Het opzeggen van het Bestuurlijk-akkoord GGZ door de Nederlandse vereniging voor vrijgevestigde psychologen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het besluit van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) om haar verplichtingen vanuit het Bestuurd Akkoord GGZ op te schorten?1
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 april 2013 aan de NVVP vind ik het prematuur dat de NVVP haar verplichtingen vanuit het Bestuurlijk Akkoord GGZ opschort. De veldpartijen die betrokken zijn bij het Bestuurlijk Akkoord hebben tot 30 mei de gelegenheid om gezamenlijk met een veldnorm te komen voor het hoofdbehandelaarschap in de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ. Ik hoop dat de NVVP die gelegenheid ten volle aangrijpt.
Is het waar dat in het laatste advies over het vraagstuk van het hoofdbehandelaarschap in de GGZ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wordt voorgeteld om per 2014 psychotherapeuten geen hoofdbehandelaar meer te laten zijn? Wat is uw mening hierover?
De IGZ heeft op 28 maart een conceptadvies uitgebracht. In dat conceptadvies schrijft de IGZ dat de psychotherapeut geen hoofdbehandelaar kan zijn in de gespecialiseerde GGZ. De IGZ geeft als reden dat de behandeling van de hoogcomplexe patiënten in de gespecialiseerde GGZ een brede, multidisciplinaire (biospychosociale) blik en aansturing vereist waar de psychotherapeut onvoldoende aan voldoet. De psychotherapeut kan naar de mening van de IGZ wel hoofdbehandelaar zijn in de generalistische basis GGZ. Ik wacht nu eerst af of de veldpartijen van het bestuurlijk akkoord op 30 mei een door alle partijen gedragen voorstel overleggen voor het hoofdbehandelaarschap in de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ. Na 30 mei zal ik een standpunt innemen. Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wolbert (2013Z01332) zal ik u vóór de zomer hierover informeren.
Klopt het tevens dat er in het eerdere advies van de IGZ – dat medio december 2012 ter consultatie aan veldpartijen is voorgelegd – geen sprake was van het laten vervallen van het hoofdbehandelaarschap voor psychotherapeuten?
Op 15 november 2012 heeft de IGZ een consultatiedocument verspreid onder de partijen van het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014. In dit document vroeg de inspectie partijen te reageren op de opsomming van de IGZ van GGZ-zorgverleners die als hoofdbehandelaar in de tweedelijns GGZ aangemerkt zouden kunnen worden. De psychotherapeut maakte deel uit van deze opsomming. Hierbij ging het om de hoofdbehandelaar in de tweedelijns GGZ, het huidige advies richt zich op hoofdbehandelaars in de – toekomstige – gespecialiseerde GGZ.
Vindt u het vreemd dat het advies op zo een wezenlijk punt is gewijzigd? Welke veldpartij heeft hierom verzocht? Bent u bereid de geleverde inbreng van veldpartijen openbaar te maken?
Als een organisatie een consultatiedocument uitbrengt met het oog op reacties van partijen, dan is het uiteraard mogelijk dat na weging van de inbreng van partijen een ander standpunt wordt ingenomen. Hierbij speelt een rol dat het consultatiedocument betrekking heeft op de tweedelijns GGZ en het conceptadvies nader is toegespitst op de gespecialiseerde GGZ, het deel van de GGZ waarin de meest complexe zorg wordt geleverd. Het consultatiedocument van de IGZ, de reacties daarop van partijen, het conceptadvies van de IGZ en enkele brieven van organisaties over het hoofdbehandelaarschap die tot en met 22 april zijn binnengekomen, zijn als bijlage bij deze antwoorden gevoegd2.
Bent u het eens met de IGZ dat vrijgevestigde psychotherapeuten basis-GGZ dienen te verzorgen of bent u van mening dat ook vrijgevestigde gespecialiseerde GGZ kunnen verlenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat voor het behouden van de BIG-registratie het noodzakelijk is een aantal uren per jaar gespecialiseerde GGZ te bieden? Zo ja, wat is volgens u de toekomst van de vrijgevestigde psychotherapeut als die geen hoofdbehandelaar mag zijn? Zo neen, kunt u dit uitleggen?
Sinds 1 januari 2012 geldt voor psychotherapeuten de plicht tot herregistratie in het BIG-register. Om ingeschreven te blijven in het BIG-register dient een psychotherapeut gedurende een periode van vijf jaar 3.120 uur werkzaam te zijn als psychotherapeut. Werkzaamheden kunnen meetellen indien ze uitgevoerd worden binnen de individuele gezondheidszorg en binnen het deskundigheidsgebied van de psychotherapeut. Er worden geen specifieke eisen gesteld aan de mate van specialisatie van de geleverde zorg of het zijn van hoofdbehandelaar.
Deelt u de mening, die in het advies van de IGZ te lezen is, dat een psychotherapeut monodisciplinair is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een beroep kan op zichzelf niet mono- of multidisciplinair zijn. Of zorg monodisciplinair of multidisciplinair is, wordt bepaald door het aantal disciplines dat bij een behandeling betrokken is.
De IGZ stelt dat een psychotherapeut meestal opgeleid is in één erkende psychotherapeutische richting en dat zijn kennis en ervaring specifiek gericht is op het geven van psychotherapie. De eisen waaraan de opleiding tot psychotherapeut moet voldoen zijn vastgelegd in het Besluit psychotherapeut. Het is inderdaad zo dat de opleiding tot psychotherapeut primair gericht is op het geven van psychotherapie.
Hoe komt het dat een beroepsgroep, die is opgeleid in meerdere therapieën, monodisciplinair genoemd wordt door de IGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Vindt u het advies in lijn met de afspraken die gemaakt zijn in het Bestuurlijk Akkoord GGZ, waarin is afgesproken dat zowel instellingen als vrijgevestigden hoofdbehandelaar kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 staan onder andere de volgende passages:
«De gespecialiseerde GGZ kent een sterke diagnostische functie onder verantwoordelijkheid van een klinisch psycholoog, psychotherapeut of psychiater.» (p. 6)
«Vanuit kwaliteitsoverwegingen spreken zorgverzekeraars en zorgaanbieders landelijk in 2012 criteria af waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt en wat de rol van de hoofdbehandelaar is (mede in het licht van de verlengde-arm-constructie).» (p. 12)
In het Bestuurlijk Akkoord is niet afgesproken wie hoofdbehandelaar mag zijn en wie niet.
Leidt het intrekken van de positie als hoofdbehandelaar van psychotherapeuten tot problemen in de continuïteit van zorg? Bent u bereid dit aspect grondig uit te zoeken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het advies in lijn met de uitdrukkelijke wens om ook specialistische GGZ ambulant te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u het gevaar van nieuwe situaties van een verlengde armconstructie – vergelijkbaar met Europsyche – op de loer liggen door het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de verschillende adviezen van de IGZ en de inbreng van de veldpartijen naar de Kamer te sturen? Zo neen, waarom niet?
Ja, zie bijlage.
Souvenaid |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de TV-uitzending over Souvenaid?1
Ja.
Deelt u de mening dat medische voeding alleen voorgeschreven en vergoed mag worden als wetenschappelijk bewezen is dat de voeding daadwerkelijk bijdraagt aan de gezondheid of ziekteklachten vermindert? In hoeverre is dit voor Souvenaid het geval?
Dieetvoeding voor medisch gebruik is een speciale categorie binnen de groep producten voor bijzondere voeding. Deze voeding wordt onder medisch toezicht door patiënten gebruikt en richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de patiënt. Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik moet met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens aangetoond kunnen worden dat de dieetvoeding op veilige, heilzame en doeltreffende wijze aan de speciale voedingsbehoefte van de patiënt voldoet, in dit geval bij beginnende Alzheimer. Momenteel onderzoekt de NVWA of voor het product Souvenaid de fabrikant voldoet aan de betreffende regelgeving en of het product Souvenaid als dieetvoeding voor medisch gebruik betiteld kan worden. Op levensmiddelen mogen geen medische claims gevoerd worden. Indien een fabrikant een voedingsmiddel met een medische claim op de markt wil brengen wordt het beschouwd als een geneesmiddel. Dan mag het pas op de markt gebracht worden als er een handelsvergunning is afgegeven door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Dieetvoeding voor medisch gebruik wordt vergoed vanuit het basispakket. Er wordt aanspraak op dieetvoeding gedaan als er sprake is van risico op ondervoeding of als de patiënt op dieetvoeding is aangewezen overeenkomstig de richtlijnen die door desbetreffende beroepsgroepen zijn aanvaard. De zorgverzekeraars dienen toe te zien op de juiste inzet van dieetvoeding.
Deelt u voorts de mening dat het vreemd is dat medische voedingsmiddelen als Souvenaid minder streng gecontroleerd worden op hun werking dan «reguliere» voedingsmiddelen met een gezondheidsclaim? Kunt u dat toelichten?
Dieetvoeding voor medisch gebruik kent geen preventieve toelatingsprocedure. De fabrikant kan in eerste instantie volstaan met de toezending van het etiket van het product aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De fabrikant moet daarbij uiteraard wel de wettelijke regels naleven. Zo geldt in het algemeen dat op levensmiddelen, en dus ook dieetvoeding voor medisch gebruik, geen medische claims gevoerd mogen worden. Wel zijn er 222 goedgekeurde gezondheidsclaims die op levensmiddelen gevoerd mogen worden. Op basis van een wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) zijn deze claims goedgekeurd in het kader van Europese regelgeving voor voeding- en gezondheidsclaims.
Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik dient met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens aangetoond te kunnen worden dat de dieetvoeding op veilige, heilzame en doeltreffende wijze aan de speciale voedingsbehoeften van de patiënt voldoet. De NVWA kan deze gegevens bij de fabrikant opvragen om te beoordelen of aan deze wettelijke eis is voldaan.
Onder welke regelgeving vallen middelen als Souvenaid nu? Vindt u dat dit voldoende is?
Souvenaid is door de fabrikant op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik. Voor deze dieetvoeding is er een apart besluit op basis van de Warenwet. Dieetvoeding voor medisch gebruik richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de gebruikers. Op grond van de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik moet op het etiket worden vermeld dat het om dieetvoeding bij een bepaalde ziekte, aandoening of kwaal gaat. In het algemeen geldt dat op levensmiddelen, die onder de Warenwet vallen, geen medische claims gevoerd mogen worden. Het gebruik van een medische claim op een levensmiddel kan ertoe leiden dat het product als een geneesmiddel moet worden beschouwd en pas op de markt mag worden gebracht als er een handelsvergunning is afgegeven door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). De NVWA (en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, IGZ) zien toe op dit soort producten en de claims die hierop worden gebezigd. Als niet binnen de wet wordt geopereerd, kunnen de NVWA of de IGZ gepaste maatregelen nemen. Het product Souvenaid heeft de aandacht van de NVWA en de IGZ.
Kunt u beargumenteerd aangeven of het de voorkeur verdient medische voedingsmiddelen onder de Geneesmiddelenwet dan wel onder regelgeving voor reguliere voedingsmiddelen met een «health claim» te brengen?
Dieetvoeding voor medisch gebruik valt onder de Warenwet. Dit vloeit voort uit Europese regelgeving. Ik vind de Warenwet ook een passend kader voor deze producten. Dieetvoeding voor medisch gebruik voorziet namelijk in een (specifieke) voedingsbehoefte van een patiënt. De voedingstoestand van de patiënt, zoals de mate van ondervoeding, staat daarbij centraal, niet de aandoening.
Een gezondheidsclaim is een meer algemene bewering over eigenschappen van een product voor de gezondheid van de gebruiker («In melk zit calcium. Calcium is goed voor je botten»). Voor levensmiddelen mogen onder andere 222 goedgekeurde gezondheidsclaims gebruikt worden. De regels hiervoor zijn bepaald in de Europese Verordening voor voeding- en gezondheidsclaims.
Onder welke regelgeving een specifiek product valt, hangt af van de samenstelling, de werking, de wijze van presentatie van het product en de claim die op het product gebruikt wordt.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke instantie een oordeel zou moeten geven, voordat het op de markt komt en voor vergoeding in aanmerking komt? Welke instantie zou dit volgens u moeten zijn?
Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik is het in eerste instantie voldoende om de NVWA op de hoogte te stellen door, voordat het product op de markt komt, een etiket op te sturen. Het product moet dan wel voldoen aan alle eisen voor dieetvoeding voor medisch gebruik, zoals neergelegd in deze Warenwetregeling. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een «beoordelingskader dieetvoeding voor medisch gebruik» ontwikkeld. De NVWA gebruikt dit beoordelingskader om producten te toetsen aan de wettelijke criteria voor dieetvoeding voor medisch gebruik. Dit beoordelingskader is openbaar en is te vinden op de website van de NVWA.
Is het waar dat er maar één wetenschappelijke publicatie over Souvenaid is verschenen en dat 5 van de 8 auteurs aan Nutricia verbonden waren? Zo nee, welke andere wetenschappelijke onderzoeken geven aan dat dit middel werkt? Welke wetenschappelijke onderzoeken wijzen uit dat het middel niet werkt?
Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het effect van Souvenaid op de geheugenfunctie bij mensen met beginnende Alzheimer. Voor zover bekend, is er onderzoek naar het geneeskrachtige effect van Souvenaid uitgevoerd in Harvard, in Groningen (onderzoek van Martijn de Wilde, promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen) en in Wageningen (bij voormalig Numico, nu Nutricia). Daarnaast zijn er nog drie internationale klinische studies waarvan twee onder leiding van Philip Scheltens (gepubliceerd in 2010 en 2012). Een aantal onderzoekers is werkzaam bij Nutricia. In de huidige topsectorenaanpak wordt ingezet op het doen van onderzoek door het bedrijfsleven in samenspraak met universiteiten (publiek-private samenwerking).
Het is van groot belang dat onderzoeksresultaten van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Hiervoor zijn er binnen deze programma’s wetenschappelijke commissies die oordelen over de kwaliteit van het onderzoek. Na het verkrijgen van de onderzoeksresultaten zorgt het proces van «peer review» bij de internationale tijdschriften voor de kwaliteitstoets. Alle bovengenoemde onderzoeken zijn gepubliceerd in de internationale literatuur. Deze literatuur is toegankelijk voor alle wetenschappers en de NVWA.
De aanspraak op dieetvoeding voor medisch gebruik is gekoppeld aan een advies volgens een door de beroepsgroep aanvaarde richtlijn. Het is aan de beroepsgroep vervolgens om vast te stellen welke patiënten hoelang het medisch dieetmiddel krijgen toegediend.
Klopt het dat een studie in de Verenigde Staten heeft laten zien dat de mix van nutriënten bij patiënten met vergevorderde dementie geen effect heeft? Hoe wordt bepaald hoe lang iemand het drankje moet drinken om er enig effect van te hebben? Bestaat het risico dat mensen met (beginnende) dementie het drankje ook nog voorgeschreven krijgen op het moment dat zij er geen baat meer bij hebben? Hoe wordt dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met cijfers over extramuraal gebruik van drinkvoedingen, waaruit een verdrievoudiging van de uitgaven aan medische drinkvoeding van de afgelopen vijf jaar blijkt? Wat zijn de intramurale uitgaven voor drinkvoedingen en is daar eenzelfde stijging te zien?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verzamelt gegevens over het gebruik en de kosten van geneesmiddelen (inclusief voedingsmiddelen) in Nederland voor zover deze worden vergoed op grond van de zorgverzekeringswet (Zvw). Souvenaid is te kort op de markt waardoor er momenteel onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over het gebruik, de omzet en de kosten van Souvenaid. Ik heb dan ook geen inzicht in de omzet van Souvenaid dan wel de omzet die Nutricia in de toekomst denkt te zullen gaan maken.
Het is mij bekend dat de kosten in verband met het gebruik van voedingsmiddelen (extramuraal, vergoed op basis van de Zvw), en daarbinnen de drinkvoedingen, de afgelopen vijf jaar fors zijn toegenomen. In 2007 ging het volgens de GIP-databank om ongeveer € 37 miljoen per jaar, in 2011 om ongeveer € 79 miljoen per jaar. De kosten verbonden aan het gebruik van deze voedingsmiddelen intramuraal zijn mij niet bekend.
Klopt het dat neurologen Souvenaid mogen voorschrijven? Zo ja, hoeveel neurologen doen dit nu? In welke mate wordt Souvenaid vergoed door zorgverzekeraars?
Het product is op de markt en artsen en diëtisten mogen het product gebruiken. De huidige marktomvang is mij niet bekend. Voor het antwoord op de vraag over de vergoeding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9 en 12.
Klopt het dat Nutricia neurologen adviseert dit drankje voor te schrijven onder de noemer »ondervoeding», omdat het dan vergoed zou worden? Vindt u dit ook een voorbeeld van onterecht voorschrijfgedrag?
Volgens de fabrikant is Souvenaid een dieetvoeding voor medisch gebruik bij de dieetbehandeling in het beginstadium van de ziekte van Alzheimer. Ik heb geen inzicht in het voorschrijfgedrag van individuele artsen.
Welke totale kosten zijn gemoeid met de vergoeding van Souvenaid als besloten wordt dit drankje te vergoeden? Hoe groot is de markt voor Souvenaid in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt voorkomen dat het onderdeel «Onderzoeksprogramma dat zich richt op preventie, behandeling en genezing van dementie en op zorginnovatie en doelmatige zorg» van het Deltaplan Dementie gebruikt wordt als marketinginstrument voor Nutricia om de omzet van Souvenaid te vergroten?
Het onderzoeksprogramma valt geheel onder de verantwoordelijkheid van ZonMw en zal door middel van «open calls» uitgezet worden. Alle Nederlandse onderzoekers werkzaam in het veld kunnen hierop reageren en een onderzoeksvoorstel indienen. De beslissing over de onderzoeksprojecten die in het ZonMw-programma worden gehonoreerd, worden genomen door een onafhankelijke programmacommissie waarin deskundigen uit de verschillende sectoren van het dementieonderzoek zitting hebben.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat eerlijke en duidelijke communicatie naar patiënten plaatsvindt, terwijl de gezondheidsclaim niet onomstotelijk is bewezen, hierover niets op het flesje wordt vermeld, maar wel aan artsen wordt verteld op congressen e.d.?
Het is in eerste instantie aan het bedrijf om eerlijk en duidelijk over het product te communiceren. De NVWA en de IGZ controleren of de communicatie binnen de grenzen van de regelgeving blijft. Dieetvoeding voor medisch gebruik mag alleen door patiënten als dieetvoeding onder medisch toezicht gebruikt worden. Echter, op etiketten van levensmiddelen mogen geen medische claims voorkomen. Nuttige inlichtingen en aanbevelingen over dieetvoeding voor medisch gebruik richting «health care professionals» zoals artsen zijn wel toegestaan.
Op welke wijze zou in Nederland gekomen kunnen worden tot een onafhankelijke instantie die de waarde van wetenschappelijk onderzoek, dat mede wordt gefinancierd door de (farmaceutische) industrie, kan beoordelen? Welke voorbeelden van dergelijke instanties zijn er in andere landen?
Veel wetenschappelijk onderzoek wordt (mede) gefinancierd door de farmaceutische industrie. Dit is bij geneesmiddelenonderzoek ook het geval. Alle geneesmiddelenonderzoek dat door de farmaceutische industrie wordt gedaan vindt plaats in samenwerking met het medische veld. Dit kan niet anders. De beoordeling van de resultaten vindt plaats door «peer reviews» wanneer de resultaten worden aangeboden aan een medisch tijdschrift. Hiervoor zijn internationale regels opgesteld, de zogenaamde CONSORT-criteria, die ervoor zorgen dat alle informatie (onderzoeksprotocol, analyseplan etc.) bij het tijdschrift beschikbaar zijn voor de beoordelaars. Een verdere onafhankelijke beoordeling vindt plaats wanneer het geneesmiddel wordt aangeboden ter registratie. Dan buigt de European Medicines Agency (EMA) zich erover, waar het Nederlandse CBG in vertegenwoordigd is. Zowel de EMA als het CBG kunnen geneesmiddelen afzonderlijk beoordelen. Deze beide mechanismen bieden voldoende waarborg voor de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek. Een andere instantie zoals u verlangt, is er nergens in de wereld en naar mijn idee in dit geval ook niet nodig. De Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik is afkomstig van de desbetreffende Europese richtlijn. Nederland is gehouden die richtlijn te implementeren. Het is niet mogelijk om een regime in het leven te roepen dat afwijkt van de Europese richtlijn.
De voorgenomen fusie van het Scheper Ziekenhuis in Emmen en Ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen met het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de raad van bestuur van Zorggroep Leveste Middenveld (ZLM) de fusie tussen het Scheper Ziekenhuis in Emmen en Ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen met het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal wil doorzetten?1
Op 23 november 2012 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de fusie goedgekeurd. Zoals u weet sta ik neutraal tegenover fusies. Ik vind het belangrijk dat partijen met een fusievoornemen goed nadenken over de gevolgen van hun fusie voor de kwaliteit en de bereikbaarheid van het zorgaanbod en dat zij daarbij alle relevante stakeholders betrekken. Daar zet ik met het wetsvoorstel (33 253) dat onlangs door uw Kamer is aangenomen op in. Totdat het wetsvoorstel waarin de aanscherpingen van zorgspecifieke fusietoetsing worden geregeld kracht van wet heeft, is het voorbehouden aan de ACM om zich uit te spreken over fusies vanuit mededingingsrechtelijk perspectief. Daarna zal ook de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) fusies beoordelen met als vertrekpunt kwaliteit en bereikbaarheid.
Waarom is niet gekozen voor een vorm van samenwerking tussen de verschillende ziekenhuizen in plaats van te fuseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afweging tussen een fusie of samenwerking is aan partijen zelf. De drie betrokken ziekenhuizen in Emmen, Hoogeveen en Stadskanaal beargumenteren hun fusievoornemen vanuit het gemeenschappelijk belang. De ziekenhuizen geven te kennen dat de fusie vooral is ingegeven door medisch inhoudelijke argumenten (volume- en kwaliteitseisen) en de daaruit voortvloeiende noodzaak om medische praktijken te combineren om daarmee de bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg voor de eigen regio te waarborgen. Ook worden als redenen aangevoerd de aantrekkelijkheid als werkgever en werkplek voor medisch specialisten en gespecialiseerd zorgpersoneel. De betreffende regio’s kennen zonder meer al een dalende beroepsbevolking en een minder gunstig vestigingsklimaat. Daarbij moet worden opgemerkt dat de ziekenhuizen in Emmen en Hoogeveen al zijn gefuseerd en dat het dus nu handelt over het zelfstandig voortbestaan van het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal.
Is het voornemen te fuseren gebaseerd op medisch inhoudelijke argumenten of voeren bedrijfseconomische argumenten de boventoon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees die de gemeenteraden van Hoogeveen en De Wolden hebben uitgesproken dat de zorgfunctie van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen verzwakt wanneer Zorggroep Leveste Middenveld het Refaja ziekenhuis overneemt? Welke betekenis heeft het feit dat beide gemeenteraden hun zorgen hebben uitgesproken over de voorgenomen fusie? Bent u van mening dat de fusiepartners dit oordeel zwaar moeten laten meewegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De raad van bestuur van Zorggroep Leveste Middenveld deelt deze vrees niet. Zij geven aan dat het behoud van de bestaande zorgfuncties juist de reden is om te fuseren. De ACM heeft de fusie goedgekeurd.
Wanneer wetsvoorstel 33 253 kracht van wet heeft moeten zorgaanbieders de relevante stakeholders betrekken bij de besluitvorming over fusies. De NZa toetst vervolgens of deze stakeholders zorgvuldig zijn betrokken. Vooruitlopend op het van kracht worden van dit wetsvoorstel wijs ik instellingen met een voornemen tot fuseren op dit wetsvoorstel en vraag ik hen conform te handelen.
Kunt u garanderen dat het zorgaanbod door deze fusie niet verschraalt? Zo nee, wat bent u van plan tegen deze fusie te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bereikbaarheid en de beschikbaarheid van het zorgaanbod is de primaire verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vooralsnog heb ik geen redenen om aan te nemen dat sprake is van verschraling van het zorgaanbod.
Wat is uw oordeel over het bericht dat ook binnen de medische staf van ziekenhuis Bethesda twijfels bestaan over de voorgenomen fusie? Bent u van mening dat de fusiepartners hun oordeel zwaar moeten laten meewegen? Is dat volgens u een reden om deze fusie niet door te laten gaan? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de raad van bestuur van Zorggroep Leveste Middenveld heb ik begrepen dat de medische staven zeer nauw zijn betrokken bij de voorbereiding van de fusie en dat zij een zwaarwegende stem hebben. De verantwoordelijkheid voor een fusiebesluit ligt echter bij het bestuur, niet bij het personeel. Ik vind de inbreng van professionals bij een fusiebesluit zeer belangrijk. Wanneer de zorgspecifieke fusietoets kracht van wet heeft zal de NZa toetsen of het personeel zorgvuldig is betrokken bij de fusie. Wanneer dat niet het geval is, geeft de NZa geen goedkeuring voor de fusie. Vooruitlopend op het van kracht worden van dit wetsvoorstel wijs ik instellingen met een voornemen tot fuseren op dit wetsvoorstel en vraag ik hen conform te handelen.
Hoe reageert u op de zorgen die de Regionale Huisartsengroep Hoogeveen en omstreken al in september 2012 heeft geuit in een open brief? Deelt u deze zorgen en welke consequenties moet dit volgens u hebben voor de voorgenomen fusie?2
Het is de verantwoordelijkheid van de fusiepartners om op een zorgvuldige wijze om te gaan met de geuite zorgen. Bewust zijn van de positie van de fusiepartners in de zorgketen is onderdeel van deze verantwoordelijkheid.
Is deze voorgenomen fusie naar uw oordeel goed doordacht? Bent u van mening dat de patiënt en het personeel beter af zijn als deze fusie doorgang vindt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat bent u van plan tegen de fusie te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Totdat het wetsvoorstel waarin de aanscherpingen van de zorgspecifieke fusietoetsing wordt geregeld kracht van wet heeft, is de fusie-effectrapportage nog niet verplicht en heeft de NZa nog geen rol bij fusies.
De verplichte fusie-effectrapportage uit dit wetsvoorstel bevat straks de informatie op basis waarvan vragen ten aanzien van de betrokkenheid van cliënten en personeel te beantwoorden zijn.
Deelt u de mening dat de fuserende ziekenhuizen vooruitlopend op de invoering van de fusietoets de toetsingscriteria van die toets zouden moeten volgen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Om die reden heb ik in de diverse debatten, via de media en via individuele brieven uitgedragen dat ik het belangrijk vind dat partijen met een fusievoornemen, ook nu het wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft, al handelen in lijn met het wetsvoorstel.
Deelt u de verwachting dat deze fusie niet voldoet aan de toetsingscriteria die worden gesteld in de fusietoets? Zo ja, wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze fusie niet doorgaat? Zo nee, is de fusietoets naar uw oordeel streng genoeg?
Ik wil niet op de zaken vooruit lopen. Zolang het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt nog geen kracht van wet heeft, heeft de NZa nog geen bevoegdheden om zich uit te spreken over fusies.
In de nieuwe wettelijke context beoordeelt de NZa op basis van de fusie-effectrapportage of de fusie goed is doordacht en of relevante stakeholders zorgvuldig zijn betrokken. Daarnaast toetst de NZa of de continuïteit van zorg door de fusie in het geding komt. De aanscherpingen van het wetsvoorstel gaan uit van de verantwoordelijkheid van partijen zelf met als sluitstuk de verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit en bereikbaarheid. Daarmee sluiten de aanscherpingen van zorgspecifieke fusietoetsing naar mijn mening aan bij mijn beleid dat uitgaat van primaire verantwoordelijkheid voor partijen zelf en is de toets streng genoeg.
Het bericht ‘Kinderporno veel gemeld’ |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderporno veel gemeld»?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 veel meer meldingen van kinderporno op internet zijn gedaan dan in het jaar daarvoor? Zo ja, hoeveel meldingen zijn er bij het meldpunt in het jaar 2011 respectievelijk 2012 gedaan? Bij hoeveel van de meldingen ging het om strafbare gedragingen in de zin van kinderprostitutie, mensenhandel, ontucht met een minderjarige en kinderpornografie?
Ja, in 2012 zijn er meer meldingen gedaan bij het Meldpunt Kinderpornografie op Internet dan in het jaar daarvoor. In 2011 behandelde het Meldpunt 12.542 meldingen. In 2012 waren dit er 19.872.
Het Meldpunt houdt zich specifiek bezig met afbeeldingen van seksueel kindermisbruik op internet. Hierbij classificeren zij of een melding, volgens hun inschatting, wel of niet onder de reikwijdte van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht valt (het bekijken, voorhanden hebben, verspreiden of vervaardigen van kinderpornografie). Een uitsplitsing van de meldingen op de manier zoals gevraagd is derhalve, met de huidige data, niet mogelijk.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen en het grote aantal strafbare afbeeldingen die op Nederlandse servers stonden? Heeft dit te maken met de stijging van de hoeveelheid kinderpornografie op het internet?
Voor de toename van het aantal meldingen is geen eenduidige en sluitende verklaring. Voor wat betreft de toename van het aantal meldingen van kinderpornografie dat op Nederlandse servers gehost wordt, verwijs ik u naar de voortgangsrapportage kinderpornografie en kindersekstoerisme die uw Kamer op 6 mei 2013 heeft ontvangen.
Het is zeer lastig om de totale hoeveelheid kinderpornografie op het internet te meten. Naast het vrijelijk toegankelijke gedeelte van het internet, waarop het gros van de meldingen bij het Meldpunt betrekking heeft, is er ook een omvangrijk gedeelte waar slechts beperkt zicht op is. Hierbij moet worden gedacht aan besloten nieuwsgroepen, peer-to-peer-programma’s of TOR-servers. Over de hoeveelheid kinderpornografie hierop bestaat geen eenduidig beeld. Ik kan dan ook niet zeggen of er sprake is van een stijging dan wel daling van de hoeveelheid kinderpornografie op het internet.
Deelt u de mening dat alle kinderen recht hebben op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat beleid en uitvoering meer worden afgestemd op de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie?
Seksueel misbruik van kinderen is een ernstig probleem dat ik heel serieus neem. Ik deel uw mening dat kinderen het recht hebben op onze bescherming en doe hier, samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dan ook veel aan.
Het actieplan «Kinderen Veilig 2012–2016» vormt de basis voor de integrale aanpak van kindermishandeling. Seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen maakt hier onderdeel van uit. Initiatieven, beleid en acties worden vanuit dit actieplan gecoördineerd. Ook de aanpak van kinderpornografie is hieraan nauw gelieerd.
Daarnaast is in augustus 2012 de taskforce «Kindermishandeling en seksueel misbruik» ingesteld. Deze taskforce, onder voorzitterschap van burgemeester Van der Laan, ziet voor de periode 2012–2016 toe op de uitvoering van het actieplan en de acties naar aanleiding van de Commissie Samson. Dit wordt gedaan door acties te monitoren, uitvoering aan te jagen, kansrijke initiatieven te stimuleren en belemmeringen bij de uitvoering weg te nemen.
Deze integrale aanpak doet recht aan de complexiteit van de problematiek omtrent seksueel geweld tegen kinderen en kinderpornografie.
Deelt u de mening dat alleen repressieve middelen geen effectieve bescherming kunnen bieden aan kinderen tegen seksueel geweld? Welke expertise is er momenteel in Nederland beschikbaar met het omgaan met trauma’s die het gevolg zijn van de permanentie van de misbruikbeelden op internet? Acht u de beschikbare expertise voldoende in de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld?
Alleen repressieve middelen bieden geen effectieve bescherming. Er moet ook voldoende expertise beschikbaar zijn bij hulpverleners. Deze expertise is continu in ontwikkeling. Misbruikbeelden op internet zijn een relatief nieuw fenomeen. Het is daarom nog niet bekend wat de trauma’s zijn door misbruikbeelden op internet en of de bestaande traumabehandelingen specifieke bijstelling behoeven. Ook in het buitenland is dit nog niet bekend. Wel komt het voor dat kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik ook geconfronteerd zijn met verspreiding van fotomateriaal via bijvoorbeeld mobiele telefoons. Dit aspect wordt al wel in de behandeling van opgelopen trauma’s meegenomen.
Bent u van mening dat de politie en hulpverlening voldoende digibewust, digibereikbaar, digibekwaam, en digi-actief zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Vanaf 1 oktober 2012 is de aanpak van kinderpornografie binnen de politie landelijk en uniform ingericht. Dit wil zeggen dat in alle 11 (10 regionale en 1 landelijke) eenheden teams zijn ingericht waarin zowel recherche-, als zeden-, als digitale expertise is vertegenwoordigd. Deze combinatie is essentieel voor een goede aanpak van kinderpornografie binnen de Nederlandse politie. Daarnaast kan in zeer complexe zaken een beroep worden gedaan op het Team High Tech Crime. Ik ben dan ook van mening dat er voldoende digitale expertise binnen de politie beschikbaar is voor de aanpak van kinderpornografie.
Binnen de hulpverlening zijn er verschillende initiatieven om digibewuster en digibekwamer te worden. Sinds 2008 bestaat Mediawijzer.net. Dit expertisecentrum voor opvoeders en professionals in de jeugdzorg is opgericht op initiatief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de toenmalige minister van Jeugd en Gezin. Ook zijn er diverse initiatieven om werkers in de jeugdzorg of -hulpverlening te scholen in mediawijsheid en mediaopvoeding. Aankomende jeugdzorgwerkers kunnen in de minor Mediawijsheid en mediaopvoeding kennis opdoen over kinderen en media en het ontwikkelen van een mediawijze houding. Professionals die reeds werkzaam zijn in de jeugdzorg kunnen via Mediaopvoeding.nl ondersteuning krijgen van deskundigen. Een ander initiatief voor hulpverleners die reeds werkzaam zijn in de jeugdzorg of hulpverlening is de post-hbo opleiding tot Nationaal MediaCoach. Deze opleiding heeft tot doel de mediawijsheid te verbeteren van professionals die in hun eigen werkomgeving met jeugd in aanraking komen. Dit zijn een aantal voorbeelden van initiatieven die de hulpverlening in staat stelt digibewust, digibereikbaar, digibekwaam en digi-actief te zijn. Het veld blijft hierbij continu in ontwikkeling en zoekt naar methoden om nog beter om te gaan met de uitdagingen die haar worden voorliggen.
Daarnaast wordt op dit moment het protocol van handelen voor het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) herzien. In het vernieuwde protocol zal worden opgenomen dat AMK-medewerkers bij gevallen van seksueel misbruik doorvragen op beeldmateriaal. Deze wijziging komt voort uit een aanbeveling in de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over kinderpornografie (2011). Naar aanleiding van deze rapportage is in het actieplan «Kinderen Veilig» onder meer de actie opgenomen de signalering door AMK’s en jeugdzorg aan te scherpen om de aanpak van kinderpornografie te verstevigen.
Het rapport ‘DNA-onderzoek bij veroordeelde minderjarigen’ |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Kinderombudsman over DNA-onderzoek bij veroordeelde minderjarigen?1
Ja.
Bent u van mening dat de Kinderombudsman gedegen onderzoek heeft gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u de conclusies van de Kinderombudsman? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u met deze conclusies doen?
De Kinderombudsman toetst in zijn rapport de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (DNA-V) aan de rechten van het kind zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Het rapport van de Kinderombudsman schetst de totstandkoming van de wet, de werking van de wet, de jurisprudentie en de kritiek die diverse organisaties hebben geuit op de gelijke behandeling van meerderjarigen en minderjarigen.
Volgens de Kinderombudsman houdt deze wet te weinig rekening met de kwetsbare positie van minderjarige veroordeelden, hun bijzondere positie in het jeugdstrafrecht en de bescherming die hen is toegekend in het IVRK.
Kunt u in het algemeen uw visie geven op dit rapport en in het bijzonder op onderstaande vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat het uitgangspunt van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moet zijn dat bij conflict van belangen, de belangen van het kind in de regel dienen te prevaleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening van de Kinderombudsman dat bij het afnemen van DNA bij jongeren in strafzaken Nederland het belang van de maatschappij voor laat gaan op het belang van het kind? Zo nee, waarom niet?
In de Wet DNA-V zijn de voorwaarden waaronder veroordeelden onder dwang DNA-materiaal af moeten staan gelijk voor minderjarigen en meerderjarigen. Daarmee is aangesloten bij de regeling uit het Wetboek van Strafvordering. Uit het feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wet DNA-V ervoor gekozen heeft geen onderscheid te maken tussen minderjarige en meerderjarige veroordeelden, kan worden afgeleid dat de wetgever geoordeeld heeft dat de kinderrechten die zijn verwoord in het IVRK zich niet verzetten tegen het afnemen van DNA-materiaal bij minderjarige veroordeelden en het verwerken van hun DNA-profiel in de DNA-databank. Steun voor deze opvatting kan worden gevonden in de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM). De Hoge Raad onderschrijft dat in de systematiek van de Wet DNA-V geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen en dat die ook niet aan het IVRK kan worden ontleend (HR NJ 2008, 627). Het EHRM oordeelde dat het DNA-onderzoek op basis van de Wet DNA-V bij de betreffende minderjarige veroordeelde geen schending opleverde van artikel 8 van het EVRM, omdat deze wet onder meer de afname van celmateriaal heeft beperkt tot «persons convicted of an offence of certain gravity» en goede waarborgen biedt tegen oneindige en ongedifferentieerde opslag van de DNA-profielen. Het Hof heeft bij zijn oordeel een rol laten meespelen dat het DNA-materiaal van de minderjarige anoniem en gecodeerd wordt opgeslagen en de minderjarige pas wordt geconfronteerd met zijn opgeslagen DNA-profiel als hij eerder al een strafbaar feit heeft gepleegd of in de toekomst een strafbaar feit zal plegen (W. tegen Nederland, EHRM 20 januari 2009, nr. 20689/08; NJ 2009, 411).
Wordt altijd DNA afgenomen bij een minderjarig, ook als sprake is van een relatief licht vergrijp zoals het vernielen van een ruit? Zo ja, waarom is dat nodig en waarom acht u het gerechtvaardigd bij een dergelijk licht vergrijp DNA van een jongere af te nemen?
De Wet DNA-V voorziet erin dat alleen maar DNA-materiaal mag worden afgenomen van minderjarigen en meerderjarigen indien zij zijn veroordeeld voor een ernstig misdrijf. Als ernstige misdrijven zijn in deze wet alle misdrijven aangemerkt waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Met de grens van voorlopige hechtenis is aangesloten bij de sinds jaar en dag gangbare, in het Wetboek van Strafvordering vastgelegde onderscheiding van strafbare feiten in meer en minder ernstige. Alle misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, kunnen ― in abstracto ― als ernstige misdrijven worden aangemerkt. De zwaarte van die misdrijven rechtvaardigt dat het DNA-materiaal van de minderjarige of meerderjarige veroordeelde in beginsel wordt afgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat van hen geen DNA-materiaal mag worden afgenomen als er sprake is van een licht vergrijp. Bovendien kan DNA-materiaal alleen worden afgenomen indien een taakstraf of een zwaardere sanctie wordt opgelegd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft het EHRM zich positief uitgelaten over de grens die de Wet DNA-V stelt (zie EHRM NJ 2009, 411).
Kunt u de redenering van de Kinderombudsman volgen dat het afnemen en langdurig opslaan van DNA bij jongeren een inbreuk is op de privacy van de minderjarige en derhalve in strijd is met artikelen16 en 40 IVRK? Zo nee, waar loopt de redenering van de Kinderombudsman mank?
Het recht op bescherming van de privacy van de minderjarige dat in de artikelen 16 en 40 van het IVRK is verdisconteerd, dient de overheid in alle situaties te respecteren, maar is niet absoluut. Inbreuk daarop mag de overheid maken zolang die inbreuk niet willekeurig of onrechtmatig is. Om te beoordelen of een wettelijke regeling die een inbreuk op het recht op bescherming van de privacy maakt, aan die voorwaarde voldoet, is van belang te toetsen of de inbreuk voldoet aan artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Tijdens de totstandkoming van de Wet DNA-V is het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelden, ongeacht of zij minderjarig of meerderjarig zijn, in overeenstemming geoordeeld met de vereisten die deze bepalingen aan een inbreuk op het recht op bescherming van de privacy stelt (vgl. paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij het voorstel van Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden; Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3). Steun voor deze opvatting kan worden gevonden in de jurisprudentie van het EHRM. In de zaak Van der Velden tegen Nederland (EHRM 7 december 2006, appl.nr. 29514/05;
RvdW 2007, 292) oordeelde het EHRM dat de afname bij de veroordeelde die zich tot het EHRM had gewend, niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. In de in het antwoord op vraag 4 genoemde zaak W. tegen Nederland kwam het EHRM tot hetzelfde oordeel als in de zaak Van der Velden tegen Nederland. Het feit dat de zaak W. tegen Nederland betrekking had op een minderjarige veroordeelde, gaf het EHRM geen aanleiding een ander oordeel te vellen.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen van de Kinderombudsman? Zo ja, kunt u ingaan op deze aanbevelingen en aangeven welke u overneemt en welke niet en waarom?
Ik heb kennisgenomen van de aanbevelingen van de Kinderombudsman. Ik neem om de redenen zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 4 tot en met 6 geen van de aanbevelingen van de Kinderombudsman over. Ik voel mij daarin gesteund door de uitspraken van de Hoge Raad en het EHRM.
Kan de Kamer de resultaten van het toegezegde onderzoek over de ongelijke behandeling van minderjarigen ten opzichte van volwassenen als het gaat om DNA-afname voor 1 mei 2013 krijgen, inclusief de reactie van de regering op dit rapport?
Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief waarin ik een nadere reactie zal geven op het rapport van de Kinderombudsman.
Het bericht “Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang»?1
Ja.
Bent u bereid het definitief verslag van het inspectiebezoek Foot-and-mouth disease laboratories met referentie nummer DG(SANCO) 2009–8286 openbaar te maken en aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?2
De Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie maakt deze rapporten zelf openbaar en het is niet gebruikelijk dat de geïnspecteerde lidstaat dit doet. Aangezien deze inspectie één van de eerste inspecties was in een serie in de lidstaten die nog niet is afgerond, is dit rapport nog niet door de FVO openbaar gemaakt. In overleg met de Europese Commissie heb ik het rapport afgelopen maand verstrekt in het kader van een Wob-procedure. Het rapport van de FVO treft u hierbij aan (bijlage 1).3
Is dit het enige inspectierapport met betrekking tot de veiligheid van het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum te Lelystad (CVI-WUR), het Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) en Lelystad Biologicals BV? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel rapporten het gaat en bent u bereid deze rapporten openbaar te maken?
Er zijn geen andere inspecties uitgevoerd door de Europese Commissie. Wel is in 2007 een inspectie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. Aanleiding daarvoor was de wens om de MKZ-vaccinproductie, tot dan een overheidstaak, te privatiseren.
Onderzocht werd of, binnen de veiligheidseisen, Wageningen UR de faciliteiten voor MKZ-vaccinproductie aan een farmaceutisch bedrijf zou kunnen verkopen. Vervolgens heeft in oktober 2009 een expertcommissie een inspectie uitgevoerd in verband met de uiteindelijke overdracht (verhuur) van de faciliteiten aan de betreffende farmaceut. Beide rapporten treft u hierbij aan (bijlagen 2 en 3).4
Bent u bereid uw mening over de bevindingen van het Directoraat-Generaal Gezondheid en Consumenten in het rapport DG(SANCO) 2009–8286 te geven? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van voormalig LNV en het CVI hebben, naar aanleiding van de bevindingen van de FVO, de aanbevelingen in het rapport overgenomen in een actieplan. Inmiddels zijn deze aanbevelingen omgezet in acties en afgehandeld of vragen continue aandacht. De reactie op het inspectierapport is met het actieplan aan DG SANCO gezonden op 9 oktober 2009. Deze reactie treft u ook aan als bijlage bij deze brief (bijlage 4).5
Een van de opmerkingen van de inspectie betreft het gegeven dat het toezicht door het ministerie op het CVI niet in een wet is vastgelegd. Het toezicht zoals vastgelegd in het convenant dat is afgesloten tussen DLO en het ministerie van LNV heeft echter een bindend karakter.
Het CVI staat onder toezicht van de zogenaamde Competente Autoriteit, i.c. de NVWA. In het convenant is vastgelegd dat het CVI moet werken volgens de geldende veiligheidseisen die zijn opgesteld voor laboratoria die werken met MKZ virus. Hierover rapporteert het CVI twee maal per jaar aan de NVWA en aan mijn ministerie. Aanvullend hierop vindt iedere 2 jaar een audit plaats, uitgevoerd door bioveiligheidsexperts van het CVI, die hiervoor specifiek zijn aangesteld. De rapportage over 2011, waaruit blijkt dat de veiligheidsmaatregelen goed zijn en voldoen aan de eisen volgens richtlijn 2003/85/EC is in 2012 aan mij aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage 5.6
Het bericht dat de farmaceut Johnson & Johnson heeft geprobeerd negatieve onderzoeksresultaten van het Erasmus MC over het antibraakmiddel domperidon te beïnvloeden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Johnson & Johnson voor hem negatieve onderzoeksresultaten naar de antibraakpil domperidon probeerde te beïnvloeden?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende krantenartikel. Als dit daadwerkelijk is gebeurd, dan keur ik dergelijk gedrag af. Onderzoekers dienen de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier.
Overigens betwist het desbetreffende bedrijf dat het druk heeft uitgeoefend om risico’s te maskeren. Zie hiervoor de ingezonden brief van de kant van Johnson & Johnson in het Algemeen Dagblad d.d. 4 april jl. De betrokken onderzoekster van het Erasmus Medisch Centrum stelt eveneens dat geen druk op haar is uitgeoefend om zaken te maskeren. Zie hiervoor de rectificatie in de Belgische krant Het Laatste Nieuws van 4 april jl. in reactie op een eerder artikel in die krant waarin die suggestie wel werd gewekt.
Deelt u de mening dat onderzoek van universiteiten, waaruit blijkt dat een middel mogelijk een gevaar voor de volksgezondheid vormt, zonder tegenwerking of inmenging van de producent moet worden gepubliceerd? Hoe oordeelt u in dat licht over de handelwijze van Johnson & Johnson? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat farmaceutische bedrijven onderzoek van universiteiten proberen te beïnvloeden? Hoe vaak resulteert dat erin dat onderzoek of onderzoeksresultaat daadwerkelijk wordt aangepast? Kunt u de Kamer een overzicht geven?
Ik beschik niet over deze specifieke informatie.
Wel is het mogelijk om via de website van de CCMO het openbare register met kerngegevens over al het mensgebonden onderzoek in Nederland in te zien. Daarbij kan ook gezocht worden op naam van de opdrachtgever van onderzoek. Zo is dus terug te vinden welke onderzoeken onder verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld een universiteit of farmaceutisch bedrijf in Nederland worden uitgevoerd.
Deelt u voorts de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen dat wordt uitgevoerd door universiteiten geheel onafhankelijk moet zijn? Is onderzoek dat (mede)betaald wordt door farmaceutische bedrijven volgens u geheel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Voor «onafhankelijkheid» is het wat mij betreft niet doorslaggevend of de industrie betaalt, maar of de onderzoekers hun werk onafhankelijk (kunnen) doen. Ik ben daarom van mening dat het van groot belang is dat bij het opstellen van het onderzoeksprotocol goede afspraken worden gemaakt over deze onafhankelijkheid en over de vrijheid bij de publicatie van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers dienen dus de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier (zie ook mijn antwoord op vraag 1 en2.
Deelt u de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen bij universiteiten moet gebeuren zonder financiering of andere vorm van inmenging van farmaceutische producenten, om zo de onafhankelijkheid te garanderen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Ik ben van mening dat geneesmiddelenonderzoek dat wordt gefinancierd door de farmaceutische industrie niet moet worden afgeremd. Wel is het belangrijk om bij het vaststellen en goedkeuren van het onderzoeksprotocol goede afspraken te maken over de uitvoering van het onderzoek en de publicatie van de onderzoeks-resultaten.
Bestaat er een alternatief voor domperidon met dezelfde of vergelijkbare werking en met minder of minder ernstige bijwerkingen? Zo ja, wanneer bent u van plan domperidon uit de handel te nemen?
Voor de indicatie «misselijkheid» zijn diverse andere geneesmiddelen geregistreerd dan domperidon, maar deze zijn alleen op recept verkrijgbaar. Voor «zure oprispingen» en een «opgeblazen gevoel» zijn wel geneesmiddelen zonder recept te verkrijgen.
Ik ben niet bevoegd domperidon uit de handel te nemen. De Europese geneesmiddelenautoriteiten vinden dat ook niet aangewezen op dit moment. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van het geneesmiddel domperidon. Ik vind dat de uitkomsten van dat onderzoek moeten worden afgewacht.
De toetreding van de heer Dekker tot de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Theo Dekker tijdelijk voorzitter Slotervaart»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een lid van de Raad van Toezicht toetreedt tot de Raad van Bestuur van hetzelfde ziekenhuis, omdat daarmee de effectiviteit van de toezichthoudende functie ernstig wordt ondermijnd en belangenverstrengeling kan ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk functioneren van elkaar. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet alle ziekenhuizen de governance code onderschrijven, zoals blijkt uit het toetreden van toezichthouder Dekker als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de analyse dat de dubbelrol van de heer Dekker strijdig is met de governance code, in het bijzonder met artikel 3.3.2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ziekenhuizen bewegen deze governance code te onderschrijven, om te voorkomen dat deze de geschiedenis in zal gaan als «papieren tijger»?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, is een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder is ingevolge de WTZi niet toegestaan. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de vraag of wel of niet aan Zorgbrede Governancecode is voldaan. De zorgaanbieder dient in haar jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de uitgangspunten van de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen onderschrijven de governance code niet?
Uit de jaarverslagen over 2011 blijkt dat vijf ziekenhuizen aangeven de Zorgbrede Governancecode niet te hanteren. Dit zijn Universitair Medisch Centra. Zij hanteren de UMC Governancecode die een afgeleide is van de Zorgbrede Governancecode en ook aandacht heeft voor een aantal specifieke verantwoordelijkheden van UMC’s zoals onderwijs en medisch-wetenschappelijk onderzoek. De overige drie UMC’s geven aan de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven.
Bent u bereid met ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en VGN in gesprek te gaan om te bereiken dat alle Nederlandse ziekenhuizen, zo ook het Slotervaartziekenhuis, de governance code onderschrijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle ziekenhuizen geven aan de ofwel de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven ofwel de afgeleide code voor de UMC’s. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In de brief die ga ik verder in de op de rol die de governance code mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg? Zo nee, wat is volgens u de rol van het ziekenhuisbestuur? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars zorg moeten inkopen, onder andere op basis van kwaliteit, en dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur hier daarom in moet worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheid zorgverzekeraars te dwingen in de contracten met ziekenhuizen vast te leggen dat zij de governance code onderschrijven? Zo nee, hoe zorgt u dan dat de kwaliteit van zorg ook gewaarborgd blijft als belangenverstrengeling (zoals bij het Slotervaartziekenhuis) aan de orde van de dag is?
Ik deel de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars moeten rekening houden met de kwaliteit van zorg wanneer zij inkopen. Hoe zij dit doen is aan hen zelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, onderschrijven alle ziekenhuizen de Zorgbrede Governancecode of de daarvan afgeleide code voor de UMC’s.
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat daar op dit moment gevaar voor de kwaliteit bestaat.
De doorkruising van Nederlands gezondheidsbeleid door internationaal recht |
|
Joost Taverne (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van de nietrokersvereniging CAN tegen de Staat der Nederlanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, primair een nationale verantwoordelijkheid is?
Ik ben van mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid zich bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheid houdt aan de relevante internationale verplichtingen die zij is aangegaan.
Was de Nederlandse regering bij het sluiten van het de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondsheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (hierna: het verdrag) van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag een eenieder verbindende bepaling zou zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en daarmee dus bestaande nationale wetgeving terzijde kan schuiven?
De Nederlandse regering was bij de goedkeuring van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (het verdrag) in 2004 van mening dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet noopten tot aanpassing van de op dat moment bestaande wetgeving in formele zin. De Nederlandse regering is van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet waarmee bestaande nationale wetgeving terzijde kan worden geschoven. De Nederlandse regering is van mening dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten beoogd hebben artikel 8, tweede lid, van het verdrag rechtstreekse werking te geven in de rechtssferen van de verdragsluitende partijen. Van rechtstreekse werking kan evenwel sprake zijn als een specifieke in het verdrag neergelegde norm zo is geformuleerd dat deze in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren. Hoewel verdragspartijen op grond van artikel 8, tweede lid, van het verdrag gehouden zijn doeltreffende wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en/of andere maatregelen te treffen, schrijft het verdrag niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. Er is hier naar het oordeel van de regering dan ook geen sprake van een norm die zo is geformuleerd dat zij in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren.
Kunt u een overzicht geven van verdragsbepalingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waaraan Nederland gebonden is en waarvan de regering meent dat die bepalingen eenieder verbindende bepalingen zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en die dus bestaande nationale wetgeving terzijde kunnen schuiven?
Nederland is partij bij een aantal verdragen die invloed hebben op het beleidsterrein van VWS. Bij de ratificatie van die verdragen is telkens in beeld gebracht in hoeverre deze verdragen nopen tot aanpassing van VWS-wetgeving. Waar dat volgens Nederland nodig was, is de wetgeving aangepast. Omdat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met onze verdragsverplichtingen is het ondoenlijk om voor iedere verdragsbepaling van elk verdrag op het beleidsterrein van VWS afzonderlijk aan te geven of de bepaling in kwestie, naar het oordeel van de regering, rechtstreekse werking zou toekomen.
Gaat de Staat der Nederlanden in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag?
Ja, de Staat der Nederlanden gaat in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.
Het bericht ‘Intensieve veehouderij in Achtkarspelen: een bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote zorgen zijn in de gemeente Achtkarspelen over de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat ondanks alle genomen maatregelen, nog steeds dagelijks grote hoeveelheden fijnstof neerdalen op de bewoners?
In het adviesrapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» constateert de Gezondheidsraad dat een reductie van de fijnstofemissies, waarin zich ook bacteriën kunnen bevinden, bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsrisico’s van veehouderijbedrijven. De Gezondheidsraad adviseert dan ook de fijnstofemissies te reduceren.
Zoals onder meer aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 juni jongstleden treden in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) door een wijziging van het Besluit huisvesting en ammoniak in 2014 emissienormen voor fijnstof uit stallen in werking. Het NSL, waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken, is opgesteld om de buitenlucht in Nederland te kunnen laten voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Acht u het verantwoord van de gemeente Achtkarspelen nog meer uitbreiding van intensieve veehouderij toe te staan in de gebieden rond Surhuisterveen, Boelenslaan, Harkema en Drogeham, ondanks de grote zorgen over de volksgezondheid, de stankoverlast en de negatieve invloed die dit heeft op het landschap, recreatie en toerisme?
De verantwoordelijkheid voor beslissingen aangaande de eventuele uitbreiding ligt bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van deze bestuurlijke beslissingen.
De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft het restrictieve beleid conform de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488), om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). Conform daarmee heeft de provincie Friesland een interim-beleid vastgesteld. De gemeenten Achtkarspelen heeft op basis van deze beleidslijn gehandeld en de betreffende intensieve veehouderijplannen vooraf bij de provincie geverifieerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Achtkarspelen wet- en regelgeving oprekt terwijl dit in strijd is met het provinciaal beleid inzake intensieve veehouderij?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid de GGD en de Gezondheidsraad opdracht te geven nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van uitstoot van stikstof, stankhinder en hygiënemaatregelen als gevolg van intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek. Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
Toezicht op de medische kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bij medische kinderopvang worden nooit controles uitgevoerd»?1
Ja.
Welke kwaliteitseisen gelden er in de medische kinderopvang? In hoeverre worden deze eisen nageleefd? In hoeverre is er toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen?
In een medisch kinderdagverblijf worden veelal verschillende vormen van zorg voor jeugd aangeboden aan jonge kinderen (0–7 jaar). Toegang tot deze zorg verloopt via de indicatie van bureau jeugdzorg. Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het toezicht van de Wet op de jeugdzorg. Het kan bij medische kinderdagverblijven ook gaan om jeugd-geestelijke gezondheidszorg; dan geldt het regime van de Awbz en/of Zvw en de daarbij behorende wettelijke kwaliteits- en toezichtregels (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen). Bovendien gelden de professionele kwaliteitsregels van de Wet BIG voor alle BIG-geregistreerden waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt.
Anders dan de naam suggereert is een medisch kinderdagverblijf een ander soort verblijf dan een regulier kinderdagverblijf.
De Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg houden risicogebaseerd toezicht, wat betekent dat de inspecties toezicht houden op die plaatsen waar volgens hun inschatting de risico’s van kwaliteitstekorten of de onveiligheid voor de jongeren het grootst zijn. Deze inschatting maken zij op basis van een zo breed mogelijke risicoanalyse van de verschillende aanbieders van jeugdzorg.
De IJZ heeft de afgelopen jaren een aantal (onderdelen van) jeugdzorgaanbieders bezocht die kunnen worden omschreven als medisch kinderdagverbliif. De bevindingen en eventuele aandachtspunten heeft de inspectie gedeeld met de betreffende zorgaanbieders. Uit deze bezoeken zijn geen ernstige zorgen of risico’s gebleken die nader ingrijpen noodzakelijk maakten. Bij de IJZ en IGZ zijn geen signalen binnengekomen die nader ingrijpen noodzakelijk maakten.
Wat is u reactie op de stelling dat in de medische kinderopvang de veiligheidscontroles niet goed geregeld zijn? Is het waar dat screening van medewerkers op nieuwe strafbare feiten niet verplicht is? Is het waar dat het vierogenprincipe in de medische kinderopvang niet verplicht is?
Voor de jeugdzorg wordt momenteel onderzocht of permanente screening van medewerkers mogelijk en opportuun is. Zoals reeds gemeld in de brief van 25 juni 20122 is het invoeren van het vier-ogen principe daarentegen praktisch niet mogelijk. Anders dan in de kinderopvang heeft de jeugdzorg een divers hulpaanbod en wordt de zorg geboden op veel verschillende locaties en oplopend tot 24-uurs zorg. Naast ambulante hulp thuis, is er jeugd- en opvoedhulp overdag (individueel of groepsgericht), op locatie (bijv. in samenwerking met onderwijs en vrouwenopvang), deeltijd of 24 uurverblijf in een pleeggezin of in een residentiële instelling en behandeling in gesloten setting. Zo is de begeleiding van leefgroepen in de rustige uren en ’s nachts bijvoorbeeld vaak beperkt. In gezinshuizen of de pleegzorg is het vier-ogen niet uitvoerbaar aangezien alleenstaanden ook pleegouder kunnen worden. Ook in de ambulante hulpverlening is veelal sprake van één-op-één contacten met het gezin. Het vier-ogen principe is om deze redenen niet goed uitvoerbaar in de jeugdzorg.
Wat is uw reactie op de stelling dat voor de medische kinderopvang onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van controles? Op welke wijze kan hierover meer duidelijkheid verschaft worden? Welke stappen bent u bereid in deze te nemen?
Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het Rijkstoezicht op grond van de Wet op de jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg houdt hierop toezicht. Daar waar het zorg op basis van de Awbz en/of Zvw betreft houdt ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht. Daar waar het BIG-geregistreerden betreft is tevens de Wet BIG van toepassing, waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt. Het nemen van verdere stappen is gezien bovenstaande niet nodig.
Waarom ligt het toezicht op de medische kinderopvang niet op het niveau van het toezicht op de reguliere kinderopvang? Had het niet voor de hand gelegen om, in navolging van het aangescherpte toezicht op de reguliere kinderopvang, ook het toezicht op de medische kinderopvang aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het juist met betrekking tot de medische kinderopvang, waar het gaat om kwetsbare groepen kinderen, van belang is dat de regels helder zijn, en dat er scherp toezicht is? Bent u bereid het toezicht op de medische kinderopvang op het niveau van de reguliere kinderopvang te brengen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo niet, waarom niet?
Inderdaad moeten de regels helder en het toezicht scherp zijn. Er is Rijkstoezicht conform de Wet op de jeugdzorg en/of Awbz/Zvw en de Wet BIG op de medische kinderdagverblijven. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 4.
De berichten “Antibraakmiddel eist mogelijk 100 levens” en “Onschuldige kwaal, fataal medicijn |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten de berichten «Antibraakmiddel eist mogelijk 100 levens» en «Onschuldige kwaal, fataal medicijn?»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van o.a. de vooraanstaande professor Mirjam Sturkenboom van het Rotterdamse Erasmus Medisch Centrum dat er jaarlijks ongeveer 100 Nederlanders sterven na het gebruik van het antibraakmiddel Domperidon?
Het betreft hier een schatting op grond van de gegevens van de studie uit 2005. In deze studie werden 25 gevallen van acute hartstilstand onderzocht die verband hielden met het gebruik van geneesmiddelen. In ongeveer een derde hiervan was er een mogelijk verband met het gebruik van Domperidon. In Nederland overlijden jaarlijks naar schatting 16.000 mensen aan de gevolgen van acute hartstilstand. Op basis van het genoemde onderzoek is de schatting gemaakt dat hierbij in 2% van de gevallen geneesmiddelen een rol hebben gespeeld. Op basis van deze schattingen zou je voor Domperidon uitkomen op mogelijk 100–150 sterfgevallen. Het betreft hier dus een berekening van mogelijke aantallen en niet het aantal feitelijke gevallen.
Het CBG heeft de genoemde studie meegewogen in zijn beslissing om Domperidon de Uitsluitend Apotheek-status te geven.
Acht u het wenselijk dat dit middel, dat in Nederland vaak gebruikt wordt voor relatief onschuldige kwalen als misselijkheid of het stimuleren van borstvoeding, nog altijd vrij verkrijgbaar is bij de apotheek?
Domperidon is een zelfzorggeneesmiddel dat is ingedeeld in de categorie Uitsluitend Apotheek (UA). Dit is binnen de zelfzorggeneesmiddelen de zwaarste categorie, naast de indelingen Uitsluitend Apotheek en Drogist (UAD) en Algemene Verkoop (AV). UAD en AV houden in dat een middel ook verkrijgbaar is bij de drogist respectievelijk supermarkt of benzinestation. Voor Domperidon geldt dat dus niet. De apotheker is in staat en heeft in Nederland de plicht om bij het terhandstellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijn-gebruik, te checken of sprake is van mogelijke extra risico’s voor de patiënt bij het gebruik van Domperidon. Deze risico’s kunnen o.a. betrekking hebben op leeftijd, verhoogd cholesterol, diabetes en eerdere hartproblemen. Door hierop te checken wordt het risico op bijwerkingen op het hart geminimaliseerd. De apotheker kan ook zien of het gebruik van Domperidon conflicteert met andere gebruikte geneesmiddelen.
Daarnaast merk ik nog op dat 75% van de verstrekkingen van Domperidon op dit moment op doktersrecept plaatsvindt.
Wat vindt u ervan dat cardiologen en wetenschappers verklaren dat het massaal gebruikte Domperidon vandaag de dag vanwege de risico’s niet eens op de markt toegelaten zou worden?
De beoordeling en toelating van geneesmiddelen is een taak van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG houdt sinds de markttoelating in 1979 actief de balans tussen werkzaamheid en risico’s van Domperidon in de gaten, net als bij alle andere geregistreerde geneesmiddelen. Dit houdt in dat het CBG bij het bekend worden van nieuwe gegevens beoordeelt of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog steeds positief is, en of er maatregelen genomen moeten worden. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn bijvoorbeeld een aanscherping van de productinformatie voor arts en apotheker, of communicatie richting deze beroepsgroepen. Het CBG kijkt daarbij ook naar de afleverstatus en naar het belang van de Nederlandse patiënt. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van Domperidon. Het is aan de geneesmiddelen-autoriteiten in de EU om alle relevante informatie en inzichten te wegen en om zo nodig aangewezen maatregelen te treffen.
Bent u van plan Domperidon zo snel mogelijk uit de handel te nemen, dan wel uitsluitend op recept verkrijgbaar te stellen, zeker nu ook de Europese geneesmiddelenwaakhond besloten heeft nader onderzoek te doen naar dit gevaarlijke middel? Zo nee, kunt u garanderen dat Domperidon voor alle gebruikers veilig is?
Ik ben niet bevoegd Domperidon uit de handel te nemen noch om de indelings-status van Domperidon te wijzigen. Ook dat zijn bevoegdheden van de Europese en nationale beoordelingsautoriteiten. In Nederland heeft het CBG het tot op heden niet nodig gevonden de indelingsstatus van Domperidon te wijzigen in afwachting van het Europees onderzoek.
Het kan overigens nooit worden gegarandeerd dat een geneesmiddel voor elke gebruiker veilig is. Absoluut veilige geneesmiddelen bestaan niet. Geneesmiddelen hebben naast de beoogde werking vrijwel altijd ook bijwerkingen. Het gaat erom een afweging te maken tussen de baten en de risico’s van een geneesmiddel. Dit oordeel is aan de geneesmiddelenautoriteiten in Europa. Een juiste balans van baten en risico’s is constant voorwerp van onderzoek door deze autoriteiten. Daarom vindt thans ook de herbeoordeling van Domperidon plaats.
De situatie dat Nederlandse zwangeren naar België moeten voor een veilige test |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor Downkind drijft ouders naar België»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat prenatale tests als de vlokkentest en vruchtwaterpuncties een risico van 0,5 tot 2% op een miskraam met zich meebrengen?
De kans op een miskraam bij een vlokkentest of vruchtwaterpunctie ligt tussen de 0,3 en 0,5 procent. Ik begrijp echter heel goed dat vrouwen elk risico, hoe klein ook, onaanvaardbaar vinden.
Bent u bekend met het bestaan van non-invasieve prenatale tests?
Ja. Zie ook mijn antwoorden van 8 februari jongstleden op vragen van het kamerlid Dijkstra.
Bent u ermee bekend dat deze tests in België, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten gezien worden als veilige screeningsmethode?
Ik weet dat deze test, waarmee foetaal DNA uit maternaal bloed kan worden gehaald, in verschillende landen wordt aangeboden. In Nederland is screening op onbehandelbare aandoeningen vergunningplichtig op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Op 28 maart jongstleden hebben de onderzoekers mij een vergunningaanvraag voor het onderzoek toegestuurd. Hierover laat ik mij adviseren door de Gezondheidsraad (GR).
Bent u ermee bekend dat onderzoeksresultaten in hierboven genoemde landen hebben geleid tot een brede erkenning van de test? Zo ja, waarom erkent u deze buitenlandse wetenschappelijke resultaten niet?
Recent hebben onderzoeksresultaten in landen zoals Canada en de USA geleid tot een aanbeveling om de NIPT aan te bieden in plaats van de vlokkentest en vruchtwaterpunctie die nu worden gebruikt om down syndroom vast te stellen. Ik ga ervan uit dat deze resultaten worden meegewogen in de beoordeling van de vergunningaanvraag voor NIPT door de Gezondheidsraad.
Vind u het niet zorgelijk dat Nederlandse vrouwen daardoor onnodig risico lopen op een miskraam?
Ik ben het helemaal met u eens dat een test die meer zekerheid kan geven en het risico van een miskraam verkleint (de vlokkentest en vruchtwaterpunctie blijven als diagnostische test nodig voor uitsluitsel) een veelbelovende ontwikkeling is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Dijkstra.
Deelt u de mening dat deze test zo snel mogelijk in Nederland zou moeten worden aangeboden, om te voorkomen dat alleen de mensen die hiervan op de hoogte zijn en voldoende draagkrachtig zijn om dit op eigen kosten te doen gebruik maken van deze risicoloze prenatale screeningsmethode?
Ik deel uw mening in zoverre dat er zo snel mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar de implementatie van deze niet-invasieve prenatale test. Daarover zijn al sinds 2011 gesprekken gaande. Intussen heeft de test zich bewezen bij zwangerschappen waarvan vooraf vaststaat dat er een hoger risico is (vanwege de leeftijd van de zwangere, dan wel door de uitslag van de combinatietest). In hoeverre de test ook bij andere zwangerschappen nuttig en betrouwbaar is moet nog nader worden onderzocht, zoals de onderzoekers in het artikel ook aangeven.
Dit onderzoek is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Het staat vrouwen vrij deze test in het buitenland te laten verrichten. Hierbij kunnen we echter niet de (kwaliteits)waarborgen afgeven die we bij Nederlandse bevolkingsonderzoeken gewend zijn.
Zorgt u ervoor dat het voorstel dat de academische ziekenhuizen en medische beroepsgroepen d.d. 28 maart 2013 naar u toegestuurd hebben zo snel mogelijk beleid wordt, zodat geen enkele zwangere vrouw in Nederland meer onnodig risico hoeft te lopen op een vroegtijdige miskraam vanwege een achterhaalde techniek?
De vergunningaanvraag voor het onderzoek is op 28 maart jongstleden aan mij toegestuurd. Een dergelijke vergunningaanvraag moet zorgvuldig bekeken worden door specialisten. Daarom moeten het ministerie van VWS, conform de WBO, de Gezondheidsraad om advies vragen. De GR heeft daarvoor 4 maanden de tijd.
Daarna kan een beslissing worden genomen over invoering van de test in de screening. Hiervoor staat een termijn van 2 maanden. Het streven is om zo snel mogelijk te beslissen.
De aanstelling van een toezichthouder als tijdelijk voorzitter van de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een lid van de Raad van Toezicht van het Slotervaartziekenhuis is aangesteld als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur?1
Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk van elkaar functioneren. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van het de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
Zijn die twee functies wat u betreft te verenigen? Kan een lid van de Raad van Toezicht die ook zitting heeft in de Raad van Bestuur wat u betreft onafhankelijk en kritisch opereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze aanstelling ingaat tegen de zorgbrede Governance Code? Deelt u de mening dat iedere zorginstelling zich aan deze Governance Code zou moeten houden?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, vind ik een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder onverenigbaar. De scheiding in functies is daarom wettelijk geregeld. Een combinatie van de functies is dus niet toegestaan. De IGZ doet nu vervolgonderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisatie Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de Zorgbrede Governancecode (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de Zorgbrede Governance is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de aanbevelingen van de goverance Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Ik onderschrijf dat de Zorgbrede Governancecode zorgaanbieders kan ondersteunen bij het duidelijk en transparant inrichten van hun bestuursstructuur. Het onderschrijven van de Zorgbrede Governancecode is daarvoor in de huidige situatie geen vereiste, naleving van de WTZi is dat wel. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In die brief ga ik verder in de op de rol die de Zorgbrede Governancecode mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u voorts de mening dat iedere zorginstelling, ongeacht of deze lid is van een brancheorganisatie of niet, gebonden zou moeten zijn aan de Governance Code? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat met de invoering van de winstuitkering in zorginstellingen voor medisch specialistische zorg het aantal zorginstellingen dat zich onttrekt aan de Governance Code toeneemt? Zo nee, waarom niet? Welke garanties kunt u geven? Zo ja, waarom bent u dan toch voornemens de winstuitkering in te voeren?
Nee. Ook zorgaanbieders die winst willen gaan uitkeren zullen aan de wet (WTZi) moeten voldoen. De wetgever bepaalt de werking en rechtskracht daarvan. In het najaar kom ik conform afspraak met de Tweede Kamer met voorstellen over het versterken van de governance in de zorg.
Vindt u het in het publieke belang dat de zeggenschap over het ziekenhuis op dit moment voor de rechter wordt uitgevochten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd ook als het financieel tegenzit. Dergelijke belangen moeten goed geborgd zijn. Ik heb op het moment geen signalen dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid als gevolg van een meningsverschil tussen aandeelhouders in het geding zijn. De IGZ houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten
Welke veranderingen zijn er in de statuten van het Slotervaartziekenhuis aangebracht?3
Ik heb begrepen dat bij statutenwijziging van 14 maart 2013 het Slotervaartziekenhuis de mogelijkheid heeft gecreëerd om naast gewone aandelen ook preferente aandelen uit te geven. Het gaat hier om zogenaamde cumulatief preferente aandelen. Deze preferente aandelen kunnen, volgens de statuten, worden uitgegeven zonder dat deze evenredig over de huidige aandeelhouders verdeeld dienen te worden. Zij kunnen dus ook aan één persoon of bedrijf worden verkocht.
Is het toegestaan de statuten van een ziekenhuis op zo’n manier te wijzigen dat winstuitkeringen mogelijk worden? Is dat bij het Slotervaartziekenhuis het geval? Zo ja, hoe is dat mogelijk terwijl het wetsvoorstel nog moet worden behandeld in de Tweede Kamer?
Winstuitkering is op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit verboden voor aanbieders van medisch specialistische zorg. Bovendien is in de statuten van het Slotervaartziekenhuis een statutaire winstklem opgenomen. Dat betekent dat winstuitkering door het Slotervaartziekenhuis niet alleen in strijd met de wet zou zijn, maar ook in strijd met de eigen statuten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat zorgverzekeraar Achmea niet met een voor het publiek bekende directeur een contract afsluit en wel met een – voor het publiek – onbekende aandeelhouder? Hoe verklaart u het dat Achmea nu wel bereid is een contract af te sluiten met het Slotervaartziekenhuis?4
Het contract dat Achmea heeft afgesloten is een contract met het Slotervaartziekenhuis, niet met een of meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis. Namens het Slotervaartziekenhuis is het contract ondertekend door Dees Brandjes en Jos Beijnen. Zij maken deel uit van het bestuur van het ziekenhuis.
Naar ik heb begrepen zijn de afspraken die gemaakt zijn in overeenstemming met het hoofdlijnenakkoord waarmee ziekenhuizen en zorgverzekeraars zich hebben gecommitteerd om de kostengroei in de curatieve zorg te beteugelen. Ik ken de precieze inhoud van het contract niet. Ik vind dat ook niet nodig. Verzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. De wijze waarop zij contracteren om aan die zorgplicht te voldoen is aan henzelf.
Wat is de inhoud van het afgesloten contract tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis? Welke struikelblokken zijn er weggenomen? Is er nog sprake van een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het onderzoek ‘Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure’ |
|
Nine Kooiman , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure», waarin onder andere de resultaten van de invoering van het Nederlandse tijdslot voor alcoholreclame tussen 6 uur en 21 uur beschreven zijn?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoek.
Deelt u de mening dat de groep jongeren van 12–18 jaar zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van de confrontatie met alcoholreclame via tv, radio en internet?
Eén van de onderdelen van het alcoholbeleid betreft het beperken van de invloed van alcoholreclame op jonge kinderen. Daarom is een aantal jaren geleden een verbod op alcoholreclame tot 21.00 uur ingesteld op radio en televisie. Uit de «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» blijkt dat in ieder geval jonge kinderen minder worden geconfronteerd met alcoholreclame. Ook worden er via de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering) regels gesteld aan reclames, zodat deze niet gericht zijn op jongeren en ook minder jongeren bereiken. Zo mag er bijvoorbeeld geen alcoholreclame worden uitgezonden rond programma’s waar veel jongeren naar kijken. Alcoholreclames worden bovendien vooraf getoetst door de STIVA toetsingscommissie.
Ik ben mij er echter van bewust dat niet alle reclame bij jongeren vandaan kan worden gehouden. De vraag is ook of dat wenselijk is, aangezien wij leven in een samenleving waarin media een prominente tol spelen. Naast het tijdslot is het daarom goed om jongeren verstandig te leren omgaan met reclame-uitingen.
O.a. de inzet van Mediawijzer.net bevordert de bewustwording onder jongeren van prikkels die hen bereiken via de media en de weerbaarheid daartegen.
Wat vindt u ervan dat in het genoemde onderzoek de conclusie bevestigd wordt dat het huidige tijdslot voor alcoholreclame contraproductief is als instrument om de blootstelling aan alcoholreclame voor hoog-risico jongeren te doen afnemen?
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat uit het door u aangehaalde onderzoek en het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» ook blijkt dat het tijdslot juist voor jonge kinderen wel effectief is.
Ik zal, zoals eerder aangegeven tijdens het debat over het initiatiefwetsvoorstel verhoging leeftijd alcohol, binnenkort met het ministerie van OCW bespreken op welke manier jongeren tussen de 12–18 jaar verder kunnen worden beschermd tegen de invloed van alcoholreclame. Daarbij wil ik kijken naar de hierboven genoemde instrumenten, zoals zelfregulering, mediawijzer en de tijdsgrens. Ik zal u hierover informeren.
Wat is op dit moment het beeld van de naleving van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken?
Uit cijfers van Stichting Reclame Code blijkt dat de naleving van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken goed is. Het aantal klachten dat in 2012 werd ingediend bij de Reclame Code Commissie over strijdigheid van reclame met de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken bedroeg 13. Hiervan zijn 5 klachten toegewezen. Er zijn geen alcoholadverteerders bekend die in 2012 een uitspraak van de Reclame Code Commissie niet hebben nageleefd.
Bent u bereid om regelmatig de effectiviteit van het tijdslot te evalueren? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven?
Het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» beschrijft al de effectiviteit van het huidige tijdslot. Sinds deze evaluatie zijn geen veranderingen opgetreden in de regelgeving. Ik vind daarom de huidige evaluatie voldoende.
Bent u – gezien de conclusie dat het huidige tijdslot een contraproductief effect heeft voor de hoog risico groep – bereid het tijdslot uit te breiden of andere effectieve instrumenten in te zetten om de blootstelling van jongeren aan alcoholreclame te doen afnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Een vergunning voor de omstreden geitenstal in Landerd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de bouw van de omstreden geitenstal in de gemeente Landerd alsnog doorgaat en gedetailleerd uiteenzetten op grond waarvan besloten is dat de bouw toch door mag gaan?1
Ik heb uit de pers begrepen dat de ondernemer heeft aangekondigd spoedig met het afbouwen van de geitenstal verder te gaan.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht is gebaseerd op de volgende overwegingen (zie antwoord 3 over de strijd met het algemeen belang). Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd met het recht op.
Kunt u aangeven hoe de toestemming voor het vervolg van de bouw zich verhoudt tot de eerdere schorsing van de bouwvergunning2, de bouwstop van geiten- en schapenhouderijen in Noord-Brabant, daaraan gerelateerde bevoegdheden van de gemeente en het onjuist handelen van de gemeente ten tijde van de vergunningverlening?3
Vernietiging is een zwaar middel en kan niet eerder worden toegepast dan na zorgvuldig onderzoek of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Om die reden kan het gewenst zijn – en was dat ook in deze zaak – om tijdelijk de werking van de bouwvergunning te schorsen, ten einde dat onderzoek af te ronden. Het is niet zo dat na schorsing automatisch vernietiging volgt. In dit geval heeft het onderzoek ertoe geleid dat geconcludeerd is dat er geen sprake was van strijd met het recht of het algemeen belang. Om deze reden is het verzoek tot vernietiging van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afgewezen. Het gemeentebestuur kon met de door het provinciebestuur vastgestelde bouwstop geen rekening houden bij de afwikkeling van onderhavige bouwaanvraag.
Kunt u uiteenzetten op basis waarvan is besloten dat de bouw van de geitenstal niet in strijd is met het algemeen belang, en welke belangen hierin en op welke manier zijn meegewogen?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Voor strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak moet, gelet op het verzoek van het provinciebestuur, het besluit van het gemeentebestuur worden afgewogen tegen het belang dat het provinciebestuur met de bouwstop wilde dienen. Ik zie wel dat met de verlening van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zich nog geen strijd met het algemeen belang op.
Deelt u de mening dat volksgezondheid een belangrijk aspect is van het algemeen belang, en dat geiten- of schapenhouderijen een extra risico vormen voor de volksgezondheid, zoals ook de Gezondheidsraad in zijn rapport van 30 november 2012 concludeert? Zo ja, hoe is het belang voor de volksgezondheid meegenomen in de afweging, om niet tot vernietiging van de bouwvergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijbedrijven» van 30 november 2012 wordt diverse malen over Q-koorts gesproken. Voorzover het rapport conclusies trekt over Q-koorts, is dit alleen over de uitbraakperiode. Verder is uw Kamer bij brief van 14 juli 2011 geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen alsook schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging van het besluit van het gemeentebestuur werd er door GS op aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik daarover opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang. Dat brengt ook met zich mee dat het niet nodig was om de kabinetsreactie af te wachten. Bovendien staat artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een tweede verlenging van de schorsing, die op
1 april 2013 is afgelopen.
Kunt u aangeven of en hoe bij de beoordeling het provinciaal belang is meegewogen, en toelichten waarom er bij de uiteindelijke beoordeling voorbij is gegaan aan het provinciaal belang?
Als gezegd is het door het provinciebestuur met de bouwstop te realiseren doel een algemeen belang. Het gemeentebestuur was niet aan die bouwstop gebonden bij de beslissing over de bouwvergunning, zodat geen sprake was van strijd met het recht. Er bestond onvoldoende grond om de bevoegdheden van het gemeentebestuur te doorkruisen wegens de met de bouwstop te dienen belangen. Zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Brabant terecht een bouwstop heeft ingesteld, en dat deze bouwstop zwaar moet worden meegenomen in de besluitvorming rond de bouwvergunning? Zo nee, waarom niet?
Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop. Wel heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor de wens van GS om vanuit een voorzorgsprincipe de bouwstop vooralsnog te willen verlengen. Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of het besluit van het gemeentebestuur voor vernietiging door de Kroon in aanmerking kwam. De bouwstop had geen betrekking op de aanvraag voor de gewraakte bouwactiviteit en kan geen rol spelen bij de bouwvergunning.
Kunt u uitleggen waarom het verzoek tot vernietiging van de bouwvergunning is afgewezen, terwijl er nog geen kabinetsreactie is op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen, en waarom er niet is gewacht met het nemen van een beslissing totdat de kabinetsreactie er is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bouwvergunning alsnog te schorsen, en pas een definitieve uitspraak te doen wanneer de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad klaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Daarbij staat de wet staat slechts een eenmalige schorsing toe.
Is er bij de heroverweging van de vergunning overleg geweest met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Economische Zaken over de risico’s van de komst van de geitenstal? Zo ja, welke risico’s zijn meegenomen, en wat hebben de betrokken bewindspersonen geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog met andere betrokken bewindspersonen te overleggen?
Ja, de bewindslieden van EZ, VWS en BZK zijn betrokken bij de voorbereiding van mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 7.
Bent u bereid in overleg met alle betrokken bewindspersonen inzake deze kwestie alsnog tot vernietiging van de vergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De publicatie van sterftecijfers door Nederlandse ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Precieze sterftecijfers ziekenhuizen openbaar»1 en «Schippers wil sterftecijfers openbaar»2?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie, het openbaar maken van cijfers over kwaliteit, met duiding, van groot belang is voor de dialoog met patiënten en de kwaliteit van zorg ten goede komt?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer positief is dat openheid van zaken over sterftecijfers per diagnose en leeftijdsgroep wordt gegeven?
Ja.
Deelt u de mening dat er een cultuurverandering moet komen zodat ook alle overige, nabij negentig, Nederlandse ziekenhuizen op zo kort mogelijke termijn gedetailleerde cijfers per diagnose en leeftijdsgroep openbaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te stimuleren?
We weten dat betrouwbare registraties van (ervaren) uitkomsten van zorg leiden tot doelmatigheid en een betere kwaliteit van zorg. Betrouwbare data zijn onmisbaar voor professionals, ziekenhuisafdelingen en het bestuur van ziekenhuizen om de zorg die zij leveren aantoonbaar te kunnen verbeteren. Sterftecijfers hebben een signaalfunctie en kunnen de bewustwording van ziekenhuizen over de veiligheid van hun patiënten vergroten. Registratie is dus onmisbaar willen ziekenhuizen hun sterftecijfers kunnen monitoren en sterftegevallen kunnen onderzoeken. Als je geen onderzoek doet, kun je ook geen trends herkennen, opmerkelijke afwijkingen constateren die nader moeten worden onderzocht of van je fouten leren.
Verder is er een maatschappelijk belang om geleverde en ervaren kwaliteit en kwaliteitsverschillen in de zorg te delen in het publieke domein. De kwaliteit van de geleverde zorg moet transparant zijn voor patiënten en zorgverzekeraars om hen in staat te stellen te kiezen voor kwalitatief goede zorg en deze in te kopen. De kwaliteit van de geleverde zorg moet ook transparant zijn voor het (risicogestuurd) toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Ik vind publicatie van sterftecijfers daarom belangrijk. Het publiceren van gegevens zoals de HSMR kan een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Het belang van publicatie heb ik eerder aangeven in mijn brief aan uw Kamer over patiëntveiligheid van 15 november 2012 en tijdens een recent interview met het NRC.
Allereerst moet volledigheid en kwaliteit van de gegevensregistratie worden verbeterd. In november 2012 constateerde de IGZ al in haar rapport «De veiligheid telt3» dat de nodige verbeteringen gerealiseerd moeten worden. Slechts een deel van de ziekenhuizen neemt volledig deel aan de Landelijke medische Registratie (LMR) of de Landelijke Basisregistratie Zorg (LBZ). Ik spreek de ziekenhuisbesturen maar ook de brancheorganisaties daarop aan.
Deelname is in combinatie met een betrouwbare en volledige gegevensregistratie een vereiste om betrouwbare en betekenisvolle sterftecijfers te kunnen berekenen. Over het jaar 2011 hebben 63 ziekenhuizen alleen de HSMR (het gewogen gemiddelde sterftecijfer) gepubliceerd en hebben 6 ziekenhuizen alle sterftecijfers per aandoening (SMR’s) openbaar gemaakt. Er zijn 26 ziekenhuizen die nog geen sterftecijfer publiceren. Het is wanneer data zo snel als mogelijk beschikbaar komen.
Mede omdat de publicatie van sterftecijfers onvoldoende van de grond komt organiseert VWS een breed bestuurlijk overleg (NVZ, NFU, Orde van medisch specialisten, V&VN, NPCF, ZN, ZKN) met als doel om concrete afspraken ten aanzien van patiëntveiligheid te maken waaronder over publicatie van sterftecijfers. Dat overleg zal naar verwachting in mei 2013 plaatsvinden.
Registratie en publicatie van betrouwbare gegevens, inclusief betekenisvolle sterftecijfers is primair de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizenbesturen samen met professionals, maar ook de brancheorganisaties hebben hierin een rol.
De brancheorganisaties NVZ en NFU hebben zich in 2009 gecommitteerd aan publicatie van sterftecijfers door de ziekenhuissector en de doorontwikkeling van het HSMR model. Echter, ik constateer dat deze toezegging tot op heden niet tot concrete resultaten heeft geleid. Mij is ook geen informatie bekend is waaruit blijkt dat er concrete initiatieven terzake in voorbereiding zijn.
Op dit moment bestaat er nog geen formele verplichting om sterftecijfers te publiceren.
Daarom zoek ik naar mogelijkheden om een verplichting tot publicatie van sterftecijfers vorm te geven. In dat kader ben ik in gesprek met de IGZ en Het Kwaliteitsinstituut over sterftecijfers als kwaliteitsindicator. In overleg met de NZa ga ik na of Artikel 38 van de Wmg concrete mogelijkheden biedt voor de openbaarmaking van sterftecijfers. Op grond van artikel 38 van de Wmg zijn zorgaanbieders verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden prestaties en diensten op een zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn.
Hoe gaat u concreet stimuleren dat in aanvulling op de 65 ziekenhuizen die hun algemene sterftecijfers publiceerden ook de overige Nederlandse ziekenhuizen tenminste inzage geven in het algemene sterftecijfer, de zogenoemde Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het verkrijgen van betrouwbare kwaliteitsgegevens in de zorg van groot belang is en dat het wenselijk is dat deze gegevens zo actueel mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Welke bijdrage kan de HSMR volgens u aan de kwaliteitsgegevens geven? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de HSMR niet de resultaten in het jaar t-2, maar het jaar t-1 beschrijft? Op welke wijze kunt u deze aanpassing stimuleren?
Zie antwoord vraag 4.
Welke voorwaarden stelt u aan de publicatie van sterftecijfers? Wat verstaat u onder «volledige, uniforme en betrouwbare gegevensregistratie»?3 Bent u van mening dat de HSMR een adequaat instrument is op basis waarvan gewogen sterftecijfers tussen ziekenhuizen kunnen worden vergeleken? Zo nee, is een alternatief voorhanden? Op welke manier kan er op korte termijn, maar wel op zorgvuldige wijze, vooruitgang worden geboekt?
Er bestaat consensus over het feit dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. In wetenschappelijke literatuur is uitvoerig gerapporteerd over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemixcorrectie te betrekken.
De sector zelf heeft vaker aangegeven dat ondanks de beperkingen van het HSMR model, het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sommige ziekenhuizen voor het niet publiceren van hun sterftecijfers zich blijven verschuilen achter een «onvolledige registratie» of «omdat voor de HSMR moet worden betaald»?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Ja, dat vind ik niet acceptabel. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat alle Nederlandse ziekenhuizen de HSMR over het jaar 2012 publiceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete mogelijkheden heeft u om de ziekenhuizen te dwingen deze informatie openbaar te maken, omdat daar de kwaliteit van zorg bij gebaat is? Welke van deze mogelijkheden gaat u inzetten? Welke rol heeft de zorgverzekeraar hierin?
Ja dat vind ik wenselijk. De publicatie van de HSMR moet door de ziekenhuizen zelf worden verzorgd. De HSMR heeft niet alleen extern betekenis, maar is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om daar orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag echt verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 ben ik mogelijkheden aan het verkennen om publicatie te verplichten, nu blijkt dat de sector zelf geen resultaten en geen initiatieven laat zien. Zorgverzekeraars Nederland heeft laten weten dat zorgverzekeraars streven naar uitkomstindicatoren, waaronder sterftecijfers. Sterftecijfers geven patiënten en zorgverzekeraars belangrijke informatie over het succes van een behandeling en daarmee over de kwaliteits(verschillen) van zorg. Zorgverzekeraars kunnen echter moeilijk beschikken over deze gegevens op uitkomstniveau, onder meer omdat sommige klinische registraties onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet openbaar. Gezien de waarde van deze informatie, streven zorgverzekeraars ernaar om voor verschillende aandoeningen, op korte termijn, over sterftecijfers te kunnen beschikken. Zorgverzekeraars hebben een eigen inkoopbeleid waarbij onder andere op basis van kwaliteitsindicatoren selectief wordt ingekocht. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Op basis van welke concrete criteria constateert u dat de inspanningen van individuele instellingen en brancheorganisaties onvoldoende opleveren? Hoeveel tijd geeft u de zorginstellingen om betrouwbare gegevens te publiceren?
De resultaten heb ik genoemd in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6. Ik heb in mijn brief aan uw Kamer van 15 november 2012, waarin ik mijn reactie geeft op het IGZ rapport «Het resultaat Telt Veiligheidsindicatoren 2009, 2010 en 2011. De veiligheid telt» aangegeven dat de ziekenhuizen vanaf het verslagjaar 2014 sterftecijfers op basis van diagnosegroepen (SMR’s) zouden moeten kunnen publiceren.
De komst van een mega-melkveebedrijf in Oploo |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er sprake is van de komst van een mega-melkveebedrijf op de Schipperspeel in Oploo en de zorgen die bewoners en ook de GGD uit Zeeland en Brabant daarover hebben geuit?1
Ja.
Wat vindt u van de inhoud van het rapport van bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid (GMV) van de GGD in Brabant en Zeeland over het risico voor de volksgezondheid bij de komst van het mega-melkveebedrijf in Oploo?
Het rapport van de GGD geeft een goed beeld van de invloed van de voorgenomen ontwikkeling op het risico voor de gezondheid. Geadviseerd wordt dat er extra aandacht moet zijn voor monitoring, de beheersing van de uitstoot van fijnstof (endotoxinen), geur en de hygiënemaatregelen op het bedrijf.
In het ontwerpbesluit heeft de gemeente rekening gehouden met deze aanbevelingen.
Bent u het eens met de conclusie uit het rapport en van de GGD dat extra maatregelen moeten worden genomen om de gezondheid van omwonenden te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de GGD dat extra maatregelen moeten worden genomen in verband met de uitstoot van fijnstof, stankhinder en hygiënemaatregelen en ter bestendiging en versteviging van handhavingsafspraken?
De gemeente heeft extra maatregelen genomen op het gebied van geur door in haar eigen geurbeleid een grotere afstandsnorm te hanteren dan genoemd in de handreiking bedrijven en milieuzonering en in de Wet geurhinder en veehouderij. De emissie van endotoxinen en fijnstof is bij melkveehouderijbedrijven relatief gering. In overleg met de GGD heeft de gemeente besloten een monitoringssysteem op te stellen om eventuele klachten met betrekking tot geur te kunnen registreren waaruit vervolgens, indien noodzakelijk, acties kunnen leiden.
Bent u van mening dat verder wetenschappelijk onderzoek van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen nodig is om de volksgezondheid te waarborgen?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek». Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
De vertrekbonus van een ex topman van het UMC St Radboud |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ophef UMC St Radboud over bonus ex-topman»?1
Ik heb het krantenartikel uit de Volkskrant, uit De Gelderlander en uit Zorgvisie gelezen. Tevens heb ik de interne mededeling gelezen die in de Volkskrant wordt aangehaald.
De honorering van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren is al enige tijd in discussie. Dat is ook de reden waarom voorgaande kabinetten daar paal en perk aan hebben willen stellen door die inkomens te normeren op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Omdat daar geen instrument voor bestond, is een instrument ontwikkeld in de vorm van de WNT, de wet normering topinkomens. Daarmee is Nederland uniek, zeker in Europees verband.
Het is dit kabinet geweest dat de laatste fase van dit wetgevingsproces heeft kunnen afronden door het wetsvoorstel in de Eerste Kamer aanvaard te krijgen. Daardoor kon de WNT (wet normering topinkomens) op 1 januari 2013 in werking treden.
Wat betreft de voorliggende casus concludeer ik dat hier sprake is van een arbeidsovereenkomst die in 2006 rechtsgeldig is aangegaan tussen de bestuurder en diens werkgever, de Raad van Toezicht (RvT). De arbeidsovereenkomst is in 2012 beëindigd conform hetgeen daarover in de arbeidsovereenkomst was overeengekomen.
Dus beide data zijn van vóór de inwerkingtreding van de WNT, die immers per 1 januari 2013 is ingegaan.
Het is een arbeidsovereenkomst die in het huidige tijdsbestek zeker niet meer op deze wijze zou worden ingevuld. Niet alleen omdat we er nu anders over denken. Maar ook omdat de WNT dit niet toestaat. De RvT van het Radboud is blijkens de berichtgeving dezelfde mening toegedaan.
In de berichtgeving wordt vermeld dat de werkgever heeft laten zien in 2011 in de geest van toen nog het wetsvoorstel voor de WNT te willen handelen «gelet op de hedendaags maatschappelijke opvattingen over beloningen van bestuurders in het (semi)publieke domein.» De RvT heeft laten onderzoeken of het goedkoper kon. Uit juridisch advies bleek echter dat men gebonden was aan de afspraken uit de arbeidsovereenkomst. Vervolgens heeft de RvT, «om het met publiek geld betaalde budget van het ziekenhuis te ontzien» een alternatieve dekking gezocht bij een steunfonds van de Stichting Katholieke Universiteit.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid kan ik niet treden in de verantwoordelijkheid van de RvT in dezen. Ik kan slechts wijzen op het feit dat onder vigeur van de WNT dergelijke afspraken niet meer kunnen worden gemaakt.
Is het bericht waar dat de vertrekkende zorgmanager € 400.000 per jaar verdiende sinds zijn aanstelling in 2006, en hij een vertrekbonus van € 390.000 heeft ontvangen, terwijl hij vrijwillig afscheid nam? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
Het bruto-salaris van de vetrokken bestuurder bedroeg volgens de jaarverslagen rond de € 320.000.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Om welke reden heeft de heer L. nog dertien maanden een vergoeding gekregen van € 30.000 voor advieswerk?
Zoals u uit het artikel en uit het antwoord op vraag 1 hebt kunnen opmaken, heeft het Radboud de afspraken uit de arbeidsovereenkomst nageleefd zoals die bij zijn aantreden zijn overeengekomen.
Wat voor advies heeft de heer L. deze dertien maanden gegeven? Vindt u het verantwoord dat hiervoor een enorm bedrag is betaald? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 3.
Waarom is niemand op de hoogte gesteld wat voor advieswerk de heer L. heeft gedaan? Waarom heeft de ondernemingsraad geen toelichting gekregen? Wat is uw oordeel daarover?
Zie het antwoord op vraag 1.
Om welke redenen wilt het UMC St Radboud geen mededelingen doen over deze riante vertrekbonus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het Radboud een en ander heeft toegelicht in een verklaring aan het personeel. Verder verantwoordt het Radboud deze regeling in het daarvoor bestemde, publieke verantwoordingsdocument: het jaarverslag over 2012.
Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de € 652.000 bruto waarvan Zorgvisie gewag maakt?2
Ik weet niet wat Zorgvisie allemaal heeft opgeteld. In het jaarverslag over 2012 zal het Radboud in ieder geval de juiste cijfers verantwoorden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer E. van Abvakabo die aangeeft dat het schokkend is dat er matigingen voor het personeel van toepassing waren vanwege de slechte economische omstandigheden, maar dat dit niet gold voor een vrijwillig vertrekkende werkgever? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me zo’n reactie van een vakbondsvertegenwoordiger enerzijds voorstellen, maar anderzijds kan ik me ook voorstellen dat een vakbondsvertegenwoordiger het standpunt huldigt dat aangegane arbeidsovereenkomsten nageleefd moeten worden.
Ziet u nu wel in dat exorbitante salarissen en bonussen ongehoord zijn in tijden waarin het loon van zorgpersoneel wordt verlaagd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u maatregelen treffen om te zorgen dat de vertrekbonus ingevorderd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Er is niets onrechtmatigs gebeurd, dus is er geen juridische titel voor zo’n vordering. Als minister heb ik pas een terugvorderingstitel onder de WNT. En die was in 2012 nog niet van kracht.
Wilt u toelichten welke bezuinigingen momenteel plaatsvinden binnen het UMC St Radboud en hoe het staat met eventuele (gedwongen) ontslagen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van zorginstellingen staat mij niet toe om te treden in de exploitatiebeslissingen die het UMC Radboud neemt omtrent de omvang van de personeelsformatie. Maar juist gelet op de alternatieve dekking die Radboud heeft gevonden voor de dekking van de kosten van deze regeling, kan ik niet direct de relatie volgen die u legt tussen deze vertrekregeling en de omvang van de personeelsformatie van het Radboud.