Het bericht dat het Duitse handelsministerie wetgeving voorbereidt die Duitse bedrijven tot gepaste zorgvuldigheid verplicht |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat vindt u er van dat Duitsland een wet voorbereidt die bedrijven zal dwingen om de risico’s in hun waardeketen in kaart te brengen? Heeft u wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), vergelijkbaar met de Duitse, in voorbereiding om in te voeren indien blijkt dat de convenanten niet aan de gestelde doelen kunnen voldoen?1 Zo nee, waarom niet en wanneer is voor u het moment wel aangebroken? Zo ja, wanneer komt deze in consultatie?
In het regeerakkoord staat dat de IMVO-convenanten worden voortgezet. Na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg IMVO van 6 maart 2018 al aangaf, wil ik niet vooruitlopen op wat het regeerakkoord stelt. In het najaar van dit jaar zal een evaluatie van het convenantenbeleid worden gestart. Op basis van de conclusies kunnen we bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld op bepaalde thema’s of in bepaalde sectoren.
Ter voorbereiding op eventuele maatregelen worden de voor- en nadelen onderzocht van diverse instrumenten die onderdeel uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende maatregelen. Zo heeft PWC recent op verzoek van de overheid onderzoek gedaan naar strategieën en instrumenten die andere landen gebruiken om IMVO te bevorderen. Dit onderzoeksrapport (Strategieën voor IMVO) zal uw Kamer eveneens toegaan. Tevens wordt gekeken naar beleidsontwikkelingen binnen de EU die (ook) effect hebben op ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Informatie over de aanpak in andere landen kan ons een idee geven over wat werkt en wat niet. Dit moet ons helpen om, als de conclusies van de evaluatie beschikbaar zijn, snel keuzes te kunnen maken voor aanvullende maatregelen.
Deelt u de mening dat het voorbereiden van wetgeving in ieder geval een effectieve manier is om bedrijven en het maatschappelijk middenveld tot overeenstemming te laten komen, daarbij onder andere in acht nemende wat de Minister van Financiën heeft gedaan om de bancaire sector een convenant te laten sluiten?
Minister Dijsselbloem heeft in december 2014 aangeven dat het toenmalige kabinet bereid was in wetgeving normen voor te stellen, als de bancaire sector geen voortgang zou maken met de afronding van het IMVO-convenant.2 Er was echter geen wetgeving in voorbereiding om de afsluiting van dit IMVO-convenant te bevorderen.
Het betrekken van belanghebbenden bij het ontwikkelen van beleid vind ik vanzelfsprekend. Er is al contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een aantal wetenschappers, met betrekking tot mogelijke vormen van wetgeving. Daarnaast zijn er plannen voor brainstormsessies met bedrijven en maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld over de uitdagingen op het gebied van monitoring en toezicht in productielanden en wat dat betekent voor beleid in Nederland. Overigens zullen de Kamer, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld, conform Motie Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 298) binnenkort ook betrokken worden bij het opstellen van de Terms of Reference van de evaluatie van het huidige IMVO-convenantenbeleid. De convenantpartijen en deelnemende bedrijven worden natuurlijk ook betrokken bij de uitvoering van de evaluatie.
Welke inspanningen verricht u om bedrijven die niet deelnemen aan een convenant, maar wel actief zijn in een sector waarin er wel een convenant tot stand is gekomen, te verleiden om toch deel te nemen? Overweegt u het ondertussen wél om op zijn minst convenanten met een grote dekking algemeen verbindend te verklaren voor een sector?
Samen met de andere convenantpartijen organiseert de overheid bijeenkomsten om nieuwe bedrijven te werven. Ook benaderen de convenantpartijen individuele bedrijven met de vraag zich aan te sluiten bij een convenant.
Voor het algemeen verbindend verklaren van convenanten bestaat op dit moment geen wettelijke grondslag. Het algemeen verbindend verklaren van afspraken vastgelegd in IMVO-convenanten, is één van de mogelijkheden binnen een «doordachte mix» van maatregelen.
De wens van het bedrijfsleven om vrachtvluchten op Twente Airport te laten vliegen |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrachtsector klopt aan bij oude luchtmachtbasis Twente»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven vrachtvluchten willen uitvoeren op Twente Airport?
Ik heb hiervan gehoord, maar ken geen concrete initiatieven.
Bent u het ermee eens dat dit een goede oplossing zou zijn voor het nijpende tekort aan slots voor vrachtvluchten op Schiphol?
Luchthaven Twente is een luchthaven van regionale betekenis, waarvoor de provincie Overijssel bevoegd gezag is. Dat betekent ook dat bij die partij het voortouw ligt om een uitspraak te doen over de ontwikkeling van de luchthaven Twente en de relatie met werkgelegenheid.
In het kader van de Luchtvaartnota ontwikkel ik verschillende beleidspakketten, die in het kader van de plan m.e.r. worden onderzocht. Daarbij zal ik ook kijken naar de mogelijke rol en functie van regionale luchthavens van nationale en regionale betekenis (waaronder Twente).
Bent u het ermee eens dat dit een geweldige impuls zou zijn voor de werkgelegenheid in Twente?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid Twente Airport als optie voor vrachtvluchten mee te nemen in de Luchtvaartnota die u dit jaar presenteert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opdracht te geven tot een quickscan om zo de eerste concrete stap te zetten naar de realisatie van vrachtvluchten op Twente Airport?
Nee. Zoals eerder aangegeven ligt het voortouw hiervoor bij de provincie Overijssel.
ING als huisbankier van de Staat |
|
Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staat wil na de witwasaffaire ING «zwarte lijst» voor schikkende bedrijven»?1
Ja.
Wanneer bent u geïnformeerd over de juridische mogelijkheden om contracten met ING te beëindigen vanwege de witwasaffaire bij ING? Wat was voor u de aanleiding om de mogelijkheden te verkennen om contracten met ING te beëindigen?
Naar aanleiding van de transactie en het openbaar worden daarvan op 4 september is begonnen om de juridische mogelijkheden in kaart te brengen rondom de bestaande overeenkomsten voor het betalingsverkeer, de reeds voltooide aanbestedingen en de nog lopende aanbesteding. Vanwege de betrokken belangen en complexiteit is zorgvuldig te werk gegaan, waarbij ook afstemming gezocht is met onder andere het OM. Het ambtelijk advies is uiteindelijk eind september gefinaliseerd. Ik ben daarna over de juridische mogelijkheden begin oktober 2018 door mijn ambtenaren geïnformeerd. Dat viel samen met de beantwoording op 9 oktober van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 194) zijn gesteld door de leden Nijboer (PvdA) en Snels (GroenLinks) over de ING als huisbankier van de staat. In de antwoorden op die vragen is het juridisch advies ook verwerkt. Het onderzoek naar de verdere mogelijkheden hebben we uiteraard voortgezet, zie het antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u niet meteen in de brief aan de Kamer over de schikking van ING aangegeven wat de juridische mogelijkheden waren om contracten met ING open te breken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn de juridische mogelijkheden vanaf het openbaar worden van de transactie op 4 september door mijn ambtenaren in beeld gebracht. Aangezien dit een zorgvuldig proces vereiste was op het moment van versturen van de brief op 11 september aan de Kamer over de transactie met ING nog geen advies afgerond over de juridische mogelijkheden tot beëindiging van de contracten met ING.
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd over de inhoud van deze adviezen en de juridische analyse?
Het juridisch advies rondom de opzeggingsmogelijkheden is opgenomen in de beantwoording op 9 oktober 2018 van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 zijn gesteld en in de beantwoording op 15 november 2018 van de schriftelijke vragen die op 11 oktober 2018 zijn gesteld.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe in het vervolg kan worden overgegaan tot beëindiging van contracten door de Staat na schikkingen?
Gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen informeer ik uw Kamer per brief over de mogelijkheden voor het opnemen van aanvullende uitsluitingsgronden bij nieuwe aanbestedingsprocedures betalingsverkeer en over aanvullende opzeggingsgronden in overeenkomsten. Ik heb voor het algemeen geldende aanbestedingsrechtelijk kader de Landsadvocaat geraadpleegd en de mogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzocht. Transacties van het OM en toezichthoudende instanties zijn daarbij meegenomen.
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van torenhoge opzegboetes zakelijke energiemarkt»?1
Ja.
In hoeverre verschillen de rechten van consumenten en mkb’ers bij het aangaan van contracten op de energiemarkt?
In de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet worden afnemers onderverdeeld in kleinverbruikers en grootverbruikers op basis van technische vereisten aan de aansluiting waar zij over beschikken. Hierdoor kunnen mkb’ers afhankelijk van hun aansluiting aangemerkt worden als kleinverbruikers of grootverbruikers.2 De in deze wetten geregelde consumentenbescherming geldt (met uitzondering van de keuzevrijheid aangaande een energieleverancier) alleen voor de kleinverbruiker, omdat zij doorgaans minder juridische kennis of hulpmiddelen hebben bij het aangaan van contracten dan grootverbruikers. Grootverbruikers zijn veelal grotere bedrijven met meer hulpmiddelen hiertoe. Voor zover zakelijke verbruikers beschikken over een kleine aansluiting en daarmee volgens deze wetten kwalificeren als een kleinverbruiker, genieten zij dus de daarin voorziene consumentenbescherming.
Daarbij geldt dat de voorwaarden verbonden aan een leverings-of transportovereenkomst transparant, eerlijk en vooraf bekend zijn. Ook is in deze wetten verboden dat energieleveranciers kleinverbruikers op een zodanige wijze benaderen dat onduidelijkheid bestaat over het feit dat er een contract is afgesloten, over de contractduur, de verlengingsvoorwaarden en contractbeëindiging, het bestaan van een recht op opzegging en de voorwaarden van opzegging. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) ziet toe op de naleving van deze voorschriften voor alle kleinverbruikers, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn.
Naast de consumentenbescherming op grond van deze wetten staat het generieke consumentenrecht dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het BW biedt bescherming aan consumenten zoals bedoeld in artikel 7:5, eerste lid, BW, namelijk natuurlijke personen die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Mkb’ers vallen niet onder dit generieke consumentenrecht voor zover zij als een professionele partij beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Dit is niet het geval indien zij een overeenkomst sluiten voor doeleinden die in de privé sfeer liggen. Hun positie is dan vergelijkbaar met die van consumenten. Dit geldt ook bij overeenkomsten die deels binnen en deels buiten hun privé sfeer liggen én het beroep- of bedrijfsmatig karakter ervan zo beperkt is dat het niet overheerst. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen zij dan in aanmerking komen voor de bescherming die consumenten op grond van het BW genieten. Dit kan voor hen van betekenis zijn bij het aangaan van energiecontracten. In veel gevallen zal het aangaan van dergelijke contracten hetzij voor privédoeleinden zijn dan wel overwegend in die sfeer liggen. Zij zullen in die situatie ook de bescherming genieten die een consument heeft. Consumenten genieten op grond van het BW onder andere bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken. Ook geldt bij hen het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische werving. Mkb’ers die als een professionele partij beroeps- of bedrijfsmatig handelen, hebben – anders dan consumenten – geen bedenktijd van veertien dagen bij verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimte. De ACM kan optreden als leveranciers de rechten van consumenten niet eerbiedigen. Mkb’ers die niet onder de generieke consumentenbescherming vallen kunnen naar de zakelijke geschillencommissie energie gaan.
Is het mogelijk eveneens het mkb beter te beschermen tegen de in het artikel genoemde opzegboetes? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat over opzegboetes waar ZZP’ers door overvallen zijn, na niet goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden van hun leverings- en transportovereenkomst voor energie. Dit is onwenselijk en de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bevatten daarom beschermingsbepalingen die hierop toezien in de energiesector. Voor zover de ZZP’er is gekwalificeerd als kleinverbruiker (zie het antwoord op vraag 2) vallen zij onder deze beschermingsbepalingen. Bij het tussentijds beëindigen van een contract van bepaalde duur is het de energieleverancier toegestaan een redelijke vergoeding op te nemen in de algemene voorwaarden. Bij overeenkomsten van onbepaalde duur is een dergelijke vergoeding niet toegestaan.
Specifiek voor opzegvergoedingen heeft de ACM «Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders» opgesteld. Deze gelden sinds 1 april 2013. In deze richtsnoeren wordt een onderscheid gemaakt tussen opzegvergoedingen voor (klein)zakelijke en niet-zakelijke afnemers (consumenten). Hierbij geldt de overweging dat een zakelijke aanbieder zijn langdurige zakelijke contracten financieel moet kunnen verantwoorden. De risico’s van deze langdurige contracten, onder andere de tariefschommelingen, dekt de aanbieder af met een zakelijke opzegvergoeding. Energieleveranciers zijn verplicht aan alle kleinverbruikers duidelijk te maken hoe hoog de opzegvergoeding is, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn.
De ACM is een onderzoek gestart naar de naleving van de voorschriften omtrent de opzegvergoedingen. Geen enkele kleinverbruiker mag overvallen worden door opzegvergoedingen na niet goed geïnformeerd te zijn over de voorwaarden bij het aangaan van het energiecontract. Daarom beziet de Minister van Economische Zaken en Klimaat samen met de ACM na afronding van dit onderzoek of verdere maatregelen noodzakelijk zijn om kleinzakelijke afnemers beter te beschermen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om het aanbieden van gas- en elektriciteitscontracten op de zakelijke markt net als voor consumenten zodanig te standaardiseren, zodat prijzen en contractvoorwaarden transparanter zijn en daarmee een weging van verschillende aanbiedingen van leveranciers beter mogelijk wordt?
Elk aanbod aan consumenten om over te stappen van energieleverancier moet begrijpelijk en vergelijkbaar zijn. Alleen dan kunnen zij kiezen voor het aanbod dat het beste bij hen past. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bepalen dan ook dat energieleveranciers er voor zorgen dat alle kleinverbruikers, ongeacht of zij particulier of zakelijk zijn, te allen tijde transparante informatie kunnen verkrijgen over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van energie.
Is het mogelijk om de einddatum van een contract alsmede de opzegtermijn verplicht te vermelden op de jaarafrekening en voorschotnota’s? Zo ja, bent u bereid om dit te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk dat alle afnemers voordat zij een energiecontract aangaan helder worden geïnformeerd over voorwaarden zoals de einddatum van een contract en de opzegtermijn. Het is niet wenselijk dat afnemers worden overvallen door dit soort informatie op het moment dat een energiecontract al is afgesloten. De Elektriciteitswet 1998 en Gaswet borgen daarom dat afnemers te allen tijde bij dit soort informatie kunnen. De huidige energiewetgeving ziet erop dat de voorwaarden verbonden aan een leverings-of transportovereenkomst met kleinverbruikers transparant, eerlijk en vooraf bekend zijn. De voorwaarden worden voor het sluiten van de overeenkomst verstrekt en zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. In de voorwaarden staat ook voor hoe lang een energiecontract wordt afgesloten, op welk moment de contractperiode ingaat en de opzegtermijn. De nieuwe Elektriciteitsrichtlijn3 die binnenkort definitief vastgesteld zal worden, ziet ook op factureringseisen. De richtlijn bevat ook voorschriften met betrekking tot de einddatum van het contract (bij bepaalde tijd contracten). Deze voorschriften zullen naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een aanscherping van het huidige regime. Bij de implementatie van de richtlijn zal uiteraard worden gestreefd naar een goede balans tussen het beperken van administratieve lasten en het waarborgen van de bescherming van de kleinverbruiker. Indien kleinverbruikers nu klachten hebben over de transparantie van hun contractvoorwaarden, kunnen zij terecht bij toezichthouder ACM, ik zal hierover met ACM in overleg blijven.
Hoe en op welke termijn geeft u invulling aan uw toezegging om bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid te regelen dat zij straks alleen nog telefonisch benaderd mogen worden als zij daar expliciet toestemming voor hebben gegeven via een zogenoemd opt-insysteem en aan de motie-Amhaouch/Worsdörfer (Kamerstuk 32 637, nr. 333) over het afschermen van het woonadres bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid?
Op 6 februari jl. heb ik met uw Kamer gesproken over een toestemmingsvereiste voor telefonische direct marketing gericht op natuurlijke personen. Ik ga het wetvoorstel om de telecommunicatiewet op dit punt te wijzigen nu voorbereiden. Ik streef ernaar dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk begin volgend jaar naar uw Kamer te sturen.
Zoals eerder toegezegd zal ik u in het voorjaar informeren over de wijze waarop ik invulling zal geven aan de motie Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) over het standaard afschermen van het woonadres (Kamerstuk 34 687, nr. 10).
Hoe kijkt u aan tegen de oproep van de Consumentenbond voor een totaalverbod voor telefonische verkoop?2
In het krantenartikel wordt gesteld dat de Consumentenbond pleit voor een totaalverbod op telemarketing. In tegenstelling tot deze berichtgeving heb ik van de Consumentenbond begrepen dat dit genuanceerder ligt. Zij hebben bij mij aangegeven niet voor een totaalverbod op telemarketing te zijn. Dit wordt ondersteund door berichtgeving op de website waarin de Consumentenbond aangeeft dat het aangekondigde opt-in regime bijdraagt aan het effectief bestrijden van misleidende telefonische verkoop5. Ik ben blij dat de Consumentenbond de door mij ingezette weg steunt.
Hoe kijkt u aan tegen de waarschuwing van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor zes incassobureaus die consumenten onder druk zetten om onterechte rekeningen te betalen voor bedrijven als Happy Numbers, Buy2Fly en Euro Loterij? Worden mkb’ers ook onder druk gezet door incassobureaus? Wat kan er worden gedaan om dit soort praktijken van incassobureaus in de toekomst te voorkomen?
Ik vind het goed dat de ACM consumenten waarschuwt tegen incassobureaus waarvan zij signalen hebben dat zij wet- en regelgeving overtreden. Consumenten kunnen hierop anticiperen en van dergelijke praktijken melding maken bij Consuwijzer of aangifte doen bij de politie. Het is niet uitgesloten dat ook mkb’ers door deze incassobureaus onder druk zijn gezet. Doel van het – in het regeerakkoord aangekondigde – incassoregister is de gehele branche naar een hoger niveau te tillen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft onder andere over het incassoregister, mede namens mij, op 8 februari jl. een brief naar uw Kamer gestuurd over de markt voor private incasso’s. In deze brief worden verschillende maatregelen aangekondigd om misstanden bij incassobureaus aan te pakken en in de toekomst te voorkomen, onder meer door kwaliteitseisen te stellen aan incassobureaus (Kamerstuk 24 515, nr. 465).
Duitse wetgeving ten aanzien van bindende ketenverantwoordelijkheid |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op Business Human Right.org waaruit blijkt dat de Duitse overheid wetgeving in een vergaand stadium aan het ontwikkelen is, gericht op bindende ketenverantwoordelijkheid?1
Ja.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de Duitse overheid wetgeving aan het ontwikkelen is op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid? Heeft u hierover contact met uw Duitse collega? Zo ja, met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel betreft voor zover ik weet een intern document van het Duitse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Het stuk was mij niet bekend.
Nederland houdt de ontwikkelingen in andere landen op het gebied van vrijwillige en bindende maatregelen om ketenverantwoordelijkheid af te dwingen nauwlettend in de gaten. Ik verwijs daarbij graag naar het onderzoeksrapport Strategieën voor IMVO, die uw Kamer eveneens toegaat en Kamerstuk 26 485, nr. 257.
Op 20 en 21 februari 2019 organiseerde de Duitse overheid (het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking) een conferentie over duurzame waardeketens, inclusief de rol van bindende maatregelen daarin. Uitgangspunt van de conferentie was het exploreren van elementen die deel uit kunnen maken van een «doordachte mix» van maatregelen. Een delegatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nam aan deze conferentie deel om zich te laten informeren en ervaringen uit te wisselen over verschillende beleidsinstrumenten gericht op ketenverantwoordelijkheid. Bij die gelegenheid en ook desgevraagd in bilaterale gesprekken is geen nadere informatie gedeeld over het genoemde interne document.
Erkent u het belang van bindende ketenverantwoordelijkheid op een Europees niveau, ook ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven?
Het kabinet pleit voor een Europese aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het is van mening dat een geharmoniseerde Europese aanpak van IMVO een gelijk speelveld bevordert en meer impact creëert dan individueel beleid van de EU-lidstaten, dat tot versnippering leidt. In mijn beleidsnota Investeren in Perspectief en in de Staat van de Europese Unie die de Minister van Buitenlandse Zaken recent naar uw Kamer stuurde, komt dit ook terug als strategische inzet voor de komende jaren. Het kabinet zal aan de hand van diverse evaluaties en studies verder verkennen wat voor maatregelen, al dan niet bindend, op nationaal of op Europees niveau, wenselijk zijn.
Deelt u de mening dat Nederland achterop raakt als na Frankrijk ook Duitsland vergelijkbare wetgeving in voorbereiding heeft? Welke consequenties heeft dit voor Nederland om invloed uit te oefenen op dergelijke wetgeving in relatie tot de wens om dit uiteindelijk op Europees niveau te organiseren?
Wetgeving als zodanig maakt een land niet tot een voorloper: doeltreffendheid van beleid gericht op ketenverantwoordelijkheid, al dan niet bindend, is belangrijker. Nederland verdiept zich in de voor- en nadelen van diverse instrumenten die onderdeel uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende maatregelen. Internationaal wordt Nederland gezien als voorloper op het gebied van IMVO. Nederland wordt veelvuldig internationaal bevraagd op zijn bevindingen op het beleidsterrein van ketenverduurzaming. Ik deel de mening dat Nederland achterop raakt dan ook niet.
Hoe verhoudt de stap van Duitsland om ketenverantwoordelijkheid wettelijk vast te leggen zich tot uw aanname dat alle Nederlandse bedrijven de OESO-richtlijnen naleven? Heeft u feiten die staven dat Nederlandse bedrijven het inderdaad beter doen dan Duitse bedrijven, en dat om die reden hier dergelijke wetgeving niet nodig zou zijn?
Nederland verwacht van internationaal opererende bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven en heeft tot doel gesteld dat 90 procent van de grote bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen onderschrijven (Kamerstuk 26 485, nr. 271). In het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 zal gerapporteerd worden over een nulmeting van het aantal grote bedrijven in Nederland dat de richtlijnen momenteel onderschrijft. In 2019 en 2021 zullen er tussenmetingen plaatsvinden om te bepalen welke voortgang op deze doelstelling is gerealiseerd.
Duitsland heeft in zijn Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven het doel gesteld dat 50 procent van de grote bedrijven in 2020 gepaste zorgvuldigheid toepassen. In het huidige Duitse regeerakkoord is vastgelegd dat wetgeving wordt overwogen als deze doelstelling niet wordt gehaald. De resultaten van een eerste tussenmeting in Duitsland worden zomer 2019 verwacht.
De doelstellingen zijn niet één op één te vergelijken, omdat er andere criteria worden gehanteerd. Feit is wel dat zowel Nederland als Duitsland proberen inzicht te krijgen in de mate waarin bedrijven in beide landen ketenverantwoordelijkheid nemen. En dat beide landen deze informatie willen gebruiken als input voor eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van IMVO.
Kunt u toelichten wat wetgeving buiten Nederland op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid voor consequenties heeft voor Nederlandse bedrijven? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan en de Kamer te informeren of dit tot een verandering leidt in het denken over het ontwikkelen van dergelijke wetgeving in Nederland en/of de Nederlandse positie ten aanzien van dergelijke wetgeving in EU-verband?
Wanneer Nederlandse bedrijven buiten de grens opereren, dienen zij zich ook aan de lokale wet- en regelgeving te houden. Als die wetgeving iets anders vraagt dan in Nederland, kan dit leiden tot meerwerk en extra kosten voor bedrijven. Dit is één van de redenen waarom Nederland – op diverse terreinen – Europese of andere internationale regelgeving prefereert boven nationale wetgeving. Gesprekken hierover vinden al plaats, bijvoorbeeld binnen de Commissie Multinationale Ondernemingen van ondernemingsorganisatie VNO-NCW.
Het bericht ‘Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up»1 en «Ue, la Commissione gela l'Italia: «Nel 2019 il Pil crescerà dello 0,2%». Tria: «Non è recessione»?2 Wat vindt daarvan.
Ja. De groeicijfers die neerwaarts zijn bijgesteld zullen het voor Italië nog moeilijker maken te voldoen aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Hier maak ik mij zorgen over. Het is voor de stabiliteit van de Eurozone immers cruciaal dat landen hun overheidsfinanciën op orde hebben. Deze zorgen heb ik dan ook meerdere keren geuit, zowel binnen de Eurogroep als daarbuiten.3 4
Klopt het dat de economische groeicijfers van Italië voor 2019 fors naar beneden zijn bijgesteld van +1,2% naar +0,2%, terwijl de raming van de groeicijfers oorspronkelijk zelfs +1,9% was?
De reële economische groei (dat wil zeggen de economische groei geschoond voor inflatie) voor Italië in 2019 werd door de Europese Commissie in haar herfstraming5 van november 2018 nog geraamd op 1,2%, maar in de winterraming6 van februari 2019 neerwaarts bijgesteld naar 0,2%.
Wat zijn de geraamde groeicijfers die de Italiaanse overheid zelf hanteert bij het opstellen van de begroting? Hoe verhouden die cijfers zich tot die van de Europese Commissie?
In de begroting die het Italiaanse parlement in december heeft aangenomen, gaat de Italiaanse regering uit van een reële bbp groei van 1,0% in 2019. Dit is fors hoger dan de winterraming2 van februari 2019 van de Europese Commissie.
Wat zijn de gevolgen van de naar beneden bijgestelde groeicijfers voor de Italiaanse begroting, die al niet voldeed aan de EU-begrotingsregels? Wat zijn de gevolgen voor het Italiaanse begrotingstekort van de bijgestelde groeicijfers? Kunt u, indien deze cijfers nog niet beschikbaar zijn, zelf een raming maken hoeveel hoger het begrotingstekort en de EMU-schuld, ceteris paribus, komen te liggen met deze lagere groeiraming?
Een lagere economische groei leidt doorgaans tot een verslechtering van de budgettaire positie van een land door lagere belastinginkomsten en hogere uitgaven aan onder andere sociale zekerheid. Dit betekent dat het nominaal begrotingstekort verslechtert en de publieke schuld toeneemt of minder snel afneemt. Het is een risico dat dit effect ook op kan treden in Italië. Het precieze effect hangt af van de mate waarin de begroting reageert op schommelingen in de economische groei, ook wel de begrotingselasticiteit geheten, en de discretionaire maatregelen die een lidstaat neemt in reactie op een verlaging van de verwachte groei.
Nieuwe ramingen van het begrotingstekort en de publieke schuld waren echter geen onderdeel van de winterraming waarmee nieuwe cijfers nog niet beschikbaar zijn. Het is niet aan Nederland om zelf een raming te maken van de Italiaanse budgettaire situatie. Ik wacht nu de voorjaarsraming van de Europese Commissie af om te beoordelen wat het precieze effect is van de neerwaarts bijgestelde groei op de Italiaanse begrotingspositie.
Voldoet Italië met deze herziene groeiraming en dito gevolgen op het tekort en schuld aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact? Wanneer wordt dit formeel weer getoetst door de Europese Commissie? Indien deze toetsing pas over geruime tijd plaatsvindt, deelt u dan de mening dat Italië weg lijkt te komen met een rammelende begroting?
De meest recente Commissieraming die ook publieke financiën cijfers bevat is de eerder genoemde herfstraming en dateert van november 2018. Hieruit bleek dat Italië in 2019 zijn hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag brengt en zijn structureel begrotingssaldo niet verbetert. Naar oordeel van het kabinet, zoals ook eerder aan uw Kamer toegelicht, houdt Italië zich daarmee niet aan de eisen van het SGP.7 Om die reden heb ikafgelopen december aangedrongen op het openen van een buitensporig tekortprocedure, waar de Europese Commissie echter vanaf heeft gezien. Het effect van de nieuwe groeicijfers op de Italiaanse begroting is nog onbekend en zal duidelijk worden met de voorjaarsraming van de Europese Commissie, die naar verwachting in mei gepubliceerd zal worden. De Europese Commissie zal dan opnieuw toetsen of Italië voldoet aan de eisen van het SGP. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de herziene groeicijfers zullen leiden tot een verbeterde begrotingspositie.
Bent u van mening dat, wanneer een significante wijziging in de groei ertoe zou (kunnen) leiden dat een land zich niet meer aan zijn budgettaire verplichtingen houdt, de Europese Commissie per direct haar oordeel over de begroting zou moeten herzien en niet zou moeten wachten op een later toetsmoment? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de Europese Commissie haar besluitvorming rond de toepassing van het SGP dient te baseren op haar eigen, onafhankelijke en openbare ramingen. De Europese Commissie en de Raad zijn overeengekomen dat twee keer per jaar een volledige raming wordt gedaan op basis waarvan de Europese Commissie SGP-besluiten neemt. Om die reden is het gepast dat een nieuw oordeel over de begrotingen van de lidstaten weer wordt gevormd bij de voorjaarsraming.
Wat betekent dit voor het helaas eerder ingenomen standpunt van de Europese Commissie om geen buitensporig tekortprocedure te starten tegen Italië?
In mei zal de Europese Commissie op basis van haar voorjaarsraming en het Italiaanse Stabiliteitsprogramma beslissen of Italië voldoet aan de Europese begrotingsregels. Dan zal de Europese Commissie bepalen of zij alsnog een voorstel doet om een buitensporigtekortprocedure te starten.
Is de Italiaanse overheid nog altijd voornemens de pensioenen te verruimen en een «basisinkomen» in te voeren? Hoe verhouden deze voornemens zich tot de begrotingspositie van Italië?
De Italiaanse overheid is voornemens om een prepensioenregeling en een zogeheten «basisinkomen» in te voeren. Wel is de invoering van deze maatregelen uitgesteld van januari 2019 naar april van dit jaar. Dit uitstel neemt echter mijn zorgen niet weg aangezien deze twee maatregelen op de lange termijn, ceteris paribus, nog steeds leiden tot een verslechtering van de Italiaanse begrotingspositie.
In hoeverre gaan de aanpassingen in de economische groeicijfers en de gevolgen daarvan voor de begrotingen van landen, die zich toch al niet hielden aan de EU-begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact, besproken worden tijdens de Eurogroep/Ecofin op 11 en ‪12 februari 2019? Wat is daaruit gekomen?
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 februari jl. is de winterraming kort besproken. De winterraming bevat echter geen cijfers over de publieke financiën waardoor de begrotingsimplicaties van de bijgestelde groeicijfers nog onduidelijk zijn. Hierover is ook niet gesproken tijdens de Eurogroep en Ecofinraad. Wel heb ik tijdens eerdere vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad bij herhaling aangegeven dat lidstaten het Stabiliteits- en Groei Pact dienen na te leven en de Europese Commissie de regels strikt dient toe te passen.
Welke garanties zijn er dat de begroting van Italië is gebaseerd op correcte, controleerbare cijfers en realistische groeiprognoses? Welke onafhankelijke controles vinden er plaats op de begrotingscijfers van de verschillende eurolanden?
Het zogeheten Two-Pack verplicht lidstaten om onafhankelijke ramingen te gebruiken in de scenario’s die ten grondslag liggen aan de nationale begrotingen.8 De macro-assumpties in het geval van de aangenomen Italiaanse begroting zijn gevalideerd door de onafhankelijke Italiaanse begrotingsautoriteit (Ufficio Parlamentare di Bilancio).9 Daarnaast valideert Eurostat alle budgettaire ex-post cijfers zoals aangeleverd door nationale statistische bureaus. Afgelopen oktober is dit voor het laatst gebeurd waarbij Eurostat geen opmerkingen had bij de Italiaanse cijfers.
Wat gaat de Europese Commissie doen met de bijgestelde economische groeicijfers in relatie tot de begrotingsdiscipline en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht dat de topman van ABN-AMRO niet wil dat de overheid treuzelt met de verkoop |
|
Ronald van Raak , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u, al dan niet via NL financial investments (NLFI), aan ABN AMRO verzoeken om openbaar te maken welke toekomstscenario’s voor deze bank zijn uitgewerkt, en kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van uw verzoek?1
In mijn beantwoording van de vragen van het lid Alkaya van 31 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik niet bekend ben met toekomstscenario’s die ABN AMRO opgesteld zou hebben. In deze vragen werd specifiek gevraagd naar scenario’s die zagen op een verkoopstop. Hiervan heb ik gezegd dat scenario’s die uitgaan van een verkoopstop wat mij betreft niet aan de orde zijn, want wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.
Het is goed wanneer ABN AMRO nadenkt over de toekomst en wat de aangekondigde afbouw van het staatsbelang voor de bank betekent, maar ABN AMRO is niet verantwoordelijk voor de verkoopstrategie van de staat. Dit is een beslissing van de staat en NLFI adviseert mij hierover. Ik vind het dan ook niet opportuun om ABN AMRO te verzoeken dergelijke scenario’s, mochten deze al bestaan, openbaar te maken.
Kunt u alle rapportages over verschillende toekomstscenario’s voor ABN AMRO, die in 2018 door de bank zijn uitgewerkt, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre acht u de informatieplicht aan de Kamer ook van toepassing op bedrijven waarbij de Nederlandse staat de grootste aandeelhouder is?
De informatieplicht aan de Kamer is van toepassing op ministers en staatssecretarissen. Deze plicht is niet van toepassing op bedrijven waarbij de Nederlandse staat (meerderheids)aandeelhouder is.
Het in het gevaar komen van de verkeersveiligheid nu een goede handhaving van de rij- en rusttijden niet meer kan worden gegarandeerd |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten van 7 februari 2019 waarin duidelijk is geworden dat de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT) stelt geen goede handhaving te kunnen garanderen op de rij- en rusttijden?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds geavanceerdere fraude omtrent de tachografen het werk van de ILT steeds moeilijker maken?
Ja.
Waarom lost u het capaciteitsprobleem bij de ILT niet op, maar komt u alleen met keiharde lastenverzwaringen voor de transportsector?
Het probleem dat de ILT signaleert is in de eerste plaats een probleem in het functioneren van de tachograaf. Ik ben blij dat de ILT mij heeft geïnformeerd over de fraude met de tachograaf die ze in de praktijk waarneemt en aan gerichte maatregelen werkt om deze fraude te bestrijden.
Deelt u de mening dat fraude keihard moet worden aangepakt en dat dit het beste kan gebeuren door een strenge handhaving in plaats van extra heffingen voor de transportsector?
Ik deel de mening dat fraude keihard moet worden aangepakt en ik heb in reactie op de signaalrapportage van de ILT ook aangegeven dit door middel van strenge handhaving te doen.
Heeft u nog het vertrouwen dat de ILT haar taken fatsoenlijk kan uitoefenen, nu deze organisatie zo kapotbezuinigd is door het huidige kabinet?
Zoals ik met u heb gedeeld naar aanleiding van vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, kan een toezichthouder nooit volledig garanderen dat de samenleving geen risico’s meer loopt. Het is een instantie die de risico’s voor de samenleving zoveel mogelijk moet minimaliseren, uitgaande van zijn wettelijke taken en vastgelegde normen. De ILT moet altijd keuzes maken, ongeacht hoeveel middelen ze toebedeeld krijgt. Met de ILT-brede risicoanalyse (IBRA) heeft de ILT een keuzemechanisme geïntroduceerd waarmee ze op basis van feitelijke informatie haar taken prioriteert. Ik heb vertrouwen in de omslag die de ILT op basis daarvan maakt naar meer risicogericht toezicht, zodat ze haar capaciteit steeds meer daar inzet waar dat het meeste effect sorteert. Tot slot wijs ik u er op dat het huidige kabinet geen bezuinigingen heeft doorgevoerd op de ILT.
Wat betekent het voor de verkeersveiligheid dat deze fraude amper blootgelegd kan worden en er daarmee slecht toezicht is op de rusttijden?
Overtreding van de rij- en rusttijden kan een negatief effect hebben op de verkeersveiligheid. Daarom vind ik dat ook fraude met tachografen hard moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat het intrekken van de bevoegdheid van monteurs die in overtreding zijn dit probleem niet oplost?
Nee, het mogelijk maken de bevoegdheid van monteurs in te trekken, als ultieme sanctie bij zeer serieuze overtredingen, zie ik wel degelijk als deel van de oplossing om fraude aan te pakken.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken?
Zoals ik in de beleidsreactie bij de signaalrapportage schreef wordt op dit moment gewerkt aan de regeling tachografen, zodat onder meer de bevoegdheidspas van monteurs bij overtredingen geschorst of ingetrokken kan worden. Daarnaast worden de (fraudegevoeligere) mobiele werkplaatsen in Nederland uitgefaseerd.
Ook verken ik samen met de Minister van SZW de mogelijkheden om het sanctieregime in relatie tot tachografen te verscherpen om manipuleren door bedrijven te ontmoedigen. Ten slotte kijk ik naar mogelijkheden om andere, hardere vormen van sancties in te voeren. Ik zal uw Kamer voor de zomer verder informeren over de te treffen maatregelen.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
Het bericht ‘Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u bekend bent met de geschetste problematiek omtrent platformcriminaliteit waar illegale diensten (zoals malware, exploitkits en DDoS-aanvallen) worden aangeboden? Is het strafbaar om deze diensten aan te bieden dan wel om deze te gebruiken? Welke activiteiten ondernemen politie, justitie, het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en andere (overheids)diensten om te voorkomen dat deze diensten worden aangeboden dan wel om op te treden tegen dit soort aanbieders?
Het is bekend dat technisch vaardige cybercriminelen hun criminele diensten en/of software waarmee criminaliteit kan worden gepleegd, op internet aanbieden. Dit fenomeen wordt aangeduid als cybercrime-as-a-service («CaaS») en wordt onder meer genoemd in het Cyber Security Beeld Nederland 2018. Het aanbieden en het gebruiken van dergelijke diensten of technische hulpmiddelen, of enkel het vervaardigen, verwerven of voorhanden hebben van bepaalde software is onder voorwaarden (bijvoorbeeld dat de software in objectieve termen is aan te merken als geschikt tot plegen van een misdrijf in de zin van artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c of artikel 138ab, tweede of derde lid) strafbaar indien het oogmerk van het plegen van strafbare feiten aanwezig is (art. 139d, tweede en derde lid Sr). Naast het vervaardigen, voorhanden hebben of aanbieden van dergelijke middelen zijn de feiten die daarmee vervolgens worden gepleegd ook strafbaar.2 De aanbieders van de middelen zijn vervolgens (als medeplegers/medeplichtigen) tevens strafbaar voor die feiten, naast de gebruikers van hun diensten.
De politie en het Openbaar Ministerie voeren opsporingsonderzoeken uit naar aanbieders en gebruikers van strafbare diensten of hulpmiddelen. Een betrouwbare inschatting van het aantal aanbieders en gebruikers in Nederland is niet goed mogelijk, mede gelet op de eenvoud waarmee dergelijke diensten mondiaal kunnen worden geproduceerd en aangeboden. Strafrechtelijk optreden is mogelijk door opsporing en vervolging, en door het ontoegankelijk maken van online marktplaatsen, websites of delen daarvan. Een veel voorkomende complicatie voor de politie en het Openbaar Ministerie is dat dergelijke websites en aanbieders door anonimiseringstechnieken, het routeren van internetverkeer door meerdere landen of het gebruikmaken van virtuele servers, vaak zeer lastig of helemaal niet zijn op te sporen. Desalniettemin boeken de politie en het Openbaar Ministerie successen, veelal met internationale partners en Europol.
Het aantal opsporingsonderzoeken naar cybercrime is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. De aanpak van cybercrime is ook in de nieuwe Veiligheidsagenda een prioriteit. Met de additionele middelen die in het Regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor de politie en de strafrechtketen wordt de komende jaren onder meer geïnvesteerd in kennis en capaciteit bij de politie en het Openbaar Ministerie voor de aanpak van cybercrime. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) levert als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cybersecurity ondersteuning en advies aan Rijkoverheids- en vitale organisaties. Het NCSC werkt samen met overheden, bedrijven en de wetenschap om kennis over DDoS-aanvallen en de bescherming daartegen uit te wisselen.3
Welk beeld heeft u van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van dergelijke diensten die worden aangeboden door cybercriminelen aan de gewone burger? Bestaan er in de regelgeving voldoende barrières om het gebruik van deze illegale diensten tegen te gaan?
De regering staat voor een open, vrij en veilig internet. Dat biedt vele economische en maatschappelijke kansen en mogelijkheden. Tegelijk kunnen criminelen die openheid en vrijheid ook misbruiken, bijvoorbeeld door het aanbieden van criminele diensten, anoniem en vanaf een onbekende plek in de wereld. Door de hoogwaardige Nederlandse digitale infrastructuur en snelle internetverbindingen is het zeer aannemelijk dat infrastructuur waarmee criminele activiteiten worden gepleegd, zich ook in ons land bevindt. Zelfreguleringsinitiatieven leveren een belangrijke bijdrage om crimineel gebruik van de Nederlandse infrastructuur zo veel mogelijk te voorkomen.4
Cybercrime-as-a-service maakt technisch complexe criminele handelingen voor minder technisch onderlegde daders gemakkelijk bereikbaar, terwijl de opsporing zeer lastig is.
Welke mogelijkheden biedt de wet Computercriminaliteit III om platformcriminaliteit tegen te gaan en de aanbieders van dergelijke platformen(strafrechtelijk) aan te pakken?
De wet Computercriminaliteit III bevat een bevoegdheid voor de politie tot het heimelijk en op afstand binnendringen in geautomatiseerd werk. Vervolgens kunnen aan dat geautomatiseerde werk of aan de daarin opgeslagen digitale gegevens onderzoekshandelingen worden verricht. Het ontoegankelijk maken van gegevens is daarbij een mogelijkheid waarin de wet voorziet. Die bevoegdheid kan worden ingezet voor de opsporing van strafbare feiten met een strafbedreiging van 8 jaar of meer en strafbare feiten die in het Besluit Onderzoek in Geautomatiseerd Werk5 zijn aangewezen. Cybercrime-as-a-service betreft veelal strafbare feiten die in het Besluit zijn aangewezen, zoals bijvoorbeeld computervredebreuk (art. 138ab Sr), al dan niet gericht tegen de vitale infrastructuur, DDoS-aanvallen (art. 138b Sr) en het opzettelijke vernielen van een geautomatiseerd werk (art. 161sexies Sr). Daarnaast bevat de wet een verheldering van de bevoegdheid tot het vorderen van het ontoegankelijk maken van gegevens (art. 125p Sv). Deze bevoegdheid kan onder meer worden toegepast voor het ontoegankelijk maken van een website die illegale diensten of technische hulpmiddelen aanbiedt.
Kunt u aangeven in hoeverre het een obstakel vormt voor de opsporing dat aanbieders van dergelijke platformen anoniem op het darkweb opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gebruikers van dergelijke platformen eenvoudiger op te sporen zijn dan de aanbieders? Biedt het wetboek of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie mogelijkheden om aanbieders strenger te straffen dan gebruikers van deze platformen?
Het gebruik van digitale anonimiseringstechnieken of versleutelde communicatiediensten is voor individuele gebruikers net zo eenvoudig als voor de aanbieders van CaaS-platformen. De vaardigheden van de gebruikers of aanbieders, ook wel de «human factor», is vaak van doorslaggevend belang bij een succesvolle opsporing en vervolging.
De «richtlijn voor strafvordering cybercrime»6 van het Openbaar Ministerie geeft aanknopingspunten voor een hogere strafreis bij verdachten die meermalen strafbare feiten hebben gepleegd, veelal in georganiseerd verband en in combinatie met andere strafbare feiten. Bij aanbieders zal doorgaans vaker van (één van) deze strafverzwarende factoren sprake zijn dan bij gebruikers. Daarbij wordt ook een onderscheid gemaakt tussen first offenders en gevallen van recidive. Een onderscheid tussen aanbieders en gebruikers als zodanig maakt de richtlijn echter niet.
De praktijk van verhuur van «virtuele serverruimte» zorgt ervoor dat de eigenaar van een datacentrum vaak niet weet welke klanten welk deel van de servercapaciteit huurt, waardoor het opsporen van aanbieders (van bijvoorbeeld CaaS-platformen) zeer lastig is. De eigenaar van een datacentrum of de reseller van servercapaciteit daarbinnen hebben beiden geen verplichting om een klantenregister bij te houden.
‘Orange carpet’ initiatieven en barrières bij aantrekken startups en scale-ups naar Nederland |
|
Hayke Veldman (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u tevens signalen ontvangen dat bij de vestiging van startups en scale-ups in Nederland ondernemers nog veel belemmeringen ervaren?
Nederland is een aantrekkelijk land voor buitenlands ondernemend talent. Dat blijkt onder meer uit de World Competitivess Rankings 20181 (IMD) en de Global Talent Competitiveness Index 20192 (Insead) waar Nederland een plaats is gestegen binnen de top 10 van landen met het meest aantrekkelijke vestigingsklimaat voor bedrijven en ondernemend talent. Nederland staat nu respectievelijk op plaats 4 en 8.
Het is mij echter bekend dat startups en scale-ups van buiten de EU soms belemmeringen kunnen ervaren bij vestiging in Nederland. Dit geldt overigens ook voor buitenlandse zelfstandigen die geen startup of scale-up zijn, maar die wel degelijk van toegevoegde waarde kunnen zijn voor de Nederlandse economie. In 2017 is hier in het kader van de City Deal Warm Welkom Talent3 onderzoek naar gedaan via een klantreisanalyse. Ook via StartupDelta en via de praktijk van de beoordeling van aanvragen hebben mij dergelijke signalen bereikt.
Welke programma’s zijn er die gericht zijn op het binnenhalen van buitenlandse bedrijven die vallen onder de definitie van startups en scale-ups? Welke initiatieven worden in de komende twee jaar verder uitgewerkt?
Er zijn verschillende activiteiten gericht op het binnenhalen van buitenlandse startups, scale-ups en zelfstandigen.
In het kader van de City Deal Warm Welkom Talent is een set aanbevelingen geformuleerd. Deze zijn gericht op betere voorlichting over Nederland als vestigingsland, betere branding gericht op startups, betere begeleiding bij vestiging in Nederland en soepelere en snellere procedures. Een deel van deze aanbevelingen is reeds uitgevoerd, zoals het aanbieden van begeleiding en advies door het Netherlands Point of Entry bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Daarnaast is samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) speciale startup-branding (Dutch Spirit Branding) ontwikkeld. Dutch Spirit Branding voor startups zorgt ervoor dat Nederland wordt gezien als interessant ecosysteem waarmee buitenlandse startups, investeerders en tech-talent worden aangetrokken. Hiervoor is een toolkit met promotiemateriaal in de vorm van afbeeldingen, feiten, video’s en presentaties ontwikkeld.
StartupDelta onderneemt geen gerichte activiteiten om buitenlandse startups en scale-ups aan te trekken. Hoofddoel is om Nederland het beste ecosysteem te laten zijn en om buitenlands kapitaal aan te trekken. Op deze manier draagt StartupDelta wel indirect bij aan het aantrekken van startups en scale-ups. Ook verbindt StartupDelta bedrijven die interesse in Nederland hebben met bijvoorbeeld regionale acquisitieorganisaties.
Tot slot kan ook de NFIA een rol spelen bij het aantrekken van scale-ups naar Nederland. Zoals in december jl. met uw Kamer4 gedeeld, richt de NFIA zich op het aantrekken van buitenlandse bedrijven die een positieve bijdrage leveren aan onze economie. Het gaat daarbij om investeringen van ten minste 500.000 euro, of die ten minste 5 fte aan werkgelegenheid creëren binnen drie jaar.
Zie voor de initiatieven die de komende twee jaar worden uitgewerkt het antwoord op vraag 10.
Welke departementen en rijksdiensten zijn verantwoordelijk respectievelijk betrokken?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is verantwoordelijk voor het startup- en scale-up beleid en het beleid rond het vestigingsklimaat. Het Ministerie van EZK is ook betrokken bij de beoordeling van buitenlandse ondernemers op toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie. De RVO adviseert in opdracht van EZK de IND hierover en heeft het Netherlands Point of Entry ingericht. Hier kunnen ondernemers terecht voor advies en begeleiding. Daarnaast is gezamenlijk met BZ is speciale startup-branding (Dutch Spirit Branding) ontwikkeld.
De ministeries van Justitie en Veiligheid (J&V) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zijn verantwoordelijk voor respectievelijk de toelating en verblijf van vreemdelingen en arbeidsmigratie. De IND is verantwoordelijk voor de behandeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen.
Het Ministerie van BZ richt zich primair op het helpen van het internationaliseren van Nederlandse startups en scale-ups, en helpt daarnaast bij het aantrekken van startups en scale-ups naar Nederland via de dienstverlening van de posten (startup liaison officers) en via de specifieke Dutch Spirit Branding gericht op startups en scale-ups. Daarnaast is BZ beleids- en uitvoeringsverantwoordelijk voor kort verblijf visa en uitvoeringsverantwoordelijk voor machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV).
De Kamer van Koophandel beheert het Engelstalige digitale ondernemersplein Business.gov.nl, sinds 2018 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Hier wordt op één plek informatie ontsloten over ondernemen en vestiging in Nederland. De primaire doelgroep bestaat uit buitenlandse ondernemers die zich in Nederland willen vestigen of al in Nederland gevestigd zijn, en buitenlandse bedrijven die zaken willen doen met Nederland.
Welke financiële middelen worden per departement en rijksdienst ter beschikking gesteld?
Specifiek voor startups en scale-ups bedragen de kosten van RVO voor de beoordeling van het Nederlands economisch belang van buitenlandse zelfstandigen circa € 650.000. Hiervan is het budget voor het startup-visum € 170.000. Het budget voor het Netherlands Point of Entry voor advies en begeleiding bedraagt circa € 285.000.
Voor de instandhouding en ontwikkeling van business.gov.nl door de KvK zijn gezien de doelgroep geen financiële middelen specifiek voor het aantrekken van buitenlandse startups en scale-ups geoormerkt. De informatievoorziening is gericht op een bredere doelgroep.
Voor de uitvoeringskosten van regelingen voor startups en zelfstandigen door de IND, geldt dat de IND wordt gefinancierd op basis van aantal behandelde aanvragen. De financiële middelen verschillen dus per jaar. Het zijn bovendien pure uitvoeringskosten, niet gericht op het actief aantrekken van buitenlandse zelfstandigen. De kort verblijf visumafgifte en de MVV-verstrekking voor startups is een klein onderdeel van de bredere visumverlening door BZ. Het is niet mogelijk hier aan te geven hoeveel financiële middelen er specifiek naar visumafgifte voor startups gaan.
De Dutch Spirit Branding-activiteiten richten zich op zowel het helpen internationaliseren van in Nederland actieve startups, als op het aantrekken van buitenlandse startups. De kosten voor de Dutch Spirit-campagne worden geschat op € 70.000 euro.
Welk departement heeft de coördinerende rol met betrekking tot de «orange carpet» initiatieven?
De term «orange carpet» kan op verschillende zaken duiden. Bij het aantrekken van buitenlandse startups duidt het op het geheel van maatregelen dat is ingesteld om buitenlandse startups een zachte landing te geven in Nederland («rolling out the orange carpet»). Daar horen bijvoorbeeld bij: het startupvisum en de verblijfsvergunning zelfstandigen, de voor het startupvisum goedgekeurde deskundig begeleiders, de door KvK uitgevoerde voorlichting over procedures, zakendoen en vestiging in Nederland op business.gov.nl, de geboden begeleiding door het Netherlands Point of Entry bij RVO en de geboden dienstverlening door de expatcenters van gemeenten. Orange Carpet is op Business.gov.nl te vinden als 7 stappen om een innovatieve onderneming op te zetten in Nederland. De coördinatie van dit stelsel ligt bij EZK.
De term Orange Carpet kan ook duiden op een fast track voor visumaanvragen kort verblijf, indien er een economisch belang is gediend voor Nederland. In 2007 heeft BZ dit Orange Carpet-beleid geïmplementeerd om de bonafide reiziger te faciliteren, als instrument om de BZ-strategie voor excellente consulaire dienstverlening en economische diplomatie te bewerkstelligen. Hierin is BZ coördinerend.
Welke doelstellingen worden gesteld? Welke stappen bent u voornemens te nemen om eerder genoemde doelstellingen te behalen?
De ambitie van het kabinet is dat het Nederlandse ecosysteem voor startups en scale-ups het sterkste wordt binnen Europa en wereldwijd een top-5 positie behaalt. Dit draagt er aan bij dat de Nederlandse economie concurrerend en innovatief blijft. Getalenteerde buitenlandse ondernemers dragen hieraan in belangrijke mate bij. Met hun internationale oriëntatie, buitenlandse netwerk, culturele diversiteit en ondernemend talent verrijken zij elk startup en scale-up ecosysteem. Het kabinet wil dit talent daarom verwelkomen. Het gaat er daarbij niet om zoveel mogelijk buitenlandse ondernemers aan te trekken; het gaat erom dat de ondernemer van toegevoegde waarde is voor de Nederlandse economie. Er is daarom geen kwantitatieve doelstelling geformuleerd, maar ik verwacht dat de inspanningen van het kabinet ervoor zullen zorgen dat het aantal startups en scale-ups dat voor vestiging in Nederland kiest zal stijgen.
Zie voor de stappen die ik voornemens ben te nemen om deze doelstellingen te behalen het antwoord op vraag 10.
Welke successen zijn behaald? Kunt u dit zowel cijfermatig ten opzichte van de gestelde doelen als met concrete voorbeelden toelichten?
Er zijn de afgelopen jaren met succes diverse maatregelen doorgevoerd:
Sinds de invoering van het startupvisum in 2015 is het aantal toegelaten startups ieder jaar gestegen, van 25 verleende vergunningen in 2015 naar 120 in 2018. De stijgende trend lijkt zich door te zetten.
Wat is de oorzaak van het eventueel afhaken van bedrijven om zich in Nederland te vestigen?
Verschillende overwegingen kunnen een rol spelen bij een besluit van een startup of scale-up om zich niet in Nederland te vestigen. Uit de klantreisanalyse van de City Deal Warm Welkom Talent blijkt dat de meest negatieve ervaring optreedt bij het kiezen van de verblijfsvorm, de daadwerkelijke vestiging van het bedrijf en de aanvraag en wachttijd bij het regelen van het verblijfsrecht. Het is mogelijk dat ondernemers juist in deze fases afhaken.
Er zijn ook andere factoren die een rol spelen bij de keuze voor een land, zoals de taal, de cultuur, de kosten van levensonderhoud, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, en de mogelijkheden voor de partner om betaald werk te verrichten. Het is niet bekend in hoeverre buitenlandse startups en scale-ups om deze overwegingen afzien van vestiging in Nederland.
Tijdens de klantreisanalyse is wel gebleken dat wie eenmaal in Nederland gevestigd is ervaart dat de kwaliteit van het leven en het ondernemersklimaat nog beter zijn dan al werd verwacht. Dit onderstreept hoe belangrijk het is Nederland goed op de kaart zetten aantrekkelijk land voor de vestiging van startups en scale-ups.
Welke barrières ondervinden bedrijven die zich in Nederland willen vestigen?
Uit de klantreisanalyse bleek dat startups en scale-ups op verschillende momenten barrières ondervinden, bijvoorbeeld bij het zoeken naar informatie in het Engels over vestiging in Nederland, complicaties rond het proces van vestiging en de soms lange wachttijden, het ontbreken van voldoende begeleiding, het ontbreken van voldoende Engelstalige informatie over het ondernemen in Nederland als men eenmaal in Nederland is, de positie op de arbeidsmarkt van de partner van de zelfstandige (deze is namelijk niet vrij op de arbeidsmarkt, zoals wel het geval is bij kennismigranten) of bij het openen van een Nederlandse zakelijke bankrekening. Aan het laatstgenoemde wordt inmiddels gezamenlijk met de Nederlandse Vereniging van banken en de groot banken aan een oplossing gewerkt.
Voor een deel zijn deze knelpunten al opgelost, onder meer via business.gov.nl en het Netherlands Point of Entry. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 2 en 7.
Welke concrete maatregelen worden vanuit de verantwoordelijke ministeries genomen om een en ander te verbeteren? Welke stappen kunnen ondernemers zelf nemen om een vestiging in Nederland eenvoudig te laten verlopen?
Voor concrete maatregelen overheid die reeds genomen zijn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7.
In de beleidsreactie op het WODC-rapport over de aantrekkelijkheid van Nederland voor Kennismigranten5, dat de Staatssecretaris van J&V mede namens mij aan uw Kamer heeft gestuurd, staan enkele maatregelen genoemd waarnaar op dit moment onderzoek wordt gedaan. Dit gaat om een verkenning naar het verruimen van de regeling voor buitenlandse startups en kleine ondernemingen in Nederland, inclusief de mogelijkheid voor sleutelpersoneel van buitenlandse startups om mee te komen met de oprichter van de startup, de mogelijkheid dat gezinsleden van zelfstandigen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt krijgen en het vergroten van de kennis over al bestaande mogelijkheden voor kennismigranten om een onderneming te starten. Hierover wordt uw Kamer in de tweede helft van 2019 nader geïnformeerd.
Bovendien is een aanpassing in voorbereiding van het puntensysteem voor zelfstandigen, waarbij een bijdrage aan de topsectoren grotere kans geeft op toelating. Ook wordt bezien of gemeenten via het puntensysteem meer invloed kunnen hebben bij de toelating van zelfstandigen, indien zij van toegevoegde waarde zijn voor de regionale economie.
Het Ministerie van BZ zal daarnaast, in het verlengde van het orange carpet-beleid, het komende jaar met stakeholders binnen de overheid en uit het bedrijfsleven de mogelijkheden voor verdere maatwerkprogramma’s verkennen, voor zowel startups alsook andere bedrijven en sectoren in voor Nederland interessante landen. Daarbij zal ook gekeken worden naar de mogelijkheid voor facilitatie bij korte, oriënterende en netwerkbezoeken aan Nederland in de voorbereidende fase, voorafgaande aan de aanvraag van een startupvisum.
Zoals in de Kamerbrief over acquisitiebeleid en vestigingsklimaat6 is aangegeven, ontvangen we al enkele jaren signalen dat het openen van een bankrekening voor diverse buitenlandse investeerders moeilijk is. Sinds enige tijd zoekt mijn ministerie samen met andere betrokken partijen, als het Ministerie van Financiën en de NVB, naar een oplossing voor dit knelpunt. Daarbij wordt gekeken naar interne, procesmatige aanpassingen in de aanvraagprocedure voor een bankrekening. Vanzelfsprekend zal de oplossing passen binnen de huidige Europese regelgeving. Het onverkort handhaven van de inhoudelijke toetsing zal hierbij een uitgangspunt zijn.
In bovengenoemde brief is ook aangegeven dat het van belang is dat voor buitenlandse werknemers en bedrijven de (overheids)diensten bereikbaar en toegankelijk zijn. Uit het veld krijgen we signalen dat dit nog niet overal het geval is. De komende periode gaan we, samen met verschillende uitvoeringsorganisaties, bekijken waar mogelijk deze informatievoorziening nog verder te verbeteren is. Ook gemeentes nemen maatregelen door de dienstverlening van expatcenters ook beschikbaar te stellen voor buitenlandse zelfstandigen, naast de buitenlandse werknemers in loondienst.
Ondernemers die overwegen naar Nederland te komen dienen zich uiteraard zo goed mogelijk voor te bereiden. Dit kan op meerdere manieren. Via business.gov.nl is overheidsinformatie te vinden voor onder andere startups, over het orange carpet stappenplan en de startupbox. Het Engelstalig Ondernemersplein business.gov.nl wordt ondertussen doorontwikkeld en het informatieaanbod wordt uitgebreid. Voor advies en begeleiding kan men terecht bij het Netherlands Point of Entry bij RVO.
Hoe wordt concreet invulling gegeven aan oplossingen van het in uw brief van 21 december 2018 gesignaleerde knelpunt dat weinig Nederlandse startups internationaal actief zijn en dat startups hun internationale netwerk beter moeten ontwikkelen?1
Het is zaak dat startups en scale-ups in Nederland goed op weg worden geholpen en worden begeleid bij hun stappen richting buitenland. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 10, werken EZK en BZ gezamenlijk aan het internationale aspect van het startup- en scale-up beleid. BZ richt zich met het postennetwerk met name op het helpen van het internationaliseren van Nederlandse startups en scale-ups naar het buitenland door middel van het ontsluiten van buitenlandse netwerken, kapitaal en kennis in buitenlandse startup en scale-up hubs. Ook kunnen zij terecht bij business development coaches met landenexpertise van RVO en bij de handels- en innovatie-afdelingen van de posten.
Startups en scale-ups met de potentie en ambitie om hun product of dienst op te schalen en uiteindelijk op de internationale markten te gaan verkopen, worden vanaf dit jaar tevens via het Fastlane-programma van RVO begeleid en geïnformeerd over alle voor hen relevante overheidsinstrumenten in Nederland en Europa. Te denken valt hierbij aan het Eureka Eurostars programma of het SME instrument van de Europese Commissie. Welke instrumenten relevant zijn hangt af van de fase waarin de startups en scale-ups zich bevinden.
BZ focust naast het begeleiden van de individuele startup en scale-up ook op collectieve dienstverlening specifiek gericht op startups en scale-ups. Denk hierbij naast reguliere handels- en innovatiemissies aan gespecialiseerde missies naar strategische startupbeurzen in het buitenland (bijvoorbeeld naar CES in Las Vegas, Computex in Taipei en Slush in Helsinki.
Ook zijn er voor dit jaar zes prioritaire grootstedelijke gebieden ofwel «hubs» aangewezen in Europa (Berlijn, Londen en Parijs), de VS (San Francisco/Los Angeles en New York/Boston) en Azië (Singapore). Op de posten in deze hubs werken startup liaisons officers, die Nederlandse startups en scale-ups bedienen door toegang tot netwerken, kennis en kapitaal te ontsluiten. Er zullen in opdracht van BZ in 2019 drie sectorale startup & scale-up missies worden georganiseerd naar de hubs Berlijn, New York/Boston en Singapore.
Naar aanleiding van mijn bezoek aan Silicon Valley afgelopen januari en het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in maart worden verschillende mogelijkheden verkend voor verdere samenwerking met de VS, waaronder het creëren van een «zachte landingsplaats» voor Nederlandse startups in San Francisco en vice versa. Ook wordt samen met de VSNU verkend of Nederlandse academische startups deel kunnen nemen aan een incubatorprogramma in de VS en of Nederlandse studenten stageplaatsen kunnen krijgen bij Nederlandse bedrijven in Silicon Valley. Dit om te leren van internationale voorbeelden en om ondernemerschap te stimuleren. In de startupbrief, die ik voor de zomer aan uw Kamer zal sturen, zal ik u informeren over de uitwerking van deze initiatieven.
Daarnaast zetten we Nederland internationaal op de kaart door toonaangevende technologie conferenties naar Nederland te halen. Denk aan CES Unveiled in Amsterdam in september 2018 en de GES 2019 in juni dit jaar. Voor Nederlandse startups zijn dit soort conferenties op eigen bodem een mooie gelegenheid om hun internationale netwerk uit te breiden, zonder dure reis- en verblijfkosten te hoeven maken.
Het oerwoud aan keurmerken in supermarkten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Keurmerktrammelant» en kent u de Keurmerkenwijzer van Milieu Centraal?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Milieu Centraal ongeveer 250 keurmerken en logo’s telt, aangeeft dat het voor de consument op zijn best niet te overzien is welke keurmerken er op het gebied van milieu, dierenwelzijn en/of mens en werk zijn, en dat het voor de consument die voor het schap in de supermarkt staat ook nauwelijks in te schatten is wat zo’n keurmerk of logo daadwerkelijk betekent? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het aantal keurmerken en bedrijfslogo’s met een duurzaamheidsclaim op voedingsproducten is nog steeds groot en kan ertoe leiden dat de consument het overzicht en soms ook het vertrouwen in keurmerken verliest. Het grote aantal is de aanleiding geweest voor het laten ontwikkelen en uitvoeren door Milieu Centraal van een benchmark. De benchmark heeft mede tot doel om ordening aan te brengen en te komen tot een lijst van topkeurmerken, zodat de consument staand voor het schap in de supermarkt op eenvoudige wijze een bewuste keuze kan maken. Door keurmerken en bedrijfslogo’s te ordenen op de criteria ambitieniveau, controle en transparantie verwacht ik dat de keurmerken en bedrijfslogo’s zich op deze gebieden blijven verbeteren. Recent heb ik u geïnformeerd over de uitkomst van de tweede benchmark (Kamerstuk 31 532, nr. 220, d.d. 29 januari 2019). Daarin heb ik ook aangegeven dat nog dit jaar Milieu Centraal een publiekscampagne zal starten om (meer) bekendheid te geven aan de tien in Nederland gangbare topkeurmerken en de betekenis van deze topkeurmerken.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een keurmerk op een verpakking voor de producent niet alleen bedoeld is om voorlichting over het product te geven, maar ook als middel om de verkoop van het product te stimuleren? Zo ja, hoe kunt u dan voorkomen dat heldere en/of eerlijke voorlichting door commerciële motieven wordt beïnvloed of zelfs overschaduwd? Zo nee, waarom niet?
Voorlichting is aan regelgeving gebonden om te borgen dat dit betrouwbare informatie is. In Verordening (EU) 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wordt de basis gelegd voor de waarborging van een hoog niveau van consumentenbescherming ten aanzien van voedselinformatie. Hierin zijn de algemene beginselen, voorschriften en verantwoordelijkheden in verband met voedselinformatie, en met name voedseletikettering, vastgelegd. Naast de verplichte voedselinformatie, staat het levensmiddelenproducenten vrij om – binnen gestelde regels – vrijwillige voedselinformatie te verstrekken. Daartoe kan ook een keurmerk gerekend worden. Uiteraard mogen keurmerken en bedrijfslogo’s op basis van algemene consumentenregelgeving consumenten niet misleiden. De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de consumentenregelgeving.
Door het plaatsen van een keurmerk op een verpakking kunnen fabrikanten die zich (extra) inzetten op bijvoorbeeld het gebied van duurzaamheid dit inzichtelijk maken voor de consument. Zo kan de consument bewust een keuze maken voor een duurzamer geproduceerd product dat aansluit bij zijn/haar wensen hieromtrent. De ordening van keurmerken voor duurzaam voedsel helpt consumenten bij het maken van deze keuze.
Deelt u de mening dat er ten minste regulering vanuit de overheid nodig is om te komen tot een beperkt aantal eerlijke, gecontroleerde en transparante keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en kunt u in dat geval toelichten waarom er bijvoorbeeld voor woningen wel een gecontroleerd keurmerk (het Energielabel) verplicht is, of waarom het (Europees) verplichte energielabel voor nieuwe elektrische apparaten en lampen bestaat?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 biedt de bestaande wet- en regelgeving voldoende waarborgen voor betrouwbare consumentenbescherming en voorlichting. Momenteel verken ik welke mogelijkheden bestaan om voorlichting over de duurzaamheid van producten door keurmerken verder te verbeteren, in aanvulling op wat ik u heb gemeld in het antwoord op vraag 2.
Welke landen binnen de Europese Unie kennen dwingende regelgeving ten aanzien van keurmerken en logo’s met betrekking tot de gezondheid van voeding zoals de Nutri-score of andere keurmerken?
Kunt u toelichten waarom die landen wel een dergelijk keurmerk hebben en Nederland niet, en kunt u toelichten of u ook overweegt voor Nederland een eenduidig keurmerk in te stellen dat door de overheid wordt vastgesteld en gecontroleerd en dat andere keurmerken die gezondheidsclaims menen te moeten doen overbodig maakt? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Producenten zijn verplicht om op hun voedingsmiddelen gegevens omtrent de voedingswaarde te vermelden. Het gaat dan om energetische waarde, vetten, verzadigde vetzuren, koolhydraten, suikers, eiwitten en zout. Voedselkeuzelogo’s als de Nutriscore of het Stoplichtensysteem hebben alle tot doel om duiding te geven aan de op het voedingsmiddel vermelde voedingswaarde. De consument kan hierdoor op eenvoudige wijze zien in hoeverre het voedingsmiddel aansluit bij de aanbevelingen voor gezonde voeding en past in een gezond voedingspatroon. Een dergelijk voedselkeuzelogo kennen we in Nederland nog niet. In het Nationaal Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339 d.d. 23 november 2018) heeft de Staatssecretaris van VWS met een groot aantal partijen afgesproken dat de rijksoverheid uiterlijk in 2020 een breed gedragen voedselkeuzelogo wil introduceren. Dat voedselkeuzelogo moet nadrukkelijk aansluiten bij de manier waarop mensen hun keuzes maken; begrijpelijkheid voor de consument is daarbij leidend. Bij de ontwikkeling van het nieuwe voedselkeuzelogo worden de criteria van de Schijf van Vijf uitdrukkelijk meegenomen. Ook zullen de Europese ontwikkelingen met betrekking tot voedselkeuzelogo’s worden meegewogen.
Het eigen voedselkeuzelogo van Coca-Cola |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coca-Cola wil een groen stoplicht»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Coca-Cola zelf een logo introduceert om consumenten te informeren over de samenstelling van hun product?
Ik betreur het dat één individueel bedrijf, Coca-Cola, nu een stoplichtensysteem zet op zijn etiketten op de Nederlandse markt. Dit initiatief van Coca-Cola past niet in de afspraak uit het Nationaal Preventieakkoord. In het Nationaal Preventieakkoord heb ik met veel partijen, waaronder de brancheorganisatie van de levensmiddelenindustrie (FNLI), afgesproken dat de rijksoverheid uiterlijk in 2020 een nieuw, breed gedragen voedselkeuzelogo introduceert. Ik werk nu in nauw overleg met de partijen aan een traject om in 2020 te komen met een nieuw voedselkeuzelogo. Voor dit logo is brede steun bij de betrokken partijen een essentiële randvoorwaarde, mede omdat het logo op zoveel mogelijk producten in het winkelschap te zien moet zijn en omdat het werken met verschillende logo’s de duidelijkheid niet ten goede komt.
Bent u van mening dat consumenten door het gebruik van dit logo adequaat geïnformeerd worden? Waarom?
Het is belangrijk dat een logo begrijpelijk en niet misleidend is voor de consument. Dit logo specifiek op frisdranken geeft een vertekend beeld omdat op de betreffende suikerhoudende frisdrank veel groene kleuren te zien zijn.
Ik vind gebruik van een logo door één of enkele producenten per definitie geen goed idee. Consumenten worden op deze wijze niet adequaat geïnformeerd over gezonde voeding. Door een logo kunnen producten met elkaar worden vergeleken, maar dan moet wel eenzelfde logo gebruikt worden.
Hoe verhoudt deze stap van Coca-Cola zich tot het door u aangekondigde onderzoek naar een breed gedragen voedselkeuzelogo op basis van een gedegen en onafhankelijk consumentenonderzoek? Op welke wijze worden Europese onderzoeken en onderzoeken uit andere Europese landen hierin meegenomen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het is het verwarrend voor de consument als individuele bedrijven eigenstandig een logo gaan introduceren. Met een gezamenlijke afspraak in het Nationaal Preventieakkoord over een nieuw te introduceren logo wil ik juist een wildgroei aan logo’s voorkomen.
Naast een onafhankelijk onderzoek onder Nederlandse consumenten zal ik ook de resultaten van andere consumentenonderzoeken, voor zover relevant ook uit andere EU-landen, meenemen in de afweging voor het besluit voor het nieuwe voedselkeuzelogo.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de realisatie van een onafhankelijk voedselkeuzelogo?
Nadat het Nationaal Preventieakkoord was ondertekend, ben ik het traject gestart om te komen tot een nieuw voedselkeuzelogo. Ik ben in overleg met belanghebbenden zoals de Consumentenbond, gezondheidsfondsen, levensmiddelenindustrie, supermarkten, horeca en catering. Daarnaast benut ik de expertise van het RIVM en het Voedingscentrum. In dit overleg bereiden we het consumentenonderzoek voor. Nadat het resultaat van het consumentenonderzoek beschikbaar is, besluit ik over het nieuwe voedselkeuzelogo. Ik verwacht voor het einde van dit jaar deze keuze te kunnen maken.
Bent u van plan Coca-Cola tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga binnenkort in gesprek met Coca-Cola om mijn standpunt zoals ook in deze beantwoording verwoord met hen te delen.
Toeristische bedrijven die verdienen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Toeristische bedrijven zorgen voor uitbreiding van de illegale nederzettingen» over een rapport van Amnesty International?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de mensenrechtenorganisatie dat online bookingsbedrijven Airbnb, Booking.com, Expedia en TripAdvisor mensenrechtenschendingen tegen de Palestijnen aanwakkeren doordat zij honderden kamers en activiteiten aanbieden in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied, inclusief Oost-Jeruzalem? Bent u het hiermee eens? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet doet geen uitspraak over specifieke casussen. Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Deelt u de opvatting dat het stimuleren van toerisme naar illegale Israëlische nederzettingen bijdraagt aan hun bestaan en uitbreiding? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spant zich in voor versterking van de (economische) betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Dit standpunt is overigens ook vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016).
Het kabinet is, in lijn met de EU, geen voorstander van een importverbod van goederen uit nederzettingen of maatregelen die leiden tot een boycot van deze goederen. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief in gevallen waarbij zij zelf is betrokken, zoals het bilaterale samenwerkingsforum. Het beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen.
Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf – en dat geldt dus ook voor Booking.com – om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat Booking.com, dat zijn hoofdkantoor in Amsterdam heeft, op zijn site 45 hotels en andere accommodaties in bezet Palestijns gebied aanbiedt en klanten (soms) misleidt door niet duidelijk aan te geven dat het betreffende aanbod zich bevindt in Israëlische nederzettingen? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht. Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op deze regels.
Op grond van het internationaal recht beschouwt Nederland de bezette Palestijnse gebieden niet als onderdeel van het grondgebied van Israël. Booking.com heeft in reactie op de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch te kennen gegeven dat het voortaan de aanduiding «Israeli settlement» zal gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Het is van belang dat dit consequent wordt door gevoerd om, in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016), het onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden te verduidelijken en helderheid te verschaffen richting consumenten. Dit sluit aan bij het standpunt van het kabinet.
Bent u het met Amnesty Internationale eens dat met het bovengenoemde handelen de toeristische bedrijven VN-afspraken, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, schenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spreekt u deze bedrijven hierop aan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het handelen van Airbnb, Booking.com, Expedia en TripAdvisor in strijd met VN-Veiligheidsraadresolutie 2334, waarin staten worden opgedragen onderscheid te maken tussen Israël en de illegale nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze toeristische bedrijven moeten opkomen voor mensenrechten door hun aanbod in illegale nederzettingen in bezet gebied terug te trekken omdat oorlogsmisdrijven geen toeristische attractie zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Minister-President, die woensdag 6 februari spreekt met Booking.com, bereid om Booking.com tijdens dat gesprek te ontmoedigen zaken te doen met illegale nederzettingen? Zo nee, wanneer wordt dat dan wel gedaan?2
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen, en Booking.com heeft al te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
Bent u het verder eens met Amnesty International dat bedrijven moeten stoppen met zakendoen met de nederzettingen en regeringen daarom wetten moeten introduceren die import van goederen uit nederzettingen verbieden? Zo nee, wat doet u dan om producten uit illegale nederzettingen te weren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de NPO-app op tv’s van vóór 2014 niet meer werkt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de problemen met de onbruikbaarheid van de NPO-app op oudere televisies, zoals onder andere onder de aandacht gebracht door de Consumentenbond?1
Ja.
Deelt u de mening dat de publieke omroep beschikbaar moet zijn voor iedereen? Zo ja, bent u het eens dat dit ook geldt voor het kunnen terugkijken van programma’s van de publieke omroep?
De NPO is op grond van de Mediawet verantwoordelijk voor het voor iedereen toegankelijk maken van media-aanbod van de landelijke publieke omroep.2 Dit geldt ook voor het terugkijken van programma-aanbod via de catch-up dienst NPO Start.
Klopt het dat de NPO na het vernieuwen van de NPO-app in 2017 door de komst van nieuwe functies de verouderde NPO-app niet meer wil ondersteunen? Zo ja, kan deze keuze worden toegelicht?
De app van NPO Start is inderdaad niet meer beschikbaar op Smart TV’s met een bouwjaar voor 2014. Op de website van de NPO is een overzicht te vinden van de Smart TV’s (incl. bouwjaren) waarop de app van NPO Start beschikbaar is.3
Het aanpassen van apps voor alle versies van Smart TV’s gaat gepaard met relatief hoge kosten terwijl het media-aanbod ook via andere manieren beschikbaar is. Er zijn verschillende alternatieve manieren om televisieprogramma’s gratis terug te kijken, ook met een Smart TV met een bouwjaar voor 2014. In de eerste plaats is de website van NPO Start voor iedereen beschikbaar via computer, tablet of smartphone. Daarnaast bieden de meeste pakketaanbieders een eigen catch-up dienst aan waarin het media-aanbod van de landelijke publieke omroep in de catalogus is opgenomen. Een andere mogelijkheid is het casten van programma’s via de NPO Start-app op een smartphone of tablet naar een Smart TV middels bijvoorbeeld een chromecast van Google of via Airplay van Apple TV.
Klopt het dat de nieuwe NPO-app momenteel alleen nog beschikbaar is voor smart-tv’s uitgebracht in 2014 of later en dus niet beschikbaar is voor oudere smart-tv’s? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel televisiekijkers het momenteel gaat die hierdoor geen gebruik kunnen maken van de NPO-app op hun televisie? Bent u bereid te onderzoeken of een oplossing voor deze mensen te vinden is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat sommige kleine Europese landen in trek zijn voor licenties van nieuwe betaaldiensten |
|
Joost Sneller (D66), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Europese ministaatjes in trek zijn voor licenties van nieuwe betaaldiensten»?1
Ja.
Herinnert u zich de zorgen die al tijdens het rondetafelgesprek over de herziene richtlijn betaaldiensten (15 november 2017) geuit werden over de capaciteit en kwaliteit van toezichthouders in kleinere lidstaten? Is uw beeld dat dit in de tussentijd verbeterd is?2
Het toezicht op betaaldienstverleners wordt met PSD II versterkt en geharmoniseerd. Alle lidstaten moeten dezelfde richtlijnbepalingen van PSD II in nationale regelgeving implementeren. PSD II regelt, met uitzondering van de lidstaatopties, maximumharmonisatie, waardoor lidstaten deze bepalingen niet afwijkend mogen implementeren en dus geen minder strengere eisen mogen stellen. Hierdoor is ook het toezicht in alle lidstaten aan dezelfde eisen gebonden.
In Nederland is het toezicht op PSD II belegd bij De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Als één van deze toezichthouders signalen krijgt dat het toezicht in andere EU-landen anders, of minder goed is, dan bespreekt de toezichthouder in kwestie dat met die buitenlandse toezichthouders. In het geval van DNB geldt dat zij de ontstane situatie kan bespreken met de European Banking Authority (EBA) als zij er niet uitkomt met haar buitenlandse counterpart. De EBA heeft als taak de harmonisatie van het toezicht op PSD II te bevorderen. De EBA kan vervolgens dit onderwerp in breder verband bespreken en eventueel hierover guidance bieden aan de sector. Daarnaast kan de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst in noodsituaties voorzorgsmaatregelen nemen. In geval van een meningsverschil tussen toezichthouders van verschillende lidstaten over de grensoverschrijdende samenwerking kan DNB de EBA verzoeken om bijstand te verlenen.
Bent u bekend met het artikel «Malta and Cyprus face growing pressure over money-laundering» en het rapport van de Europese Commissie over speciale burgerschap programma’s voor investeerders?3 Wat vindt u van de conclusie van de Europese Commissie dat de paspoortprogramma’s van Malta en Cyprus voor grote investeerders een risico vormen voor de gehele Europese Unie, bijvoorbeeld op het gebied van witwassen?
Ik ben bekend met het genoemde artikel en het rapport van de Europese Commissie. Malta en Cyprus zijn EU-lidstaten die gebonden zijn aan de Europese anti-witwasrichtlijn. Deze landen zijn daarmee verplicht om de richtlijn te implementeren in nationale wetgeving en adequaat toezicht te houden op de naleving hiervan. De Europese Commissie ziet erop toe dat de implementatie op gepaste wijze plaatsvindt en spreekt lidstaten erop aan indien dit niet gebeurt. De drie European Supervisory Authorities (ESA’s) hebben een coördinerende rol bij het signaleren en mitigeren van grensoverschrijdende risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Zij bevorderen de coördinatie van en samenwerking tussen de nationale bevoegde autoriteiten uit de verschillende lidstaten. De vierde anti-witwasrichtlijn bepaalt dat de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten moeten samenwerken in het geval dat een instelling in meerdere lidstaten actief is, om een effectieve naleving van anti-witwasregels en doeltreffend toezicht te waarborgen. Ook werken toezichthouders samen om expertises te delen op bijvoorbeeld het gebied van witwassen.
Het kabinet acht het van belang dat het Europese toezicht op dit terrein wordt versterkt. Op dit moment is er een raadsakkoord bereikt op Europese voorstellen die de EBA een prominentere rol geven in het anti-witwastoezicht en bij de samenwerking tussen prudentiële toezichthouders en anti-witwastoezichthouders. Ook krijgt de EBA de bevoegdheid om het toezicht in de lidstaten te beoordelen en de mogelijkheid om in ernstige gevallen maatregelen op te leggen aan een financiële instelling indien de nationale toezichthouder, ook na een verzoek van de EBA, niet optreedt.
De EU kent momenteel drie lidstaten (Bulgarije, Cyprus en Malta) met regelingen waarbij investeerders de nationaliteit van dat land krijgen onder voorwaarden die minder streng zijn dan bij gewone naturalisatieregelingen. In deze drie lidstaten bestaat er geen verplichting om fysiek in het land te verblijven, noch om er andere echte banden mee te hebben, voordat het burgerschap wordt verleend. De Commissie stelt in het rapport dat deze regelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor o.a. de veiligheid en de kans op witwassen en belastingontduiking binnen de EU. Ik deel de zorg van de Commissie en sta positief tegenover het initiatief van de Commissie om extra aandacht te besteden aan de naleving van EU-recht bij de burgerschaps- en verblijfsregelingen. De Commissie kondigt aan toezicht te houden op de bredere problemen rondom deze naleving en actie te ondernemen indien nodig. Daarnaast zal de Commissie toezicht houden op de stappen die de lidstaten ondernemen om kwesties op het vlak van transparantie en governance bij het beheer van deze regelingen aan te pakken. In dit kader zal er een groep deskundigen uit de lidstaten samengesteld worden om de transparantie, het beheer en de veiligheid van deze regelingen te verbeteren. Deze acties dragen bij aan een betere naleving van EU-recht bij de burgerschaps- en verblijfsregelingen en verkleinen naar verwachting de risico’s op bijvoorbeeld witwassen.
Bent u van mening dat het toezicht van sommige kleine lidstaten adequaat is ingericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat toezicht op deze bedrijven in het kader van de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2) effectiever is wanneer dit op Europees niveau, bijvoorbeeld via ESMA, wordt ingericht?
Zoals hierboven aangegeven wordt het toezicht op betaaldienstverleners door PSD II versterkt en geharmoniseerd, met name op het punt van verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking tussen nationale toezichthouders. Daarbij heeft de EBA de taak om onder andere harmonisatie van het toezicht op PSD II te bevorderen. Het kabinet is voorstander van het bevorderen van toezichtsconvergentie tussen verschillende lidstaten en in principe van verdere centralisatie van Europees toezicht op bepaalde terreinen, zoals ook is aangegeven in het fiche bij de Europese voorstellen tot aanpassing van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten en het Europees Comité voor Systeemrisico’s (ESFS-review package)4. Het kabinet hanteert hierbij een aantal criteria waaraan moet worden voldaan alvorens het toezicht verder te willen centraliseren. Zo moet het gaan om activiteiten die bij uitstek grensoverschrijdend cq. pan-Europees plaatsvinden. Ook moet er sprake zijn van duidelijke eenduidige regels, zodat de beleidsinvulling bij de wetgever blijft liggen. Dit voorkomt dat de toezichthouder de rol van zowel regelgever, als toezichthouder op zich moet nemen. Indien het toezicht direct de bescherming van consumenten raakt is het uitgangspunt dat toezicht beter nationaal uitgeoefend kan worden. Centralisatie van toezicht op consumentenbescherming mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige bescherming door toezicht op nationaal niveau. Tot slot moet worden meegenomen wat de impact is op de organisatie van de ESA, indien toezicht verder wordt gecentraliseerd. Het kabinet is daarom voorstander van een geleidelijke overgang van toezichttaken van nationale toezichthouders. Om dit te waarborgen zou bij verdere Europese centralisatie van toezicht ook moeten worden gekeken naar het aantal marktpartijen dat onder centraal toezicht zou gaan vallen en het aantal medewerkers dat benodigd is om toezicht op deze partijen te houden. Tot slot zal er bij de uitwerking van het directe toezicht aandacht moeten zijn voor praktische aspecten als de toekenning van onderzoeks- en sanctiebevoegdheden aan de ESA’s, de rechtsbescherming daarbij en de verhouding met andere rechtsgebieden, zoals het strafrecht, dat nationaal ook een rol kan spelen op sommige terreinen. Gelet op deze uitgangspunten en het feit dat in PSD II ervoor is gekozen het toezicht te laten bij de nationale toezichthoudende instanties, ligt het vooralsnog niet voor de hand om het toezicht op betaaldiensten op Europees niveau in te richten.
Welke stappen gaat u nemen om adequaat toezicht in de gehele Europese Unie te borgen?
Zie antwoord vraag 5.
De financieringsmogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de financieringsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) |
|
Roald van der Linde (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voor kleine bedrijven gaat de geldkraan het minst ver open»1 en de onderliggende Financieringsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ja.
Wat vindt u van de beschreven situatie in dit artikel? Kunt u reageren op de bevindingen dat zeker voor het mkb het steeds moeilijker is om financiering rond te krijgen? Worden de bevindingen uit de Financieringsmonitor gestaafd door de informatie die de ministeries zelf hebben? Krijgt u dergelijke signalen ook terug vanuit uw eigen gesprekken met ondernemers?
De CBS Financieringsmonitor is gemaakt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en is voor mij een belangrijk informatiebron over mkb-financiering. Voor mijn reactie op de Financieringsmonitor verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 32 637, nr. 344) die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 4 februari 2019, over de Financieringsmonitor en de evaluaties van diverse financieringsinstrumenten.
In het algemeen geldt dat het financieren van het mkb risicovoller is dan het financieren van het grootbedrijf. Deze hogere risico’s kunnen zowel te maken hebben met het te financieren bedrijf als met het te financieren ondernemingsplan. Bij het micro- en kleinbedrijf gaat het veelal om kleinere aanvragen, waarvan de relatieve kosten van kredietbeoordeling hoog zijn. Op basis van de Bank Lending Survey (BLS), een peiling van de ECB onder banken, lijken de acceptatievoorwaarden voor financiering te verbeteren.
Ik vind het gesprek over de zoektocht naar financiering met ondernemers belangrijk. Dat is de reden dat ik in mijn mkb-tour, die ik aankondigde bij de lancering van het mkb-actieplan op 28 juni 2018, geregeld ondernemers bezoek in het kader van bedrijfsfinanciering. Tijdens deze bezoeken merk ik dat voor het mkb, en dit geldt nog meer voor startende bedrijven, financiering van groei en innovatie vaak lastig is. Wel heb ik ook vele ondernemers ontmoet die het wel gelukt is financiering te vinden.
Hoe verhouden de cijfers uit de Financieringsmonitor zich tot omringende landen? Hebben ondernemers in Nederland het moeilijker dan collega’s uit het buitenland om financiering rond te krijgen?
Uit recent onderzoek van de ECB en de Europese Commissie dat onder ondernemers wordt gehouden (Survey on the access to finance of entrepreneurs (SAFE)) blijkt dat de resultaten per lidstaat op de verschillende onderwerpen uiteenlopen. De survey heeft drie hoofdthema’s, te weten: de financiële situatie van het bedrijf, de belangrijkste uitdagingen die de ondernemer ervaart en de financieringscondities van het bedrijf.
Uit de SAFE (april – september 2018) blijkt dat de afwijzingen van financieringsaanvragen bij banken zijn gedaald. Deze daling is relatief groter dan in andere lidstaten, alhoewel het belangrijk is de bevindingen vanuit SAFE over een langere tijd te bezien. Als we kijken naar het totale aantal toekenningen van externe financiering zien we namelijk dat dit lager ligt dan het EU gemiddelde. Deze cijfers corresponderen met het beeld dat uit de CBS Financieringsmonitor komt. Daarbij zij opgemerkt dat de CBS Financieringsmonitor een grotere steekproef omvat (5.200 Nederlandse mkb-ondernemers tegen 800 Nederlandse mkb-ondernemers in SAFE) en zodoende meer representatief is.
Naar aanleiding van de motie Graus (Kamerstuk 31 311, nr. 203) zal ik de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar informeren over een CPB-studie naar de mkb-financieringsmarkt in Europees perspectief, die in opdracht van mij wordt uitgevoerd. Hierbij betrek ik ook een aparte enquête en een discussiepaper die mijn ministerie met de Europese Commissie uitwerkt, om best practices op het gebied van mkb-financiering in andere Europese landen in kaart te brengen.
Wat is de oorzaak van deze mismatch in de financiering? Zijn de eisen die gesteld worden aan kapitaal disproportioneel hoog of is er sprake van teveel bureaucratie?
De CBS Financieringsmonitor laat zien dat het microbedrijf (2–10 werkzame personen) het meeste moeite heeft met het vinden van financiering. Bij 20% van het microbedrijf leidt een financieringsaanvraag niet tot financiering en in 80% lukt het wel om de aangevraagde financiering geheel of gedeeltelijk aan te trekken. Van het mkb dat een financieringsaanvraag doet slaagt 16% niet in het aantrekken van financiering Voor het mkb-bedrijf dat een financieringsbehoefte heeft en zich heeft georiënteerd, maar uiteindelijk geen aanvraag indient is het beeld anders: hiervan weet 56% externe financiering te vinden.
De Financieringsmonitor geeft geen informatie over de kwaliteit van de aanvragen. Het is daarmee niet mogelijk een oordeel te vellen of er daadwerkelijk een mismatch van financiering is. Ook andere onderzoeken, zoals de Survey on the access to finance of entrepreneurs (SAFE) en de Bank Lending Survey geven over de mismatch onvoldoende uitsluitsel. Uit deze onderzoeken blijkt dat internationaal gezien de financieringsvoorwaarden in Nederland niet buiten proportie zijn. Ook dit onderwerp neem ik mee in de reactie op de motie Graus die ik in het tweede kwartaal van dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
Wat vindt u van de conclusie dat vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) nog teveel moeite heeft om financiering rond te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zet de regering op dit moment om financiering voor mkb’ers te vereenvoudigen, zeker daar uit het artikel blijkt dat voor bijna de helft van de ondernemers een gebrek aan financiering een rem zet op groeiplannen?
De helft van de afgewezen bedrijven ervaart door gebrek aan financiering problemen met de groei van hun bedrijf. Ik vind dat de toegang tot financiering voor het mkb optimaal dient te zijn. Daarom verbeter ik de toegang tot financiering voor het mkb door middel van de BMKB en Qredits, en ook met financieringstafels. Hier wordt het in de kern financieel gezonde mkb met haalbare financieringsplannen door financiers en intermediairs ter tafel gebracht, om de financieringsmogelijkheden te bespreken en deze bedrijven te versterken met kapitaal, netwerk en kennis. Ook steun ik de Stichting MKB-financiering bij hun activiteiten, zoals het bereiken van ondernemers, het opstellen van een gedragscode en het beschikbaar maken van een doorverwijstool voor ondernemers met een financieringsbehoefte naar financiers. Specifiek voor groeibedrijven zijn er naast deze maatregelen ook risicokapitaalinstrumenten, zoals de SEED Capital en Vroegefasefinanciering; deze kunnen ondernemers ondersteunen bij het realiseren van hun groeiplannen.
Welke stappen kunnen banken zetten om de toegang tot financiering voor ondernemers te verbeteren? Welke stappen zijn banken voornemens te nemen? Neemt u de toegang van ondernemers tot financiering mee in uw gesprekken met de financiële sector? Zo ja, wat zijn de geluiden die u daar terug hoort?
Het is in het commercieel belang van banken zelf dat zij die bedrijven financieren die passen bij de doelgroep van de bank en zich kwalificeren. Daarbij heeft elke bank zijn eigen klantsegmentatie, bedieningsmodel, distributiekanalen en risicoafweging. Banken hebben stappen gezet om hun leningsproducten en processen transparanter en eenvoudiger te maken voor zover de wet- en regelgeving dat toelaat, om in te spelen op verschillende kredietbehoeften van ondernemers. Ook is de weg naar de bank voor de ondernemer door digitalisering op verschillende punten vergemakkelijkt. Tegelijkertijd wordt bij een deel van de ondernemers het persoonlijk contact gemist met medewerkers van de bank.
Een andere relevante ontwikkeling is dat banken in toenemende mate financieren samen met andere financiële dienstverleners of aanbieders. Denk daarbij aan crowdfunding, business angels, venture capital-fondsen of via het bankbedrijf onder het eigen of een ander label. Op het gebied van doorverwijzen en stapelfinanciering kunnen banken, financiële dienstverleners en aanbieders elkaar nog beter aanvullen.
Banken hebben een Gedragscode kleinzakelijke financieringen opgesteld (sinds 1 juli 2018 ingevoerd) om klanten duidelijkheid te geven over wat zij in de relatie tot hun bank kunnen verwachten van de dienstverlening. Zo werken banken ook mee aan regionale financieringstafels, waar moeilijker te financieren aanvragen worden besproken in een netwerk van financiers met een divers productaanbod. Dit zijn goede stappen van de banken, om de toegang tot financiering voor ondernemers te verbeteren. Ik heb een periodiek overleg met de banken waarin ik deze en andere onderwerpen bespreek.
Welke stappen kunnen ondernemers zelf zetten om hun toegang tot kapitaal te verbeteren? Op welke manier bevordert de overheid de bekendheid van ondernemers met alternatieve financieringsvormen? Welke stappen zijn hier nog te zetten?
Het is belangrijk dat ondernemers financieel gezond zijn en de markt financieel haalbare plannen financiert. Uit de Financieringsmonitor blijkt dat bedrijven met een hoger onderpand of solvabiliteit een grotere slaagkans hebben bij een financieringsaanvraag.
Ik adviseer ondernemers voldoende de tijd te nemen voor het opstellen van een financieringsaanvraag en het oriënteren op waar ze de juiste financiering voor hun investering kunnen vinden. Een aantal jaar geleden is hiervoor de Financieringsdesk ingericht bij de Kamer van Koophandel. Een belangrijk algemeen aandachtspunt is dat ondernemers bij een financieringsaanvraag de benodigde documenten ook daadwerkelijk aanleveren.
Ondernemers zouden naast de kosten van financiering ook naar de andere aspecten van financiering kunnen kijken, bijvoorbeeld naar de flexibiliteit die een financier biedt en de kennis en het netwerk dat een financier kan inbrengen bij risicokapitaal.
Welke rol spelen alternatieve vormen van financiering, zoals crowdfunding, Qredits en The Funding Circle? Op welke manier kan de overheid de marktsituatie voor deze alternatieve financieringsbronnen bevorderen?
De omvang van alternatieve vormen van financiering blijft in verhouding tot de gehele financieringsmarkt bescheiden. Het mkb gaat voor krediet nog altijd eerst naar de bank. Tegelijkertijd gebruikt het mkb een steeds diversere financieringsmix. Traditionele kredieten worden bijvoorbeeld aangevuld met leasingen factoring. De rol die deze alternatieve financiers spelen wordt met het gebruik van fintech en nieuwe financieringsvormen alleen maar groter. Ik moedig dat aan. Zo is bijvoorbeeld vorig jaar de stichting MKB-financiering van start gegaan. Deze stichting van alternatieve financiers steun ik en richt zich onder andere op de bekendheid van alternatieve financiers bij ondernemers, accountants en adviseurs. Daarnaast is de BMKB permanent opengesteld voor alternatieve financiers.
Welke rol speelt de modernisering van het zekerheidsrecht in het verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor ondernemers? Kan ingegaan worden op de stand van zaken rond het voorgenomen wetsvoorstel over aanpassing van het verpandingsverbod?
Zoals toegezegd tijdens de begrotingbehandeling ben ik op dit moment in gesprek met banken en alternatieve financiers over het zekerhedenrecht in relatie tot mkb-financiering en zal mijn oordeel hierover geven in een Kamerbrief over de voortgang van het mkb-actieplan voor de zomer van 2019.
De internetconsultatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over het voorontwerp heeft uitvoerige en deels zeer gedetailleerde reacties opgeleverd. Die leiden ertoe een aantal aspecten van het wetsontwerp nader te bezien. Daarom is het nuttig om hierover nog een keer met de stakeholders in overleg te treden. Dat staat voor dit voorjaar gepland.
Welke rol speelt een goed functionerende kapitaalmarktunie in het sneller rondkrijgen van financiering voor ondernemers? Welke initiatieven op dit vlak worden nu uitgewerkt? Welke belemmeringen op Europees vlak zijn u bekend?
De kapitaalmarktenunie beoogt bij te dragen aan een verdere integratie van kapitaalmarkten in de Europese Unie en een verbreding en verdieping van de financieringsmogelijkheden voor projecten en ondernemers die nu nog in belangrijke mate afhankelijk zijn van bankfinanciering. Om dit te bewerkstelligen heeft de Europese Commissie zeventien wetgevende voorstellen uitgebracht. De voorstellen op het gebied van crowdfunding, het prospectus en het bevorderen van het gebruik van mkb-groeimarkten zien hierbij met name op financiering voor het mkb. Door het stellen van geharmoniseerde Europese regelgevende kaders worden barrières op het gebied van wet- en regelgeving tussen de verschillende lidstaten weggenomen. Op termijn zal dit leiden tot meer financiering en beschikbaarheid van meer verschillende soorten alternatieve financiering voor ondernemers.
Van de zeventien voorstellen zijn er inmiddels drie afgerond (het gaat hierbij om de voorstellen over simpele, transparante en gestandaardiseerde securitisaties (STS), de herziening van de verordeningen voor Europese durfkapitaal- en sociale ondernemerschapsfondsen (EuVECA en EuSEF), en het aannemen van de prospectusverordening. De overige veertien voorstellen bevinden zich nog in afrondende dan wel onderhandelingsfase. Nederland zet zich in om op de belangrijkste voorstellen zo snel mogelijk tot een akkoord te komen.
Ondanks de substantiële regelgeving op de financiële markten is er in de EU op meerdere vlakken nog sprake van fragmentatie op de kapitaalmarkten. Zo blijven de kapitaalmarkten gekenmerkt door een home bias, waarbij beursaandelen vooral in binnenlands bezit zijn. Er kunnen meerdere type barrières worden onderscheiden die grensoverschrijdende investeringen beïnvloeden, waaronder cultuur en taal, het verschillend implementeren van richtlijnen (bijvoorbeeld door het gebruik van nationale koppen), gebrek aan harmonisatie op andere terreinen (bijvoorbeeld faillissementswetgeving, vennootschapsrecht of belastingwetgeving) en verschillen in interpretatie en procedures van nationale toezichthouders. Nederland stelt zich positief op ten aanzien van de verkenning van eventuele verdere stappen richting een verdere integratie van de kapitaalmarkten in de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het mkb een fundamentele pijler van onze economie is en dat onze economie schade oploopt door het niet rondkrijgen van financiering voor het mkb?
Ik deel de mening dat het mkb een fundamentele pijler van onze economie is.
Ik vind het van belang dat gezonde bedrijven voldoende financiering kunnen aantrekken voor bijvoorbeeld investeringen, groei en uitbreiding, overnames en fusies. Dat is de reden dat mijn beleid gericht is op het verbeteren van de toegang tot financiering voor het mkb.
Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief van de CBS Financieringsmonitor onderzoek ik momenteel de werking van de mkb-financieringsmarkt. Het onderzoek moet een feitelijke analyse opleveren die bijdraagt aan een nieuwe toekomstvisie op de financieringsmarkt en de rol de overheid hierin. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te kunnen informeren.
De Daglichtkas |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de prijswinnende Daglichtkas voor de glastuinbouw, een zonvolgend zon-thermisch systeem met dubbelglas met lenzen voor brandpuntfocus?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstaansgeschiedenis van het missiegedreven innovatieprogramma Kas als Energiebron (sinds 2008) en het belang dat deze innovatie kan hebben voor de energietransitie in de glastuinbouw, namelijk een potentieel van enkele honderden hectares sierteelt waarbij de bedrijven een energiebesparing van 50–100% kunnen realiseren?
Ja.
Kunt u aangeven waarom technieken zoals de Daglichtkas niet meer onder de Stimuleringsmaatregel Duurzame Energieproductie (SDE+) vallen?
Het doel van de SDE+-regeling is een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie. Belangrijk hierbij is dat de onrendabele top van een techniek goed kan worden bepaald en dat deze passend is voor ingediende projecten. De daglichtkas kon gebruik maken van de categorie zonthermie in de SDE+-regeling. Alle toepassingen binnen dezelfde categorie hebben hetzelfde subsidiebedrag. De daglichtkas wijkt echter sterk af van de meeste zonthermiesystemen. Uit de projectinformatie bij subsidieaanvragen voor de daglichtkas bleek dat de kans op overstimulering reëel is: de daglichtkas zou met minder subsidie toe kunnen om de onrendabele top te dekken. Vandaar dat de daglichtkas sinds 2018 niet langer wordt toegestaan binnen de categorie zonthermie.
Kunt u aangeven op welke wijze er contact is geweest met de glastuinbouwsector over dit onderwerp en op welke wijze er destijds – met relevante partijen uit de sector – is geanticipeerd op het vroegtijdig uitsluiten van technieken als de Daglichtkas voor het in aanmerking komen van ondersteuning vanuit de SDE+?
Nadat een aanvraag voor een Daglichtkas was afgewezen, is voor het openstellen van de najaarsronde SDE+ 2018 gesproken met LTO Glaskracht en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over de definitie van zonthermie in relatie tot de toepassing in kassen en is door de sector informatie aangeleverd aan PBL. PBL heeft op basis van deze informatie alleen indicatieve berekening kunnen maken. Nader onderzoek naar de systeemgrenzen en de onderhoudskosten evenals verifiëren van de aangeleverde data, is noodzakelijk om tot een betrouwbaar basisbedrag te komen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest van het uitsluiten van genoemde technieken voor ondersteuning vanuit de SDE+ op het gebied van investeringen en de energietransitie in het algemeen? Zo ja, hoe beoordeelt u de door u genoemde gevolgen? Zo nee, waarom niet?
De energietransitie en klimaatopgave vraagt inspanningen van alle sectoren en biedt kansen voor investeringen in innovatieve technieken die hier aan bij kunnen dragen. In het bredere kader van de energietransitie zijn de gevolgen van het niet opnemen van zonthermie voor kassen in de SDE+ 2019 beperkt. De glastuinbouw is echter een belangrijke sector met grote kansen en ideeën om te verduurzamen. Het is hierbij wenselijk als innovatieve concepten in de glastuinbouw gestimuleerd kunnen worden, maar dit moet wel zorgvuldig en kosteneffectief gebeuren om de energietransitie betaalbaar te houden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat genoemde innovaties kunnen doorgroeien, zeker met het oog op de energietransitie en innovatie in het algemeen, en kunt u toelichten hoe men innovaties als de Daglichtkas in dit kader ziet?
Ja, het is wenselijk dat innovaties als de daglichtkas kunnen doorgroeien. In mijn voorbereidingen voor de vormgeving van de SDE++ 2020 zal ik de toepassing van zonthermie in kassen als specifiek aandachtspunt meenemen.
Het bericht dat apothekers schaarse medicijnen doorsluizen naar het buitenland |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Apothekers verkopen geneesmiddelen aan het buitenland, terwijl er hier tekorten zijn»1? Wat is uw reactie daarop?
Ja. Als apothekers of groothandels geneesmiddelen waarvoor een tekort is in Nederland exporteren dan vind ik dat kwalijk. Dit getuigt immers niet van goede zorg aan de patiënt en is daarnaast in strijd met de afspraken die met groothandels zijn gemaakt.
Als er geen tekorten zijn en een apotheker heeft een groothandelsvergunning, dan is parallelexport van geneesmiddelen toegestaan. Voorwaarde is dat de export wel volledig gescheiden moet zijn van de apothekersactiviteiten. Een apotheker mag niet voor eigen patiënten inkopen en deze geneesmiddelen vervolgens exporteren.
Deelt u de mening dat indien er in Nederland een tekort is dat er geen enkel pakje medicijnen naar het buitenland mag verdwijnen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kon het volgens u gebeuren dat de export van de anticonceptiepil in oktober gewoon doorging terwijl er in Nederland sinds september een tekort aan was?
Het is onbekend op welke schaal geneesmiddelen naar het buitenland worden geëxporteerd. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over het aantal patiënten dat is getroffen door export van geneesmiddelen waarvan in Nederland sprake was van een tekort en de daarbij horende kosten.
Er zijn afspraken gemaakt met groothandels dat zij bij een tekort van geneesmiddelen in Nederland, de betreffende geneesmiddelen niet mogen exporteren. Als iemand signalen heeft dat dit wel gebeurt, roep ik hen op om dit te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zodat de IGJ dit kan onderzoeken. Dit kan ook anoniem.
De IGJ voert een gedetailleerd onderzoek uit naar de recente leveringsproblemen met de anticonceptiepil. Het doel is om inzicht te krijgen in de voorraadposities van de anticonceptiepil bij firma’s, groothandels en apotheken en te kijken wat er het afgelopen jaar mee is gebeurd. IGJ kijkt ook of firma’s wel voldoende voorraad hadden en of ze op tijd een dreigend tekort gemeld hadden. Als er meldingen worden ontvangen over export van de anticonceptiepil op het moment dat er een tekort was in Nederland, dan neemt IGJ deze ook in mee in dit onderzoek.
Daarnaast doet IGJ ook onderzoek in hoeverre firma’s leveringsonderbrekingen voor diverse geneesmiddelen (dus niet alleen de anticonceptiepil) niet of niet tijdig hebben gemeld bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten. Over beide onderzoeken heb ik u in mijn brief van 30 november jl. geïnformeerd2.
Ik verwacht dat al deze onderzoeken en evaluaties een goed beeld zullen geven, aanvullend onderzoek acht ik op dit moment niet nodig.
Graag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 9 van de vragen van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 30 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1663).
Hoeveel patiënten zijn hier de dupe van geworden en hoeveel extra kosten zijn hierdoor uitgegeven aan medicijnen? Kunt u daarbij een uitsplitsing per geneesmiddel geven?
Zie antwoord vraag 3.
Laat u deze kwestie inmiddels grondig onderzoeken door alle exportbewegingen van medicijnen in kaart te brengen? Zo nee, op welke wijze doet u dat dan wel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze op winstmaximalisatie gerichte export van schaarse medicijnen te stoppen?
Op basis van het onderzoek van de IGJ, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3,4 en 5, zal ik bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid op februari 2019?
Dat is mij helaas niet gelukt, maar ik heb deze vragen wel zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Undercover in de wereld van het nieuwe roken’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Undercover in de wereld van het nieuwe roken»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het bericht. In mijn brief aan uw Kamer van mei 20182 heb ik gemeld dat ik vind dat de IQOS en soortgelijke apparaten geen normale producten zijn en dat ze niet passen in het tabaksontmoedigingsbeleid. Vanwege de schadelijkheid en de verslavende werking van tabak die wordt verhit, heb ik aangekondigd nadere regels te stellen aan de verhittingsapparaten en benodigde accessoires die gebruikt kunnen worden voor het verhitten van tabak.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Philip Morris International afreizen naar tabakswinkels om klanten te leren hoe zij de IQOS moeten gebruiken? Is deze vorm van promotie niet wettelijk verboden?
Het uitleg geven over een (tabaks)product is niet verboden. Daarnaast is reclame of promotie binnen een tabaksspeciaalzaak op dit moment ook toegestaan. Met de in het preventieakkoord aangekondigde uitbreiding van het reclameverbod gaan we hier nadere regels aan stellen. Het reclameverbod wordt per 2021 ook van toepassing in speciaalzaken. Ook gevelreclame wordt dan verboden voor deze speciaalzaken. Reclame blijft wel toegestaan in speciaalzaken die alleen rookwaren, rookaccessoires, loten en dagbladen verkopen, alsmede in bestaande kleine zaken waar tenminste 75% van de omzet uit tabaksproducten wordt gehaald.
Wanneer gaat u de aangekondigde wijziging van de Tabakswet aan de Kamer sturen die regelt dat er onder andere verplichte gezondheidswaarschuwingen en afschrikwekkende plaatjes op de IQOS-verpakkingen komen te staan?
In het preventieakkoord is een aantal wetswijzigingen aangekondigd op verschillende tabaksonderwerpen. Bij de uitwerking hiervan zullen ook nadere regels worden gesteld aan de verhittingsapparaten en benodigde accessoires die gebruikt kunnen worden voor het verhitten van tabak. Deze voorstellen zullen, gezien de genoemde inwerkingtredingsdata, zo snel als mogelijk in procedure worden gebracht.