De recente ontwikkelingen rondom CETA |
|
Maarten Hijink |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat België het Europees Hof van Justitie om advies zal vragen over de vraag of het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Canada (CETA-verdrag), en met name het geschillenmechanisme dat het verdrag bevat (Investment Court System (ICS)), verenigbaar is met Europese verdragen, inclusief de grondrechten?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze stap voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De bepalingen waarover België het EU-Hof om advies vraagt (het Investment Court System) zijn uitgesloten van de voorlopige toepassing. Deze bepalingen kunnen pas in werking treden als het gehele akkoord in werking treedt. Daartoe dienen alle betrokken partijen (de EU, de EU-lidstaten en Canada) CETA eerst te ratificeren. De EU-lidstaten kunnen hun nationale goedkeuringsprocedures voortzetten, terwijl de adviesprocedure bij het EU-hof loopt.
Bent u bereid om de aanvraag van België officieel te steunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende vragen wilt u stellen?
België heeft het EU-Hof om advies gevraagd op grond van artikel 218, lid 11, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens deze bepaling kan een lidstaat, het Europees parlement, de Raad of de Commissie het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Dit vereist niet de steun van andere EU-lidstaten of instellingen. Het is binnen deze procedure ook niet mogelijk om aanvullende vragen te stellen.
Mocht blijken dat ICS niet verenigbaar is met de Europese verdragen, betekent dit dan dat de voorlopige inwerkingtreding van CETA-verdrag beëindigd wordt en het verdrag van tafel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze adviesaanvraag heeft geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA, aangezien het Investment Court System niet onder de voorlopige toepassing valt. Indien het EU-Hof van oordeel is dat het Investment Court System in CETA onverenigbaar is met de EU-verdragen, dan betekent dat dat CETA niet in werking kan treden, tenzij het akkoord op dit onderdeel gewijzigd wordt.
Wanneer vindt de «planned signing summit» van CETA-verdrag plaats?2
CETA is ondertekend op 30 oktober 2016 door Canada, de EU en de EU-lidstaten.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ook Polen bezwaar maakt tegen ICS en daarmee een deel van het CETA-verdrag dreigt te blokkeren?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times d.d. 6 september 2017 en ben bekend met enkele van de Poolse bezwaren tegen het Investment Court System. Ik ben ook bekend met het feit dat Polen heeft ingestemd met de ondertekening van CETA door de EU en het akkoord zelf heeft ondertekend. Ik ga ervan uit dat Polen nog steeds achter zijn handtekening staat.
Welke gevolgen heeft deze stellingname voor de voorlopige inwerkingtreding en de ratificatie van het CETA-verdrag?
De stellingname van Polen heeft geen directe gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA. De afspraken over het Investment Court System worden overigens ook niet voorlopig toegepast. Deze afspraken kunnen pas van kracht worden nadat Canada, de EU en alle EU-lidstaten CETA hebben geratificeerd. Als Polen besluit CETA niet te ratificeren, kan het akkoord niet in werking treden. Een gemengd akkoord als CETA treedt namelijk pas in werking als het door alle verdragspartijen is geratificeerd (zie hiervoor ook artikel 30.7, tweede lid van CETA). De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen.
Hoe oordeelt u over het voorstel van Polen om het ICS-panel om te vormen tot een model waarbij er 28 rechters uit de huidige lidstaten deelnemen?4
Voor het kabinet zijn kwaliteitseisen aan de rechters doorslaggevend en niet hun nationaliteit. Ook bij veel internationale gerechtshoven is het gebruikelijk dat er niet een rechter uit elke verdragspartij wordt benoemd. Ik heb daarom twijfels bij het voorstel van Polen om één rechter uit elke EU-lidstaat te benoemen in het Tribunaal. Het voorstel betekent dat er 28 rechters met de nationaliteit van een EU-lidstaat moeten worden benoemd. Daarnaast moet Canada nog rechters voordragen. Het aantal rechters en de daarmee gepaard gaande kosten staan daarmee niet in verhouding tot het aantal te verwachten zaken.
Kunt u het volgende bevestigen: «Should Warsaw really take the step of refusing to ratify Ceta, it would hold up the full legal entry into force of the deal and, notably, the establishment of the investor court itself»?5
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat zowel Canada als de EU een zeer goed ontwikkelde rechtsstaat hebben en dat het ICS derhalve overbodig is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het afsluiten van een handels- en investeringsakkoord met een gelijkgezind land als Canada heeft de mogelijkheid geboden om het systeem voor investeringsbescherming grondig te moderniseren. Canada en de EU en haar lidstaten hebben het verouderde Investor State Dispute Settlement (ISDS) hervormd tot het nieuwe Investment Court System met onder andere onafhankelijke rechters, transparante procedures, duidelijke waarborgen voor de beleidsvrijheid van overheden, afgebakende standaarden van investeringsbescherming en het voorkomen van misbruik van arbitrage. Ook is afgesproken nauw samen te werken in het opzetten van een multilateraal investeringshof. Hiermee zetten Canada en de EU en haar lidstaten de toon voor de toekomst en maken gebruik van de kans om het mondiale systeem voor de beslechting van investeringsgeschillen te hervormen.
Erkent u dat ICS een ondermijning van de 28 nationale rechtsstaten van de EU impliceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, artikel 8.31 van CETA bepaalt dat het Tribunaal enkel uitspraken kan doen op basis van CETA of op basis van andere regels en beginselen van internationaal recht die toepasselijk zijn tussen Canada, enerzijds, en de EU en haar lidstaten, anderzijds. Het Tribunaal heeft niet de bevoegdheid om te toetsen of een maatregel in overeenstemming is met nationaal recht. Bovendien voorkomt het Investment Court System parallelle procedures: op grond van artikel 8.22 kan een investeerder enkel een claim over een vermeende schending van het verdrag bij het Tribunaal indienen, wanneer lopende procedures over eenzelfde schending bij een (inter)nationale rechtbank zijn ingetrokken en de investeerder zijn recht om een procedure bij een (inter)nationale rechtbank te starten, intrekt.
Acht u de ratificatie van CETA-verdrag, in het licht van de huidige ontwikkelingen, waarschijnlijk?
Ik ga ervan uit dat alle verdragspartijen achter hun handtekening staan.
Kunt u reageren op het bericht dat de Europese Commissie voornemens zou zijn om het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag middels de «fast track»-procedure te ratificeren?6
Het kabinet is voorstander van brede, diepgaande, duurzame en inclusieve handelsakkoorden. Het karakter van een EU-handelsakkoord (EU-only of gemengd) wordt bepaald door de inhoud van het akkoord en de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten. Die bevoegdheidsverdeling is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. In zijn advies ten aanzien van het EU-Singapore handelsakkoord heeft het EU-Hof vastgesteld dat het voorgenomen handelsakkoord tussen de EU en Singapore grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt. De afspraken over indirecte investeringen en het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen buitenlandse investeerders en staten (het Investment Court System) vallen buiten de exclusieve EU-bevoegdheden.
Op 13 oktober komen de handelsministers van de EU-lidstaten informeel bijeen om van gedachten te wisselen over de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof inzake het EU-Singapore handelsakkoord. Daarbij komt ook het door Juncker gepresenteerde pakket aan handelsvoorstellen aan de orde. Nederland zal tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken de gedachtewisseling aanhoren om zo een standpunt te kunnen innemen bij de volgende formele Raad Buitenlandse Zaken Handel op 10 november 2017.
Erkent u dat de «fast track»-procedure een forse ondermijning van de soevereiniteit van de lidstaten impliceert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om zich tegen de «fast track»-procedure inzake het EU-Australië verdrag en het EU-Nieuw-Zeeland verdrag te verzetten? Bent u breid om zich hier eveneens tegen te verzetten als het gaat om toekomstige handelsverdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De Drentse gasopslag bij Steenbergen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook in Drenthe splijten de huizen»?1
Ja.
Kunt u, precies vanaf de afgifte van de eerste vergunning in het gasopslag gebied Norg, in een transparante tijdlijn zetten welke aanpassingen op welk moment in het gebied op basis van welke specifieke (gewijzigde) vergunning hebben plaatsgevonden? Kunt u tevens aangeven welke aanpassingen in de capaciteit op welk moment, en op welke wijze/methode hebben plaatsgevonden?
De tijdlijn van de vergunningverlening voor de opslag is als volgt:
Om in een gasveld gas te kunnen opslaan is niet alleen een goedgekeurd opslagplan nodig, maar ook een omgevingsvergunning voor de inrichting waarbinnen of het mijnbouwwerk waarmee de daadwerkelijke gasopslag en daarmee verband houdende werkzaamheden plaatsvinden (de zogenoemde installatie). In het kader van de omgevingsvergunning worden de bovengrondse gevolgen van de daadwerkelijke gasopslag op de locatie en de daaraan gerelateerde werkzaamheden voor natuur en milieu afgewogen.
Het betreft voor de gasopslag in Norg verschillende bouwvergunningen en vergunningen onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd en afgegeven op 30 oktober 2012 (vergunning nr. 490615), 21 februari 2013 (vergunning nr. 713597) en 29 maart 2013 (vergunning nr. 669867).
Op welke wijze zijn in/rond 2011 onderzoeken gedaan naar de effecten van de toename van de productie- en injectiecapaciteit, waarbij de toenmalige installatie is aangepast en naast twee bestaande compressoren van elk 39 megawatt een derde is aangebracht? Welke onderzoeken waren dat en in opdracht van wie zijn de onderzoeken uitgevoerd? Welk instituut heeft de onderzoeken uitgevoerd? Is om deze ingreep uit te kunnen voeren, gebruik gemaakt van een bestaande vergunning? Zo ja, welke vergunning was dat? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een bestaande vergunning aangepast? Zo ja, op welke wijze? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een geheel nieuwe vergunning afgegeven? Zijn er voor genoemde aanpassingen ander vergunningen aangepast, of nodig geweest? Zo ja, welke?
De aanpassingen die gedaan zijn aan de installatie vielen binnen hetgeen beschreven staat in artikel 2.1, lid 1 en artikel 3.10, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ook zijn de aanpassing zodanig dat er geen nieuwe Milieu Effect Rapportage opgesteld hoefde te worden. Er is daarom door NAM een zogenoemde milieuneutrale milieuvergunning aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag zijn verschillende studies uitgevoerd naar belasting van het milieu na de uitbreiding tijdens normaal bedrijf, zoals emissies naar de lucht, geluidscontour, veiligheid en transportbewegingen. De aanvraag voor een omgevingsvergunning en alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag zijn deze onderzoeken getoetst.
Voor de bouwwerkzaamheden zijn verschillende tijdelijke (water)vergunningen verleend. Zie ook het vergunningenoverzicht als gegeven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er in 2011 tevens vijf nieuwe putten zijn geboord (bovenop het toenmalige aantal van zes putten)? Zo ja, op welke wijze is deze ingreep vergund?
Er zijn in 2011 geen putten geboord in Norg.
Op welke wijze zijn in/rond 2014 onderzoeken gedaan naar de effecten van de uitbreiding van de gasopslag Norg, met de naam Norg+, gedaan? Waaruit heeft de uitbreiding Norg+ destijds bestaan? Welke vergunningen, of gedeelte(n) van vergunningen zijn daarbij aangepast en/of uitgebreid? Of is Norg+ destijds verwezenlijkt op basis van een bestaande vergunning?
De uitbreiding van de gasopslag in Norg bestond uit het boren van drie injectie/productieputten, het plaatsen van een additionele gasinjectiecompressor, het aanpassen en uitbreiden van de procesfaciliteiten en het installeren van een pijpleiding tussen het Groningenveld en de gasopslag. Alle mogelijke effecten van de uitbreiding van Norg zijn beschreven in de onder vraag 2 genoemde opslagplannen en omgevingsvergunningen.
Kan transparant en nauwkeurig worden aangegeven waarom de aanleg van een tweede pijplijn in 2014, die uitsluitend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zou gaan toebehoren, noodzakelijk was?
Als onderdeel van het uitbreidingsproject heeft NAM een leiding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg aangelegd. Reden hiervoor is dat de transportcapaciteit van de bestaande Gasunie leiding onvoldoende was om de productiecapaciteit van de gasopslag na de uitbreiding af te voeren. De transportcapaciteit van de Gasunie leiding was ook onvoldoende om het gas aan te voeren om het volledige beoogde werkvolume na de uitbreiding te injecteren. Alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM.
Is de reden van de aanleg, namelijk het mogelijk niet kunnen voldoen aan de piekvraag naar aardgas door de bestaande Gasunieleiding tussen het Groningen gasveld en Friesland/Noord Holland, destijds onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de reden dat de NAM destijds minder afhankelijk wilde zijn van de bestaande leiding van de Gasunie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er vervolgens in 2014 nog eens drie nieuwe putten zijn geboord, waarbij het werkvolume van 2,5 miljard naar 5 miljard kubieke meter gas toenam? Welke vergunningen zijn daartoe uitgebreid en/of aangepast? Waarom was de uitbreiding van dat werkvolume nodig?
In 2014 zijn 2 putten geboord met als doel de capaciteit van de gasopslag te vergroten van 3 miljard m3 naar 7 miljard m3. Voor deze boringen zijn meldingen in het kader van Besluit algemene regels milieu mijnbouw (BARMM-meldingen) gedaan. De vergroting van de capaciteit van de gasopslag Norg was nodig om te kunnen voldoen aan de veranderende capaciteitsvraag.
Heeft er sinds 2014 nog een uitbreiding van werkvolume of overslagcapaciteit plaatsgevonden? Zo ja, waarom en waar bestond deze uit?
Nee, er hebben sinds 2014 geen uitbreidingswerkzaamheden plaatsgevonden.
Bent u bereid het hele vergunningentraject rond de gasopslag Norg vanaf de afgifte van de oorspronkelijke vergunning onafhankelijk te laten toetsen en beoordelen? Zo ja, door wie en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de instemmingsbesluiten heb ik mij gebaseerd op de adviezen van mijn adviseurs Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die telkens het opslagplan of een wijziging van het opslagplan onafhankelijke hebben beoordeeld. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken.
Welke andere gasopslagen zijn er in Nederland? Van wie zijn die gasopslagen? Staan die gasopslagen onderling met elkaar in verbinding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overige gasopslagen in Nederland zijn:
Alle gasopslagen zijn verbonden met het hogedrukleidingnetwerk van Gasunie. De gasopslagen Bergermeer en Grijpskerk zijn gevuld met hoogcalorisch aardgas. De gasopslagen EnergyStock, Norg en Alkmaar zijn gevuld met gas van zogeheten Groningengaskwaliteit.
Hoe hoog was de maximaal toegestane druk in compartiment 2 van Norg in 2014? Klopt het dat u in de zomer van 2015 heeft ingestemd met een voorstel van de NAM om de maximale toegestane druk te verruimen tot gemiddeld 347 bar? Wat was de reden voor deze instemming? Wanneer er sprake is van een gemiddelde van 347 bar, wat zijn in dat geval de minimale en maximale waarden bar?
De gemiddelde maximale reservoirdruk op basis van het opslagplan 2014 is 327 bar (wijzigingsbesluit van 26 juni 2014). In het wijzigingsbesluit van 6 augustus 2015 is de minimale en maximale gemiddelde reservoirdruk voor compartiment 2 gewijzigd (van 235 bar naar 225 bar en van 327 bar naar 347 bar) en is ten aanzien van de injectie van gas bepaald dat de toegepaste maximale injectiedruk op reservoirniveau daarbij een waarde van 360 bar niet mag overschrijden. Ik heb ingestemd met deze wijziging van het opslagplan op basis van de adviezen van SodM en Tcbb over het seismisch risico. Uit de adviezen van 2017 blijkt dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat. De instemming is bedoeld om de uitbreiding naar een werkgasvolume van 7 miljard Nm3 mogelijk te maken.
Kunt u vanaf 1990 in chronologische volgorde aangeven welke aanpassingen er hebben plaatsgevonden in opslagcapaciteit met bijbehorende minimale, maximale en gemiddelde druk, minimale, maximale en gemiddelde werkvolumes in kubieke meters, en datzelfde voor in- en uitvoervolumes? Zo nee, waarom niet?
Waarom is er een noodzaak van drukverhoging? Klopt het dat een hogere druk inderdaad opslagverruiming mogelijk maakt? Zo ja, op welke wijze is het gebruik van deze techniek onderzocht op effecten die op kunnen treden?
Het reservoir kan opgedeeld worden in vier met elkaar communicerende compartimenten. In compartiment 2 bevindt zich het gesteente met de beste reservoireigenschappen en het grootste deel van het opgeslagen gas. De meeste injectie- en productieputten bevinden zich in compartiment 2. Sinds de ingebruikname van de gasopslag Norg geldt een maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar voor het gehele reservoir, hierbij is de druk in compartiment 2 in bijna elk jaar rond de 347 bar geweest. De druk in compartiment 2 ligt hoger en lager dan de gemiddelde reservoir druk om het gas te kunnen injecteren en het eruit te kunnen halen. Omdat het veld is opgebroken in meerdere compartimenten moet, om het gas ook in de verder gelegen delen van het voorkomen te krijgen, de druk rondom de putten (in compartiment 2) verhoogd/verlaagd worden.
In het instemmingsbesluit uit 2014 is voorgeschreven dat de maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar en minimaal gemiddelde reservoirdruk van 235 bar voor elk afzonderlijk compartiment geldt in plaats van voor het gehele gasveld. Dit heeft de mogelijkheid om gas te injecteren en eruit te halen beperkt. Bij een lagere maximaal gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 kan, in combinatie met de geldende gemiddelde minimum reservoirdruk, het werkvolume van 7,0 miljard Nm3 niet benut worden. Er zijn door NAM geomechanische studies uitgevoerd om de mogelijke effecten van de verruiming van de maximale en minimale reservoirdruk in compartiment 2 in kaart te brengen. Door SodM en de Tcbb zijn deze studies getoetst. In de adviezen uit 2017 concluderen zij dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat.
Waarom gaan de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO niet in op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging? Is het ontbreken van dergelijke adviezen geconstateerd door uw ministerie? Zo ja, wat is er met deze constatering gedaan?
De adviezen van SodM – daarbij geadviseerd door TNO – uit 2014, 2015 en 2017 gaan wel in op de seismische risico’s. In 2014 zijn deze risico’s integraal getoetst. In 2015 heeft SodM beoordeeld in hoeverre de specificatie van de drukverdeling over de verschillende blokken in het gasveld tot een andere inschatting van het seismisch risico leidde. Conclusie hiervan was dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014.
Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de verruiming van het drukbereik op de seismiciteit onvoldoende zijn gemotiveerd, heeft SodM in het advies van 2017 nogmaals onderzoek verricht en daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken. In zijn advies van 2017 heeft SodM de conclusie, dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014, nogmaals bevestigd en uitgebreid onderbouwd en toegelicht. De Tcbb heeft de conclusie van SodM onderschreven. De doelmatigheid van de verhoging van de druk, namelijk voor het vergroten van het werkvolume en de optimale benutting, is in de adviezen opgenomen.
Waarom is er door u besloten in te stemmen met het verhogen van de maximale toegestane druk in compartiment 2, terwijl rapporten van SodM en TNO niet ingaan op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging, terwijl TCCB in haar rapport heeft benadrukt dat er onvoldoende bekend is over het gedrag van het veld?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven welk advies voor u van doorslaggevend belang is geweest om in te stemmen met het voorstel om de toegestane druk in compartiment 2 van Norg te verruimen?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn de breuklijnen van het gasreservoir in beeld gebracht? Zo ja, door wie en op welk moment? Waar zijn deze breuklijnen gelegen?
Ja, de breuklijnen zijn in beeld gebracht door NAM (zie onderstaande kaart).
Bent bereid het door de Nationaal Coördinator Groningen toegezegde onafhankelijke onderzoek naar de schades in en rond de gasopslag Norg alsnog te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1626) ben ik hierop ingegaan. Het werkingsgebied van het schadeprotocol is nog onderwerp van gesprek.
Klopt het dat, anders dan in Groningen, de bewoners in Drenthe geen recht hebben op contra-expertise bij schade? Waarom is dat zo? Zo ja, bent u bereid ook de Drenten het recht te geven op contra-expertise? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat een mijnbouwonderneming wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe. Het nieuwe schadeprotocol zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. De Mijnbouwwet bevat overigens al een vorm van contra-expertise met de mogelijkheid de Tcbb in te schakelen. Daarnaast heb ik de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Op welk moment zijn alle benodigde en door de Raad van State gevraagde onderzoeken afgerond? Moet er vanwege alle gerezen onduidelijkheden niet uitgegaan worden van het voorzorgsprincipe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan het instemmingsbesluit van 5 augustus 2015 heb ik een aantal voorschriften en beperkingen verbonden onder andere betreffende een aantal nog uit te voeren onderzoeken. NAM heeft aan deze onderzoeksverplichtingen voldaan. De adviezen van SodM en de Tcbb zijn beschikbaar. Op dit moment zijn de decentrale overheden in de gelegenheid advies uit te brengen. Vervolgens zal de Mijnraad gevraagd worden een advies uit te brengen op basis van de onderzoeken en de bevindingen van Sodm en de Tcbb en zal er de gelegenheid zijn zienswijzen in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft niet over specifieke onderzoeken gesproken, maar spreekt over de verschillende adviezen, die gevraagd dienen te worden voordat een besluit wordt genomen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het instemmingsbesluit uit 2015 dat een verruiming van de opslagcapaciteit van de opslag Norg mogelijk maakte geschorst tot 6 weken na de te nemen beslissing op de bezwaren die zijn ingediend tegen het instemmingsbesluit uit 2015. Dit betekent dat de NAM in ieder geval tot medio maart 2018 niet 5.6–6.1 miljard m3 gas kan opslaan maar 4.8–5.3 miljard m3 gas. De gasopslag Norg is hiermee beperkter inzetbaar deze winter. Op basis van de adviezen en zienswijzen zal de Minister in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zijn instemmingsbesluit uit 2015 heroverwegen. Het is niet helder naar welke onduidelijkheden de vraag refereert en het is daardoor niet mogelijk een adequaat antwoord daarop te geven.
Wat is de reden dat u de in maart 2017 door de Raad van State gevraagde onderbouwing van het besluit nog steeds niet is verschenen? Is het uit laten blijven van een dergelijke onderbouwing naar uw mening een correcte wijze van omgang met betrokken gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 1 januari 2017 is de gewijzigde Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is onder meer de procedure om te komen tot een opslagplan gewijzigd. Concreet betekent dit voor de instemmingsprocedure in het kader van opslagplannen dat naast de reeds bestaande adviseurs SodM en de Tcbb nu ook de betrokken provincies, gemeenten, waterschappen (artikel 34, vijfde lid, van de Mijnbouwwet) en de Mijnraad (artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet) in de gelegenheid moeten worden gesteld advies te geven. Tot slot zal een ieder de gelegenheid moeten hebben een zienswijze in dienen. Omdat de beslissing op bezwaar niet alleen een heroverweging van het primaire besluit op basis van de huidige feiten is maar ook genomen moet worden op basis van het geldend recht en de wijziging van de Mijnbouwwet geen overgangsrecht bevat ten aanzien van lopende bezwaarzaken, zijn de nieuwe bepalingen van de Mijnbouwwet van toepassing op de behandeling van het bezwaar. Met het oog hierop zijn de nieuwe procedurevoorschriften geïncorporeerd in de lopende bezwaarprocedure, die daarmee een doorlooptijd krijgt van ongeveer 9 maanden. Ik heb inmiddels de adviezen van SodM en Tcbb ontvangen en ik heb de overheden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 oktober 2017 advies uit te brengen.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Mijnbouwwet, waardoor het indien van zienswijzen door provincies en gemeenten mogelijk is geworden, een lege huls is wanneer de afhandeling ervan niet serieus wordt genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem alle zienswijzen serieus. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u bereid het opvoeren van de druk in Norg te stuiten en een nieuw opslagplan niet in behandeling te nemen zo lang de procedure hieromtrent nog niet volledig is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment mag er conform het instemmingsbesluit uit 2014 geproduceerd en geïnjecteerd worden inclusief de daarbij horende drukken. Verder is er geen grondslag om de nu ter beoordeling van de Minister voorliggende opslagplannen niet in behandeling te nemen.
Klopt het dat u nog geen besluit hebt genomen om de druk dusdanig op te voeren, zodat de capaciteit opgevoerd kan worden tot 7 miljard kuub? Bent u bereid, in het licht van alle ontstane commotie een dergelijk besluit niet te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat ik nog geen besluit genomen heb. Elke aangevraagde wijziging van een opslag- of winningsplan wordt behandeld en beoordeeld op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ik kan instemming weigeren in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of indien nadelige gevolgen voor het milieu of milieu ontstaan. Als het opslagplan voldoet aan de gestelde wettelijke criteria heb ik geen wettelijk instrument om het opslagplan af te wijzen. Ook hier geldt dat ik advies zal vragen aan SodM, de Tcbb, de decentrale overheden en de Mijnraad.
Bent u, in het licht van alle ontstane ruis en commotie, bereid om in gesprek te gaan met de bewoners over de huidige en eventuele toekomstige situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Klopt het dat omdat de Raad van State het besluit, waarmee u het bezwaar van de gemeenten had afgewezen, heeft vernietigd, u nu de toegestane drukverruiming moet heroverwegen? Zo ja, bent u, alvorens u over gaat tot deze heroverweging, bereid alle eerdere rapporten, winningsplannen en vergunningen in dezen onafhankelijke te (laten) toetsen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het instemmingsbesluit van 2015 moet heroverwegen. Ten behoeve van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar heb ik inmiddels advies ingewonnen van SodM en de Tcbb. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken. De te nemen beslissing op bezwaar zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de toegestane drukverruiming in compartiment 2. Het is niet mogelijk in het kader van die procedure eerdere opslagplannen of omgevingsvergunningen opnieuw te toetsen of te beoordelen.
Het bericht ‘reclameborden op Amsterdam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reclameborden op A’dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de aanwezigheid van camera’s in reclameborden op Nederlandse stations?
Wij zijn op de hoogte van deze reclameborden en de daarin aanwezige camera’s, nadat wij daarover lazen in de media.
Op hoeveel stations zijn er reclameborden aanwezig met camera’s?
Op 27 september stonden er op 6 van de ca. 400 stations in Nederland reclameborden met camera’s, namelijk Amsterdam Centraal, Den Haag, Eindhoven, Amersfoort, Delft en Rotterdam Centraal. De reclameborden op Amsterdam Centraal zijn gefaseerd aangebracht sinds medio 2015, op de overige 5 stations zijn de reclameborden zeer recent geplaatst. Ook de komende tijd worden nieuwe reclamebroden geplaatst of vervangen.
De afgelopen weken heeft NS naar aanleiding van de gestelde vragen en publiciteit met de exploitant Exterion Media gesproken. Naar aanleiding van het gesprek is besloten om de camera’s en achterliggende software op de borden uit te zetten, ondanks het feit dat het volgens Exterion Media binnen alle geldende wet- en regelgeving valt. Dus op dit moment zijn er geen camera’s van Exterion Media actief op de stations in Nederland.
Staan reclameborden met camera’s alleen op stations of ook op andere plekken in de openbare ruimte?
Het is ons niet bekend hoeveel reclameborden met camera’s buiten stations staan. Reclameborden staan overal in Nederland en het is dus aannemelijk dat ook op andere plaatsen in de openbare ruimte er reclameborden met camera’
Wordt het beeldmateriaal gemaakt met camera’s in reclameborden opgeslagen? Zo ja, waar, door wie en voor hoe lang? Zijn er naast beeldmateriaal ook andere gegevens die worden gegenereerd door deze reclameborden? Wordt het beeldmateriaal, of andere gegenereerde data, gedeeld met derden?
Volgens de informatie die Exterion Media aan NS heeft verstrekt, wordt er geen beeldmateriaal opgeslagen. De camera’s worden alleen bestuurd door software waarmee statistische gegevens worden gegenereerd. Het gaat om volledig anonieme tellingen die op geen enkele wijze tot geïdentificeerde of identificeerbare individuen herleid kunnen worden, conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
De gegenereerde statistische gegevens zijn volgens Exterion Media tot op heden incidenteel met adverteerders gedeeld op campagne-niveau, dat wil zeggen voor specifieke reclamecampagnes. Daarnaast zijn dit soort statistische gegevens een enkele keer door Exterion Media aan NS op locatieniveau gepresenteerd.
Voor welke doeleinden wordt het beeldmateriaal of andere gegenereerde data gebruikt?
Volgens opgave van Exterion Media aan NS is er geen sprake van beeldmateriaal, maar van statische gegevens en worden deze gegevens op dit moment incidenteel gebruikt op campagne-niveau. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor doelgroep-programmering van de reclameborden gedurende de dag (zowel commercieel, als niet-commercieel). Tenslotte worden de gegevens gebruikt voor verfijning en validatie van de gegevens van «buiten reclame onderzoek», een onderzoek van adverteerders, mediabureaus en exploitanten naar het bereik van reclame die wordt aangeboden met behulp van reclameborden.
Maakt alleen Exterion gebruik van reclameborden met camera’s of gaat het om meerdere bedrijven?
Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 4, hebben wij alleen informatie over reclameborden met camera’s op de stations die NS beheert. Naast Exterion Media is ook Ngage Media op de stations actief met digitale media. Zij beheert en exploiteert groot formaat digitale schermen (Digital Walls en Calamiteiten schermen) en kleinere schermen op de perrons (RailTV). Volgens Ngage hebben zij vanaf mei 2017 de mogelijkheid om met camera’s op de schermen een interactieve toepassing te laten zien, dat noemen ze «Augmented Reality». Op het scherm worden de mensen die voor de camera staan vertoond in een andere (virtuele) wereld. Deze functie is alleen getest en voor niet commerciële doeleinden ingezet. Er zijn twee schermen die dit kunnen, één scherm op Amsterdam Centraal en één scherm op Amsterdam Bijlmer Arena.
Is het plaatsen van dergelijke camera’s in reclameborden in lijn met de privacywetgeving?
Volgens Exterion Media valt de toepassing binnen alle geldende wet- en regelgeving. Naar aanleiding van de publiciteit is besloten om de toepassing op de borden uit te zetten. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat zij vragen stellen over wat hier aan de hand is. Uit de berichtgeving in de media is namelijk nog niet duidelijk wat er precies wordt gedetecteerd en of er persoonsgegevens worden verwerkt. Mogelijk stelt de Autoriteit Persoonsgegevens naar aanleiding van de antwoorden op die vragen een onderzoek in.
Vindt u het plaatsen van reclameborden met camera’s in de openbare ruimte een wenselijke ontwikkeling?
Het nieuws dat grote industrieën verdienen aan het ETS |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat grote industrieën geld verdienen aan het Emissions Trading System (ETS) zonder zich te hoeven inspannen?1
Bij de toewijzing van gratis emissierechten speelt het risico op carbon leakage een belangrijke rol. Er is sprake van carbon leakage als de productie zich verplaatst van binnen de EU naar buiten de EU vanwege de lasten voor bedrijven door deelname aan emissiehandel. Carbon leakage is ongewenst omdat de uitstoot van CO2 bij productieverplaatsing naar derde landen niet of minder gereguleerd wordt. Bovendien is er sprake van een negatief effect op de Europese economie. Daarom wordt afhankelijk van de «carbon leakage status» van de activiteiten van een bedrijf, een groter of kleiner deel van de berekende hoeveelheid gratis emissierechten toegewezen.
Het bericht uit De Groene Amsterdammer sluit aan bij eerdere onderzoeken die lieten zien dat de toewijzing van gratis emissierechten in de beginjaren van het ETS te ruimhartig was. Dat was onwenselijk. Als gevolg van aangescherpte Europese regels wordt in de huidige fase van het ETS (2013–2020) een kleiner deel van het totale aanbod emissierechten gratis verstrekt. Op 28 februari jl. is de Milieuraad tot een algemene oriëntatie gekomen over de herziening van de ETS richtlijn voor de periode 2021–2030, waarmee de Raad op enkele essentiële punten, waaronder het totale aanbod aan gratis emissierechten, inzet op een verdere aanscherping van het ETS-systeem. Zoals ik in mijn brief van 21 maart jl.2 heb aangegeven, had ik het liefst gehad dat de lijst met bedrijfssectoren die voor gratis emissierechten in aanmerking komen, sterk werd ingekort, conform de motie Dijkstra/Van Veldhoven (Kamerstuk 21 501-08, nr. 591). Hiervoor was echter geen draagvlak.
Overigens is de berekening van het mogelijke overschot per bedrijf in het artikel uit De Groene Amsterdammer in een aantal gevallen onvolledig uitgevoerd, met name doordat geen rekening is gehouden met de overdracht van warmte- en restgassen tussen bedrijven. Hierdoor valt de berekening van het overschot voor een aantal bedrijven te hoog uit. Als een bedrijf een overschot heeft, bijvoorbeeld omdat het emissiereducerende maatregelen heeft genomen, is het gezien de werking van het systeem passend dat ze deze emissierechten te gelde kan maken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat grote industriële bedrijven, goed voor driekwart van de opwarming door industrie in Nederland, in de afgelopen tien jaar een overschot aan rechten hebben kunnen opbouwen, om dit vervolgens te verkopen, te gelde te maken of op te sparen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de conclusie in dit artikel dat de prijs van emissierechten minimaal zou moeten verachtvoudigen om het systeem het gewenste effect te laten behalen?
Het ETS is in beginsel een goed instrument om kosteneffectief te sturen op CO2-reductie, waarbij het eventueel opsparen van emissierechten het functioneren van het ETS in principe niet belemmert. Ik deel het beeld dat de CO2-prijs momenteel onvoldoende prikkels geeft om ook op langere termijn significante CO2-reductie te realiseren. De prijs is echter geen doel op zich, maar een middel om bedrijven ertoe aan te zetten om bij te dragen aan CO2-reductie.
Het is de verwachting dat de prijsprikkels vanuit het ETS om bij te dragen aan CO2-reductie voor de Nederlandse energieproducenten en de energie-intensieve industrie voorlopig beperkt zullen blijven. Dit komt onder meer doordat de energiecentrales en bedrijven in Nederland op Europese schaal relatief efficiënt zijn. Het kabinet geeft in de Energieagenda daarom aan dat het aanbeveling verdient om voor de bedrijven die onder het ETS vallen aanvullend beleid vast te stellen en bij de invulling van dit aanvullend beleid keuzes te maken gericht op een kosteneffectieve invulling van de transitie richting 2050. Het is aan een volgend kabinet om hier eventuele besluiten over te nemen.
Deelt u de mening dat het ETS nog altijd niet functioneert, ook na de herziening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het ETS functioneert goed voor wat betreft het kosteneffectief realiseren van de gewenste CO2-reductie op Europees niveau. Voor 2020 realiseert het ETS de afgesproken 21% CO2-reductie ten opzichte van 2005. Na de herziening zal het ETS in 2030 de afgesproken 43% emissiereductie ten opzichte van 2005 realiseren. Bij de lopende onderhandelingen over de herziening is er bovendien zicht op aanvullende maatregelen om het overschot aan emissierechten, en daarmee de lage prijs van emissierechten, aan te pakken. Zoals ik in mijn voorgaande antwoord heb aangegeven, zullen de prikkels voor de Nederlandse energieproducenten en de energie-intensieve industrie om bij te dragen aan CO2-reductie voorlopig beperkt zijn, wat maakt dat aanvullend beleid wenselijk is.
Deelt u de mening dat het gratis weggeven van het recht om te vervuilen haaks staat op onze gezamenlijke taak om de CO2-uitstoot versneld en drastisch terug te brengen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het weggeven van emissierechten staat niet haaks op het reduceren van de CO2-uitstoot. Door het absolute en jaarlijks afnemende plafond aan de uitstoot- waarbinnen ETS-bedrijven emissierechten mogen verhandelen- garandeert het ETS dat de gewenste CO2-reductie op Europees niveau wordt behaald. De wijze van op de markt brengen, via veiling of gratis weggeven, heeft hier geen invloed op. Overigens is de hoeveelheid emissierechten die een bedrijf gratis ontvangt, alleen voor de 10% schoonste bedrijven binnen een bepaalde sector voldoende om hun emissies geheel mee af te dekken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het afschaffen van het ETS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ben geen voorstander van afschaffing van het ETS. Ik zet me juist in voor versterking van het ETS, aangezien het in beginsel een goed instrument is om kosteneffectief te sturen op CO2-reductie.
Het bericht ‘Fox IT houdt zeggenschap staat af’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Fox IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid (mede)zeggenschap wenste over besluiten en benoemingen bij Fox Crypto, over enig besluit tot fusie, afsplitsing of ontbinding van Fox Crypto, over de zekerheid dat het ICT-systeem van Fox Crypto wordt afgescheiden van de rest van Fox IT/NCC en voorts de zekerheid dat alle lopende en nieuwe overheidsopdrachten ondergebracht worden bij Fox Crypto? Zo ja, kunt u concreet aangeven in hoeverre deze eisen inmiddels in afspraken zijn verwerkt?
Ja. Aan het verzoek om de ICT-systemen van Fox Crypto B.V. te scheiden van die van andere delen van het moederbedrijf en het onderbrengen van de lopende en nieuwe relevante overheidsopdrachten bij Fox Crypto B.V. is voldaan. De voorwaarden met betrekking tot zeggenschap en eigendom zijn nog onderwerp van nadere bespreking met Fox-IT.
Klopt het dat de overheid niet langer inzet op een eerste recht op koop van aandelen in geval Fox Crypto c.q. Fox IT verkocht wordt door NCC Group? Zo ja, waarom heeft u de eis betreffende het eerste recht op koop laten vallen?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT. Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Is met Fox IT/NCC afgesproken dat de overheid c.q. de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) geïnformeerd wordt wanneer technologie, kennis en/of ervaring binnen Fox IT naar het Verenigd Koninkrijk wordt overgebracht?
Ja. In aanvulling hierop merk ik op dat dit reeds voortvloeit uit de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO), waarin staat dat gerubriceerde informatie niet aan anderen dan daartoe gerechtigden beschikbar mag worden gesteld. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO.
Hoe verklaart u het feit dat bijna twee jaar na de overname van Fox IT door NCC nog geen sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen zijn gemaakt? Hoe beoordeelt u in dat licht de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij de afspraken over de overname in 2015? Kunt u aangeven in hoeverre de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en MIVD destijds betrokken zijn geweest bij het beschermen van Nederlandse veiligheidsbelangen rondom het overnamebesluit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Van het ontbreken van sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen is geen sprake. In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie zijn onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen van kracht op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen. Ook hier geldt dat de Staat toezicht houdt op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen. Zo moeten bedrijven, die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, voldoen aan de ABDO. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Over (eventuele) specifieke aandachtsgebieden van de AIVD en MIVD kan ik slechts uitspraken doen via de daartoe geëigende kanalen.
Kunt u aangeven in hoeverre Fox IT dan wel Fox Crypto ook informatie beveiligt van ministeries die betrokken zijn bij de Brexit-onderhandelingen?
Nee. Om veiligheidsredenen ga ik niet in op specifieke vragen over de beveiliging van staatsgeheimen.
Heeft u alternatieve aanbieders in kaart gebracht indien de gesprekken met Fox IT niet tot een gewenste uitkomst leiden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), zijn er in Nederland maar in beperkte mate alternatieve aanbieders beschikbaar voor de ontwikkeling van producten voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie.
Het bericht dat het bedrijf Fox-IT de zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Isabelle Diks (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fox-IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja
Klopt het dat de onderhandelingen met Fox-IT over de zeggenschap nog steeds niet zijn afgerond? Zo ja, waardoor komt dit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden, waaronder de voorwaarden over zeggenschap en eigendom. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase. Van een plan B is daarom geen sprake.
Klopt het dat Fox-IT en de Britse eigenaar NCC Group bezwaar hebben tegen het in de statuten opnemen van de vereisten dat de verkoop van het bedrijfsonderdeel en/of de benoeming van nieuwe bestuurders alleen na instemming van het Ministerie van Defensie zou mogen geschieden? Zo ja, waarom hebben Fox-IT en de NCC Group hier bezwaar tegen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid de eis, om bij eventuele verkoop van het bedrijfsonderdeel van Fox-IT waar de staatsgeheimen worden bewaard, als eerste de aandelen te mogen kopen heeft laten varen? Zo ja, waarom worden deze eisen nu niet meer gesteld? Wat zijn de mogelijke consequenties voor de veiligheid van Nederlandse staatsgeheimen wanneer niet aan deze eis voldaan wordt?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT (Kamerstuk 30 821, nr. 38). Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Hoe wordt gewaarborgd dat de randvoorwaarden die van te voren zijn opgesteld om de staatsgeheimen op een veilige manier bij Fox-IT onder te brengen worden nagekomen?
In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen op het gebied van bescherming van staatsgeheimen van kracht. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Bedrijven die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, moeten voldoen aan de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO). Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Welke mogelijke consequenties zijn er wanneer u met Fox-IT niet uit de onderhandelingen komt? Ligt er een plan B klaar voor dit geval? Zo ja, wat is dit plan B? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort situaties waarbij de Nederlandse overheid problemen ondervindt met buitenlandse overnames van bedrijven die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Zo ja, welke situaties betreft dit?
Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst opnieuw problemen ontstaan in de samenwerking met bedrijven in sectoren die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Kunt u daarbij ingaan op de conclusies van onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen in het rapport «Vitale Vennootschappen in Veilige Handen»?
Hoe zijn de belangen van de samenleving in dit proces gewaarborgd door een onafhankelijke toetsing? Ziet u hier een rol weggelegd voor de commissie Toezicht Inlichtingen en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat op station Amsterdam Centraal slimme reclameborden worden ingezet |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Kent u het bericht «Reclameborden op A'dam CS weten wanneer en hoelang jij kijkt»?1
Ja.
Hoeveel slimme reclameborden gebruiken Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland?
NS heeft aangegeven dat er op 21 september 2017 74 van dit type reclameborden op treinstations stonden. Het is op voorhand niet zeker of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, omdat niet duidelijk is of de camera's identificeerbare beelden verwerken. Alle exploitanten dienen zich, wanneer zij persoonsgegevens verwerken, te houden aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Wanneer een exploitant zich hier niet aan houdt, kan dit een reden zijn voor de Autoriteit Persoonsgegevens om vragen te stellen, onderzoek te doen en eventueel een sanctie op te leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangekondigd informatie in te winnen en, indien hier aanleiding voor is, maatregelen te nemen. Alle borden vallen binnen de bevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Het is ons niet bekend hoeveel van de in het bericht bedoelde type reclameborden worden gebruikt door Exterion en eventuele andere exploitanten in Nederland, noch welke data en technieken hiervoor worden gebruikt. Naar aanleiding van de maatschappelijke onrust heeft Exterion overigens bekend gemaakt dat de camera's voorlopig zijn uitgeschakeld.2
Welke data verzamelen de slimme reclameborden van Exterion op Amsterdam Centraal en welke technieken worden hiervoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen mensen voorkomen dat hun beeltenis gekoppeld wordt aan andere gegevens die door apparaten worden uitgezonden? Zo ja, hoe?
Wij hebben geen aanwijzing dat er gegevens die door apparaten worden uitgezonden, worden gekoppeld aan de beeltenis van mensen.
In welke mate gebruiken staatsdeelnemingen en andere bedrijven digitale volgsystemen en welke data wordt hiermee verzameld? Deelt u de mening dat bedrijven dit alleen zouden moeten kunnen doen als zij hiervoor uitdrukkelijk toestemming hebben van burgers via een «opt-in» van gebruikers?
Staatsdeelnemingen verschillen in hun rechtspositie onder de Wbp niet wezenlijk van andere bedrijven. Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om een overzicht te geven van bedrijven die data verzamelen, noch van de technieken waarmee data worden verzameld. Dit is immers geen limitatieve verzameling van bedrijven en technieken. Staatsdeelnemingen en andere bedrijven dienen in al hun handelen, en daarmee ook in de verwerking van persoonsgegevens, binnen de grenzen van de wet te blijven. Verwerking van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit rechtmatig geschiedt voor een welbepaald doel en proportioneel is. Toestemming of «opt-in» is hiervoor één van de grondslagen, maar niet de enige. De verwerking van persoonsgegevens kan bijvoorbeeld ook noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een overeenkomst, voor het vervullen van een wettelijke plicht, of in het gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke zijn. De Wbp bepaalt voor alle verwerkingsverantwoordelijken wanneer een nieuwe verwerking van persoonsgegevens moet worden gemeld. In beginsel wordt een nieuwe geautomatiseerde verwerking gemeld, tenzij een verwerking is vrijgesteld. Overigens is het in casu niet duidelijk of er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Wij zien geen aanleiding om staatsdeelnemingen te verplichten advies te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens in andere gevallen dan in de wet is voorgeschreven.
Kunt u een overzicht geven van bedrijven die data verzamelen en technieken waarmee zij data verzamelen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en dit onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bespreekt u de exploitatie van de ruimte op stations met de NS en Prorail om ervoor te zorgen dat die exploitatie binnen de kaders van de wet plaatsvindt?
NS exploiteert de stations in Nederland. Voor een groot deel vindt de exploitatie plaats door derden. Alle exploitanten hebben zelfstandig de verplichting om voor wat betreft hun exploitatie zich te houden aan wet- en regelgeving. NS geeft aan dat zij ook in haar contracten met derden vastlegt dat deze zich dienen te houden aan wet- en regelgeving.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft regelmatig overleg met NS en Prorail, ook specifiek over stations. De voorliggende vragen over reclameborden zijn in het overleg niet naar voren gekomen, omdat NS geen aanleiding had te denken dat het wellicht niet binnen de kaders van de wet zou plaatsvinden.
Kunt u aangeven waarom de NS zelf niet onderzoekt of de exploitatie van deze borden binnen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) plaatsvindt?
De exploitant Exterion is zelfstandig verantwoordelijk dat de exploitatie binnen de grenzen van de Wbp plaatsvindt. Dit geldt ook voor eventuele verwerking van persoonsgegevens met behulp van de cameratoepassing in de borden en exploitant zal daarom in dat kader zelf een afweging moeten maken. In april 2017 heeft NS naar aanleiding van een vraag van een journalist bij de exploitant van de borden, Exterion, navraag gedaan over de werking van de borden. Daarbij heeft Exterion expliciet aangeven dat met de gebruikte techniek geen beelden worden vastgelegd of persoonsgegevens worden verwerkt en dat zij voldoen aan wet- en regelgeving. Op basis van de verklaring van Exterion was er voor NS geen aanleiding om te veronderstellen dat Exterion mogelijk niet in overeenstemming met privacy wet- en regelgeving zou handelen.
Vragen staatsdeelnemingen advies aan organisaties als de Autoriteit Persoonsgegevens over innovaties die mogelijk de Wbp of andere wetgeving overtreden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet gebeurt en bent u bereid hen hier opdracht toe te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Voorziet u problemen met de opkomst van dergelijke apparatuur enerzijds en de verwachte toename van het aantal apparaten met netwerktoegang door het zogenaamde «internet of things»?
De opkomst van deze apparaten en het «internet of things» hangt nauw samen met keuzes van consumenten. Wanneer in dit kader verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt, zal dit, net als in andere situaties, wel binnen de grenzen van de wet moeten blijven. Transparantie over het gebruik van deze apparatuur is ons inziens van groot belang om consumenten in staat te stellen bewust om te gaan met het beschermen van hun privacy en te voorkomen dat hierover maatschappelijke onrust ontstaat.
CETA en het succes van de op de Canadese markt aanwezige genetisch gemodificeerde zalm |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er de afgelopen vijf maanden genetisch gemodificeerde zalm op de Canadese markt werd verkocht?1
Ja.
Wordt deze genetisch gemodificeerde zalm toegestaan op de Nederlandse markt?
Nee.
Welke middelen heeft de Nederlandse regering om te voorkomen dat deze genetisch gemodificeerde zalm wordt geëxporteerd naar de Nederlandse markt?
Genetisch gemodificeerde dieren en/of afgeleide producten daarvan worden niet toegelaten in de Europese Unie. Dit is geregeld in Richtlijn 2001/18/EG inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Kan deze genetisch gemodificeerde zalm via de Europese interne markt toch op de Nederlandse markt terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er vandaag de dag genetische gemodificeerde zalm in Nederland op de markt gebracht? En in andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Export van genetisch gemodificeerde zalm naar de EU is niet toegestaan.
Hoe precies is de herkomst van in Nederland te consumeren zalm te herleiden? Is deze indien nodig eenvoudig te herleiden tot Canadese producenten?
Verordening nr. 1379/2013 voor visserijproducten en aquacultuurproducten stelt eisen aan de etikettering van visproducten. Op deze etiketten moet staan waar de vis gevangen is. Zo is voor consumenten te herleiden waar hun vis vandaan komt. Op de website van de Europese Commissie is precies te vinden welke informatie over visproducten voor de consument beschikbaar moet zijn.2
Is de Canadese producent van de genetisch gemodificeerde zalm verplicht om deze genetische modificatie op de verkoopverpakking te vermelden? Is dat eveneens het geval bij nevenproducten?
Genetisch gemodificeerde zalm wordt niet op de EU-markt toegelaten.
Is het mogelijk dat Europese importeurs genetisch gemodificeerde zalm importeren zonder dat bekend is dat dit om een genetisch gemodificeerd product gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om deze genetisch gemodificeerde zalm in Europa te importeren onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA-verdrag)?
Nee.
Welke artikelen van het CETA-verdrag hebben betrekking op genetisch gemodificeerd voedsel in zijn algemeenheid? Kunt u het precieze artikel in het CETA-verdrag aangeven waarin de regels omtrent import van genetisch gemodificeerde vis voor de Europese markt is vastgelegd?
In CETA zijn geen afspraken gemaakt over de EU-import van genetisch gemodificeerde vis. CETA verandert daarmee niks aan de EU-geldende regelgeving over de toelating van genetisch gemodificeerde organismes op de EU-markt. Wel gaan artikel 25.1 en 25.2 over biotechnologie en genetische modificatie in algemene zin. Op basis van deze artikelen informeren partijen elkaar over wetgeving en over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.
Welke strekking hebben deze artikelen en is daarbij ruimte voor interpretatie? Welke van deze artikelen zijn direct toepasbaar op de zalm?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “BNG Bank: Europese investeringsbank verstoort de markt” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het halfjaarbericht van de BNG Bank, waarin de bank vaststelt dat de Europese Investeringsbank (EIB) de markt verstoort?1 2
Ja.
In hoeverre deelt u de mening van de BNG Bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet heeft richting de Kamer meermaals benadrukt dat het cruciaal is dat projecten waar publieke middelen worden ingezet toegevoegde waarde moeten bieden, zonder dat de markt wordt verstoord.3 Dit geldt dus voor de EIB, alsook voor BNG. Als aandeelhouder van beide instellingen, ziet Nederland hier actief op toe.
Klopt het dat de activiteiten van de EIB en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) niet altijd betrekking hebben op het bestrijden van marktfalen, zoals de BNG Bank beweert?
De Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) richten zich vanuit de langetermijnstrategie van de Europese Unie (Europe2020) op een concurrerende, sociale en groene markteconomie. De doelstelling is daarbij het verhelpen van marktfalen of suboptimale investeringssituaties.4 EFSI maakt het mogelijk risicovollere investeringen te doen dan EIB zelf op de balans zou kunnen nemen.
In hoeverre past dit in de onderliggende doelstellingen van de EIB en het EFSI, bijvoorbeeld complementair zijn aan Europese marktinvesteringen in plaats van deze te vervangen?
Doel van de EIB is om additioneel te zijn aan de markt. Dit betekent dat projecten die de EIB ondersteunt niet of niet in dezelfde mate uitgevoerd kunnen worden zonder steun van de EIB. De EIB financiert dan ook in principe slechts één derde van een project, tot een maximum van 50%. Additionaliteit van EIB leningen is van belang zodat middelen doelmatig besteed worden en er geen verdrukking van andere partijen plaatsvindt.
Zijn er inderdaad projecten gefinancierd door de EIB en het EFSI die evengoed door de BNG Bank gefinancierd hadden kunnen worden?3 Zo ja, welke? Vindt u dit een wenselijke situatie?
De financiering die de EIB in 2016 in Nederland verstrekte6, in totaal 2.6 miljard euro, ging naar verschillende publieke en private entiteiten, waarbij de overlap met BNG beperkt lijkt. Ook stelde de EIB in december 2.016 EUR 250 miljoen ter beschikking aan BNG. Deze lening volgde op een eerder getekende samenwerkingsovereenkomst tussen de twee financiële instellingen om kennis en ervaring uit te wisselen om zo de publieke investeringen in Nederland te stimuleren.7
Speelt het probleem van concurrentie tussen Europese fondsen en banken die speciaal zijn opgericht om (semi-)overheidsinstellingen te financieren ook in andere landen een rol? Zo ja, welke?
Het uitgangspunt van additionaliteit is een aandachtspunt voor elke investering met publieke middelen, niet alleen in Nederland, maar ook in Europa en elders in de wereld.
Bent u bereid om de klacht van de BNG Bank te bespreken met het bestuur van de EIB en het EFSI? Zo ja, bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zitting in de Raad van Bewindvoerders van de EIB. Hier zal Nederland aandacht blijven vragen voor het belang van de «additionaliteit» van EIB investeringen ten opzichte van de markt bij de beoordeling van specifieke projecten.
Het bericht “Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen” |
|
Erik Ziengs (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel van de voorzitter van VNO-NCW, Hans de Boer, getiteld «Laat een prachtig huwelijk niet op de klippen lopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang van het marinebouwcluster voor de Nederlandse economie? Hoe beoordeelt u de samenwerking in het marinebouwcluster tussen het bedrijfsleven en het Ministerie van Defensie? Is deze samenwerking nog verder te verbeteren? Kunt u dit toelichten?
Het marinebouwcluster is een verband van enkele grote en vele middelgrote en kleinere bedrijven en kennisinstellingen dat intensief samenwerkt met het Ministerie van Defensie. Het belang van de maritieme sector voor de Nederlandse economie is groot. De marinebouw is een aansprekend en innovatief onderdeel van de maritieme sector dat internationaal in hoog aanzien staat. De marinebouw speelt een belangrijke rol in de topsector Water en Maritiem, kent een groot exportpotentieel en is ook leverancier van hoogwaardige producten en schepen voor de Koninklijke marine.
Het Ministerie van Defensie vervult een belangrijke rol voor de sector bij nieuwe ontwikkelingen binnen de marinevloot, waarbij steeds de behoefte van Defensie leidend is. Hierbij is Defensie regelmatig launching customer voor nieuwe producten.
Een recent voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van het Above Water Warfare(AWW) cluster door Thales Nederland (Kamerstuk 31 125, nr. 73). Andersom is de beschikbaarheid van de kennis en kunde van de sector van vitaal belang voor Defensie, bijvoorbeeld waar het onderhoud en de verbeteringen van de schepen en systemen betreft. Binnen het ecosysteem waarin de betrokken partijen samenwerken, wordt groot belang gehecht aan nieuwe initiatieven en samenwerkingsmogelijkheden. Defensie is bijvoorbeeld nauw betrokken bij het Kennis & Innovatiecontract van de topsector Water en Maritiem. Uiteenlopende initiatieven zijn genomen, bijvoorbeeld op het gebied van human capital, energiesystemen en digitalisering.
Zijn er analyses beschikbaar van de totale werkgelegenheid in en rondom de marinebouw, de ontwikkeling en bouw van systemen en componenten hiervoor, de met marine- en componentenbouw gerelateerde kennisinstellingen en de aan deze technologieën en hun toepassingen gerelateerde opleidingen op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs? Kunt u deze gegevens, zo mogelijk verdeeld naar regio’s in Nederland, met de Kamer delen?
Het Ministerie van Economische Zaken laat periodiek onderzoek uitvoeren naar de positie van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde bedrijven. Onderzoeksbureau Triarii concludeerde in 2016 (Kamerstuk 31 125, nr. 66) dat de omzet van deze sector is gestegen en dat er ook voor de komende jaren een omzetstijging wordt verwacht. Dit onderzoek gaat niet specifiek in op het marinebouwcluster.
Op 17 mei jl. heeft Nederland Maritiem Land het rapport gepresenteerd «De Marine en Marinebouw Cluster, een ecosysteem onder druk». In dit rapport komt naar voren dat bij de maritieme sector als geheel sprake is van ruim 40.000 werkzame personen in 2015 en een productiewaarde van ruim € 9 miljard. Deze cijfers omvatten naast de marinebouwactiviteiten ook activiteiten voor andere maritieme opdrachtgevers zoals scheepvaart, offshore en visserij.
Het Ministerie van Economische Zaken is voornemens om de directe en indirecte economische waarde en het kennisontwikkelende effect van het Nederlandse marinebouwcluster nader te laten onderzoeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2018 zijn voltooid.
Mochten die gegevens er niet zijn, deelt u de mening dat een studie op korte termijn van belang is zodat daarmee de economische impact van het marinebouwcluster meegewogen kan worden in toekomstige beleidsvorming?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de zorg van de voorzitter van VNO-NCW dat als er niet snel (nieuwe) vervangingsorders komen, dit funest zal zijn voor de Nederlandse marinebouw? Acht u het belangrijk om dergelijke kennis in Nederland te behouden? Zo ja, hoe wilt u zich er voor inzetten om deze kennis te behouden?
Defensie en veiligheid behoren tot de kerntaken van de overheid. Voor de verwezenlijking van haar taken moet zij onder meer kunnen beschikken over een slagvaardige krijgsmacht. Investeringen zijn noodzakelijk om de komende decennia effectief te kunnen blijven in de context van een verslechterde veiligheidssituatie, waarin tegenstanders in toenemende mate beschikken over technologisch hoogwaardige systemen, ook in het maritieme domein.
De samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie is vastgelegd in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van de ministeries van Economische Zaken en Defensie (Kamerstuk 31 125, nr. 20). Deze samenwerking stelt bedrijven in staat om innovatieve producten en diensten te ontwikkelen en een hoogwaardige bijdrage te leveren aan de Nederlandse veiligheid. De DIS bevat ook andere beleidsinstrumenten die gedurende de levenscyclus van defensiematerieel kunnen worden ingezet. Deze beleidsinstrumenten dragen ertoe bij dat de kennis en kunde van de marinebouwsector kan worden behouden en zo mogelijk versterkt.
Uit de periodieke onderzoeken naar de positie van de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie als geheel, zoals recent nog het onderzoek van Triarii, blijkt dat het Ministerie van Defensie voor deze sector verreweg de belangrijkste klant is. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 zal Economische Zaken onderzoek laten doen naar de economische waarde van in het bijzonder het marinebouwcluster. Tegen de achtergrond van de DIS is de inzet van Defensie erop gericht om zoveel mogelijk gebruik te maken van de in Nederland aanwezige kennis en om deze te bevorderen op terreinen waaraan behoefte bestaat. Besluitvorming over investeringsprojecten is afhankelijk van de keuzes van een volgend kabinet.
Hoe beoordeelt u de capaciteit van de Defensie Materieel Organisatie om meerdere hoogwaardige marinebouwprojecten gelijktijdig te kunnen faciliteren en sturen, aangezien het Ministerie van Defensie een onlosmakelijk onderdeel is van het marinebouwcluster voor het gezamenlijk ontwikkelen en bouwen van nieuwe marineschepen en er de komende jaren weer geïnvesteerd zal kunnen worden?
De rol van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) bij de verwerving van defensiematerieel is veelzijdig. In veel gevallen is de DMO opdrachtgever voor de defensie- en veiligheidsgerlateerde industrie maar de DMO is ook leverancier van systeem-integrerende producten zoals operationele informatiesystemen. De DMO zorgt ervoor dat zij de daarvoor benodigde kennis opbouwt en behoudt, en werkt samen met kennisinstituten en bedrijven aan de benodigde innovaties en technologieontwikkeling.
Met de brief van 21 juni 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 115) heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn genomen om de prestaties van de zogenoemde «voorzien-in keten» te verbeteren, waaronder maatregelen die betrekking hebben op de personele capaciteit. De uitvoering van deze maatregelen verloopt grotendeels volgens plan, zoals uiteengezet in het departementale jaarverslag over 2016 (Kamerstuk 34 725 X, nr. 1). Besluitvorming over nieuwe investeringen, bijvoorbeeld investeringen in marinematerieel, en de eventuele gevolgen hiervan voor de personele capaciteit van Defensie en van de DMO in het bijzonder, is aan het volgende kabinet.
Indien deze capaciteit versterking zouden behoeven, worden daartoe door u plannen ontwikkeld? Kan de Kamer voor de begrotingsbehandeling Defensie in het komende najaar over deze plannen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat DNB het beheer van vertrouwelijke data wil uitbesteden |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen van De Nederlandsche Bank (DNB) om het databeheer uit te besteden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNB heeft veel gevoelige en (toezichts-)vertrouwelijke data in haar beheer. Daarom moeten het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB van het hoogste niveau zijn, om de snel wijzigende uitdagingen op het gebied van digitalisering het hoofd te bieden. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Omdat DNB (toezichts)vertrouwelijke data onder zich heeft, vraagt dit maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Welke scenario’s liggen er precies op tafel om de «datakluis» uit te besteden aan derden?
DNB overweegt het beheer van haar datacentrum uit te besteden aan een externe partij. Het betreft dan middelen, personeel en diensten. Het programma van eisen wordt op dit moment bepaald. Vervolgens wordt de aanbestedingsstrategie bepaald. Indien wordt besloten tot uitbesteding dan wordt de start van de aanbestedingsprocedure voorzien in het eerste kwartaal van 2018. Naast datacentrumdiensten wordt ook gekeken naar de uitbesteding van werkplekbeheer en netwerkbeheer.
Wie zijn er betrokken bij het maken (en uitvoeren) van de plannen?
Deze plannen worden gemaakt in opdracht van de directie van DNB. Er is een speciaal projectteam ingesteld dat zich onder andere bezighoudt met het maken van deze plannen. De Chief Information Officer van DNB heeft de dagelijkse leiding. Onder andere een adviseur van I-interim Rijk neemt deel aan het projectteam.
Onder welke voorwaarden valt deze uitbesteding, op welke wijze kan worden ingegrepen en welke middelen heeft DNB op het moment dat data in de verkeerde handen valt?
DNB streeft naar een veilige, robuuste en betrouwbare beschikbaarheid van haar ICT-systemen en data. Dit streven zal bij een uitbesteding in de contractvoorwaarden worden vertaald, waaronder in een exitclausule voor het geval DNB ontevreden is over de kwaliteit van de dienstverlenging van de externe partij. De eindverantwoordelijkheid blijft bij DNB. Het uitbesteden van databeheer vraagt daarom actieve aansturing vanuit DNB om te borgen dat haar data op de juiste manier beheerd worden.
Gaat het om alle digitale gegevens die DNB wil laten uitvoeren door een derde? Kunt u de Kamer informeren welke impactstudies zijn gemaakt op alle onderdelen?
Nee, gegevens met de rubricering «staatsgeheim» zijn uitgezonderd en blijven fysiek bewaard in de kluis van DNB. DNB is van plan om haar overige digitale gegevens bij een externe partij onder te brengen, met extra waarborgen ten aanzien van informatiebeveiliging naarmate de gegevens hoger geclassificeerd zijn.
DNB heeft twee marktanalyses uitgevoerd. De eerste marktanalyse had betrekking op de sourcing naar commerciële partijen en het bepalen van een business case. Hierbij is DNB geholpen door een gerenommeerd adviesbureau. In de tweede marktanalyse is vergaand gekeken naar samenwerking met niet-commerciële partijen in Nederland (zelfstandige bestuursorganen en ministeries) en in het buitenland (met name andere centrale banken in het Europees Stelsel van Centrale Banken).
Ook is onderzocht of het voornemen van DNB in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving van Nederland (waaronder de Wet op het Financieel Toezicht) en regels vanuit de Europese Centrale Bank. DNB concludeert dat dit het geval is.
Tot slot zijn er diverse referentieonderzoeken uitgevoerd bij andere centrale banken die DNB al voor zijn gegaan bij het uitbesteden van databeheer.
Welke samenloop hebben deze plannen met het ontwikkelen van nieuwe zaken zoals het aandeelhoudersregister?
Het voornemen van DNB om haar databeheer uit te besteden staat los van de ontwikkeling van een centraal aandeelhoudersregister. DNB is een potentiële publieke gebruiker van het nog nader uit te werken en ontwikkelen centraal aandeelhoudersregister.
Vindt u het wenselijk dat de toezichthouder op de financiële sector haar gegevens door derden laat beheren? Wat zegt het over haar positie in het veld als DNB zelf het beheer niet kan voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voornemen van DNB sluit aan bij de ontwikkelingen in de financiële markt en de ICT-industrie in het algemeen. Ook andere toezichthouders in Europa hebben reeds gekozen om hun databeheer extern onder te brengen, waaronder enkele Scandinavische centrale banken.
Het databeheer en de bijbehorende informatiebeveiliging van DNB moeten van het hoogste niveau zijn. Ik vind het daarom positief dat DNB onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om op het terrein van databeheer samen te werken met een externe partij. Dit vraagt wel maximale zorgvuldigheid in de aanbestedingsprocedure en in de samenwerking met de externe partij. DNB blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de data die zij uit hoofde van haar taak heeft verkregen.
Vindt u dat DNB, als toezichthouder op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt, zelf de kennis en kunde dient te ontwikkelen om goed toezicht te kunnen blijven uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ook DNB is van mening dat eigen kennis, kunde en ervaring een goede basis vormen voor goed toezicht op een sector waarin technologie een steeds grotere rol speelt. Daarom blijft DNB investeren in de kennis en expertise van de eigen medewerkers binnen de toezichtdivisies.
Kunt u ingaan op de stelling: «Je moet als uitbestedende partij voortdurend blijven monitoren en aansturen. Hoe gevoeliger de te beveiligen informatie, hoe meer er afhangt van dat toezicht. Daar heb je deskundigen voor nodig»? In hoeverre deelt u deze mening?
Ik onderschrijf deze stelling. De eindverantwoordelijkheid voor het databeheer blijft bij DNB. DNB zal zich daarom versterken met kennis, kunde en ervaring om de externe partij goed aan te kunnen sturen.
Welke deskundigen zijn nodig om voortdurend te kunnen blijven monitoren en aansturen? Moet DNB hiervoor ook op zoek naar technisch personeel? Is het aantrekken van het personeel dat hiervoor nodig is gemakkelijker dan het aantrekken van het personeel dat data beheert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goed databeheer door een externe partij vraagt voortdurende en kwalitatief hoogstaande aansturing vanuit de uitbestedende partij. DNB zal hiervoor een regieorganisatie inrichten. DNB verwacht dat hierbij functies ontstaan op het gebied van o.a. contractmanagement. DNB zal deze medewerkers werven, en het is de verwachting dat deze expertise op de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Daarnaast zal DNB met het huidige eigen personeel richting blijven geven aan de ICT-strategie en het gebruik van technologie en data. Daarom wordt kennis van de bedrijfskritische applicaties en pakketten niet uitbesteed. DNB heeft het vertrouwen dat zij adequaat de aansturing van het uitbestede werk langdurig op zich kan nemen.
Ziet u ook de gevaren als verminderde flexibiliteit, meer bureaucratie en beperkingen in de aanbestedingsprocedure als gevolg van het uitbesteden van het databeheer? Zo nee, waarom niet? Welke andere gevaren ziet u?
Elke vorm van uitbesteding heeft voor- en nadelen. Schaalbaarheid en het op de voet volgen van technologische ontwikkelingen zijn aansprekende voordelen. Een nadeel kan zijn de meer zakelijke relatie met de externe partij gebaseerd op contractafspraken, wat als bureaucratisch ervaren kan worden, maar anderzijds ook scherpte kan brengen in de afspraken.
Klopt het dat het niet gemakkelijk is om te borgen dat degene aan wie de data wordt verstrekt, deze data goed beheert, zoals hoogleraar cybersecurity Michel van Eeten aangaf?2 Waaruit bestaat deze moeilijkheid?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de overheid zelf de nodige expertise moet opbouwen om data veilig te kunnen beheren, zodat dit niet aan marktpartijen over hoeft te worden gelaten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat de rijksoverheid blijvend expertise opbouwt op het terrein van het veilige beheer van data. Die expertise is zowel nodig wanneer dat beheer intern plaatsvindt, alsook wanneer wordt besloten om dit beheer uit te besteden.
Welke vorderingen in het aantrekken en opleiden van in ICT-gespecialiseerde werknemers zijn gemaakt sinds Minister van Wonen en Rijksdienst in zijn reactie op het rapport van de Tijdelijke commissie ICT (commissie-Elias) heeft toegezegd meer ICT-expertise binnen de rijksoverheid op te bouwen? In hoeverre kunnen uitvoerende organisaties als DNB hiervan gebruik maken?
De Minister van Wonen en Rijksdienst realiseert dit jaar de beoogde verdubbeling van de formatie van I-Interim Rijk, de interne pool van flexibel inzetbare en ervaren professionals op het gebied van informatiemanagement en ICT. Daarnaast start dit jaar ook de tweede tranche van het Rijks ICT-traineeproject. De Minister van Wonen en Rijksdienst zal de Kamer eind dit jaar een plan sturen ter versterking van de arbeidsmarktpositie van het Rijk als ICT-werkgever.
Zelfstandige bestuursorganen zoals DNB kunnen onder voorwaarden gebruik maken van voorzieningen van de rijksoverheid. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 21a van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen.
Het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat zorgwebsites de plicht hebben om gevoelige gegevens optimaal te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs allereerst naar de schriftelijke vragen van Kamerleden Dijkstra en Verhoeven (D66) en de antwoorden daarop over de verplichtingen van zorgaanbieders om gegevens te beveiligen en de concrete maatregelen die in dat kader worden genomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2690).
Wanneer er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt is het gebruik van HTTPS al verplicht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangegeven in hun antwoord op de vragen over beveiligde websiteverbindingen door Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF).2 Zoals de overheid die verantwoordelijkheid heeft voor overheidswebsites, zo hebben zorgaanbieders die voor hun zorgwebsites.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting dat overheid websites HTPPS beveiligd moeten zijn, dit ook te verplichten voor websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ziekenhuizen en zorgaanbieders om het belang van beveiligde websites te benadrukken en de Kamer hierover te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Met het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» wordt veel aandacht besteed aan de bewustwording op dit onderwerp. Hierin wordt ook dit onderwerp meegenomen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de veiligheid van de persoonsgegevens.
Ziet u nog andere concrete maatregelen om de beveiliging van medische gegevens van patiënten op websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen zo optimaal mogelijk te beveiligen? Zo ja, kunt u deze verder toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek ‘De schaduwzijden van Graniet’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport (augustus 2017) «De schaduwzijden van Graniet» over moderne slavernij (schuldslavernij), kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden in Zuid-Indiase granietgroeves?1
Ja.
Is het waar dat de winning van natuursteen al jaren geleden is aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden? Klopt het dat u al in 2015 in gesprek was met brancheorganisaties om te kijken welke ondersteuning de overheid kon bieden aan sectoren om te komen tot afspraken over het voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens (in het bijzonder natuursteen) en het verbeteren van arbeidsomstandigheden? Wat is van dit alles terecht gekomen? Mag de conclusie getrokken worden dat «werken aan eerlijk werk» nog in de kinderschoenen staat, dat er (in de Indiase granietgroeves) nog vrij weinig vooruitgang is geboekt? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
Het klopt dat arbeidsrisico’s in de natuursteensector in 2014 zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding daarvan zijn door het kabinet gesprekken gestart met de natuursteensector hoe een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen van de meest ernstige vormen van uitbuiting en de verbetering van arbeidsomstandigheden. Inmiddels richten de betrokken partijen zich op het sluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant. De genoemde problemen in de natuursteenketen zijn van dien aard dat een individueel bedrijf vaak te weinig invloed heeft om daadwerkelijk verschil te maken en voortgang te boeken op het gebied van eerlijk werk op het niveau van de groeves. Omdat de aanpak van problemen in de natuursteenketen met een multistakeholder-benadering naar verwachting meer succes heeft, werken de partijen nu aan een convenant. De in het rapport genoemde bedrijven zijn allen betrokken bij de convenantsbesprekingen.
Bent u bereid de geconstateerde schuldslavernij, kinderarbeid en slechte werkomstandigheden opnieuw aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s, en gezamenlijke actie entameren om deze algemeen erkende misstanden verder tegen te gaan?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Hoe hebben de rijksoverheid en het importerende bedrijfsleven in de afgelopen jaren hun verantwoordelijkheid genomen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, in het bijzonder ten aanzien van bedoelde natuursteengroeves, te verbeteren en echt waar te maken? In hoeverre is en wordt geborgd dat richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) inderdaad helpen voorkomen dat bedrijfsactiviteiten een negatief effect hebben op mens en milieu, zoals het in stand houden van oneerlijke werkgelegenheid en uitbuiting?
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Aangezien het evident is dat misstanden voorkomen moeten worden in deze sector dienen bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek in hun keten tegen te gaan. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten aanpakken. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het IMVO natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Wat gaat u concreet doen ten aanzien van de Nederlandse bedrijven, genoemd in het rapport, die graniet importeren uit de granietgroeves met zeer slechte werkomstandigheden?
Op basis van de OESO-richtlijnen hebben de genoemde bedrijven allen een individuele verantwoordelijkheid om (mogelijke) misstanden inzichtelijk te krijgen en vervolgens aan te pakken. Hierop zullen we de bedrijven blijven aanspreken.
We realiseren ons dat de bedrijven niet alle misstanden alleen kunnen aanpakken en daarom werken we samen aan een natuursteenconvenant om meer slagkracht te realiseren in het oplossen van problemen zoals beschreven in het rapport. In een IMVO-convenant werken de bedrijven samen met de overheid, NGO’s en vakbonden aan het oplossen van problemen, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid.
Hoe gaat u, afgezien van uw inzet voor «werken aan eerlijk werk»3, duurzaam inkoopbeleid door het bedrijfsleven in algemene zin daadwerkelijk verder helpen en verbeteren?
Het kabinet zet in op het stimuleren van bedrijven om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen na te leven. Deze richtlijnen vragen van bedrijven een gedegen due diligence op mogelijke misstanden in de ketens. Het inkoopbeleid van bedrijven is een belangrijk onderdeel van de due diligence.Naast het IMVO-convenantenbeleid en het eigen inkoopbeleid van de overheid stimuleren wij bedrijven ook met onze instrumenten (b.v. handelsmissies, subsidies, etc.), die IMVO-criteria hanteren. Daarnaast geven zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als MVO Nederland, The Shift, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Nationaal Contactpunt (NCP) voorlichting over de implementatie van OESO-richtlijnen.
Bent u bereid bedrijven te verplichten volledig transparant te zijn over hun keten (beleid) op het gebied van hun zorgplicht voor het bevorderen van mensenrechten?
Het kabinet meent dat een vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak zoals in de convenanten wordt nagestreefd het beste werkt, omdat bedrijven dan zelf verantwoordelijkheid nemen om mensenrechten te respecteren. Volgens de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles (UNGPs) dienen bedrijven wel transparant te zijn over de wijze waarop ze negatieve gevolgen voor mensenrechten identificeren en aanpakken.
Daarnaast bestaat er een aantal rapportageverplichtingen. De EU Richtlijn 2014/95 over de bekendmaking van niet-financiële informatie verplicht organisaties van openbaar belang (beursgenoteerde organisaties en financiële instellingen) met 500 of meer werknemers te rapporteren over onder andere mensenrechten. Het «Besluit bekendmaking niet-financiële informatie», dat vanaf 24 maart 2017 in werking is getreden, waarborgt de uitvoering van deze richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden, die graniet/natuursteen uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van mensen- en arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Het faillissement van Aldel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verbazing over stap opzij Klesch» en «Overname Klesch zou zelfs 75 banen extra kunnen opleveren»?1 2
Ja
Wilt u ervoor zorgen dat de medewerkers van Aldel hun werk behouden? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat dit gebeurt?
In principe grijpt de overheid niet in bij individuele bedrijven in moeilijkheden, hoe pijnlijk faillissementen ook kunnen zijn – in de eerste plaats voor de direct betrokkenen. Te snelle interventie verstoort de totstandkoming van oplossingen door marktpartijen. Ook zijn faillissementen onderdeel van een gezonde dynamiek in de economie, waardoor inefficiënte activiteiten worden beëindigd en nieuwe activiteiten een kans krijgen. Bij een faillissement kan de markt zijn werk doen door bijvoorbeeld een doorstart van gezonde onderdelen, al dan niet samen met nieuwe partners of met vers kapitaal.
Wanneer er rond het faillissement of een doorstart van Klesch ontslagen te betreuren zouden zijn, dan biedt in eerste aanleg de dienstverlening door UWV ondersteuning bij het vinden van nieuw werk. Deze dienstverlening is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. De intensiteit is afhankelijk van een inschatting van het individuele risico op langdurige werkloosheid. Ook kan zo mogelijk worden aangesloten bij lopende mobiliteitsinitiatieven.
Intussen is echter bekend geworden dat York Capital Management de fabriek zal overnemen, die wordt voortgezet onder de naam DAMCO Aluminium Delfzijl Coöperatie U.A., kortweg «Aldel». De werkgelegenheid bij Aldel zal als gevolg van deze overname naar verwachting groeien van de huidige 175 fte tot circa 250 fte eind 2018. Hiermee is eventuele betrokkenheid van het Rijk bij behoud van werkgelegenheid of begeleiding van werknemers van werk naar werk momenteel niet aan de orde.
Hoeveel overheidssubsidie gaat verloren met dit faillissement?
Aan Klesch Aluminium Delfzijl BV is in 2016 en 2017 in totaal 4,57 miljoen euro betaald uit de subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS. Dit betreft compensatie van hogere elektriciteitskosten om oneerlijke concurrentie te voorkomen met landen waar geen hogere elektriciteitsprijzen gelden die voortvloeien uit het ETS. Producenten in onder meer de aluminium-, staal-, kunstmest-, papier- of kunststoffensector kunnen hier aanspraak op maken. De uitgekeerde compensatie wordt gerelateerd aan de energieconsumptie van bedrijven in eerdere jaren. Het betreft dus niet een activiteit of investering die nog moet plaatsvinden en door een faillissement geen doorgang meer vindt.
Welk deel van de 60 miljoen euro die beschikbaar is gesteld om van de Eemshaven te verduurzamen is al besteed en welk deel niet?
U doelt vermoedelijk op de Regionale Investeringssteun Groningen (RIG). Dit fonds met in totaal 40 miljoen euro is in 2014 opgezet naar aanleiding van het advies van de commissie Willems. Deze commissie is in het leven geroepen naar aanleiding van het faillissement van het toenmalige Aldel en de kwetsbare situatie van de chemische sector in de Eemsdelta. De RIG wordt mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken en de regio Groningen. De RIG is opgedeeld in vier tranches van ieder 10 miljoen euro. De eerste twee tranches zijn inmiddels toegekend. De aanvragen in de derde tranche worden momenteel beoordeeld, de vierde en laatste tranche is in voorbereiding.
Daarnaast is voor verbetering van de regionale arbeidsmarkt vanuit het Rijk (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) twintig miljoen euro beschikbaar gesteld. Indien deze (verschillende) investeringen bij elkaar opgeteld worden, komt de totale investering op 60 miljoen euro.
Ziet u mogelijkheden om in samenwerking met de provincie en gemeente bij te dragen aan het behoud van werkgelegenheid van de mensen die werken bij Aldel, zeker nu de prijs van aluminium op de wereldmarkt goed is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een «private equity»-investeerder in deze tijden waarin de aluminiumindustrie er niet slecht voorstaat met Klesch als eigenaar al zo vaak failliet is gegaan? Is er sprake van een maximaal gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden om de winsten te maximaliseren? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dit een halt toe te roepen? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch?
Ik heb geen breed inzicht in de keuzes en achterliggende motieven ten aanzien van de investeringen van Klesch Group, noch in het gebruik van fiscale en juridische mogelijkheden die met die investeringen gemoeid zijn. Op de faillissementen rond Klesch kan ik derhalve niet ingaan.
Ten aanzien van private equity in meer algemene zin: er is door het kabinet gekeken naar de twaalf maatregelen die door u en het lid De Groot zijn voorgesteld in de initiatiefnota «Private Equity: einde aan de excessen». Er zijn inmiddels diverse fiscale en juridische maatregelen genomen om excessieve schuldfinanciering te voorkomen. Ook heeft kabinet een onderzoeksrapport laten opstellen naar private equity waarin specifiek werd gekeken naar de diverse stakeholders.
Klopt het dat door een faillissement zelfs extra werk, tot 75 banen meer, gecreëerd kan worden? Hoe kan dat, deugt het beleid van «private equity»-investeerder Klesch dan wel?
Ten eerste zijn ondernemingen en investeerders zelf verantwoordelijk voor belangrijke beslissingen, voor de bedrijfsvoering en voor de continuïteit. Ik laat me derhalve niet uit over het beleid van Klesch.
Afgaand op uitspraken van de locatiedirecteur over redenen van het faillissement van Klesch Aluminium bleven investeringen in de fabriek achterwege, waardoor de capaciteit en daarmee de werkgelegenheid en het rendement terugliepen. Het uitblijven van die investeringen zou een gevolg zijn van structurele betalingsproblemen bij Noble Group, die de grondstoffen leverde en de enige klant was van Klesch.
De nieuwe eigenaar, York Capital Management, heeft aangegeven vanaf begin 2018 te zullen investeren in de fabriek totdat die uiteindelijk op volle capaciteit zal draaien. Met het vergroten van de capaciteit wordt ook meer werkgelegenheid gecreëerd.
Wilt u ondanks al het sprinkhanengedrag in het verleden met Aldel uw best doen om de werkgelegenheid voor de vakmensen bij Aldel zoveel mogelijk te behouden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Moderne slavernij, kinderarbeid en onveilig en ongezond werk in Indiase granietgroeves die aan Nederlandse en Europese markt leveren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Dark Sites of Granite – Modern Slavery, child labour and unsafe work in Indian granite quarries. What should companies do?» en de diverse artikelen daarover in onder meer de Nederlandse, Belgische, Indiase, Britse en Duitse media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport en de aanbevelingen in het rapport aan bedrijven en de overheden van zowel India en de Indiase deelstaten als de Europese Unie (EU) en haar lidstaten?
Het rapport stelt ernstige arbeidsomstandigheden in de Indiase steengroeves aan de orde. Schuldslavernij, ongezond en gevaarlijk werk, kinderarbeid, lage lonen, gebrek aan schriftelijke contracten, slechte huisvesting en gebrek aan drinkwater vormen een serieus probleem voor de kwetsbare arbeiders van de granietgroeves. Dat geldt ook voor organisatie van bescherming van werknemers. Veel werknemers zijn wel lid van vakbonden maar deze zijn veelal inactief. Daarbij valt het op dat kinderarbeid in de onderzochte granietgroeves is afgenomen, maar in de steenafvalverwerking nog steeds veel voorkomt.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling voor bedrijven om due diligence uit te voeren in hun ketens in lijn met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Bedrijven, waaronder ook tussenhandelaren, dienen dan ook hun verantwoordelijkheid te nemen om misstanden in hun keten tegen te gaan.
Daarnaast erkent het kabinet het belang van multi-stakeholder samenwerking. Het kabinet speelt daarbij een aanjagende en faciliterende rol, zoals bij het tot stand komen van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) natuursteen convenant, waaraan nu wordt gewerkt.
Ten slotte stelt het rapport terecht dat naast een due diligence verplichting van importerende bedrijven, de Indiase overheid zelf verantwoordelijk is voor goede wet- en regelgeving en handhaving, om daadwerkelijk arbeidsomstandigheden in de natuursteensector te verbeteren.
Bent u bereid er bij de Nederlandse brancheorganisaties en bedrijven in de natuursteensector op aan te dringen in het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) dat nu in onderhandeling is, stevige afspraken te maken over het systematisch bestrijden van de in het rapport beschreven zeer ernstige schendingen van mensenrechten?
Ja, dit is het doel van convenantsbesprekingen.
Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak van problemen en misstanden, zoals kinderarbeid en gebonden arbeid, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken. Het Sociaal Economische Raad (SER) advies IMVO-convenanten en het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO vormt de basis voor de nadere afspraken in deze convenanten. IMVO-convenanten zijn vrijwillig maar de afspraken die partijen gezamenlijk maken om misstanden te voorkomen zijn niet vrijblijvend.
Bent u eveneens bereid ervoor te zorgen dat het eigen inkoopbeleid van de overheid en van decentrale overheden bij het leveren van graniet en andere steensoorten de voorkeur geeft aan bedrijven die gaan deelnemen aan het convenant en daar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden?
Voor Rijksinkopen geldt sinds 1 april dat de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing zijn voor aanbestedingen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen de risicosectoren die door KPMG zijn vastgesteld in de MVO Sector Risico Analyse. De kern van de ISV is dat bedrijven die opereren in risicosectoren due diligence moeten uitvoeren conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Er wordt gewerkt aan een pilotproject dat gericht is op verduurzaming van het inkoopproces van overheden. Het doel is het zodanig inrichten van het inkoopproces van overheden dat natuursteenbedrijven die aangesloten zullen zijn bij het convenant of op andere wijze aantoonbaar laten zien dat zij misstanden bij leveranciers actief (helpen) bestrijden, voorkeur krijgen boven leveranciers die dat niet doen. De voorbereidingen voor deze pilot zijn vanaf dit voorjaar getroffen. Het project wordt naar verwachting vanaf het vierde kwartaal van dit jaar geïmplementeerd.
Met de decentrale overheden is ook een stap gezet. Als onderdeel van het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen dat op 11 september 2015 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is op 8 december 2016 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2016–2020 gelanceerd. Inmiddels hebben ruim 100 decentrale overheden (gemeenten, provincies, waterschappen) het Manifest MVI ondertekend. De ondertekende partijen dienen een actieplan te maken, waarin ze aangeven wat hun ambities zijn voor MVI. Onderdeel van dat actieplan is om aan te geven hoe decentrale overheden in hun inkoop voldoen aan de ISV. De deelnemende overheden kunnen hiermee worden aangesproken op hun inkooppraktijk.
Gaat u de in het rapport beschreven mensenrechtenschendingen in uw bilaterale contacten met de Indiase regering aan de orde stellen?
Het kabinet zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten, hetzij bilateraal, hetzij in Europese Unie (EU) en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten, de handhaving van wet- en regelgeving voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling. In de eerstvolgende mensenrechtendialoog tussen de EU en India worden diverse onderwerpen besproken waaronder «mensenrechten en het bedrijfsleven». Nederland zal ervoor pleiten ook de slechte arbeidsomstandigheden in verschillende sectoren op de agenda te zetten.
Er ligt immers een verantwoordelijkheid bij de overheid van India voor een goed functionerende arbeidsinspectie en bevordering van sociale dialoog. Het rapport biedt bruikbare informatie voor bedrijven en de Indiase overheid. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het niet expliciet vermelden in het rapport van de onderzochte productielocaties een complicerende factor is voor de inkopende bedrijven en de Indiase overheid om in deze specifieke gevallen de aanbevelingen op te volgen. De International Labour Organisation (ILO) kan op grond van de fundamentele arbeidsnormen een actieve opstelling van de arbeidsinspectie en sociale partners in deze sector bevorderen. De ILO voert hierover een permanente dialoog met landen, waaronder India. Nederland zal het rapport over de natuursteengroeves dan ook onder de aandacht van het ILO kantoor in India brengen.
Nederland dringt er bij de EU op aan om een meer proactieve rol te nemen bij het bevorderen van due diligence. Binnen de EU roept Nederland op tot het ontwikkelen van een Europees MVO actieplan en dit ook in te zetten bij de implementatie van de Sustainable Development Goals (SDGs). Vooruitlopend op het tot stand komen van een breder EU actieplan spant het kabinet zich met het lopende traject gericht op een natuursteenconvenant in voor een gezamenlijke aanpak van de problemen in samenwerking met de Vlaamse overheid, de Vlaamse natuursteensector en Vlaamse maatschappelijke organisaties.
Gaat u er eveneens in de EU op aan dringen om de schokkende situatie in Indiase granietgroeves indringend met India te bespreken en samen naar oplossingen te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat de recente ondertekening door Nederland van het 2014 ILO Protocol to the Forced Labour Convention, 1930 vertaald worden in nieuw beleid en nieuwe maatregelen tegen dwangarbeid in productieketens van Nederlandse bedrijven, waaronder schuldslavernij in India?
Zoals in de memorie van toelichting bij het Protocol is aangegeven, is het streven van het kabinet om door middel van de IMVO-convenanten afspraken te maken met Nederlandse bedrijfssectoren over het bevorderen van respect voor mens en milieu, bij hun buitenlandse toeleveranciers. Als uit due diligence van de bedrijven blijkt dat dwangarbeid een risico is dan wordt er van deze bedrijven verwacht dat zij maatregelen nemen om dit risico aan te pakken.
Binnen het programma arbeidsuitbuiting is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de financiële sector een pilot gestart om via banktransacties arbeidsuitbuiting in productieketens van Nederlandse bedrijven te signaleren. Dit programma is op Nederland gericht. De uitkomsten van de pilot kunnen desgewenst met India worden gedeeld.
Bent u bereid bovenstaande kwesties ook nadrukkelijk voor te leggen aan uw opvolgers?
Het uitgaande kabinet draagt uiteraard zorg voor een goede overdracht aan het nieuwe kabinet.
Het bericht dat meerderheid van de zorgsites onbeveiligd is |
|
Kees Verhoeven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid zorgsites onbeveiligd, privacy autoriteit dreigt met boetes»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het feit dat twee op de drie websites van zorginstellingen geen gebruik maken van een veilige verbinding?
De vertrouwelijkheid van medische informatie en de vertrouwelijke omgang met persoonsgegevens in de gezondheidszorg is essentieel en is een kernwaarde voor zowel patiënten als zorgaanbieders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen ten aanzien van informatiebeveiliging.
Zoals aangegeven in mijn eerdere reactie op vraag 2, 4 en 5 van Kamerlid Oosenburg (PvdA) over de beveiliging van ziekenhuiswebsites (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1216) zijn informatiebeveiliging en privacybescherming in de eerste plaats verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder zelf. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht de verantwoordelijke het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen waarbij het beveiligingsniveau passend moet zijn bij de aard van de te beschermen gegevens. In de gezondheidszorg zijn de NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513 de normen om dit beveiligingsniveau te bereiken. Het versleutelen van het informatieverkeer via een beveiligde (https-) verbinding is een voorbeeld van een maatregel, die uit die norm kan voortkomen. Voor iedere website en dienst zal de verantwoordelijke organisatie moeten bepalen of een beveiligde verbinding nodig is.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe en kan zo nodig handhavend optreden. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg.
Om zorgaanbieders nog beter toe te rusten om hun verantwoordelijkheden ten aan zien van informatiebeveiliging te nemen heb ik aanvullend hierop met branchepartijen het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» opgesteld. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 31 765, nr. 275). Het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» benoemt in de praktijk bewezen «good practices». Deze «good practices» hebben betrekking op de cultuur, structuur en compliance aan bestaande regelgeving van zorgaanbieders. Ik ben voornemens het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» uit te breiden naar andere sectoren (zoals bijvoorbeeld apothekers en huisartsen) ter verhoging van informatieveiligheid en de privacybescherming. De NVZ-campagne ZEKER is mijns inziens een mooi voorbeeld van het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid door de zorgsector om de bewustwording op informatiebeveiliging en privacybescherming te verhogen.
Ik wil tot slot benadrukken dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische gegevens goed is geregeld. Dit is noodzakelijk voor de vertrouwensrelatie met de zorgverlener. Beveiliging van patiëntgegevens is een doorlopend punt van aandacht en zal altijd een onderwerp blijven waar alle partijen zich voor moeten hardmaken. Met het «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» heeft de sector een belangrijke stap gezet om de bescherming van medische gegevens verder te verbeteren. De Autoriteit Persoonsgegevens kan ook handhavend optreden als een aanbieder de beveiliging desondanks niet op orde heeft.
Heeft u een verklaring waarom minder dan een kwart van de websites van de geestelijke gezondheidszorg, verloskundigen, thuiszorg en fysiotherapie een veilige verbinding afdwingt? Zo ja, wat is deze verklaring? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Ik heb niet een specifieke verklaring waarom de ene zorgsector een hoger percentage beveiligde verbindingen heeft dan de andere zorgsector. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in een conclusie van PBLQ-rapport «Onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens» (Kamerstuk 31 765, nr. 259). Daarin staat dat er groeiende bewustwording is bij zorgaanbieders als het gaat om informatiebeveiliging en privacybescherming. Dat leidt tot het nemen van maatregelen en beschikbaar stellen van capaciteit door zorgaanbieders op dat terrein. Het bewustwordingsproces is dus gaande, maar nog niet voltooid. In het nieuwsbericht van de NOS van 17 augustus jl. wordt bewustwording ook als verklaring genoemd. Ik wil door middel van de verbreding van het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» bijdragen aan een vergroting van de bewustwording en daarmee betere beveiliging, maar dat is niet een vrijblijvende keuze. Iedere zorgaanbieder zal dit op orde moeten hebben.
Hoe komt het dat ziekenhuizen en huisartsen het relatief gezien goed doen? Is er een «best practice» te destilleren die door andere professionals overgenomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als informatie onderschept wordt via onbeveiligde websites? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de veiligheid van gegevens wordt beschermd en dat de zorgsector voldoende geëquipeerd moet zijn om zich te kunnen wapenen tegen kwaadwillende meelezers?
Zie antwoord vraag 2.
De winstgroei in hypotheken van ABN AMRO |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de nieuwe bankregels van Basel IV van het «Basel Committee on Banking Supervision» in verband met de Nederlandse hypotheekmarkt? Deelt u de mening dat deze maatregelen grote invloed zullen hebben op hypotheekportefeuilles van Nederlandse banken?1 Hoe ziet u mede in dat licht de groei van hypotheken bij ABN AMRO?2
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen (het Bazel III raamwerk) dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. Dit raamwerk heeft als doel om de risico-inschattingen ten aanzien van diverse activa te verbeteren. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV).
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Ik laat me niet uit over de (groei van) hypotheekportefeuilles van individuele banken.
Deelt u de mening dat in de originele bankregels van Basel IV «eigen» risicomodellen van banken vervangen moeten worden door standaard modellen? Bent u op de hoogte van het feit dat ABN AMRO afgelopen maanden enkele eigen risicomodellen voor reserveringen op verliezen op leningen aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hypotheekleningen versoepelde?
Het gebruik van eigen risicomodellen door banken kan bijdragen aan een betere risico-inschatting en efficiëntere kapitaalallocatie. De financiële crisis heeft echter laten zien dat te veel vrijheid hierin tot een te lage inschatting van de onderliggende risico’s kan leiden. Om die reden worden op dit moment in het Bazelse Comité meerdere initiatieven geconsulteerd en/of uitgewerkt, waaronder het verder harmoniseren en stellen van beperkingen aan het gebruik van interne modellen voor het bepalen van de risicogewogen activa of de introductie van een herziene kapitaalvloer.3
Ik ben ervan op de hoogte dat ABN AMRO in de kwartaalrapportage4 over het tweede kwartaal 2017 heeft aangegeven dat de modellen t.a.v. woninghypotheken en midden- en kleinbedrijf zijn aangepast.
Kunt u, gezien het staatsbelang van 60%, uitleggen waarom ABN AMRO op deze wijze vooruitloopt op Basel IV en waarom ze haar hypotheekportefeuille op deze wijze in gevaar brengt?
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de operationele activiteiten van de bank, waaronder de vormgeving van de risicomodellen, valt onder de directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van ABN AMRO. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij de afwegingen die ABN AMRO maakt bij dergelijke activiteiten.
Hoe denkt u de vergaande consequenties van Basel IV te implementeren in de Nederlandse bankensector? Hoe denkt u de onconventionele maatregelen, die nodig zijn om meer kapitaal te verwerven voor eventuele buffers, te gaan organiseren?
In een eerder stadium heeft DNB richting de banken gecommuniceerd dat zij rekening moeten houden met een aanscherping van de kapitaaleisen als gevolg van lopende discussies in het Bazelse Comité en de introductie van een kapitaalvloer5. Aangezien hier nog geen akkoord op is bereikt, geldt deze verwachting nog steeds en ziet DNB erop toe dat banken hierop voldoende anticiperen.
Is de transparantie van de kapitaalpositie van Nederlandse banken die nodig is voor implementatie van de Basel IV-maatregelen toereikend? Zo nee, hoe denkt u deze transparantie te gaan realiseren?
Nederlandse banken zijn onder CRD-IV/CRR verplicht om jaarlijks te publiceren over hun kapitaalpositie. In jaarverslagen rapporteren banken vanuit deze verplichting onder meer hun kapitaalratio’s, leverage ratio, en hoogte van de risicogewogen activa. Op dit moment is nog niet duidelijk of een akkoord over Bazelse raamwerk mogelijk additionele transparantie-eisen zal bevatten.
Deelt u de mening van de Deense Minister van Financiën dat hij met de Europese Unie (EU) een soepeler risicoweging voor hypotheken wil bespreken, mochten de Basel IV-regels werkelijkheid worden?3
Nadat de onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn afgerond, volgt nog een EU-traject. Nederland zal haar inzet in dit traject bepalen nadat de uitkomst van de onderhandelingen in Bazel bekend is.
Is de groei van de hypotheken van ABN AMRO toe te schrijven aan meer verkochte hypotheken of aan een andere waardering van de hypotheekportefeuille in het kader van de kapitaalmarktunieregels?
In het kwartaalverslag7 over het tweede kwartaal 2017 heeft ABN AMRO aangeven dat het aantal nieuwe woninghypotheken de aflossingen oversteeg. Het volume aan uitstaande woninghypotheken is gestegen met 0,3 miljard euro. De hogere productie is een gevolg van de positieve ontwikkeling van de Nederlandse economie, waardoor zowel het aantal transacties als de huizenprijzen stegen.
Hoe verhouden de nieuwe uitgangspunten voor risicowaardering van hypotheken en andere leningen vanuit de kapitaalmarktunie zich met de striktere regels die in Basel IV zijn geformuleerd?
Er is mij niet bekend dat in het kader van de kapitaalmarktunie er andere of versoepelde regels zouden gelden voor de risicowaardering van hypotheken voor banken.
In hoeverre is de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken inmiddels gesecuritiseerd? Is daarmee de risicoweging van de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken afgenomen? Kunt u de cijfers naar de Kamer sturen?
Het volume van door Nederlandse banken uitgezette gesecuritiseerde hypotheken is van ongeveer 90 miljard euro in 2006 afgenomen tot minder dan 50 miljard in 2016. Door securitisatie wordt een deel van het risico overgedragen aan derde partijen. Daarmee wordt de hypotheekportefeuille op de balans van de bank kleiner. Dat zegt op zichzelf niet direct iets over de risicoweging van de bestaande hypotheekportefeuille. Die is afhankelijk van de samenstelling en onderliggende kwaliteit van de portefeuille.
Bent u gelukkig met de schone schijn die door de regels van de kapitaalmarktenunie worden gecreëerd, inclusief de nieuwe mogelijkheden om risico’s te herwaarderen en op zo een wijze te verpakken dat onduidelijker wordt wat de inhoud (en het risico) van een product is?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de nieuwe regelgeving voor securitisaties, een van de concrete onderdelen van het actieplan kapitaalmarktunie. Over deze voorstellen is kort geleden een politiek akkoord bereikt, dat nog moet worden bekrachtigd. Ook nu al is het mogelijk om (hypotheek)leningen te securitiseren en eventueel door te verkopen. Maar in de nieuwe regelgeving is juist veel aandacht voor transparantie en worden daaraan geharmoniseerde eisen gesteld. Daarnaast worden investeerders in securitisaties verplicht adequate due diligence te doen. Kern is dat aan leningen altijd risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat kopers ook voldoende kennis van de leningportefeuilles hebben. Ik ben van mening dat de nieuwe regelgeving daar in belangrijke mate aan zal bijdragen.
Bent u van mening dat de «internal rating based»-kapitaalmodellen, zoals omschreven in Basel IV, strijdig zullen zijn met de versoepelde modellen van de kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en weerbaarder te maken, om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Deze regels zijn complementair aan de doelen van de kapitaalmarktunie, aangezien ze bijdragen aan een stabiele omgeving waarin de markt voor financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Het mogelijk steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen, in dit geval Boskalis en van Oord |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boskalis en Van Oord in omstreden gaspijpleiding», waaruit blijkt dat Boskalis en Van Oord mee gaan bouwen aan de omstreden pijpleiding Nord Stream 2?1
Ja.
Heeft de overheid in enige vorm ondersteuning verleend dan wel gaat zij die verlenen aan dit project via diplomatieke diensten of door publieke financiering? Meer in het bijzonder, gaat Atradius DSB deze opdracht met een grootte van 250 miljoen euro verzekeren? Is in enig geval van ondersteuning rekening gehouden met aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Atradius DSB heeft medio 2016 namens de staat, evenals de andere betrokken Europese en niet-Europese exportkredietverzekeraars, een niet-bindende letter of interest aan de projectorganisatie van Nord Stream 2 afgegeven. Hiermee heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn eventuele verzekering van het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de orders van het project in overweging te nemen.
Bij de beoordeling van eventuele aanvragen zal naar de politieke en financiële risico’s worden gekeken en zal een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen alle projecten moeten passen binnen het geldende sanctieregime alsook de Europese energie wet- en regelgeving.
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle aanvragen voor exportkredietverzekering (ekv) gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Ook voor Nord Stream 2, inclusief de werken van de Nederlandse bedrijven, zal dus een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen plaatsvinden. Deze beoordeling zal vervolgens aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Voor goedkeuring geldt dat de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar moeten zijn na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de aanleg van Nord Stream 2 een verdere uitbreiding van de infrastructuur voor fossiele brandstoffen behelst en dat dit project daarmee niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan het Akkoord van Parijs zet Nederland met de uitwerking van de Energieagenda stappen op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Om die reden wordt bij de uitwerking van de Energieagenda in Nederland gewerkt aan een duurzame warmtevoorziening.
Echter, in de transitieperiode kan aardgas op de Europese gasmarkt voorlopig nog niet worden gemist om burgers en bedrijven van warmte en elektriciteit te voorzien. Mede door de dalende gasproductie in Nederland en andere Europese landen kunnen tijdens de transitieperiode dan ook investeringen in de transportinfrastructuur nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese vraag naar warmte en elektriciteit.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een politiek omstreden project? Waarom wel/niet?
Er is in Europees en trans-Atlantisch verband veel discussie over het project. Elementen in de discussie zijn de importafhankelijkheid van Rusland, de betrokkenheid van Gazprom, de gevolgen voor Oekraïne en de ontwikkeling van de vraag naar gas in Europa tegen de achtergrond van de afnemende gasproductie in de EU, onder meer door de teruglopende Nederlandse gasproductie.
De Nederlandse overheid speelt geen actieve rol bij de totstandkoming van deze pijplijn. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V nr.69) is het no business as usual in de relatie met Rusland vanwege de illegale annexatie van de Krim en de voortdurende ondermijning van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een controversiële transactie?2 Waarom wel? Waarom niet?
In het beleid en begrippenkader met betrekking tot de ekv komt het begrip controversieel niet voor. Aanvragen voor ekv worden op zakelijke wijze beoordeeld op de aanvaardbaarheid van financiële risico’s, alsmede op het voldoen aan het mvo-beleidskader voor de ekv. De politieke discussie rondom de wenselijkheid van de totstandkoming van Nord Stream 2, die momenteel zowel in Nederland als in Europa wordt gevoerd, is van een andere orde en valt buiten het toetsingskader van de ekv. Het reputatierisico voor de Nederlandse staat maakt overigens wel integraal onderdeel uit van deze beoordeling.
Hoe draagt de aanleg van dit grootschalige en politiek omstreden infrastructuurproject bij aan de omschakeling naar een fossielvrije energievoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten kunnen worden uitgesloten van toegang tot overheidssteun, gezien de bindende verplichtingen aangegaan in Parijs om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, welke andere, meer effectieve mogelijkheden ziet u om overheidssteun te laten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs?
Zoals ik reeds op 12 juli 2017 aan uw Kamer heb geschreven in de antwoorden op Kamervragen over het steunen van de fossiele sector door de ekv, zie ik geen reden om de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten uit te sluiten van toegang tot de ekv. De ekv is een generiek en vraaggestuurd product. De ekv maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. Op de afweging met betrekking tot een investering in fossiele projecten in het land waar de opdracht wordt verstrekt zou de uitsluiting geen enkele consequentie hebben. Wanneer Nederlandse bedrijven niet meer kunnen participeren in olie- en gasprojecten zullen buitenlandse bedrijven dit gat opvullen en zullen de projecten alsnog tot stand komen.
De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties.
Tegelijkertijd maak ik me sterk voor internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid die klimaatrelevante initiatieven kunnen stimuleren. Meer algemeen draagt overheidssteun op verschillende manieren bij aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Voor de Nederlandse internationale inzet in ontwikkelingslanden verwijst het kabinet u graag naar de HGIS-nota 2017 (Kamerstuk 34 551 nr. 1) waarin de publieke klimaatuitgaven staan opgenomen alsook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 33 625 nr. 154) over de betrokkenheid van de private sector bij deze inzet. Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Daarom zet het kabinet zich, zoals beschreven in de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64), in voor vergroening van energie-investeringen in opkomende economieën en ontwikkelingslanden en zal het Rijk voor de coherentie van het internationale beleid positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.
Administratieve rompslomp bij de import van elektrische auto’s |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «GM launches 5.300 dollar electric car in China?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat de import van Neighbourhood Electric Vehicles (NEVs)2, ook wel Low-speed Electric Vehicles (LSEV) genoemd, gestimuleerd zou moeten worden om de transitie van veelal vervuilende brommobielen naar elektrische voertuigen versneld te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een dergelijke transitie gestalte geven?
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de elektrische aandrijving bij steeds meer verschillende vervoersmiddelen zijn intrede doet. In Nederland zijn ook verschillende elektrische brommobielen3 beschikbaar. Een aantal hiervan kan qua aanschafprijs de concurrentie aangaan met brommobielen met een verbrandingsmotor. Ik zie daarom geen noodzaak om de import van elektrische brommobielen te stimuleren.
Is het waar dat Chinese NEVs/LSEVs, die voorzien zijn van een Europese typegoedkeuring (EEC) en een Certificaat van Conformiteit (COC), in Nederland verplicht aanvullend onderworpen dienen te worden aan een aanvullend onderzoek van de RDW voor elke geïmporteerde NEV/LSEV, waar in landen als Zweden en Italië de verplichting van een dergelijk aanvullend onderzoek niet geldt en EEC en COC voldoende zijn voor de afgifte van een kentekenbewijs? Zo nee, is de Nederlandse importregulering in het kader van een gelijk speelveld vergelijkbaar met die in andere Europese landen? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor de import van NEVs/LSEVs alsnog op gelijke wijze in te richten als in andere Europese landen het geval is?
Er zijn in Nederland 2 mogelijkheden om een voertuig te registreren:
1) Fysiek met het voertuig en het Certificaat van Overeenstemming (CVO) naar een keuringsstation
Elk voertuig dat is voorzien van een Europese Typegoedkeuring (ETG) en een Certificaat van Overeenstemming (Certificate of Conformity (COC)), wordt zonder aanvullend technisch onderzoek in Nederland toegelaten. Het voertuig moet wel worden geïdentificeerd om te waarborgen dat het juiste voertuig met de juiste gegevens wordt geregistreerd. Dit onderzoek omvat een eenvoudige identificatie en gebeurt ook in andere EU lidstaten. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. Ten opzichte van veel lidstaten is de Nederlandse procedure zelfs eenvoudiger.
2) De individuele keuring
Als het voertuig geen Europese Typegoedkeuring en geen Certificaat van Overeenstemming heeft, maar wel een Individueel Goedkeuringscertificaat (IGC) uit een andere EU-lidstaat, controleert de RDW aan welke eisen het voertuig getoetst is. Hierbij kan het voorkomen dat het niveau in de andere lidstaat op bepaalde aspecten lager is dan in Nederland. In dat geval zullen er aanvullende testen verricht moeten worden.
Als het voertuig géén Europese Typegoedkeuring heeft en ook géén Individueel Goedkeuringscertificaat uit een andere EU-lidstaat, kan het bij de RDW worden aangeboden voor een individuele keuring met gebruikmaking van beschikbare (deel)certificaten. In de meeste gevallen zal deze keuring moeten plaatsvinden op het RDW Testcentrum in Lelystad, omdat hier specifieke meetapparatuur voor nodig is en er vaak dynamische testen uitgevoerd moeten worden.
Klopt het dat bij de import van elke NEV/LSEV de lange cijferreeksen van de EEC en COC met de hand opnieuw ingevoerd moeten worden en een fysieke keuring voor een bedrag van 145 euro moet worden uitgevoerd door een RDW-keurmeester, dit voor een test die al gedaan is voor het verkrijgen van EEC en COC? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke omslachtige procedure onwenselijk en onnodig is? Zo nee, waarin wijkt de toelatingsprocedure af van de hier omschreven procedure?
Bij de import van het voertuig worden de registratiegegevens opgehaald uit de Europese Typegoedkeuringen Registratie (ETR) database. Om de bij een specifiek voertuig behorende gegevens op te halen, worden het Typegoedkeuringsnummer, Variant en Uitvoering in de database ingevoerd. Vervolgens worden alle technische gegevens automatisch geladen in het kentekenregister. Er is geen sprake van een fysieke keuring wanneer een voertuig in het bezit is van een Typegoedkeuringsnummer en een Certificaat van Overeenstemming (CVO). De kosten voor de identificatie van het voertuig en het vaststellen van de registratiegegevens bedragen 56 euro. Uiteraard komen daarbij de kosten voor het kentekenbewijs en de tenaamstelling. In totaal komt men dan op 105 euro (prijspeil 2017). Een fysieke keuring bij een voertuig dat enkel beschikt over een Individueel Goedkeuringscertificaat (en geen Typegoedkeuringsnummer of CVO) uit een andere EU-lidstaat is alleen nodig als de keuringseisen in de andere lidstaat op een lager niveau liggen.
Deelt u de mening dat het stimuleren van goedkoop elektrisch vervoer een speerpunt van beleid zou moeten vormen en dat onnodige belemmeringen weggenomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat mogelijk maken?
Vereniging DOET, de branchevereniging voor elektrisch rijden, zet in op de transitie naar 100% elektrisch rijden met duurzame energie. Eén van de branchegroepen binnen de vereniging richt zich specifiek op Light Electric Vehicles (LEV). Als we ons richten op 'goedkope' elektrische voertuigen dan is het gehele spectrum van Light Electric Vehicles (LEV) relevant. Voertuigen die onder deze LEV-categorie vallen zijn e-bakfietsen, voertuigen uit de bijzondere bromfietsencategorie zoals de Segway, Stint, E-one en Trikke, en voertuigen zoals speed pedelecs, elektrische brom- en snorfietsen, elektrische bromfietsen op drie wielen, elektrische motorfietsen, elektrische motor tricycles en quadricycles. Een overzichtelijk schema van de specificaties per type voertuig is in beeld gebracht in de laatste pagina's van het rapport: Regelgeving toelating en inzet4.
Het stimuleren van Light Electric Vehicles en het wegnemen van onnodige belemmeringen is onderdeel van beleid, zoals ook in de Green Deal Elektrisch Vervoer aangegeven. Zo is Nederland lid van de werkgroep normontwikkeling voor toelating van Personal Light Electric Vehicles (CEN pLEV 17128) waarmee voertuigen die buiten de bestaande typegoedkeuring vallen alsnog gekeurd kunnen worden. Het concept is inmiddels gepubliceerd, waarmee Nederland zich reeds gaat voorbereiden op de implementatie van de norm. Daarnaast werkt de werkgroep LEV van het Formule E-Team - financieel ondersteund door EZ - op dit moment via verschillende sporen aan de stimulering van LEV, waaronder een verkenning van een living lab Light Electric Vehicles. Ook wordt gewerkt aan een startgids voor gemeenten.
Geldt de bij vragen 3 en 4 genoemde procedure ook bij andere voertuigen? Zo ja welke? Zo, nee, waarom niet?
De procedures voor import zijn voor alle kentekenplichtige voertuigen gelijk.
Het opdrijven van prijzen van hotelkamers door boeking-websites |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de afspraak van boekingsites (zoals Booking.com en Expedia.nl) met hotels dat hoteleigenaren op hun website niet mogen adverteren met een lagere prijs dan op de boekingsite?1 Deelt u de mening dat een «laagste prijs»-clausule hoteleigenaren belemmert in hun advertentiemogelijkheden?
Ja, ik heb de berichtgeving ook gelezen. Nee, ik deel deze mening niet. Het staat hoteleigenaren vrij om zoveel te adverteren als zij willen. De contracten die boekingssites en hoteleigenaren sluiten hebben soms wel gevolgen voor de prijsstelling die hotels op hun eigen website kunnen voeren.
Zou het goed zijn om deze constructie te verbieden, zeker nu «laagste prijsgarantie»-claims recent verboden zijn in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Italië? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en komen Nederlandse hotels daarmee niet in een situatie van oneerlijke concurrentie ten opzichte van hotels in de genoemde landen?
Nee, ik vind het geen goed idee om deze constructie te verbieden. In december 2015 heb ik uw Kamer de brief «Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen» (Kamerstuk 33 009, nr. 12) gestuurd. Deze brief en de toelichting op deze brief bevatten het kabinetsstandpunt over platforms. Zoals in deze brief is aangegeven, bieden platforms zoals Booking.com en Expedia.nl kansen voor zowel ondernemers als consumenten. Een platform brengt de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers samen. Een ondernemer, zoals een hotel, kan zijn product via één of meer platforms aanbieden en daarmee proberen een groter publiek te bereiken dan via andere distributiekanalen, zoals de eigen website of fysieke locatie. Hierdoor kan hij zijn omzet verhogen.
Consumenten krijgen via platforms toegang tot een groot en divers aantal producten. Platforms maken het voor consumenten bovendien gemakkelijker om producten te vergelijken. Daarnaast kunnen platforms zorgen voor meer concurrentie tussen ondernemers die hun product op een platform aanbieden, wat tot voordelen voor de consument leidt. Eén van de modellen die een platform kan gebruiken om inkomsten te vergaren uit de dienst die het aan ondernemers en consumenten levert, is dat ze commissie aan ondernemers vraagt voor elk product dat zij via een platform verkoopt. Deze commissie kan worden gezien als de prijs die een ondernemer betaalt voor het kunnen aanbieden van zijn dienst via een platform. Het is aan een ondernemer zelf om te bepalen of hij gebruik wil maken van een specifiek platform als verkoopkanaal, of dat hij zijn product via een ander platform of een ander verkoopkanaal, zoals de eigen website, wil aanbieden. Een ondernemer dient zelf de afweging te maken tussen de prijs die hij voor het gebruiken van een platform moet betalen (de commissie) en de voordelen die hij geniet door een groter publiek te bereiken.
Het is overigens niet vreemd dat contracten met boekingssites dergelijke voorwaarden bevatten. Als dat niet het geval zou zijn, dan zou de consument de service van de boekingswebsite kunnen gebruiken om vervolgens (tegen een lagere prijs) te boeken op de site van het hotel zelf. In dat geval zullen de boekingswebsites, met een duidelijke meerwaarde voor de consument, verdwijnen. Om deze reden heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) recent in Europees verband afspraken gemaakt met Booking.com en Expedia.nl. Afgesproken is dat de contracten geen bepalingen meer bevatten waarop de prijs op het desbetreffende platform de laagste prijs is, maar wel toegestaan blijven bepalingen dat de prijs op de site van het hotel zelf niet lager is dan de prijs op de boekingssite. Zie ook https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/17128/Versoepeling-voorwaarden-hotelboekingssites-leidt-tot-gevarieerder-aanbod/.
Ik zie niet waarom er oneerlijke concurrentie plaats zou vinden tussen hotels in verschillende landen. Het staat hotels vrij om al dan niet een contract te sluiten met een platform, hotels bepalen hun eigen prijs op de platforms en concurreren daarnaast ook op kwaliteit. Hotels worden, met name diegene die los worden geboekt, veelal gekozen op basis van locatie. Het is moeilijk voor te stellen dat een Nederlands hotel rechtstreeks concurreert met een hotel in Frankijk.
Wist u dat de commissie die hotels moeten afdragen aan boekingsites in tien jaar tijd is gestegen van 6% naar 15%? Deelt u de mening van de Koninklijke Horeca Nederland dat een dergelijke prijsontwikkeling niet gezond is voor de branche?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de inhoud van dergelijke overeenkomsten die tussen twee private partijen worden gesloten. Er wordt door de jaren heen gesproken over verschillende tarieven; zo is in eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 1529) een percentage tot 30% genoemd. Ik kan geen oordeel geven over deze gestelde ontwikkeling omdat ik deze niet kan constateren en bovendien niet kan beoordelen of een dergelijk percentage voor een individuele ondernemer de tegenprestatie van de boekingssite kan rechtvaardigen.
Vindt u het ook treurig dat de boekingwebsites, door hun voorwaarden om beschikbare kamers te hebben, hotelkamerleegstand bevorderen, wat een prijsopdrijvend effect kan hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan ondernemers zelf om hier afspraken over te maken of niet, ik zie geen rol voor de overheid weggelegd om de bezettingsgraad van hotels te bevorderen.
Wat vindt u ervan dat Booking.com studenten aanzet tot het illegaal verhuren van hun studentenkamer in vakantietijd?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze conclusie deel ik niet. De letterlijke tekst die is verspreid middels zadelhoezen is: «List your apartment on join.booking.com». Als ik kijk naar de actie van Booking.com dan zet deze aan tot het verhuren van appartementen via Booking.com en niet tot het verhuren van studentenkamers. Daarnaast is het niet mogelijk om, zonder gedetailleerde informatie van diegenen die hun appartement aanbieden, te bepalen of dit «illegaal» is of niet, zie ook het antwoord op vraag 6.
Is het aanzetten tot verhuren alsmede het aanbieden van studentenkamers conform de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet bevat geen specifieke bepalingen die een organisatie als Booking.com verbiedt zich tot studenten te richten om hun woonruimte te verhuren als vakantieverblijf. De wet verbiedt wel het doorverhuren van een onzelfstandige woonruimte zoals een studentenkamer. Huurcontracten, een zaak van huurder en verhuurder, bevatten daarnaast vaak contractuele bepalingen die de mogelijkheden van onderhuur beperken. Strijdig handelen met een dergelijke bepaling kan leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst.