De gebrekkige handhaving van de wet controle rechtspersonen en faillisementsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht Justitie op bedrijven werkt niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat het een ernstige zaak is dat veroordeelde faillissementsfraudeurs opnieuw rechtspersonen zoals besloten vennootschappen (bv's), naamloze vennootschappen (nv's) en/of stichtingen op kunnen richten, ondanks het feit dat de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet controle rechtspersonen en het daaraan gekoppelde computersysteem Radar zulks beogen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op rechtspersonen is, in overleg met de toezichthoudende en opsporende instanties, beperkt en beheerst gestart en is zoveel mogelijk toegesneden op de behoefte van de afnemende partijen. Dit heeft gevolgen gehad voor de aard en omvang van het aantal meldingen dat aan de afnemende partijen is verzonden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet controle op rechtspersonen is veel aan het systeem verbeterd. Vanaf 1 juli 2011 zijn er ca. 650 risicomeldingen op verzoek en informatieverzoeken aan partijen verzonden.
Het klopt niet dat alleen B.V.»s en N.V.»s worden gecontroleerd door het systeem Radar. Vooralsnog leiden alleen wijzigingen bij B.V.»s en N.V.»s tot een automatische analyse in Radar. Bij wijzigingen in B.V.»s en N.V.»s zijn vaak andere soorten rechtspersonen betrokken. Deze rechtspersonen worden vervolgens in de analyse betrokken. Radar heeft dus al wel de mogelijkheid om andere rechtspersonen te controleren. Mede in overleg met de afnemende partijen is vanuit een beperkte en beheerste start begonnen met de screening van B.V’s en N.V.»s. Over de vraag wanneer de wijzigingen bij andere rechtspersonen onderdeel van de automatische analyse worden is nog geen besluit genomen.
Is het waar dat voornoemd computersysteem momenteel alleen bv's en nv's controleert? Zo ja, wat is daar de reden voor en wanneer is de controle op andere rechtspersonen een feit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom met behulp van bedoeld toezichtsysteem tot op heden slechts een tiental meldingen aan instanties als De Nederlandse Bank, de Autoriteit Financiële Markten, de belastingdienst en/of de politie zijn doorgegeven (in plaats van de honderden waarvan u zelf destijds uitging)? Is dat omdat het systeem onvoldoende functioneert, omdat de pakkans bij faillissementsfraude te klein is of omdat faillissementsfraude volgens u veel minder voorkomt dan de media veronderstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een slechte zaak is als computersysteem Radar (zoals in het artikel in kwestie wordt beweerd) in plaats van de ingeschatte 3,5 mln. euro inmiddels 18,7 mln. heeft gekost, terwijl het nu volgens het artikel onvoldoende en in ieder geval onvolledig functioneert?
De 18,7 miljoen betreft de totale kosten voor de herziening van het toezicht op rechtspersonen over de periode 2006 tot heden. De totale kosten zijn in de loop der jaren herijkt zoals ook is weergegeven in het Rijks ICT-dashboard. De kostenstijging is het gevolg van hoge complexiteit in de realisatie én aanvullingen op het programma van eisen voor het systeem Radar. Er is geen sprake van een onvolledig functioneren van het systeem Radar.
Erkent dan wel herkent u de in het aangehaalde artikel impliciet gedane bewering dat bedoelde wetgeving niet aan het beoogde doel bereikt en feitelijk een papieren tijger is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel van de Wet controle op rechtspersonen is een bijdrage leveren aan de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Door middel van de zogenaamde risicomeldingen en het verstrekken van informatie op verzoek, worden toezichthoudende en opsporende instanties als het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst in staat gesteld over te gaan tot opsporing en vervolging van (rechts)personen. Uit terugkoppeling van de afnemers blijkt dat de verstrekte risicomeldingen waardevol en bruikbaar zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze een goede werking van computersysteem Radar thans wordt gewaarborgd? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat in alle gevallen registratie plaatsvindt? Op welke wijze vindt vervolgens handhaving c.q. controle plaats?
Het succes van Radar staat of valt met goede, heldere en bruikbare risicomeldingen waarmee afnemende partijen onder meer faillissementsfraude kunnen opsporen en vervolgen. In overleg met de afnemende partijen worden gezamenlijk prioriteiten vastgesteld. In de Wet controle op rechtspersonen is bepaald dat de afnemende partijen registreren en terugkoppelen wat zij met de risicomeldingen hebben gedaan.
Bent u van mening dat uit de nieuwe voorbeelden van faillissementsfraude die steeds in de media naar voren komen, de noodzaak blijkt om de faillissementswetgeving en/of de handhaving ervan te herzien? Zo ja, welke stappen bent u voornemens daartoe te zetten? Zo nee, waarom niet, mede gelet op de zeer grote bedragen die met faillissementsfraude gemoeid zijn?
Ik verwijs hiervoor naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
De inperking van internetvrijheid in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat op 1 november in Rusland een wet in werking is getreden die de digitale vrijheid van de bevolking inperkt, door systematische surveillance met DPI technologie?1
Ja.
Wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop? Welke gevolgen verwacht u dat deze wet zal hebben voor de mensenrechtensituatie in Rusland en voor de Nederlandse bedrijven die daar opereren?
De wet is primair gericht op bescherming van kinderen tegen schadelijke informatie als ook op het beperken van toegang tot in Rusland wettelijk verboden informatie. De wet zou ook gebruikt kunnen worden om de autoriteiten onwelgevallige informatie af te schermen en om het gedrag van internetgebruikers te monitoren. De Nederlandse regering koestert de vrijheid op het internet en de bescherming van de privacy van gebruikers. De vertrouwelijkheid van de bedrijfscommunicatie is bovendien in het geding. Daarom maakt de regering zich zorgen over eventueel misbruik van de op 28 juli 2012 door president Poetin bekrachtigde wet.
Kan de regering uitsluiten dat er vanuit Nederland of andere EU-lidstaten technologie aan Rusland geleverd wordt die gebruikt wordt voor massasurveillance, DPI, massacensuur of andere maatregelen die mensenrechten inperken?
Nee. Veel goederen kunnen naast gebruik voor wetmatige interceptie ook voor mensenrechtenschendingen worden ingezet. Het exacte eindgebruik is niet altijd bekend.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan digitale vrijheid in Rusland, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van de Nederlandse ambassade voor veilig, ongecensureerd en niet gemonitord internetgebruik?
De Nederlandse regering heeft internetvrijheid hoog in het vaandel staan. Zowel in Europees kader als in de bilaterale contacten met de Russische overheid worden de ontwikkelingen van het afgelopen halve jaar in Rusland ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatievergaring en andere vrijheden aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Rusland van 15 tot 19 oktober 2012 is dit in gesprekken met overheden en met non-gouvernementele overheden aan de orde geweest. In het verleden heeft Nederland via het Matra-programma verschillende internetinitiatieven ondersteund, zoals het verbeteren van de internet-nieuwsvoorziening van «Novaya Gazeta». Daarnaast heeft Nederland bij de Freedom Online conferenties in zowel Den Haag (2011) als Nairobi (2012) Russische bloggers (respectievelijk Gregory Shevdov en Damir Gainutdinov) de mogelijkheid geboden hun ervaringen te delen ten aanzien van de situatie van digitale rechten in Rusland.
Op welke wijze zult u zich inzetten voor digitale vrijheid van mensen in Rusland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor de digitale vrijheid in Rusland? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De EU heeft deze en andere vrijheden tijdens de EU-RF Mensenrechtendialoog in juli 2012 reeds aan de orde gesteld. De Nederlandse regering zal er voor blijven pleiten dat dit onderwerp hoog op de agenda staat.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor een verbod op de export van technologie vanuit de EU wanneer die gebruikt wordt of kan worden voor het schenden van mensenrechten, zoals nu gebeurt in Rusland?
Nederland zet zich reeds geruime tijd in om de EU-dual useverordening uit te breiden, zodat bedrijven een ad-hoc vergunningplicht kan worden opgelegd indien er aanwijzingen zijn dat technologie (gedeeltelijk) kan worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Het Europees Parlement heeft onlangs een voorstel gedaan langs deze lijnen. Nederland zal er bij andere lidstaten op aandringen dit voorstel te omarmen.
De bouw van de Amsterdamse Westermoskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Westermoskee gaat door»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de bouw van de Westermoskee doorgang zal vinden? Zo ja, op welke termijn verwacht men dat de Westermoskee definitief klaar zal zijn? Op welke wijze wordt de moskee gefinancierd?
Manderen BV heeft de gemeente Amsterdam laten weten dat zij de bouw van de Westermoskee in het eerste kwartaal van 2013 gaat hervatten. Naar verwachting zal de bouw anderhalf tot twee jaren duren. Manderen BV is verantwoordelijk voor de financiering van de bouw. Volgens de informatie van de gemeente Amsterdam is van de door de gemeente Amsterdam aan Manderen BV betaalde koopsom van het RIVA-terrein een deel gereserveerd voor de bouw van de Westermoskee. Manderen kan inmiddels hierover voor de bouw beschikken omdat eerdere beslagen zijn opgeheven.
Welke organisaties zijn er nu nog betrokken bij de (bouw van de) Westermoskee?
De gemeente Amsterdam heeft te maken met de rechtspersoon Manderen BV. De Moskeevereniging Aya Sophia is in de rechtspersoon vertegenwoordigd.
De gemeente Amsterdam begeleidt zoals dat gebruikelijk is het bouwproces en houdt derhalve toezicht op de bouw en het bouwproces en zal indien nodig handhavend optreden. De gemeente waakt eveneens over het nakomen van het erfpachtcontract tussen Manderen BV en de gemeente.
Bestaan er nog banden tussen de organisaties die de moskee bouwen en/of in gebruik zullen nemen en de radicaal-islamitische organisatie Milli Gorus, die banden onderhoudt met de Moslim Broederschap?
De aandeelhouders van Manderen BV zijn twee moskeeorganisaties van Milli Görüs (Ayasophia en Selimye) en de bij deze moskeeën aangesloten jongerenorganisaties. Dit blijkt uit het IMES-onderzoek van 2008 (TK 2008 – 2009, 31 268, nr. 12). Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om het onderzoek te herhalen.
De AIVD doet (onder andere) onderzoek naar personen en organisaties die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD beschikt op dit moment niet over informatie die erop wijst dat aan de bouw van de Westermoskee dreigingen voor de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat verbonden zijn.
Zijn er aandelen van Manderen BV in handen van Milli Gorus en zijn er personen bij de betrokken organisaties actief die bekend zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de komst van deze moskee tegen te houden?
Manderen BV beschikt over een onherroepelijke bouwvergunning die is afgegeven in 2007. Deze bouwvergunning geeft het recht om te bouwen volgens het plan zoals dat is ingediend bij de aanvraag van de vergunning. De rol van de gemeente in dit proces is die van vergunningverlener en handhaver. Tussen de gemeente en Manderen BV is een erfpacht overeenkomst gesloten op grond waarvan Manderen BV verplicht is het terrein conform de bestemming «religieuze voorziening» te ontwikkelen.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Henk van Gerven , Jan Vos (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
De frequentieveiling van 4G-internet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
Wat is uw analyse over de aanbeveling van de Europees Commissaris voor de Digitale Agenda, mevrouw Neelie Kroes, dat lidstaten tempo moeten maken met de uitrol van 4G-netwerken?1
Wat is uw analyse over het bericht dat Nederland relatief langzaam is met het uitrollen van het 4G-netwerk?
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van de uitrol van het 4G-netwerk in de Europese lidstaten?
Wat kan het kabinet doen om het 4G-netwerk sneller over Nederland uit te rollen?
Hoe garandeert het kabinet dat er een constante netkwaliteit in de 4G-infrastructuur ontstaat?
Onafhankelijk visserijonderzoek |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Henk Bleker (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
Hoe vaak worden andere schepen en hun bemanning gebruikt voor visserijonderzoek dan die van de Rijksrederij?
Als voor visserijonderzoek in opdracht van de Rijksoverheid gebruik wordt gemaakt van andere schepen dan die van de Rijksrederij, gaat het in nagenoeg alle gevallen om de inzet van commerciële visserijschepen. De mate waarin dit gebeurt hangt af van het type onderzoek. Ik maak hier onderscheid in de wettelijke onderzoekstaken en contractonderzoek.
De wettelijke onderzoekstaken, die voor een groot deel bepaald worden door de EU Datacollectieverordening en waarvoor de inzet van schepen is vereist, worden uitgevoerd door IMARES. Het ministerie van EZ geeft hiertoe opdracht en heeft zich gecommitteerd aan het afnemen van schepen bij de Rijksrederij conform de convenanten die zijn opgesteld bij de oprichting van de Rijksrederij. Dit betekent dat voor de uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken vrijwel alleen schepen van de Rijksrederij worden ingezet. Uitzondering hierop is de inzet van bedrijfsschepen voor onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis (discards).
Voor contractonderzoek worden vaker bedrijfsschepen ingezet. Het gaat hierbij vaak om samenwerkingsprojecten tussen kennisinstellingen en beroepsvissers dat zich onder anderen richt op:
Momenteel zijn circa 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij onderzoek uitgevoerd door IMARES.
In welke situaties wordt hier toe besloten en waarom?
Voor het wettelijke onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis, is samenwerking met de bedrijfsschepen noodzakelijk omdat dit onderzoek uitsluitend tijdens het visserijbedrijf aan boord van een commercieel functionerend schip uitgevoerd kan worden.
Voor zowel de wettelijke taken als voor het contractonderzoek kan ook vanwege andere redenen gekozen worden voor samenwerking met bedrijfsschepen en hun bemanning.
Door samen te werken met vissers, kunnen indien noodzakelijk meerdere schepen tegelijk ingezet worden. Daarmee kan een grotere hoeveelheid informatie over een groter gebied in korte tijd worden verzameld. Vaak zorgt de beschikbaarheid van meer informatie ervoor dat het onderzoek leidt tot sterkere conclusies.
Vissers kennen hun visserij zelf het beste. Door samen te werken met vissers, hebben onderzoekers toegang tot hun waardevolle kennis over de visserijpraktijk, zoals over veelgebruikte visgronden en visserijmethoden. Dit soort kennis kan de kwaliteit van het onderzoek verbeteren.
Om het draagvlak bij de vissers voor uitkomsten van het onderzoek te vergroten, wordt de visserijsector betrokken bij onderzoeksprogramma’s.
Deel van het onderzoek richt zich op effecten van een bepaald vistuig. De schepen van de Rijksrederij zijn niet uitgerust om te vissen met deze, soms experimentele tuigen.
Niet voor alle type werkzaamheden binnen een onderzoek is het noodzakelijk dat deze door onderzoekers worden uitgevoerd. Zolang bepaalde maatregelen worden genomen, zie hiervoor de antwoorden op vraag 3, is het in een aantal gevallen efficiënter om bepaalde werkzaamheden door een visser uit te laten voeren, zonder dat dit ten koste gaat van de onafhankelijkheid en bruikbaarheid van de gegevens.
Met welke specifieke eisen wordt gepoogd de onafhankelijkheid te waarborgen indien er van commerciële schepen en hun bemanning gebruik wordt gemaakt?
De ministeries van EZ en I&M hechten groot belang aan de onafhankelijkheid van al het onderzoek. Middelen om dit te waarborgen zijn:
In de meeste projecten waarin wordt samengewerkt met bedrijfsschepen, gaan onafhankelijke waarnemers mee aan boord van de schepen die meewerken. Dit kan steekproefsgewijze of bij alle onderzoekreizen, afhankelijk van het onderzoek.
Deze waarnemers verzamelen volgens het IMARES-bemonsteringsprotocol hun eigen gegevens, onafhankelijk van de bemonstering door het schip. De gegevens van de visreizen waarop waarnemers mee zijn geweest worden gebruikt ter vergelijking van de gegevens verzameld door de vissers zelf.
De gegevens die vissers verzamelen staan in veel gevallen niet op zichzelf. Waar mogelijk vergelijkt IMARES de gegevens van de vissers met gegevens uit andere informatiebronnen. Bij onverwachte verschillen, achterhaalt IMARES waar deze vandaan komen.
Door vissers goed te informeren over het onderzoek en de doelstelling ervan, zorgt IMARES ervoor dat het voor de vissers duidelijk is dat het in ieders belang is om eerlijke informatie aan te leveren.
Eenduidige instructies en protocollen zorgen ervoor dat alle deelnemende vissers op dezelfde manier de gegevens verzamelen. Tijdens de reizen waarbij waarnemers aan boord zijn, wordt gecontroleerd of de protocollen correct worden nageleefd
Op dit moment zijn er meer dan 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij IMARES onderzoek.
In hoeverre zijn er plannen om in de toekomst meer gebruik te maken van commerciële visserijschepen met hun bemanning voor visserijonderzoek?
In de regel wordt de voorkeur gegeven het onderzoek op de onderzoeksvaartuigen van de Rijksrederij uit te voeren omdat zij hier speciaal voor zijn uitgerust, goede ICT-faciliteiten hebben, over voldoende accommodatie beschikken en de onafhankelijkheid is geborgd. Verder is aan boord van de onderzoeksschepen standaardisatie en continuïteit van het onderzoek mogelijk, zodat over meerdere jaren het onderzoek op dezelfde wijze kan worden uitgevoerd.
Indien er overwegingen zijn die aangeven dat het onderzoek beter op een commercieel bedrijfsschip kan worden uitgevoerd dan zal daartoe worden gekozen. Indien onderzoek met eenzelfde kwaliteit maar tegen lagere kosten op bedrijfsschepen kunnen worden uitgevoerd dan kan deze keuze eveneens gemaakt worden. Niet in de laatste plaats omdat op deze manier ook de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de sector in het visserijonderzoek nader wordt vormgegeven.
In hoeverre heeft onderzoekende instantie IMARES de vrije keus om te kiezen voor een onderzoekschip van de Rijksrederij of uit commerciële vaart? Welke middelen heeft onderzoeksinstelling IMARES in handen om onderzoek op haar voorwaarden te laten plaatsvinden?
Voor bijdragen aan nationale en internationale bestandsopnamen, die uitgevoerd worden in het kader van afspraken die vastliggen in internationale verordeningen (wettelijke taken), wordt in principe gebruik gemaakt van de vaartuigen van de Rijksrederij. Wanneer deze vaartuigen niet beschikbaar zijn (bijvoorbeeld door schade) en dit resulteert in het niet kunnen voldoen aan internationale verplichtingen kan een geschikt bedrijfsvaartuig worden ingezet om alsnog aan de verplichting te voldoen.
Onderschrijft u de stelling dat de onafhankelijkheid van visserijonderzoek het best gewaarborgd kan worden door op schepen van en vooral met bemanning van de Rijksrederij te varen en niet op commerciële visserijschepen inclusief bemanning, die een andere doelstelling en andere belangen hebben?
Onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek hebben de hoogste prioriteit. Dit wordt vaak bereikt door gebruik te maken van schepen van de Rijksrederij. Bovendien zijn de vaartuigen van de Rijksrederij specifiek uitgerust voor het uitvoeren van onderzoek op zee en er is accommodatie voor de onderzoekers.
Echter, in bepaalde gevallen kan onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek tevens of zelfs beter worden uitgevoerd met behulp van bedrijfsschepen als deze hier beter geschikt voor zijn dan de vaartuigen van de Rijksrederij. Dit vereist echter altijd aanvullende activiteiten om te garanderen dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de verzamelde informatie gewaarborgd kan worden.
Zie verder antwoord op vraag 2.
Onvrijwillige prostitutie in Utrecht |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de burgemeester van Utrecht waarbij hij aangeeft dat 80 tot 90% van de prostituees in Utrecht hun werk onvrijwillig doet?1
Ja.
Zijn er vergelijkbare onderzoeken dan wel inschattingen met betrekking tot andere grote steden? Zo ja, kunt u die beschikbaar stellen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten doen?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin een goed onderbouwde schatting wordt gedaan van het aantal prostituees dat dit werk onvrijwillig doet. Van slachtoffers van mensenhandel is bekend dat zij in veel gevallen te angstig zijn om aangifte te doen of niet beseffen dat ze slachtoffers van mensenhandel zijn. Ook zijn ze soms zo verbonden met hun mensenhandelaar dat ze niet bereid zijn om aangifte te doen. Het is daarom zeer moeilijk om hierover betrouwbare inschattingen te doen.
Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) registreert in mijn opdracht het aantal slachtoffers van mensenhandel, waaronder prostituees die onder dwang werken ofwel slachtoffers van seksuele uitbuiting. In 2011 werden 716 slachtoffers van seksuele uitbuiting geregistreerd. De cijfers van CoMensha kunnen worden gezien als een benadering van het werkelijke aantal slachtoffers, zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar 8e rapportage constateert.2
Op welke manier biedt u de helpende hand aan prostituees die hun werk onvrijwillig doen?
Er is voorlichtingsmateriaal om prostituees te wijzen op de rechten die ze hebben als slachtoffer van mensenhandel. Omdat het regelmatig voorkomt dat slachtoffers geen aangifte doen (bijvoorbeeld omdat zij te angstig zijn) is het beleid erop gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.3 Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Ook zijn er verschillende non-gouvermentele organisaties die – al dan niet met subsidie van het Rijk – opkomen voor de belangen van prostituees en slachtoffers van mensenhandel.
Bent u bereid om het aanbod van uitstapprogramma’s voor prostituees niet langer afhankelijk te laten zijn van lokale middelen en prioriteiten maar landelijk te garanderen, bijvoorbeeld via geoormerkte middelen in het gemeentefonds?
Zoals aangegeven in eerdere brieven aan uw Kamer4 ligt de verantwoordelijkheid voor uitstapprogramma’s bij gemeenten, omdat prostitutiebeleid in eerste instantie een lokale aangelegenheid is. Gezien het positieve verloop van de warme overdracht van uitstapprogramma’s5 zie ik geen aanleiding om hier verandering in aan te brengen.
Het bericht ‘Fuikenverbod nekt strandvisserij’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «fuikenverbod nekt strandvisserij»?1
Ja.
Waarom hebt u besloten om per 1 januari 2011 een verbod op te leggen aan recreanten om langs de kust te vissen met fuiken?
Nederland is op basis van de Aalverordening (EG) nr.1100/2007 verplicht maatregelen te nemen voor het herstel van de aal. In dit kader is besloten per 1 januari 2011 een verbod op te leggen op de recreatieve visserij met beroepsvistuigen, zoals fuiken langs de kust. Deze maatregel is opgenomen in het Nederlandse aalbeheerplan dat in oktober 2009 goedgekeurd is door de Europese Commissie.
Is het waar dat de vissers niet op de hoogte waren van dit verbod? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze u dit verbod heeft gecommuniceerd naar de recreatieve fuikenvissers?
Het verbod op recreatieve visserij met fuiken langs de kust is met het in werking treden van het Nederlandse aalbeheerplan breed bekend gemaakt. Over het Nederlandse aalbeheerplan is uitvoerig gecommuniceerd met de betrokken partijen.
Het verbod op het vissen met vaste vistuigen in de kustwateren, waaronder de Westerschelde, heeft ook in het Informatiebulletin Regelgeving visserij van december 2010 gestaan. Daarnaast is informatie hierover ook op het DR loket (voorheen LNV loket) te vinden geweest. Bovendien gold voor de visserij in de als kustwater aangewezen gebieden al een vergunningplicht; op elke vergunning was vermeld dat deze geldig was tot en met 31 december 2010. Vergunningsaanvragen met ingangsdatum 1 januari 2011 zijn daarom ook niet meer toegekend. De vissers waren dus al ruim voor 1 januari 2011 bekend geworden met dit verbod.
Deelt u de opvatting dat het recreatief vissen met fuiken een deel is van het Zeeuws cultureel erfgoed en dat de omvang zeer beperkt is? Zo ja, bent u bereid om het verbod zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op het recreatief vissen met fuiken geldt voor geheel Nederland, ongeacht de omvang of historie van die visserij in sommige plaatsen.
Op verzoek van de Kamer of het verbod op recreatieve visserij met staandwant herzien kon worden, heeft voormalig minister Verburg aan toenmalig gedeputeerde Hollenga van de provincie Groningen gevraagd te zoeken naar een generieke oplossing die beperkt recreatief vissen met staandwant langs de Nederlandse kust mogelijk kan maken. U bent over deze opdrachtverstrekking en randvoorwaarden per brief ingelicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 675, nr. 93). De heer Hollenga heeft in dit traject contact gezocht met alle kustgemeenten.
Het advies dat gedeputeerde Hollenga destijds gaf, ging uit van een vrijstelling van het verbod op de recreatieve visserij met staandwant én aalfuiken in de kustwateren (Waddenzee en Westerschelde). Mijn ambtsvoorganger heeft daarop echter aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 675, nr.108) dat het voorstel tot uitbreiding van de regeling met aalfuiken niet voldeed aan de opdracht, strijdig is met het Nederlandse aalbeheerplan en bovendien leidt tot extra handhavingsinspanning. Het deel van het advies dat betrekking heeft op de aalfuiken is daarom niet overgenomen. Ik zie geen reden om op dit standpunt terug te komen.
Het rapport “Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements», waarin wordt gesteld dat Europees beleid de instandhouding van Israëlische nederzettingen in Palestijnse gebieden bevordert?1
Bent u in principe voorstander van correcte etikettering van producten, ook als het gaat om producten afkomstig uit Israëlische nederzettingen?
Kunt u in reactie op de twaalf aanbevelingen per aanbeveling aangeven wat het huidige Nederlandse standpunt is?
Kunt per aanbeveling aangeven in hoeverre u bereid bent de aanbeveling nationaal te implementeren, alsmede de bereidheid en wijze waarop u ze in EU- en VN-verband zult bevorderen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 14 november 2012, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen in het algemeen overleg op die datum over de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november a.s.?
Bent u bekend met het artikel «Kinderarbeid bij productie schoenen van grote ketens»1 en de rapporten over dit onderwerp van de stichting SOMO en de campagne «Stop Kinderarbeid – School, de beste werkplaats»?2
Ja.
Bent u van mening dat de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven zich uitstrekt tot de hele productieketen, waaronder productie van onderdelen en materialen zoals leer?
De Nederlandse overheid ziet de OESO-richtlijnen als het normatieve kader voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De OESO-richtlijnen geven aan dat bedrijven zich binnen hun eigen activiteiten moeten onthouden van het veroorzaken van of bijdragen aan schendingen van de richtlijnen. Daarnaast moeten bedrijven nastreven om schendingen te voorkomen of te mitigeren als zij hier zelf geen bijdrage aan hebben geleverd, maar de schending direct verbonden is aan hun bedrijfsactiviteiten via de productieketen. Bedrijven dienen, waar mogelijk, hun leveranciers en onderaannemers aan te moedigen om gedragsregels toe te passen die verenigbaar zijn met de OESO-richtlijnen. Ook wordt van bedrijven verwacht dat ze due dilligence uitvoeren. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke MVO-risico’s in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met aspecten als de omvang van het bedrijf, de aard en context van de bedrijfsactiviteiten en de ernst van de risico’s op schendingen. Bij het zoeken naar een ketenverantwoordelijkheidsstrategie kan de «supply chain logic» van prof. Ruggie, speciaal vertegenwoordiger voor mensenrechten en bedrijfsleven bij de VN, een goed hulpmiddel zijn.
Het rapport «Waar de schoen wringt» van SOMO en de campagne Stop Kinderarbeid geeft aan dat kinderarbeid in de schoenenketen op grote schaal lastig te monitoren is. De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele looisector waar moeilijk zicht op te krijgen is. Dit maakt dat het voor schoenenbedrijven lastig kan zijn om grip te krijgen op wat er zich dieper in de productieketen afspeelt. Echter, dit ontslaat bedrijven niet van eerder genoemde verplichting om al het mogelijke te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om kinderarbeid in de productieketen te voorkomen.
Bent u bereid om de schoenenbedrijven waar kinderarbeid in de productieketen is gevonden, en de bedrijven die geen heldere aanpak van kinderarbeid in hun productieketen hebben, daarop aan te spreken?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van uw vragen zowel contact gehad met de campagne Stop Kinderarbeid als met de Nederlandse bedrijven waarover in het rapport wordt geconcludeerd dat zij onvoldoende mee hebben gewerkt met het onderzoek. De methodiek die de campagne Stop Kinderarbeid hanteert voor hoor en wederhoor is bij de bedrijven niet als zodanig herkend. De bedrijven Van Lier, Van Bommel, Cruyff Sports en Euroshoe hebben aangegeven graag in gesprek te treden met de campagne Stop Kinderarbeid. Allen geven aan beleid te hebben om kinderarbeid in de keten te voorkomen. Overigens merken de bedrijven hierbij op dat het zeer lastig is om zicht te krijgen op zaken die zich dieper in de keten afspelen. Sommige bedrijven gaven aan dat de hen gestuurde vragenlijst zeer uitgebreid was en ook bedrijfsvertrouwelijke informatie verlangde. Om de dialoog tussen de Campagne Stop Kinderarbeid en de betrokken bedrijven te faciliteren, zal het ministerie de partijen uitnodigen voor een gesprek.
De campagne Stop Kinderarbeid verdenkt in het bijzonder de merken Bata, Clarks, Marks & Spencer en Bugatti van het gebruik van kinderarbeid in hun productieketen. Dit zijn alle buitenlandse merken zonder vertegenwoordiging in Nederland. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) geeft aan dat deze merken niet of nauwelijks door de aangesloten schoenenbedrijven worden verkocht. Bij de RND-leden die schoenen verkopen is geen kinderarbeid door de campagne Stop Kinderarbeid gevonden.
Twee grote RND-leden uit de schoenenbranche hebben samen met de RND aan het Business Social Compliance Initiative (BSCI) gevraagd om het onderwerp kinderarbeid in de schoenenketen op te pakken. BSCI is een platform van bedrijven dat als doel heeft wereldwijd de werkomstandigheden in de toeleveringsketen te verbeteren. BSCI heeft aan het ministerie bevestigd hiermee aan de slag te gaan. Hierbij zullen in ieder geval activiteiten in India opgestart worden. BSCI zal andere schoenenbedrijven vragen deel te nemen aan het initiatief dat zij gaat ontplooien.
Zijn er schoenenbedrijven – waaronder de in de rapporten genoemde – die op enige wijze overheidssteun ontvangen dan wel meegaan met handelsmissies? Zo ja, bent u van plan de bedrijven die geen adequate aanpak van kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in de keten hebben, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijk dan wel, als zij hun gedrag niet veranderen, uit te sluiten van overheidssteun?
Nee, er zijn geen schoenenbedrijven die momenteel overheidssteun ontvangen of in het verleden mee zijn geweest met handelsmissies.
Bent u bereid om de aankoop van werk/bedrijfsschoenen door (semi)overheidsorganisaties – waaronder politie en brandweer – en door de overheid gefinancierde organisaties – waaronder ziekenhuizen – te toetsen aan het beleid voor duurzaam inkopen, mede op het gebied van sociale criteria?
Binnen het beleid voor duurzaam inkopen zijn voor de inkoop van werk/-bedrijfsschoenen de sociale voorwaarden van toepassing. Door toepassing van de sociale voorwaarden verlangt een opdrachtgever van zijn opdrachtnemer een redelijke inspanning om sociale misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, aan te pakken. De inspanning betreft in essentie het analyseren van risico’s en als die aanwezig zijn het beïnvloeden van de toeleverketen en daarover rapporteren3. Het beleid voor duurzaam inkopen is primair gericht op overheden, met het oogmerk een hefboom- en voorbeeldfunctie te vervullen. Andere organisaties kunnen het instrumentarium toepassen en worden daar in algemene zin ook toe opgeroepen. Het beoordelen van het aankoopbeleid van niet-overheidsorganisaties zoals ziekenhuizen behoort tot de verantwoordelijkheid van deze organisaties zelf.
Bent u bereid om de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten in de gehele productieketen van schoenen aan de orde te stellen bij de regeringen van landen waaruit Nederland veel schoenen importeert zoals India, China, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Dominicaanse Republiek, Thailand, Bangladesh en Turkije?
De ambassades in de genoemde landen grijpen waar mogelijk de gelegenheid aan om aandacht te vragen voor de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten en zullen dit voortzetten.
De Turkse overheid is door Nederland ondersteund bij het bestrijden van kinderarbeid in de seizoensarbeid in de hazelnootpluk. In Brazilië is in een gesprek van de ambassade met het Ministerie van Sociale Ontwikkeling en Bestrijding van de Honger (Ministério do Desenvolvimento Social e Combate à Fome) het rapport onder de aandacht gebracht. De Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek (DR) geeft aan dat verschillende betrokkenen in de productieketen (waaronder ook Nederlandse leveranciers van grondstoffen) van mening zijn dat er in de schoenenindustrie in de DR geen sprake is van kinderarbeid omdat deze industrie gevestigd is in de streng gecontroleerde vrijhandelsparken waarvan toegang voor kinderen verboden is en streng wordt gecontroleerd.
In China komt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vrijwel altijd ter sprake in gesprekken tussen de Nederlandse posten en het bedrijfsleven. De posten wijzen bedrijven op de risico’s en verantwoordelijkheden (OESO-richtlijnen) en adviseren over aspecten als due diligence. De bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten staat op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Ten aanzien van Vietnam geldt dat Nederland het door de International Labour Organization (ILO) opgezette Better Work programma financiert dat onder meer het naleven van arbeidsstandaarden tot doelstelling heeft en zich richt op de textielindustrie. Dit programma is uitgebreid en omvat nu ook de schoenenindustrie.
Tot slot is Nederland in EU-verband betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid wereldwijd (antwoord4 van de Europese Commissie op de vragen E-007450/12 en E-007451/12).
Bent u bereid de Nederlandse ambassades in de bovengenoemde exporterende landen op de hoogte te stellen van de informatie van Stop Kinderarbeid en SOMO en hen te vragen deze informatie onder de aandacht te brengen van overheidsorganisaties, relevante bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties?
Op verschillende manieren worden de posten geïnformeerd over MVO en kinderarbeid. In september jl. zijn alle posten geïnformeerd over een aantal aspecten van MVO, waarbij o.a. de brochure van de campagne Stop Kinderarbeid, het actieplan Out of Work and into School, is toegestuurd en de brochure van OECD-Watch over de OESO-richtlijnen. In augustus zijn de ambassades in China, India, Vietnam en Brazilië op de hoogte gebracht van het onderzoek van de campagne Stop Kinderarbeid. De posten zijn op de hoogte gebracht van de rapporten via het online MVO Portal, een voor de posten, NGO’s en bedrijven toegankelijk forum dat dient ter informatievoorziening en platform voor discussie.
Bent u als bewindspersonen bereid om als bewuste consument zelf schoenen en kleding te kopen van bedrijven met een adequaat beleid om kinderarbeid te bestrijden? Vindt u dat diplomaten als vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Verantwoorde BV Nederland zo veel mogelijk verantwoorde kleding en schoeisel zouden moeten dragen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Het dragen van verantwoorde kleding beschouw ik als een persoonlijke keuze voor zowel bewindspersonen als diplomaten. Zelf stel ik mij nu als bewindspersoon, maar ook al ver daarvoor, op als bewuste consument.
Het bericht ‘Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel’ |
|
Frans Timmermans (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over het artikel «Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel»?1
Het artikel laat zien dat de problematiek van transfers van minderjarige spelers in de voetbalwereld nog steeds actueel is. Wat betreft de inhoud, kan ik geen oordeel geven over de specifieke casussen die aangehaald worden in het artikel. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat van betrokken partijen verwacht mag worden dat zij bestaande sportregels en regels van goed fatsoen in acht nemen.
Hoe verhoudt zich dit tot uw reactie op het artikel «De Slavische slavencontracten»?2
Ik blijf van mening, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen naar aanleiding van het aangehaalde artikel heb ik aangegeven (Kamerstukken II, Aanhangsel Handelingen, 2011–2012, nr. 2923), dat clubs niet moeten willen werken met spelers die aan wurgcontracten gebonden zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. Ik heb in mijn eerdere beantwoording al duidelijk gemaakt dat ik de handel in jonge spelers ten principale verwerpelijk vind en dat deze handel door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) bestreden moet worden.
Als de wet wordt overtreden is dit ook een zaak van de overheid. Betrokken partijen moeten lang voor deze grenzen zijn bereikt, hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de financieel directeur van de Nederlands landskampioen voetbal zegt niets te weten over het aantrekken van een minderjarige speler die wordt uitgebuit door zijn makelaar op de «kindertransfermarkt», terwijl wel de contracten in het bezit zouden zijn van de betreffende voetbalclub?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de eerste en tweede vraag. Ter aanvulling daarop kan ik melden dat de KNVB Ajax zal verzoeken om de contracten aan de bond te doen toekomen.
Bent u, na 5 maanden wachten, nu wel geïnformeerd over de vraag wat de KNVB heeft gedaan richting de FIFA om een einde te maken aan de wurgcontracten die worden afgesloten door voetbalmakelaars zonder licentie? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft mij laten weten dat het nog steeds overleg voert met betrokkenen, onder meer met de FIFA, om te komen tot aanpassing van de betreffende regelgeving. Het lastige in deze is dat de KNVB op vele situaties, waaronder de in het artikel beschreven casus, geen rechtstreekse invloed heeft. Dit geldt in het bijzonder wanneer het personen betreft die geen licentie hebben en dus ook niet onder de (werkingssfeer van de) regelgeving van de KNVB of FIFA vallen. In dergelijke gevallen kunnen uitsluitend de spelers en/of clubs (tuchtrechtelijk) ter verantwoording worden geroepen voor het zaken doen met niet-gelicentieerde spelersmakelaars.
Welke maatregelen heeft de KNVB de afgelopen 20 jaar genomen tegen makelaars die zich niet houden aan de regels en werken zonder licentie? Kunt u daar een overzicht van doen toekomen?
Tegen personen zonder een licentie kan de KNVB niet optreden. Zij vallen niet onder de regelgeving van de KNVB. In die gevallen kan de KNVB uitsluitend optreden tegen de spelers en clubs die gebruik maken van de diensten van een spelersmakelaar zonder licentie. Geregeld hebben de aanklager en de integriteitscommissie van de KNVB dienaangaande vooronderzoek gedaan.
Vanaf het seizoen 2004/2005 hebben er in totaal 74 tuchtzaken aangaande spelersmakelaars plaatsgevonden, waarvan een aantal betrekking had op het niet voldoen aan administratieve verplichtingen (bijvoorbeeld het inleveren van spelerslijsten). Het grootste deel van de tuchtzaken aangaande spelersmakelaars is geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. In de praktijk blijkt het vaak moeilijk om dergelijke zaken bewijstechnisch rond te krijgen omdat het niet lukt om de, voor een tuchtrechtelijke veroordeling vereiste, twee bewijsmiddelen boven water te krijgen.
Er wordt door de KNVB ook regelmatig onderzoek gedaan naar clubs, makelaars en spelers naar aanleiding van berichten in de media. Echter hieruit vloeien meestal geen tuchtzaken voort (deze zaken zitten dan ook niet in het voornoemde aantal van3. Ook in deze gevallen lukt het vaak niet om de zaken bewijstechnisch rond te krijgen.
Wat is uw mening over de opgelegde straffen en maatregelen in relatie tot de hoeveelheid incidenten rond makelaars?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording op de Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven (zie de verwijzing naar de Kamerstukken in het antwoord op vraag 2), heb ik vertrouwen in de regelgeving van de KNVB en het toezicht dat de bond daarop houdt. Partijen moeten zich houden aan de regels van de KNVB (en de FIFA) en het is aan de nationale bond die een licentie verstrekt aan een spelersmakelaar om controle hierop uit te oefenen en maatregelen te treffen indien niet aan de regelgeving wordt voldaan. Spelersmakelaars die een licentie van de KNVB hebben verkregen, moeten contracten ter registratie aan de KNVB voorleggen. Indien hierin bepalingen staan die strijdig zijn met de regelgeving, dan onderneemt de KNVB actie. Verder is het aan partijen wat zij af willen spreken in een contract. Een speler, en zijn ouders (in het geval van minderjarigen), hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het voorgaande geldt voor de situatie op nationaal niveau, echter de aanpak zal ook op mondiaal niveau moeten plaatsvinden aangezien het contracteren van (zeer) jeugdige spelers wereldwijd voorkomt.
De regelgeving omtrent dit onderwerp op internationaal niveau wordt door de FIFA opgesteld en gehandhaafd. Voor internationale voetbaltransfers van spelers tot en met de leeftijd van 18 jaar geldt (buiten de EU) een verbod (tenzij de ouders verhuizen naar het land waar de nieuwe club is gevestigd, om niet-voetbal gerelateerde redenen). Binnen de EU zijn transfers tot 16 jaar verboden; voor transfers van 16–18 jarigen gelden stringente voorwaarden.
De FIFA heeft het huidige licentiesysteem van spelersmakelaars geëvalueerd en is van mening dat het systeem te diffuus en makkelijk te omzeilen is. Om die reden is de FIFA op dit moment doende een nieuw reglement op te stellen, waarbij wordt bezien of een vorm van certificering mogelijk is.
Is deze aanpak van spelersmakelaars afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de bereidheid in nationaal en Europees verband overleg te voeren met uw collega’s om te komen tot een eenduidige aanpak van makelaars zonder licentie, tien- tot twintigjarig durende wurgcontracten van jeugdspelers en een stevige en strafrechtelijke aanpak van de «kindertransfermarkt»? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op EU-niveau wordt momenteel een discussie gevoerd over spelersmakelaars en transfers, in het bijzonder voor minderjarigen. Dit gebeurt in het kader van een EU Expertgroep «Goed bestuur in de sport». In het onderdeel «spelersmakelaars & transfersysteem» van deze EU Expertgroep wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars geoptimaliseerd kan worden en hoe er in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU Expertgroep, die in 2013 een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Naar verwachting zal het daarna onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers.
Bent u bereid te komen tot eenduidige regelgeving op nationaal en Europees niveau, waarbij spelersmakelaars zich moeten onthouden van werkzaamheden voor spelers onder de 16 jaar? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.
Het openblijven van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ontwerpbeschikking ten aanzien van de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale Borssele?1
Is het waar dat de eis, dat de kerncentrale Borssele (EPZ) moet kunnen aantonen dat de kerncentrale tot de 25% meest veilige ter wereld hoort, nog steeds van kracht is?
Welke methode zal moeten worden toegepast om dit aan te tonen?
Is het waar dat het onderzoek naar (haar-)scheurtjes in het reactorvat van Borssele uitgevoerd en beoordeeld moet zijn voordat levensduurverlenging daadwerkelijk plaats kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Wordt ook het grote 10-jaarlijkse onderzoek naar de status van (de veiligheid van) de reactor in Borssele in de besluitvorming meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier worden de stresstests van de Europese Commissie in de besluitvorming meegenomen?
Kunt u een schets geven van het tijdspad van de verdere besluitvorming in combinatie met de resultaten van de diverse onderzoeken?
Kan een Doel-3 Inspectie worden opgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Het blokkeren van gestolen mobiele telefoons |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat mede door uw ministerie gesprekken worden gevoerd met telecomproviders om gestolen mobiele telefoons op afstand te kunnen blokkeren? Zo ja, in welke fase bevinden deze gesprekken zich?1
Ja. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat ik samen met mijn ambtgenoot van EZ en vertegenwoordigers van de telecomproviders een werkgroep heb geformeerd die het mogelijk maken van het op afstand blokkeren van mobiele telefoons tot doel heeft. De werkgroep bespreekt de invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden en verwacht nog dit jaar met een resultaat te komen.
Zijn vanuit opsporingsbelang ook politie en Openbaar Ministerie betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie neemt deel aan de werkgroep die het blokkeren van een mobiele telefoon mogelijk moet maken. Het OM wordt daar waar nodig betrokken bij de gesprekken in de werkgroep. Doel van de werkgroep is te komen tot een systeem dat naadloos aansluit op de opsporingspraktijk en de administratieve lasten voor alle betrokken partijen tot een minimum beperkt.
Hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons op afstand te blokkeren zich tot de opsporingspraktijk waarbij in geval van straatroof soms weinig aanknopingspunten bestaan om daders te pakken en een actieve mobiele telefoon daarvoor van belang kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het stelen van mobiele telefoons ontmoedigd moet worden, maar tegelijkertijd de pakkans van deze criminelen omhoog moet? Zo ja, hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons te blokkeren zich tot de ambitie de pakkans te verhogen?
Ja, deze mening deel ik. Ik heb hier de afgelopen jaren zwaar op ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2012 totnogtoe ruim 50% meer verdachten voor het plegen van staatroven zijn opgepakt dan in 2009.
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, zal bij het inrichten van het proces om te komen tot de blokkering van een gestolen mobiele telefoon rekening worden gehouden met de wensen vanuit de opsporingspraktijk, waaronder ook de wens om de pakkans te verhogen. Daarbij komt dat de IMEI blokkade ontmoedigend zal werken op dieven en straatrovers. De opsporingscapaciteit die hierdoor vrijkomt, kan gerichter worden ingezet.
Het bericht 'Bouwbedrijven rommelen met faillissementen' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwbedrijven rommelen met faillissementen»?1
Ja.
Bent u, nu dergelijke geluiden steeds meer (bijvoorbeeld ook in de transportbranche) toenemen, voornemens in deze actie te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen over het onderwerp faillissementsfraude al is aangegeven heeft de overheid geen rol bij het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude2. Het voorkomen van dergelijke frauduleuze praktijken is een aangelegenheid van de werkgever en werknemer.
Voor de overheid is echter wel een rol weggelegd bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude. Slachtoffers kunnen aangifte doen, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Inspectie SZW of de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook staan voor slachtoffers van ontslagfraude civielrechtelijke mogelijkheden open als er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming.
Bent u bereid om samen met sociale partners in bijvoorbeeld bouw en transport om tafel te gaan om een beeld te vormen van inhoud en omvang van de problematiek rondom «faillissementen met een luchtje» als ook om mogelijke maatregelen te bezien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee is verwoord, heeft de overheid geen actieve rol bij de aanpak van faillissementsfraude. Er staat sociale partners echter niets in de weg om in gezamenlijkheid de problematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te bezien.
Bent u bekend met het fenomeen dat bouwvakkers worden ontslagen om vervolgens (veelal door hun voormalige werkgever) te worden ingehuurd als «zelfstandige»? Zo ja, vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat wilt u daar tegen ondernemen?
In de afgelopen jaren is in diverse onderzoeken in opdracht van SZW aandacht besteed aan dergelijke vormen van gedwongen zelfstandigheid, zoals het onderzoek «Zelfstandigen zonder personeel» (EIM, 2008) en het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt (Research voor Beleid, 2011). In deze onderzoeken zijn constructies van ontslag gevolgd door gedwongen zelfstandigheid slechts sporadisch aangetroffen.
Als een werkgever bij het UWV ontslagaanvragen indient omdat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden, dan worden die ontslagvergunningen in de regel verleend. Een dergelijke beslissing behoort immers tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. Als het werk wordt uitbesteed aan zelfstandigen zonder personeel is het echter van belang of het hier een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan echte zelfstandigen kan een vergunning worden verleend. Onder een echte zelfstandige wordt in dit geval verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt en die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de enkele gevallen dat een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel om werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een ontslagvergunning. Het wel kunnen verlenen van een vergunning zou immers betekenen dat de werknemers in feite vogelvrij zijn.
Bent u van mening dat door het gigantische banenverlies in de bouw het voortbestaan van in de sector overeengekomen collectieve arrangementen omtrent bijvoorbeeld scholing en veilige arbeidsomstandigheden in gevaar komt?
De werking van afspraken uit een cao is gebaseerd op de omvang van het collectief. Bij een groot collectief is er meer financiële ruimte om collectieve arrangementen te kunnen realiseren. Verkleining van het collectief kan gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van afspraken uit de cao. Op dit moment heb ik geen signalen dat sectorarrangementen in de bouw in gevaar komen. Als het gaat om het draagvlak voor cao’s in sectoren, wil ik wijzen op de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp3. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel. Naar verwachting brengt de SER hierover in februari 2013 een advies uit, waarna het kabinet een standpunt zal innemen.
Cookies op de websites van de Publieke Omroep (NPO) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitvoering van de zogenaamde cookie-wet op de websites van de publieke omroep (NPO), zoals bijvoorbeeld op 3FM en Uitzending Gemist?
Ja.
Is het waar dat de reactie van de NPO (op de berichten over het cookie-beleid zoals bijvoorbeeld op nu.nl) dat ze «gebruikersstatistieken nu eenmaal moeten rapporteren naar OCW» enkel een argument biedt om analytics cookies als voorwaarde aan gebruikers te stellen, maar dat dit argument niet op gaat voor tracking cookies die voor hele andere doeleinden gebruikt worden?
Het is juist dat de NPO voor het optimaal uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig heeft. Deze analytische cookies worden ook voor de eigen bedrijfsvoering gebruikt. De NPO gebruikt hierbij geen tracking cookies.
Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te kunnen maken, wordt er door de Ster met advertentiecookies gewerkt. Volgens de Ster worden met deze cookies geen IP-adressen of NAW-gegevens verwerkt.
Ook worden via invoegtoepassingen van social media cookies geplaatst (zodat gebruikers met bijvoorbeeld hun Facebookaccount kunnen reageren onder berichten). Deze (tracking)cookies worden door derden geplaatst en het gebruik van deze cookies en de daarmee gegenereerde data komt voor rekening van deze derdepartijen. De NPO kiest ervoor deze invoegtoepassingen niet te blokkeren omdat dit de gebruiksvriendelijkheid niet ten goede komt, bovendien is het complex dit te realiseren.
Deelt u de mening dat de NPO zich onterecht achter de Telecommunicatiewet verschuilt wanneer voor gebruikers, die niet gevolgd willen worden door tracking cookies, de website op zwart wordt gezet?
Nee, de Telecommunicatiewet schrijft voor in welke gevallen toestemming moet worden gevraagd om cookies te plaatsen. De NPO plaatst geen cookies zonder toestemming vooraf.
Bent u van mening dat de NPO ook een optie zou moeten bieden om enkel analytics cookies te accepteren?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en de gebruikers goed moet informeren over het gebruik van cookies. Het media-aanbod dat de Ster verzorgt (reclame) voor de landelijke publieke mediadienst on- en offline maakt onderdeel uit van het publieke bestel. De Ster kan daarom de middelen toepassen die zij noodzakelijk acht bij het verkopen van reclame, mits zij zich daarbij aan de Telecommunicatiewet en de Wet bescherming persoonsgegevens houdt. Voor wat betreft de toepassing van sociale media zie ik, gezien de enorme populariteit van deze sociale media en de kosten en complexiteit die een gedifferentieerde toegang met zich meebrengen, hier niet de noodzaak van in.
Kunt u zo snel mogelijk het gesprek aan gaan met de NPO om te regelen dat gebruikers ook zonder gevolgd te worden door tracking cookies gebruik kunnen maken van de websites van de NPO?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en voor het overige verwijs ik naar de antwoorden onder twee en vier.
Export elektronica naar China en Afrika |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afval illegaal «gedumpt» door overheid»?1
Ja, dat is mij bekend.
Is het waar dat een tiental gemeenten elektronische apparatuur vanuit het oogpunt van financieel voordeel buiten WeCycle om aan handelaren verkoopt? Zijn gemeenten verplicht al het elektronisch afval door WeCycle te laten verwerken?
Ja, dit is waar.
De producentenstichting Wecycle, die verantwoordelijk is voor het ophalen, sorteren en recyclen van elektronisch afval door gecertificeerde bedrijven, heeft onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin gemeenten hun afspraken met Wecycle nakomen. Deze afspraken houden in dat gemeenten alle elektronica-afval dat zij inzamelen, afgeven aan Wecycle, in ruil voor een kostendekkende vergoeding. Geconstateerd is door Wecycle dat 60 gemeenten een deel van het elektronica-afval met restwaarde verhandelt aan andere partijen, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Dit is, volgens Wecycle, in strijd met hun overeenkomst, wat een privaatrechterlijke zaak is.
Gemeenten zijn niet verplicht om met Wecycle een overeenkomst af te sluiten.
Zij mogen het ingezameld afval ook afgeven aan individuele inzamelaars en verwerkers die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan.
Klopt het dat deze stroom elektronisch afval door deze handelaren op illegale wijze wordt verwerkt op dubieuze sloopplaatsen in China en Afrika? Hoe groot is deze stroom afval? Is dit tien tot twintig procent van al het elektronisch afval?
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de 10–20% die in het artikel wordt genoemd.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden,
waarvan een deel betrekking heeft op elektronisch afval 2. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
Hoe komt het dat deze handelaren een vergunning krijgen voor het exporteren van dit afval?
De export van afvalstoffen is gereguleerd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Er wordt op grond van de EVOA geen toestemming verleend voor de export van afgedankte apparatuur die als afval is aan te merken, naar derde wereld landen.
Bij de export van tweedehands apparaten gaat het niet om afval, maar om hergebruik van een product. Dan is de EVOA niet van toepassing.
Is dit bericht, in combinatie met de berichten over illegaal afvaltransport naar China en Indonesië en de verontrustende conclusies van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over afvaltransport2, voor u voldoende reden om op korte termijn actie te ondernemen om illegaal transport van afval terug te dringen?
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen. De handhaving van de EVOA regelgeving is en blijft een belangrijke taak binnen het afvalveld.
De (voorloper van de) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten, zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Elektronisch afval blijft ook de komende jaren een belangrijke prioriteit in het handhavingswerk van de ILT.
Deelt u de conclusie dat de export van afval op papier goed geregeld is, maar in de praktijk veel te wensen over laat? Wat gaat u doen met het rapport van de Algemene Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat het zicht op de effecten van de handhavingsactiviteiten van de handhavingspartners beperkt is, het zicht op het functioneren van de gehele keten beperkt is en er een onverklaarbaar hoog sepotpercentage van EVOA-zaken optreedt?3
In zijn reactie op de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, die in het betreffende Rekenkamer rapport is opgenomen, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze hij het toezicht op het transport van afval verder verbetert. In het kort komt dat neer op een aantal activiteiten gericht op verbetering van de samenwerking en afstemming tussen verschillende betrokken instanties binnen en buiten Nederland door middel van verdere uitwisseling van informatie. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het risicogerichte toezicht steeds effectiever zal zijn.
Voor een compleet overzicht van deze activiteiten verwijs ik graag naar de reactie van mijn voorganger op het rapport en naar de binnenkort door u te ontvangen antwoorden op de feitelijke vragen die naar aanleiding van het rapport door uw kamer aan mij zijn gesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer reeds aangegeven de zorg over het hoge sepotpercentage inzake EVOA te delen. Daarbij wijst hij op een lopend onderzoek van het OM naar de achtergrond hiervan en geeft aan dat de uitkomsten van dat onderzoek zullen worden gebruikt voor het verbeteren van de strafrechtelijke handhaving.
Beschouwt u het probleem van illegale export van afval als supranationaal probleem? Op welke manier zou u dit probleem kunnen aanpakken? Zouden daarvoor op internationaal niveau afspraken moeten worden gemaakt?
Ja, illegale export betreft een supranationaal probleem. Daarom werkt de ILT ook samen met andere toezichthouders wat betreft de handhaving. Daarnaast onderhoudt de ILT contacten met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Verder beschik ik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om dit probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
Ict-onderwijs in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden it-banen in Nederland gaan verloren»?1
Is het waar dat tekortschietend ict-onderwijs banen zal kosten? Zo ja, welke problemen in het onderwijs zijn daarvan de reden?
Bent u bereid om in overleg te treden met de aanbieders van ict-opleidingen en de in het bericht vermelde bedrijven om eventuele problemen met de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kamer voor het kerstreces schriftelijk te informeren over de eventueel geconstateerde problemen en de voorgestelde oplossingsrichting?
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
De noodzaak om cookies te accepteren voor bezoekers van NPO websites |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Is het waar dat er afspraken zijn tussen de NPO1 en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan de NPO zich voor wat betreft zijn websites dient te houden en dat deze afspraken betekenen dat de NPO van bezoekers van de websites toestemming moet eisen om cookies te gebruiken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd in te lichten waarbij u ingaat op de functionaliteit waarvan de NPO meent dat deze niet te realiseren is zonder gebruik van cookies?2
Op 1 juli 2012 is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet – de zogenoemde nieuwe cookiebepaling – van kracht geworden. De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) vraagt alle gebruikers voorafgaand aan het bezoek van de websites (eenmalig) om toestemming voor het plaatsen van cookies.
Cookies zijn er in vele soorten en maten. De NPO maakt gebruik van vier verschillende soorten cookies voor verschillende doeleinden. Voor de zogenoemde functionele cookies is op grond van de nieuwe wetgeving geen toestemming vereist. Dit zijn cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website. Daarnaast maakt de NPO gebruik van analytische cookies die worden gebruikt voor het verzamelen van webstatistieken. De analytische cookies geven de NPO inzicht in het gebruik van de website en de daarop aangeboden audio en video. Deze cookies worden niet gebruikt om het surfgedrag van bezoekers van andere websites te bekijken en zijn geen tracking cookies. Zoals bij het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 november jongstleden is toegezegd wordt momenteel onderzocht of, en zo ja onder welke voorwaarden, analytische cookies kunnen worden beschouwd als noodzakelijk cookies, zodat ook voor deze cookies toestemming achterwege zou kunnen blijven.
Het verzamelen van gebruikersstatistieken, door middel van plaatsing van analytische cookies, vindt plaats op grond van generieke afspraken over het bereik van de landelijke publieke mediadienst. Deze afspraken zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst en vloeien voort uit art. 2.20 lid 2 a en art. 2.22 lid 2 a Mediawet. De NPO maakt sinds 2012 onderscheid tussen het bereik van audio- en videodiensten en niet langer afzonderlijk voor televisie, radio en internet. Om de bereikdoelstellingen te kunnen toetsen is bereikonderzoek op internet nodig. Hiervoor worden analytische cookies gebruikt. Er zijn op dit moment geen andere technieken die op het huidige detailniveau inzicht bieden in het gebruikersgedrag. Daarnaast maakt de NPO ook aanvullend gebruik van het Internet Bereikonderzoek van de STIR. De analytische cookies worden ook gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering.
Er wordt verder gebruik gemaakt van reclamecookies voor de uitvoering van de mediawettelijke taak van de Ster en er zijn cookies voor het gebruik van invoegtoepassingen van sociale media (bijvoorbeeld Facebook en Google+).
De NPO vraagt, mede namens de Ster en eerdergenoemde sociale media, voor het gebruik van al deze cookies vooraf expliciet toestemming.
Ik hecht er tot slot veel waarde aan dat de publieke omroep voldoende inzicht heeft in het gebruik van zijn websites zodat het aanbod kan worden aangepast aan de wensen van de gebruikers.
Is er overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de cookiewetgeving en de effecten daarvan op de bereikbaarheid van de websites van de NPO?
Er is hierover geen voorafgaand overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken.
Kunt u toelichten of de gegevens, die de NPO ontvangt dankzij de implementatie van cookies, inderdaad uitsluitend de veilige en stabiele werking van de websites zelf ten doel hebben, dan wel nodig zijn om te voldoen aan een eerder genoemde verplichting die is opgelegd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of dat die gegevens tevens aan derde partijen worden verstrekt voor andere (commerciële) doeleinden?
Het is juist dat de NPO voor het uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig acht. Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te maken werkt de Ster met advertentiecookies. Deze cookies worden onder meer gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand een reclame niet twee keer achter elkaar ziet. Daarnaast kan de reclame worden afgestemd op de bezoeker. Op grond van art. 2.99 Mediawet is de Ster verantwoordelijk voor de inhoud van de reclameblokken en reclame-uitingen voor de landelijke publieke mediadienst. Binnen de Mediawettelijke kaders heeft de Ster de zelfstandige bevoegdheid al datgene te doen dat zij noodzakelijk acht voor de invulling van dit media-aanbod. Zoals bekend vloeien de inkomsten van de Ster terug in de mediabegroting. Overigens zijn al deze gegevens volgens de NPO en de Ster niet herleidbaar tot identificeerbare natuurlijke personen, en wordt vooraf toestemming gevraagd van de gebruiker.
Naast de wettelijke verplichtingen en de toepassing van reclamecookies gebruikt de NPO ook cookies voor de eigen bedrijfsvoering. Trackingcookies zijn geen onderdeel van de analytische cookies die de NPO hanteert.
Voor het gebruik van social media worden door derden via de websites van de NPO op de computers van eindgebruikers cookies geplaatst. Deze cookies kunnen trackingcookies bevatten waarbij de gegevens die worden verzameld ook aan derden kunnen worden verstrekt. Het gebruik van deze gegevens komt voor rekening van de desbetreffende sociale media aanbieder. Gebruikers kunnen op de websites van deze desbetreffende sociale media aanbieders lezen waar de verzamelde gegevens voor worden gebruikt.
Bent u bereid de Kamer de parameters ofwel de datasets, die nu door de cookies op NPO websites worden geregistreerd, – over zowel de gebruikers van de sites als het gebruik zelf – te doen toekomen voor zover deze inderdaad onderdeel zijn van een verplichting opgelegd vanaf de zijde van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De NPO dient zich te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zicht aangesloten bij de Gedragscode voor onderzoek en statistiek. Dit betekent dat de NPO wel geanonimiseerd gegevens verzamelt en kan verspreiden op geaggregeerd niveau ten behoeve van rapportages over de naleving van de prestatieovereenkomst, maar dat de NPO in geen enkel geval datasets kan, mag of zal afstaan aan derden.