De noodzaak van ondersteuning voor sportverenigingen en -accommodaties |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de actuele stand van zaken en problemen van sportverenigingen en -accommodaties? Hoe houdt u de vinger aan de pols?
Om op de hoogte te blijven van de actuele stand van zaken voer ik gesprekken met de sector en heb ik veelvuldig contact met het Mulier Instituut, dat de monitoring in de sportsector uitvoert. Door de gesprekken met de sector en de monitoring van het Mulier Instituut heb ik inzicht in de stand van zaken van sportverenigingen en de (financiële) uitdagingen waar zij voor staan.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben gebruik gemaakt van de TEK (Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb), vanaf welke datum en welke bedragen zijn uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen nog? Hoeveel amateursportverenigingen voldeden niet aan de voorwaarden?
De Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) is een regeling die uitgevoerd wordt door de RVO in opdracht van het Ministerie EZK. Aanvragen voor de TEK konden ingediend worden tot en met 2 oktober 2023.
Per 14 september jl. hebben in totaal 831 sportclubs (ondernemers en verenigingen)1 TEK toegekend gekregen, daarnaast zijn 145 aanvragen nog in behandeling. In totaal voldeden 162 sportclubs niet aan de voorwaarden. In de registratie is geen onderscheid tussen amateursportverenigingen en professionele sport, waardoor deze gegevens niet separaat kunnen worden weergeven. De totale (maximale) subsidie voor de toegekende aanvragen in deze sectoren bedraagt ruim € 18 miljoen, waarvan circa € 6,5 miljoen aan voorschot is uitgekeerd. De definitieve subsidie is afhankelijk van de gemiddelde energieprijzen voor gas en elektriciteit in 2023. Als deze lager zijn dan voorzien, moeten ontvangers van de TEK (een gedeelte van) de subsidie terugbetalen zoals ook toegelicht in onder meer de Kamerbrief Stand van zaken Tegemoetkoming Energiekosten van 9 februari jl.2
Hoeveel zwembaden hebben gebruik gemaakt van de Specifieke uitkering meerkosten energie openbare zwembaden? Hoeveel van de 207 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen er nog? Is het budget van 207 miljoen euro voldoende?
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van openbare zwembaden in verband met de energiecrisis (SPUK MEOZ) geldt dat 280 gemeenten hiervoor een aanvraag hebben ingediend, waarbij 603 zwembaden gemoeid zijn. Er is voor € 156,5 miljoen verleend van de € 205,5 miljoen die hiervoor ter beschikking is gesteld. Deze regeling is gesloten voor aanvragen en is hiermee niet uitgeput.
Op 13 oktober ontving ik bericht van de VSG waarin wordt gesteld dat de zwembaden het financieel zwaar hebben. Ik ben met de VSG in gesprek gegaan over de verwachte problemen bij energiekosten in 2024 maar zie op dit moment helaas geen mogelijkheden om aanvullende financiële ondersteuning te bieden aan de zwembaden. De maatregelen die het kabinet heeft genomen om tegemoet te komen aan de gestegen energiekosten waren tijdelijk van aard. Dit geldt ook voor de SPUK MEOZ. Eind 2024 zullen de aanvragen vanuit de SPUK MEOZ worden verantwoord en vastgesteld, dan zal ook duidelijk worden in hoeverre er sprake is van het terugbetalen van uitgekeerde voorschotten. Een besluit over eventuele aanvullende energiesteun is gezien de demissionaire status aan een volgend kabinet. Het bericht van de VSG onderstreept voor mij het belang van de verduurzaming van zwembaden.
Hoeveel amateursportverenigingen hebben via hun gemeente gebruik gemaakt van de regeling Specifieke uitkering noodfonds energie amateursportverenigingen (SPUK-NEAS)? Hoeveel van de 6 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen er nog?
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van amateursportverenigingen in verband met de energiecrisis (SPUK NEAS) geldt dat er voor € 8,3 miljoen is aangevraagd door 188 verschillende gemeenten ter ondersteuning van de amateursportverenigingen. Aanvragen van gemeenten worden op dit moment beoordeeld. Het streven is om voor het einde van de jaarafsluiting het beschikbare bedrag van € 6 miljoen, naar rato, te verdelen over de gemeenten die een aanvraag hebben ingediend.
Hoewel de SPUK NEAS op basis van de aanvragen door gemeenten is uitgeput zijn er momenteel geen signalen vanuit NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en het Mulier Instituut dat de ondersteuning aan amateursportverenigingen voor gestegen energieprijzen in 2022 en 2023 als zodanig onvoldoende is gebleken. Ook zijn er vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut op dit moment geen signalen binnengekomen dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Wel heeft het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) laten weten dat circa de helft van de 365 verenigingen die gereageerd hadden op een uitvraag van de RVVB zorgen hebben over de financiële situatie van de vereniging voor komende winter. Ook komend jaar houd ik daarom de vinger aan de pols door onder andere een onderzoek van het Mulier Instituut naar de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, waarmee meer inzicht verkregen kan worden in de financiële mogelijkheden van amateursportverenigingen om te verduurzamen. Ik vind het belangrijk om zowel oog te hebben voor de verduurzamingsopgave van de sportsector als voor de andere (financiële) opgaven waar amateursportverenigingen voor staan.
Is het totaal aangevraagde bedrag voor het SPUK-NEAS tot nu toe hoger dan het budget van 6 miljoen euro of is dit budget voldoende? Wordt verwacht dat het voor 2023 in totaal aangevraagde bedrag hoger zal zijn dan 6 miljoen euro? Zo ja, hoeveel hoger?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben volgens uw inschatting gebruik gemaakt van een bijdrage uit het Gemeentefonds? Hoeveel van de 300 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen er nog?
In mijn appreciatie van de motie van de leden Van Dijk en Van der Laan3 tijdens het Wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 1 december 20224 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 195) heb ik, net als in mijn brief aan uw Kamer van 31 januari jl.5, aangegeven dat het niet mogelijk is te zeggen hoe de extra prijsbijstelling door gemeenten zal worden besteed. Deze middelen zijn op grond van de Financiële Verhoudingswet vrij besteedbaar en gemeenten hoeven over de besteding dan ook geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De besteding van deze middelen is aan de gemeenteraad en dus aan het lokale democratische proces. Waar gemeenten ervoor kiezen de sport te steunen, kunnen ze dat doen uit verschillende bronnen, waaronder het gemeentefonds. Een één-op-één-relatie tussen baten en lasten is daarbij niet te maken aangezien de middelen -zoals hiervoor opgemerkt- uit het gemeentefonds vrij besteedbaar zijn.
Welke stappen heeft u al gezet om in samenspraak met gemeenten te komen tot een voorstel voor een landelijke sturing en coördinatie van verduurzaming van sportverenigingen en sportaccommodaties, gezien het feit dat uit het onderzoek van het RVVB (Register voor Verenigingsbestuurders) blijkt dat 60% van de sportverenigingen niet verwacht binnen vier tot vijf jaar zodanig te zijn verduurzaamd dat zij de structureel hogere energierekening kunnen dragen, vanwege gebrek aan kennis, middelen en mensen?
In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten-ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden ga ik uitgebreid in op dit vraagstuk en deze inzet. In lijn met de moties van het lid Mohandis (PvdA)6 en van de leden Leijten en Van Nispen (SP)7 heb ik verkend hoe een grotere rol voor gemeenten kan helpen om de sportsector sneller te verduurzamen en clubs meer te ontzorgen. Over zo’n aanpak ben ik in gesprek met de VSG.
Er is brede consensus dat regionale coördinatie, langs de lijnen van de 27 VSG-regio’s in Nederland, kan zorgen dat de lokale verduurzamingsopgave sneller en beter wordt aangepakt. Samen met de VSG stel ik een plan van aanpak op om in zoveel mogelijk van de 27 VSG-regio’s een gemeentelijke coördinatiegroep voor de verduurzaming van sportvastgoed op te laten zetten.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben stappen gezet om te verduurzamen? Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) maken zich nog steeds zorgen over de financiële gevolgen van hogere energiekosten voor de komende winter?
Ik heb geen exacte cijfers van het aantal sportclubs die stappen hebben gezet om te verduurzamen. Wel zie ik dat veel sportverenigingen al hard bezig zijn met de verduurzamingsopgave die er ligt. In het rapport Sportaccommodaties 20238 concludeert het Mulier Instituut dat de sportsector steeds meer aandacht heeft voor duurzaamheid, met jaarlijks toenemende investeringen van sportverenigingen en gemeenten in energiebesparing, circulariteit en klimaatadaptatie. Zo had tijdens de eerste meting van het Mulier Instituut in 2014 slechts 4% van de verenigingen zonnepanelen, inmiddels is dit opgelopen tot 33%. Ook heeft de helft van de verenigingen die door het Mulier Instituut bevraagd zijn geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen, dit is sinds juli 2022 gestegen van 36% naar 51%.
De verduurzaming van de sport wordt op dit moment al op verschillende manieren ondersteund. Voorbeelden zijn financiële instrumenten zoals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (Bosa-regeling) en de specifieke uitkering Stimulering Sport. Op het platform Duurzamesportsector.nl, beheerd door het Kenniscentrum Sport en Bewegen, zijn verschillende goede voorbeelden van verduurzaming van sportclubs toegevoegd en is het overzicht van beschikbare subsidies te vinden. Daarnaast heb ik gratis ontzorgingstrajecten beschikbaar gesteld voor sportaccommodaties die willen verduurzamen.
Uit monitoring van het Mulier Instituut over de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen blijkt dat de gestegen energielasten één van de uitdagingen is voor de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, maar niet de enige. Hier liggen ook andere redenen aan ten grondslag, zoals dalende ledenaantallen, dalende inkomsten en een dalend aantal vrijwilligers. Ik neem de zorgen van de amateursportverenigingen serieus. Er zijn op dit moment geen signalen binnengekomen vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Desondanks houd ik ook komend jaar de vinger aan de pols door onder andere een onderzoek van het Mulier Instituut naar de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, waarmee meer inzicht verkregen kan worden in de financiële mogelijkheden van amateursportverenigingen om te verduurzamen. Ik vind het belangrijk om zowel oog te hebben voor de verduurzamingsopgave van de sportsector als voor de andere (financiële) opgaven waar amateursportverenigingen voor staan.
Denkt u dat het noodzakelijk is de steunmaatregelen voor sportclubs in 2024 voort te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en hoe heeft u dat in de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgenomen? Bent u in ieder geval van plan de sportclubs hierover duidelijkheid te bieden op Prinsjesdag? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen winter heb ik openbare zwembaden en amateursportverenigingen door middel van niet-structurele specifieke uitkeringen aan gemeenten ondersteund. Destijds is al aangegeven dat deze ondersteunende regelingen van toepassing zouden zijn voor de periode van 2022 tot en met het vierde kwartaal van 2023. De gelden voor het noodfonds voor amateursportverenigingen en zwembaden zijn daarmee niet structureel.
Een alternatief plan is niet aan de orde. Dat laat onverlet dat ik mij blijf inzetten voor de verduurzaming van de sportsector om zo een eventuele nieuwe stijging in energieprijzen in de toekomst beter op te kunnen vangen en de sector zo toekomstbestendiger te maken. In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten-ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden, ga ik verder in op deze inzet. Tevens biedt het bestaande instrumentarium, waaronder het sportakkoord, middelen om sportverenigingen hierin te ondersteunen. Dat gaat bijvoorbeeld om de ondersteuners lokale sport, sportparkmanagers en clubkadercoaches.
Hoe laat u de sportclubs (ondernemers en (amateur)verenigingen) achter voor een nieuw kabinet?
In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energie ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden informeer ik u over de inzet om tot een snelle verduurzaming van de sportsector te komen. Hierin wordt ook ingegaan op de stappen die nodig zijn om sportverenigingen weerbaarder te maken voor de toekomst. Dat is niet alleen een verhaal van het Ministerie van VWS, maar altijd in samenwerking met verschillende partners.
Wilt u deze vragen, gezien het belang voor sportclubs, binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk?
Het is niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. De reden van het uitstel is dat afstemming van de antwoorden meer tijd vergde.
Misstanden in realityprogramma’s |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voor het leven getekend door Temptation Island, daar verandert vergoeding van 30.000 euro niets aan»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de in het artikel beschreven misstanden?
Grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel, vooral als dit niet de eerste keer is. Naar ik begrepen heb, laat RTL voorlopig geen nieuwe afleveringen van het programma Tempation Island maken en heeft het al eerder uitzendingen van het programma De Villa gestaakt. Ik verwacht dat RTL alles in werk stelt om toekomstige gevallen van grensoverschrijdend gedrag te voorkomen. Op basis van de berichtgeving en informatie die RTL mij verstrekt heeft, gaat het nog steeds om individuele, losstaande (vermeende) gevallen van misstanden.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat dit niet de eerste keer is dat misstanden bij realityshows, waaronder weer bij Temptation Island, in de openbaarheid komen?2, 3 Ziet u een patroon?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeteringen hebben er bij RTL plaatsgevonden na het extern onderzoek dat RTL heeft uitgevoerd naar aanleiding van eerdere misstanden bij het programma De Villa, waar voormalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de heer Arie Slob, aan refereert in antwoorden op schriftelijke vragen van 20 december 2019?4
Naar aanleiding van het onderzoek heeft RTL een protocol opgesteld voor reality datingprogramma’s waarin basisprincipes en gedragsregels worden beschreven voor het gehele productieproces van reality datingprogramma’s bij RTL en de betrokken producenten. Het doel van het protocol is dat de programma’s op zorgvuldige en integere wijze worden gemaakt in een veilige omgeving waarin voldoende oog is voor de belangen van de deelnemers. In dat kader wordt door RTL ook voorzien in de (na)zorg en de begeleiding van deelnemers. Tevens geeft RTL aan dat ze zelfstandig stappen heeft gezet zoals de aansluiting bij Mores. Los van al deze inzet is van belang dat RTL niet alleen door de ophef rond deze casus verbeteringen doorvoert, maar zich structureel inzet voor sociale veiligheid op de werkvloer. Het is belangrijk dat RTL hier ook zicht op houdt. Ik spoor RTL en andere mediapartijen aan om te blijven verbeteren.
Bent u bereid om een breder onderzoek uit te laten voeren naar misstanden bij realityshows, aangezien deze casus niet op zichzelf staat, blijkend uit eerdere berichtgeving en uit het feit dat meer deelnemers van andere programma’s zich melden?
Zoals in mijn vorige antwoord staat, heeft RTL zelf reeds stappen gezet om misstanden in de toekomst te voorkomen en te zorgen voor een veilige werkomgeving. Deze stappen blijf ik nauwlettend volgen. RTL heeft ook aangegeven reeds met uitzendingen van de betreffende realityshows gestopt te zijn. Daarbij komt dat op dit moment nog binnen de publieke omroep het onderzoek van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen onder leiding van de heer Van Rijn loopt. Naar ik begrepen heb, worden daar eind dit jaar de resultaten van verwacht. Ik wil benadrukken dat het van essentieel belang is dat mediaorganisaties zoals RTL zich maximaal inspannen om misstanden te voorkomen. We zullen van RTL en andere mediaorganisaties expliciet vragen om alles in het werk te stellen om dit soort excessen in de toekomst te voorkomen.
Wat is de stand van zaken rond de opvolging op de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor een centrale klachtencommissie en voor het inrichten van een kenniscentrum dat data verzamelt en zorgdraagt voor informatievoorziening en monitoring van de gehele sector sinds uw beleidsreactie van 2 november 2022?5
Sinds 1 september heeft Mores, meldpunt voor de culturele sector, een nieuw bestuur dat verder gaat met de in gang gezette professionalisering. Hiermee is uitvoering gegeven aan een advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld mevrouw Hamer. Ook wordt aansluiting gezocht bij andere (lopende) ontwikkelingen, zoals de nadere uitwerking van het Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld, in het bijzonder hoe in het algemeen laagdrempelige voorzieningen moeten worden vormgegeven. Momenteel wordt overleg gevoerd met Mores en de creatieve- en mediasector, over mogelijke volgende stappen. Mores heeft een subsidievraag ingediend voor de periode 2024 – 2025 en deze is versneld in behandeling genomen. Er loopt daarnaast een intensief gesprek met Mores over de overgangsfase naar het structureel beleggen van de meldfunctie. Daarbij wordt ook de wens van de Raad voor Cultuur om een kenniscentrum en een centrale klachtencommissie in te richten meegenomen.
Heeft u er nog vertrouwen in dat de mediasector zelf zorg kan dragen voor een veilige omgeving, waarin deelnemers niet onder druk worden gezet om persoonlijke grenzen over te gaan met mogelijk psychische problemen tot gevolg?
Naar aanleiding van eerdere zaken heeft de mediasector begin dit jaar zelf het initiatief genomen tot een Mediapact Respectvol Samenwerken (hierna: Mediapact). In een convenant zijn basisgedragsregels vastgelegd die voor iedereen gelden met als doel dat alle medewerkers en betrokkenen binnen de audiovisuele sector op een respectvolle en prettige manier met elkaar kunnen samenwerken in een veilige omgeving. Ik heb zelf ook diverse gesprekken gevoerd en ronde tafels met de mediasector georganiseerd. Daaruit is mij gebleken dat de mediabedrijven de ernst van de situatie begrijpen en ter harte nemen. Dat laat onder andere dit Mediapact zien, maar ook de in het vorige antwoord geschetste doorontwikkeling van het onafhankelijke meldpunt Mores. Hoewel ik vertrouwen heb in de stappen die de mediasector heeft genomen, roep ik mediaorganisaties zoals RTL op om blijvend inspanningen te leveren om een veilige omgeving te waarborgen. We moeten ervoor zorgen dat misstanden absoluut worden voorkomen. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen om er zeker van te zijn dat dit daadwerkelijk en in voldoende mate gebeurt.
Vindt u dat de boeteclausules in de contracten die deelnemers verplicht zijn te ondertekenen moeten worden aangepast, zodat deelnemers zich niet belemmerd voelen om aan de bel te trekken bij misstanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van misstanden zich in elke situatie vrij voelen om zich uit te spreken en hulp in te schakelen na wat hen overkomen is. Het is aan mediaorganisaties en producenten om deelnemers daarvoor de gelegenheid te bieden en mogelijke belemmeringen daarbij weg te nemen. Boeteclausules in contracten waardoor deelnemers of medewerkers niet de ruimte voelen om zich uit te spreken over misstanden, zijn niet wenselijk. Ik verwacht dat mediaorganisaties zoals RTL waken voor en waar nodig actie ondernemen tegen ongewenste neveneffecten bij boeteclausules, zoals hierboven geschetst.
Deelt u het pleidooi van advocaat Sébas Diekstra in het artikel om te zorgen voor meer controle op programmamakers?6
In Nederland kennen programmamakers een grote mate van vrijheid om zelf programma’s vorm te geven. Er is, mede vanuit artikel 7 van de Grondwet, vooraf geen toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s. Met de vrijheid die programmakers hebben, komt echter ook een grote mate van verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor het welzijn van mensen die deelnemen aan hun programma’s. Ik ben het eens met de betreffende advocaat dat programmamakers oog moeten hebben voor de persoonlijke belangen en de gezondheid van deelnemers. Mediaorganisaties en programmamakers moeten hieraan blijven werken. Ik blijf mediaorganisaties hierop aanspreken vanuit mijn rol als Staatssecretaris voor de Media.
Ziet u, gezien de misstanden, hiervoor een rol weggelegd voor het Commissariaat voor de Media als toezichthouder voor de productie van realityprogramma’s en op specifiek de wijze van omgang met deelnemers, aangezien het Commissariaat voor de Media deze taak momenteel niet heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 9 al heb aangegeven, verbiedt de Grondwet vooraf toezicht op de inhoud, en dus ook op de productie van realityprogramma’s, van televisieprogramma’s. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) houdt (achteraf) toezicht op de naleving van de Mediawet. Wat betreft de publieke omroep houdt het Commissariaat toezicht op sociale veiligheid, gedrag en cultuur zodra dit impact heeft op de doelen die de Mediawet tracht te beschermen (dat media-aanbod onafhankelijk, divers, toegankelijk en veilig is). Dat is omdat publieke omroepen de publieke media-opdracht moeten uitvoeren. Daarvoor worden zij gefinancierd door de overheid. Partijen dienen een cultuur te waarborgen die bijdraagt aan het vervullen van die publieke media-opdracht, zo is onder andere bepaald in de Gedragscode Integriteit Publieke Omroepen 2021. Het Commissariaat is hier de aangewezen toezichthouder.
De reikwijdte van het toezicht van het Commissariaat op commerciële omroepen is beperkter. Reden hiervoor is dat commerciële omroepen geen media-opdracht vanuit de overheid hebben meegekregen. Commerciële omroepen bepalen autonoom wat ze aanbieden (waarbij het media-aanbod wel aan een aantal voorwaarden moet voldoen) en worden niet vanuit de overheid gefinancierd. Daarnaast vallen verschillende commerciële omroepen – zoals RTL – niet onder Nederlandse wetgeving.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te onderzoeken of het Commissariaat een grotere rol dient te spelen in het toezicht op grensoverschrijdend gedrag bij commerciële mediapartijen. Dat is tevens aan het volgende kabinet. Daarbij heb ik vertrouwen in de initiatieven die de mediasector zelf heeft ontwikkeld zoals het Mediapact en Mores.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid op geen enkele manier de productie van realityshows zou moeten stimuleren, zoals nu wel dreigt te gebeuren doordat investeringen in dergelijke programma’s meetellen voor de investeringsverplichting die streamingsdiensten wordt opgelegd, zoals is geregeld door het aangenomen amendement van de leden Werner c.s. in het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het invoeren van een investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product, dat nu bij de Eerste Kamer ligt?7
Het was de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer om – naast Nederlandse films, series en documentaires zoals opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel – ook andere categorieën producties (uitgezonderd sport) onder de investeringsverplichting te laten vallen. Hierdoor kunnen grote streamingsdiensten ook Nederlandse realityprogramma’s, meetellen in het kader van de investeringsverplichting indien voldaan wordt aan de andere voorwaarden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel. In mijn antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven dat er geen voorafgaand toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s is en hoe misstanden bij programma’s worden voorkomen en aangepakt. Misstanden die zich voor kunnen doen bij realityprogramma’s of andere Nederlandse producties staan mijns inziens los van de doelstelling van de investeringsverplichting namelijk het stimuleren van Nederlandse culturele audiovisuele producties.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
Het bericht dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne zo’n 40 miljoen euro aan transfer – en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald. |
|
Derk Boswijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks de oorlog in Oekraïne Europese voetbalclubs nog steeds volop zaken doen met Russische voetbalclubs?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne nog zo’n 40 miljoen euro aan transfer- en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald? Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse en Europese voetbalclubs zaken doen met Russische voetbalclubs, omdat indirect de Russische staatskas wordt gespekt met dergelijke transfers?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland ambieert een onverminderde voortrekkersrol te blijven spelen in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen.
Onder de huidige sancties zijn dit soort transacties niet zonder meer verboden. Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Mits bedrijven, inclusief voetbalclubs, voldoen aan de sanctieregelgeving mogen zij in beginsel dus zaken doen in Rusland. Het is echter gezien de voortdurende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne geen business as usual en het kabinet begrijpt het dan ook goed als bedrijven er voor kiezen om nu geen zaken te doen met Rusland.
Het kabinet staat in contact met de KNVB over de gevolgen van sanctieregelgeving voor de sector. Voor vragen van Nederlandse bedrijven, inclusief voetbalclubs, over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij RVO opgericht.
Bent u in gesprek met de KNVB, de Eredivisie en Eredivisieclubs over de gevoeligheden omtrent het zakendoen met Russische voetbalclubs en/of zijn er afspraken gemaakt over deze, in de ogen van de indieners, onwenselijke praktijk? Zo nee, op welke wijze probeert u Nederlandse voetbalclubs er toe aan te zetten hun transferactiviteiten met Russische voetbalclubs te staken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Europese Unie ervoor gekozen om geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland te treffen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken?
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Bij het instellen van toekomstige sanctiemaatregelen wordt altijd gepoogd geleerde lessen uit andere landen mee te nemen.
Hoe verklaart u dat Engeland, ondanks het feit dat er het Verenigd Koninkrijk net als de EU geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland heeft getroffen die transfers onmogelijk maken, als enige grote voetbalnatie als koper van de Russische markt is verdwenen? En welke mogelijke lessen vallen hieruit te trekken voor de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op Europese niveau onderzoek gedaan naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van Russische voetbalclubs zodat Europese voetbalclubs weten of er sancties gelden tegen aandeelhouders van de club of personen die het achter de schermen voor het zeggen hebben bij deze clubs? Bent u bereid hier op EU niveau onderzoek naar te laten doen?
Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Nederland zet zich in voor versterking van de Europese analysecapaciteit in bredere zin. Er wordt op Europees niveau in principe geen onderzoek gedaan naar eigendoms- en zeggenschapsstructuren van specifieke entiteiten, maar er zijn wel algemene richtlijnen en er is aandacht voor verbetering van informatie-uitwisseling op Europees niveau.
Bent u bereid om bij de uitwerking van het twaalfde EU sanctiepakket tegen Rusland te pleiten voor sanctiemaatregelen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken, waarbij eventueel een uitzondering kan worden gemaakt voor voetballers uit EU-landen en niet-Russische spelers die uit morele overwegingen willen vertrekken uit Rusland?
Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om nieuwe sanctiemaatregelen aan te dragen waar dit kan helpen om de druk op Rusland nog verder op te voeren. Het kabinet verstrekt echter geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
De rapportagemaatregelen van de NPO voor Ongehoord Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de eisen die de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) onlangs heeft gesteld aan Ongehoord Nederland?1
Onderschrijft u de eisen die de NPO heeft opgesteld voor Ongehoord Nieuws en de sancties die zijn verbonden aan het niet naleven van deze eisen? Zo ja, kunt u beargumenteerd onderbouwen waarom deze maatregel wat u betreft geoorloofd is?
Klopt het dat er geen wettelijke grondslag is waarop de eis van de NPO gestoeld is? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de NPO dergelijke verplichtingen kan opleggen aan ON en op welke manier is het wat u betreft geoorloofd dat de NPO zich deze positie toe-eigent, op basis van welk mandaat?
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de NPO tot op heden weigert om ON van een wettelijke grondslag te voorzien om deze rapportage-eis te legitimeren en bent u bereid de NPO te dwingen ON van deze verantwoording te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de NPO een dergelijke maatregel kan opleggen voordat het onderzoek naar en een beslissing is genomen over het al dan niet intrekken van de uitzendlicentie van ON, waartoe de NPO een verzoek bij u heeft ingediend? Bent u voornemens om de NPO terug te fluiten, aangezien dit onderzoek nog niet is afgerond?
Klopt het dat de NPO met deze maatregel de Mediawet overschrijdt, aangezien deze voorschrijft dat de NPO zich niet inhoudelijk met de programma’s van ON mag bemoeien, zolang ON zelf de wet niet overtreedt en de journalistieke code niet schendt, waarvoor vooralsnog geen bewijs is geleverd? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u aan welke door de NPO opgestelde criteria de programma’s van ON moeten voldoen op basis waarvan de geëiste tweemaandelijkse rapportages worden gemaakt en beoordeeld en door wie en op basis waarvan zijn deze criteria opgesteld en hoe worden deze getoetst?
Vindt u niet dat de NPO met deze maatregel eigenlijk censuur uitoefent op ON, aangezien zij hierdoor bepaalt welke informatie en programma’s wel en niet verspreid, gemaakt en uitgezonden mogen worden en zich het recht voorbehoudt om ON op non-actief te zetten als de informatie en de programma’s van ON de NPO onwelgevallig zijn?
Kunt u – nogmaals – uitleggen waarom het wat u betreft geoorloofd is dat de NPO eenzijdige en met enige regelmaat gekleurde en aantoonbaar onjuiste informatie en programma’s verspreidt, waarmee zij bovendien niet voldoet aan de eigen pluriformiteitseis die aan de (informatievoorziening van de) Publieke Omroep wordt gesteld, maar hiervan geen consequenties en/of sancties ondervindt, maar ON tegelijkertijd wel stelselmatig wordt bekritiseerd en gesanctioneerd voor het vertolken van het geluid en gedachtegoed dat bij de NPO structureel wordt genegeerd en gedemoniseerd, terwijl een aanzienlijk en groeiend aantal mensen in Nederland zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de NPO, maar wel door ON en ON hiermee dus een belangrijke rol vervult in het voldoen aan de pluriformiteit- en diversiteitseisen van de NPO zelf?
Zie antwoord vraag 8.
Indien u van mening bent dat deze nieuwe rapportage-eis van de NPO geoorloofd is en dientengevolge niet voornemens bent ertegen op te treden, bent u dan wel bereid om de NPO te verplichten transparante, duidelijk gedefinieerde objectieve, onafhankelijke en wettelijk toetsbare normen en voorwaarden op te stellen waaraan de (inhoud van de programma’s) van ON waarover gerapporteerd moet worden, moet voldoen en op basis waarvan het oordeel van de NPO over deze informatievoorziening ook juridisch en onafhankelijk getoetst wordt? Zo ja, wie en/of welke organisatie moet volgens u dit juridische toetsingskader opstellen en controleren?
Kunt u reflecteren op het feit dat de NPO tot op heden weigert om om concreet te maken op welke manier ON precies de wet, de voorschriften van de NPO en de journalistieke codes en kwaliteitseisen overschrijdt en daarnaast ook verzaakt om ON te voorzien van een duidelijk gedefinieerd normen- en eisenkader waaraan de programma’s en de samenstelling van de mensen daarbij/daarin moet voldoen en structureel geen antwoord geeft op vragen van ON hierover, wat zorgt voor obstructie in het gewenste en geëiste verbeteringsproces? Waarom mag de NPO wel bepaalde eisen stellen, een handhavingsfunctie uitvoeren en verregaande consequenties en sancties opleggen, maar is zij kennelijk niet verplicht om haar eigen beleid te legitimeren, te verantwoorden en te definiëren?
Zie antwoord vraag 10.
Was u, of waren er andere (bewinds)personen binnen het Ministerie van OCW en/of het kabinet en/of de overheid betrokken bij (het invoeren van) deze rapportage-eis van de NPO en zo ja, welke personen waren dat, op welke manier waren zij hierbij betrokken en waarom en was dit op initiatief van de NPO, of van de overheid zelf?
Het cancelen van het Regiment Van Heutsz tijdens de Nationale Indiëherdenking |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 het Regiment Van Heutsz heeft gecanceld tijdens de Nationale Indiëherdenking?1
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de nationale herdenking op 15 augustus wordt vormgegeven. Om de diversiteit van de militaire inzet in de strijd tegen Japan aandacht te geven, heeft de stichting besloten om voortaan de vaandels van de meest betrokken militaire onderdelen jaarlijks te rouleren. Ik ben ermee bekend dat dit jaar het vaandel met vaandelwacht van de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine aanwezig was tijdens de herdenking en dat het Regiment Van Heutsz onderdeel uitmaakt van het door de organisatie opgezette roulerend systeem.
Kunt u verduidelijken wat de herdenkingsorganisatie bedoelt met het «rouleren» van de vaandels?
De diversiteit van de militaire inzet in de strijd tegen Japan verdient aandacht, aldus de stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945. Daarom is besloten voortaan de vaandels van de meest betrokken militaire onderdelen jaarlijks te rouleren. In 2023 was de vaandelwacht van de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine aanwezig. Het Regiment Van Heutsz maakt ook onderdeel uit van dit roulerend systeem.
Kunt u garanderen dat het rouleren geen voorbode is voor het definitief schrappen van het Regiment Van Heutsz tijdens de herdenking?
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de herdenking wordt vormgegeven.
Hoe beoordeelt u het doordrukken van deze omstreden wijziging zonder overleg met slachtoffers en nabestaanden?
Tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 wordt stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder Molukkers, Indo-Europeanen, Europeanen, Papoea's, de Joods-Indische, Chinees-Indonesische gemeenschap en Indonesiërs. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 probeert een herdenking te organiseren met erkenning en respect voor de vele verschillende perspectieven van deze oorlog. De aandacht voor de diversiteit van militaire inzet tegen Japan past hierbij.
In hoeverre kijkt u kritisch naar de «verindonesisering» van de Indiëherdenking?
Op 15 augustus worden alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië herdacht. De Indonesische slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog horen hierbij. Dat is reeds lange tijd de beleidslijn van de organiserende stichting.
Hoe beoordeelt u de rol van de Indonesische ambassadeur tijdens de officiële ceremonie van de Nationale Indiëherdenking? Begrijpt u de zorgen van veel Indische Nederlanders die deze nieuwe rol van de Indonesische ambassadeur als zeer kwetsend beschouwen vanwege het Indonesische geweld tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap?
Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 4, wordt tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië, als onderdeel van het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden, die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder miljoenen Indonesiërs. In dit licht wordt de ambassadeur van Indonesië al vele jaren uitgenodigd om gezamenlijk bij onze gedeelde geschiedenis en alle slachtoffers stil te staan. De ambassadeur legt al vele jaren een krans.
In de beantwoording van Kamervragen hierover vorig jaar, heb ik reeds aangegeven dat ik besef dat er binnen de Indische gemeenschap verschillend wordt gedacht over een rol van de Indonesische ambassadeur.2 Een deel vindt dit onwenselijk, met name door de naoorlogse verhoudingen. Vanwege de complexe geschiedenis, die tot op de dag van vandaag bij veel mensen en families doorwerkt, is dat begrijpelijk. Anderen spreken juist hun waardering uit voor een inclusieve aanpak waarbij alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan binnen ons Koninkrijk worden herdacht.
Hoe beoordeelt u het doordrukken van deze omstreden wijziging zonder overleg met slachtoffers en nabestaanden?
Nederland kent een herinnerings- en herdenkingscultuur waarbij ontwikkelingen in de samenleving leidend zijn. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 beweegt hierin mee en probeert een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die er over de herdenking bestaan. De stichting is op de hoogte van de verschillende zienswijzen die binnen de gemeenschap bestaan. De stichting overlegt jaarlijks met haar raad van advies, donateurs en aangesloten organisaties over de aard en inhoud van de herdenking.
Bent u op de hoogte van de resultaten van De Indische Peiling2, uitgevoerd door de Federatie Indische Nederlanders (FIN), waaruit blijkt dat 83 procent van de Indische Nederlanders niet zit te wachten op het «dekoloniseren» van de Indiëherdenking en waaruit tevens blijkt dat een substantieel deel zich ergert aan het wijzigen en schrappen van rituelen/gebruiken tijdens de Indiëherdenking?
Ik ben niet op de hoogte van deze peiling.
Hoe beoordeelt u het feit dat tijdens de Nationale Indiëherdenking geen enkele keer is verwezen naar met Japan collaborerende Indonesiërs? Waarom wordt dit pijnlijke feit met de mantel der liefde bedekt?
De sprekers beslissen zelf waarover zij willen spreken. Ik heb met waardering geluisterd naar hun bijdragen.
Wat vindt u ervan dat de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 zwicht voor geweld en intimidatie, nu het Regiment Van Heutsz is gecanceld en een prominente rol voor de Indonesische ambassadeur is doorgevoerd, nadat (pro-)Indonesische activisten daags voor de Nationale Indiëherdenking het monument hebben beklad met beledigende en racistische leuzen?
Het voorval waaraan wordt gerefereerd, vond plaats op 14 augustus 2020 en niet daags voor de herdenking van dit jaar. Verder gaf de stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 vorig jaar al aan mij aan dat er geen sprake was van intimidatie of geweld die hebben geleid tot wijzigingen. Ook dit jaar is dat niet het geval.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de Nationale Indiëherdenking een Nederlandse herdenking blijft die recht doet aan de ervaringen van Indische Nederlanders?
De Nationale herdenking op 15 augustus probeert recht te doen aan ervaringen van alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan, waaronder Indische Nederlanders. Ik steun de organisatie in deze zoektocht. Ik ben niet voornemens hierin stappen te ondernemen.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de Indische gemeenschap en organisaties zoals de FIN om een passende oplossing te vinden voor de genoemde zorgen en bezwaren met betrekking tot de Indiëherdenking?
Ik voer geregeld gesprekken met verschillende vertegenwoordigers en organisaties van de Indische gemeenschap, waarbij veel verschillende onderwerpen de revue passeren. Ik zie geen aanleiding om specifiek in gesprek te gaan over de Nationale herdenking 15 augustus 1945.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, dat is mijn inzet.
De vernieling van kerken in Pakistan |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verdrietige berichten uit Pakistan over de vernieling van meer dan twintig christelijke kerken in Jaranwala en het geweld richting christenen?1
Ja.
Deelt u de grote verontrusting over de gang van zaken, zoals het gebrek aan bescherming door de lokale politie?
Het kabinet deelt de ernstige zorgen over de gang van zaken tijdens de gebeurtenissen op 16 augustus jl. in Jaranwala. De Pakistaanse ordetroepen waren niet meteen ter plaatse en de lokale politie had de situatie niet onder controle. In die tussenliggende periode konden de geweldplegers meer dan 20 christelijke kerken, bijna 100 huizen en bezittingen van christenen vernielen en in brand steken.
Hoe beoordeelt u de oorzaken van het opvlammen van het genoemde geweld?
Pakistan heeft te maken met diverse grote uitdagingen op economisch, politiek, klimaat- alsook veiligheidsgebied die leiden tot interne problemen en onrust in het land. Naar verluidt heeft de gewelddadige menigte, voornamelijk bestaande uit aanhangers van een extremistische religieuze organisatie, de beschuldiging van blasfemie door twee christelijke mannen aangegrepen om de vernielingen aan te brengen.
Hoe beoordeelt u de tegenstelling tussen het toekijken van de lokale autoriteiten en het ingrijpen van de landelijke autoriteiten?
Dit is lastig te beoordelen; mediaberichten melden dat de lokale politie niet ingreep om het geweld niet verder te laten escaleren, wat mogelijk tot dodelijke slachtoffers zou kunnen hebben geleid. Door uiteindelijk ingrijpen van de ordetroepen zijn verdere gewelddadigheden voorkomen.
Het geweld is sterk veroordeeld door vertegenwoordigers van de Pakistaanse regering, legerleiding, justitie en geestelijken (moslims en christenen). Ook heeft de Pakistaanse regering toegezegd een schadevergoeding uit te keren aan de getroffen families en hulp te verlenen bij de wederopbouw van huizen en kerken.
Gaat u evenals de Verenigde Staten opheldering vragen aan de Pakistaanse autoriteiten?
De Pakistaanse Ulema-raad en de Pakistaanse kerk hebben gezamenlijk een commissie van 24 leden opgericht om het incident verder te onderzoeken, de interreligieuze eenheid te bevorderen en extremistische verhalen te weerleggen.
De Pakistaanse autoriteiten hebben meer dan 130 personen gearresteerd na de gewelddadigheden en hebben aangegeven verder onderzoek te doen.
Het kabinet ziet daarom vooralsnog geen noodzaak om ook opheldering te vragen aan de Pakistaanse autoriteiten maar zal de uitkomsten en de opvolging van het onderzoek nauw volgen.
Welke actie wordt vanuit de Europese Unie en in het bijzonder de speciale EU-gezant voor godsdienstvrijheid ondernomen richting Pakistan? Dringt u aan op Europese actie?
De EU heeft met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
De EU-ambassadeur in Islamabad heeft haar zorgen geuit over de gebeurtenissen op 16 augustus, ook richting de Pakistaanse autoriteiten, onder meer in gesprekken met de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Mensenrechten. Contacten met autoriteiten ligt in de regel bij de EU-ambassadeur in het betreffende land en niet bij de EU-gezant voor godsdienstvrijheid.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Jaranwala heeft het Directorate-General for European Civil Protection and Humanitarian Aid Operations (DG ECHO) geld vrijgemaakt om gezinnen in de getroffen wijk te helpen, zie ook het antwoord bij vraag 7. Gezien de reeds ondernomen actie door de EU dringt het kabinet voorlopig niet aan op verdere stappen in EU-verband.
Wat kunt u doen om de getroffen christenen, die het al moeilijk hadden, te ondersteunen?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ook de Nederlandse ambassade in Islamabad werkt aan de bevordering hiervan. Zo steunt de ambassade diverse projecten in Pakistan die zich richten op religieuze minderheden.
Via DG ECHO is geld beschikbaar gesteld om 260 huishoudens in de getroffen wijk te helpen met warme maaltijden en WASH (water, sanitatie en hygiëne) non-food middelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de rechtsbescherming van christenen in Pakistan te verbeteren? Wat is uw inzet daarvoor?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging. Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – heeft Nederland Pakistan aanbevolen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Ook spreekt Nederland regelmatig met Pakistaanse gesprekspartners over vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden zoals tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties in februari jl.
Deelt u de analyse dat de genoemde situatie naast vele andere verontrustende berichten en cijfers over christenvervolging onderstreept dat de inzet voor vrijheid van religie en de bescherming van vervolgde christenen eerder meer dan minder prioriteit verdient in het mensenrechtenbeleid en bij de inzet van middelen vanuit het Mensenrechtenfonds?
Mensenrechten gelden altijd en overal voor iedereen, ongeacht geslacht, etnische afkomst, nationaliteit, godsdienst of politieke overtuiging. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten in het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland.
In Pakistan heeft Nederland vanuit het gedelegeerde mensenrechtenfonds in 2022 voor een bedrag van EUR 1 mln. activiteiten ondersteund ten behoeve van de mensenrechtenprioriteiten, waarvan 40% ten behoeve van de prioriteit vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast zet Nederland zich via het Safety for Voices programma sinds 2023 wereldwijd in voor de veiligheid van mensenrechtenverdedigers, ook op de prioriteit vrijheid van religie en levensovertuiging.
Het bericht ‘Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet»?1
Bent u ervan op de hoogte dat ook Zweden de mogelijkheden onderzoekt om verbrandingen van de Koran te verbieden?
Wat is uw reactie op dit voornemen?
Bent u het eens met de Minister van Buitenlandse Zaken van Denemarken dat de koranverbrandingen beledigende en roekeloze daden zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat koranverbrandingen of verbrandingen van andere religieuze geschriften niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat het verbranden van een Koran, of een ander heilig boek, verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u, in navolging van Denemarken en Zweden, ook onderzoeken of het mogelijk is om koranverbrandingen en verbrandingen van andere heilige boeken, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u voorbeelden van andere landen bekend waar wetgeving bestaat die in Nederland implementeerbaar zou kunnen zijn om de verbranding van heilige boeken te verbieden?
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.
Religie en buitenlands beleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018 zijn opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?1
Ik onderstreep nogmaals het belang van adequate kennis van religie en religieuze geletterdheid voor een beter buitenlands beleid. Gedegen kennis van de religieuze geschiedenis, context en gebruiken is onontbeerlijk om effectief buitenlands beleid te kunnen voeren en de complexe uitdagingen van onze tijd te begrijpen. Religie is een belangrijke maatschappelijke en politieke drijfveer in een groot deel van de wereld en het is daarom in het belang van de Nederlandse buitenlandse politiek om daar voldoende aandacht aan te besteden.
Er is goede vooruitgang geboekt op de implementatie van de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de relatie tussen religie en buitenlans beleid maakt structureel deel uit van strategiesessies over internationale betrekkingen zoals de jaarlijkse BZ-strategiedagen. Door het digitale format zijn deze dagen specifiek voor de posten een belangrijke bron van informatie en bieden zij goede mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie. Beginnende beleidsmedewerkers krijgen als vast onderdeel van hun opleiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorlichting over religie en diplomatie. De Academie Internationale Betrekkingen (AIB) biedt in samenwerking met de beleidsdirecties structureel een aantal thematische en regionale opleidingen aan, waarin aandacht is voor religie zowel voor meer ervaren als beginnende beleidsmedewerkers. In nauwe samenwerking met de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL) organiseert de AIB regelmatig lunchlezingen en seminars met experts, zoals in najaar 2022 met Azza Karam, hoogleraar Religie en Duurzame Ontwikkeling aan de Vrije Universiteit. Verder wordt de Nederlandse inzet op religie en diplomatie gewaarborgd door de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL), een functie die in 2019 is gecreëerd ter opvolging van de motie van Van Helvert c.s. De speciaal gezant levert in nauwe samenwerking met de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse inzet op dit vlak en neemt actief deel aan diverse internationale en Europese netwerken voor vrijheid van religie en levensovertuiging, waaronder de International Religion and Freedom of Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group for Freedom of Religion and Beliefen het Transatlantic Network for Religion and Diplomacy (TPNRD). De SGRL draagt bij aan het onderhouden van de strategische partnerschappen en samenwerkingsverbanden met andere overheden, universiteiten, multilaterale organisaties en het nationale en internationale maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven welke rol religie (inclusief religieuze minderheden) specifiek vervult in de context van vredesopbouw en conflictbemiddeling in zijn algemeenheid? En meer specifiek in de volgende landen: Nigeria, Irak, Ethiopië, Mali, Oeganda, en Indonesië?
Het kabinet ondersteunt vredesopbouw en conflictbemiddeling met als doel om mensen en gemeenschappen te ondersteunen bij het voorkomen van gewelddadige conflicten. De noden, wensen en oplossingen van mensen, inclusief die van kwetsbare groepen en (religieuze) minderheden staan daarbij centraal. Daar waar relevant nemen onze uitvoeringspartners religie mee in conflictanalyses en betrekken ze religieuze actoren en religieuze minderheden bij het ontwerp en de uitvoering van hun projecten. Inclusieve vredesprocessen leiden vaak tot betere resultaten en meer duurzame vrede.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2021 een strategisch partnerschap – Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) – gesloten met Mensen met een Missie waarbij de inzet zich met name richt op bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging in Ethiopië, Indonesië, Irak, Kenia, Mali, Nigeria en Oeganda. Door gerichte aandacht voor dit thema wordt ingezet op conflictbemiddeling en vredesopbouw. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan. Programmadoelstellingen zijn het versterken van de stem van religieuze actoren als onderdeel van het maatschappelijk middenveld en het versterken van de constructieve rol van religieuze actoren bij vredesopbouw en conflictbemiddeling. Het consortium neemt deel aan internationale fora om deze prioriteiten te bevorderen. In de genoemde landen zet JISRA zich onder andere in op het volgende:
Bent u voornemens om in toekomstige landenbezoeken de aantasting van de vrijheid van religie en levensovertuiging mee te nemen in de bilaterale dialoog? Zo ja, met welke vragen precies? En zo nee, waarom niet?
Ja. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten in het buitenlands mensenrechtenbeleid van Nederland en wordt waar nodig altijd te berde gebracht, onder andere door de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Ook in de regelmatige contacten met buitenlandse ambassades in Den Haag wordt dit onderwerp besproken. Op welke wijze is context- en landafhankelijk.
Hoe ziet u het belang van religieuze geletterdheid voor Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-medewerkers en mogelijk andere medewerkers van uw ministeries? Hoe waarborgt u voldoende kennis van medewerkers op dit thema?
De IND neemt de deskundigheid van haar medewerkers zeer serieus. Er wordt echter bewust voor gekozen om de medewerkers generalistisch op te leiden zodat zij handvatten hebben om alle asielrelazen te kunnen beoordelen. Naar aanleiding van de voornemens in het coalitieakkoord heeft het kabinet per brief, d.d. 4 november 2022 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 19 367, nr. 3003), uiteengezet hoe de deskundigheidsbevordering van IND-medewerkers op bekeringsthema’s wordt verbeterd. De afgelopen jaren heeft de IND reeds veel stappen genomen op het gebied van deskundigheidsbevordering. In de Basisopleiding Asiel is er specifiek aandacht voor bekeringszaken. Daarnaast worden bestaande initiatieven door de IND bestendigd, verdiept, uitgebreid en verbreed. Er vinden onder meer casusbesprekingen, intervisiebijeenkomsten en themadagen plaats en worden er informatieve roadshows en/of trainingen georganiseerd in geval van grote beleidswijzigingen of ontwikkelingen. Ook lopen er contacten met verschillende relevante maatschappelijke organisaties.
De uitzending van MAX vakantieman 3 juli, 2023. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van MAX vakantieman van 4 juli 20231, in het bijzonder het item «Mindervaliden betalen meer voor vakantie vanwege hulpmiddel»2?
Ja.
Zo ja, wat vindt u hiervan?
Wij vinden het goed dat het thema toegankelijkheid van reizen voor mensen met een handicap onder de aandacht wordt gebracht. Tegelijkertijd vinden wijhet kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Deelt u het standpunt van het CDA dat mensen met een handicap in de eerste plaats gewone consumenten zijn die van te voren op de hoogte moeten zijn van de totale reis- of vakantiekosten?
Ja. Reisorganisatoren moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Richtlijn (EU) 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangement (Richtlijn pakketreizen)3, die geïmplementeerd is in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat reisorganisatoren op het moment van aanbieden van de pakketreis informatie moeten geven over de prijs en de bijkomende kosten. Als bijkomende kosten redelijkerwijs niet kunnen worden berekend voordat de overeenkomst wordt gesloten, moet de consument wel worden geïnformeerd over de soort bijkomende kosten die alsnog voor rekening van de reiziger kunnen zijn4. Ook moet de reisorganisator informatie verstrekken over of de reis of vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit5.
De Autoriteit, Consument & Markt (hierna: ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een overtreding van deze wet- en regelgeving. Consumenten kunnen een melding maken bij de ACM als het kostenoverzicht niet transparant is.6
Vindt u dat reisorganisaties voldoende transparant zijn over de totale kosten die mensen met een handicap moeten betalen en of ze extra moeten betalen als zij een reisje boeken?
Zoals in het vorige antwoord ook is aangegeven, moeten consumenten op het moment van boeken op de hoogte zijn van eventuele meerkosten voor bijvoorbeeld hulpmiddelen. Bij navraag laat de ACM weten hierover nagenoeg geen meldingen van consumenten te hebben ontvangen.
Vindt u dat het de plicht is van reisorganisaties om te zorgen dat een persoon met een handicap autonoom kan reizen?
Het kabinet wil, zoals ook vastgesteld in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag handicap), in de samenleving gerealiseerd zien dat iedereen, ongeacht zijn beperking en/of ziekte(n), de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid bij reizen kan ervaren.7 Wij vinden het daarom positief dat verschillende reisorganisaties zich op dit moment al specifiek richten op reizigers met een beperking.8
Wat kunt u doen om te zorgen dat reisorganisaties meer transparantie betrachten bij het boeken van een reis als men een handicap heeft?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, dienen reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
De Europese Commissie komt waarschijnlijk dit najaar met een voorstel voor het aanpassen van de Richtlijn pakketreizen. Ik, Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal bij de onderhandelingen over dit voorstel aandacht vragen voor de positie van reizigers met een handicap.
Vindt u het eerlijk dat mensen met een handicap voor hulpmiddelen of vervoerskosten extra moeten betalen om op vakantie te kunnen gaan?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap wordt aangegeven dat mobiliteit van personen met een handicap tegen een betaalbare prijs moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra kosten gerekend kunnen worden die voortvloeien uit een hulpvraag van een reiziger met een handicap. Deze kosten moeten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Wijdrukken reisorganisatoren hierbij op het hart zich goed rekenschap te geven van het VN-verdrag handicap.
Daarnaast gelden in de Europese Unie ook regels voor reizigers met een handicap die reizen per vliegtuig, trein, bus of boot, zoals het recht op gratis assistentie op de luchthaven, hulp in de terminal, en aan boord van voertuigen9. Verder schrijft de Europese regelgeving voor dat een luchtvaartmaatschappij een mobiliteitshulpmiddel niet mag weigeren, tenzij het mobiliteitshulpmiddel niet voldoet aan de veiligheidsnormen en/of de luchtvaartmaatschappij, na een grondige risicoanalyse, niet kan garanderen dat het mobiliteitshulpmiddel veilig vervoerd kan worden.
In het geval van een passagier met beperkte mobiliteit is het vervoer van twee mobiliteitshulpmiddelen kosteloos, mits deze voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.10
Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) voorwaarden? Wat mag er wel en wat mag er niet?
In de ANVR-reizigersvoorwaarden11 staat dat reizigers voor het sluiten van de overeenkomst de bijzonderheden over de lichamelijke en geestelijke toestand, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de reis, moet vermelden. Op basis hiervan kan de reisorganisator een passend aanbod doen. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 en 6 aangegeven dienen alle reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hierin is onder andere bepaald dat de reisorganisator informatie moet verstrekken over of de reis of de vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit12.
Klopt het dat de ANVR voorwaarden niet gelden als Nederlandse touroperators reizen inkopen bij buitenlandse reisorganisaties?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen reisorganisatoren en reisbemiddelaars. Als er bij een ANVR-aangesloten reisorganisator pakketreizen worden geboekt, dan gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden. Het maakt hierbij niet uit of buitenlandse reisdienstleveranciers worden ingezet tijdens de reis (bijvoorbeeld voor de lokale transfer).
Soms zijn ANVR-leden alleen bemiddelaar (doorverkoper). In dat geval gelden de voorwaarden van de organisatie die de reis uitvoert. Overigens dienen deze nog steeds wel allemaal te voldoen aan hetgeen is bepaald in de Richtlijn pakketreizen. Daarnaast moet de consument duidelijk worden geïnformeerd over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reis.
Zo ja, wat is dan de waarde van ANVR voorwaarden voor Nederlandse mensen met een handicap die een buitenlandse reis boeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 9, gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden ook als er sprake is van buitenlandse reisdienstleveranciers.
Wat vindt u ervan dat mensen met een handicap met de gevolgen worden geconfronteerd omdat Nederlandse reisorganisaties de voorwaarden omzeilen? Wat kunt u hieraan doen?
Zoals aangegeven bij vraag 2, vinden wij het kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Alle reisorganisatoren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 houdt de ACM hierop toezicht en kunnen consumenten bij de ACM een melding doen.
Kunt u over het bovenstaande in overleg gaan met de ANVR organisatie en de Kamer informeren over wat de uitkomst hiervan is?
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen is op ambtelijk niveau contact opgenomen met de ANVR.
Kunt u toelichten hoe bovenstaande problemen zich verhouden tot het Verenigde Naties (VN) verdrag (verbod op discriminatie) en tot het facultatief protocol?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap staat niet omschreven dat er geen extra kosten mogen worden gerekend voor het faciliteren van autonoom reizen. Er staat echter wel omschreven dat dit tegen een betaalbare prijs moet gebeuren.
Het facultatief protocol geeft mensen de mogelijkheid om, wanneer zij van mening zijn dat zij slachtoffer zijn van een schending van het VN-verdrag handicap, een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap. Zij moeten hiervoor wel eerst alle mogelijke rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben uitgeput. Het facultatief protocol is nu nog niet in werking, maar het proces hiertoe is wel gestart. Hierover informeerde ik, Minister van Langdurige Zorg en Sport, onlangs uw Kamer.13 Wij vinden het belangrijk dat reisorganisatoren transparant beleid voeren. Consumenten hebben verschillende mogelijkheden om een overtreding op de wet- en regelgeving te melden. Zij kunnen hun zaak aanhangig maken bij een geschillencommissie, als de reisorganisator hierbij is aangesloten. Ook kunnen zij een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens als sprake is van discriminatie. Tot slot hebben consumenten altijd de mogelijkheid om een melding te doen bij de ACM. Door deze mogelijkheden voorzien wij niet dat een beroep op het facultatief protocol voor consumenten aan de orde zal zijn.
Bedreigd maritiem erfgoed |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u de media-aandacht voor het zeventiende-eeuwse scheepswrak «Burgzand Noord 9», beter bekend als Het Palmhoutwrak, gevolgd1? Zo ja, wat vindt u van deze casus?
Ik vermoed dat u mij vraagt naar scheepswrak «Burgzand Noord 17», het zogenaamde Palmhoutwrak waarover de documentaire De jurk en het scheepswrak is gemaakt. Ik heb deze casus inderdaad gevolgd. De bijzondere vondsten die zijn opgedoken zijn prachtig. Helaas is er een schaduwzijde: het materiaal is zonder opgravingsvergunning, en daarmee illegaal, geborgen. Dit plaatste de betrokken overheden voor een dilemma. Uiteindelijk zijn er met de duikers afspraken gemaakt over het alsnog melden van vondsten en over toekomstig handelen. Ook zijn alle bij de overheid bekende vondsten door de duikers overgedragen aan de provincie Noord-Holland.
Het zomaar leeghalen van wrakken is geen wenselijke manier om ons cultureel erfgoed onderwater te beheren. Het is dan ook ten strengste verboden. Net als voor alle andere soorten archeologische vindplaatsen, geldt voor scheepswrakken bescherming in situ (op de plaats zelf) als uitgangspunt. Dit vanuit de gedachte dat archeologische vondsten al eeuwen goed bewaard zijn gebleven in de (water)bodem en ze – door ze daar in te laten zitten – beschikbaar blijven als bron van kennis over het verleden. De generaties die na ons komen, kunnen ze dan bestuderen vanuit nieuwe inzichten, met nieuwe vragen en betere onderzoekstechnieken. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan worden besloten een locatie op te graven, met inachtneming van de daartoe opgestelde kwaliteitseisen en certificeringsplicht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij scheepswrak Burgzand Noord 9, waar onderwaterarcheologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) deze zomer onderzoek deden.
Bent u het ermee eens dat maritiem erfgoed zoals Het Palmhoutwrak unieke kansen biedt om bestaande kennis over het maritieme verleden te verdiepen en uit te breiden?
Cultureel erfgoed onder water biedt inderdaad unieke kansen om meer te weten te komen over ons verleden. We zijn gezegend met een rijk maritiem erfgoed, dat ook nog eens zeer goed bewaard is gebleven. De RCE beschikt over een database met circa 60.000 punten waar zich «iets» onder water bevindt. Zeker 3000 van die punten zijn scheepswrakken, maar het gaat ook om andere waardevolle elementen zoals verdronken dorpen en restanten van waterwerken als bruggen en sluizen. Het Palmhoutwrak laat duidelijk zien hoe goed dit soort erfgoed in Nederland bewaard is gebleven. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden die deze vindplaats biedt om onze kennis over het verleden uit te breiden, heb ik aan de RCE gevraagd om komend jaar een nadere verkenning uit te voeren naar het wrak.
Wat is de huidige staat van het Nederlandse maritieme erfgoedonderzoek, vergeleken met bijvoorbeeld Groot Brittannië en Zweden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat maritiem erfgoed voorgoed verloren gaat door natuurlijke oorzaken en menselijk ingrijpen? Zijn deze maatregelen naar uw oordeel voldoende om dit erfgoed voor nu en voor toekomstige generaties te behouden?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ)2 is – sinds 2012 – door mijn voorgangers en mijzelf extra geïnvesteerd in het beheer van cultureel erfgoed onderwater. Het doel is ervoor te zorgen dat zo min mogelijk maritiem erfgoed ongezien verloren gaat. Inmiddels is het niveau van de zorg voor dit erfgoed grotendeels op hetzelfde niveau als dat van de landarcheologie en behoort Nederland tot de toonaangevende landen op het gebied van maritiem erfgoedbeheer. In de samenwerking met andere landen, zoals Groot Brittannië en Zweden, opereren we op gelijkwaardig niveau.
Sinds 2012 zijn via de RCE diverse programma’s uitgevoerd die hieraan hebben bijgedragen. Deze hebben in 2021 een structureel vervolg gekregen. De RCE beschikt nu over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van erfgoed in de Nederlandse wateren en daarbuiten. Ons maritieme erfgoed heeft namelijk ook een sterke internationale component: Nederlandse schepen zijn op diverse plekken ter wereld vergaan. Om het erfgoed dat zich buiten de territoriale wateren bevindt beter te beschermen, werk ik bovendien aan de ratificatie van het Unesco verdrag ter bescherming van cultureel erfgoed onderwater.
Verder zijn de contacten met de Kustwacht geïntensiveerd, is het opgravingsverbod in de Erfgoedwet aangescherpt en heeft de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed extra capaciteit gekregen voor haar toezichtstaken. Dit alles maakt het beter mogelijk om te handhaven op schendingen van het opgravingsverbod onder water.
Tot slot zal de zorg voor ons maritieme erfgoed ervan profiteren wanneer vrijwilligers (sportduikers) een grotere bijdrage kunnen leveren. Hiertoe wordt het Besluit Erfgoedwet archeologie aangepast. Er komt een mogelijkheid om maritieme vrijwilligers ontheffing te verlenen van de certificeringsplicht voor het doen van archeologische opgravingen. Zo kunnen zij kleinere onderzoekshandelingen uitvoeren, waarmee informatie kan worden verzameld over maritieme vindplaatsen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat vooraf toestemming is gevraagd. Een volledige opgraving zal altijd door deskundige professionals moeten gebeuren.
Wat is de stand van zaken rond het opzetten van een maritiem archeologisch onderzoeksinstituut onder het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ)?
Het idee om een zogenaamde «Blue academie» op te richten onder het NIOZ is afkomstig van een groep mensen die zich sterk verbonden voelt met (de maritieme archeologie rondom) Texel. Vanuit de rijksoverheid worden er geen stappen gezet met betrekking tot dit idee. Ik heb de maritieme erfgoedzorg belegd bij de RCE. Deze beschikt over een onderzoeksteam van maritiem archeologen, dat als taak heeft om het onderwatererfgoed te monitoren, beschermen en onderzoeken. Zij dragen ook zorg voor het opbouwen en delen van kennis over maritiem erfgoed en onderhouden nauwe contacten met professionele partijen en vrijwilligersorganisaties zoals de LWAOW (de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder water). Graag benoem ik ook dat aan de Universiteit Leiden in juli 2022 een Bijzonder hoogleraar voor Onderwaterarcheologie en Maritiem erfgoedbeheer is aangesteld.
Hoeveel budget is beschikbaar voor het in situ beschermen van maritiem erfgoed? En hoeveel geld is beschikbaar voor het bergen, conserveren, restaureren, onderzoeken en tentoonstellen van maritiem erfgoed? Hoeveel budget is naar uw inschatting nodig om het thans bekende en in kaart gebrachte maritiem erfgoed naar de huidige maatstaven het best te bewaren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. De RCE beschikt over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van maritiem erfgoed. Binnen dit budget zijn geen bedragen toegewezen aan de diverse onderdelen van dit beheer, zoals in situ bescherming of onderzoek. Daarnaast draag ik bij aan het Nationaal Scheepsarcheologisch depot Batavialand. Daar bevinden zich faciliteiten voor de conservering en restauratie van grotere maritieme archeologische vondsten. Ook beheert Batavialand de maritiem archeologische rijkscollectie.
De genoemde € 1,5 miljoen per jaar is toereikend om het belangrijkste bekende maritieme erfgoed doorlopend te monitoren en daarmee in situ te bewaren. Wanneer uit deze monitoring blijkt dat een bijzonder scheepswrak – bijvoorbeeld door erosie – verloren dreigt te gaan, kan dit enkel worden bewaard via het uitvoeren van een opgraving. Daarvoor is het werkbudget van de RCE niet toereikend. In een dergelijk geval zal moeten worden onderzocht of incidenteel budget kan worden vrijgemaakt. In het verleden is dit bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de opgraving van het VOC-schip de Rooswijk (voor de kust van Engeland).
Het Rijk is overigens niet de enige partij die zich richt op maritieme archeologie. Ook verscheidene gemeentes en provincies spannen zich in voor maritiem erfgoed en stellen daar geld voor beschikbaar. Daarnaast worden diverse initiatieven ondernomen door musea en onderzoeksinstellingen zoals universiteiten. Zij kunnen daarbij aanspraak maken op (regionale en nationale) fondsen. Zo kunnen voor grootschalige publiekspresentaties op het gebied van (onderwater)archeologie bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend bij het Mondriaanfonds. De restauratie van de Romeinse Zwammerdamschepen is via deze weg mogelijk gemaakt.
Een regionale zender |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er onderzocht is om van NPO3 een regiovenster te maken met als doel haar programmering volledig in het teken te laten staan van de regio?
In de visiebrief1 van de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media was de ambitie opgenomen om meer ruimte te creëren voor regionale omroepen binnen de programmering van de NPO. Oorspronkelijk was de idee om het derde net om te vormen tot een kanaal waarvan het zenderprofiel overwegend is gericht op aanbod met een regionaal karakter. Door de NPO en RPO is hier sinds 1 januari 2021 invulling aan gegeven met een televisieblok van twee uur tussen 18u00 en 20u00 op NPO2 waaronder een NOS journaal met regionieuws verzorgd door de regionale omroepen.
Daarnaast liep destijds een pilot met zogenoemde regionale vensterprogrammering.2 Van 1 april 2019 tot en met 28 juni 2019 is in drie regio’s een pilot met regionale vensterprogrammering uitgevoerd. In oktober van datzelfde jaar volgde een evaluatie van deze pilot. Eén van de resultaten van de evaluatie betreft de begrote kosten voor landelijke uitrol van de regionale vensterprogrammering. Uw Kamer is over deze pilot en evaluatie geïnformeerd met de mediabegrotingsbrief 20203. Mede naar aanleiding van deze evaluatie heeft toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een validatieonderzoek laten doen van de begrote kosten zoals deze in de evaluatie zijn genoemd, evenals inzicht in mogelijke goedkopere alternatieven. Over dit validatieonderzoek is uw Kamer per brief van 14 september 2020 geïnformeerd.4
Wat zouden de kosten geweest zijn van zo’n regiovenster en kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van waar die kosten uit bestaan?
In de hierboven genoemde evaluatie schatten de NPO en RPO deze kosten op circa EUR 2,4 mln. extra structurele kosten per jaar bij de NPO voor techniek en distributie en op circa EUR 4,7 mln. aan extra structurele kosten per jaar bij de regionale omroepen voor de programmering. Verder blijkt uit de evaluatie dat er structureel, op jaarbasis, een aanvullend extra bedrag van circa EUR 4 mln. nodig is om de operationele kosten voor de distributienetwerken te dekken. De totale kosten zijn door onderzoeksbureau Dialogic gevalideerd en ingeschat op EUR 10,8 mln. per jaar. Deze lagere jaarlijkse kosten komen voort uit een langere afschrijvingstermijn van de investeringen in de distributieketen.
Hoe is bepaald dat NPO1 op zender 1 mag uitzenden, SBS6 op zender 6 of RTL4 op zender 4 enz.? Door wie, wanneer en hoe is dat bepaald en zijn hier kosten mee gemoeid?
De huidige indeling van de televisiezenders is voor een deel historisch gegroeid en voor een deel maakt deze onderdeel uit van de distributiecontracten die publieke en commerciële omroepen hebben met aanbieders van televisiepakketten. Deze contracten omvatten naast de positionering van de zenders bijvoorbeeld vaak ook afspraken over de hoogte van doorgiftevergoeding tussen omroep en pakketaanbieder. Het is mij niet bekend wat de hoogte van deze bedragen zijn.
Wat is er nodig om ervoor te zorgen dat de regionale zender in het gebied waar mensen wonen, standaard bijvoorbeeld op plek 10 komt?
In het eerder genoemde rapport «Validatie begroting landelijke uitrol regionale vensters» is door de onderzoekers gekeken naar wat de financiële implicaties voor de NPO, RPO en vier grote distributeurs zouden zijn van het realiseren van een vaste zenderpositie voor een regionale publieke omroep in een provincie. De onderzoekers schatten een vaste zenderpositie, bijvoorbeeld nummer 10, in op zo’n EUR 20 tot 35 miljoen voor drie jaar.5 Dit zijn marktonderhandelingen waar ik als Staatssecretaris voor media geen rol in speel.
Welke rol spelen de omroepen, de kabelaars en de Staatssecretaris bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten? Zijn hier kosten mee gemoeid? Zo ja, kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van deze eventuele kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke wet- en regelgeving zijn van belang bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten?
In de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 bepalingen opgenomen rond de doorgifte van zenders via elektronische communicatienetwerken. Er zijn op dit moment geen bepalingen opgenomen over zenderposities.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat lokale, regionale en streekomroepen op 5 oktober aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics» van 22 juni 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Europese Raad heeft voorgesteld, in de voorlopige versie van de European Media Freedom Act, om het mogelijk te maken voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
Nederland wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in de EU tegen te gaan en zal daar, ook in de toekomst, landen op blijven aanspreken. Daartoe is de huidige versie van het voorstel voor een mediavrijheidsverordening een stap vooruit. Daarom heeft Nederland in Raadsverband ingestemd met de huidige compromistekst van de Europese Verordening Mediavrijheid.
De huidige versie van het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen omtrent het gebruik van binnendringingssoftware door overheden in verhouding tot journalisten ten behoeve van het beschermen van mediavrijheid in alle lidstaten. Hierbij gaat het er onder meer om dat dergelijk gebruik alleen plaats kan vinden als er een dwingende reden van algemeen belang voor is, als er een grondslag in nationale wetgeving voor is en als het gebruik conform het EU Charter voor de Rechten van de Mens en ander Unierecht plaatsvindt. Eenmaal aangenomen heeft een verordening rechtstreekse werking en is deze algemeen verbindend voor lidstaten. Lidstaten zijn dan gebonden aan de in het voorstel geformuleerde waarborgen en burgers kunnen zich direct beroepen op dit Unierecht. Dit moet zorgen voor sterkere waarborgen in lidstaten waarin sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik.
Onderschrijft u de zorgen van de European Federation of Journalists (EFJ) over de desastreuze gevolgen van een dergelijke bepaling voor de journalistieke vrijheid in de EU?
Het kabinet erkent dat het zorgelijk is dat er in een aantal lidstaten sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten en mediadiensten. De bepaling in de huidige vorm zorgt ervoor dat de EU voor het eerst waarborgen introduceert hiertegen. Hiermee draagt het bij aan de (harmonisatie van de) bescherming van mediavrijheid binnen de gehele Unie.
Onrechtmatige inzet van binnendringingsoftware tegen journalisten is zeer schadelijk voor persvrijheid en democratische controle. Nederland hecht eraan dat wettelijke bevoegdheden waar van toepassing voldoen aan het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit uitgangspunt is bevestigd in overweging 17a van de compromistekst.
Onderschrijft u het standpunt van hetEuropean Digital Rights netwerk van NGO’s en digitale rechten pleitbezorgers dat de Raad gevaarlijke stappen zet richting onaanvaardbare vormen van toezicht op journalisten en hun bronnen door de mogelijkheid voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen te legaliseren?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
In de waardengemeenschap van de EU zijn vrijheid, democratie en rechtsstaat belangrijke fundamenten. We zien in de afgelopen jaren dat (onder meer) het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware door enkele lidstaten een afbreuk doet aan deze waarden. Onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten is en blijft wat Nederland betreft onaanvaardbaar.
Het kabinet onderschrijft het belang van mediavrijheid en wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegen te gaan. Het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen over het gebruik van binnendringingssoftware.
Tegen deze achtergrond ziet het kabinet het voorstel als een stap vooruit. Het voorstel geeft bronbescherming als hoofdregel. Op deze hoofdregel bestaan slechts twee uitzonderingen: een beperkte en met stringente waarborgen omklede uitzondering voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en een uitzondering, die bestaat binnen de eveneens stringente waarborgen van het EVRM, voor het beschermen van de nationale veiligheid. Het voorstel geeft nadrukkelijk geen ruimte voor toezicht op journalisten en hun bronnen. Hierbij blijft het voorstel binnen het kader van het EVRM.
Kunt u uiteenzetten waarom de inzet van de Nederlandse regering was om het verbod op het plaatsen van spyware op telefoons van journalisten te beperken voor opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Acht u deze inzet verenigbaar met de bescherming van de journalistieke vrijheid?
Nederland staat pal voor het beschermen van de mediavrijheid, inclusief journalistieke vrijheid, onafhankelijkheid en pluralisme. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was gericht op het inpassen van het verbod op onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in de nationale juridische kaders voor strafvervolging en nationale veiligheid. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de OJCS-raad van 15 mei jl. is Nederland terughoudend waar het gaat om verregaande harmonisatie op deze terreinen.2
Nationale veiligheid is in het EU-verdrag genoemd als verantwoordelijkheid van de lidstaten. Mede op verzoek van Nederland is daarom gerealiseerd dat het verbod op de inzet van binnendringingssoftware tegen journalisten de verantwoordelijkheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid onverlet laat. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stellen daarvoor kaders. Nederland gaat zorgvuldig om met die verantwoordelijkheid. Zo gaat de inzet van bevoegdheden in het kader van nationale veiligheid onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 gepaard met stevige waarborgen zoals onafhankelijk toezicht. Bovendien gelden er aanvullende waarborgen als Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijzondere bevoegdheden inzetten op een journalist of advocaat.
Nederland heeft niet gepleit voor een uitzondering ten aanzien van inzet van binnendringingssoftware door opsporingsdiensten. Waarborgen ten aanzien van de inzet van bevoegdheden ten behoeve van opsporing en vervolging zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Waarom heeft het Zweeds EU-voorzitterschap gekozen om niet eerst in de OCJS-raad een akkoord tussen de lidstaten te sluiten op dit voorstel, maar om dat op ambassadeursniveau te doen?
Normaal gesproken vindt voorbereiding van besluiten in de Raad plaats in de raadswerkgroepen en op ambassadeursniveau in COREPER. Het kan voorkomen dat al op ambassadeursniveau een akkoord wordt bereikt op een voorstel. Dit is met name het geval wanneer er noodzaak is om spoedig voortgang te bereiken op een dossier of reeds goed is afgestemd op COREPER-niveau. Tijdens de pandemie is dit ook voorgekomen.
Het Zweeds EU-voorzitterschap had zich ten doen gesteld om tijdens de eigen voorzitterschapsperiode tot een algemene oriëntatie te komen. Nederland steunde de Zweedse ambitie op dit dossier. Het voorstel draagt namelijk bij aan een Europees antwoord op aanvallen die onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie kunnen schaden.
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse regering zal voorstellen om het onderhandelingsmandaat op de eerstvolgende OCJS-raad inhoudelijk te behandelen, in plaats van als hamerstuk af te doen, en om daarbij bovenstaande zorgen alsnog te uiten?
Op 3 juli is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgde procedure3. De compromistekst van het Voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet op het voorstel en daarom heeft Nederland ingestemd met deze tekst. Het vormt een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement die hierna zullen plaatsvinden. Het is van groot belang dat we op snelle wijze komen met een Europees antwoord op aanvallen op onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie, onder andere door desinformatie en andere vormen van hybride conflictvoering in het domein van media. Dat is het doel van dit voorstel. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier een andere positie in te nemen.
Discriminerende spreekkoren in de stadions |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie «Stop discriminerende spreekkoren in de stadions» van COC Nederland en met het bericht «Nog geen concrete afspraken voor homospreekkoren in nieuwe voetbalseizoen: «Ligt niet zo simpel»»?1, 2
Ja.
Kunt u zich vinden in de eis in de petitie dat voetbalclubs, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en overheden er vanaf komend seizoen voor moeten zorgen dat wedstrijden consequent worden stilgelegd en indien nodig gestaakt bij discriminerende spreekkoren? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet? Heeft u een beeld van hoe vaak wedstrijden zijn stilgelegd bij discriminerende spreekkoren?
Wat mij betreft is ieder discriminerend spreekkoor er één te veel. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld. Ik ben dan ook voor het – al dan niet tijdelijk – stilleggen van wedstrijden indien zich ongewenste spreekkoren voordoen.
Zoals u weet treedt bij de signalering van discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren de KNVB Richtlijn bestrijding verbaal geweld in werking. Dit betekent dat de thuisspelende betaald voetbal organisatie (bvo) primair verantwoordelijk is voor het optreden hiertegen. Bij signalering van discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren zal door de thuisspelende bvo direct actie worden ondernomen door de stadionspeaker het publiek toe te laten spreken, waarbij het publiek dringend wordt verzocht tot het beëindigen van dergelijke spreekkoren. Ook wordt het publiek gewaarschuwd dat bij voortzetting/herhaling van dergelijke spreekkoren, de wedstrijd direct zal worden stilgelegd. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (al dan niet op verzoek van de thuisspelende bvo) de wedstrijd (tijdelijk) stilleggen, waarna de stadionspeaker het publiek hierover informeert en het publiek nogmaals dringend verzoekt tot beëindiging van dergelijke spreekkoren. De thuisspelende bvo dient op dat moment met de lokale overheid in overleg te treden voor het geval dat de wedstrijd definitief wordt gestaakt. Na de (tijdelijke) stillegging kan de wedstrijd door de scheidsrechter worden hervat indien de spreekkoren zijn gestopt. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (op verzoek van de thuisspelende bvo en in overleg met de lokale autoriteiten) de wedstrijd definitief staken.
In het geval van andersoortige, niet discriminerende spreekkoren, zal de thuisspelende bvo het publiek via de stadionspeaker tweemaal (kunnen) waarschuwen voordat de thuisspelende bvo de scheidsrechter verzoekt de wedstrijd (tijdelijk) stil te leggen.
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Het antwoord op de vraag daarop blijf ik u dan ook schuldig.
Hoe kan het dat er nog steeds geen concrete afspraken zijn voor homospreekkoren tijdens voetbalwedstrijden, ondanks de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» die de KNVB heeft opgesteld om discriminerende en kwetsende spreekkoren in stadions rechtstreeks aan te pakken?3
Die afspraken zijn er wel als het om homospreekkoren gaat die ook discriminerend zijn. Vanaf aankomend seizoen wordt in de voetbalstadions ook ingegrepen als bezoekers in spreekkoren het woord homo als scheldwoord gebruiken voor bijvoorbeeld een speler of scheidsrechter. Alle betaald voetbalclubs willen af van de homospreekkoren. Vanaf de start van seizoen 2023/»24 zal de stadionspeaker bij homospreekkoren gericht op een individu, als ze massaal, repeterend en/of langdurig zijn, de daders eerst waarschuwen. Gaat men na twee van deze berichten toch door, dan wordt de wedstrijd tijdelijk stilgelegd. Daders worden opgespoord en krijgen een stadionverbod van maximaal 18 maanden. Het betaald voetbal zal na afloop van het seizoen 2023/»24 de aanpak evalueren en op basis daarvan kunnen verdere afspraken worden gemaakt.
Wordt op dit moment door de betaald voetbalorganisaties (BVO’s) consequent uitvoering gegeven aan de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld»? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Bvo’s zijn gehouden aan de regels omtrent spreekkoren en dienen hier uitvoering aan te geven. Indien er discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren gesignaleerd worden zal de onafhankelijk aanklager betaald voetbal onderzoek doen naar de feiten en of de bvo zich aan de richtlijnen heeft gehouden en wat er voor, tijdens en na de wedstrijd aan is gedaan. Uiteindelijk oordeelt de onafhankelijke tuchtcommissie of een bvo juist heeft gehandeld en bepaalt de strafmaat.
Bent u nog met de KNVB in gesprek om discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren onder de aandacht te brengen van de BVO’s? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken en wat zijn de concrete uitkomsten van die gesprekken? Zo nee, waarom niet en bent u van plan deze gesprekken weer op te pakken?
Samen met de partners, waaronder de KNVB, ben ik in gesprek over een vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI). De plannen voor dit vervolg zullen de komende periode verder worden ingevuld en vormgegeven. Ik kan al wel aangeven dat spreekkoren een thema is dat door middel van trainingsprogramma’s onder de aandacht zal komen van de bvo’s.
Is hetgeen gebeurd dat u in mei vorig jaar aan de Kamer schreef, dat in samenwerking met drie BVO’s slimme technologie zou worden getoetst in een realistische (stadion)setting om discriminerende of kwetsende uitingen in stadions beter te kunnen registreren? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Ja, deze pilot loopt nog en zal in het vervolg op OVIVI een vervolg krijgen. Bij PEC Zwolle is succesvol getest met de zogenaamde persoonsgebonden toegang (identificatie), waarmee men bij PEC Zwolle precies weet wie er in het stadion zit, ook als een kaartje wordt doorverkocht of doorgegeven. Dit systeem zal vanaf volgend seizoen worden gevalideerd en opgeschaald richting meerdere clubs in het betaald voetbal. Daarnaast zal verder worden gewerkt aan beeld- en geluidsystemen gekoppeld aan AI (signaleren en registreren).
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: ‘Zorgwekkend’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Algemeen Dagblad op 1 juni 2023: «Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend»»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de externe inhuur van de betrokken persoon als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie. In oktober 20212 heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief geïnformeerd over de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme en de ondersteuning van gemeenten daarin. Ook is het punt inzake de situatie en werkwijze van het particuliere bureau Nuance door Training en Advies (NTA), waar betrokkene directeur van is, hierin toegelicht. Nadien zijn er gesprekken geweest met de islamitische gemeenschap, is in verschillende debatten3 gesproken over de situatie en werkwijze, zijn er binnen gemeenten verschillende onderzoeken gedaan en hebben de betrokken burgemeesters verantwoording afgelegd aan hun gemeenteraad. Naar het oordeel van de korpsleiding bestaat er geen beletsel voor de externe inhuur van betrokkene als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie.
Bent u van mening dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan illegaal infiltreren bij moskeeën kan werken aan een landelijke aanpak voor racisme en discriminatie in de politieorganisatie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze persoon jarenlang illegaal heeft geïnfiltreerd bij moskeeën en heimelijke onderzoeken heeft laten uitvoeren en hier nooit voor is gestraft of zijn excuses heeft aangeboden? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze persoon niet geschikt is om programma manager racisme, discriminatie en uitsluiting te worden bij de politie? Kunt u dit toelichten?
De korpsleiding heeft mij bericht dat de combinatie van de kennis van de politieorganisatie en de ervaring op het gebied van diversiteit en inclusie maakt dat betrokkene is ingehuurd voor de rol van programmamanager. Het werk dat betrokkene tot nu toe als extern projectleider heeft verricht in de eenheid Oost-Nederland voor het bevorderen van diversiteit en inclusie heeft opgeleverd, wordt als waardevol beoordeeld.
In hoeverre is de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant in lijn met uw uitspraak dat u wilt dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de bescherming die de rechtsstaat biedt? Begrijpt u dat de bezoekers van de moskeeën waar deze persoon illegaal heeft geïnfiltreerd, waar hij vertrouwensbanden heeft opgebouwd, nu hun vertrouwen in de rechtsstaat verliezen? Wat is uw reactie naar deze mensen toe?
Het vertrouwen van burgers in de overheid en rechtstaat vormt de basis voor onze democratie. Als er sprake is van verlies van vertrouwen doen wij er alles aan om dit vertrouwen te herstellen. Om die reden hebben gemeentelijke opdrachtgevers verantwoording afgelegd aan betrokkenen en de gemeenteraden. Tevens hebben gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschap.
Wat verwacht u dat de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant doet met het vertrouwen van moskeeën en hun bezoekers in de overheid? Is de aanstelling bevorderlijk voor hun vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat iemand die juist de specifieke functie van programmamanager racisme, discriminatie en uitsluiting gaat bekleden, directeur is geweest van een organisatie waar vanuit islamitische gemeenschappen veel weerstand en wantrouwen tegen is? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die eerder de verbinding tussen overheid en de islamitische gemeenschap heeft bemoeilijkt, niet in staat is om een functie uit te oefenen waarin een van zijn hoofdtaken zich inzetten voor verbinding tussen politie en de samenleving is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het leed van de slachtoffers niet erkend wordt door met deze benoeming het illegaal handelen van de moskee-infiltrant goed te keuren en zelfs te belonen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te kijken wat u kunt doen om de benoeming van deze omstreden moskee-infiltrant terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft, binnen de kaders van de regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en rechtspositie, invulling aan de werving, selectie en aanstelling van personeel. De Korpsleiding verantwoordt zich tegenover mij over het gevoerde beleid. Het is daarbij niet aan mij om te treden in individuele gevallen. Ik ben op de hoogte gebracht van de inhuur en taken van betrokkene na besluitvorming daaromtrent door de korpsleiding.
Algemeen Dagblad, 1 juli 2023, Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend» (www.ad.nl/binnenland/omstreden-moskee-infiltrant-gaat-bij-politie-aan-slag-met-discriminatie-en-uitsluiting-zorgwekkend~ae6f4529/).
Bent u uit hoofde van uw functie verantwoordelijk voor het aanstellen van personen binnen de politieorganisatie? Zo nee, op welke manier wordt er verantwoording afgelegd over het personeelsbeleid van de politie?
Zie antwoord vraag 11.
Legt de politie verantwoording af over het personeelsbeleid? Zo ja, hoe wordt dit dan gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de aanstelling? Wat was uw eerste reactie hierop?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Sportkantine drooggelegd: kabinet sleutelt aan nieuwe anti-drankplannen' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sportkantine drooggelegd: kabinet sleutelt aan nieuwe anti-drankplannen?1
Ja.
Klopt het dat u een enorme accijnsverhoging (50%) overweegt op alcoholhoudende dranken?
In het Nationaal Preventieakkoord (NPA) zijn doelstellingen afgesproken om het alcoholgebruik onder jongeren, zwangeren, overmatige en zware drinkers terug te dringen én op de kennis over en de bewustwording over de schadelijkheid van alcohol te vergroten. Gebleken is dat we met de huidige inzet deze doelstellingen van het NPA niet gaan halen. Daar is echt meer voor nodig. Hoewel overmatig alcoholgebruik en alcoholgebruik onder zwangeren licht lijkt te dalen, zien we dat zwaar alcoholgebruik en het alcoholgebruik onder jongeren, ondanks gezamenlijke inzet via het NPA, niet afneemt. Met name het alcoholgebruik door jongeren baart mij zorgen; bijna 21% van de jongeren tussen de 12 en 16 doet aan bingedrinken (5 glazen of meer per gelegenheid)2. In gesprekken hierover moeten we alle effectieve maatregelen om die doelen te halen, op tafel leggen. Het RIVM en WHO adviseren om maatregelen op het terrein van prijs, marketing en beschikbaarheid te overwegen. Er is geen sprake van een Kabinetsbesluit, ook niet van een politiek wensenlijstje.
Klopt het dat u de verkoop van wijn en speciaal bier in supermarkten overweegt te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u alle alcoholische dranken in sportkantines overweegt te verbieden?
Nee, dat klopt niet. Ik ben voorstander van een gezonde sportomgeving voor de jeugd en een gezonde generatie in 2040. Een gezonde sportomgeving betekent wat mij betreft dat tijdens jeugdwedstrijden niet geschonken wordt en dat jongeren onder de 18 vanzelfsprekend niet aan alcohol kunnen komen op de sportvereniging. Ik wil graag het gesprek voeren hoe we daar kunnen komen.
Waarom wilt u iedereen die wel eens een borreltje drinkt aanpakken?
Ik wil niemand z’n drankje afpakken.
Heeft u niets beters te doen dan maatregelen bedenken die het leven van gewone Nederlanders onbetaalbaar maken? Waarom stopt u niet met het bedenken van prijsverhogende maatregelen zoals de suikertaks, vleestaks en het verhogen van accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom mogen volwassenen niet zelf bepalen of zij nog een biertje willen drinken in de sportkantine?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u de Kamer een afschrift sturen van de in het artikel genoemde «betuttellijst»?
Voor een totaaloverzicht van effectieve maatregelen verwijs ik u naar het RIVM-rapport «Inventarisatie aanvullende maatregelen Nationaal Preventieakkoord» dat ik op 6 april 2021 met uw Kamer heb gedeeld3. Voorts wijs ik u erop dat alcoholgebruik leidt tot een verlies aan arbeidsproductiviteit, diverse ziekten en aandoeningen, verkeersongevallen, geweld. De kosten voor de maatschappij worden geschat op € 2,3 – 4,2 mrd. per jaar.
Gevallen waarin Nederlandse moslims gecremeerd worden |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een YouTube-video1 en andere video’s van stichting Najiba, waarin wordt gesproken over meerdere gevallen waarbij personen met een wens voor een islamitische uitvaart zijn gecremeerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een verzorgingstehuis zich niet heeft gehouden aan de expliciete wens van iemand voor een uitvaart gebaseerd op islamitische rituelen? Acht u in een dergelijk geval ook dat een verzorgingshuis ernstig nalatig is geweest en dat dit afkeurenswaardig is?
In algemene zin is het van belang dat bij een uitvaart rekening wordt gehouden met de wensen van overledenen. Artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) regelt dan ook dat de lijkbezorging moet plaatsvinden volgens de wens of vermoedelijke wens van overledene, voor zoverre dat redelijkerwijs gevergd kan worden.
Zorgdragen voor de lijkbezorging is geen verantwoordelijkheid van verzorgingstehuizen. Zij treden niet op als opdrachtgever voor een uitvaart. Navraag leert dat dat ook in het specifieke geval waaraan u refereert niet is gebeurd.
Bent u ervan op de hoogte hoe belangrijk het voor de islamitische gemeenschap is om begraven te worden volgens religieuze gebruiken en dat crematie hier niet bij past?
Het is mij bekend dat voor de islamitische gemeenschap begraven van belang is en dat ook bepaalde rituelen een belangrijke rol kunnen spelen.
Welke regelgeving bestaat er op dit moment ten aanzien van mensen die helaas overlijden en waarvan er geen nabestaanden bekend zijn of er onvoldoende middelen zijn om een uitvaart te arrangeren? Is op dit moment geborgd dat in zulke gevallen altijd recht wordt gedaan aan de religieuze wensen van mensen?
Het kan voorkomen dat er geen nabestaanden zijn, niet bekend zijn of dat nabestaanden niet voorzien in de lijkbezorging. De Wlb kent daarvoor een vangnetbepaling. Artikel 20 Wlb regelt dat ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, degene die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester waarschuwt en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden. Artikel 21, eerste lid, regelt dat indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, de burgemeester daarvoor zorgdraagt. In het geval dat de burgemeester de lijkbezorging op zich neemt, is artikel 18 Wlb van toepassing en wordt de wens of vermoedelijke wens van de overledene in acht genomen, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
Is er beleid ten aanzien van het documenteren en vastleggen van de uitvaartwensen van bewoners in zorginstellingen en verzorgingstehuizen, en wordt dit voldoende nageleefd?
Het zorgdragen voor de lijkbezorging is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven geen verantwoordelijkheid van zorginstellingen en verzorgingstehuizen. Bij het opnemen van de cliënt worden wel de wensen rondom zorg, ook bij de laatste levensfase, zoals bijvoorbeeld pijnverzachting, voeding, medicatie en medische zorg geïnventariseerd. Deze wensen worden opgenomen in het zorgplan.
Wordt er voldoende samengewerkt tussen zorginstellingen, gemeenten en religieuze gemeenschappen om ervoor te zorgen dat de uitvaartwensen van overledenen in verzorgingshuizen of zorginstellingen worden gerespecteerd?
Het is primair aan betrokkenen zelf om hun wensen vast te leggen en kenbaar te maken bij naasten of een wettelijke vertegenwoordiger.