Het bericht dat Britse wedkantoren azen op de Nederlandse onlinegokmarkt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britse wedkantoren azen op Nederlandse onlinegokmarkt»?1
Ja.
Is het waar dat de net gestarte brancheclub van kansspelbedrijven Speel Verantwoord mede op verzoek van de overheid is opgericht en dat de regering het prettig vindt om, zeker met de komst van de buitenlandse partijen, één aanspreekpunt te hebben? Zo ja, heeft u dat verzoek gedaan, waarom hebt u dat verzoek gedaan en aan wie hebt u dat verzoek gericht? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, Speel Verantwoord is niet op verzoek van de overheid opgericht. De online sector heeft laten weten al enige tijd na te denken over een brancheorganisatie. Een brede brancheorganisatie kan wel meerwaarde hebben. Het is eenvoudiger een dialoog te voeren met de sector over de totstandkoming van wet- en regelgeving, in plaats van met individuele aanbieders. Ook in Nederland bestaan al brancheorganisaties, bijvoorbeeld de VAN (speelhallen en exploitanten speelautomaten) en de DAGP (speelautomaten ontwikkelaars).
Heeft u dan wel de Kansspelautoriteit al contacten met partijen die mogelijk in aanmerking komen voor een vergunning voor het te zijner tijd aanbieden van online-kansspelen? Zo ja, waar bestaan die contacten uit? Zo ja, deelt u de mening dat die contacten niet de schijn mogen wekken dat een van die partijen meer kansen op een online-vergunning gaat maken dan een andere partij?
Zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd zijn. Daarnaast is ook overleg gevoerd met aanbieders van online kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen. In dat licht breng ik binnenkort een werkbezoek aan de Maltese overheid, waar ik onder andere spreek met de verantwoordelijk bewindspersoon en de Maltese kansspelautoriteit. Ook zal ik spreken met enkele van hun vergunninghouders.
Aangezien de kansspelautoriteit op grond van de wet vergunningen zal verstrekken en toezicht zal gaan houden op deze aanbieders is ook de kansspelautoriteit betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Aan de betrokkenheid bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kan een potentiële aanvrager echter geen enkel recht ontlenen als straks ook in Nederland een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand wordt ingericht. Dat was ook een van de redenen waarom de kansspelautoriteit «op afstand» van de overheid is geplaatst. Alle aanbieders die te zijner tijd in aanmerking willen komen voor een vergunning zullen aan dezelfde strikte voorwaarden moeten voldoen.
Deelt u de mening dat, in lijn met uw uitleg van de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19) dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland, te zijner tijd uitgesloten zullen worden van een vergunning, hiertoe ook bedrijven behoren die illegale Nederlandse onlinecasino’s overnemen of over gaan nemen? Zo ja, waarom? Zo ja, bieden of boden Oranje Casino en Kroon Casino online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aan? Zo ja, wat zegt dat over de kansen van het Zweedse Betsson om tezijner tijd eventueel in aanmerking te komen voor een vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, betekent dit dat illegale casino’s via overnames, fusies en dergelijke als het ware onder de werking van de genoemde motie kunnen uitkomen?
Als staatssecretaris draag ik de stelselverantwoordelijkheid voor de kansspelen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20122 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Het is echter aan de kansspelautoriteit om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de kansspelautoriteit gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
De kansspelautoriteit zal te zijner tijd, wanneer een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt toetsen aan allerlei strikte eisen, waaronder een betrouwbaarheidstoets. Deze betrouwbaarheidstoets is vergaand. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde deelname aan kansspelen mogelijk te maken. De betrouwbaarheid van een aanbieder wordt derhalve mede bepaald door de betrouwbaarheid van de bij zijn organisatie betrokken personen. Het feit dat bedrijven onlangs zijn overgenomen of in de toekomst worden overgenomen beïnvloedt deze beoordeling niet.
De oproep een Marokkaanse dame 50 zweepslagen te geven |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijftig zweepslagen voor onderneemster»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat deze onderneemster honderden doodsbedreigingen heeft ontvangen omdat zij een wijnwinkel is begonnen?
Ja.
Is het u bekend dat zij inmiddels ook bestempeld is als afvallige met de daarbij behorende walgelijke islamitische sancties?
Ja.
Deelt u de visie dat hier een oproep tot geweld is gedaan door te stellen dat zij zweepslagen verdient en wellicht erger? Zo neen, waarom niet?
Ik acht de oproep om 50 zweepslagen te geven verwerpelijk en onacceptabel. Of deze oproep juridisch is te kwalificeren als een strafbaar feit is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wanneer worden de bedreigers, waaronder de islamitische figuur uit het genoemde bericht, die spreekt over zweepslagen, vastgezet en waar mogelijk gedenaturaliseerd en uitgezet?
Het is niet in het belang van de opsporing en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, opsporingshandelingen in deze zaak zijn of worden verricht. In algemene zin kan ik melden dat het aan de rechter is om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Bent u bereid het Marokkaanse slachtoffer waar nodig bescherming te bieden tegen de idioten die haar met geweld en de dood bedreigen?
In het kader van het stelsel Bewaken en beveiligen kunnen maatregelen worden genomen, gericht op het voorkomen van aanslagen op personen, objecten en diensten, indien uit een dreigings- of risicoanalyse blijkt dat daartoe aanleiding bestaat. Het is niet in het belang van de effectiviteit van dit stelsel en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, maatregelen in deze zaak zijn getroffen.
Zzp’ers in de zorg die geen VAR-wuo krijgen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Net sluit zich rond zzp’ers in de zorg»1 2? Wat is uw reactie hierop?
Ja, het artikel is bekend. De in het artikel besproken situatie is het gevolg van het feit dat arbeidsrelaties worden beoordeeld wanneer een VAR (verklaring arbeidsrelatie) wordt aangevraagd. Daarbij wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden bij de werkzaamheden van de aanvrager. De Belastingdienst en het UWV komen dan, meestal, op basis van wet en jurisprudentie, tot de navolgende conclusie.
Naar de mening van de Belastingdienst en het UWV voldoet in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder.
Dit standpunt is onder meer af te leiden uit het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DBG2006/857M, Stcrt. 141, Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking. In dit besluit geven de Belastingdienst en het UWV aan hoe zij omgaan met beoordelingen inzake het aanwezig zijn van een dienstbetrekking in het kader van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg.
Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om het, via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp‘ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Er is geen sprake van een wijziging in de regelgeving, maar een samenloop van de kabinetsdoelstelling om schijnzelfstandigheid aan te pakken en voorafgaand standpunt.
Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst eind 2013 bij circa 257 zorgverleners de VAR-WUO’s herzien in een VAR-Loon.
Aanvullend op deze actie zijn in de periode oktober/november 2013 in totaal 1.500 (nieuwe) aanvragen VAR met als omschrijving van de werkzaamheden «Zorg» (in algemene zin) geselecteerd voor nader onderzoek. Aan 900 aanvragers is een VAR loon afgegeven in tegenstelling tot waar de aanvraag op was gericht namelijk het verkrijgen van een VAR-WUO. Aan 150 aanvragers is alsnog een VAR-WUO afgegeven.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Om welke reden beoordeelt de Belastingdienst werkzaamheden die zelfstandige zorgverleners met tussenkomst van een zorginstelling of bemiddelingsbureau uitvoeren als werk in dienstbetrekking en niet als winst uit onderneming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke wijziging van regelgeving ligt ten grondslag aan het feit dat verschillende zelfstandige zorgverleners eerder wel, maar nu geen Verklaring arbeidsrelatie-winst uit onderneming (VAR-wuo) meer krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners kunnen, vanwege het feit dat zij -in tegenstelling tot voorgaande jaren- geen VAR-wuo meer krijgen, hun werkzaamheden niet meer uitoefenen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel patiënten krijgen hun vertrouwde hulp niet meer omdat «hun» zorgverlener geen VAR-wuo krijgt van de Belastingdienst?
De Belastingdienst noch VWS hebben informatie over aantallen patiënten die door de getroffen groep van zorgverleners van zorg worden voorzien.
Kunt u zich voorstellen dat zzp'ers steeds meer het gevoel krijgen dat zij ongewenst zijn in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik kan mij de zorgen van de zorgverleners voorstellen. De Belastingdienst en het UWV hebben hun visie echter reeds lange tijd geleden kenbaar gemaakt aan de branche. De regels omtrent indeling van arbeidsrelaties gelden voor iedereen op dezelfde wijze, zowel in de zorg als daarbuiten. De bemiddelingsbureaus die zzp‘ers in de zorg bemiddelen worden ook geacht de regels te kennen. Zij hebben daarbij rekening te houden met de wet- en regelgeving in de zorg en de fiscale en arbeidsrechtelijke regelgeving omtrent de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Wie de regels omtrent arbeidsrelaties goed toepast en navolgt, kan wel degelijk als zzp‘er in de zorg aan de slag. Hierbij merk ik wel op dat veel «bemiddelingsbureaus» inmiddels wel een dienstbetrekking aangaan met de zorgverleners; een kleine groep heeft gemeend dat het werken met zzp’ers op de omstreden wijze toch kan worden voortgezet.
Gelet op de respons (vragen, klachten, bezwaar) op de beschikkingen VAR-loon is inmiddels een actueel bericht op de internetsite van de Belastingdienst geplaatst. Daarmee verwachten we de VAR-houders actuele en ter zake doende informatie te kunnen verschaffen.
Naast het aanwenden van rechtsmiddelen kunnen zzp-ers in de zorg er ook voor kiezen direct te contracteren met een zorgkantoor. In 2012 heeft VWS het, via aanpassing van de betreffende wet-/ regelgeving, mogelijk gemaakt dat een zzp-er direct met het zorgkantoor kan contracteren. Daardoor werd het – indien aan de voorwaarden werd voldaan- mogelijk om buiten dienstbetrekking werkzaam te kunnen zijn. Om dit in de praktijk te testen is in 2012 samen met de Belastingdienst gestart met een regionale pilot. Thans is deze pilot uitgegroeid tot een landelijke en nemen daar ca. 700 zorgverleners aan deel.
Zorgverleners die uitsluitend werken in of overeenkomstig de pilot in de zorg en die door het toezicht ook geraakt worden, kunnen contact opnemen met de Belastingtelefoon. De zorgverlener kan aangeven dat hij deelneemt aan de pilot en contracteert met het zorgkantoor.
De medewerker van de Belastingtelefoon zorgt ervoor dat het team VAR wordt geïnformeerd waarna afgifte van de VAR, met een omschrijving van de werkzaamheden die passend is bij het werken in de pilot, direct zal plaatsvinden.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Bent u van mening dat de Belastingdienst voldoende duidelijk is geweest in zijn communicatie richting de zelfstandige zorgverleners? Zo ja, hoe verklaart u dan het feit dat velen van hen verrast werden door het feit dat zij niet de door hen gewenste VAR-verklaring hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke oplossingen zijn voorhanden voor zelfstandige zorgverleners die worden geconfronteerd met het niet langer verkrijgen van een VAR-wuo?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat EBS buslijnen met een sociale functie schrapt |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekent met de berichten: «Miljoenenverlies EBS door inschattingsfout bij aanbesteding»1, Nieuwe vervoersplan EBS lijkt verbetering voor reizigers»2 en EBS schrapt buslijnen met sociale functie?3
Ja.
Klopt het dat er cruciale fouten bij de aanbesteding zijn gemaakt die achteraf gerepareerd moesten worden, waarbij lijnen zijn aangepast en geschrapt?
Het klopt dat EBS een miscalculatie heeft gemaakt tijdens het maken van de aanbieding tijdens de aanbesteding van de concessie Waterland. Momenteel voert EBS overleg met de Stadsregio Amsterdam over een efficiënter vervoerplan binnen de bestaande concessieafspraken.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Openbaar Vervoer in Nederland garanderen dat deze aanpassingen, die blijkbaar in eerste instantie als niet noodzakelijk en gewenst waren ingeschat, niet zullen leiden tot minder service voor de reiziger?
Zoals ik op 12 februari jl. heb aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Tongeren (Groen Links) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1191) over de gevolgen van miscalculatie van de busvervoerder EBS, heeft het Rijk in het kader van de decentralisatie een faciliterende rol bij het regionaal openbaar vervoer. Het Rijk verstrekt middelen (in de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer) en zorgt voor wet- en regelgeving, met name ten behoeve van de marktordening. Provincies en WGR-plusregio’s dragen zorg voor een betrouwbaar, vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig regionaal openbaar vervoer dat past bij hun specifieke regionale situatie. In deze kwestie ligt de verantwoordelijkheid dan ook bij de stadsregio Amsterdam als concessieverlener en bij het busbedrijf EBS als de concessiehouder. Ik heb van de stadsregio Amsterdam begrepen dat zij inschatten dat de aanpassingen in de dienstregeling voor veel reizigers een verbetering kunnen betekenen.
Wordt er een ontheffing op het oorspronkelijke programma van eisen verleend om goedkoper te kunnen rijden? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de reiziger?
Nee. De Stadsregio Amsterdam beoordeelt de voorstellen van EBS binnen het toepasselijk wettelijk kader, het oorspronkelijke Programma van Eisen van de aanbesteding en de verleende concessie. De Stadsregio geeft aan dat in het geval van Waterland de huidige wijzigingen van de dienstregeling binnen de concessieafspraken blijven.
Zijn de consumentenorganisaties betrokken bij de wijzigingen van de dienstregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn zij akkoord gegaan met wijzigingen of hadden ze kritiek?
Ja. De Stadsregio Amsterdam geeft aan dat in het geval van Waterland de huidige wijzigingen van de dienstregeling zijn besproken met de consumentenorganisaties in het reizigersoverleg en met de gemeenten. De consumentenorganisaties in de Reizigersadviesraad zijn in grote lijnen positief over het vervoerplan. Vanzelfsprekend hebben zij nog een paar aandachtspunten die EBS meeneemt in haar definitieve plan.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse cao’s worden nageleefd in deze concessie? Zo nee, bent u bereid om de concessieverlener daar dan op aan te spreken?
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Tongeren (Groen Links) is de wijze waarop de vervoerder personeel inzet in het algemeen geen zaak van de Rijksoverheid. Het personeelsbeleid van de vervoerder is gerelateerd aan het CAO voor het streekvervoer, hetgeen een zaak is tussen vervoerders en vakbonden.
Kunt u aangeven wat de totale kosten van deze aanbestedingsprocedure waren?
De Stadsregio Amsterdam heeft aangegeven dat de totale kosten voor de aanbesteding Waterland circa € 400.000 bedroegen. Deze kosten betreffen alle kosten met betrekking tot de diensten/inhuur van externen, en zijn dus exclusief de kosten van de medewerkers van de Stadsregio Amsterdam die aan het project hebben gewerkt. Grofweg zijn deze kosten te verdelen in: inhoudelijke (o.a. vervoerkundige) ondersteuning: € 60.000, ondersteuning bij het opstellen van de aanbestedingsdocumenten € 125.000 en juridische ondersteuning € 215.000. De aanbestedingskosten bedroegen hier ongeveer 0,3% van de totale contractsom.
Wat zijn naar schatting de gemiddelde kosten van een aanbestedingsprocedure zoals deze?
De Stadsregio Amsterdam heeft aangegeven dat voor een concessie van de omvang van Waterland het bedrag van € 400.000 voor deze Stadsregio een gemiddeld bedrag is.
Waren er nog meer aanbieders van EBS? Zo ja, is het risico nu aanwezig dat zij juridische claims in gaan dienen omdat de oorspronkelijke aanbesteding is aangepast?
Ja, er waren meer aanbieders. De Stadsregio Amsterdam geeft aan dat het oorspronkelijke Programma van Eisen van de aanbesteding niet is aangepast, dus het geschetste risico is niet aan de orde. De Stadsregio beoordeelt de voorstellen van EBS binnen het toepasselijk wettelijk kader, het Programma van Eisen van de aanbesteding en de verleende concessie.
De aanpak van Wildlife crime |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de mededeling van de Europese Commissie over de aanpak van de Europese Unie (EU) inzake de bestrijding van de handel in wilde dieren en planten op de politieke agenda te zetten?1
In het BNC fiche dat op 14 maart jl. aan uw Kamer is gezonden, wordt aangekondigd dat een schriftelijke reactie aan de Commissie zal worden verstuurd naar aanleiding van de Mededeling. Deze reactie zal met uw Kamer worden gedeeld.
Nederland zal ook vertegenwoordigd zijn op de conferentie die de Commissie op 10 april 2014 organiseert om de Mededeling met stakeholders te bespreken.
Heeft Nederland de eerdere aanbeveling van de Europese Commissie uit 2007 van EU-regels met betrekking tot de handel van ingevolge de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) beschermde diersoorten te verbeteren, overgenomen en uitgevoerd?2 Zo ja, welke stappen, zoals een nationaal actieplan, afschrikwekkende straffen voor strafbare feiten op dit vlak en gebruik van risicobeoordelingen en analyses van inlichtingen, zijn overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aanbeveling 2007/425/EC uitgevoerd. De Commissie beveelt daarin de lidstaten aan de handhaving van EG raadsverordening 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten te versterken en een aantal acties te ondernemen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV een convenant nalevingstrategie natuurwetten 2008 – 2012 gesloten met de douane, de politie, het Openbaar Ministerie en het IPO. In dat convenant worden risico’s en prioriteiten gesteld en zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de verschillende handhavingspartners. De douane, politie, NVWA, RVO.nl en het OM overleggen geregeld in het landelijk overleg CITES over gezamenlijke toezichtprojecten. In de milieukamer nemen het OM, de politie en de bijzondere opsporingsdiensten besluiten over het opstarten van grote opsporingsonderzoeken.
Bent u bereid betere handhaving van de EU-regels ter bestrijding van de handel in wilde dieren en planten door middel van wetgeving met bindende criteria voor effectieve inspecties en toezicht door de lidstaten hoog op de politieke agenda te zetten? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
Het kabinet is van mening dat de huidige EU-regelgeving voldoet om effectief op te treden. De implementatie van de regelgeving ten aanzien van de handhaving kent een nationaal karakter. Binnen Europa vindt regelmatig overleg plaats over CITES handhavingszaken en trends. Nederland neemt actief deel aan dit overleg en is van mening dat dit forum voldoet om effectiviteit van de handhaving in Europa op elkaar af te stemmen.
Kent u de richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu, waarin door middel van het strafrecht wordt vereist van alle lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de illegale handel in wilde dieren en planten op grond van de nationale wetgeving als strafbaar feit wordt aangemerkt, zodat effectieve, evenredige en ontmoedigende strafrechtelijke sancties mogelijk zijn? Zo ja, hoe wordt deze richtlijn in Nederland toegepast?
In Nederland zijn alle overtredingen met betrekking tot de illegale handel in wilde dieren en planten aangemerkt als strafbaar feit. Bovendien maakt de strafwetgeving het ontnemen van het wederrechtelijk genoten voordeel mogelijk.
Hoe vaak wordt de maximale straf, die kan worden gegeven bij een verdachte van een Wildlife-misdrijf, ook daadwerkelijk opgelegd?
De handel in beschermde (inheemse en uitheemse) planten en dieren is strafbaar gesteld in artikel 13 Flora- en faunawet (FFW) in combinatie met artikel 1a onder 1°, artikel 2 en artikel 6 van de Wet Economische Delicten. De delictsomschrijving van artikel 13 FFW bevat een verbodsbepaling ten aanzien van zowel dieren en planten beschermd onder the Convention on the International Trade of Endangered Species (CITES) en dieren die beschermd zijn op Europees dan wel nationaal niveau. Indien het delict opzettelijk is begaan, is er sprake van een misdrijf. De maximumstraf op dit misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,–). Voor rechtspersonen kan de maximale boete nog met één categorie worden verhoogd (€ 810.000,–).
In Nederland wordt slechts bij uitzondering de maximumstraf opgelegd.
Het Openbaar Ministerie kent geen gevallen waarin dit is gebeurd. Wél zijn er recentelijk hoge straffen door de rechter opgelegd. Zo heeft de rechtbank op
15 november 2013 een persoon veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk, onder meer voor het illegaal vervoeren van beschermde vogels, waardoor ook het risico bestond van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. In een andere zaak heeft de rechtbank op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan tegen een dierenhandelaar die een groot aantal dieren had verwaarloosd en zich voorts schuldig had gemaakt aan verduistering, bedreiging en overtreding van de FFW. De dierenhandelaar is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat hij gedurende de proeftijd niet mag handelen in dieren.
Is er genoeg capaciteit en expertise beschikbaar bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht in Nederland om de georganiseerde criminaliteit op de juiste manier te straffen en bent u van plan om meer strafrechtelijk onderzoek te laten uitvoeren naar wildlife-criminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket, dat is gespecialiseerd in complexe milieuzaken, heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren tot prioritair thema benoemd. De hiervoor benodigde capaciteit en expertise zijn aanwezig. Ook in de afspraken met ketenpartners als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en andere partners is CITES als prioriteit benoemd.
Is het waar dat de hoogte van de strafrechtelijke sancties, die in de EU gelden voor de handel in wilde dieren en planten, aanzienlijk verschilt? Zo ja, klopt het dat in sommige lidstaten de maximale strafmaat minder dan één jaar hechtenis is?
Ik heb geen zicht op de hoogte van sancties in de 27 andere landen in de EU.
Bent u van mening dat de verschillen in de hoogte van strafrechtelijke sancties tussen de lidstaten een gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten in de weg zitten om criminelen op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals vermeld onder vraag 3 is de bepaling van de maximale strafnorm een zaak die nationaal door de lidstaten vastgesteld wordt. Uit het regelmatige EU overleg over handhavingszaken komt niet naar voren dat verschil in de hoogte van sancties effectieve samenwerking in de weg staat.
VAR-verklaringen voor zzp’ers |
|
Wouter Koolmees (D66), Steven van Weyenberg (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie? Vindt u ook dat de regelgeving moet worden aangepast aan de moderne arbeidsmarkt met een groeiende groep zzp’ers, maar dat het niet de bedoeling is om zzp’ers te weren van de arbeidsmarkt?
Zzp’ers vervullen een belangrijke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Door hun flexibiliteit en specifieke kennis kunnen zij snel inspringen op nieuwe of tijdelijke werkzaamheden bij diverse opdrachtgevers. Het is niet de bedoeling dat echte zelfstandigen van de arbeidsmarkt worden geweerd.
Wel is het van belang dat de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie overeenkomt met de praktijk. Zo acht het kabinet het van groot belang dat een arbeidsrelatie die feitelijk een dienstbetrekking inhoudt ook zo wordt behandeld en niet als winst uit onderneming, enkel omdat die schijn is gewekt. Aanpak van schijnzelfstandigheid is dan ook een belangrijke kabinetsdoelstelling.
Herkent u de signalen dat de Belastingdienst minder snel VAR-verklaringen voor zzp’ers geeft?1 2 3
Nee, de Belastingdienst hanteert nog steeds dezelfde regels bij het afgeven van een Verklaring arbeidsrelatie. Wel is er – gelet op de kabinetsdoelstelling – bij de uitvoeringsinstanties meer handhavingsaandacht gericht op de aanpak van schijnzelfstandigheid. Communicatie daarover vindt onder andere plaats via de site van de Belastingdienst en contacten met belangenorganisaties van branches, zzp-ers en opdrachtgevers.
Via die kanalen is bijvoorbeeld de zorgsector al lange tijd bekend met hoe de Belastingdienst en het UWV – gelet op de jurisprudentie – aankijken tegen het contracteren met een instelling in de AWBZ- zorg. Naar de mening van de Belastingdienst en het UWV voldoet in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder.
Dit standpunt is onder andere af te leiden uit het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DBG2006/857M, Stcrt. 141, Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking. In dit besluit geven de Belastingdienst en het UWV aan hoe zij omgaan met beoordelingen inzake het aanwezig zijn van een dienstbetrekking in het kader van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de Ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg.
Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, het voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp‘ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Is de Belastingdienst anders/strenger gaan handhaven? Zo ja, is dit op een wijziging van wet- of regelgeving gebaseerd? Hoe heeft de communicatie hierover plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een in een tabel een overzicht geven van het aantal VAR-verklaringen dat per maand is afgegeven in de afgelopen vijf jaar gespecificeerd naar de vier soorten (VAR-loon, VAR-row, VAR-wuo en VAR-dag)?
Het aantal afgegeven VAR’s wordt niet per maand bijgehouden. Wel is bijgaand overzicht leverbaar.
Aantal afgegeven beschikkingen op aanvraag en via automatisch continuering (AC) per soort en jaar:
aanvraag
AC
aanvraag
AC
aanvraag
AC
aanvraag
AC
2009
15.808
8.612
7.763
262
68.278
13.188
173.250
97.353
385.286
2010
14.351
11.597
8.114
496
70.012
19.453
158.967
133.100
416.090
2011
14.130
13.955
7.186
703
70.217
24.723
164.288
159.859
455.061
2012
13.341
16.040
5.733
774
62.162
29.328
162.339
182.040
471.757
2013
13.899
17.701
6.320
1.064
63.355
33.099
165.785
203.197
504.420
Kloppen de berichten dat de Belastingdienst specifiek in de zorgsector veel minder ruimte biedt voor zzp’ers? Zo ja, wat is hiervoor de argumentatie? Deelt u de mening dat zzp’ers ook in de zorgsector wel degelijk van toegevoegde waarde kunnen zijn? Kunt u het overzicht van vraag 4 ook specifiek geven voor de zorg?
Ook de zzp’ers in de zorg vervullen een belangrijke rol op Nederlandse arbeidsmarkt door o.a. hun flexibiliteit. De vraag of zzp’ers van toegevoegde waarde zijn is is echter niet relevant voor het kwalificeren van een arbeidsrelatie. Waar het om draait is, of er feitelijk sprake is van ondernemerschap. De fiscale regels (en dus ook de Belastingdienst) leggen op geen enkele wijze een verplichting op dat alleen als zelfstandige gewerkt kan worden met een VAR-WUO.
Een eerste voorzichtige analyse van de Belastingdienst geeft het beeld dat er in 2013 ongeveer 20.000 mensen in de zorgsector werkzaam zijn met een VAR waarin in de omschrijving van de werkzaamheden bij de aanvraag de term «zorg» voorkomt.
De Belastingdienst beoordeelt aan de hand van criteria gebaseerd op wet en jurisprudentie of er sprake is van ondernemerschap. Deze criteria zijn toepasbaar ongeacht de branche. De zorgsector heeft in dit verband wel een wat bijzondere positie doordat de zorgwetgeving doorslaggevende invloed heeft op de vormgeving van arbeidsrelaties in de zorg. Een belangrijk vereiste is namelijk dat er eerst een contract moet zijn met een zorgverzekeraar/zorgkantoor voordat kosten kunnen worden gedeclareerd. Werkt men via een instelling dan heeft deze het declaratierecht en de eindverantwoordelijkheid voor de geleverde zorg. De individuele zorgverlener kan dan niet zelfstandig declareren. Belastingdienst en UWV concluderen in dat geval op basis van wetgeving en jurisprudentie dat de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder in het algemeen voldoet aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de Ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg. Zie in dit verband ook de antwoorden op de vragen 1 t/m 4 van het lid Siderius4.
Het oordeel over de rol van een bemiddelingsbureau bij een arbeidsrelatie tussen een zorgverlener en zorgbehoevende is ook niet anders dan voorheen. Als die rol beperkt blijft tot het louter bij elkaar brengen van partijen dan zal dat over het algemeen niet de belemmerende factor hoeven te zijn voor het kunnen zijn van ondernemer.
Klopt het dat de Belastingdienst mensen recent veel minder snel – of in beginsel niet – als zzp’er is gaan erkennen als zij via bemiddelingsbureaus actief zijn (ook in andere sectoren dan de zorg)? Zo ja, wat is hiervoor de argumentatie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Belastingdienst de VAR-WUO heeft ingetrokken van 250 mensen enkel omdat zij stonden ingeschreven bij een zorgbemiddelaar?4 Klopt het dat daarbij niet eens werd gekeken of deze mensen ook daadwerkelijk waren ingehuurd door deze bemiddelaar? Zo ja, berust dit op een fout of is hier sprake van gewenst beleid? Hoe verhoudt dit zich tot de website van de belastingdienst waaruit blijkt dat mensen die via bemiddelingsbureaus werken wel degelijk – uiteraard onder voorwaarden – een VAR-verklaring voor zzp’ers kunnen krijgen?5
De in de wet verankerde geheimhoudingsverplichting maakt dat over individuele gevallen geen mededelingen kunnen worden gedaan. In algemene zin geldt dat de Belastingdienst bij een opdrachtgever de arbeidsrelaties kan beoordelen en op grond daarvan tot de conclusie kan komen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemers. Opdrachtnemers die zo in beeld komen kunnen dan ook verwachten dat de inspecteur hen dienovereenkomstig zal behandelen. Feit is dat de Belastingdienst recent bij 257 mensen de VAR-WUO heeft herzien in een VAR-loon. Voorts is flankerend aan de herzieningsactie bij een groep van 1500 aanvragers van een VAR in de zorgsector aan 900 aanvragers naar aanleiding van nadere beoordeling een VAR-loon afgegeven terwijl de aanvraag gericht was op het verkrijgen van een VAR-WUO, in 150 gevallen is alsnog een VAR-WUO afgegeven.
De website van de Belastingdienst geeft op hoofdlijnen de stand van wet en jurisprudentie weer. Zoals uit het antwoord op de vragen 5 en 6 kan worden afgeleid, hoeft het werken via een bemiddelingsbureau geen belemmering te zijn om een VAR-WUO te kunnen krijgen.
Kunt u ingaan op situaties waarbij zzp’ers zelf grote investeringen doen? Speelt het zelf doen van die investeringen mee bij de beslissing over de afgifte van een VAR-verklaring? Zo ja, hoe komt terug in de huidige wet- of regelgeving? Hoe neemt de Belastingdienst dit mee in de beoordeling? Kunt u specifiek ingaan op de casus van een zzp’er die opdrachten aanneemt voor wegwerkzaamheden en daarbij zelf voor duizenden euro’s aan investeringen doet in gereedschap en vervoer? Vindt u ook dat in een dergelijke casus een VAR-verklaring voor het zzp-schap afgegeven moet worden?
Het oordeel of iemand in aanmerking komt voor een bepaalde VAR is aan de inspecteur. Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VAR wordt door de inspecteur het geheel van gemelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beoordeeld. Conform de bestaande jurisprudentie met betrekking tot het ondernemerschap, wordt bij deze beoordeling meegewogen of iemand investeringen doet. Aan de hand van het enkele feit dat een aanvrager investeert kan echter nog geen finaal oordeel worden verbonden.
Erkent u dat het niet meer afgeven van een VAR-verklaring zeer ingrijpend kan zijn voor de desbetreffende mensen en hun gezinnen?6 Vindt u ook dat als mensen jarenlang een VAR-verklaring kregen, het niet zo mag zijn dat zij die van de ene op de andere dag verliezen? Welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te voorkomen?
In de praktijk is de VAR inmiddels meer geworden dan de fiscale facilitering om vooraf een oordeel van de inspecteur te krijgen over hoe hij inkomensbestanddelen zal kwalificeren. Zo heeft de invoering in 2005 van de vrijwarende werking voor opdrachtgevers in de hand gewerkt dat opdrachtgevers een VAR-WUO zijn gaan eisen alvorens iemand aan het werk kan. Voorts is bijvoorbeeld het hebben van een VAR-WUO als vereiste opgenomen voor het verkrijgen van een KIWA-keurmerk in de zorg. Dergelijke vereisten zijn niet door de overheid opgelegd. Er is geen enkele verplichting vanuit de overheid voor zzp’ers om in het bezit te zijn van een VAR.
De VAR geeft slechts een oordeel gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals de aanvrager van de VAR die bij zijn aanvraag heeft gepresenteerd. De houder van een VAR is wettelijk verplicht om een wijziging van de feiten in de praktijk ten opzichte van zijn VAR-aanvraag te melden aan de inspecteur. Als dit wordt nagelaten dan kan dat verstrekkende gevolgen hebben, zeker als die situatie al enige tijd heeft voortbestaan. De inspecteur kan dan, indien blijkt dat een VAR-WUO op basis van een omschrijving is afgegeven die niet overeenstemt met de feiten die zich werkelijk voordoen, aangiften inkomstenbelasting corrigeren. Ook zal dat leiden tot het intrekken van de eerder afgegeven VAR. Via het up to date houden van voorlichting willen we aanvragers van een VAR van deze verstrekkende gevolgen bewust maken.
De bestaande wettelijke systematiek brengt momenteel mee dat de verdeling van verantwoordelijkheden binnen het huidige systeem vrijwel eenzijdig bij de opdrachtnemer ligt. Voor opdrachtgevers is er thans vrijwel geen prikkel om te bezien of de door de opdrachtnemer ingevulde (verwachte) feiten en omstandigheden daadwerkelijk overeenkomen met de wijze waarop de arbeid feitelijk wordt of zal worden verricht, terwijl de opdrachtgever wel degelijk medeverantwoordelijk is voor de vormgeving van de arbeidsrelatie en er ook goed zicht op heeft.
Om hier wat aan te doen zal met ingang van 2015 een beperkte aansprakelijkheid worden ingevoerd voor de opdrachtgever. Deze beperkt zich tot de feiten en omstandigheden waarop de opdrachtgever beslissende invloed heeft, zoals de arbeidsvoorwaarden.(zie ook de brief aan de Tweede Kamer van de Staatssecretaris van Financiën van 17 september 2012, 31 311 nr. 91)
Kunt u ingaan op de laatste stand van zaken en het beoogde tijdspad omtrent de ontwikkeling van de VAR-webmodule? Baart het u ook zorgen dat de zzp-organisaties de gesprekken hierover hebben gestaakt?7 Op welke onderdelen van de VAR-webmodule richtte zich hun kritiek en in hoeverre heeft u iets met die kritiek gedaan?
De Belastingdienst werkt er nog steeds aan om de module op 1 januari 2015 operationeel te hebben. Recent is de samenwerking met de zzp-belangenorganisaties hervat, nadat zij bij brief van 17 januari jl hebben aangegeven dat de door hen aan de Tweede Kamer verstuurde brief geen recht heeft gedaan aan de inzet van de verschillende ministeries bij het gezamenlijk gevoerde overleg en zij het overleg willen hervatten. Kritiek over de vraagstelling in de module hebben we daar waar mogelijk zo veel mogelijk verwerkt. De zorgen van de zzp-organisaties gaan ook over de kwalificatie door de module. Zo vrezen zij dat de module, die beter in overeenstemming zal zijn met wet en jurisprudentie, ten onrechte niet tot een VAR-WUO zal leiden. De introductie van de medeverantwoordelijkheid van de opdrachtgever zal volgens de belangenorganisaties er tevens toe leiden dat vaker meer dan één VAR moet worden aangevraagd. Dit laatste is overigens juist en ook beoogd. Om schijnzelfstandigheid te voorkomen en zowel opdrachtgever als opdrachtnemer rechtszekerheid te bieden over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie, kan het noodzakelijk zijn om meer dan één VAR aan te vragen. Dit is evenwel niet anders dan nu het geval is.
Ook na inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de internetmodule maakt de Belastingdienst graag gebruik van de input van belanghebbenden zoals de zzp-organisaties om de module te optimaliseren.
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Overheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Europese aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid, en de voorwaarden daarvan, door de Dienst Publiek en Communicatie van het ministerie van Algemene Zaken?1
Ja.
Bent u bekend met kritiek vanuit de branche op de voorwaarden voor deze aanbesteding, zelfs door de partijen die de opdracht hebben toegewezen gekregen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kritiek?
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid had als doelstelling het contracteren van 35 fotografen en heeft plaatsgevonden in de periode 23 augustus tot 26 november 2013. Op de laatstgenoemde datum is de gunningsbeslissing bekend gemaakt aan de 76 inschrijvers op de aanbesteding.
Door de aan de aanbesteding deelnemende partijen zijn tijdens en na de aanbestedingsprocedure alleen vragen gesteld ter verduidelijking van de gehanteerde voorwaarden. Tijdens de aanbestedingsprocedure is ook geen kritiek ontvangen vanuit de branche. Na afronding van de aanbestedingsprocedure en bekendmaking van de gunningsbeslissing is een brief ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) waarin melding werd gemaakt van onrust onder de leden van de NVJ over de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid. De zorgpunten betroffen de overdracht van het intellectueel eigendomsrecht aan de opdrachtgever en de beloning van de fotografen. Tijdens een gesprek met de NVJ is aangegeven dat de aanbestedingsprocedure al was afgerond volgens de strikte regels die hiervoor gelden. Tevens is een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de door de NVJ opgevoerde zorgpunten.
Op de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid zijn de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten 2011 (ARVODI) van toepassing. Deze algemene voorwaarden bieden een rijksbreed eenvormig kader voor dienstverleningsovereenkomsten tussen de rijksoverheid en derden. Het zijn derhalve de algemene voorwaarden waaronder alle Ministeries en daaronder ressorterende diensten dienstverlening contracteren. In de ARVODI wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de intellectuele eigendomsrechten toekomen aan de opdrachtgever. Omdat de Rijksoverheid in casu exploitatie door de Opdrachtnemers van de aan opdrachtgever geleverde foto-opnamen niet wenselijk achtte, werd in deze aanbesteding niet van het beginsel als bedoeld in de vorige zin afgeweken.
De beloning van de fotografen bestaat uit een voorgeschreven vast uurtarief en een reisvergoeding. Deze tarieven zijn op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten door de aanbestedende dienst vastgesteld, en worden marktconform geacht voor de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast is voor specifieke gevallen voorzien in een regeling voor de vergoeding van maatwerkkosten die niet zijn verdisconteerd in het uurtarief.
Kunt u verklaren waarom de voorwaarden voor deze aanbesteding zo zijn versoberd ten opzichte van de eerdere aanbesteding?
De vorige aanbesteding had alleen betrekking op de inschakeling van fotografen door het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is een aanbesteding namens tien departementen en daaronder ressorterende uitvoeringsorganisaties. Bij de voorbereiding van de aanbesteding is gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van alle betrokken departementen. Bij deze aanbesteding is door het van toepassing verklaren van de ARVODI de wijze waarop en de voorwaarden waaronder fotografen worden ingeschakeld voor alle deelnemende departementen en uitvoeringsorganisaties gelijkgetrokken. Hierbij is de beloning van de fotografen in de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid tot stand gekomen op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten van de departementen, waardoor deze marktconform wordt geacht.
Een verschil tussen de vorige aanbesteding en de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is dat in deze laatste aanbesteding conform de ARVODI standaard sprake is van overdracht van de intellectuele eigendomsrechten aan de opdrachtgever. Bij het vaststellen van de beloning van de fotografen is met dit element rekening gehouden.
Kunt u verklaren waarom de opdrachtnemer al het fotomateriaal dat gemaakt is in het kader van de opdracht moet overdragen aan de opdrachtgever? Kunt u daarbij ook toelichten waarom het niet is toegestaan dat fotografen hun foto’s doorverkopen of doorgeven aan derden, dan wel gebruiken voor eigen promotie? Hoe valt dit te rijmen met het wetsvoorstel auteurscontractenrecht?
Opdrachtnemer dient alleen het door de opdrachtgever geselecteerde fotomateriaal daadwerkelijk aan de opdrachtgever in eigendom over te dragen. De Rijksoverheid staat daarbij op het standpunt, dat voor exclusief in opdracht van de overheid gemaakte auteursrechtelijke fotowerken geen plaats is voor commerciële exploitatie door derden en dat daarnaast de Rijksoverheid graag zelf wil kunnen bepalen op welke wijze de foto-opnamen bij haar communicatie met het publiek worden ingezet.
Overigens is het na voorafgaande toestemming van opdrachtgever wel mogelijk voor fotografen om fotomateriaal te gebruiken voor eigen promotiedoeleinden.
De bepalingen van het hoofdstuk 1a van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht zien op overeenkomsten die de verlening van een exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht tot hoofddoel hebben. Dit is bij de aanbestedingsprocedure Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid niet het geval. De overheid is eindgebruiker van het fotomateriaal.
Kunt u toelichten waarom er geen differentiatie is in de beloning van de verschillende opdrachten, afhankelijk van de exclusiviteit van de licentie en de mate waarin de fotograaf rechten afstaat aan de opdrachtgever, zoals bij de voorgaande aanbesteding het geval was?
Zie antwoord vraag 3.
Vreest u niet dat door middel van een aanbesteding als deze, gezien de versoberde voorwaarden, er een verschraling van kwaliteit optreedt?
Nee. In de aanbesteding zijn de door de fotografen te leveren diensten zorgvuldig omschreven. De 35 gecontracteerde fotografen zijn de fotografen die bij de beoordeling van de 76 ingediende offertes het best bleken te voldoen aan de gestelde criteria.
Kunt u uitleggen waarom bij de aanbesteding fotografen aansprakelijk worden gesteld als de foto van de geportretteerde in een context wordt geplaatst die hij niet wenst, terwijl de context wordt bepaald door de opdrachtgever en deze dus ook feitelijk aansprakelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
In de aanbesteding is voor illustratieve fotografie voorgeschreven dat opdrachtnemer van elke geportretteerde persoon een getekende verklaring moet aanleveren waaruit blijkt dat de Staat de foto kan gebruiken zonder betaling van portretrechten. Dit heeft als doel dat de foto door een opdrachtgever in elke gewenste context kan worden gebruikt. Als de verklaring niet wordt ondertekend is de foto niet bruikbaar. De tekst van deze standaard verklaring is vastgesteld door de opdrachtgever en wordt door alle gecontracteerde fotografen gebruikt. Het door de fotografen laten aanleveren van deze door de geportretteerde persoon te tekenen verklaring heeft daarnaast een praktische achtergrond. De fotograaf laat de verklaring in de meeste gevallen tekenen door de geportretteerde persoon op het moment van de opname. Het achteraf achterhalen van de contactgegevens van een geportretteerde persoon is onpraktisch en soms onmogelijk.
De test van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat supermarkten onvoldoende presteren op het gebied van arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de test van de Consumentenbond over verantwoord inkopen door de vijf grootste supermarkten?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van deze test, waaruit onder meer blijkt dat vier van de vijf grootste supermarkten onvoldoende tot slecht scoren op het gebied van verantwoord inkopen?
Wat vindt u van de conclusie dat alle onderzochte supermarkten nog te weinig werk maken van eerlijke lonen in productielanden? Wat vindt u van de conclusie dat vier van de vijf supermarkten te weinig aandacht besteden aan goede arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden?
Wat is uw mening over de slechte arbeidsomstandigheden van plantagewerkers in de ananasteelt, waarbij onder meer fysiek zwaar werk moet worden verricht, laag loon wordt betaald en werknemers blootgesteld worden aan bestrijdingsmiddelen en besmet water? Deelt u de mening dat supermarkten een verantwoordelijkheid hebben in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij bijvoorbeeld fruitteelt? Zo ja, voldoet het ingekochte fruit, waaronder ananassen, in alle Nederlandse supermarkten in 2015 aan de internationale arbeidsrechten?
Bent u bereid om in overleg te treden met de in Nederland actieve supermarkten over de resultaten van de test van de Consumentenbond en de supermarkten daarbij aan te sporen tot verbetering?
De Staatssecretaris van Economische Zaken voert reeds overleg met supermarkten over dierenwelzijn, verminderen voedselverspilling en voedselveiligheid. Zij zal ook het onderzoek van de Consumentenbond bij de supermarkten agenderen.
Op welke manier geeft u uitvoering aan de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48), die verzoekt tot het sluiten van een convenant dat zich richt op verduurzaming van de huismerkprodukten van supermarkten in 2015?
Per brief van 25 november 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr. 122) is uw Kamer geïnformeerd over de verschillende initiatieven van bedrijven actief in de voedselketen gericht op het verduurzamen van de handelsketens. Een convenant specifiek gericht op huismerken voegt daar te weinig aan toe. In plaats daarvan richt dit Kabinet zich op ketenverduurzaming, waar zowel huismerken als niet-huismerken onderdeel van zijn. Zo is er het convenant specifiek gericht op de verduurzaming van import groente en fruit. Nagenoeg alle supermarkten en grote inkooppartijen hebben dit convenant mede ondertekend. De Nederlandse overheid ondersteunt de realisatie van dit convenant via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Soortgelijke afspraken zijn gemaakt voor andere productcategorieën en grondstoffen waar veel MVO-issues spelen, te weten: kweekvis, soja, palmolie, bloemen, koffie en cacao.
Bent u bereid om, aanvullend op het onderzoek van de Consumentenbond, op korte termijn een uitgebreidere monitor bij supermarkten over internationale arbeidsrechten en eerlijke lonen aan de Kamer te doen toekomen, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48)?
Rapportage over verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen vind ik een primaire verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Wel vallen de supermarkten net als alle andere economische sectoren onder de sectorrisicoanalyse. Indien uit deze sectorrisicoanalyse blijkt dat de supermarkten een hoog risicoprofiel hebben, dan wordt in de vervolganalyse gekeken welke van de risico’s op het vlak van mens en milieu mogelijk nog onvoldoende aandacht krijgen vanuit het bedrijfsleven. In dat geval zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid deze monitor ook beschikbaar te stellen aan consumenten, aangezien een aantal supermarkten slecht scoort op het gebied van transparantie? Zo nee, op welke manier zijn consumenten in staat om een verantwoorde keuze te maken, aangezien enkele supermarkten geen of beperkte informatie geven over de herkomst van producten en over het voldoen aan de internationale arbeids- en mensenrechten?
Consumenten die een verantwoorde keuze willen maken, kunnen nu reeds in verschillende supermarkten een keuze maken voor fairtrade producten en producten met andersoortige keurmerken.
Knelpunten voor franchisenemers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over de misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst1 en kent u de berichtgeving over het toenemend aantal klagende franchisenemers?2
Ja.
Hoe is de Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) georganiseerd? Hoeveel franchisegevers zijn er per 1 januari 2014 actief in Nederland en hoeveel daarvan zijn lid van de NFV?
De NFV is een vereniging van franchisegevers. Lidmaatschap van de vereniging is niet verplicht. Op de Nederlandse markt zijn naar schatting ongeveer 700 franchiseformules actief. Ongeveer 30% van de franchisegevers is aangesloten bij de NFV. Leden van de NFV worden geacht zich te conformeren aan de Europese Erecode Inzake Franchising. Het is aan de aspirant-franchisenemer om bij de beoordeling van een franchiseformule, waarmee een contract overwogen wordt, mee te nemen of de franchisegever aangesloten is bij een koepel en welke kwaliteitseisen deze koepel stelt.
Hoe worden de belangen van de franchisenemers in Nederland behartigd?
De vertegenwoordiging van franchisenemers wordt vaak binnen de keten georganiseerd.
Zo zijn er franchiseorganisaties met een franchiseraad, in deze raad zijn doorgaans de franchisenemers representatief vertegenwoordigd. De raad bespreekt, tezamen met de franchisegever, op gezette tijden zaken die in het belang zijn van de gehele franchiseorganisatie. Een franchiseraad kent in de regel een adviesbevoegdheid en geen beslisbevoegdheid.
Daarnaast komt het in de praktijk nogal eens voor dat franchisenemers onderling een franchisevereniging oprichten. Hierbij zijn de franchisenemers onderling verbonden, teneinde hun belangen te behartigen richting de franchisegever. Bekende formules waarbij een vereniging van franchisenemers actief is, zijn: Albert Heijn, HEMA, Pearle en Simon Lévelt.
Ook komt het voor dat de belangen van franchisenemers op sector niveau worden behartigd, bijvoorbeeld door brancheorganisaties, beroepsorganisaties of koepelorganisaties. Een voorbeeld hiervan is het VAKcentrum (zie vraag 5 en 6), dat actief de belangen van franchisenemers in de levensmiddelendetailhandel vertegenwoordigt.
Wat zijn de uitkomsten van de gesprekken met franchisenemers en franchisegevers om nadere inlichtingen in te winnen over de ontwikkelingen in de franchisepraktijk, zoals toegezegd in uw antwoorden op de eerder genoemde vragen over de misstanden in franchiseland?
De gesprekken zijn nog niet afgerond dus er kunnen nog geen definitieve uitspraken gedaan worden over de uitkomsten. Vooralsnog is met name gesproken met vertegenwoordigers van franchisenemers. Daaruit is een sterk signaal ontvangen dat er behoefte is aan betere voorlichting aan aspirant-franchisenemers. Uit de analyse van het VAKcentrum blijkt dat het sluiten van een succesvolle franchiseovereenkomst staat of valt bij het kritisch vooraf beoordelen van de franchiseovereenkomst door beide partijen. Ondernemen neemt immers risico’s met zich mee, zo ook franchisenemerschap. Uit de tot nu toe gevoerde gesprekken komt het beeld naar voren dat niet alle aspirant-franchisenemers zich voldoende op de hoogte stellen van hun rechten en verplichtingen en daardoor in de praktijk voor onaangename verrassingen kunnen komen te staan.
Kunt u ingaan op de gesignaleerde knelpunten die het VAKcentrum verwoordt in de publicatie Franchising en de ruimte voor zelfstandig ondernemerschap?3 Ondersteunt u het pleidooi voor de aanpassing van wetgeving? Zo nee, waarom niet?
De door VAKcentrum gesignaleerde knelpunten hebben met name betrekking op het beperkende effect van contractueel vastgelegde rechten en plichten van beide partijen op de mogelijkheid voor de franchisenemer om eigen ondernemerschap te ontplooien. Het beeld wordt geschetst dat de verhouding als onevenwichtig wordt ervaren en dat de franchisenemer veel plichten heeft terwijl de franchisegever vooral rechten heeft. Dat komt deels door vaak voorkomende kenmerken in het business model van franchising, zoals afnameverplichting van producten en diensten en een concurrentiebeding.
Het signaal dat door het VAKcentrum is afgegeven wordt vanzelfsprekend serieus genomen. Het is evenwel niet aannemelijk dat extra wetgeving de geschetste problemen zal kunnen oplossen. De beschreven praktijkgevallen tonen dat de franchisenemers bijvoorbeeld al beginnen met het doen van investeringen of anderszins verplichtingen aangaan voordat ze de franchiseovereenkomst getekend hebben of deze zelfs maar in handen hebben. De indruk ontstaat dat franchisenemers zich soms te veel (laten) haasten en daardoor onvoldoende kritisch zijn op de verdeling van rechten en verplichtingen in de overeenkomst en wat dit voor hun zal betekenen in de praktijk. Dit is niet te verhelpen met wetgeving, maar biedt wel perspectief om winst te behalen door het geven van goede voorlichting.
Bent u, gezien de aanhoudende onrust en klachten die franchisenemers uiten, bereid het EIM- onderzoek Franchiseketens: marktaandeel en continuïteit uit 2009 te actualiseren, inclusief een analyse van de knelpunten die het Vakcentrum signaleert? Zo nee, waarom niet?
Door te luisteren naar de visie van vertegenwoordigers van franchisenemers op de oorzaak van onrust en klachten in de franchisepraktijk, is een helder beeld ontstaan van aanwezige knelpunten. Om het beeld aan te vullen wordt ook gesproken met vertegenwoordigers van franchisegevers. Op deze manier is bijvoorbeeld geïdentificeerd dat verbetering in de voorlichting van aspirant-franchisenemers wenselijk is. Overigens geven zowel de vertegenwoordigers van franchisegevers als -nemers aan dat franchising overwegend een bruikbaar businessmodel is en in de praktijk goede diensten bewijst. De probleemgevallen betreffen een minderheid in de markt.
Dit correspondeert met de uitkomsten van het vorige EIM-onderzoek. Ik ben met franchisenemers en -gevers in overleg over te nemen maatregelen, zoals het verbeteren van de voorlichting (zie antwoord op vraag 5). Het actualiseren van het EIM-onderzoek leidt naar verwachting niet tot nieuwe inzichten en heeft daarom op dit moment geen meerwaarde.
Bent u bereid de portal op het Ondernemersplein zodanig in te richten dat aspirant- franchisenemers eerlijk en open worden voorgelicht over de voor- en nadelen van het aangaan van een franchiseovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ondernemersplein.nl is een belangrijke informatiebron voor (aspirant) ondernemers waaronder ook aspirant-franchisenemers.
De voorlichting aan aspirant-franchisegevers is tot nu toe relatief beperkt. Ik zal de informatie op ondernemersplein.nl op dit punt uitbreiden. Hierbij zal ook uitdrukkelijk worden ingegaan in de voor- en nadelen van franchising als ondernemersvorm en zal meer gedetailleerd dan nu het geval is worden voorzien in aandachtspunten waarin de franchisenemer zich moet verdiepen alvorens een overeenkomst aan te gaan.
De inzet van kledingbedrijf CoolCat om te komen tot verduurzaming van de textiel- en kledingsector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Uitspraken Kahn bij Eva Jinek feitelijk onjuist»1, waarin wordt belicht dat CoolCat directeur Roland Kahn in de media diverse onjuiste uitspraken heeft gedaan over de houding van CoolCat ten opzichte van het Bangladesh Veiligheidsakkoord?
Het publieke debat dat momenteel gevoerd wordt over de noodzaak tot het verbeteren van arbeidsomstandigheden in de textielsector draagt bij aan het vinden van oplossingen voor deze problematiek. Oplossingen vinden we alleen als alle relevante nationale en internationale spelers betrokken zijn, waaronder bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden en vakbonden.
Op welke feiten baseert u dat wordt bijgedragen aan «controleerbaarheid» door de werkwijze van CoolCat? Heeft de heer Kahn daarvoor controleerbare informatie aangedragen?2
De inzet op langdurige samenwerking tussen afnemers en een beperkt aantal leveranciers verhoogt het onderling vertrouwen. Leveranciers zijn hierdoor eerder bereid om informatie over het productieproces met de afnemers te delen.
Dit helpt bij de controleerbaarheid van de manier van produceren. Bovendien kan de textielproducent vooruit plannen en daarmee uitbesteding aan onderaannemers voorkomen.
Heeft de heer Kahn u laten weten op welke elementen de «eigen controleurs die dagelijks fabrieken bezoeken» zoal letten in onder meer Bangladesh? Deelt u de mening dat het hebben van eigen inkoopkantoren met eigen controleurs in Bangladesh niet vanzelfsprekend leidt tot veilige fabrieken waar goede arbeidsomstandigheden de standaard zijn, tenzij dit expliciet een doel is van de fabrieksbezoeken door de controleurs en zij hierover ook rapporteren alsook mogelijkheden hebben om verbeteringen af te dwingen?
Er is in algemene zin gesproken met CoolCat over de inzet van eigen controleurs. Het hebben van eigen inkoopkantoren en inspecteurs leidt niet vanzelfsprekend tot veilige fabrieken en de bescherming van arbeidsrechten. De inspecties door inkopende partijen kunnen hier wel aan bijdragen. Bovendien is het van belang dat werknemers bij een onafhankelijke partij aan de bel kunnen trekken indien hun veiligheid in het geding is. Het juridisch bindende akkoord voor brand- en gebouwveiligheid in Bangladesh voorziet in de behoefte om gezamenlijke onafhankelijke inspecties uit te voeren die toezien op brand- en gebouwveiligheid.
Bent u van mening dat CoolCat of enig ander kledingbedrijf door haar lidmaatschap van het Business Social Compliance Initiative (BSCI) er vanuit kan gaan dat de leveranciers van de kleding voldoen aan internationaal aanvaarde conventies en richtlijnen? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom er in kledingfabrieken in onder meer Bangladesh waar kleding wordt geproduceerd voor bedrijven die zijn aangesloten bij het BSCI, met enige regelmaat incidenten zijn waarbij werknemers gewond raken of om het leven komen? Zo nee, bent u van mening dat CoolCat door slechts lid te zijn van het BSCI voldoende doet om van haar leveranciers te eisen dat zij voldoen aan de internationaal aanvaarde conventies en richtlijnen?
BSCI is geen certificatieproces, maar richt zich op het helpen van bedrijven om de arbeidsomstandigheden te verbeteren op basis van onder meer verbeterprogramma’s, trainingen en stakeholderbijeenkomsten. BSCI is dus geen keurmerk voor duurzame kleding. Een lidmaatschap van BSCI ontslaat een bedrijf niet van de eigen verantwoordelijkheid om risico’s op negatieve impact op mens en milieu in de keten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. BSCI biedt zijn leden ondersteuning bij dit proces.
Op basis van welke nieuwe feiten heeft u uw mening over de werkwijze van CoolCat die u in het Algemeen Dagblad van 25 november 2013 heeft geuit, bijgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn opmerkingen over CoolCat hadden betrekking op het akkoord voor brand- en gebouwveiligheid in Bangladesh, en niet op kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Het is goed nieuws dat CoolCat het veiligheidsakkoord voor Bangladesh op 18 december 2013 ondertekend heeft.
De nieuwe regels omtrent aanbesteden en het bevorderen van het samen met het bedrijfsleven opstellen van algemene inkoopvoorwaarden |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan1 over het opstellen van algemene inkoopvoorwaarden en contractvoorwaarden?
Op grond van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat de op te stellen contractvoorwaarden ook worden opgesteld aan de hand van de Gids proportionaliteit om op deze manier onevenwichtige eisen en disproportionele contractvoorwaarden te voorkomen.
Tevens wordt de regering verzocht te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden die als een model gebruikt worden voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd.
De algemene rijksvoorwaarden bestaan uit drie sets: de algemene rijksinkoopvoorwaarden (ARIV), de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI) en de algemene rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten (ARBIT). De rijksoverheid heeft bij de totstandkoming van de rijksvoorwaarden het bedrijfsleven geconsulteerd. Bij de totstandkoming van de ARBIT zijn behalve het bedrijfsleven, ook de advocatuur en de wetenschap geconsulteerd. Daarbij is, waar dat redelijk en verantwoord was, zowel rekening gehouden met het publieke belang als met de belangen van het bedrijfsleven.
Recent zijn de algemene rijksvoorwaarden aangepast aan de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde voorschriften uit de Gids Proportionaliteit. Tegelijk met deze aanpassing zijn de rijksvoorwaarden met elkaar in lijn gebracht. De ARIV, de ARVODI en de ARBIT worden nog deze maand vastgesteld en gepubliceerd. De ARIV en de ARVODI zullen eind volgend jaar worden geëvalueerd. De ARBIT zijn al geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam dat de ARBIT een evenwichtige en juridisch verantwoorde set van algemene voorwaarden is. De VNG en de provincies hebben eveneens hun algemene voorwaarden aangepast.
VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT hebben aangegeven alle algemene rijksvoorwaarden samen met de rijksoverheid te willen opstellen. Daarom is eind 2013 door de rijksoverheid met VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT een periodiek overleg gestart. Dit overleg is er onder andere op gericht te komen tot een betere toepassing van de algemene rijksvoorwaarden en de bij de algemene rijksvoorwaarden behorende modelovereenkomsten. Deze modelovereenkomsten bevatten diverse optionele bepalingen met behulp waarvan de onderliggende algemene rijksvoorwaarden op het concrete geval kunnen worden toegespitst. Voorts is er begin februari 2014 naar aanleiding van een overleg met Nederland ICT een evidence-based gesprek georganiseerd tussen bidmanagers en rijksinkopers om de toepassing van de ARBIT in de praktijk te kunnen verbeteren. Daarbij is van de zijde van de rijksoverheid de bereidheid uitgesproken dat wanneer de praktijk daartoe aanleiding geeft de ARBIT dan wel de toelichting daarop zal worden aangepast. Onderzocht wordt nog of een vergelijkbaar gesprek zinvol is voor andere branches. Voorts zal het bedrijfsleven eind volgend jaar nauw worden betrokken bij de voorgenomen evaluatie van de ARIV 2014 en de ARVODI 2014.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan het verzoek in deze motie om te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden, die als een model worden gebruikt voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bedrijven en/of brancheorganisaties die hebben aangegeven betrokken te willen zijn bij het opstellen van gemeenschappelijke algemene inkoopvoorwaarden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u actief op zoek naar organisaties om invulling te geven aan de motie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ook decentrale overheden hun algemene inkoopvoorwaarden, die als model worden gebruikt voor hun contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen moeten opstellen met het bedrijfsleven? Hoe verloopt dit in de praktijk?
Ik vind het belangrijk dat in algemene inkoopvoorwaarden van decentrale overheden op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met zowel de belangen van opdrachtgevers als opdrachtnemers. Op 31 augustus 2010 hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een convenant gesloten om te zorgen voor een meer uniforme aanbestedingspraktijk bij gemeenten. U bent hierover bij brief van 10 september 2010 (TK 32 440, nr. 6) geïnformeerd. In het convenant is afgesproken dat de VNG verantwoordelijk is voor het opstellen van een Model voor algemene inkoopvoorwaarden. Voorts is afgesproken dat deze voorwaarden in samenwerking met vertegenwoordigers van gemeenten en bedrijfsleven en met medewerking van EZ en BZK worden opgesteld teneinde een breed draagvlak voor deze inkoopvoorwaarden te creëren. De VNG heeft een klankbordgroep met vertegenwoordiging van gemeenten, bedrijfsleven, de Nederlandse vereniging van inkoopmanagement (NEVI) en de wetenschap ingesteld die de schrijvers adviseerde. Op een aantal punten kon de klankbordgroep (ook na intensief overleg) geen eensluidend advies geven. Op deze punten is in de toelichting aangegeven dat partijen in de te sluiten overeenkomst kunnen afwijken van de uitgangspunten van het Model. De toelichting bij het Model bevat alternatieve teksten voor bijvoorbeeld het beperken van de aansprakelijkheid en de wijze van omgang met intellectuele eigendomsrechten. De mogelijkheid om af te wijken is geregeld in artikel 2.2 van het Model.
Bevordert u het dat decentrale overheden het bedrijfsleven betrekken bij hun inkoopvoorwaarden? Zo ja, op welke wijze bevordert u dat? Zo nee, waarom bevordert u dat niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm» waarin wordt bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm». Ik merk op dat voor het online aanbieden (openbaarmaken) van auteursrechtelijk beschermde werken, zoals e-boeken, te allen tijde toestemming van rechthebbenden is vereist. Het uploaden van e-boeken zonder die toestemming levert een auteursrechtelijke inbreuk op. Hiertegen kan en wordt actief opgetreden door rechthebbenden in collectief verband via de stichting Brein. Het downloaden (reproduceren) van e-boeken voor eigen oefening, studie of gebruik, daarentegen, valt onder de thuiskopie-exceptie van artikel 16c van de Auteurswet zodat toestemming van de rechthebbende niet is vereist. Rechthebbenden ontvangen via de thuiskopievergoeding overeenkomstig de auteursrechtrichtlijn een billijke compensatie voor het nadeel dat zij ten gevolge van de thuiskopie-exceptie lijden. De compensatie wordt geïnd bij importeurs en fabrikanten van voorwerpen die in belangrijke mate voor de opslag van thuiskopieën worden gebruikt. Voor e-readers is vooralsnog geen thuiskopievergoeding bepaald.
Het Hof van Justitie EU zal later dit jaar antwoord geven op de vraag of downloaden uit illegale bron ook onder de thuiskopie-exceptie ressorteert en of de thuiskopievergoeding voor dit gebruik mag compenseren. Volgens de recente conclusie van de advocaat-generaal Villon Cruz is dat niet het geval2. De uitkomst van deze procedure is van groot belang voor de vraag of een e-reader vergoedingsplichtig kan zijn. Voorts wordt in opdracht van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT) door het marktonderzoekbureau Veldkamp onderzoek verricht naar vergoedingsplichtig gebruik van e-readers. Ik ben in afwachting van de uitkomst van dat onderzoek en het advies van de SONT daarover. Een besluit houdende een aanpassing van de algemene maatregel van bestuur inzake thuiskopievergoedingen neem ik nadat ik beschik over de uitkomsten van het onderzoek, het SONT-besluit en het arrest van het Hof in eerder genoemde zaak.
Steunt u het initiatief «Lees Legaal» van The Social Bookcompany dat strijdt tegen het illegaal kopiëren van e-boeken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in een bewustwordingscampagne zoals de actie «Lees legaal». Om het pirateren van e-boeken effectief te bestrijden is het, naast handhavende en voorlichtende activiteiten, uiteraard ook van belang dat de markt legale, klantvriendelijke en betaalbare alternatieven aanbiedt. Marktpartijen zullen op de bij het publiek bestaande vraag naar e-boeken moeten inspringen met innovatieve businessmodellen, bijvoorbeeld door een streaming model voor e-boeken. Naar verluidt worden hiertoe door uitgevers inmiddels ook concrete stappen gezet3.
Bent u voornemens een actieve rol te spelen om ervoor te zorgen dat auteurs van boeken een eerlijke vergoeding voor hun werk kunnen ontvangen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Met betrekking tot de thuiskopievergoedingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Met betrekking tot vergoedingen die de schrijver van zijn uitgever ontvangt, wijs ik u op het wetsvoorstel auteurscontractenrecht4. In dat wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de maker voor de verlening van exploitatiebevoegdheid jegens de exploitant van zijn werk aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Het wetsvoorstel beoogt de maker beter in staat te stellen om te delen in de opbrengsten van de exploitatie van zijn werk. Dit heeft ook betrekking op eventuele opbrengsten uit door de exploitant nieuw te ontwikkelen legale businessmodellen.
Deelt u de mening dat het huidige hoge btw-tarief van 21% voor e-boeken een drempel vormt voor zowel de potentiële consument, omdat het e-boek daarmee duurder wordt, alsook voor de innovatie in de markt?
Ik sluit niet uit dat het huidige btw tarief e-boeken duurder maakt en daarmee een drempel vormt voor de potentiele consument en voor innovatie. Zoals ook in de reactie op de motie Peters5 is aangegeven, is de Nederlandse regering er voorstander van om de inconsistentie in de tarifering op te heffen tussen digitale boeken en papieren boeken. De Europese Commissie is bezig om een evaluatie van de huidige btw-tariefstructuur uit te laten voeren. Afhankelijk van deze evaluatie komt de Europese Commissie met mogelijke voorstellen tot het aanpassen van de btw-richtlijn. Uiteraard is het btw-tarief van belang bij de prijsvorming. Naast een eventuele verlaging van dit tarief zijn er echter tal van andere factoren die de prijs van e-boeken beïnvloeden en het lezen van digitale boeken tot een succes kunnen maken. Hierbij kan worden gedacht aan beschikbaarheid van e-readers, tablets en initiatieven voor nieuwe business modellen voor het aanbieden van e-boeken.
Bent u bereid in overleg te treden met zowel uitgevers als schrijvers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat de markt beter gaat functioneren?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Het is primair aan de marktpartijen om alternatieve en innovatieve businessmodellen te ontwikkelen.
Een pervers effect van de energiebelasting |
|
Arnold Merkies , Paulus Jansen |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kunnen aardbevingen het energiebelastingslandschap opschudden?»1 Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over de grote verschillen in energiebelasting per eenheid nuttige energie voor elektriciteit en gas?2
Onderschrijft u de analyse dat een kleinverbruiker per eenheid geleverde energie bij elektriciteit zes keer zoveel energiebelasting betaalt als bij gas?
Onderschrijft u de conclusie dat dit verschil negatieve effecten heeft op de realisatie van de doelstellingen van de regering met betrekking tot energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening? Deelt u de mening dat deze ongelijke fiscale behandeling ook een belemmering vormt voor het (door middel van energiebesparing en/of switchen naar warmtepompen e.d.) verlagen van de jaarproductie van het Slochterenveld?
Bent u bereid om de Kamer uiterlijk bij het Belastingplan 2015 te informeren over een herziening van de energiebelasting, waarbij de stip op de horizon is: het tarief is ongeacht de energiedrager gebaseerd op een prijs per kJ geleverde energie?
Het intergouvernementele verdrag over het Europese bankenresolutiefonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opvatting van onder meer de onderhandelaars van het Europees Parlement1 en de jurist René Repasi2 dat het onrechtmatig is om het Europese bankenresolutiefonds (SRF) te baseren op een intergouvernementeel verdrag?
Ja.
Kunt u op elk van de geuite bezwaren tegen de intergouvernementele aanpak afzonderlijk ingaan, met name op de strijdigheid met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU), met het beginsel van institutioneel evenwicht (artikel 13 VEU), met het beginsel van democratie (artikel 10 VEU), met de standstill-verplichting voor lidstaten op het moment dat de Europese Commissie een wetgevingshandeling heeft voorgesteld en met het uitgangspunt van gelijke behandeling van alle banken in de deelnemende lidstaten?
In het algemeen merkt het kabinet op dat het verdrag nog in onderhandeling is en dat teksten daarom nog aan verandering onderhevig zijn. Om die reden kan het kabinet niet een volledig beeld schetsen van alle elementen van het ontwerpverdrag. Wel kan vast het volgende worden opgemerkt.
Volgens het kabinet is de intergouvernementele aanpak niet in strijd met de genoemde beginselen. De verplichting van lidstaten om de geïnde bijdragen te storten in het SRF en de transitie van beperkte naar volledige risicodeling worden in het intergouvernementeel verdrag geregeld. Hoewel de Unie de bevoegdheid heeft om deze zaken te regelen, heeft zij deze zaken niet geregeld. Dat betekent in dit geval dat de lidstaten hierin op deze onderwerpen wetgeving en juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen (artikel 2 lid 2 en artikel 4 VWEU). De genoemde bezwaren gaan er daarom ook ten onrechte van uit dat waar zowel de Unie als de lidstaten een bevoegdheid hebben om te handelen, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de interne markt, lidstaten niet gezamenlijk die bevoegdheid buiten de Unie om mogen uitoefenen. Omdat het om een uitoefening van een nationale bevoegdheid gaat, gelden ook de nationale democratische eisen en niet die van de Unie. De intergouvernementele aanpak vormt dus geen schending van art. 10 VWEU.
Voor wat betreft het beginsel van loyale samenwerking gaan de genoemde opvattingen ten onrechte uit van de veronderstelling dat het bewust niet gebruiken van een bevoegdheid van de Unie in strijd is met dat beginsel. Uit het Unierecht kan echter geen plicht tot gebruik van een gedeelde bevoegdheid worden afgeleid. Kenmerk van een gedeelde bevoegdheid is immers dat men kan kiezen voor een uitoefening door de Unie, door de lidstaten of voor het niet uitoefenen van de bevoegdheid. Zolang de Unie, zoals in het onderhavige geval, de gedeelde bevoegdheid niet uitoefent (het voorstel van de Commissie is immers nog niet aangenomen), kan de lidstaat volgens het VWEU die bevoegdheid uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening van een lidstaat is dan ook niet noodzakelijkerwijs in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en het institutionele evenwicht. Het kabinet ziet in het licht van dit beginsel ook geen bezwaren tegen het – vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Commissie over het SRM-voorstel – werken aan een ontwerpverdrag dat overeenstemming tussen genoemde instellingen kan vereenvoudigen. Van een schending van de standstillverplichting zou eventueel sprake kunnen zijn indien het intergouvernementeel akkoord tot stand zou komen voordat er in triloog akkoord is bereikt over de SRM verordening. Mede om die reden zal dit laatste plaatsvinden voordat tot ondertekening van het intergouvernementeel verdrag wordt overgegaan.
De gelijke behandeling van banken heeft geen betrekking op het intergouvernementeel akkoord, maar op het SRM.
Deelt u de opvatting van Repasi3 dat tegenstanders van het gebruik van artikel 114 VWEU als enige rechtsbasis voor het Europees resolutiemechanisme/fonds (SRM/SRF) zich niet langer achter de Meroni-doctrine kunnen verschuilen nu het Europese Hof van Justitie deze doctrine heeft geactualiseerd in zijn recente arrest4 over short selling?
Het Hof heeft in het shortselling arrest geoordeeld dat op grond van art. 114 VWEU slechts een beperkte delegatie van bevoegdheden mogelijk is en deze alleen is toegestaan in zoverre dit noodzakelijk is om de doelstelling van harmonisatie te bereiken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het SRF zonder verdere voorwaarden kan worden gebaseerd op art. 114 VWEU.
Volgens het kabinet vormt art. 114 een voldoende rechtsbasis voor het SRF. Met name ten aanzien van de overdracht van contributies en de geleidelijke risicodeling binnen het fonds was voor die opvatting binnen de Raad echter onvoldoende draagvlak. Overigens heeft Uw Kamer de regering ook opgeroepen een andere juridische basis voor het toezichtsmechanisme te onderzoeken (motie Harbers van 9 oktober 2013). De Raad heeft gekozen voor de weg van een intergouvernementeel akkoord.
Hoe valt een intergouvernementeel verdrag over het resolutiefonds te rijmen met de motie-Klaver5, waarin de Kamer verlangt «dat de Europese Rekenkamer, het Europees Hof van Justitie en het Europees Parlement hun controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds kunnen vervullen»?
Het Hof van Justitie zal in het intergouvernementele akkoord worden aangewezen als bevoegde instantie om eventuele geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten. Hierdoor is zijn controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds gewaarborgd. Vanwege de nauwe samenhang tussen het SRM en het intergouvernementeel akkoord is ook het Europees Parlement betrokken. De controlerende taken van de Europese Rekenkamer zijn neergelegd in art. 60 van de SRM verordening. Deze worden niet geraakt of gewijzigd door het intergouvernementele akkoord.
Bent u bereid voorlichting te vragen aan de Raad van State over de verenigbaarheid van het beoogde intergouvernementele verdrag met het recht van de Europese Unie?
Aangezien het verdrag tijdens het goedkeuringsproces ook aan de Raad van State wordt voorgelegd ziet het kabinet geen aanleiding om daarover separaat voorlichting te vragen.
De controle op kwartsstofemissies op bouwplaatsen |
|
Paulus Jansen , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Op welke wijze controleert de Inspectie SZW de naleving van wettelijke eis (MAC-waarde) voor kwartsstof op bouwplaatsen? Kunt u daarbij ingaan op aspecten als
Controle en toezicht op de blootstelling aan het kankerverwekkende kwartsstof op bouwplaatsen gebeurt door middel van inspecties op locatie. Daarbij controleert de Inspectie SZW op basis van een visuele inspectie of de aard, mate en duur van de blootstelling aan kwartsstof is beoordeeld en of op basis van die beoordeling de juiste maatregelen zijn genomen. Ondersteunend aan de controles worden brancheorganisaties middels publicatie en voorlichting geïnformeerd over de gevaren van blootstelling aan kwartsstof.
Van veel toegepaste bouwmaterialen is bekend dat deze hoge concentraties aan kwarts bevatten. Bij bewerken van deze materialen, zoals zagen, boren, schuren, slijpen, slopen, etc. komt kwartsstof vrij. Kwartsstof is kankerverwekkend en er moet dus door de werkgever voldaan worden aan art 4.13–4.21 Arbobesluit. In arbocatalogi voor de bouw wordt op de gevaren van kwarts gewezen, (www.arbocatalogi-bouwnijverheid.nl).
Bij inspectieprojecten voor de bouw is steeds aandacht voor de risico’s en aanpak van gevaarlijke stoffen, met name de blootstelling aan kwartsstof. Bij reguliere bouwplaatsinspecties, ca. 2.000 per jaar, is er altijd aandacht voor het onderwerp gevaarlijke stoffen. Ook zijn er specifiek op kwartsstof gerichte inspectieprojecten uitgevoerd.
In het najaar van 2013 is gedurende 6 weken een inspectieproject gehouden, specifiek op bewerken van kwartshoudende bouwmaterialen met handgereedschappen. Dit betrof 441 inspecties.
Dit gebeurt aselect, op basis van risicoherkenning, kennis van bouwwerkzaamheden en bouwmaterialen van inspecteurs. Daarnaast worden klachten met betrekking tot kwarts altijd onderzocht.
Uitgangspunt is dat de inspectie onaangekondigd plaats vindt.
Wat is het beeld over de naleving van de voorschriften op grond van de uitgevoerde controles?
De Inspectie SZW constateerde dat de aandacht voor de kwartsstofproblematiek was verminderd. Innovatie in nieuwe technieken en apparatuur was tot stilstand gekomen, dit terwijl fabrikanten juist waren aangespoord geschikte apparatuur te ontwikkelen en of te verbeteren.
Het bovengenoemde inspectieproject heeft veel impact gehad en het onderwerp «kwartsstof» weer op de kaart gezet.
Door een groep grote aannemers is een intentieverklaring ondertekend waarin zij publiekelijk uitspreken dat op hun bouwplaatsen, ook door onderaannemers, stofvrij gewerkt wordt.
De verwachting is dat fabrikanten onder impulsen van de vraag naar geschikte apparatuur, innovatief aan de slag gaan.
Gedurende de 6 weken durende inspectieactie zijn 441 inspecties uitgevoerd specifiek op bewerken van kwartshoudende materialen met handgereedschap. In ruim 15% van de controles werden de werkzaamheden stilgelegd en 23 maal is een boete aangezegd.
Zijn er specifieke voorschriften inzake: Zo ja, welke? Zo nee, onderschrijft u dat deze parameters een grote invloed hebben op de effectiviteit van kwartsstofbestrijding? Bent u bereid om dergelijke voorschriften op te stellen?
In de Arbowetgeving staat dat de werkgever gebruik dient te maken van adequate arbeidsmiddelen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
Op het juiste gebruik en onderhoud van deze arbeidsmiddelen moet worden toegezien.
Er worden geen specifieke voorschriften gegeven omdat (sinds 2007) in de regelgeving vooral doelvoorschriften gegeven worden. Het is dan de verantwoordelijkheid van de werkgever om specifieke maatregelen te nemen zodanig dat de blootstelling aan kwartsstof aanvaardbaar is.
De wettelijke eisen zijn niet gericht op apparatuur maar gericht op het voorkomen van blootstelling. De werkgever heeft, op basis van artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de verplichting om bij kans op blootstelling aan kwartsstof, de aard, mate en duur van die blootstelling te beoordelen. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingsniveau dient gebruik te worden gemaakt van geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes. Vervolgens moeten, op basis van de beoordeling, maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen, in ieder geval onder de wettelijke grenswaarde van 0,075 mg/m3.
Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd met apparatuur waarvoor op de website van TNO (www.stofvrijwerken.nl) een prestatietoets is opgenomen of de werkzaamheden worden uitgevoerd met stofafzuiging uit de keuzewijzer van Arbouw (www.stofvrijwerken.nl), en de toepassingsvoorwaarde daarbij in acht genomen worden, dan hoeft de werkgever zelf geen beoordeling van de blootstelling meer uit te voeren. Er wordt dan gewerkt met apparatuur en op een manier waarvan bewezen is dat daarmee blootstelling voldoende beheerst wordt. Er staat daarbij ook aangegeven dat er eventueel ook met aanvullende ademhalingsbescherming gewerkt dient te worden.
Wanneer in de praktijk blijkt dat de toepassingsvoorwaarden afwijken van de voorwaarden vermeld op de site van TNO of Arbouw (bijvoorbeeld langere slangen), dan dient de werkgever zelf aan te tonen dat de blootstelling onder de grenswaarde gewaarborgd blijft.
Bent u, Indien er uitsluitend visuele inspecties gehouden worden door de Inspectie SZW, bekend met de mogelijkheid1 om fijnstof-emissies realtime te monitoren en op afstand te bewaken?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Ziet u, indien er uitsluitend visuele inspecties worden gehouden door de Inspectie SZW, meerwaarde in de inzet van portable meetsystemen voor de controle op fijnstofconcentraties tijdens bouwwerkzaamheden?
Ik zie de meerwaarde niet omdat die meetsystemen zich richten op fijnstof, en niet op kwartsstof waarvoor andere (niet met de portable meetsystemen meetbare) grenswaarden gelden
Bovendien meten de portable meetsystemen in de omgeving en niet, zoals moet bij kwartsstof, in de ademzone. Het is geen blootstellingsbeoordeling conform de arbowet. Het werkt alleen kostenverhogend voor de werkgever. Het is wel een indicatie voor fijnstof.
Portable meetsystemen, zoals in het door u aangehaalde proefproject, kunnen inzage geven in de concentratie fijnstof tijdens het uitvoeren van kwartsbewerkingen. Dergelijke metingen kunnen door de werkgever worden gebruikt om de aard, mate en duur van de blootstelling aan fijnstof tijdens bouwwerkzaamheden te beoordelen, bij voorkeur aangevuld met persoonlijke monstername op de persoon.
De inspecties van de Inspectie SZW richten zich op de blootstelling aan respirabel kwartsstof (waarvoor de wettelijke grenswaarde van 0,075 mg/m3 geldt), en niet op fijnstof.
Het bericht dat er weer veel banen verdwijnen bij MSD in Oss |
|
Jan Vos (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer veel banen weg bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Het besluit van MSD valt te betreuren. In de eerste plaats voor de werknemers die het betreft. In 2010 hebben MSD, EZ, de gemeente, de provincie en de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij geprobeerd de R&D divisie in Oss voor Nederland te behouden. Een deel van de R&D afdeling is toen blijven bestaan. Uit de onderdelen die MSD heeft afgestoten is het huidige Pivot Park ontstaan.
Aan het voornemen van MSD om de R&D-afdeling in Oss te sluiten ligt een bedrijfseconomische afweging ten grondslag. MSD heeft de mogelijkheden van behoud of verkoop van de divisie onderzocht en ziet hiervoor geen mogelijkheden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de 440 mensen die hun baan zullen verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Voor de medewerkers die hun werk zullen verliezen is door MSD een sociaal plan opgesteld. Dit plan is overeengekomen met de vakorganisaties.
Dit sociaal plan biedt naast een ontslagvergoeding ook ondersteuning bij het begeleiden naar nieuw werk en een opleidingsbudget per medewerker indien gewenst. Voor de begeleiding bij het vinden van een nieuwe baan heeft MSD een externe, hierin gespecialiseerde, partij ingehuurd. Deze zal waar relevant samenwerken met UWV, de gemeente, de farmaceutische industrie op nationaal niveau en het bedrijfsleven in de regio.
Wordt door het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om op korte termijn in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Ik ben reeds in gesprek met MSD, de Gemeente Oss en de provincie
Noord-Brabant. In samenwerking met de gemeente, provincie, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij en MSD zal ik bekijken wat de mogelijkheden zijn.
Welke gevolgen heeft het massaontslag bij MSD, een belangrijke drager van het economisch cluster Food, Health en Farma, voor de uitvoering van het topsectorenbeleid in Noordoost-Brabant?
MSD is een van de grotere farmaceuten in Nederland. Het bedrijf is daarmee één van de gezichten van de topsector Life Sciences & Health en van het economisch cluster Food, Health en Farma in Noordoost-Brabant.
Op dit moment, zo heeft het bedrijf aangegeven, is de R&D divisie in Oss niet projectmatig betrokken bij de topsectorprojecten in Noordoost Brabant.
MSD was sterk betrokken bij de oprichting en opstartfase van het Pivot Park, dat is voortgekomen uit MSD Oss en op hetzelfde terrein gevestigd is. Het Pivot Park staat inmiddels op eigen benen en heeft momenteel een beperkte relatie met MSD Oss. Voor degenen die hun baan verliezen bij MSD en graag een eigen bedrijf willen starten biedt het Pivot Park kansen. Overheidsregelingen die beschikbaar zijn voor starters kunnen daarbij ondersteunen.
Ondanks het recente besluit blijft MSD sterk vertegenwoordigd in Nederland, met onder meer productiefaciliteiten in Oss en de vestigingen in Boxmeer en Haarlem.
Kortingsacties voor boeken |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VVD en PvdA: vaker boeken in aanbieding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verkoop van boeken niet belemmerd zou moeten worden door nodeloze bureaucratische regels?
Ja, dit is ook niet het geval.
De Wet op de vaste boekenprijs bepaalt dat de uitgever voor een nieuw boek een prijs vaststelt en deze meldt bij het Commissariaat voor de Media zodat deze kenbaar is voor alle boekverkopers. In het Telegraafartikel van 31 januari jl. staat dat de prijs wordt bepaald door het aantal pagina’s van het boek, met de suggestie dat het Commissariaat hierop toezicht zou houden. Dit is onjuist. De uitgever is geheel vrij in de prijsstelling en het toezicht van het Commissariaat betreft de vaststelling en de melding van de prijs door de uitgever en de toepassing daarvan door de boekverkoper. Ook kortingsacties behoeven geen toestemming van het Commissariaat. Wel gelden de regels van de Wet en het Besluit vaste boekenprijs en moeten de acties worden gemeld.
Deelt u de mening dat het versoepelen van de regels om boeken in de aanbieding te doen goed zou zijn voor de verkoop van boeken?
De strikte regels van de Wet hebben tot doel prijsconcurrentie tussen boekverkopers uit te schakelen ten behoeve van de instandhouding van een breed beschikbaar en pluriform aanbod van boeken. Het oogmerk van de Wet is dus niet de verkoop van zoveel mogelijk boeken, dat wil zeggen een louter kwantitatieve doelstelling. Het grootste deel van zijn omzet realiseert de boekhandel met de verkoop van actuele titels. Om die reden verbiedt de Wet het stunten met prijzen gedurende het eerste jaar na verschijnen van een titel. Door de beschermde marge krijgt de boekhandel de financiële ruimte om te investeren in de aanbieding van ook meer risicovolle titels. Na een jaar kan de uitgever de prijs opheffen en na een half jaar de prijs verlagen.
Inderdaad kan een actieprijs één maal per jaar voor drie maanden worden vastgesteld. Een verruiming van frequentie of duur van de actieprijs is alleen denkbaar als dit niet leidt tot uitholling van de vaste prijs zelf. De vaste prijs mag geen uitzondering worden. Daarnaast wijs ik erop dat actieprijzen ook tot verlies van de boekverkoper kan leiden omdat de Wet uitgevers niet verplicht het verschil tussen de vaste prijs en de lagere actieprijs te compenseren. In het kader van de evaluatie van de Wet over de periode 2009–2012 raadpleeg ik het boekenvak over de mogelijkheid van een verruiming van de regels voor kortingsacties. Ik kom hierop terug in mijn evaluatieverslag dat ik de Staten-Generaal vóór de zomer zal toezenden, zoals ik u onlangs berichtte.
Bent u bereid de regels voor aanbiedingen van boeken te versoepelen, zodat het makkelijker wordt en er minder bureaucratische regels in de weg staan om boeken in de aanbieding te doen en de verkoop te stimuleren? Zo ja, op welke termijn kunnen we die versoepeling tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de vaste boekenprijs te heroverwegen, aangezien deze de concurrentie in de boekenbranche vermindert, de verkoop van fysieke boeken remt en de verkopers van fysieke boeken steeds meer op achterstand zet in vergelijking met de verkopers van e-books, waarvoor immers geen vaste boekenprijs geldt? Zo ja, per wanneer kunnen we die heroverweging tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Mijn standpunt over het functioneren van de Wet zal ik u meedelen in het genoemde evaluatieverslag. Wat betreft de e-boeken merk ik vast op dat het marktaandeel nog zeer bescheiden is, ongeveer 4%, en dat fysieke boekhandels ook e-boeken verkopen.
Wat is uw reactie op het rapport «The Liberalisation of European Postal Markets and the Impact on Employment and Working Conditions» waarin wordt belicht dat de liberalisatie van de postsector in Europa grotendeels negatief heeft uitgepakt?1
In het rapport wordt gekeken naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden in de postsector in de periode dat in verschillende lidstaten ook (stapsgewijze) liberalisering plaatsvond. Daarbij wordt geconcludeerd dat de liberalisering heeft geleid tot een daling van de werkgelegenheid en een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. De onderzoekers geven wel aan dat de technologische ontwikkeling op de postmarkt zelf hierin ook een rol speelt (door bijvoorbeeld automatisering van het sorteerproces), maar de invloed van technologische verandering buiten de postmarkt wordt buiten beschouwing gelaten. Door digitalisering zijn de behoeften van mensen veranderd en is de vraag naar post in dezelfde periode sterk afgenomen. Sinds 2009 is het brievenpostvolume in Nederland bijvoorbeeld met meer dan 20% gedaald. Dit heeft onvermijdelijk een gevolg voor de werkgelegenheid, onafhankelijk van de gekozen marktordening.
Hoe kijkt u naar de conclusie dat de beloofde liberalisering en de daarmee beloofde verbeterde dienstverlening en verlaagde prijzen volledig is mislukt? Bent u van mening dat slechts de aandeelhouders, managers en grote bedrijven de vruchten plukken van de liberalisering terwijl de consument en de (voormalig) medewerkers in de postsector de grote nadelen ondervinden?
Zoals de onderzoekers aangeven, heeft liberalisering voor de zakelijke markt voordelen opgeleverd. Ook door bijvoorbeeld de Vereniging Grootverbruikers Post (VGP) wordt aangegeven dat in Nederland sinds de liberalisering op de zakelijke markt de prijzen zijn gedaald en de keuzemogelijkheden zijn toegenomen. Doordat zakelijke klanten nu bijvoorbeeld zelf kunnen kiezen hoeveel dagen per week hun post bezorgd moet worden, sluiten de diensten beter aan bij hun behoeften. Wanneer het kostenvoordeel wordt doorgegeven, levert het ook voor consumenten een voordeel op. Bij de volledige liberalisering in 2009 in Nederland was ook de verwachting dat op de zakelijke markt de voordelen van de liberalisering zouden optreden. Omdat de consumentenmarkt een fijnmazig en daardoor kostbaar netwerk van brievenbussen en postvestigingen vereist, was de verwachting dat op dat segment minder snel concurrentie zou optreden. Mede daarom wordt met de universele postdienst (UPD) voor iedereen een toegankelijke en betaalbare postvoorziening gegarandeerd.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het loslaten van de verplichting van minimaal vijf dagen in de week post bezorgen, onverstandig is omdat dit zal leiden tot verslechtering van de dienstverlening waardoor een negatieve spiraal ontstaat en steeds minder mensen gebruik zullen maken van brievenpost?
De verandering van de eisen is niet de oorzaak, maar het gevolg van het dalende postvolume. Door het sterk dalende postvolume, stijgen de kosten per poststuk bij gelijkblijvende eisen. Dit is geen houdbare situatie. Zoals in het antwoord op de eerste vraag aangegeven, is het dalende postvolume het gevolg van een verandering in behoeften van mensen. Door digitalisering is er minder vraag naar post. Een verdere vermindering van het aantal bezorgdagen is op dit moment niet aan de orde. De Europese Postrichtlijn vereist een vijfdaagse bezorging. Er kan echter niet uitgesloten worden dat een verdere vermindering van het aantal verplichte bezorgdagen in de toekomst aan de orde komt, omdat er in de toekomst minder behoefte kan zijn aan vijfdaagse bezorging. Vanwege de verwachte verdere daling van het postvolume, is het van belang om te blijven bezien of de eisen wel in overeenstemming zijn met de behoeften. Het voornemen is daarom om in het wetsvoorstel ter modernisering van de UPD een wettelijke, periodieke evaluatie van de UPD op te nemen.
De gebrekkige dekking van telefoonproviders in het spoor- en metronettunnels |
|
Duco Hoogland (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u wel eens mobiel getelefoneerd in de Rotterdamse metrotunnel? Zo ja, hoe was uw bereik?
Neen.
Herkent u het beeld dat in het artikel «Providers en prorail kunnen telefoonbereik in spoortunnel verbeteren» wordt geschetst, dat dekking prima mogelijk is als ProRail gaat samenwerken met mobiele providers?1
Ik vind het belangrijk dat ook in spoortunnels goed telefoonverkeer mogelijk is. Goed overleg tussen ProRail en de telecom-providers is daarom van belang. ProRail is beheerder van de spoortunnels die onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur. Op grond van de Spoorwegwet is ProRail daarbij vergunningverlener voor verschillende maatregelen die in deze spoortunnels genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat de publieke netwerken van de telecom-providers hierin adequaat functioneren. Het initiatief voor het indienen van een vergunning-aanvraag ligt bij de telecom-providers. Alvorens een vergunning te verlenen toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk van ProRail. ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover reeds constructief overleg met de betreffende telecom-providers plaatsvindt.
Bent u bereid om met lagere overheden in overleg te gaan om knelpunten – denk aan de metro's in Rotterdam en Amsterdam – in beeld te krijgen en het gsm-bereik daar te verbeteren?
Ik ben bereid om mijn reguliere contacten met decentrale overheden te benutten om hun aandacht te vragen voor mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels. Daarbij wijs ik er wel op dat de genoemde metro-netwerken geen onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur waarvan ProRail beheerder is. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de betreffende gemeentes en hun vervoerbedrijven.
Bent u bereid met ProRail en de telecomproviders in overleg te gaan over de vraag of verbetering van het gsm-bereik in treintunnels mogelijk is?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover constructief overleg plaatsvindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ligt het initiatief voor maatregelen voor verbetering van het GSM-bereik in treintunnels in beginsel bij de telecom-providers en toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk. Wanneer dat nodig is zal ik ProRail wijzen op het maatschappelijk belang van een voortvarende aanpak bij de behandeling van deze vergunning-aanvragen en zal ik ProRail vragen mij over de voortgang hiervan op de hoogte te houden.
Wie draagt zorg voor een goed mobiel bereik in nieuwe spoortunnels, zoals de nieuwe spoortunnel bij Delft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het door de overheid in eigen beheer nemen van de bezorging van reguliere pakketten, het verzorgen van koeriers- en transportdiensten en de bezorging van gerechtelijke brieven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontstane onrust bij medewerkers, die werkzaam zijn in de bezorging van gerechtelijke brieven en door de overheid verstuurde pakketten en andere koeriersdiensten, vanwege de in de brief van 11 oktober 2013 (Kamerstuk 31 490, nr. 134) geschetste plannen om deze taken in eigen beheer te gaan uitvoeren?
Uit mijn contacten met het bedrijfsleven heb ik begrepen dat vooral de huidige situatie rond de gerechtelijke brieven als onduidelijk wordt ervaren. In mijn brieven van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014 (kamerstukken 31 490, nr. 134 en 141) heb ik aangegeven welke voornemens er zijn op het gebied van post- en koeriersdiensten. Momenteel vindt de interne voorbereiding plaats voor de inbesteding van het deel gerechtelijke brieven en de door de overheid verstuurde pakketten. Medio dit jaar zal ik de Kamer informeren over de verdere uitwerking.
Welke gevolgen heeft het in eigen beheer bezorgen van reguliere pakketten, gerechtelijke brieven en andere transport- en koeriersdiensten voor het personeel van de bedrijven die deze taken op dit moment uitvoeren?
Welke gevolgen de inbestedingsvoornemens hebben voor personeel van bedrijven die deze taken nu uitvoeren, is niet op voorhand te zeggen.
Het regeerakkoord vraagt het Rijk het goede voorbeeld te geven door mensen in lage loonschalen in eigen dienst te nemen. Daarvoor is nagegaan welke onderwerpen nu aan de markt zijn uitbesteed en in eigen beheer kunnen worden uitgevoerd. Zie hiervoor de brieven aan de Kamer van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014. Er is niet een altijd geldende algemene regel dat in een geval als dit medewerkers van bedrijven te allen tijde worden overgenomen door het Rijk. Dit is overigens niet anders dan in een situatie waarin veelal wordt uitbesteed. In een situatie van uitbesteding kunnen de werkzaamheden toevallen aan een ander bedrijf dan het bedrijf dat deze taken eerder uitvoerde. In zijn algemeenheid geldt dat ik bij openstaande functies in lage loonschalen rekening houd met beoogde kwaliteitsverbeteringen, het feit dat de vraag afneemt, dat ik als werkgever verantwoordelijkheid neem om het van werk naar werkbeleid toe te passen, en mogelijkheden wil onderzoeken om arbeidsgehandicapten daarbij een plek aan te bieden.
Deelt u de mening dat het overnemen van deze taken alleen positief is, als ook het personeel van deze bedrijven overgenomen wordt en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de angst bij de werknemers wegnemen dat zij door het in eigen beheer nemen van de taken mogelijk hun baan verliezen en worden vervangen door anderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3. Op één punt heb ik in mijn brieven van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014 gesteld dat ik daarvoor bijzondere aandacht zal hebben. Dat betreft de positie van de medewerkers van Valid Express, een dochterbedrijf van PostNL, waar veelal mensen met een arbeidsbeperking werken. Ik heb aangegeven dat ik mij maximaal zal inzetten om de medewerkers van Valid Express over te nemen die elders binnen PostNL geen passende functie kunnen vinden.
Hoeveel procent van de huidige werknemers kunnen rekenen op een functie binnen de uitbreiding van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) en op welke wijze worden de opgebouwde rechten van de werknemers vertaald binnen deze organisatie?
Zie hiervoor het gestelde bij antwoord 1. Hierover is op dit moment geen uitsluitsel te geven.
Garandeert u dat de IPKD dezelfde hoogwaardige dienstverlening en specialistische kennis zal leveren als de huidige uitvoerders van deze taken en gaat er bij de overname van dit werk niet veel specialistische kennis en ervaring verloren?
Op het terrein van post- en koeriersdiensten verzorgt IPKD al jaren hoogwaardige dienstverlening. Deze specialistische en hoogwaardige kennis zal ik de komende jaren uiteraard borgen. Bij het bezorgen van gerechtelijke brieven is het van groot belang dat de bezorging en afhandeling voldoet aan de juridische eisen. Ik zal erop toezien dat de vereiste kwaliteit geleverd wordt.