier tegen op te treden en hoe voorkomt u dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt?
De knobbelzwaan is een beschermde inheemse diersoort in de zin van de Flora- en faunawet. Het is daarom onder meer verboden om knobbelzwanen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
De knobbelzwaan veroorzaakt echter ook schade in delen van het land. Daarom is de knobbelzwaan geplaatst op bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding, waarmee provincies op grond van artikel 65 van de wet de mogelijkheid hebben om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor het bestrijden van knobbelzwanen.
Provincies zijn ook bevoegd om op basis van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing te verlenen voor populatiebeheer van knobbelzwanen. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er sprake is van een aangewezen belang, zoals de volksgezondheid, openbare veiligheid of de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Provincies kunnen ontheffing verlenen van het verbod op het onder zich hebben en verhandelen van in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer gedode knobbelzwanen. Tegen de verhandeling van producten van dieren, die zijn gedood op grond van een geldige vrijstelling of ontheffing van de provincies, bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming in beginsel geen bezwaar.
Uiteraard zal wel te allen tijde moeten worden voldaan aan de op grond van de Wet dieren geldende hygiënevoorschriften voor het op de markt brengen van dierlijke producten. Het is aan de provincies om handhavend op te treden.
Hoe gaat u deze commerciële activiteiten, waarvan u eerder heeft gezegd dat die ten aanzien van beschermde diersoorten ongewenst zijn, stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Is in de ontheffing (verleend door de provincie Zuid-Holland) opgenomen dat gedode zwanen mogen worden gebruikt voor commerciële doelen en voor consumptie? Zo nee, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken?
De provincies maken binnen de kaders van de wet hun eigen afweging bij het verlenen van ontheffingen voor het beheren van knobbelzwanen en het onder zich hebben of verhandelen van deze zwanen.
De door gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende ontheffing voor het beheer van knobbelzwanen is mede verleend uit oogpunt van verkeersveiligheid. In de betreffende ontheffing is niet opgenomen dat de gedode knobbelzwanen voor commerciële doeleinden en voor consumptie mogen worden gebruikt.
In de ontheffing van gedeputeerde staten van Zuid-Holland worden de volgende alternatieven vermeld die de houders van de ontheffing moeten aanwenden: verjaging, bewerken van eieren, plaatsen van vlaggen en gebruik van knalapparaten. Ondanks de inzet van deze alternatieven is er schade ontstaan en zijn verkeersonveilige situaties opgetreden. Daarom is afschot door de provincie noodzakelijk geacht. De gevraagde feitelijke gegevens zijn te verkrijgen bij de provincie Zuid-Holland.
Kunt u aangeven voor welk bedrag zwanen de afgelopen vijf jaar schade hebben aangericht in de provincie Zuid-Holland, hoeveel zwanen in deze provincie zijn afgeschoten en welke diervriendelijke alternatieven zijn gebruikt om zwanenschade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de ontheffingen verleend door de provincie Flevoland en Gelderland om zwanen af te schieten, omdat zwanen daar jaarlijks voor nog geen 2.000 euro en respectievelijk 6.000 euro aan schade zouden aanrichten?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer inlichten over welke alternatieven voor afschot eerst zijn uitgeprobeerd (wettelijke eis) en hoe vast is komen te staan dat de alternatieve schadepreventie en -bestrijding niet werkte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze bedragen in geen geval een legitieme reden zijn om beschermde dieren af te schieten? Zo ja, bent u bereid de provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het verkrijgen van panda’s uit China |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat door de jaren heen drie Minister-Presidenten, te weten Wim Kok, Jan Peter Balkenende en Mark Rutte, brieven hebben geschreven aan de Chinese autoriteiten over de huur van pandaberen?1 Zo ja, wat was de strekking van deze brieven? Welke argumenten werden gebruikt richting China om de panda’s naar Nederland te krijgen? Kan de Kamer inzage krijgen alle brieven die vanuit het kabinet inzake de levering van panda’s zijn geschreven? Zo nee, waarom niet?
De komst van de panda’s is onderdeel van een uitgebreid natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen. De dierentuin heeft zich de afgelopen 15 jaar ingezet om te kunnen participeren in het Chinese natuurbeschermingsprogramma ter bescherming van de reuzenpanda. In de afgelopen jaren heeft het kabinet op verschillende niveaus en manieren met de Chinese autoriteiten gesproken over bilaterale samenwerking tussen China en Nederland ter bescherming van de reuzenpanda en heeft aangegeven de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten te ondersteunen.
Het uitgebreide natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen omvat naast de panda-uitleen ook andere elementen. Hiermee worden onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild gefinancierd. Ook zal Ouwehands Dierenpark in Nederland onderzoek doen in samenwerking met Wageningen Universiteit. Verder biedt de samenwerking op het gebied van panda’s een goede basis om ook rond andere dierenbeschermingsprogramma’s samen te werken met China. Het biedt de kans om expertise en ervaring uit te wisselen en bij te dragen aan onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild.
Deelt u de mening dat de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken zich met belangrijkere zaken bezig zouden moeten houden dan met het verkrijgen van pandaberen voor een dierentuin?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ethisch acceptabel dat dieren in het algemeen, en panda’s in het bijzonder, inzet zijn van diplomatieke en economische relaties? Zo ja, waarom vindt u dat?
Dat China deze panda’s uitleent aan Nederland is een reflectie van de bijzondere en brede relaties die Nederland en China met elkaar hebben. Zoals hierboven staat beschreven is de uitleen onderdeel van een breder programma dat zich richt op bescherming van de reuzenpanda.
Vindt u het maatschappelijk en ethisch acceptabel om, door het accepteren van de panda’s, ja te zeggen tegen een innigere handelsrelatie met een land dat op grote schaal mensen- en dierenrechten schendt? Zo ja, hoe rechtvaardigt u een nauwere handelsrelatie met China? Zo nee, bent u bereid af te zien van het «pandageschenk»?
Economische diplomatie en aandacht voor mensenrechten zijn geen gescheiden trajecten. Rechtszekerheid, respect voor de rechtsstaat en mensenrechten maken een land economisch aantrekkelijker en sterker. Nederland zal ook daarom in de toekomst de dialoog met China blijven aangaan over deze onderwerpen.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van deze pandaberen, vanwege het langdurige transport en verandering van leefomgeving, zich verhoudt tot het doel van het Ouwehands Dierenpark om met de panda’s extra publiek te trekken?
Het vervoer van de pandaberen zal geschieden conform de normen van de internationale luchtvaartorganisatie IATA en de eisen die hiervoor in het kader van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) worden gesteld. Er is de Chinese overheid en de ontvangende dierentuin alles aan gelegen om het vervoer vanuit het fokcentrum in China naar de Nederlandse dierentuin zo goed mogelijk te laten verlopen, zonder nadelige gevolgen voor het welzijn van de panda’s. Ouwehands Dierenpark heeft aangegeven deze bijzondere, bedreigde diersoort graag te willen huisvesten en hoopt dat de panda’s voor nageslacht zullen zorgen. Op die wijze kan Ouwehands Dierenpark bijdragen aan het behoud van deze diersoort. Aangezien de panda’s bij het grote publiek een bekende en geliefde diersoort zijn, hoopt de dierentuin op extra bezoekers om daarmee ook de kosten van huisvesting en verzorging van deze panda’s te kunnen bekostigen.
Hoe kunt u garanderen dat de driemaandelijkse cursus over de verzorging van pandaberen voldoende is om borg te dragen voor de intensieve zorg die deze kwetsbare soort nodig heeft?
De Chinese overheid zorgt ervoor dat de kennis, die in het fokcentrum in China is opgedaan met betrekking tot een optimale verzorging, huisvesting en voeding van de pandaberen, wordt overgedragen op de Nederlandse verzorgers. Hiervoor is een overeenkomst gesloten tussen het Chinese fokcentrum en Ouwehands Dierenpark, waarin garanties zijn opgenomen voor het welzijn van de panda’s.
Hoeveel huur wordt jaarlijks voor de pandaberen betaald? Kunt u garanderen dat er geen Nederlands belastinggeld gaat naar de huur voor de panda’s?
De dierentuin draagt de kosten van dit programma.
Is er geld door de Nederlandse overheid in het gehele traject geïnvesteerd in het naar Nederland halen van de panda’s? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse regering heeft de afgelopen jaren op diverse momenten de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten ondersteund. De Nederlandse overheid heeft hier geen geld in geïnvesteerd.
De berichtgeving ‘Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000’ en ‘Geen naaldbossen in Twente’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000» en «Geen naaldbossen in Twente»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Is het waar dat er eenzijdig door u besloten is maatregelen te nemen om het Natura2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (AVAV) uit te breiden?
Het Ministerie van Economische Zaken is voortouwnemer voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied en heeft daartoe besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. De inspraakprocedure voorziet hier uiteraard wel in.
Kunt u aangeven hoe er met de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland is gecommuniceerd over dit besluit?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit erg kort voor de start van de TIL. Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Klopt de berichtgeving dat dit zal gebeuren naar aanleiding van de tussentijdse aanpassing van AERIUS?
Ja.
Is de tussentijdse aanpassing van AERIUS besproken met de provincies voor de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015? Zo ja, wat was de reactie toentertijd van de afvaardiging uit de provincie?
Ja, dit is een bestuurlijke afspraak tussen de PAS-partners. Uw kamer is hierover op 14 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 151).
Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningverlening voor ondernemers die sinds 1 juli 2015 een aanvraag hebben kunnen indienen? Liggen alle aanvragen nu stil? Wat zijn hier de economische en financiële gevolgen van voor bedrijven?
Bedrijven die sinds 1 juli 2015 een melding hebben gedaan in het kader van de PAS hoeven niet alsnog een vergunning aan te vragen. Wanneer een vergunning is toegekend voor de inwerkingtreding van de geactualiseerde AERIUS Monitor 2015, kan worden besloten overeenkomstig de oorspronkelijke AERIUS Monitor 2014. Wanneer een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de nieuwe AERIUS-versie, maar het besluit is genomen na de aanpassing, zal dat besluit gebaseerd moeten worden op de geactualiseerde versie van AERIUS. Dat kan betekenen dat een aanvraag moet worden aangepast. Aanvragen hoeven daarom niet stil te liggen.
Kunt u aangeven of het klopt dat bedrijven die in een eerder stadium een melding hebben gemaakt nu genoodzaakt zullen zijn een vergunning aan te vragen met als gevolg extra leges?
Zie antwoord vraag 7.
In het persbericht bij de invoering van de PAS geeft gedeputeerde Maij aan: «met de PAS geven rijk en provincies ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie», maar deelt u de mening dat op deze manier zo de mogelijkheid tot ontwikkeling op slot zit terwijl de PAS juist ruimte diende te bieden?3
Nee. Om ervoor te zorgen dat de PAS zo optimaal mogelijk werkt, is het noodzakelijk dat wordt uitgegaan van de meest actuele kennis. Dit betekent in beginsel een jaarlijkse actualisatie van het onderdeel AERIUS Monitor, zoals is beschreven in het programma. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Op welke andere plekken in Nederland levert de tussentijdse aanpassing van AERIUS extra maatregelen op ter uitbreiding van de natuur? Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningaanvraag?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger blijkt te zijn dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komt stil te liggen.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de aanpassingen in AERIUS het draagvlak voor de PAS ondermijnen?
Nee, hoewel ik begrip heb voor de onrust die is ontstaan. De actualisatie van AERIUS Monitor en de eventuele gevolgen daarvan voor de ontwikkelingsruimte of maatregelenpakketten zijn noodzakelijk om het programma de juridische basis te kunnen blijven bieden voor activiteiten die stikstof uitstoten. Uw Kamer heeft ook het belang van de juridische houdbaarheid van het programma en de daarmee samenhangende monitoring en bijsturing benadrukt.
Waarom is er door u eenzijdig gekozen om herstelmaatregelen te nemen zoals het aanplanten van 46 hectare naaldbos in het buffergebied?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er binnen dit specifieke natuurgebied gekozen voor een naaldbos, aangzien dit daar van nature helemaal niet voorkomt?
De gedachte is dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat deze bomen jaar rond hun naalden behouden.
Bent u bereid om in overleg te treden met lokale en provinciale overheden teneinde te komen tot passende maatregelen?
Er vinden reeds gesprekken met provincie Overijssel plaats. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Het bericht “Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen” |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober jl. waarin twee opvangers van zeehonden ontslagen zijn van rechtsvervolging omdat de rechter het gerechtvaardigd vond dat zij de zorg voor die zeehonden niet aan Pieterburen toevertrouwden?2
Het Openbaar Ministerie heeft op 16 oktober jl. hoger beroep ingesteld naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank. De zaak is daarmee onder de rechter.
Indien u de analyse van de rechter deelt, vindt u het zorgelijk dat bij een van de drie erkende zeehondenopvangcentra schijnbaar het financieel belang in plaats van het belang van dierenwelzijn voorop staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn voor u de mogelijkheden om te interveniëren in deze kwestie om te komen tot een oplossing waarin zowel het dierenwelzijn als financiële houdbaarheid is geborgd? Zou u bijvoorbeeld mediation kunnen faciliteren?
De bestaande drie centra met een ontheffing voor de opvang van zeehonden die in nood verkeren, zijn particuliere initiatieven. De overheid stelt op grond van de Flora- en Faunawet de kaders waar de opvangcentra aan moeten voldoen.
In het Algemeen Overleg Natuurbeleid en Biodiversiteit op 28 mei jl. is de opvang van zeehonden aan de orde geweest. In het AO is toegezegd dat in samenspraak met de provincies en betrokken partijen naar mogelijke oplossingen gekeken zal worden.
Op voorspraak van de Waddenprovincies voert de heer B. Eenhoorn op verzoek van mijn voorganger en de provincies een aantal verkennende gesprekken met betrokkenen. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
De wijziging van de gebiedsanalyse van Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen maatregelen van bovenaf»?1
Ja.
Klopt het dat bij de wijzing van de gebiedsanalyse 46,2 hectare dennenbos wordt toegevoegd aan het Natura gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, meer bepaald aan de bufferzone van de Agelerbroek?
In de ontwerpgeactualiseerde gebiedsanalyse die op 7 september als onderdeel van de partiele herziening van het programma aanpak stikstof ter inzage gelegd is een maatregel opgenomen om stikstof in te vangen, door het bebossen van de bufferzone bij Agelerbroek en enkele kleinere bufferzones bij Voltherbroek. Hierbij is aangegeven dat de aanplant met loofbomen in combinatie met stroken naaldbomen, die meer stikstof afvangen omdat ze in de winter hun blad behouden, voor mogelijk werd gehouden.
Heeft het Rijk het voortouw genomen in deze wijziging van de gebiedsanalyse?
Omdat het Ministerie van Economische Zaken voortouwnemer is voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied, is besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen.
Waarom is deze wijziging niet gecommuniceerd en afgestemd met de Provincie en de bestuurlijk trekker van het gebiedsproces, te weten de gemeente Dinkelland?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit kort voor de start van de ter inzage legging (TIL). Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Bent u zich er van bewust dat deze onaangekondigde wijziging een sterke negatieve invloed heeft op het lopende gebiedsproces en alle inspanningen die er zijn geweest ten aanzien van het convenant «samen werkt beter»? Zo ja, hoe heeft u hier dan rekening mee gehouden?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Deelt u de mening dat het proces bij een ingrijpende wijziging van een gebiedsanalyse anders moet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten of deze wijzing van de gebiedsanalyse voortkomt uit een technische aanpassing in de rekenmethode van Aerius waardoor de stikstofdepositie hoger is uitgevallen?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger was dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komen stil te liggen.
Kunt u toelichten waarom er voor deze maatregel is gekozen van het aanleggen van 46,2 hectare dennenbos en niet voor andere mogelijke maatregelen? Kunt u aangeven welke andere maatregelen mogelijk zijn?
Ecologische herstelmaatregelen zijn voor het gebied niet meer voorhanden. Het betreft hier een grondwaterafhankelijke habitattype, waarvoor het nemen van hydrologische maatregelen essentieel is om deze typen voor verslechtering te behoeden. Deze maatregelen waren reeds in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. opgenomen en dienen met urgentie te worden uitgevoerd. Stikstof-verminderende maatregelen waren nog de enige mogelijke maatregelen. Hierbij werd gedacht aan stikstof-invangende beplanting en saneren van piekbelasters. Aangezien de bufferzone reeds in de vigerende gebiedsanalyse was opgenomen, werd beplanting met stikstof invangende naaldbomen als meest kansrijk gezien. De gedachte hierbij was dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat ze jaarrond hun naalden behouden.
Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Heeft u bij de keuze voor de aanleg van 46,2 hectare dennenbos rekening gehouden met andere effecten van deze maatregel, zoals of het past in dit gebied waar alleen maar loofbos is en of het naaldbos juist niet de hydrologische situatie en het grondwater in het gebied zal verslechteren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u er, bij uw beslissing om 46,2 hectare dennenbos aan te leggen in een loofbosgebied, rekening mee gehouden dat het effect van de aanleg van een dennenbos in het algemeen (en in een niet omringende bosgordel in het bijzonder) zeer beperkt is? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel landbouwgrond er verloren gaat door de maatregel om 46,2 hectare naaldbos aan te leggen?
Deze maatregel wordt toegepast in de bufferzone (46,2 hectare), die in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. is benoemd als te verwerven en in te richten voor hydrologische maatregelen. De gebiedsanalyse laat ruimte voor aangepast agrarisch beheer in deze zone. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Henk van Gerven (SP), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
De uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u ook genoten van de uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 waar een landschapsarchitect te gast was?
Ik heb de uitzending niet gezien.
Bent u ook zo geschrokken van de opeenvolging van onsamenhangende borden, gebouwen en rommel die de landschapsarchitect toonde van het aangezicht van Leiden/Leiderdorp gezien vanaf de A4? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het zicht vanaf de A4 rond Leiden en Leiderdorp goed. De bebouwing langs de A4 leidt tot een betere omgevingskwaliteit voor de inwoners van Leiderdorp die hierachter wonen. Iets verder langs de A4, tussen Zoeterwoude en Leidschendam, bevindt zich één van de mooiste snelweguitzichten van Nederland, met zicht op het Groene Hart en de Driemolengang bij Stompwijk. De discussie over meer samenhang tussen diverse projecten in een gebied of langs een route die Adriaan Geuze aanzwengelt kan bijdragen aan meer aandacht voor de beleving van het landschap.
Vindt u ook dat Zuid-Holland min of meer doorgestreept kan worden als provincie waar nog sprake is van enige landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in Zuid-Holland valt landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit te beleven, bijvoorbeeld in het Groene Hart, de duinen en de kust, Midden-Delfland en de vernieuwde stationslocaties van Rotterdam en Den Haag Centraal. Juist in deze dichtbebouwde provincie is het van belang om een goede samenhangende afweging te maken tussen het behoud van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten.
Deelt u de paniek van de landschapsarchitect die het bijzondere van eeuwenlang ingenieurschap, onder anderen verbeeld door de Oude Meesters en de Haagse School en ook nog zichtbaar in bouwkundige en waterbouwkundige werken van deze tijd, langzaamaan vermalen ziet worden door een grondmarkt waar de korte termijn (vier jaar wethouderschap) en het snelle geld (vastgoedjongens, projectontwikkelaars) het karakter bepalen van een publiek goed als het landschap en de openbare ruimte? Zo nee, waarom niet?
Nee, Adriaan Geuze schetst een te negatief beeld. Met oprechte inzet van verantwoordelijke bestuurders en andere betrokkenen wordt op vele plekken in ons land gewerkt aan de kwaliteit van onze leefomgeving, bijvoorbeeld rond de Utrechtsebaan.
Bent u van mening dat er paal en perk gesteld moet worden aan de wildgroei aan «zichtlocaties» langs snelwegen die het uitzicht op het bijzondere en gevarieerde Nederlandse landschap ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind niet dat er sprake is van «wildgroei». Ik vind dat we met elkaar zorg moeten dragen voor behoud én ontwikkeling van onze omgevingskwaliteit, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb ik de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd met als doel de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Via het MIRT werk ik met de regionale bestuurders samen aan integrale gebiedsontwikkeling. Voor het bereiken van meer omgevingskwaliteit is een samenhangende en integrale gebiedsontwikkeling van belang vanuit de identiteit van het gebied. Soms met de nadruk op de beleving van historische kwaliteiten en soms op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten. Ik vraag het College van Rijksadviseurs regelmatig om advies, of om zitting te nemen in een kwaliteitsteam die de inpassing en vormgeving van infrastructuur en landschap begeleiden. Met het beleid voor Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp zet ik stevig in op de rol van ontwerp bij de overheid om een integrale aanpak te bevorderen en het draagvlak voor ruimtelijke ingrepen te vergroten. Begin dit jaar heb ik aangekondigd daar ook het Ontwerpteam aan toe te voegen om gemeenten met ontwerp te ondersteunen bij ruimtelijke ontwikkelingsvraagstukken. Dit alles binnen de verantwoordelijkheidsverdeling die we met elkaar afgesproken hebben. Op mijn verzoek houdt het Planbureau voor de Leefomgeving de vinger aan de pols middels de Monitor Infrastructuur en Ruimte. In aanloop naar een Nationale Omgevingsvisie agendeer ik de vraag wat er kan verbeteren aan onze omgevingskwaliteit en wie welke bijdrage daaraan kan leveren.
Vindt u het stuk van de A2 tussen Zaltbommel en Den Bosch getuigen van bouwkundige smaak? Wat is volgens u de bouwkundige en functionele samenhang van deze brede straat?
Ruimtelijke keuzes worden gemaakt op de plek waar ze het beste passen. Ik vertrouw er op dat de betrokken bestuurders hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe lang duurt het nog voor de A7 door Fryslân veranderd is in een aaneengesloten straat met kantoren en bedrijfsdozen aan weerskanten? Heeft u het daar over met de gemeenten en de provincie in die regio? Wat zijn alternatieve mogelijkheden om bedrijvigheid in Fryslân te huisvesten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn uw plannen om het bijzondere karakter van het Nederlandse landschap, grotendeels door mensenhanden gemaakt en nu voor een deel weer verpest door zichtlocaties, maar ook door megastallen, overbemesting en steeds leger wordende vogelarme graslanden, beter voor het voetlicht te brengen? Hoe gaat u alle Nederlanders meer betrekken bij beheer, behoud en beleving van ons unieke landschap?
Wat is mooi en wat is uniek? Onze vermaarde polders bijvoorbeeld zijn heel functioneel ontworpen. Ik ben van mening dat brede betrokkenheid van ontwerpers, burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden bij het Nederlandse landschap zal bijdragen aan de kwaliteit van onze leefomgeving. Het Jaar van de Ruimte dat nu loopt richt zich op een brede betrokkenheid bij de ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Dit sluit aan bij de voorbereidingen die gestart zijn voor een Nationale Omgevingsvisie die verschijnt wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt. In deze Nationale Omgevingsvisie staan de gezamenlijke nationale opgaven en ambities centraal, en volgt hieruit een rolverdeling.
Het doden van wilde dieren door trofeejagers |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het doden van de leeuw Cecil in een nationaal park in Zimbabwe, door een plezierjager die hier 50.000 euro voor heeft betaald?1
Onder voorwaarden is jacht onder de bestaande internationale verdragen toegestaan om inkomsten te genereren ten behoeve van natuurbeheer en om bewoners die een deel van hun kudde of oogst verliezen door wilde dieren, schadeloos te stellen. In het specifieke geval van de dood van de leeuw Cecil is mogelijk niet aan de door de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) aan jacht gestelde voorwaarden voldaan. Sowieso zijn wij tegen trofeejacht.
Welk deel van dergelijke bedragen komt werkelijk ten goede aan de lokale bevolking, die schade heeft aan gewassen en vee door toedoen van wilde dieren?
Wij beschikken niet over dergelijke gegevens. Er is onderzoek naar gedaan en de percentages van gelden die rurale huishoudens bereiken variëren sterk per land en soms ook binnen een land.
Welke mogelijkheden zijn er om de lokale bevolking op een andere manier te laten profiteren van opbrengsten uit jacht, zolang dit zich beperkt tot populatiebeheer en schadebestrijding?
Er zijn verschillende mogelijkheden die per land sterk kunnen verschillen. Meestal profiteert de bevolking door maatregelen die genomen worden om de oogsten, kuddes en de mensen die met wilde dieren samenleven te beschermen.
Welke mogelijkheden ziet u om hierover het gesprek aan te gaan met landen met savannes en tropisch bos, zonder meteen beticht te worden van het geheven vingertje?
Binnen landschapsontwikkelingsprogramma’s die door Nederland worden gesteund zijn ook natuurgebieden en/of community conservancies en bufferzones in landgebruiksplannen opgenomen. Wij zullen nader bezien of en waar mogelijk in deze programma’s ingezet kan worden op steunen van alternatieven voor de trofeejacht die ook resulteren in een verbeterde bescherming van mensen, vee en gewassen tegen wilde dieren. Gedacht kan worden aan het organiseren van «extreme tracking» of «photo-safaris» om inkomsten te genereren. Dit zal ook worden bekeken bij het verder uitwerken van het op basis van de motie Smaling en Leegte ontwikkelde wildlife crime programma in de Hoorn van Afrika, dat beheerd zal worden door IUCN-Nederland. Daarnaast zullen problemen rond de trofeejacht onder de aandacht worden gebracht in het kader van het CITES-verdrag en bij projecten van het African Elephant Fund.
Wat is uw inzet op het moment om in internationaal verband de plezierjacht op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns te beperken cq. te beëindigen?
De Staatssecretaris van Economische Zaken zal in oktober 2015, zoals toegezegd in het AO Natuurbeleid en Biodiversiteit van 28 mei jl., een verkenning naar de Kamer sturen van de mogelijkheden om de invoer van jachttrofeeën verder te verminderen of te verbieden.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse trofeejagers in Afrika op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns gaan schieten?
Zie de antwoorden bij vragen 4 en 5.
Wat doet u om de invoer en doorvoer van jachttrofeeën zoals dode leeuwen onmogelijk te maken?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Hoeveel opsporingscapaciteit zet u in om invoer en handel in illegale jachttrofeeën op te sporen? Wat is de pakkans en welke straf wordt in welke mate hierbij opgelegd? Hoeveel zaken worden met een schikking afgedaan of geseponeerd?
Toezicht op de invoer en handel in illegale jachttrofeeën maakt deel uit van het toezicht op de illegale handel in beschermde soorten dat door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) wordt uitgeoefend. Daarnaast ziet de Douane aan de buitengrenzen toe op de illegale import van beschermde soorten. Douane en NVWA werken op dat terrein nauw samen. Gezien de inzet van deze diensten achten wij de pakkans aanzienlijk.
Het behandelen van «CITES-zaken» is een prioriteit van het Openbaar Ministerie. Wanneer bij een douanecontrole jachttrofeeën worden aangetroffen zonder de benodigde documenten wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Artikel 13 van de Flora- en faunawet bevat verboden met betrekking tot het bezit van en de handel in specimens, afkomstig van beschermde inheemse en uitheemse diersoorten. Overtreding van dit verbod is een economisch delict op grond van artikel 1a, onderdeel 1, van de Wet op de Economische Delicten (WED). Volgens artikel 6, eerste lid, onderdeel 1, van de WED kan overtreding worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,00). Nadere gegevens over op welke wijze deze zaken worden afgedaan (zoals bijvoorbeeld een schikking of een sepot) kunnen niet uit de bedrijfsprocessen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd.
De laatste jaren zijn overigens slechts enkele gevallen van jachttrofeeën van door Nederlandse jagers geschoten dieren aangetroffen en in beslag genomen.
Bent u bereid in Europa te bepleiten de invoer van jachttrofeeën te verbieden voor een grotere categorie bedreigde dieren, bijvoorbeeld voor alle dieren op lijst 1 en 2 van de «Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora» (CITES), of tenminste alle dieren op CITES lijst 1?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Wat is de actuele stand van zaken betreffende de uitvoering van de Motie Van Gerven over de handel in wilde dieren via internet (Kamerstuk 28 286, nr. 579) die vraagt om met Marktplaats in gesprek te gaan over de handel in wilde dieren?
Er is regelmatig overleg met Marktplaats over advertenties die betrekking hebben op handel in bedreigde diersoorten. In overleg met Marktplaats worden potentiële kopers erop gewezen dat een CITES-certificaat nodig is zodra ze artikelen aanschaffen die CITES-plichtig zijn. Indien blijkt dat een advertentie illegale zaken bevat, wijzen NVWA-inspecteurs Marktplaats daarop. Marktplaats verwijdert daarop de advertentie.
Wat is uw mening over het feit dat op Marktplaats opgezette schildpadden, cobra’s en poolvossen worden aangeboden, opgezette apen te koop worden gevraagd en onder andere levende stinkdieren en eekhoorns worden aangeboden?
Voorop staat dat de op Marktplaats aangeboden waar legaal verkregen moet zijn. Voor beschermde diersoorten betekent dit dat daarvoor de benodigde papieren moeten worden overlegd bij overdracht.
De berichtgeving inzake de certificering van Maleisisch hout |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie over tropisch hout ontspoort in Kamer»?1
Ja.
Welke reden heeft u om aan de bedoelingen van milieuorganisaties zoals Greenpeace en het Wereld Natuur Fonds te twijfelen? Is het waar dat deze organisaties zelf geen belang bij het Forest Stewardship Council (FSC)-keurmerk hebben?
In de Kamerbrief van 13 juli jl.2 is gewezen op belangenverstrengelingen die zich voordoen in de lobby rondom houtkeurmerken. Zo worden bestuursfuncties bij FSC bekleed door dezelfde mensen die óók sleutelposities bij de non gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben.
Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli is door enkele ngo’s gemeld dat het nadrukkelijk beleid is om uitsluitend FSC te ondersteunen.
Hoe oordeelt u over de genoemde voorbeelden in het artikel «Weinig duurzaams aan Maleisisch hardhout», waaruit blijkt dat de Maleisische overheid het niet zo nauw neemt met de certificering?2
Het opinie-artikel geeft de persoonlijke mening van de auteur weer. Het is niet duidelijk in hoeverre de beweringen in het artikel op feiten berusten.
Een groot deel van het artikel gaat over het vermeende handelen van de Maleisische overheid. Het is in dit kader goed te benadrukken dat in het Nederlandse houtinkoopbeleid niet het overheidsbeleid wordt beoordeeld, maar het functioneren van een onafhankelijk certificatiesysteem. Bij veel van de voorbeelden in het opinieartikel is niet duidelijk of deze betrekking hebben op Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS)-gecertificeerd bos of op gebieden daarbuiten.
Dat er in Maleisië nog steeds ontbossing plaatsvindt, is bekend. Dit betreft over het algemeen gebieden waar geen certificering is. Van de bossen in Maleisië was in 2013 32% gecertificeerd.
Om vast te kunnen stellen of de eerder geïdentificeerde punten bij MTCS zijn opgelost wordt de Toetsingcommissie Inkoop Hout (TPAC) gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Toetsingscommissie Inkoop Hout stelt dat het Maleisisch keurmerk de standaard nog steeds niet haalt?
In augustus 2013 heeft TPAC beoordeeld dat het MTCS keurmerk op dat moment nog niet volledig voldeed aan de Nederlandse TPAS-inkoopcriteria. Tijdens het bezoek aan Maleisië in juli jl. heeft Staatssecretaris Dijksma kunnen constateren dat er verbeteringen zijn doorgevoerd. Er lijken geen belemmeringen meer te zijn om MTCS te erkennen in het duurzaam inkoopbeleid voor hout. TPAC wordt gevraagd een laatste check te doen.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de voorzitter van de grootste organisatie van inheemse volken in Maleisië JOAS, die stelt dat de inheemse volken helemaal niet tevreden zijn met het gevoerde systeem, dit in tegenstelling tot wat vertegenwoordigers ter plaatse volgens u beweerden?3
Tijdens het bezoek aan Maleisië afgelopen juli is gesproken met meerdere belangengroepen, waaronder Jaringan Orang Asal SeMalaysia (JOAS). Alle belangengroepen hebben zich tijdens deze gesprekken positief uitgesproken over het keurmerk MTCS en de verbeteringen die in de afgelopen jaren tot stand zijn gebracht.
Met de recente brief neemt JOAS afstand van het MTCS-keurmerk. De punten die zij in de brief aanvoeren komen niet overeen met het beeld dat zij tijdens het bezoek hebben geschetst.
Kunt u toelichten waarom u, ondanks genoemde voorbeelden die op het tegendeel lijken te wijzen, er het volste vertrouwen in blijft houden dat de Maleisische overheid wel aan de voorwaarden ten aanzien van de certificering voldoet?
Met het recente bezoek aan Maleisië heeft de Nederlandse regering zich op de hoogte gesteld van de vorderingen die gemaakt zijn in het MTCS-systeem ten aanzien van de eerder, op aangeven van de ngo’s, geconstateerde tekortkomingen. Het beeld dat deze punten succesvol zijn opgepakt door de keurmerkorganisatie en de gecertificeerde bosbeheerders is tijdens dat bezoek bevestigd.
Kunt u, los van de goede bilaterale contacten, aangeven waarom de Maleisische overheid gebruikmaakt van een PR-bureau om haar positie met betrekking tot houtexport in Nederland te vertegenwoordigen? Weet u zeker dat u zich geen zand in de ogen laat strooien, zoals wel vaker gebeurt wanneer natuur en biodiversiteit moeten opboksen tegen economisch gewin?
De Maleisische overheid laat zich in Nederland vertegenwoordigen door de Maleisische ambassade.
Uit de discussie blijkt dat vele belangen gemoeid zijn met de acceptatie van MTCS in het inkoopbeleid. Net als ngo’s lobbyt de houthandel om hun visie op de problematiek voor het voetlicht te brengen.
Uiteindelijk is het aan de Staatssecretaris van IenM om te besluiten over acceptatie van certificatiesystemen als bewijs voor duurzaam hout. Om tot een zorgvuldig oordeel te komen is met een breed scala aan betrokkenen gesproken en laat de Staatssecretaris zich adviseren door toetsingscommissie TPAC.
Kunt u de klacht ingediend bij de Europese Commissie over het FSC-only beleid van Nederlandse gemeenten toelichten? Wat is volgens u de waarde van een duurzaamheidskeurmerk wanneer omwille van economische belangen moet worden afgezien van inkoop van hout met dit gecertificeerd keurmerk?
Veel gemeenten kopen al duurzaam hout in. Dit is een positieve ontwikkeling waarmee ze duurzaam bosbeheer wereldwijd stimuleren.
Gemeenten lijken hierbij niet altijd voldoende oog te hebben voor de juridische kaders die gelden bij de inkoop van duurzaam hout. Het vragen om een specifiek houtkeurmerk is in strijd met de aanbestedingsregels. Er is over het FSC only-beleid bij Nederlandse gemeenten een klacht ingediend bij de Europese Commissie. Dit betreft dus niet het inkopen van hout met het FSC keurmerk als zodanig, maar over het uitsluiten van andere keurmerken dan het FSC keurmerk.
In hoeverre worden de kwetsbare veengebieden in Zuidoost-Azië inmiddels ontzien bij de commerciële houtkap?
Bij duurzaam gecertificeerd bosbeheer vindt geen houtkap plaats in kwetsbare veengebieden. Onder zowel FSC als MTCS wordt in bosgebieden met zogenaamde high conservation values, zoals kwetsbare veengebieden, niet gekapt. Certificering biedt dus bescherming voor deze veengebieden.
De dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de gruwelijke slachtingen van grienden die weer plaats hebben gevonden bij de Faeröer-eilanden?1
Ja.
Is het waar dat de dolfijnenslachtingen weer onder de bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie hebben plaatsgevonden en dat de arrestaties van activisten met behulp van de Deense marine verricht zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de dolfijnenslachtingen op de Faeröer-eilanden te stoppen, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Een belangrijke stap in het onderbrengen van de kleine walvisachtigen onder de werkingssfeer van de International Whaling Commission is bereikt tijdens de laatste jaarvergadering in 2014. Met de aanname van een resolutie, ingediend door Monaco, is besloten dat de wetenschappelijke gegevens van betrokken intergouvernementele organisaties over de status van de populaties van kleine walvisachtigen nu formeel met de IWC worden gedeeld. Uw Kamer is hierover in het verslag van IWC65 geïnformeerd. (TK 34 000 XIII, nr. 125).
Tijdens deze vergadering heeft Nederland ook een bedrag van € 85.000 toegezegd aan het Small Cetaceans Fund dat onder andere wordt besteed aan verder onderzoek naar kleine walvisachtigen. Naast de IWC vraagt het kabinet vanuit het ASCOBANS verdrag blijvend aandacht voor het stoppen van het doden van (kleine) walvisachtigen.
Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 zal een terugkoppeling over de voortgang van het wetenschappelijke comité worden gegeven.
Bent u bereid Denemarken, dat zich als EU-lidstaat zou moeten houden aan wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt, zowel bilateraal als in EU-verband aan te spreken op het steunen van en het samenwerken met de Faeröese walvisvaarders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden van het kabinet van 29 december 2014 (TK 2014D47663) en overeenkomstig de motie van het lid Ouwehand (TK 21 501-32, nr. 734) zal het kabinet Denemarken blijvend aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen zoals dat gebeurt op de Faeröer-eilanden niet acceptabel is. Nederland zal dit ook in EU-verband blijven doen. Overigens bestaat er geen EU-wetgeving die het slachten van walvisachtigen verbiedt.
In de brief aan uw Kamer van 4 maart 2013 over de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van onder andere het doden van dolfijnen op de Faeröer-eilanden (TK 33 400 XIII, nr. 136), is aangegeven dat de Faeröer-eilanden zich beroepen op zijn autonomie en cultuur. Ook Denemarken geeft aan dat de Faeröer-eilanden een zelfbesturende gemeenschap vormen binnen het Koninkrijk Denemarken en dat de autoriteiten van de Faeröer-eilanden verantwoordelijk zijn voor het eigen beheer van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen in actie te komen om de Deense regering per direct te verbieden deze dolfijnenslachtingen nog langer te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Europese Commissie verzoeken om mogelijkheden te onderzoeken of en op welke wijze de EU kan optreden. Op basis daarvan wil ik dit agenderen in een komende Landbouw- en Visserijraad.
Kunt u aangeven welke vervolgstappen genomen zijn nadat de 65e vergadering van de International Whaling Commission (IWC65) een resolutie van Monaco heeft aangenomen1 waarmee een eerste stap gezet is in het onderbrengen van de kleine walvissoorten onder de werkingssfeer van de IWC en wat dit voor consequenties kan hebben voor de dolfijnenslachtingen bij de Faeröer-eilanden?
In de brief aan uw Kamer van 14 november 2014 is aangegeven dat de IWC het initiatief neemt tot gegevensuitwisseling en onderzoek voor alle walvisachtigen (TK 34 000 XIII, nr. 125). Het wetenschappelijk comité van de IWC geeft hieraan uitvoering. Tijdens de aankomende jaarvergadering van de IWC in oktober 2016 wordt een terugkoppeling van de voortgang van het wetenschappelijk comité gegeven.
Kunt u aangeven of er al met de voorbereidingen van de volgende vergadering van de International Whaling Commission (IWC66) in oktober 2016 is begonnen en wat de Nederlandse inzet hier zal zijn? Zo nee, wanneer bent u van plan de Kamer hierover te informeren?
De voorbereiding van de aankomende IWC jaarvergadering (IWC66) vindt plaats aan de hand van de agenda van de IWC. Zodra de agenda bekend is, zal deze voorafgaand aan de jaarvergadering met uw Kamer worden gedeeld, inclusief de inzet van de EU en Nederland.