Bemoeienis vanuit Turkije met een slijter in Den Haag |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichtgeving over bemoeienis vanuit Turkije met een slijter in Den Haag?1 Wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met de betreffende berichtgeving. In Nederland heeft iedereen de vrijheid om binnen de kaders van de wet zijn of haar mening te uiten. Die vrijheid geldt ook voor het kiezen van een productnaam. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft dit in reactie op de brief van de burgermeester van Konya ook laten weten.
Wat vindt u van het optreden van de burgemeester van Konya in Turkije, die lid is van de AKP van president Erdogan, die zich in een brief tot Nederlandse autoriteiten richt met de oproep dat de slijter moet afzien van het gebruikmaken van een bepaalde naam voor een drank?
Zie antwoord vraag 1.
Wat staat er nog meer in de brief? Kunt u dat openbaren?
De burgermeester van Konya licht in zijn brief aan de Nederlandse ambassadeur in Turkije toe dat de filosoof Rumi een belangrijk persoon is in de islamitische geschiedenis. Hij stelt dat de ideeën van Rumi nog steeds veel mensen aanspreken en noemt het onwenselijk dat Rumi wordt geassocieerd met alcohol. In het licht hiervan verzoekt de burgermeester van Konya de Nederlandse overheid om sensitief te zijn voor deze gevoeligheden en stelt de burgermeester dat hij van mening is dat de slijter de productie van drank met de naam Rumi moet staken.
Een kopie van de reactie van de Nederlandse ambassadeur in Turkije op deze brief, treft u als bijlage bij deze beantwoording2. Naar de mening van het kabinet is het Nederlandse standpunt met deze antwoordbrief voldoende helder verwoord.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Turkse collega’s en er op aan te dringen dat gestopt wordt met deze onwenselijke bemoeienis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het voortbestaan van het Bangladesh Akkoord voor veilige textielfabrieken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bangladesh Akkoord nog verder in het nauw»?1
Ja.
Klopt het dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid (hierna, Akkoord) momenteel geen geld kan overmaken aan haar bank in Bangladesh, omdat de overschrijvingen zijn geblokkeerd door de lokale autoriteiten, en dat dit betekent dat het Akkoord vanaf eind april niet meer kan opereren in Bangladesh als dit niet wordt opgelost?
Het Akkoord heeft – na overleg met de lokale autoriteiten – inmiddels weer een betaling ontvangen vanuit Nederland. Het gesignaleerd probleem is derhalve momenteel opgelost
Bent u bereid om zich, al dan niet in samenwerking met andere overheden en kledingmerken, maximaal in te zetten voor een oplossing, inclusief waar nodig en gewenst de inzet van het sturen van een hoge vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid naar Bangladesh? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennis genomen van de recente branden in Bangladesh, in Chowk Bazar op 20 februari waarbij 70 mensen omkwamen en in de FR Tower in Banani op 28 maart waarbij 25 mensen omkwamen?
Ja, ik heb kennis genomen van deze branden met tragische gevolgen.
Deelt u de mening dat deze branden eens te meer aantonen dat brand- en bouwveiligheid nog steeds niet op orde zijn in Bangladesh en dat de Bengaalse overheid het Akkoord mede om die reden zou moeten toestaan te blijven opereren in Bangladesh om kledingfabrieken veiliger te maken?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de brand- en bouwveiligheid van alle (kantoor)gebouwen in Bangladesh in het algemeen en de fabrieken van de internationaal opererende textielsector in het bijzonder. De eerste groep valt buiten het bereik van het Bangladesh Akkoord. De afgelopen jaren zijn textielfabrieken veiliger geworden omdat er veel is geïnvesteerd en verbeterd. Het Akkoord heeft aangegeven dat de exporterende textielsector in Bangladesh inmiddels uit oogpunt van brand- en bouwveiligheid tot de veiligste van Azië behoort. Daarmee zijn zeker niet alle problemen rondom brand- en bouwveiligheid in Bangladesh opgelost; in andere sectoren blijft dit een groot probleem. De (arbeids)inspectie heeft nog te weinig capaciteit om brand- en bouwveiligheid in Bangladesh te waarborgen. Ook moet de overheid pogingen van de sector om de regelgeving omtrent brand- en bouwveiligheid weer te versoepelen, weerstaan.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van het Akkoord van 14 februari jongstleden2? Deelt u de conclusie dat de onderhandelingen over de voortgang van het Akkoord in een impasse verkeren? Zo nee, hoe duidt u de stand van zaken en wat is uw verwachting van de uitspraak van het Hof zondag 7 april aanstaande in deze zaak?
Betrokken partijen, dat wil zeggen de overheid van Bangladesh en de werkgeversorganisatie enerzijds en Akkoord bedrijven en vakbonden anderzijds, zijn tot op heden niet tot overeenstemming gekomen over de toekomst van het Akkoord. De uitspraak van het Hof is uiteindelijk op 15 april jl. verdaagd naar 19 mei aanstaande. Dit geeft de partijen de mogelijkheid om alsnog overeenstemming te bereiken. Uit gesprekken met de overheid, de werkgeversorganisatie en Akkoord blijkt de wil om er gezamenlijk uit te komen en het besef dat daarvoor een compromis nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om het voortbestaan van het Akkoord te waarborgen? Hoe ziet u uw eigen rol daarbij?
Nederland spant zich maximaal in om het Akkoord voorlopig op effectieve wijze in Bangladesh te laten voortbestaan. Het kabinet heeft daarover doorlopend contact met de overheid in Bangladesh, de werkgeversorganisatie, het Akkoord en de vakbonden. Nederland trekt ook gezamenlijk op met EU lidstaten, de VS en Canada. Ikzelf sprak eerder met de Minister van Buitenlandse Zaken Haque, premier Sheik Hasina3 en Minister van Handel Munshi. In de gesprekken met deze en andere relevante contacten legt Nederland de nadruk op een goede en realistische overdracht van de werkzaamheden van het Akkoord naar de arbeidsinspectie van Bangladesh. Dit is van cruciaal belang voor de reputatie van de textielsector van Bangladesh.
Deelt u de zorg dat de effectiviteit van het ILO-programma voor de textielsector in Bangladesh, dat mede door Nederland wordt gefinancierd, negatief zal worden beïnvloed als het Akkoord vroegtijdig haar werk moet neerleggen?
Ja, die zorg deel ik. Op termijn zal de overheid in Bangladesh de inspectie moeten overnemen, maar op dit moment is de overheidsinspectie in Bangladesh daarvoor nog niet voldoende geëquipeerd. Nederland draagt met een groot programma van de ILO bij aan de versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. De overheidsinspectie verkeert momenteel nog in de opbouwfase. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de veiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen. Ook de ILO pleit voor een geleidelijke transitie.
De uitzending van Tegenlicht omtrent Ruimtepuinruimer |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Tegenlicht uitzending van zondag 31 maart 2019 betreffende Ruimtepuinruimers?1
Ja.
Deelt u de mening dat ruimtepuin een groot gevaar vormt voor de ruimtevaartsector en voor de gehele mensheid, aangezien het effect kan hebben op het genereren van dataverkeer door satellieten?
De moderne samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van infrastructuur in de ruimte. Ruimtepuin kan schade veroorzaken aan satellieten en andere infrastructuur in de ruimte en vormt als zodanig een risico voor het ongestoord functioneren van bepaalde sectoren en diensten welke deels of geheel afhankelijk zijn van deze ruimte infrastructuur.
Klopt het dat er op dit moment geen internationale wetgeving is die stelt dat ruimtepuin opgeruimd of voorkomen moet worden?
Geen van de vijf VN Ruimteverdragen verplicht tot het voorkomen of opruimen van ruimtepuin. Wel zijn er in de context van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte richtlijnen ontwikkeld over het verminderen van ruimtepuin. Deze richtlijnen zijn niet juridisch bindend. Ook de Europese Ruimtevaartorganisatie ESA kent standaarden en richtlijnen inzake het minimaliseren van ruimtepuin voor haar eigen activiteiten. Nederland onderschrijft het belang van de binnen de VN ontwikkelde richtlijnen, en heeft het verminderen en voorkomen van ruimtepuin als een van zijn prioriteiten aangemerkt in zijn inzet bij de bijeenkomsten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. Er is op dit moment onder VN lidstaten geen consensus over het entameren van onderhandelingen over een juridisch bindend instrument over het verminderen van ruimtepuin.
Klopt het dat de hoeveelheid satellieten die voor commerciële doeleinden gelanceerd wordt de afgelopen jaren snel gestegen is, waardoor ook de hoeveelheid ruimtepuin drastisch is toegenomen?
De huidige hoeveelheid ruimtepuin betreft de erfenis van ruim 50 jaar ruimtevaart. De recente stijging van het aantal lanceringen van satellieten heeft nagenoeg geen invloed op deze hoeveelheid ruimtepuin. Volgens de Index of Objects Launched into Outer Space, beheerd door United Nations Office for Outer Space Affairs (UNOOSA) zijn er in de jaren 2013 tot en met 2016 ruim 200 satellieten per jaar gelanceerd. Dit aantal is, vooral door de ontwikkeling van kleine satellieten, vanaf 2017 snel gestegen. In 2017 en 2018 zijn er respectievelijk 453 en 382 kleine satellieten gelanceerd.
Hoe verhoudt het Ruimteverdrag van de Verenigde Naties (VN) zich tot het internationale zeeverdrag en kunnen individuele landen die het VN-Ruimteverdrag hebben geratificeerd of ondertekend eigen regels opstellen over de exploitatie van de ruimte, zowel in de vorm van grondstofwinning, het claimen van grond en het gebruik van satellieten?
Het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, bevat regels over het gebruik van de kosmische ruimte, terwijl het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982 regels bevat over het gebruik van zeegebieden. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee maakt een onderscheid tussen gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten en gebieden die binnen de nationale rechtsmacht van staten vallen, waarbij een verschil gemaakt wordt tussen deze gebieden met betrekking tot de rechten en aanspraken van staten. Op grond van het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte vormt de gehele ruimte een gebied buiten de nationale rechtsmacht van staten. Met betrekking tot soevereiniteitsaanspraken in gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten bevatten beide verdragen dezelfde bepalingen. Partijen bij deze verdragen dienen hun verplichtingen te respecteren en nationale regels dienen in overeenstemming te zijn met die verplichtingen. Op grond van het verdrag van 1967 is de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, niet vatbaar voor toeëigening door staten door middel van soevereiniteitsaanspraken, gebruik of bezetting, of op enige andere wijze (artikel II), maar dit sluit de winning van grondstoffen en het gebruik van satellieten niet uit.
Wat is uw appreciatie over de wetgeving die Luxemburg heeft aangenomen om commerciële exploitatie van de ruimte mogelijk te maken?
De wetgeving van Luxemburg schrijft expliciet voor dat haar uitvoering in overeenstemming moet zijn met internationaal recht. Op grond hiervan mag aangenomen worden dat de uitvoering van deze wetgeving niet in strijd zal zijn met de verplichtingen onder internationaal recht die Luxemburg is aangegaan, met inbegrip van het Verdrag van 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen.
Klopt het dat een gelanceerd object in de ruimte, zoals een satelliet, eigendom blijft van de staat die het object gelanceerd heeft of het betreffende bedrijf, ook als het ruimtepuin is geworden? Zo ja, deelt u de mening dat de staat die het object heeft gelanceerd of het betreffende bedrijf verantwoordelijk is voor het opruimen van het puin? Zo nee, wie er dan verantwoordelijk?
In de VN Ruimteverdragen is het eigendom van een ruimteobject losgekoppeld van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de activiteiten van het ruimteobject. De VN Ruimteverdragen regelen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van staten voor nationale ruimteactiviteiten, ook wanneer deze uitgevoerd worden door niet-statelijke entiteiten. Gedurende de operationele levensduur van de satelliet is het bedrijf dat de satelliet heeft doen lanceren de eigenaar van de satelliet, tenzij het eigendom wordt overgedragen. De lanceerstaat is op grond van de VN Ruimteverdragen in absolute zin aansprakelijk in geval van schade toegebracht op aarde of aan een luchtvaartuig in vlucht. Indien de schade toegebracht wordt in de ruimte dan is de lanceerstaat slechts aansprakelijk voor de satelliet indien de schade te wijten is aan zijn schuld of aan de schuld van personen voor wie hij verantwoordelijk is. Lanceerstaten moeten gelanceerde ruimteobjecten registreren bij de secretaris-generaal van de VN in een register met basisinformatie over het ruimteobject, de locatie ervan en het register bijwerken als het ruimteobject zich niet meer in een baan om de aarde bevindt of niet meer functioneel is.
De VN Ruimteverdragen gaan niet expliciet in op het probleem van de beperking van ruimtepuin. Niettemin kunnen lidstaten op basis van nationale ruimtevaartwetgeving en internationale richtlijnen voor het beperken van ruimtepuin er wel voor zorgen dat ruimteobjecten na de missie worden verwijderd (zie antwoord vraag 3).
In Nederland is het op basis van de Wet ruimtevaartactiviteiten verboden om zonder een daartoe verleende vergunning ruimtevaartactiviteiten te verrichten. De vergunning wordt verleend voor de duur van de betreffende ruimtevaartactiviteit. Ter bescherming van het milieu in de kosmische ruimte, dient de vergunninghouder voor zijn ruimteobjecten in de lage aardbaan (de baan om de aarde tot 2.000 kilometer boven het aardoppervlak) er voor te zorgen dat het ruimteobject geen schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan het milieu in de ruimte en uiterlijk 25 jaar na de lancering volledig verbrandt in de dampkring.
Herinnert u zich dat u in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 445) hebt gesteld dat het huidige VN-Ruimteverdrag niet voorziet in een opruimplicht voor ruimtepuin? Maar wat staat er in dit VN-verdrag over het voorkomen van ruimtepuin? Deelt u de mening dat internationale verdragen over het voorkomen van ruimtepuin zeer belangrijk zijn in dit licht?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is de Nederlandse inzet tijdens de doorontwikkeling van het juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten van de «Space2030»-agenda van de VN?
De «Space 2030»-agenda van de VN voorziet op dit moment niet in de doorontwikkeling van specifieke juridische regimes voor ruimtevaartactiviteiten. Deze agenda voorziet voornamelijk in de versterking van bestaande regimes, en het bepalen van de prioriteiten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. De Nederlandse inzet ziet toe op het ondersteunen van de ratificatie en naleving van de bestaande vijf VN Ruimteverdragen, het vergroten van de efficiëntie van de werkwijze van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte, en het benadrukken van het duurzaam gebruik van de ruimte. Hieronder valt ook de aandacht voor het verminderen van ruimtepuin en het ontwikkelen van beleid ten aanzien van het reguleren van ruimteverkeer.
Gaat Nederland een appreciatie vormen over het nieuwe juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel inzien?
Er is momenteel geen nieuw juridisch regime voorzien voor ruimtevaartactiviteiten. Zie het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Nederlandse inzet tijdens deze programmaontwikkelingen het voorkomen van ruimtepuin mee moet nemen als prioriteit?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de VN zo snel als mogelijk regels moet opstellen over de exploitatie van de ruimte en ruimtepuin om te voorkomen dat in de toekomst de aarde nog meer dan nu omringt is door puin?
Ja, die mening deel ik, waarbij ik aanteken dat bij het opstellen van die regels voldoende rekening gehouden moet worden met technologische ontwikkelingen en het feit dat exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de ruimte nu nog niet mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Zijn er op dit moment voldoende middelen voor de Nederlandse ruimtevaartsector vrijgemaakt voor het voorkomen en opruimen van ruimtepuin en om de satellieten, waar Nederland in heeft geïnvesteerd, veilig te stellen?
De Nederlandse activiteiten en bijdrage op dit gebied zijn ingebed in een internationaal kader. Zo heeft Nederland in 2016 ingeschreven op het Space Situational Awareness programma van het Europese Ruimtevaart Agentschap (ESA). Binnen dit programma is er onder meer aandacht voor het in kaart brengen, het voorkomen en het opruimen van ruimtepuin. Over de Nederlandse budgettaire inzet voor 2020 en verder kom ik rond de zomer terug in de Nota Ruimtevaartbeleid 2019. Overigens zal de Europese Unie in het nieuwe Ruimtevaartprogramma het programma Space Surveillance and Tracking starten om de bestaande activiteiten in de EU te bundelen en gezamenlijk nieuwe kansen op te pakken. Hieronder valt ook het voorkomen en verwijderen van ruimtepuin en het verminderen van hiermee verbonden risico’s.
Het voorlopig akkoord over de import van kippenvlees uit Oekraïne |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Europese Commissie met de Oekraïense regering een voorlopig akkoord heeft bereikt waarbij de hoeveelheid kip die tariefvrij van Oekraïne naar Europa mag gaan wordt verhoogd van 20.000 ton naar 70.000 ton, en dat tariefvrije import van kippenborsten met vleugel en vel niet meer mogelijk is?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorlopige akkoord?
Hoeveel kippenborst met vleugel en vel is in 2018 vanuit Oekraïne geëxporteerd naar Europa?
Is de veronderstelling juist dat deze hoeveelheid vergelijkbaar is met de verhoging van het tariefvrije contingent met 50.000 ton, en dat wanneer het extra tariefvrije contingent ingevuld wordt met het relatief minder zwaar wegende borstfilet zonder bot er de facto sprake zal zijn van meer Oekraïense kipfilet op de Europese markt?
Hoe waardeert u deze «legalisering» van tariefvrije import die nooit de bedoeling was geweest en de positie van de Nederlandse pluimveehouderij en haar investeringen in dierenwelzijn en milieu ondermijnt?
Het kabinet zal het concept Raadsbesluit ten behoeve van goedkeuring met ondertekening en voorlopige toepassing van de Europese Commissie bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief3. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Daarnaast zal het kabinet zorgen blijven uiten wanneer Oekraïne zich niet aan het Associatieakkoord houdt. Indien Oekraïne SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU niet conform afspraken overneemt, dringt Nederland binnen de Raad aan op het bespoedigen hiervan.
Bent u bereid in Europa aan te dringen op aanscherping van de gemaakte afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht in het Friesch Dagblad dat u overweegt om het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee te onderzoeken?1 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk betrek bij mijn dit najaar te maken afweging over de omgevingspilot en het RCR-project voor de eventuele nieuwe gaswinning Ternaard.
Klopt het dat de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân u hebben laten weten tegen aardgaswinning onder de Waddenzee zijn?
De provincie Fryslân heeft bij brief van 12 juni 2018 aangegeven, in lijn met het Fries manifest van begin 2016, nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn. Deze brief kwam in reactie op mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie.
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft mij bij brief van 14 februari 2019 geïnformeerd over een door de gemeenteraad aangenomen motie met als strekking dat nieuwe aardgaswinningen onder de Waddenzee moeten worden voorkomen.
Tegen de bestaande gaswinning onder de Waddenzee hebben de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân in deze brieven niet geageerd.
Klopt het dat alle gemeentebesturen van de Waddeneilanden u hebben laten weten ook tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee te zijn?
Ik heb 18 juni 2018 een brief ontvangen van het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden waarin ik word opgeroepen, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed, de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Deelt u de conclusie dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning onder de Waddenzee ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Mijn perceptie is dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning broos is. Ik vind dat, gegeven de problematiek rond de aardgaswinning in Groningen in de afgelopen jaren, ook niet vreemd. Tegelijkertijd liggen er in deze regio ook een aantal bredere maatschappelijke opgaven – zoals bijvoorbeeld het realiseren van een regionale energiestrategie, het treffen van maatregelen tegen verzilting en het behoud van voorzieningen in de dorpskernen – waarvoor de regionale bestuurders oplossingen zoeken. Voor een eventueel toekomstige gaswinning Ternaard wordt momenteel in een omgevingsproces verkend onder welke randvoorwaarden deze gaswinning acceptabel zou kunnen zijn en hoe deze zou kunnen bijdragen aan de voor de regio geldende bredere maatschappelijke opgaven. Ter aansturing van dit proces is een stuurgroep actief waarin ook lokale en regionale bestuurders participeren.
Hoe bent u voornemens het draagvlak in de regio te meten? Kunt u aangeven wat uw criterium voor voldoende draagvlak is?
Deze maanden vinden diverse bijeenkomsten plaats binnen de ontzorgings- en investeringssporen die onderdeel uitmaken van de pilot omgevingsmanagement en het Rijkscoördinatieregeling (RCR)-project gaswinning Ternaard. In de betreffende werkgroepen zijn betrokken burgers en belangenorganisaties uit Ternaard en omgeving actief. Daarbij wordt, vanuit zorgen rond de gaswinning in Ternaard en kijkend naar maatschappelijke uitdagingen in de regio, gezocht naar een pakket aan maatregelen dat zorgen wegneemt en leidt tot extra investeringen in maatschappelijke opgaven in het gebied.
Het vaststellen van draagvlak in de regio voor deze eventuele nieuwe gaswinning onder de Waddenzee gebeurt dan ook primair in deze werkgroepen en in de stuurgroep die dit omgevingsproces begeleidt. Ik overweeg om, aanvullend daarop, het resulterende pakket aan maatregelen ook nog breder voor te leggen aan omwonenden in het gebied. De uitkomst van dit gehele omgevingsspoor weeg ik vervolgens mee in mijn besluit over het RCR-project gaswinning Ternaard.
Zodra ik dit besluit heb genomen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de start van het onderzoek te informeren over de opzet van het onderzoek naar het draagvlak? Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke rol het maatschappelijk draagvlak krijgt in uw beslissing om de voorgenomen aardgaswinning onder de Waddenzee al dan niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele nieuwe aardgaswinning Ternaard een project is van nationaal belang, vindt besluitvorming hierover plaats in het kabinet. Uiteraard worden de standpunten van alle betrokken partijen vanuit de regio daarbij betrokken.
Bent u bereid om bij een dergelijk onderzoek ook andere relevante (intern)nationale organisaties te betrekken, zoals de Nederlandse UNESCO Commissie en de organisaties die in februari een oproep aan de Kamer deden om deze nieuwe aardgaswinningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie voor het vaststellen van draagvlak voor een eventuele gaswinning vanuit Ternaard geen meerwaarde in het betrekken van nationale en internationale organisaties. Het staat nationale en internationale organisaties natuurlijk altijd vrij om hun standpunt kenbaar te maken.
Klopt het bericht in de Leeuwarder Courant dat uw vertegenwoordiger ter plekke erkende dat er in alle geledingen twijfels zijn over aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee vanuit Ternaard?2 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in alle geledingen wordt beseft dat uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden waar het gaat om een nieuwe mijnbouwactiviteit onder het Werelderfgoed de Waddenzee. Dat neemt niet weg dat een nieuwe aardgaswinning, na een zorgvuldige en brede afweging van de daarmee gemoeid zijnde belangen en indien mogelijk op een veilige en verantwoorde wijze, tot de mogelijkheden behoort.
Erkent u, net als uw vertegenwoordiger ter plekke, dat het politiek draagvlak voor deze aardgaswinningen broos is? Zo nee, waarom niet?
Politiek draagvlak voor de eventuele gaswinning Ternaard wordt vastgesteld in het gremium waar het betreffende besluit aan de orde is, op het moment dat dit besluit genomen dient te worden. Naar verwachting zal dat voor de gaswinning Ternaard dit najaar in het kabinet aan de orde zijn. Het lange voorbereidingstraject en de intensieve afstemming met de regio getuigt van commitment bij alle betrokken partijen om te komen tot een oplossing die meerdere belangen zal dienen. Of dit voldoende is om in te kunnen stemmen met de gaswinning Ternaard, besluit ik dit najaar.
Kunt u aangeven welke twijfels u zelf heeft over deze voorgenomen aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Zodra besluitvorming over de nieuwe gaswinning Ternaard aan de orde is, zal ik hierover mijn standpunt bepalen. In algemene zin ben ik van mening dat gaswinning onder de Waddenzee kan worden toegestaan als deze veilig en verantwoord mogelijk is en plaatsvindt onder zodanig strikte randvoorwaarden (Hand aan de Kraan) dat de natuur in de Waddenzee hiervan geen schade ondervindt.
Vindt u het, in het volle besef van een gebrek aan bestuurlijk draagvlak en een broos politiek draagvlak, nog van meerwaarde om onderzoek te gaan doen naar draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo ja, waarom?
Het regeerakkoord en de vigerende wet- en regelgeving geven niet direct aanleiding tot het opnieuw vaststellen van draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee. Het omgevingsspoor behorende bij het RCR-project gaswinning Ternaard, met alle inspanningen daarbinnen van met name de betrokken burgers en belangenorganisaties uit de regio, maken dit anders. In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik aangegeven hoe ik de uitkomsten daarvan meeneem in de besluitvorming.
Hoeveel partijen dienen zich nog tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee uit te spreken voordat u concludeert dat het draagvlak ontbreekt?
Waar het energieprojecten betreft van nationaal belang, zoals de aardgaswinning onder de Waddenzee, vindt de besluitvorming plaats in het kabinet en controleert de Tweede Kamer. Zodra besluitvorming aldaar daadwerkelijk aan de orde is, zal blijken of een voorgenomen besluit kan rekenen op voldoende steun. De standpunten vanuit de regio worden in eerste instantie al betrokken bij het bepalen van het kabinetsstandpunt en komen in tweede instantie vaak ook nog aan de orde in het debat met uw Kamer.
In de brief over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie ben ik destijds ingegaan op draagvlak in zijn algemeenheid.
Onze levensstandaard is gebaseerd op een ruime beschikbaarheid van betaalbare energie. Nu is die nog vooral fossiel, straks vooral duurzaam. Maar de opgave verandert in één opzicht niet: energieopwekking veroorzaakt onherroepelijk hinder, in de vorm van industriële activiteit, uitstoot, verandering van het uitzicht, ruimtebeslag of bodembewegingen. Over één ding zijn de meeste mensen het wel eens: in onze achtertuin liefst geen grote energiecentrale, zéker geen kolencentrale en al helemaal geen kerncentrale, geen windmolens in ons zicht, ook niet op zee, geen velden met zonnepanelen, geen gaswinning en zéker geen schaliegaswinning, geen energie-import uit landen met onprettige regimes en geen zichtbare transportleidingen in ons landschap. Maar als de CV-ketel ooit dreigt te verdwijnen, worden we nu al ongerust, en als de elektriciteit uitvalt zijn we ontredderd.3
Deze realiteit maakt de besluitvorming in het kabinet, gegeven mijn verantwoordelijkheid voor een betrouwbare, betaalbare en steeds duurzamere energievoorziening, niet eenvoudig. Besluitvorming vindt plaats na afweging van de diverse belangen, waarbij ook reacties vanuit de regio nadrukkelijk worden meegewogen.
Bent u bereid gehoor te geven aan het ontbrekende draagvlak en de gaswinning in Ternaard geen doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel woningbouwprojecten jaren vertraging oplopen of niet doorgaan vanwege de lengte van de bezwaar- en beroepsprocedures en de wijze waarop querulante belanghebbenden misbruik maken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden, waarbij hun enige doel is de procedures zo ver mogelijk op te rekken om daar zelf financieel beter van te worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben op de hoogte van het feit dat juridische procedures bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost en tot vertraging kan leiden of zelfs tot het niet doorgaan van een project. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door juridische procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen. Een juridische procedure zal overigens vaak niet de enige reden zijn dat een project vertraging oploopt of geen doorgang vindt. Ook beschikbaarheid van personeel en bouwmaterialen spelen in deze een belangrijke rol. In de Crisis- en herstelwet spelen de bestuursrechtelijke versnellingen een belangrijke rol. Eén van deze versnellingen, het relativiteitsvereiste is op 1 januari 2013 al opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat beroepen alleen kunnen slagen als het beroep daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb). Onderdeel van deze bestuursrechtelijke versnellingen is ook dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vindt 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn). Gemiddeld is de doorlooptijd ruim 24 weken.
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, kan ik niet beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift is niet-ontvankelijk als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151).2 Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bent u ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers dergelijke bezwaarmakers door middel van grote bedragen (oplopende tot tonnen) (moeten) afkopen om de procedure te stoppen?
Ik ben er van op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Deze schikkingen worden niet openbaar gemaakt. Ik ben daarom niet op de hoogte van de mate waarin dit voor komt of om welke bedragen het gaat. Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten en kan van een voorstel daartoe melding maken bij het bestuursorgaan. Indien voldoende vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Deelt u de mening dat betaling van dergelijke afkoopsommen om bezwaarmakers te bewegen tot stopzetting van de bezwaarprocedures niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken of door middel van aanpassing van de rechtsregels dergelijke bezwaarmakers de pas kan worden afgesneden, zonder dat de bezwaarmogelijkheden van goedwillende belanghebbenden daardoor in het geding komen of worden aangetast, waardoor in tijden van woningnood de procedures versneld worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan (zie het antwoord op vraag 2). Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen querulante belanghebbenden en goedwillende belanghebbenden. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen. Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het permanent worden van de Chw, het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Awb en meer recent het wetsvoorstel tot aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak. Op dit instrument zijn na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de bestuurlijke versnellingen van toepassing. Daarnaast kent dit instrument – evenals de coördinatieregeling en het bestemmingsplan – beroep in één instantie. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is daarbij noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Ziet u mogelijkheden tot het invoeren van het instellen van een voorrangsbesluit, waarbij woningbouwplannen die opgenomen zijn in een structuurvisie doorgaan, mits de leefomgeving van omwonenden niet op een onaanvaardbare manier aangetast wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de structuurvisie is een juridisch vormvrij instrument dat alleen een bindende werking heeft jegens de gemeente en daarom niet appellabel is. Dit voorstel zou de rechtsbescherming in te sterke mate aantasten.
Ziet u daarnaast nog andere mogelijkheden om tot snellere, rechtvaardiger procedures te komen door bijvoorbeeld het relativiteitsvereiste, het begrip belanghebbende en publicatieverplichtingen tegen het licht te houden? Of door een (gemeentelijke) commissie of een rechter bij wijze van voorlopige voorziening (op verzoek van de initiatiefnemer) te laten bepalen dat een project in het kader van het algemeen belang (voldoende woningen) door mag gaan en dat de eventuele schades later afgehandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om procedures te versnellen. Zoals ik in de antwoorden op vragen 2 en 5 heb opgemerkt zijn er op dit gebied al belangrijke stappen gezet. Ook zijn er mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden voor verdere versnelling zonder daarmee bezwaarmogelijkheden te veel te beperken. Met betrekking tot de aangedragen voorstellen is het niet wenselijk deze over te nemen. Dit zou een te grote inbreuk op de rechtsbescherming van belanghebbenden vormen en mogelijk in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter.
Een Zweedse belegger die huurhuizen opkoopt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een Zweedse belegger bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen opkoopt van een andere belegger?1 Wat is uw reactie daarop? Vindt u de hele gang van zaken wenselijk?2 Wat wordt er bedoeld met de «567 andere eenheden» die de Zweedse vastgoedbelegger heeft aangekocht? Wat gaat daarmee gebeuren?
Ik ben bekend met het bericht dat de Zweedse belegger Heimstaden bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen gekocht heeft van belegger Round Hill Capital.
Heimstaden geeft als reden voor de aankoop de gunstige omstandigheden op de Nederlandse woningmarkt, waaronder het sterke economische fundament en het tekort aan woningen. Het bedrijf belooft het nieuwe bezit te verduurzamen, te moderniseren en te verhuren tegen een «betaalbare middenhuur».3 Het is mij niet bekend hoe dit concreet wordt ingevuld.
Het staat beleggers vrij om woningen te verkopen of aan te kopen. Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt. Ik zet mij in om tot de balans te komen waarbij meer middenhuurwoningen worden toegevoegd en excessen worden aangepakt.
Welke gevolgen heeft deze overname voor huurders of welke gevolgen kan het hebben voor de huurprijs en het onderhoud?
De genoemde 567 eenheden die onderdeel zijn van de transactie betreffen hoofdzakelijk bergingen behorend bij een woning. In dit aantal zijn echter ook antenne opstelpunten, recreatieruimten en groenstroken opgenomen die integraal onderdeel uitmaken van de totale transactie.
Nu de Zweedse vastgoedbelegger Heimstaden 1,39 miljard euro aan Round Hill Capital zou hebben betaald, hoeveel belasting komt er in de schatkist door deze vastgoeddeal? Hoe kan dit belastinggeld ten goede komen aan huurders en de huursector?3 4
Verkoop van verhuurde woningen beëindigt de lopende huurovereenkomst niet («koop breekt geen huur»). Bij verkoop van verhuurde woningen zet de nieuwe eigenaar de bestaande huurcontracten ongewijzigd voort als nieuwe verhuurder, en is hij dus gebonden aan de bestaande verplichtingen in dat huurcontract.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten geldt dat de verhuurder verplicht is de woning te onderhouden, dat wil zeggen het verhelpen van onderhoudsgebreken. Zoals genoemd in het Besluit kleine herstellingen zijn alleen de kleine en dagelijkse onderhoudswerkzaamheden voor rekening van de huurder.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten is ook sprake van huurbescherming bij de huurbeëindiging: de verhuurder kan alleen gebruik maken van de in de wet genoemde opzeggingsgronden voor huurders; en als de huurder niet instemt met een huuropzegging door de verhuurder, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De enige uitzondering hierop zijn de huurcontracten voor bepaalde tijd van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers); die eindigen als de huurder maximaal 3 maanden en minimaal 1 maand voor de afgesproken einddatum door de verhuurder schriftelijk over die einddatum wordt geïnformeerd.
Voor wat er met de huurprijs kan gebeuren is bepalend of het lopende huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft of niet. Indien een lopend huurcontract een niet-geliberaliseerde (dus een gereguleerde) huurprijs heeft, heeft de huurder volle huurprijsbescherming en houdt deze bescherming ook bij de nieuwe verhuurder. Dan gelden de door de Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentages en de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Indien een lopend huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft (ook wel vrije sector genoemd) doordat de aanvangshuurprijs van het huurcontract voor een zelfstandige woning boven de toenmalige liberalisatiegrens lag, zijn er mogelijkheden voor de verhuurder om de huur te verhogen. Dit kan via een (indexerings)clausule in het huurcontract of via een aanbod van een nieuw huurcontract. Als er in het huurcontract een (indexerings)clausule is opgenomen, dan is de jaarlijkse huurverhoging al aan het begin van de huur overeengekomen. In het huurcontract staat dan vermeld voor welk percentage of welk inflatiepercentage is gekozen. De huurder kan bezwaar maken bij de verhuurder als deze een ander (hoger) percentage gebruikt dan in het huurcontract is vermeld. De verhuurder komt dan namelijk het contract niet na. Als er geen (indexerings)clausule in het huurcontract staat, dan kan de verhuurder alleen de huur verhogen door een nieuw huurcontract aan te bieden met een hogere huurprijs. Als de huurder hiermee niet instemt, dan kan de verhuurder de huur opzeggen en zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of het aanbod voor een nieuw huurcontract redelijk is geweest. Voor geliberaliseerde huurcontracten geldt wel dat de huurprijs maximaal eenmaal per twaalf maanden verhoogd mag worden en dat de verhuurder de servicekosten jaarlijks moet afrekenen tegen de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Hoeveel van de 3.876 huurwoningen die Round Hill Capital voor 365 miljoen euro kocht in 2014 waren toen nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Hoeveel van de 9.554 woningen, die nu worden verkocht aan een Zweedse Vastgoedbelegger, waren in 2015 nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
De verkoop van woningen door het Wooninvesteringsfonds (WIF) aan Round Hill Dutch Residential Investment SCS is beoordeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het ging hierbij overigens om 3.817 woningen. Op 5 februari 2015 (kenmerk 2015–0000052739) is goedkeuring gegeven voor de verkoop van deze woningen aan Round Hill. Van deze 3.817 woningen waren er 1.536 geliberaliseerd, de overige 2.281 huurwoningen hadden een maximale huur onder de liberalisatiegrens. De huurprijsontwikkeling van specifieke woningen bij beleggers wordt niet bijgehouden.
Waarom en op basis waarvan gaf toenmalig Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst een ontheffing voor een lagere verkoopprijs van de sociale huurhuizen in 2015, en komt dit voordeel dat Round Hill Capital toen heeft «gekregen» van de Minister weer terug bij de volkshuisvesting? Zo nee, waarom niet?5
Een groot deel van de 9.554 woningen van Round Hill is aangekocht van particuliere beleggers. Daarvan is niet bekend of het om woningen ging met een huurprijs boven of onder de liberalisatiegrens. Evenmin is van de betreffende woningen de feitelijke huurprijs op het moment van aankoop door Round Hill bekend, noch de feitelijke huurprijs thans. Voor wat betreft de woningen van corporaties, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Hoeveel belasting betaalt Round Hill Capital door de huidige deal met Heimstaden en op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit ten goede komt aan de volkshuisvesting? Of op welke andere manieren kunnen huurders meeprofiteren van de winsten die op hun huurhuizen zijn gemaakt?
De beoordeling van voorgenomen verkopen van woningen door woningcorporaties wordt namens de Minister door een toezichthouder uitgevoerd. Deze komt onafhankelijk tot haar oordeel.
Op grond van de regelgeving was een ontheffing nodig wanneer onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werd verkocht. Bij woningen in verhuurde staat ligt de verkoopwaarde doorgaans onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik (gemiddeld op 75%). Ook de woningen van het WIF zijn in verhuurde staat verkocht. Eveneens op grond van reguliere regelgeving kon een ontheffing worden verleend indien verhuurde woningen zonder aanvullende voorwaarden boven een prijs van 75% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werden verkocht. Dit was hier het geval, zodat de ILT tot het oordeel is gekomen dat een ontheffing kon worden verleend.
Op welke manieren gaat Heimstaden de huurwoningen verduurzamen en hoe kunt u ervoor zorgen dat de huurprijzen betaalbaar blijven en niet teveel stijgen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Welke andere voornemens of plannen tot verkoop van betaalbare huurhuizen zijn er voor 2019 en 2020? Bent u bereid om de Kamer te informeren over voornemens tot verkoop van Nederlandse (sociale) huurhuizen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend op welke wijze Heimstaden de huurwoningen gaat verduurzamen. De huidige regelgeving voorziet erin dat huren na renovatie betaalbaar blijven en niet te veel stijgen. Een verhuurder kan een woning alleen verbeteren op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie.
De brief van de Ombudsman aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het opnieuw aandacht vragen voor de korte aanvraagtermijn voor de ‘bijzondere situaties’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 14 december 2018 is toegezonden door de Nationale ombudsman?1
Ja
Is het u bekend dat voor veel mensen nog steeds niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Het is mij niet bekend in hoeverre het niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen. Wel is op basis van het signaal van de Nationale ombudsman de informatie op de website van toeslagen uitgebreid. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe valt dit te rijmen met de brief over ongewenste effecten van wet- en regelgeving van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 maart 2017 aan de Nationale ombudsman2, waarin staat dat de informatie op de website van de Belastingdienst over «bijzondere situaties» als bijvoorbeeld het afkopen van een klein pensioen wordt uitgebreid waardoor de regeling in Nederland meer bekendheid zou krijgen?
De Belastingdienst heeft op de website de informatie over huurtoeslag en bijzondere situaties inderdaad uitgebreid. De belastingdienst beschikt niet over gegevens over de (toegenomen) bekendheid van deze regelgeving.
Wat heeft de Belastingdienst in 2017 veranderd aan de website om meer duidelijkheid te geven over de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Op de website staat extra informatie over de mogelijkheid om de afkoopsom pensioen niet mee te laten tellen als inkomen voor de huurtoeslag. Het betreft de voorwaarden waaronder de afkoopsom meetelt als bijzonder inkomen bij de huurtoeslag.
Wat bent u voornemens te veranderen aan de website van de Belastingdienst en andere informatievoorzieningen om ervoor te zorgen dat de regelgeving omtrent «bijzondere situaties» een grotere bekendheid krijgt?
De Belastingdienst zet in op een bredere bekendheid onder de doelgroep en benadert hen via hun intermediairs. Het onderwerp is uitgebreid aan de orde gekomen op recente voorlichtingsbijeenkomsten voor de ouderenbonden. Eerder kwam het aan de orde op voorlichtingsdagen voor fiscaal dienstverleners. Het voornemen is om aan dit onderwerp nogmaals extra aandacht te besteden in onze communicatie met de fiscaal dienstverleners.
Bent u voornemens de problematiek rond de «bijzondere situaties» te betrekken bij een algehele vereenvoudiging van de huurtoeslag, zoals uw ambtsvoorganger in een reactie aan de Ombudsman schreef in maart 2017? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan te realiseren?
De evaluatie Woningwet (incl. bijlagen) is op 22 februari jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 470) naar uw kamer gezonden met daarin een verkenning over de vereenvoudiging huurtoeslag. In deze verkenning is aangegeven dat onder meer over de vereenvoudiging een IBO toeslagen zal worden uitgevoerd en in de tussentijd terughoudendheid zal worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Ombudsman om in afwachting van een vereenvoudiging van de huurtoeslag een coulanceregeling te hanteren?
Binnen de geldende wet- en regelgeving zie ik daar op dit moment geen mogelijkheid toe.
Deelt u de mening dat ook de pensioenuitvoerders moeten bijdragen aan het vergroten van de bekendheid van de regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de pensioenuitvoerders hun verantwoordelijkheid nemen?
Ik deel de mening dat ook pensioenuitvoerders hierin een verantwoordelijkheid hebben. Pensioenuitvoerders geven daar op dit moment al invulling aan door (gewezen) deelnemers in de afkoopbrieven en op de website te wijzen op de mogelijke gevolgen van het afkopen van een klein pensioen voor bijvoorbeeld toeslagen. Daarbij is vaak een (algemene) verwijzing opgenomen naar de website van de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «dat pensioenuitvoerders de betreffende informatie onder meer zullen opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen»3 niet tot het gewenste resultaat heeft geleid? Zo ja, bent u voornemens met de pensioenuitvoerders in gesprek te treden om het belang van goede voorlichting over de gevolgen van een veranderlijk inkomen na afkoop pensioen te benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Uit de brief van de Nationale ombudsman van 14 december 2018 blijkt dat de regeling bij veel burgers niet bekend is en zij daardoor te laat ontdekken dat zij een beroep op de regeling hadden kunnen doen. Aangezien pensioenuitvoerders hun communicatie op dit punt de afgelopen jaren hebben aangepast en het belang van goede voorlichting inzien, is het de vraag of verdere aanpassingen tot het gewenste resultaat zullen leiden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover met de koepels van pensioenuitvoerders (Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars) in gesprek gaan.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen sinds 2016 (uitgesplitst per jaar en per categorie) gebruik hebben gemaakt van de regeling «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Toeslagjaar
2016
2017
2018
bijzonder inkomen
4.600
4.200
20
chronisch ziek/gehandicapt
500
450
400
verzorgingssituatie
150
150
100
bijzonder vermogen
350
300
150
10%-regeling
50
40
80
latere beoordeling
2.000
Subtotaal
5.650
5.140
2.750
afwijzingen
2.100
900
1.000
Eindtotaal
7.750
6.040
3.750
Opgemerkt wordt dat de aantallen bij benadering zijn vastgesteld en dat de aantallen voor 2018 nog wijzigen omdat het definitief toekennen voor 2018 nog moet starten.
Waarom wordt er een zeswekentermijn gehanteerd bij de regeling «bijzondere situaties»?
Deze termijn is vastgesteld in de regelgeving. In artikel 2c lid 1 Besluit op de huurtoeslag en artikel 9 lid 3 Uitvoeringsregeling Awir staat vermeld dat de indieningstermijn is «tot het tijdstip dat het onherroepelijk is geworden». Daarmee wordt de Awb bezwaar- en beroepstermijn bedoeld van 6 weken.
De reden dat hiervoor geen langere termijn geldt zoals bij een regulier verzoek tot herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) is dat in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir, onder sub d, staat dat wanneer een procedure een eigen termijn heeft, artikel 5a met de ruime 5 jaar termijn niet geldt.
Waarom krijgen huishoudens met acht personen of meer of iemand met een handicap een vijfjarige uitzonderingstermijn?
De «bijzondere situaties» huurgrensoverschrijding bij grote gezinnen en handicap vallen onder de Wet op de huurtoeslag (artikel 13 Wht) en hebben niet die beperkte termijn van 6 weken. Daar geldt immers bij een verzoek om herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) dat het tot 5 jaar kan worden ingediend.
Deelt u de mening dat een zeswekentermijn, gezien onder andere de geldende vijfjarige termijn voor herzieningsverzoeken, te summier is en dat veel mensen die van de regeling «bijzondere situaties» gebruik willen maken niet tijdig op de hoogte zijn van de termijn en de mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoering gezien is de zeswekentermijn voldoende. Veruit de meeste verzoeken worden binnen de gestelde termijn ingediend. Ook zijn er niet veel klachten ontvangen over deze termijn.
Bent u voornemens om de zeswekentermijn bij de reguliere regeling «bijzondere situaties» uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke termijn denkt u en waarom?
De termijn waar u op doelt maakt onderdeel uit van overgangsrecht uit 2006 waar het Besluit op de huurtoeslag op gebaseerd is. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dit overgangsrecht in een later stadium uit te breiden cq. het Besluit op de huurtoeslag cf artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (URAwir)aan te passen en de termijn voor het indienen van het verzoek te verlengen tot vijf jaar na het onherroepelijk worden van de beschikking. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 6 genoemd, zal lopende het IBO-toeslagen over onder meer de vereenvoudiging huurtoeslag terughoudendheid worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is gebeurd.
Ok omgekeerde bewijslast mijnbouwschade in Drenthe |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) om omgekeerde bewijslast overal in Nederland te regelen en niet alleen in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ken dit advies dat op mijn verzoek is opgesteld door de Tcbb. Ik heb dit Tcbb-advies bij brief van 2 april 2019 aan uw Kamer doen toekomen en daarbij aangegeven nog voor de zomer van 2019 te willen komen met een appreciatie hiervan. Ik zal daarbij ook ingaan op de vraag bij wie de bewijslast ligt voor het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de gebouwschade en de mijnbouwactiviteit, en op de wijze waarop het oorzakelijk verband dient te worden aangetoond.
Kunt u zich vinden in het advies van de Tcbb dat voor alle gevallen van mijnbouwschade in Nederland geldt dat bewijs van de oorzaak niet bij inwoners moet liggen? Gaat u dit advies overnemen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de verwarring in Noord-Drenthe, waar niet duidelijk is of de scheur in een pand veroorzaakt wordt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning?
Ik begrijp dat het voor burgers in Noord-Drenthe onduidelijk kan zijn of de scheur in een pand is veroorzaakt door een Groningse of Drentse aardbeving als gevolg van gaswinning. Aangezien vanwege de ernstige aardbevingsproblematiek in Groningen is besloten tot diverse uitzonderlijke en vergaande regelingen, zoals de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden, is het verstandig om in geval van twijfel de schadeclaim in te dienen bij het Groningse loket. Mocht tijdens de behandeling worden vastgesteld dat de relatie met de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg er niet of slechts deels is, dan dient deze schadeclaim verder te worden afgehandeld door de betreffende mijnbouwonderneming en de Tcbb. In de toekomst zal deze afhandeling onafhankelijk van de mijnbouwonderneming gaan plaatsvinden, door de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat verwarring over locatie van aardbevingen als oorzaak van scheuren even verwarrend is als wanneer scheuren nu door gas- of zoutbevingen ontstaan zijn?
Het ontwarren van een eventuele onduidelijkheid over de locatie van een schadeveroorzakende beving dan wel over de specifiek verantwoordelijke mijnbouwactiviteit, is onderdeel van de opdracht van de bevoegde instantie voor de behandeling van de schadeclaim. Een burger die mijnbouwschade vermoedt, hoeft de specifieke schadeoorzaak niet concreet te kunnen duiden.
Hoe ver staat het met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade? Is er ook sprake van een centraal landelijk meldpunt?
Alvorens de Commissie Mijnbouwschade is ingesteld, dient de Mijnbouwwet gewijzigd te worden. Ik verwacht het wetsvoorstel daartoe dit najaar in consultatie te kunnen brengen. In mijn appreciatie van het Tcbb-advies (zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2) zal ik nader ingaan op het tijdpad van dit wetsvoorstel.
Bent u naar aanleiding van de met algemene stemmen aangenomen motie in de gemeenteraad van Veendam van 25 maart 2019 bereid om nogmaals te kijken naar één instantie voor alle mijnbouwactiviteiten waarbij dan de omgekeerde bewijslast leidend is? Zo nee, waarom niet?
In mijn appreciatie van het Tcbb-advies, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 1 en 2, zal ik ook ingaan op de bevoegde instantie voor de afhandeling van mijnbouwschade en de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat omwonenden beter betrokken worden bij mijnbouwactiviteiten?
Zoals uiteengezet in mijn brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) zet ik mij nadrukkelijk in voor een betere communicatie met gemeenten waarin mijnbouw aan de orde is en met omwonenden van mijnbouwactiviteiten. Ik doe dit op dit moment onder andere voor de aangepaste monitoringspraktijk voor het vaststellen van eventuele gebouwschade, en voor de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Maar ook voor andere thema’s zet ik mij, op eigen initiatief of in reactie op een verzoek van een gemeente, graag in om waar mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van omwonenden van een mijnbouwactiviteit.
Welke maatregelen treft u om omwonenden eerlijk te informeren over risico’s? Op welke termijn treft u deze maatregelen?
Het goed informeren van omwonenden over risico’s die gemoeid zijn met een mijnbouwactiviteit is een speerpunt van het mijnbouwbeleid. De afgelopen jaren zijn ook al diverse verbeteringen doorgevoerd, zoals het standaard opnemen van een seismische risicoanalyse in nieuwe winningsplannen en het inwinnen van adviezen hierover bij decentrale overheden. Het gesprek met omwonenden en decentrale overheden over verdere verbeteringen in deze aanpak is een blijvend punt van aandacht, waarbij het vaak gaat om maatwerkoplossingen. Een voorbeeld hiervan is de op 18 maart 2019 in Harlingen door de lokaal betrokken partijen ondertekende Samenwerkingsovereenkomst rond de zoutwinning onder de Waddenzee.
Het artikel ‘Energiesystemen minder betaalbaar en niet duurzamer’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energiesystemen minder betaalbaar en niet duurzamer»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om de ontwikkeling, genoemd in een recent rapport2 van het World Economic Forum, waaruit dit artikel citeert, waaruit blijkt dat er de afgelopen vijf jaar wereldwijd beperkte vooruitgang is geboekt in de transitie naar duurzame energie, in nationaal en internationaal verband te keren?
Het onderzoek van het World Economic Forum komt tot de conclusie dat de wereldwijde transitie stokt. Fossiele brandstoffen spelen inderdaad een belangrijke rol in energieaanbod en zullen dat reëel gezien nog jaren blijven doen. Tegelijkertijd zie ik mét het World Economic Forum dat er in opkomende economieën als India en China veel verandert in het energiesysteem en er steeds meer steeds meer aandacht is voor, en geïnvesteerd wordt in schone energiebronnen.
Het is duidelijk dat de transitie een lange adem vergt, in alle landen. Ik blijf mij dan ook binnen de EU en waar mogelijk daarbuiten inzetten voor een verdere versnelling van de energietransitie, waartoe vorig jaar ook de G20-energieministers hebben opgeroepen.
Nationaal wordt zoals bekend gewerkt aan een klimaatakkoord, gericht op 49% emissiereductie in 2030, ten opzichte van 1990. In Europees verband is de inzet van het kabinet om de Europese langetermijnstrategie voor 2050 voor klimaatneutraliteit (net zero) vast te stellen en de Europese klimaatambitie voor 2030 te verhogen tot 55% reductie ten opzichte van 1990. In de mondiale context spant het kabinet zich in voor ambitieuzere NDCs (Nationally Determined Contributions).
Kunt u toelichten waarom energiesystemen duurder worden? In welke mate kunnen de spectaculaire kostendalingen voor zonne- en windenergie juist bijdragen aan het beperkt houden dan wel goedkoper maken van energiesystemen?
Inderdaad vindt er een scherpe kostendaling voor zonne- en windenergie plaats. Hoewel de prijs van de opwek van duurzame elektriciteit sterk daalt, kunnen de meeste vormen van hernieuwbare elektriciteit momenteel nog niet concurreren met de prijs van fossiele energiebronnen. De verwachting is dat dit binnen enkele jaren wel het geval zal zijn, waardoor er na 2025 geen nieuwe subsidiebeschikkingen meer nodig zijn voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit.
De energietransitie brengt echter ook andere uitdagingen en kosten voor energiesystemen met zich mee, bijvoorbeeld in de infrastructuur. Zo levert het integreren van hernieuwbare energiebronnen een behoefte op aan een meer flexibel energiesysteem dat een variërend aanbod kan opvangen. Ook kan het gevolg zijn dat er geïnvesteerd moet worden in meer netcapaciteit in gebieden waar het net nu dun uitgerold is.
Weet u welke zestien landen de beloftes in het Parijs-akkoord van 2015 hebben omgezet in conforme reductiedoelstellingen van CO2? Kunt u toelichten welke plannen deze 16 landen hebben gemaakt en of dit landen betreffen met een hoge CO2-uitstoot?
Deze constatering komt uit een rapport van het Grantham Institute van 29 oktober 2018 en refereert aan 16 landen die de doelen van hun Nationaal Bepaalde Bijdrage (NDC) in nationale wetgeving hebben vastgelegd. Het gaat volgens het rapport om de volgende landen: Algerije, Canada, Costa Rica, Ethiopië, Guatemala, Indonesië, Japan, Noord-Macedonië, Maleisië, Montenegro, Norway, Papua Nieuw-Guinea, Peru, Samoa, Singapore en Tonga.
Hoewel ook de EU sinds mei 2018 zijn NDC-doelstelling voor 2030 in wetgeving heeft vastgelegd, hebben de onderzoekers ervoor gekozen om dit niet in deze lijst op te nemen. De EU als geheel is verantwoordelijk voor het halen van de NDC en dat is wettelijk in de ETS-, niet-ETS- en LULUCF-richtlijnen vastgelegd. De onderzoekers zijn echter van mening dat ook de individuele lidstaten de non-ETS-doelstellingen in regelgeving moeten hebben omgezet.
Van de genoemde landen worden de doelstellingen van Canada, Indonesië, Japan en Singapore door Climate Action Tracker3 als Highly Insufficiënt gekwalificeerd, die van Noorwegen als Insufficiënt en die van Costa Rica als 2 degrees compatible. Canada, Japan en Indonesië behoren tot de top 11 van grootste uitstoters.
Wat onderneemt u, gelet op hetgeen waar in het rapport specifiek naar wordt gekeken inzake «transitiegereedheid», om hoger te scoren op aspecten waar ons land op dit moment achterblijft, zoals investeringsklimaat en menselijk kapitaal?
In het World Economic Forum-rapport wordt de transitiegereedheid van landen beoordeeld aan de hand van zes elementen: Energy system structure, Regulation and political commitment, Infrastructure and innovative business environment, Institutions and governance, Capital and investment en Human capital and consumer participation. Op basis van deze zes elementen staat Nederland in de top tien (plaats acht) inzake transitiegereedheid, hetgeen op zichzelf bezien positief is.
In het kader van de klimaat- en energietransitie is het van belang integraal te kijken naar de randvoorwaarden om deze transitie op een goede wijze te realiseren. Nederland scoort op vier van de zes elementen goed. In het rapport scoort Nederland minder hoog ten aanzien van het element innovative business environment, welke onder andere ingaat op innovatie en energie-infrastructuur. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn afspraken gemaakt omtrent een integrale kennis- en innovatieagenda (IKIA). De vijf sectortafels van het Klimaatakkoord hebben breed gedragen afspraken gemaakt over concrete doelen en mogelijke oplossingsrichtingen om de maatschappelijke opgave aan te pakken. De taakgroep heeft deze vertaald in missies voor 2050 en tussendoelstellingen voor 2030. De hiervoor benodigde kennis en innovatie is leidend voor deze IKIA. Er wordt ook een verbinding gelegd met internationale ontwikkelingen (EU/Internationaal Energieagentschap). Daarmee past deze IKIA bij uitstek bij de recente ontwikkeling binnen het innovatiebeleid, om maatschappelijke uitdagingen centraal te stellen, onder de noemer van missiegedreven innovatiebeleid en Horizon Europe.4 De kennis- en innovatieopgaven om een missie mede te helpen realiseren vragen doorgaans een langjarig commitment voor een programmatische aanpak, en krijgen in deze agenda vorm in zogenoemde Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s).
Ten aanzien van de energie-infrastructuur kan gesteld worden dat het energiesysteem sterk verandert. Met een groeiend aandeel hernieuwbaar opgewekte elektriciteit, nodig vanwege een groeiende elektrificatie in industrie, mobiliteit en gebouwde omgeving, zal het aanbod in toenemende mate een weer- en seizoenpatroon gaan volgen. Die trend wordt met het Klimaatakkoord versterkt. De verwachting is dat in 2030 rond 70 procent van de elektriciteitsproductie afhankelijk is van het weer. Richting 2050 zal het energiesysteem nagenoeg geheel duurzaam van aard zijn. Tot 2050 zullen er momenten zijn dat het aanbod voor meer dan 100 procent in de vraag kan voorzien en er zullen momenten zijn dat de vraag vrijwel volledig gedekt moet worden door andere bronnen dan weersafhankelijk hernieuwbaar vermogen, vanwege ongunstige weersomstandigheden.
De behoefte aan flexibiliteit, hybride elektrificatie en opslag neemt als gevolg hiervan toe. Het Klimaatakkoord bevat daarom afspraken over de wijze waarop in die flexibiliteitsbehoefte binnen het elektriciteitssysteem kan worden voorzien, in de vorm van opslag, conversie, interconnectie met het buitenland, regelbaar vermogen en vraagsturing. Het Klimaatakkoord zet daarnaast in op oplossingen buiten het elektriciteitssysteem. De omzetting van elektriciteit naar (duurzame) moleculen (en vice versa) biedt nieuwe mogelijkheden om een (over)aanbod van de ene energiedrager te koppelen aan (tijdelijke) schaarste van de ander, of om op een later moment weer terug te brengen in het elektriciteitssysteem. Daarnaast biedt de koppeling aan warmtenetwerken mogelijkheden voor een nuttig gebruik van een tijdelijk overproductie aan hernieuwbare energie.
De ontwikkeling van menselijk kapitaal inzake de energietransitie heeft mijn blijvende aandacht. Binnen het concept-Klimaatakkoord heeft de taakgroep arbeidsmarkt en scholing afspraken gemaakt hoe juist met deze uitdaging omgegaan kan worden.5 Ook heeft de energietransitie een rol binnen zowel het Techniekpact als het MKB!dee. Hiermee worden mkb-ondernemers gestimuleerd om te investeren in scholing en ontwikkeling.
Kunt u toelichten waaraan Nederland een plek in de top 10 verdient en wat we kunnen leren van de nummer één, Zweden?
Het artikel en het rapport van het WEF stellen dat de landen in de top 10 een hoge mate van energietransitie-gereedheid hebben. Nederland verdient een plaats in deze top 10 door onze relatief hoge energievoorzieningszekerheid, goede regelgeving, infrastructuur, ruimte voor innovatie en onze hoge graad van human capital, aldus het World Economic Forum. Zweden doet het volgens het rapport vooral beter dan Nederland op het gebied van consumer participation en het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening. Biomassa is de grootste duurzame bron in Zweden. Binnen het Internationaal Energieagentschap kijken we bijvoorbeeld naar hoe Zweden het grote aandeel biomassa integreert in zijn energiesysteem. Nederland doet het bijvoorbeeld weer beter dan Zweden op het gebied van infrastructuur & innovatief bedrijfsklimaat. Via verschillende internationale fora, zoals het Internationaal Energieagentschap en de Clean Energy Ministerial, maar ook via bilaterale contacten, wisselt Nederland kennis uit met internationale partners, en dus ook met Zweden, op het vlak van de energietransitie.
Het bericht ‘Franse staat koopt nieuwe aandelen Air France-KLM’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Franse staat koopt nieuwe aandelen Air France-KLM»?1
Ja. Daarbij willen wij opmerken dat de kop van het artikel niet de huidige situatie weerspiegelt en slechts een mogelijke situatie in de toekomst beschrijft.
Kunt u bevestigen dat de Franse staat haar aandelenportefeuille in Air France-KLM vergroot? Zo nee waarom niet?
De situatie is als volgt. Air France-KLM heeft op 20 maart aangekondigd dat zij een converteerbare obligatie van maximaal 500 miljoen euro uitgeeft, met een looptijd tot 2026. Deze converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal. De houder van de obligatie krijgt in dat geval zijn inleg in aandelen Air France-KLM terug in plaats van in geld; zij ontvangen dan één aandeel Air France-KLM per obligatie. Wanneer hiervoor wordt gekozen, worden er (normaliter) extra aandelen Air France-KLM uitgegeven, en zullen bestaande aandeelhouders verwateren in hun aandeel. Gebruik maken van deze mogelijkheid is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel Air France-KLM boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. De slotkoers van 11 april 2019 bedraagt € 10,95.
Het uitgeven van een dergelijke obligatie is een logische manier voor een onderneming om financiering aan te trekken en daarmee investeringsruimte voor zichzelf te creëren.
Als bestaande aandeelhouder kun je ervoor kiezen om in een dergelijke obligatie te participeren, bijvoorbeeld voor het aandeel van je huidige aandelenbelang. Het gevolg is dat je aandelenbelang niet zal verwateren, mocht de obligatie (gedeeltelijk) omgezet worden in aandelen.
In hetzelfde bericht staat dat de Franse staat hierin participeert voor de grootte van haar aandelenbelang (14,3%). Dit houdt in dat de Franse staat kapitaal leent aan de onderneming ter waarde van 14,3% van de maximale obligatiewaarde.
De Franse staat vergroot haar aandelenportefeuille in Air France-KLM hiermee nu dus niet, maar heeft de mogelijkheid hun deel van de lening om te laten zetten in aandelen Air France-KLM. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt hun aandelenbelang toe met ongeveer 1%. Als zij daar niet voor kiezen, wordt (hun deel van) de obligatie volgens de afgesproken voorwaarden afgelost en zal de Franse staat dus ook geen aandelen ontvangen.
De Nederlandse staat heeft besloten hier nu niet op in te tekenen, omdat eventuele verwatering van het belang dat de Nederlandse staat heeft in Air France-KLM momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich voordoen, dan bekijkt de NL staat op dat moment of het nodig is verwatering van haar belang tegen te gaan om verlies aan invloed te voorkomen. Ter illustratie, gerekend met de huidige aandelenverhouding gaat het voor de Nederlandse staat voor een maximale verwatering van +/- 1%.
Kunt u nader uiteen zetten of u betrokken of vooraf geïnformeerd bent geweest bij het besluit van de Franse staat om haar aandelenportefeuille te vergroten?
Het uitgeven van een obligatie is een zaak van de onderneming. De Nederlandse staat is door de onderneming als aandeelhouder geïnformeerd over deze uitgifte, net als de Franse staat. De Nederlandse staat heeft besloten niet te participeren in deze uitgifte, zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteen zetten welke afspraken er zijn gemaakt over enige vorm van afstemming ten aanzien van toekomstige verwervingen van belangen in Air France-KLM?
Met de Franse staat is op 1 maart jl. afgesproken gezamenlijk een werkgroep op te zetten om gezichtspunten uit te wisselen over een aantal onderwerpen, waaronder de visie op publiek belang, de toekomst van de onderneming en de kapitaalstructuur. Wij kunnen op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat een dergelijke aandelenwerving van de Franse staat in Air France-KLM betekent voor de bestuurlijke verhoudingen in Air France-KLM, in het licht van de recente aandelenwerving van de Nederlandse staat in Air France-KLM?
De uitgifte van deze obligatie door Air France-KLM en de participatie van de Franse staat hierin heeft geen consequenties voor de bestuurlijke verhoudingen in Air France-KLM.
Kunt u toelichten op welke wijze u het Nederlandse staatsbelang veiligstelt qua medezeggenschap in Air France-KLM? Kunt u daarbij toelichten of de Nederlandse staat conform de Franse wet Florange haar aandelen apart heeft gezet?
Zoals aangegeven in de brieven aan uw Kamer van 26 februari jl. (Kamerstuk. X) en 4 maart jl. (Kamerstuk X), beide over het aangaan van een aandelenbelang in Air France-KLM, zal de Nederlandse staat zowel haar formele als informele aandeelhoudersbevoegdheden hiertoe inzetten. Dit houdt dat in dat zowel op de aandeelhoudersvergadering, als in de board van Air France-KLM, als in gesprekken met Air France-KLM en de Franse staat het ondernemingsbelang en het Nederlandse belang aan de orde zullen komen.
De Nederlandse staat heeft haar aandelenbelang op naam laten registreren, en voldoet daarmee aan de voorwaarden van de wet Florange om, wanneer het aandelenbelang twee jaar of langer in bezit is van dezelfde aandeelhouder, het stemrecht te laten kwalificeren voor verdubbeling.
Wat is volgens u de reden dat de Franse staat juist nu haar aandelenportefeuille vergroot?
De Franse staat heeft haar aandelenportefeuille niet nu vergroot. Overigens wijs ik u er op dat de Franse staat in vergelijkbare gevallen de afgelopen jaren ook financieel heeft geparticipeerd in obligaties van Air France-KLM.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse staat geen vergelijkbare stappen neemt? Aangezien in het artikel wordt aangegeven dat de Nederlandse belangen niet in het gevaar zijn en dat daarom de Nederlandse staat geen extra aandelen aanschaft, kunt u aangeven wanneer dat wel het geval is geweest? Kunt u nader uiteen zetten, welke redenen er nu zijn om de Nederlandse aandelenportefeuille niet te vergroten die er wel waren in de maanden januari en februari?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van deze aankoop van de Franse staat voor de staatgaranties en de afspraken die de Nederlandse staat in 2003–2004 heeft gemaakt met de Franse staat?
De uitgifte van deze obligatie door Air France-KLM en de participatie van de Franse staat hierin heeft geen consequenties voor de staatsgaranties en de afspraken die in 2003–2004 gemaakt zijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat zowel de Franse als de Nederlandse staat op een korte termijn hun aandelenportefeuilles dienen te verkleinen en zo mogelijk geheel dienen te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren?
De Nederlandse staat is zeer recent aandeelhouder geworden in Air France-KLM en heeft daarmee onder andere haar commitment getoond aan het hele bedrijf Air France-KLM. Met de Franse staat is op 1 maart jl. afgesproken gezamenlijk een werkgroep op te zetten om gezichtspunten uit te wisselen over een aantal onderwerpen, waaronder de visie op publiek belang, de toekomst van de onderneming en de kapitaalstructuur. Wij kunnen op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Bezorgdheid vanwege komst Uber Freight naar Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uber komt met vrachtdienst naar Europa, om te beginnen in Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de komst van Uber Freight naar Nederland? Wat zijn de voorwaarden om als transportondernemer in Nederland te starten? Hoe kunt u garanderen dat Uber Freight zich direct aan alle wet- en regelgeving (bijv. rij- en rusttijden) gaat houden?
Er lijken positieve kanten te zitten aan de dienst vanwege de mogelijkheden om tot meer logistieke effiency en transparantie te komen. De dienst die Uber wil gaan aanbieden zal gaan concurreren met bestaande, soortgelijke web based logistieke platforms. Uber Freight is juridisch te beschouwen als een expediteur die aanbod van lading en vervoercapaciteit bijeen brengt. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld geborgd. Uber Freight zal dit derhalve in zijn voorwaarden dienen op te nemen.
Wat vindt u van de zorgen van Transport en Logistiek Nederland (TLN) over dat met de komst van Uber een race naar de bodem kan veroorzaken? Bent u niet bevreesd door deze race naar de bodem de verkeersveiligheid op de weg in het geding kan komen?
Het is aan de markt om te beslissen of een tarief renderend is. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld en de verkeersveiligheid geborgd.
Ziet u ook niet het risico dat door de komst van Uber in de transportsector dit mogelijk leidt tot uitbuiting van chauffeurs?
Chauffeurs in loondienst die ritten uitvoeren die via Uber Freight zijn geboekt, zijn beschermd door het stelsel van sociale wetgeving. Zelfstandig opererende chauffeurs zullen net als bij andere bedrijven zelf moeten bepalen of zij door Uber Freight aangeboden ritten tegen een bepaalde prijs willen accepteren.
Bent u bekend met de reputatie van Uber, zoals in de taxibranche en maaltijdbezorging, waarbij zij vaak de randen van nationale wet- en regelgeving opzoekt en haar werknemers geen verantwoordelijkheid neemt? Bent u daarom bereid om voordat Uber Freight in Nederland met haar werkzaamheden start met Uber in gesprek te gaan om de veiligheid voor verkeersdeelnemers en de veilige werkomstandigheden vrachtwagenchauffeurs te garanderen?
Ik ben bekend met de berichtgeving over de kwaliteit en veiligheid van Uber taxichauffeurs en Uber maaltijdbezorgers en de lange dagen die zij maken. Ik ga met Uber Freight in gesprek om mij ervan te vergewissen dat de dienst vooraf voldoende waarborgen inbouwt dat vervoerders zich houden aan wet en regelgeving, waaronder de eis van dienstbetrekking en het beschikken over een transportvergunning.
Antwoord op de mondelinge vraag van het lid Von Martels
«Gister werd bekend dat Uber zijn vrachtwagendienst Uber Freight gaat uitbreiden naar Europa. Met dit platform worden verladers gekoppeld aan vervoerders en vice versa. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar en hoe wordt hierbij een gelijk speelveld geborgd?»
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de heer Van Dijk.
Intimidatie door een incassobureau |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het SBS-programma Foute boel over de intimiderende werkwijze van incassobureau Hendriks Incasso?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over individuele zaken. In algemene zin kan ik wel zeggen dat als een incassobureau debiteuren intimideert om hen zodoende tot betaling van een vordering te bewegen ik dat uiteraard ontoelaatbaar acht. Misstanden in de incassomarkt – waaronder het kabinet verstaat het confronteren van debiteuren met onterechte of verjaarde vorderingen, onterechte of niet inzichtelijke kosten en dus ook het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van debiteuren om vorderingen te voldoen – worden door dit kabinet aangepakt. In de brief aan uw Kamer van 8 februari jongstleden (hierna: de incassobrief) zijn de maatregelen die daartoe worden ondernomen uiteengezet.2
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau werkgevers en familie benadert in verband met incasso’s? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders, voor zover die van toepassing zijn, zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht. Tevens moet een incassobureau de privacywetgeving in acht nemen. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig die wetgeving worden uitgevoerd, acht ik dat uiteraard niet acceptabel.
Begeeft het incassobureau zich hiermee volgens u binnen de wet? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Voor zover de vragen gaan over een individuele casus, zoals hier een bij name genoemd incassobureau en specifieke schuldeiser, onthoud ik mij van een oordeel. Vanzelfsprekend dienen incassobureaus zich te houden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals ook uiteen is gezet in de incassobrief. Het kabinet heeft in die brief aangegeven dat er maatregelen worden getroffen om de misstanden in de incassomarkt aan te pakken. Eén van de maatregelen is het opzetten en inrichten van een incassoregister. Inschrijving in een register wordt verplicht gesteld voor incassobureaus en opkopers van vorderingen die incassowerkzaamheden met betrekking tot vorderingen op natuurlijke personen willen uitvoeren. Alleen als aan eisen, die onder meer betrekking hebben op de kwaliteit van het uit te voeren werk en de uitoefening van het bedrijf en de professionele omgang met schuldenaren wordt voldaan, krijgt een partij toestemming om zich op de incassomarkt te begeven. Het moet een sluitend systeem worden waarbij er geen ruimte bestaat voor incassobureaus om zich te onttrekken aan de verplichting om ingeschreven te staan in het register en zich te houden aan de daaraan gestelde eisen. Na inschrijving kunnen bij geconstateerde niet-naleving van de gestelde eisen sancties worden opgelegd.
Er komen, conform het regeerakkoord, verschillende sanctiemogelijkheden, waaronder het kunnen opleggen van een boete en het schrappen van de registratie. Een goede toezichtstructuur is daarbij van belang. Ook wordt onderzocht op welke wijze partijen kunnen worden gesanctioneerd die wel incassowerkzaamheden uitvoeren die onder de werking van het register vallen, maar zich niet hebben ingeschreven. Op deze manier wil het kabinet in de toekomst voorkomen dat incassobureaus die zich niet correct gedragen op de markt actief kunnen zijn. Ik streef er naar om het wetsvoorstel inzake het incassoregistermedio 2021 in werking te kunnen laten treden.
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau dreigt met bevoegdheden die ze niet hebben, zoals het aanvragen van een faillissement of het opnemen in een schuldenregister? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat een incassobureau doorgaat met stalking nadat de rechter aangeeft dat het een onterechte vordering betreft?
Indien een rechter een vordering als onterecht aanmerkt, ontbreekt iedere rechtsgrond om die vordering te incasseren. Nadien stalken is dan ook onrechtmatig.
Wat vindt u van de praktijk van huiseigenaar Van Zutphen om spookfacturen op te stellen indien hijzelf iemand geld verschuldigd is? In hoeverre komen dergelijke praktijken voor en wat gaat u hiertegen ondernemen?
Het sturen van spookfacturen is ontoelaatbaar. Feitelijk gezien is hier geen sprake van een spookfactuur. In het geval van spookfacturen, juridisch te kwalificeren als acquisitiefraude, stuurt een fraudeur ongevraagd en zonder juridische basis facturen aan potentiële slachtoffers. Een spookfactuur is een factuur waar geen of een andere prestatie tegenover staat dan wordt verwacht. De fraudeur hoopt dat de ontvanger door onoplettendheid de factuur voldoet. Vaak bevatten de facturen tekst in kleine lettertjes onder aan de factuur waarin bijvoorbeeld vermeld wordt dat het om een aanbieding gaat. Slachtoffers zien dit over het hoofd en betalen soms klakkeloos.
In de onderhavige casus lijkt overigens iets anders aan de hand te zijn. Er lijkt een onterechte factuur te zijn verstuurd. De huurders menen dat daar sprake van is en gaan niet tot betaling over. Het (willen) incasseren van onterechte vorderingen is één van de misstanden in de incassomarkt die het kabinet wil tegen gaan.
Hoe gaat u het incasseren van spookfacturen tegen?
Vanwege de tekst in de kleine lettertjes is deze vorm van misleiding juridisch moeilijk aan te pakken. De grootste winst bij de bestrijding van deze vorm van fraude is te behalen met preventie. Allereerst moeten mensen zelf voorzichtig zijn en niet ongecheckt facturen betalen. Daarnaast wordt er door diverse organisaties op hun website gewaarschuwd voor dit soort vormen van oplichting, bijvoorbeeld door de politie, de Fraudehelpdesk en een aantal internationale organisaties. Tot slot kunnen zaken die zich hier voor lenen via het strafrecht worden aangepakt.
Vindt u het de taak van een incassobureau om te voorkomen dat ze worden ingeschakeld voor spookfacturen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat incassobureaus maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ze geen spookfacturen meer innen?
Ja.
Zoals ik eerder aangaf pakt dit kabinet misstanden in de incassomarkt aan. Hieronder valt ook het innen van onterechte vorderingen door incassobureaus. Eén van de uitgangspunten die ik hanteer bij de aanpak van misstanden in de incassomarkt is dat het incasseren door incassobureaus op een maatschappelijk verantwoorde wijze moet gebeuren. Incassobureaus hebben een rol en verantwoordelijkheid in de brede schuldenaanpak en mogen daar ook op worden aangesproken. Via het in de incassobrief genoemde incassoregister zullen eisen worden gesteld aan incassobureaus waar zij zich vanaf het moment van inschrijving aan hebben te houden; die eisen zullen ook zien op maatschappelijk verantwoord incasseren.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zich in deze zaak beperkt tot een waarschuwing? Deelt u de mening dat de ACM in dergelijke gevallen veel steviger moet optreden, bijvoorbeeld met een fikse boete?
De ACM houdt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezicht op incassobureaus. Het doel van deze wet is het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken. Het betreft dus geen marktspecifiek toezicht. De ACM is een onafhankelijk toezichthouder met een eigen prioriteringsbeleid. Ze maakt op basis van feiten en omstandigheden in iedere casus een eigen afweging met welk instrument, variërend van gesprekken tot een boete, een mogelijke overtreding effectief kan worden aangepakt. De ACM heeft mij laten weten dat ze in voorkomend geval door de keuze voor het aanspreken van een bedrijf het onderliggende probleem zo snel mogelijk op kan lossen. De toezichthouder blijft volgen of het bedrijf de afgesproken aanpassingen ook in praktijk brengt. Zo niet, dan kan alsnog een boete worden opgelegd.
Vindt u dat dit incassobureau op de markt actief kan blijven? Zo ja, hoe rijmt u dat met uw eerdere uitspraken over foute incassobureaus en de afspraken in het regeerakkoord? Zo nee, gaat u dit bureau alsnog van de markt halen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er nog altijd maar één incassobureau door de ACM beboet wegens foute incassopraktijken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat foute incassobureaus er niet langer mee wegkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u garanderen dat het Incassoregister foute incassobureaus gaat weren? Zo nee, hoe voorkomt u dat foute incassobureaus zich schuldig blijven maken aan wanpraktijken?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Wifitracking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zich gaat buigen over een door de brancheverenging voor Marketing-insights, Onderzoek & Analytics (MOA) beschikbaar gesteld opt-out-register voor mensen die zich niet via wifitracking willen laten volgen?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. Van de AP heb ik begrepen dat zij van de branchevereniging MOA (nog) geen formeel verzoek tot goedkeuring van de integriteitscode en opt-out register, zoals vermeld in het bericht, heeft ontvangen.
Voor het overige kan ik over dit bericht geen uitspraken doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
In welke gemeenten wordt wifitracking momenteel toegepast? Klopt het dat gemeentebesturen geen zicht hebben op de toepassing van wifitracking binnen hun gemeentegrenzen omdat dat tot het mandaat van de AP wordt gerekend? Deelt u de mening dat wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dat dit niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast en gedragsbeperkende gevolgen heeft voor burgers die zich niet via hun wifi-verbindingen willen laten monitoren? Zo ja, vindt u dat de huidige rechtswaarborgen voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend in welke gemeenten wifitracking wordt toegepast.
De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft mij laten weten dat wanneer wifitracking op initiatief van private partijen en buiten de openbare ruimte, bijvoorbeeld in winkelcentra of binnen bedrijven wordt toegepast, de exploitant ervoor verantwoordelijk is dat dit in overeenstemming met de privacyregels gebeurt. In zoverre heeft een gemeente daar geen zicht op en is het aan de AP om te bepalen of de privacyregels zijn nageleefd en zo nodig handhavend op te treden.
Voor zover wifitracking op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt toegepast, geldt in zijn algemeenheid dat de gemeenteraad en de gemeentelijke Functionaris Gegevensbescherming erop toezien dat een en ander in overeenstemming met de privacyregelgeving gebeurt. Overigens kan de AP, ook in dat geval, onderzoek doen en zo nodig tot handhaving overgaan.
Ten aanzien van de vraag of wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers en niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast, volg ik het standpunt terzake van de AP. De AP heeft eerder geconstateerd dat het digitaal volgen van mensen op (semi-) openbare plekken een inbreuk op de privacy is, die slechts onder strikte voorwaarden is toegestaan. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar de website van de AP en naar eerdere antwoorden op Kamervragen.2
Ik acht het juridisch kader over wifitracking en de daarbij behorende rechtswaarborgen zoals die op de website van de AP staan vermeld, duidelijk en voldoende.3
De VNG heeft mij overigens laten weten dat gemeenten en hun leveranciers naar aanleiding van de recente uitspraken van de AP over de toepassing van wifitracking hun beleid ten aanzien van wifitracking hebben aangepast of hier helemaal mee zijn gestopt.
Wat vindt u van de huidige beklagmogelijkheden van burgers tegen het volgen via hun wifi-verbindingen? Klopt het dat de AP alleen na klachten onderzoek instelt en dus niet in actie komt voor mensen die niet weten dat ze gevolgd worden? Zo ja, deelt u de mening dat altijd vooraf duidelijk moet zijn waar wifitracking in de publieke ruimte wordt toegepast en hoe mensen zich daaraan kunnen onttrekken en/of zich daarover kunnen beklagen? Zo nee, waarom niet?
Behalve naar aanleiding van klachten van burgers kan de AP ook ambtshalve een onderzoek instellen – of afhankelijk van de situatie – op andere wijze een interventie plegen, bijvoorbeeld door een zogeheten normoverdragend gesprek te voeren met een organisatie of een brief met normuitleg te sturen.
Ik ben van mening dat hiermee afdoende mogelijkheden zijn voor de burger om zich te beklagen en voor de AP om actie te ondernemen tegen toepassingen van wifi-tracking waarvan wordt geacht dat die in strijd zijn met de privacyregelgeving.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
De oplopende vaste lasten |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) «meer dan helft van budget gaat op aan vaste lasten»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Het aandeel vaste lasten is gestegen doordat zowel de prijzen als de belastingen omhoog zijn gegaan. Zo zijn de lasten op consumptie omhooggegaan om de lasten op arbeid te kunnen verlagen. Ook vertalen de hogere zorguitgaven zich direct door in een hogere premie.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Toeslagen hebben dus een directe relatie met de uitgaven waarvoor zij ondersteuning bieden. Daarmee is de hoogte van de vaste lasten als aandeel in het inkomen ook afhankelijk van de aanname van waar je de toeslagen toerekent; de uitgaven of de inkomsten.
Het Nibud doet dit verschillend voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag. De huurtoeslag wordt in mindering gebracht op de uitgaven aan huur, maar de zorgtoeslag wordt gerekend tot het inkomen en wordt niet in mindering gebracht op de zorgpremie en het eigen risico. De keuze om dit niet te doen heeft echter wel een effect op de hoogte van de vaste lasten als aandeel van het inkomen. Figuur 1 laat zien dat door het verrekenen van de zorgpremie met de zorgtoeslag het aandeel vaste lasten ongeveer 5%-punt lager uitkomt.
Figuur 1: Vaste lasten als % van het netto-inkomen voor een alleenstaande in de bijstand
Op macro-niveau zijn er ook signalen dat er meer wordt uitgegeven aan vaste lasten. ING heeft recent een rapport gepubliceerd2 waarin op basis van macrocijfers uit de nationale rekeningen wordt geconcludeerd dat in 2017 een groter deel van de consumptie wordt besteed aan basisbehoeften (wonen, voeding, zorg en energie) als in 2008. Het CBS heeft recentelijk op basis van recentere cijfers een nieuw bericht gepubliceerd.3 Daarin is te zien dat de relatieve uitgaven aan wonen en voeding zijn gestegen in de periode 2008 tot en met 2018. Het aandeel voeding tot 2013 is voornamelijk gestegen door een relatieve daling van het inkomen door de economische crisis en de gestegen prijzen. Na 2013 wordt de stijging aan voedingsuitgaven ook verklaard door het feit dat mensen meer kopen. Over de langere termijn is echter geen stijging te zien, de relatieve uitgaven aan voeding zijn in 2018 gelijk aan die van het jaar 2000. Het aandeel voor woonlasten betreft zowel de uitgaven van huurders als die van huiseigenaren. De uitgaven aan energie en water zijn in dezelfde periode juist gedaald, onder andere door zuiniger energieverbruik.
Omdat het ING rapport en het CBS bericht zijn gebaseerd op macro-cijfers is het niet duidelijk wat het precies betekent voor individuele consumptie van huishoudens. ING geeft zelf aan dat de veranderingen in de consumptie deels worden verklaard door een veranderende huishoudsamenstelling: huishoudens bestaan tegenwoordig vaker uit 1 persoon. Ook wordt er, via de overheid, meer uitgegeven aan zorg en onderwijs. Ten slotte zijn huishoudens meer gaan sparen. Al die veranderingen samen zorgen voor een ander beeld in het patroon van inkomen en bestedingen. Uiteraard realiseer ik mij dat er gesproken wordt over cijfers die de gehele economie betreffen. Dat neemt niet weg dat er onder individuele huishoudens een andere werkelijkheid kan bestaan.
Het extra geld dat de afgelopen jaren is gestoken in het verhogen van de toeslagen en het verlagen van Belastingen is terug te zien in de begrotingen van het Nibud; de nieuwe begrotingen laten zien dat mensen meer overhouden na de minimaal noodzakelijke uitgaven dan een aantal jaren terug. Enerzijds komt dit door de gestegen inkomens en anderzijds doordat uitgaven aan andere posten dan vaste lasten zijn gedaald.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aandeel van het inkomen dat mensen kwijt zijn aan vaste lasten de afgelopen jaren hard is gestegen en zich nu op recordhoogte bevindt? Hoe verklaart u dit? Onderschrijft u dat dit zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het kabinet de afgelopen jaren een rol heeft gespeeld in de stijgende vaste lasten, door bijvoorbeeld de huurverhoging, de verhuurdersheffing, de gestegen energiekosten, de stijgende zorgkosten et cetera?
De verschuiving van de lasten op arbeid naar consumptie heeft een rol gespeeld in de stijging van de vaste lasten, maar ook andere omstandigheden spelen hierin ook een rol. Zoals beschreven in antwoord 1 spelen ook verschuivingen in de samenstelling van huishoudens en het patroon van inkomsten en bestedingen een rol.
Als kabinet houden we de koopkracht van huishoudens scherp in het oog. Daarom gaan de hogere lasten op consumptie ook gepaard met een lagere inkomstenbelasting. De lagere lasten op arbeid laten zich zien in hogere netto inkomens, dat laat het Nibud ook zien.
Deelt u de zorgen van het Nibud over huishoudens die meer dan zestig procent kwijt zijn aan de vaste lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen voor deze mensen?
Ja, en daarom onderschrijf ik ook het advies van het Nibud dat huishoudens met hoge vaste lasten goed moeten letten op hun uitgaven.
Verder vindt het kabinet het van belang dat mensen minder inkomstenbelasting gaan betalen zodat zij netto meer overhouden. Het kabinet verlaagt de inkomstenbelasting door middel van lagere tarieven en hogere heffingskortingen. Verder steekt dit kabinet meer geld in het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Voor lage inkomens verhoogt dit kabinet de zorgtoeslag voor paren. De verhoging van de algemene heffingskorting leidt ook tot een hogere AOW en bijstand.
Deelt u de mening van het Nibud dat het wenselijk is dat mensen niet meer dan de helft van hun inkomen kwijt zijn aan vaste lasten? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Nibud-directeur Vliegenthart: «Het verklaart voor ons waarom zoveel mensen (bijna 40 procent) moeite hebben met rondkomen en het niet lukt om te sparen. De druk op de portemonnee is ontzettend groot»?
Ik onderschrijf de uitspraak dat de druk van de vasten lasten op de portemonnee groot kan zijn wanneer bijvoorbeeld de woonlasten hoog zijn. Daarom onderschrijf ik ook het advies om goed te letten op de uitgaven.
De conclusie van het Nibud dat dit verklaart waarom mensen niet rond kunnen komen sluit, mijns inziens, niet aan bij het beeld dat huishoudens meer te besteden hebben, wat ook uit de begrotingen van het Nibud naar voren komt.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel vaste lasten voor huurders veel harder is gestegen dan voor kopers? Vindt u dit een wenselijk effect? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit recht te trekken?
Het Nibud maakt in haar berekeningen gebruik van voorbeeldbegrotingen. Met het Woononderzoek Nederland (WoON) hebben we de beschikking over volledig representatieve cijfers op basis van microdata op huishoudniveau.
Uit dat onderzoek blijkt dat de woonlasten van huurders in de periode 2009 tot 2015 harder stegen zijn dan hun inkomen. In die jaren (grotendeels tijdens de economische crisis) daalde het reële inkomen van huurders. Voor eigenaar-bewoners daalde de woonquote (het percentage van het besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de woonuitgaven) in de periode 2012 tot 2015 daarentegen, door lagere hypotheeklasten.4
Na 2015 nam het aantal huishoudens dat in verhouding tot hun inkomen te duur huurt, met zo’n 56.000 af tot circa 346.000. Invoering van de eis van passend toewijzen5 (in 2016) in de herziene Woningwet, heeft bijgedragen aan deze afname. Ook steeg het netto besteedbaar inkomen van huurders sterker dan de woonlasten. De huurquote en woonquote van huurders bleef daardoor tussen 2015 en 2018 stabiel6.
Het kabinet hecht belang aan de betaalbaarheid van het huren. Voor huurders met een lager inkomen is er huurtoeslag. Het kabinet verruimt de huurtoeslagregeling vanaf 2020 doordat de maximale inkomensgrenzen voor de huurtoeslag komen te vervallen7, waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Hiermee wordt armoedeval voorkomen en wordt de marginale druk verlaagd.
Daarnaast zal het kabinet, naar verwachting per 2020, de gemiddelde jaarlijkse huurverhoging per woningcorporatie maximeren op inflatieniveau (nu 1 procentpunt boven inflatie)8. Ook dat komt de betaalbaarheid voor huurders ten goede.
Hoe verklaart u dat iemand met een modaal inkomen een groter deel van zijn inkomen kwijt is aan vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering? Bent u bereid naar de relatief hoge woonlasten van modale inkomens te kijken, zonder daarmee de lage inkomens te benadelen?
Dat iemand met een modaal inkomen meer kwijt is aan de vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering heeft te maken met de vele minimavoorzieningen en regelingen die wel voor bijstandsgerechtigden gelden, maar niet voor mensen met een modaal inkomen. De marginale druk is hier dus hoog.
Het kabinet neemt maatregelen om modale inkomens te ontlasten. Zo verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting door de tarieven te verlagen en de heffingskorting te verhogen. Verder krijgen paren met kinderen meer kindgebonden budget door een verschuiving van de afbouwgrens en verhogen we de kinderbijslag voor alle gezinnen. Hierdoor verhogen we de netto-inkomens zodat middeninkomens meer te besteden hebben. Hiermee verlagen we ook de marginale druk op het stuk tussen minimumloon en modaal. Daardoor wordt meer werken en meer verdienen lonender.
Gezien het feit dat het percentage huishoudens dat de huur of hypotheek niet altijd op tijd kan betalen hard is gestegen van 12 procent in 2012 naar 19 procent in 2018, onderschrijft u dat deze gegevens reden zijn om de vaste lasten te verlagen in plaats van te verhogen?
Ik zie daarin vooral reden om mij aan te sluiten bij de oproep van het Nibud dat mensen goed op hun uitgaven moeten letten. Maatregelen als passen toewijzen in de nieuwe Woningwet en de aangescherpte leennormen voor kopers helpen hierbij. Verder zie ik in de periode van 2012 tot 2018 de inkomens zijn gestegen en dat in de voorbeeldbegrotingen van het Nibud naar voren komt dat mensen meer overhouden na alle uitgaven.
Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De aanleg van glasvezel en een eventuele opsplitsing van KPN |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u reageren op de berichten dat KPN in Deurne een glasvezelnetwerk wil aanleggen, nadat een concurrent kort tevoren besloten had tot aanleg van een eigen netwerk?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de gebieden die nog niet beschikken over een breedbandaansluiting vooral gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een goed dekkend netwerk in zowel de kernen als het buitengebied, en minder bij de beschikbaarheid van meerdere concurrerende niet-dekkende netwerken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de door een concurrent van KPN uitgesproken bezorgdheid dat KPN door »strategisch bouwen» probeert de kleintjes uit de markt te drukken of ze te ontmoedigen om te investeren?2
Onze ambitie is dat elk huishouden beschikt over een breedbandaansluiting. Het is daarom wenselijk dat bij de uitrol van nieuwe netwerken alle adressen in een gebied worden aangesloten.
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Partijen moeten zich daarbij wel houden aan de geldende mededingingsregels. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Hoe lang duurt het in het huidige tempo van «verglazing» of aanleg van coaxiale kabels voordat iedere Nederlander van een vaste breedbandinternetverbinding gebruik kan maken? Bent u tevreden met dit tempo?
Op dit moment heeft meer dan 96% van de huishoudens een breedbandverbinding van 100 Megabit per seconde (Mbps). Dit is internationaal gezien erg hoog. Onze ambitie is dat ieder huishouden in 2023 beschikt over een breedbandaansluiting van minimaal 100 Mbps. Het is de verwachting dat deze ambitie met de toegenomen private investeringen in het buitengebied goed te halen is. Het afgelopen jaar is de uitrol van snel internet in buitengebieden door diverse marktpartijen sterk versneld. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Deelt u de mening dat om iedere Nederlander binnen afzienbare tijd van een breedbandinternetverbinding te voorzien u een grotere rol dan voorheen op zich dient te nemen, dat dit te belangrijk is om de markt over te laten en daarom de aanleg van deze verbindingen zelf ter hand moet nemen?
Nee. Ik verwacht dat we de kabinetsdoelstelling dat per 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken gaan halen, gezien de toegenomen marktinvesteringen in het buitengebied. Daarbij zie ik het als mijn rol om kennis over best practices uit te wisselen, zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s.4 Bijvoorbeeld best practices gericht op het harmoniseren van leges. Voor die adressen die door de private markt nog niet worden aangesloten blijft het voor decentrale overheden onverminderd mogelijk om – onder voorwaarden – staatssteun toe te passen. Een van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van concrete investeringsplannen van marktpartijen in het betreffende gebied. Met name voor de meest onrendabele adressen met zeer hoge aansluitkosten kan gerichte staatssteun een oplossing bieden. Ook hierin adviseer en ondersteun ik decentrale overheden.
Kunt u reageren op de door beleggers gesuggereerde splitsing van KPN in een netwerk- en een dienstentak, waarin u tevens ingaat op de gevolgen voor Nederlandse burgers en de aanleg van breedband in gebieden waar dit nu nog niet beschikbaar is?3 Deelt u de mening dat een dergelijke splitsing nog meer zal leiden tot keuzes voor aanleg in «rendabele» regio’s en dat het algemeen belang hier niet mee gediend is?
Het staat bedrijven vrij om – binnen de regels van de daarvoor geldende wettelijke kaders – hun bedrijvigheid in te richten op de manier die zij als het meest doelmatig achten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse telecommunicatie-infrastructuur weer publiek bezit gemaakt kan worden, zodat voortaan de concurrentie plaatsvindt op diensten en niet op infrastructuur?
Nee, ik deel deze mening niet. Nederland beschikt, juist door alle private investeringen, over één van de beste digitale infrastructuren van de wereld. Tevens zijn publieke belangen zoals keuzevrijheid, een goede prijs/kwaliteitverhouding en innovatie, waaronder investeringen in de continuïteit en kwaliteit van netwerken, juist het best geborgd door een goed werkende en concurrerende telecommarkt.