Het bericht ‘Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe»?1
Ja.
Zijn uw ambassade in Islamabad en uw Ministerie op de hoogte van de laatste stand van zaken rond Gulalai Ismail en de berichten van intimidatie tegen haar familie door Pakistaanse veiligheidsdiensten? Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen en de situatie beschrijven? Klopt het dat zij moet onderduiken om arrestatie te voorkomen?
Vooralsnog is niet met zekerheid vast te stellen of Gulalai Ismail is gearresteerd of ondergedoken zit. Berichten over haar situatie spreken elkaar tegen. Wel is bekend dat de Pakistaanse politie recent meerdere malen huiszoeking heeft gedaan in het ouderlijk huis van Gulalai Ismail.
Klopt het dat deze casus past in een breder beeld van aanvallen op mensenrechtenverdedigers, journalisten en activisten in Pakistan?
Ja, deze casus past in een breder beeld van activiteiten gericht tegen mensenrechtenverdedigers en illustreert de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan.
Het kabinet heeft veel bewondering voor de moed van Gulalai Ismail die een sterk pleitbezorgster is voor vrouwenrechten in Pakistan.
Bent u het eens dat mensenrechtenverdedigers die bedreigd worden extra bescherming verdienen, en dat internationale aandacht voor hun zaak kan helpen hun veiligheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de veiligheid van mensenrechtenverdedigers voorop. Het is echter afhankelijk van het land, van de context en van de individuele casus, of internationale aandacht de veiligheid van de betrokken mensenrechtenverdediger vergroot of verder in het geding brengt. Stille diplomatie is in bepaalde gevallen effectiever, aangezien publieke aandacht een negatieve impact kan hebben op de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in het algemeen over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens bereid hen te verzoeken aanklachten tegen haar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
In de dialoog met Pakistan wordt waar mogelijk, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, gesproken over de mensenrechtensituatie in het land. Laatstelijk was dit in gesprek tussen de EU en de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Makhdoom Shah Mahmood Qureshi, in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. In dat gesprek werden onder meer door Nederland de zorgen over de situatie van Gulalai Ismail, de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement (PTM), gearresteerde leden van het parlement en de situatie van mensenrechtenverdedigers aangekaart.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in Pakistan in het algemeen in multilaterale fora aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de mogelijkheid om te onderzoeken of er voor Gulalai Ismail een veilige plek via Shelter Cities kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is de situatie van Gulalai Ismail niet duidelijk op dit moment, waardoor er geen gelegenheid is om met haar in contact te komen. Shelter City staat open voor mensenrechtenverdedigers die tijdelijk een veilige haven zoeken, en Gulalai Ismail zou daarvoor in principe in aanmerking kunnen komen als zij dat wenst.
Gedetineerdenbegeleiding Buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA), Michiel van Nispen (SP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, juridische bijstand moeten kunnen krijgen vanuit Nederland?
Bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland in het kader van consulaire bijstand, gaat het Nederlandse beleid uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging. Dit in combinatie met de plicht van het land van detentie om een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Die uitgangspunten zijn vastgelegd in de «Staat van het Consulaire 2018».
Directe juridische bijstand in een strafzaak in het buitenland vindt zelden vanuit Nederland plaats. In de regel zijn alleen lokale advocaten bevoegd en toegelaten om op te treden voor een rechtbank in het buitenland. Een verdachte kan wel de hulp van een buitenlandse advocaat, die niet voor de rechtbank kan optreden, inroepen voor advisering en ondersteuning op de achtergrond.
Op grond van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland» geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie voor onder meer aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Het gaat hier om het verschaffen van algemene juridische ondersteuning ten behoeve van een eerlijke en goede rechtsgang, bijvoorbeeld door aan gedetineerden informatie te verlenen over de lokale rechtsgang in het buitenland, de inzet van een lokale advocaat en verzoeken onder de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (Wots). Aanvullend betekent dat juridische ondersteuning wordt gegeven bovenop hetgeen de eigen lokale advocaat van de gedetineerde doet of over aspecten die niet tot de verdediging en de primaire taak van de lokale advocaat behoren.
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, niet de dupe mogen worden van het feit dat de subsidiesamenwerking tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 juli 2019 is beëindigd?
Op verzoek van Stichting PrisonLAW zelf ontvangt deze organisatie sinds 1 juli 2019 geen subsidie meer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uw kamer is hierover uitvoerig schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 30 010, nr. 40, 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650, Kamerstuk 30 010, nr. 41, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1568). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was door de opzegging van de subsidierelatie door Stichting PrisonLAW genoodzaakt per 2019 subsidie te verstrekken aan een andere organisatie voor het verlenen van aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Voor een goede overgang heeft het ministerie in de eerste helft van 2019 zowel de oude als de nieuwe organisatie subsidie verstrekt voor dezelfde activiteit. Het ministerie heeft hierbij het voorstel gevolgd van Stichting PrisonLAW ten aanzien van onder meer de afbouw en overdracht.
Klopt het dat DutchAdvocates in 2019 530.000 euro subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt om Nederlandse gedetineerden in het buitenland juridisch te ondersteunen?1 Aan welke eisen moet DutchAdvocates voldoen om een dergelijke subsidie in ontvangst te mogen nemen?
Nee, het aan de Stichting DutchAdvocates voor het jaar 2019 toegekende subsidiebedrag bedraagt € 352.196,36 en niet, zoals de vraag suggereert, € 530.000. Het bedrag van € 352.196,36 komt grotendeels overeen met het subsidiebedrag van € 325.000 dat Stichting PrisonLAW in 2017 en 2018 voor dezelfde activiteit en een zelfde periode ontving, waarbij het subsidiebedrag aan de Stichting DutchAdvocates voor 2019 is vermeerderd met een eenmalig bedrag aan investerings- en oprichtingskosten.
De eisen voor de subsidieontvanger staan vermeld in het subsidiekader en de subsidiebeschikking. De algemene eisen vloeien voort uit het subsidiekader, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, en de subsidiekavel en zijn gelijk voor alle subsidieontvangende organisaties onder een gelijke kavel.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er verleend is en aan wie voor gedetineerdenbegeleiding in 2016, 2017, 2018 en 2019 en hoeveel er de komende jaren verleend zal worden en aan wie in elk van die jaren?
De Kamer is bij eerdere gelegenheden verscheidene malen geinformeerd over de omvang en ontvangers van subsidieverlening. Hieronder volgt voor de gevraagde jaren een gedetailleerd overzicht.
In de periode 1 april 2015 – 31 december 2016 werden ten behoeve van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland navolgende subsidies toegekend:
Onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Stcrt. nr. 42301 van 11 augustus 2016; nr. 44085 van 2 augustus 2017 en nr. 214 van 3 januari 2019) zijn vanaf 2017 navolgende subsidies toegekend:
Naast hogergenoemde subsidies is aan de Stichting Epafras voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2017 een subsidie toegekend ter hoogte van € 476.875 voor de financiering van vaste kosten en voor investeringen voor een aanpassing naar een nieuwe organisatorische vorm die moest passen in de Nederlandse vorm van gedetineerdenbegeleiding per 2015.
De inschrijving onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» moet nog worden geopend; er zijn per 2020 derhalve nog geen subsidies toegekend.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig zaken van Nederlandse gedetineerden in het buitenland weigert? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Stichting DutchAdvocates hanteert een ruim en transparant acceptatiebeleid. DutchAdvocates vraagt geen eigen financiële bijdrage van gedetineerden en sluit geen landen en gedetineerden op voorhand uit. De subsidierelatie vereist dat de subsidieontvanger zelfstandig en onafhankelijk is in het beoordelen en aannemen van individuele zaken. Zo kan DutchAdvocates in voorkomende gevallen van oordeel zijn dat aanvullende ondersteuning door DutchAdvocates geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de gedetineerde al een (andere) Nederlandse advocaat heeft.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig ex-cliënten van PrisonLaw terugverwijst naar PrisonLaw omdat DutchAdvocates hun zaken niet in behandeling wil nemen? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Op voorstel van Stichting PrisonLAW golden afspraken over de overdracht van actieve individuele zaken. Stichting PrisonLAW gaf in 2018 in haar afbouwvoorstel aan in de laatste weken voor beëindiging van de subsidierelatie op 1 juli 2019 alleen de zaken te zullen behandelen die PrisonLAW voortzet, dat de overige zaken zullen zijn afgesloten en dat de dossiers worden gefinaliseerd voor mogelijke overdracht of archivering bij PrisonLAW.
Stichting DutchAdvocates was beschikbaar voor overdracht vanaf 1 januari 2019 en kon zaken van Stichting PrisonLAW op haar verzoek overnemen als PrisonLAW het schriftelijke dossier overdroeg voorzien van onder meer een machtiging van de gedetineerde, de relevante correspondentie en een overdrachtsnotitie. Dit komt overeen met de gangbare praktijk bij overdracht van zaken in de reguliere advocatuur. In enkele dossiers was de aangeboden informatie te summier voor een verantwoorde overname.
Indien DutchAdvocates terugverwijst, bent u dan bereid om deze gedetineerden de mogelijkheid te geven ondersteund te blijven door PrisonLaw en wel tegen het tarief dat DutchAdvocates betaald krijgt?
Gedetineerden zijn vrij in hun eventuele keus om juridische bijstand te willen blijven ontvangen van Stichting PrisonLAW. Op eigen verzoek ontvangt Stichting PrisonLAW hiervoor sinds 1 juli 2019 echter geen subsidie meer van de rijksoverheid. Sinds 1 januari 2019 kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland voor aanvullende juridische ondersteuning, die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, terecht bij Stichting DutchAdvocates.
Indien de beweringen kloppen dat de nieuwe subsidiepartner (DutchAdvocates) consequent zaken afwijst en terugstuurt naar PrisonLaw, hoe valt dit te rijmen met uw standpunt dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland recht hebben op gepaste en kwalitatief goede juridische bijstand?2
Zie mijn antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 6.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken cliënten van PrisonLaw onder druk zetten om over te stappen naar DutchAdvocates? Welke verklaring heeft u hiervoor? Bent u het eens dat dit in strijd is met het gedragsrecht en het recht op een vrije keuze van advocaat?
De keuze van Nederlandse gedetineerden in het buitenland om aanvullende juridische ondersteuning uit Nederland in te roepen van Stichting PrisonLAW, Stichting DutchAdvocates of welke advocaat dan ook, is volledig vrij. Uiteraard, en op aansporing van de Kamer, informeert het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse gedetineerden in het buitenland, geheel vrijblijvend en transparant, over de aanvullende juridische ondersteuning die mogelijk wordt gemaakt door de subsidie van de Nederlandse rijksoverheid.
Hoe bent u van plan deze misstanden op te lossen en de juridische bijstand aan de in het buitenland gedetineerde Nederlanders op korte termijn te verbeteren?
Op basis van hetgeen ik uw Kamer hierboven heb meegedeeld, ben ik van mening dat er geen misstanden zijn.
Op welke datum wordt de subsidietender voor 2020 openbaar gemaakt?
De publicatie in de Staatscourant van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» staat gepland op 18 juli 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat journalisten bedreigd worden vanwege de (kritische) stukken die zij schrijven?
Ja.
Mocht na onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie blijken dat de bedreigingen afkomstig zijn vanuit de vastgoedwereld, bent u dan bereid om, samen met de gemeente die de vergunningverlener is voor verhuurders, ervoor te zorgen dat de desbetreffende verhuurder niet opnieuw (in een andere gemeente) actief kan worden op de woningmarkt als verhuurder of bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er in dit geval een verdenking is dat strafbare feiten zijn gepleegd, zijn eerst de politie en het Openbaar Ministerie aan zet. Het lijkt mij onverstandig om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal ik bekijken of verdere actie van mijn kant gewenst is.
Wat gebeurt er, naast de afspraken uit het akkoord met de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, nog meer om ervoor te zorgen dat journalisten ongehinderd hun werk kunnen (blijven) doen? Zijn er al resultaten van het gesloten akkoord te zien?
De Nederlandse overheid ondersteunt persvrijheid op diverse manieren. Zo is persvrijheid vastgelegd in de Grondwet en is in de Mediawet vastgelegd dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Verder stimuleert de overheid de totstandkoming van journalistiek en innovatie in de journalistieke sector via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit Kabinet trekt bovendien structureel € 5 miljoen extra uit voor de bevordering van gespecialiseerde onderzoeksjournalistiek.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft ieder jaar een bijdrage aan de viering van de nationale Dag van de Persvrijheid. Daarnaast heeft Minister Blok (Buitenlandse Zaken (BZ)) recentelijk tijdens de Media Freedom Conference in Londen aangekondigd dat Nederland in 2020 gastland zal zijn van de UNESCO World Press Freedom Day. Nederland (i.e. de Ministeries van BZ en OCW, de journalistieke sector en andere stakeholders) organiseert deze conferentie in april 2020 samen met UNESCO ter ere van de viering van de Internationale dag van de persvrijheid, mede naar aanleiding van de moties van de leden Ploumen (PvdA)2 en Sjoerdsma c.s. (D66)3. Het is belangrijk dat journalistiek werk waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), waarover uw Kamer recent is geïnformeerd via de mensenrechtenrapportage4.
Ten aanzien van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het openbaar ministerie en de politie bijzonder constructief. Zoals u weet, zijn de afspraken uit het Akkoord uitgewerkt in het project PersVeilig en zijn er al diverse resultaten behaald. Zo is op 1 april jl. het meldpunt «Persveilig» gelanceerd waar journalisten incidenten kunnen melden. Het meldpunt, dat 24/7 bereikbaar is, heeft meldingen opgeleverd die alle door PersVeilig zijn opgepakt. Dit najaar wordt de website van het meldpunt uitgebreid met informatie en advies over strafbare feiten, meldingen van incidenten bij werkgevers en opdrachtgevers, aangiftes bij de politie en het nazorgtraject. Ook is per 1 april jl. de Richtlijn van het openbaar ministerie in werking getreden die het mogelijk maakt om bij agressie en geweld tegen journalisten een hogere strafeis te vorderen. Inmiddels is het proces bij de politie ook ingeregeld (o.a. prioritaire afhandeling en aparte registratie) en wordt hier intern meer bekendheid aan gegeven. Verder wordt momenteel concreet gewerkt aan een collectieve norm en een protocol. Dit moet ertoe bijdragen dat er meer duidelijkheid komt over de procedure rondom aangifte doen en wat men mag verwachten van de politie en het openbaar ministerie. Met het protocol wordt daarnaast ook de aangiftebereidheid gestimuleerd. De verwachting is dat dit protocol in september a.s. vastgesteld kan worden.
De Stuurgroep heeft laten weten dat zij op koers ligt met de uitwerking van alle maatregelen, en dat alle opgenomen resultaten cf. het projectplan op 5 november a.s. gepresenteerd zullen worden.
Naast bovenstaande maatregelen wil de sector ook een juridisch loket oprichten waar journalisten terecht kunnen voor rechtsbijstand. Ook komt er meer scholingsaanbod om journalisten bekend te maken met hun rechten en mogelijkheden. Om een goede start te geven aan deze plannen, heeft de Minister voor BVOM in 2018 € 100.000 beschikbaar gesteld uit de middelen die het Kabinet in het Regeerakkoord heeft vrijgemaakt voor het stimuleren van onderzoeksjournalistiek.
Hoe staat het met de aanpak van malafide verhuurders? En op welke wijze is het actief opsporen van malafide verhuurpraktijken de afgelopen periode vormgegeven en geïntensiveerd?
Zoals ik mijn brief Aanpak goed verhuurderschap van 9 november 20185 heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide verhuurders kan worden opgetreden. In dat licht heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Verder werken de partijen van de Aanpak goed verhuurderschap, waaronder gemeenten en verhuurders- en makelaarsorganisaties, op dit moment aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, zoals de standaardisering van de screening van huurders en het verbeteren van de bekendheid van de Huurcommissie. Deze aanpak boekt ook resultaten. Zo heeft de Autoriteit Consument en Markt in februari dit jaar aangekondigd strenger te gaan handhaven op het rekenen van onterechte bemiddelingskosten aan huurders.
Daarnaast ben ik, gezien de ernst van enkele misstanden in de huursector, van mening dat aanvullende actie gewenst is. Ik ben hierover in gesprek met de relevante partijen. Zo heb ik op 11 juli jl. bestuurlijk overleg gevoerd met de brancheorganisaties voor makelaars en bemiddelaars, Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) en VBO. Ik verwacht uiterlijk in oktober de uitkomsten van een door mij gefinancierd onderzoek van de Radboud Universiteit onder meer naar effectieve beleidsopties die ik kan inzetten tegen discriminatie op de woningmarkt. Over de stand van zaken van mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt stuur ik u op korte termijn een aparte brief.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat alleen verhuurders en bemiddelaars die voldoen aan een keurmerk actief zouden mogen zijn als verhuurder of bemiddelaar? Bent u bereid om een verplicht persoonsgebonden keurmerk in te voeren voor mensen die willen verhuren of willen optreden als makelaar/bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de komende periode, waarin vooral veel (aankomende) studenten op zoek gaan naar een woning, door middel van bijvoorbeeld mystery guests, actief op zoek te gaan naar misstanden bij de verhuur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De verdenking van omkoping en corruptie bij Shell en het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de Togacolumn, waarin de verdenking van corruptie en omkoping door Shell centraal staat om uiteen te zetten welke onwenselijke gevolgen het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen kan hebben?1
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen bedrijfsjuristen en advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Bedrijfsjuristen kunnen zich niet beroepen op het verschoningsrecht. Nederlandse advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn kunnen, blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, (onder bepaalde omstandigheden en ten aanzien van bepaalde informatie) wel een beroep doen op het verschoningsrecht (zie de antwoorden op de vragen 3 tot en met2.
In de Togacolumn wordt gerefereerd aan het lopende strafrechtelijke onderzoek in de zaak Shell. In die specifieke situatie gaat het om 15 juristen die bij Shell in Nederland of dochterondernemingen in het buitenland werkzaam zijn en die niet in Nederland, maar in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association. Het OM heeft in die zaak aan de rechter, onder andere, de vraag voorgelegd of deze 15 juristen een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht. Gelet op het feit dat het hier een lopende strafzaak betreft die ten aanzien van deze rechtsvraag onder de rechter is, zal ik daar hier verder niet op ingaan.
In algemene zin kan ik – in relatie tot mogelijk onwenselijke gevolgen van het verschoningsrecht- wel opmerken dat het voor een goede rechtsbedeling van belang is dat rechtzoekenden zich tot een advocaat kunnen wenden en dat hetgeen zij die advocaat toevertrouwen vertrouwelijk blijft. In de rechtspraak is een toetsingskader ontwikkeld, aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke omstandigheden kennisneming van informatie van advocaten toch mogelijk is en het verschoningsrecht aldus kan worden «doorbroken».
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat strafrechtelijke onderzoeken onnodige vertraging oplopen indien een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan. De artikelen 552a, achtste lid, en artikel 552d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevatten termijnen voor de beslissing op ingestelde rechtsmiddelen tegen kennisneming van stukken van advocaten waarop mogelijk het verschoningsrecht van toepassing is. Daarnaast zal naar verwachting dit najaar een WODC-onderzoek van start gaan om nader inzicht te verkrijgen in de aard, omvang en de gevolgen van beroepen op professioneel verschoningsrecht voor doorlooptijden van strafrechtelijk onderzoek.
Ook is het afgelopen half jaar in het kader van het StartUp in Residence II – programma van mijn ministerie bezien of een technische oplossing denkbaar is om verschoningsgerechtigd materiaal door gebruik van digitale technieken snel en verifieerbaar uit omvangrijke (digitale) kantooradministraties te filteren, om zo eventueel de doorlooptijden in de opsporing te beperken. De uitkomsten van het project zullen op korte termijn met de betrokken praktijkorganisaties worden gedeeld.
Ten slotte wijs ik erop dat in het concept nieuwe Wetboek van Strafvordering, de criteria voor «doorbreking» van het verschoningsrecht worden gecodificeerd. Daarnaast wordt in het nieuwe Wetboek een procedure geïntroduceerd voor inbeslagneming van informatie die onder het verschoningsrecht valt. Daarbij wordt ook een aparte procedure opgenomen die moet worden gevolgd wanneer verschoningsgerechtigde informatie wordt aangetroffen bij andere personen en instellingen dan advocaten zelf. Het gaat dan bijvoorbeeld om correspondentie van bedrijven met hun advocaat.
Hoe ver strekt volgens u de reikwijdte van het verschoningsrecht?
Het verschoningsrecht is slechts aan enkele categorieën beroepsbeoefenaren (advocaten, notarissen, artsen, geestelijken) toegekend. De reikwijdte van het verschoningsrecht wordt bepaald door artikel 218 Sv en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Blijkens die jurisprudentie strekt het verschoningsrecht van advocaten zich uit over «juridische dienstverlening aan personen die zich tot hem hebben gewend vanwege de hoedanigheid van advocaat».
De algemene raad van de NOvA heeft in februari 2018 aangepaste gedragsregels vastgesteld waarin – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – met betrekking tot de in acht te nemen vertrouwelijkheid is gerefereerd aan het feit dat bepalend voor de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is of het gaat om informatie die een advocaat is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat de informatie de advocaat niet «als zodanig is toevertrouwd».
Klopt het dat het verschoningsrecht in Nederland zo ruim wordt opgevat dat ook alle als advocaat beëdigde bedrijfsjuristen die in loondienst zijn hier onder vallen waardoor alle vormen van communicatie die aan deze advocaten zijn toevertrouwd geheim gehouden mogen worden en als gevolg daarvan buiten het opsporingsonderzoek mogen blijven, ook als het gaat om documenten die bij de verdachte partij in beslag zijn genomen?
In zijn uitspraak van 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat «gezien de Nederlandse praktijk en de waarborgen die aldus in Nederland omtrent de wijze van praktijkuitoefening van advocaten in dienstbetrekking bestaan» er «geen grond is om aan een advocaat het verschoningsrecht te ontzeggen op grond van het enkele feit dat hij in dienstbetrekking werkzaam is».3
Dat neemt niet weg dat ook ten aanzien van advocaten in dienstbetrekking geldt dat hun verschoningsrecht zich slechts uitstrekt over «advocatuurlijke» werkzaamheden. Niet alle informatie die met hen gewisseld wordt, valt dus zonder meer onder het verschoningsrecht. Daar komt bij dat, voor zover de advocaat zelf betrokken is bij de strafbare feiten, mogelijk een doorbreking van het verschoningsrecht aan de orde kan zijn. Ook voorwerpen waarmee een strafbaar feit is gepleegd of waar het strafbare feit betrekking op heeft, kunnen altijd in beslag genomen worden.4 Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op grond van de Verordening op de advocatuur heeft de NOvA bovendien strikte voorwaarden gesteld aan het als Nederlandse advocaat werkzaam zijn bij een werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels als advocaat te bevorderen (artikel 5.12 van de verordening op de advocatuur). Het professionele statuut beschermt de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat tegen ongewenste beïnvloeding door zijn werkgever met wie per definitie een hiërarchische verhouding bestaat. Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk conform de kernwaarden van de advocatuur in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden. De deken en de tuchtrechter zien hier bij Nederlandse advocaten in loondienst op toe.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is een van de vragen die aan de rechter is voorgelegd hoe in dit verband moet worden omgegaan met juristen die in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association.
Als uw antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, vindt u het gevolg wenselijk dat, bijvoorbeeld in het geval van Shell die 14 bedrijfsjuristen in loondienst heeft, alles waar deze loondienstadvocaten bij worden betrokken, al staan ze in de cc van een email, onder de vertrouwelijkheid van het verschoningsrecht valt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de aangehaalde zaak, omdat er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Verder valt, zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, niet alle informatie die met een Nederlandse advocaat (in loondienst) gewisseld wordt onder het verschoningsrecht. Het enkele feit dat een advocaat in de cc van emailverkeer is gezet, maakt nog niet dat die informatie daarmee ook onder het verschoningsrecht valt, zo volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Zoals in antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, heeft de NOvA de gedragsgregels in februari 2018 aangepast. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het «inkopiëren» van een advocaat in de cc-regel van een e-mail met geen ander doel dan de inhoud van de e-mail onder de vertrouwelijkheid te brengen of het laten deelnemen van een advocaat aan een gesprek met het enige doel om wat tijdens het gesprek ter tafel komt vertrouwelijk te laten zijn.
Is het verschoningsrecht volgens u ooit zo bedoeld, namelijk dat een machtige multinational zich kan verschuilen achter een legertje advocaten die voor hun inkomsten geheel en uitsluitend afhankelijk zijn van de verdachte?
Het verschoningsrecht is bedoeld om te garanderen dat eenieder in vertrouwen toegang kan krijgen tot een advocaat. In het antwoord op de vragen 1 t/m 4 ben ik ingegaan op de reikwijdte van het verschoningsrecht.
Ziet u, al dan niet naar aanleiding van de in de column beschreven Europese rechtspraak, aanleiding de in Nederland ontstane praktijk eens tegen het licht te houden en te bezien of de huidige reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten in loondienst te rechtvaardigen blijft of aangepast moet worden?
Daartoe zie ik – gelet op mijn hiervoor gegeven antwoorden – op dit moment geen aanleiding.
Venezolaans conflictgoud dat via Curaçao en Aruba wordt verhandeld |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten dat goud uit Venezuela nog steeds via Curaçao (ondanks een verbod) en Aruba wordt verhandeld?1 Zo ja, kloppen deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. Van de autoriteiten van Curaçao heb ik vernomen dat de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela bij ministeriële regeling per 21 juni 2019 met onmiddellijke ingang is verboden. Ook Aruba heeft middels een ministeriële regeling, d.d. 25 juli 2019, besloten alle invoer, uitvoer en doorvoer van goud direct en indirect afkomstig uit Venezuela te verbieden. Deze ministeriële regeling is op 26 juli 2019 in werking getreden.
Heeft u zicht op de aard en omvang van de handel in goud in Caribisch Nederland en op Sint Maarten?
Van de aard en omvang van de handel in goud op Sint Maarten zijn mij, ondanks navraag bij de regering van Sint Maarten, op dit moment geen cijfers bekend. Waar het gaat om de handel in goud in Caribisch Nederland, geldt dat goud zowel bij invoer als uitvoer via de normale aangifteprocedure dient te worden aangegeven. Het Ministerie van Financiën heeft laten weten dat in de laatste 5 jaar in Caribisch Nederland geen aangifte van invoer van goud heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Curaçao de afgelopen vijf jaar ten minste respectievelijk 130.000 kg exporteerde en Aruba in de afgelopen twee jaar bijna 30.000 kg verhandelde, terwijl Curaçao noch Aruba over goudmijnen beschikken?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (SP) d.d. 8 februari 20182 en 9 april 20183 eerder laten weten dat het niet gaat om de export van goud, maar om doorvoer van goud. De handel in goud is in principe ook niet verboden, mits het goud beschikt over de juiste certificaten en documenten en wordt voldaan aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Is de legale herkomst van deze grote hoeveelheden goud vastgesteld en is gegarandeerd dat dit goud niet via de landen wordt witgewassen? Zo nee, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen?
In het kader van bestrijding van witwassen is het van belang dat edelmetalen beschikken over betrouwbare certificaten en de juiste (uitvoer)documenten en dat deze voldoen aan de douanewet- en regelgeving van het betreffende deel van het Koninkrijk. Nadat het Recherche Samenwerking Team (RST) in 2018 een partij goud in beslag heeft genomen op Aruba, heeft Aruba het beleid met het oog op de bestrijding van witwassen omtrent in-, uit-, en doorvoer van edelmetalen per april 2018 aangepast. Zo moet het Openbaar Ministerie sindsdien worden ingelicht bij transporten van edelmetalen van 1 kilo of meer. Na die tijd zijn er nog vier zendingen geregistreerd die via Aruba zijn doorgevoerd. De Arubaanse autoriteiten hebben laten weten dat alle vier de zendingen voldeden aan de nodige douaneformaliteiten voor doorvoer. Omdat desondanks nog altijd de nodige zorg en aandacht bestond over de herkomst van Venezolaans goud, hebben Aruba en Curaçao zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
Hoe verhoudt het via Curaçao en Aruba en mogelijk andere Caribische delen van het Koninkrijk verhandelen van Venezolaans conflictgoud zich tot de Nederlandse erkenning van de heer Guaidó als Venezolaanse president en het door Nederland in 2017 opgestelde Goudconvenant, waarin wordt beloofd dat de ondertekenaars zich zullen houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en VN Guiding Principles for Business and Human Rights voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het Koninkrijk heeft Juan Guaidó erkend als interim-president van Venezuela met als doel het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen. Door de huidige politieke patstelling blijven verkiezingen vooralsnog uit. Het effectief gezag ligt voor het grootste deel bij het Maduro-bewind. Om de druk op het Maduro-bewind op te voeren heeft de Europese Unie een sanctieregime ingesteld. Zo is er een wapenembargo en zijn er persoonsgerichte sancties ingesteld tegen hooggeplaatste individuen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Sectorale sancties maken geen deel uit van het EU-sanctieregime.
Het doel van de ondertekenaars van het Goudconvenant (de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedrijven uit de Nederlandse goudsector en maatschappelijke organisaties) is om door middel van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te werken aan een verantwoorde waardeketen voor goud. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Volgens deze richtlijnen moeten bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven door mogelijke risico’s in hun keten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en daarover rekenschap af te leggen. Uit de rapportages over de twee jaar sinds de ondertekening van het goudconvenant is geen verband gebleken met goud uit Venezuela. In het kader van het goudconvenant en het bredere beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt de rijksoverheid verantwoorde grondstofwinning internationaal onder de aandacht. Zo zet de overheid zich in voor het terugdringen van kwikgebruik in goudwinning via het Minamataverdrag. Ook bracht de rijksoverheid het verantwoorde grondstofwinning en het goudconvenant het afgelopen jaar onder de aandacht bij de conferentie SDGs and Initiatives for Sustainsble Global Value Chains op 30 oktober 2018 en het jaarlijkse OESO-forum voor verantwoorde mineralen in april.
Deelt u de mening dat Venezuela zich in geen enkel opzicht houdt aan de vereisten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat Venezuela zich schuldig maakt aan illegale mijnbouw, onderdrukking en uitbuiting? Zo ja, moet hieruit niet worden afgeleid dat Venezolaans goud al sinds 2017 niet verhandeld had mogen worden?
Uit de berichtgeving over goud uit Venezuela en het rapport van de International Crisis Group van februari 20194 leid ik af dat de goudwinning in het zuiden van Venezuela de laatste jaren plaatsvindt onder toezicht of controle van gewapende groepen. Daarmee valt dit gebied onder de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden in lijn met de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen voortbouwt. Dit betekent dat bedrijven extra alert moeten zijn bij de import van of handel in goud uit Venezuela. Bedrijven die goud uit conflict- en hoog risicogebieden importeren of verhandelen, of uit een land waarvan bekend is dat het goud uit dergelijke gebieden doorvoert, dienen een risico-beheersplan op te stellen en uit te voeren. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP’s schrijven voor dat bedrijven risico’s in de keten moeten identificeren, voorkomen of mitigeren, en zien uitsluiting als laatste optie.
Welke maatregelen neemt u zich voor om, in goed onderling overleg met de Caribische delen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland, de invoer, doorvoer en handel in Venezolaans conflictgoud te bestrijden om te voorkomen dat Nederland de handel in conflictmineralen en daarmee indirect samenhangende mensenrechtenschendingen in Venezuela mogelijk maakt?
Zoals reeds gemeld hebben Aruba en Curaçao de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Die verantwoordelijkheid neemt de overheid in de goudsector door afspraken te maken met de Nederlandse bedrijven in de sector en door ten uitvoerlegging van de EU-conflictmineralenverordening die op 1 januari 2021 in werking treedt voor Nederland. De verordening verplicht importeurs van tin, tantaal, wolfraam, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden gepaste zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en daarover jaarlijks te rapporteren. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is aangesteld als bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de naleving van de verordening in Nederland.
Hoe wordt voorkomen dat conflictmineralen uit Venezuela op andere wijze via Nederland worden verhandeld?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten ‘Criminelen wassen 1 miljard wit via export tweedehandsauto’s’ en ‘Autobedrijven frauderen voor miljoenen bij export ex-leaseauto’s’ |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Criminelen wassen 1 miljard wit via export tweedehandsauto’s»1 en «Autobedrijven frauderen voor miljoenen bij export ex-leaseauto’s»?2
Ja, ik ben bekend met die berichten.
Hoe groot is de omvang van de fraude met export van ex-leaseauto’s? Om hoeveel autohandelaren gaat het? Om hoeveel tussenpersonen («katvangers») gaat het? Om welke bedragen en hoeveel auto’s gaat het? Is het voornamelijk de Nederlandse georganiseerde misdaad die geprofiteerd heeft van de fraude of valt de fraude ook te herleiden naar buitenlandse criminele bendes? Kunt u de omvang van de fraude uitgebreid toelichten?
Het betreffende strafrechtelijk onderzoek richt zich op vier verschillende autobedrijven. Tezamen zouden zij vanaf 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2019 vermoedelijk voor ongeveer 120 miljoen euro aan auto’s hebben geëxporteerd. Het btw-nadeel in dit onderzoek wordt berekend op ongeveer 21 miljoen euro. De fiscus gaat dat bedrag naheffen bij de Nederlandse autodealers. Omdat dit strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kunnen verdere details niet worden vermeld.
Over de omvang van fraude met export van ex-leaseauto’s in zijn algemeenheid zijn geen cijfers bekend. Wel heeft de contante verkoop van tweedehands (lease)auto’s aan buitenlandse handelaren al enige tijd de aandacht van politie, FIOD, Openbaar Ministerie en Belastingdienst. Contante verkopen zijn kwetsbaar voor trade-based money laundering. Dat geldt niet alleen voor de autohandel, maar ook voor andere sectoren. Het risico is dat op deze wijze grote hoeveelheden contant geld – afkomstig uit de zware georganiseerde criminaliteit – witgewassen worden.
Witwassen is een immens en complex probleem. Het is dan ook van groot belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan.
Daarom hebben de Ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid een gezamenlijk plan van aanpak witwassen opgesteld. Dat plan is op 30 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.3
Kunt u aangeven hoeveel leaseauto’s er zijn in Nederland en hoe groot de omvang van de tweedehandsmarkt is? Hoeveel Nederlandse leaseauto’s zijn in de afgelopen vijf jaar per jaar na verkoop naar het buitenland gegaan?
Zie onderstaande tabel voor de periode 2014 tot en met 2018.
Aantal lease voertuigen (per 31 december)1
Aantal geëxporteerde leasevoertuigen2
Aantal exportmeldingen3
2018
901.472
49.072
371.360
2017
817.652
46.121
340.571
2016
763.426
47.349
337.057
2015
732.405
50.238
341.077
2014
671.219
52.147
356.904
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal bij de Dienst Wegverkeer (RDW) op 31 december van het betreffende jaar geregistreerde voertuigen die op naam staan van een organisatie die bij de RDW geregistreerd is als leasemaatschappij of waarvan minimaal één van de voertuigverplichtingen (Motorrijtuigenbelasting (MRB), Algemene Periodieke Keuring (APK), Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM), boetes) is overgenomen door een organisatie die bij de RDW geregistreerd is als leasemaatschappij.
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal leasevoertuigen dat binnen een jaar na het einde van het leasecontract is geëxporteerd.
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal voertuigen dat in het betreffende jaar als geëxporteerd is geregistreerd.
De omvang van de tweedehandsmarkt was in 2018 ongeveer 2,6 miljoen.7
Kunt u toelichten waarom er meer dan twee jaar is gewacht met ingrijpen? Deelt u de mening dat snellere, gedetailleerde en veelvuldige informatie-uitwisseling tussen verschillende instanties noodzakelijk is om een adequate respons te leveren in witwaspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u de uitwisseling bevorderen?
Allereerst is van belang om te vermelden dat een gedegen voorbereiding nodig is om tot een redelijk vermoeden van enig strafbaar feit te komen. Pas dan kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Effectieve samenwerking en informatiedeling zijn van groot belang bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Hiervoor bestaan reeds diverse samenwerkingsverbanden waarbinnen verschillende instanties samenwerken, bijvoorbeeld het Financieel Expertise Centrum (FEC)8 en het Anti Money Laundering Centre (AMLC)9. Binnen deze samenwerkingsverbanden is reeds een publiek-private samenwerking gestart ten aanzien van trade-based money laundering. In het plan van aanpak witwassen waarnaar in de beantwoording van vraag 2 wordt verwezen, wordt benadrukt dat dergelijke samenwerkingsverbanden onmisbaar zijn voor het effectief voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering en dat zij om die reden moeten worden gestimuleerd en verder geïntensiveerd. Daarnaast bevat het plan van aanpak maatregelen die de informatie-uitwisseling verder moeten gaan bevorderen. Dat geldt voor informatie-uitwisseling tussen private partijen onderling, tussen publieke en private partijen alsook tussen publieke partijen. Een voorbeeld hiervan is de uitwisseling van informatie tussen toezichthouders op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en opsporingsorganisaties, waarvoor in het wetvoorstel Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn een grondslag is opgenomen.10 Dit wetsvoorstel is bij uw Kamer aanhangig.
Kunt u toelichten welke rol de regering ziet weggelegd voor Nederlandse instanties bij de versterking en vervolging van dit soort fraudeurs op internationaal niveau? Op welke manier wilt u dit in Europees verband agenderen en aanpakken?
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 201911 is nader uiteengezet wat we in Nederland en in Europees verband doen in het kader van de bestrijding van btw-fraude. Zo vindt Europese samenwerking plaats door middel van Eurofisc. Binnen dat early warning system wisselen lidstaten snel en in een zo vroeg mogelijk stadium informatie uit over mogelijke fraudeketens. Een van de speciale aandachtsvelden binnen Eurofisc betreft auto’s, boten en vliegtuigen. Verder wordt in de brief benoemd dat het Transactie Network Analyse-systeem onlangs is gelanceerd. Met deze IT-tool kunnen sneller en completer frauduleuze handelsnetwerken in kaart worden gebracht.
Daarnaast kan een btw-fraudezaak als onderhavige in de toekomst worden vervolgd door het Europees Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van witwassen wordt ook samengewerkt in internationaal en Europees verband, zowel op het gebied van het opstellen van bindende regels als op operationeel niveau. Dat is noodzakelijk en wenselijk nu witwassen veelal grensoverschrijdende aspecten kent en dus een internationale en Europese aanpak vergt. Internationale standaarden over het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering zijn opgesteld door de Financial Action Task Force (FATF) en neergelegd in de Europese anti-witwasrichtlijn.
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland), de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie hebben veelvuldig contact met internationale en Europese partners op het terrein van de aanpak van witwassen of daaraan verbonden terreinen zoals de aanpak van ondermijnende criminaliteit of afpakken. Nederland deelt informatie met partners via bijvoorbeeld het Egmont Secure Web en FIU.net, Interpol, Europol, Eurojust en CARIN. Ook worden gezamenlijke initiatieven specifiek op witwassen opgepakt onder meer binnen de European Multidisciplinary Platform Against Criminal threats (EMPACT), het Anti-Money laundering Operational Network (AMON) en het platform Joint Chiefs of Global Tax Enforcement (J5) alsmede het daarin onder gebrachte internationale systeem voor het matchen van data (Financial Criminal Investigations Net; FCI-Net). Binnen de FATF wordt een onderzoek uitgevoerd naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van trade-based money laundering. Dit moet leiden tot best practices en typologieën die gebruikt kunnen worden om trade-based money laundering beter te kunnen detecteren. Nederland is naast het Verenigd Koninkrijk co-leader van dit onderzoek. Tot slot wordt voortdurend geïnvesteerd in internationale en Europese rechtshulp, onder meer door middel van het plaatsen van Liaison Officers vanuit opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie in het buitenland.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties worden jaarlijks vanuit de autobranche gedaan? Hoeveel afzonderlijke autohandelaren zijn verantwoordelijk voor deze meldingen? Hoeveel van deze ongebruikelijke transacties worden vervolgens als verdacht aangemerkt? Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar?
Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door handelaren in voertuigen, het aantal afzonderlijke instellingen en het aantal verdacht verklaarde transacties door de FIU-Nederland van deze specifieke meldgroep staan vermeld in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland. Deze jaaroverzichten bevatten ook meer achtergrondinformatie bij de cijfers alsmede de werkwijze van de FIU, en zijn te raadplegen via de website van de FIU12.
Hieronder zijn de gegevens over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar, weergegeven.
4.386
4.711
5.041
3.969
3.871
533
522
506
493
513
1.475
1.493
2.029
174
411
Welke relatie heeft dit dossier met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen3? Bevestigt deze inval de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft het aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
Witwassen is een immens en complex probleem. Het is dan ook van groot belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. Het plan van aanpak witwassen waarnaar de Kamerleden verwijzen, moet hieraan een bijdrage gaan leveren. De hier aan de orde zijnde casuïstiek benadrukt de urgentie van het tegengaan van financieel-economische criminaliteit en vormt geen aanleiding voor verdere aanscherping van het plan. Dat plan bevat verschillende maatregelen die in gezamenlijkheid het tegengaan van witwassen naar een hoger niveau moeten tillen. In dit plan is onder meer aangegeven dat voor het intensiveren van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning o.a. aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM een bedrag ter beschikking is gesteld oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021. Met dit bedrag kunnen extra projecten en onderzoeken worden opgezet. De exacte inzet en verdeling van de middelen worden in onderlinge afstemming bepaald. Uw Kamer zal hierover in het najaar worden geïnformeerd.
Onderschrijft u het standpunt dat de Financial Intelligence Unit (FIU) in dit soort zaken effectiever zou kunnen opereren als het toegang had tot Douane-informatie?
De FIU-Nederland is op basis van de Wwft het centrale meldpunt waar Wwft-instellingen ongebruikelijke transacties dienen te melden. Met haar analyses van ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financieren van terrorisme en/of onderliggende gronddelicten.
Deze fraudezaak heeft betrekking op intracommunautaire btw-fraude. De Douane houdt toezicht op en heeft gegevens over het goederenverkeer dat de buitengrens van de Europese Unie overschrijdt.
De Douane vormt een belangrijke schakel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. De Douane voert controles uit op reizigers gericht op de handhaving van de Verordening liquide middelen14. Het gaat daarbij om controle op de naleving van de aangifteplicht van een reiziger, die met een bedrag ter waarde van € 10.000 of meer de Europese Unie binnenkomt of verlaat. De Douane verstrekt deze aangiftegegevens aan de FIU-Nederland. Daarnaast heeft de Douane het recht om bij de FIU-Nederland een melding te doen inzake het vervoer van witwasgevoelige goederen dat niet onder de aangifteplicht valt.
In aanvulling op het bovenstaande verkennen de FIU-Nederland en de Douane momenteel of de Douane, naast de verstrekte aangiftegegevens van liquide middelen, de beschikking heeft over additionele informatie, om de FIU-Nederland te ondersteunen in het detecteren van mogelijke witwas- of terrorismefinancieringsdossiers en, indien dit het geval is, op welke grondslag en wijze deze informatie ter beschikking van de FIU-Nederland kan worden gesteld. Controlegegevens van de Douane kunnen van groot belang zijn om buitengrensoverschrijdende goederenstromen en daaraan mogelijk verbonden ongebruikelijke geldstromen te analyseren. Deze analyse kan belangrijke inzichten geven ten behoeve van de voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende fraude en/of complexe gevallen van witwassen, zoals trade based money laundering.
Op welke manier wordt geborgd dat na een ongebruikelijke betaling in cash (van ten minste € 10.000) de gegevens van de katvangers bekend zijn en blijven tot onderzoek is afgerond?
Het bekend zijn en beschikbaar houden van bedoelde gegevens wordt geborgd door de Wwft. Op grond van die wet zijn degenen die beroeps- of bedrijfsmatig in goederen handelen verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten indien contante betalingen worden gedaan of ontvangen van EUR 10.000,– of meer. Ook rust op deze handelaren de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland.
De informatie die deze handelaren en andere instellingen uit hoofde van het cliëntenonderzoek hebben verzameld, dienen zij ten behoeve van opsporings- en onderzoeksdoeleinden gedurende een periode van vijf jaar na het beëindigen van een zakelijkerelatie of het uitvoeren van een transactie te bewaren. Daarna moeten zij de persoonsgegevens vernietigen met het oog op de bescherming van persoonsgegevens. Ook informatie m.b.t. een gemelde ongebruikelijke transactie dient vijf jaar bewaard te worden. De FIU-Nederland kan verder informatie opvragen bij instellingen.
Hoe kijkt u aan tegen de btw-fraude in deze casuïstiek? Overweegt u de strafmaat voor belastingfraude te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op de manier waarop u dit wilt gaan bewerkstelligen.
De wijze waarop in deze casus btw-fraude is gepleegd, is qua systematiek vergelijkbaar met andere grensoverschrijdende btw-fraude met goederen en/of diensten. Ik overweeg niet om de strafmaat voor belastingfraude te verhogen. Op dit moment acht ik de mogelijkheid van een bestuurlijke boete van ten hoogste 100% van het bedrag van de omzetbelasting dat opzettelijk of grofschuldig niet of niet tijdig is betaald of de inzet van het strafrecht, afdoende om naleving van de wet te bevorderen. Voor fiscale delicten die worden begaan door bedrijven geldt nu ook het nieuwe boetemaximum van 10% van de omzet. Dat maximum kan dus onder omstandigheden uitkomen boven de boetegrens van 100% van het belastingnadeel.
Hoeveel mensen doen onderzoek bij de Dienst Landelijke Recherche naar verdachte handelstransacties? Is dit voldoende om een reëel beeld te krijgen van de wijze waarop witwassen in de praktijk plaatsvindt?
Iedere opsporingsbeambte die werkzaam is bij de Dienst Landelijke Recherche, is bevoegd onderzoek te verrichten naar verdachte handelstransacties. Hoeveel personen daar op dit moment feitelijk onderzoek aan het doen zijn, wordt niet als zodanig geregistreerd.
Overigens zij opgemerkt dat ook bij andere politieonderdelen onderzoek naar witwassen plaatsvindt, zoals bij de gemengde rechercheteams op regionaal en districtsniveau alsmede de specialistische teams financieel-economische criminaliteit op regionaal niveau (FinEC teams). Ook is bij de middelen van het huidige Regeerakkoord 171 FTE aan politiecapaciteit toegekend ten behoeve van de opsporing van ondermijning. Dit moet ertoe bijdragen dat in de samenwerking robuuste verbanden kunnen ontstaan en ook slagvaardiger onderzoek kan worden gedaan naar regio-overstijgende criminele samenwerkingsverbanden. Dat komt ook de aanpak van witwassen ten goede. Er is, gelet op het voorgaande, op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat er onvoldoende capaciteit zou zijn bij de politie om een reëel beeld te krijgen van de wijze waarop witwassen in de praktijk plaatsvindt.
Heeft de FIOD voldoende mogelijkheden en capaciteiten om witwaspraktijken en fraude van deze grootte en professionaliteit aan te pakken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7, waarin reeds is aangegeven dat in het plan van aanpak witwassen voor het intensiveren van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM een bedrag ter beschikking is gesteld oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021. Met dit bedrag kunnen extra projecten en onderzoeken worden opgezet. Het plan van aanpak witwassen is op 30 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het bericht ‘Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de politie over de opkomst van crystal meth?
Ja, methamfetamine (crystal meth) is een zeer schadelijke, verslavende drugsoort. De aanwezigheid en productie in Nederland zijn niet nieuw. In voorgaande jaren zijn ook crystal methlabs aangetroffen.
Zijn er mensen aangehouden naar aanleiding van de vondst in Rotterdam? Kunt u de Kamer een laatste stand van zaken geven van deze zaak?
Er zijn bij de inval geen verdachten aangehouden. Op dit moment is het onderzoek nog in volle gang en kunnen in het belang daarvan geen verdere mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland? Welke aanwijzingen heeft u hiervoor? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Heeft u hierover contact met buitenlandse collega’s?
De politie heeft veel contact met buitenlandse opsporingsdiensten, waaronder de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA). De politie geeft aan geen op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland. Vooralsnog is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen.
Hoeveel laboratoria waar crystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In 2019 zijn in Nederland tot nu toe drie productielocaties aangetroffen en ontmanteld. Deze labs waren gevestigd in Wateringen, Moerdijk en Den Haag. In een bericht van de NOS op 4 juni jl. is het aantal van 4 labs genoemd.2 Dit vierde lab bevond zich in Wuustwezel in België, net over de grens. Bij het ontmantelen van dit lab is Nederlandse inzet betrokken geweest. In onderstaande figuur is op basis van de beschikbare politiegegevens het aantal in Nederland aangetroffen productielocaties van crystal meth sinds 2014 weergegeven.
Wordt op Europees niveau samengewerkt om gewelddadige, buitenlandse drugskartels buiten de deur te houden? Zo ja, hoe?
Binnen Europa wordt intensief samengewerkt in de bestrijding van de internationale georganiseerde (drugs)criminaliteit, bijvoorbeeld binnen de EMPACT-projecten en binnen Europol. Daarnaast vindt veelvuldige samenwerking plaats op grond van bilaterale rechtshulpverzoeken. Nederland en Mexico verlenen elkaar rechtshulp op basis van het TOC-verdrag (United Nations Convention against Transnational Organized Crime, New York, 15 November 2000) en het Verdrag van Wenen (United Nations Convention against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, Wenen, 20 December 1988)). Deze multilaterale verdragen geven veel mogelijkheden tot justitiële samenwerking op het gebied van zware criminaliteit, waaronder drugsfeiten en witwassen. Ook is er nog het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mexico uit 1907, op grond waarvan rechtshulp kan worden verleend.
De contacten met Mexico zijn goed, zowel ter plekke met de Nederlandse verbindingsofficier voor Mexico als met de Mexicaanse ambassade in Nederland. Ook de samenwerking met de Mexicaanse autoriteiten verloopt goed.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland sporadisch en slechts door enkele groepen gebruik wordt gemaakt van crystal meth, zoals u beschreef in uw Kamerbrief?2 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van onder andere de vangst in de Rotterdamse haven?
Crystal meth wordt in Nederland slechts sporadisch gebruikt door specifieke groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2017 signaleert wederom alleen gebruik in kleine niches van het uitgaansleven. De Antenne laat ook zien dat gebruik onder clubbers, ravers en festivalgangers afneemt.4 Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt dat slechts in de underground gayscenes het gebruik van crystal meth in opkomst zou zijn, maar dat het gebruik in deze specifieke groep niet omvangrijk is.5 Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de vangst in de Rotterdamse haven in overwegende mate voor de Nederlandse markt bestemd was.
Is bekend hoeveel methamfetamine-gebruikers er op dit moment zijn in Nederland en/of Europa? Zo ja, kunt u die informatie naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Er zijn geen specifieke landelijke cijfers over de het gebruik van crystal meth. Dergelijke specifieke cijfers zijn er ook niet voor Europa. Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt wel dat er onder de groep mannen die seks hebben met mannen enkele honderden crystal meth gebruikers zijn.6 Het drugsgebruik in Nederland wordt voortdurend gemonitord door het Trimbos instituut. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van crystal meth in Nederland.
Hoeveel veroordelingen zijn er op dit moment geweest voor productie en handel in crystal meth?
Het OM registreert niet specifiek op crystal meth. Bij de harddrugs gerelateerde strafbare feiten wordt slechts geregistreerd op: heroïne, cocaïne, ecstasy, GHB en amfetamine. Derhalve kan niet worden aangegeven hoeveel veroordelingen er op dit moment zijn geweest voor productie en handel in crystal meth.
Het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwenbesnijdenis komt vaker voor dan gedacht»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks dat vrouwenbesnijdenis sinds 1993 is verboden er nog geen veroordelingen hebben plaats gevonden, ondanks dat genitale verminking nog wel voorkomt? Hoe kan dit?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (art. 300–303 Wetboek van Strafrecht (WvSr)), mogelijk met inachtneming van de strafverzwarende omstandigheid zoals genoemd binnen artikel 304 lid 1 WvSr, wanneer het plaatsvindt binnen de familiaire kringen. Het Openbaar Ministerie registreert bij geweldsdelicten niet of sprake is van VGV, omdat er geen specifieke strafbaarstelling bestaat in het Wetboek van Strafrecht. Het is daarom niet uit de registers te halen hoe vaak door het OM is vervolgd voor VGV sinds 1993.
Klopt het dat 4200 meisjes het risico lopen op verminking? Welke concrete maatregelen neemt u om deze meisjes beter te beschermen? Kunt u een toelichting geven?
In Nederland wonen 38.000 meisjes in de leeftijd van 0 tot 19 jaar met tenminste 1 ouder uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4.200 meisjes het risico besneden te worden in de komende 20 jaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat het risico voor meisjes pas echt reëel wordt wanneer zij het land van herkomst bezoeken en wanneer zij de traditie van het land van herkomst volgen. De onderzoekers geven hierbij aan dat het niet te voorspellen is of en zo ja, hoeveel van deze meisjes in de komende 20 jaar daadwerkelijk besneden worden. Er is geen aanwijzing dat besnijdenis van meisjes in Nederland plaats heeft gevonden.
VGV is onterend en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Het brengt bovendien gezondheidsrisico’s met zich mee. VGV is daarom in Nederland ook strafbaar. De aanpak van VGV in Nederland bestaat uit een combinatie van maatregelen op het gebied van preventie, wetshandhaving en goede zorg voor vrouwen die een besnijdenis hebben ondergaan. Het is van belang dat professionals de signalen van een dreiging van VGV tijdig herkennen, om zo te voorkomen dat een meisje wordt besneden.
In Nederland worden alle kinderen van 0 t/m 19 jaar gezien door de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Het behoort tot de basistaken van de JGZ om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en indien nodig vervolgstappen te nemen. En ook verloskundigen zijn geschoold in het herkennen en bespreekbaar maken van een dreigende VGV.
Het is belangrijk dat ook andere betrokkenen voldoende kennis hebben om een dreiging van VGV eerder en beter te kunnen signaleren. Daarom worden organisaties als Pharos en GGD GHOR financieel ondersteund bij het organiseren van een jaarlijkse campagne binnen het onderwijs in de periode voor de zomervakantie. In deze campagne worden docenten geïnformeerd over de signalen van een dreigende VGV. Ook wordt beschreven op welke wijze docenten op deze signalen kunnen acteren. Ik geef subsidie aan Pharos voor de inrichting van een informatie- en adviespunt waar slachtoffers, omstanders en professionals terecht kunnen met vragen over VGV. Daarnaast ondersteun ik de Federatie van Somalische Associaties Nederland bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen treden op als voorlichter, adviseur en bemiddelaar, en hebben dezelfde culturele achtergrond als mensen in de risicogroep. Hierdoor kunnen zij een verbindende factor zijn tussen de meisjes, vrouwen en hun families, en de professionals.
De uitkomsten van het recente prevalentieonderzoek VGV zijn voor mij aanleiding om te bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de aanpak van VGV te versterken. Voor het einde van 2019 informeer ik uw Kamer daarover.
Welke maatregelen kunt u nemen om meisjes te beschermen tegen genitale verminking wanneer zij met hun ouders naar het land van herkomst gaan?
Professionals die vallen onder de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en die signalen hebben van een mogelijke besnijdenis of andere vormen van genitale verminking zijn verplicht om de stappen van de meldcode te doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis. Dit is op basis van hun professionele standaard in ieder geval zo bij acute en/of structurele onveiligheid.
Veilig Thuis bekijkt dan bij een dergelijke melding welke veiligheidsvoorwaarden en veiligheidsmaatregelen in de desbetreffende casus getroffen moeten worden. Indien ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om VGV te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderrechter kan dan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In acute zaken kan de melding, het verzoek door de RvdK en de toetsing hiervan door de kinderrechter op dezelfde dag plaatsvinden. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaatregel is uitgesproken. Bij de afweging of de minderjarige mag uitreizen betrekt de jeugdbeschermer of voogd ook het potentiële risico op VGV.
Uit gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over
VGV blijkt dat ouders die hun kind niet willen laten besnijden, tijdens een bezoek aan het land van herkomst regelmatig druk van familie ervaren. Dit is de reden dat ik de verklaring tegen meisjesbesnijdenis recentelijk heb geactualiseerd. Deze verklaring is onder meer ondertekend door de Minister voor Rechtsbescherming en mijzelf, en is daarnaast opgesteld in meerdere talen. Ouders kunnen met behulp van deze verklaring hun familie attenderen op de risico’s en strafbaarstelling van VGV.
Hoeveel meldingen van genitale verminking worden er jaarlijks door zorgprofessionals gedaan?
In de «Beleidsinformatie Veilig Thuis», dat elk half jaar door het CBS wordt gepubliceerd, staan het aantal adviezen en meldingen van VGV per regio weergegeven.2 Daaruit valt niet een-op-een te halen hoeveel van die meldingen door zorgprofessionals zijn gedaan. Bovendien wordt het aantal meldingen afgerond wegens beperkte aantallen, waardoor bij veel regio’s 0 meldingen staan vermeld.
De inspanningen van de Belastingdienst om bij te dragen aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het afpakken van misdaadgeld |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit?1
Ja.
Wat hield het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst in dat is ingediend om aanspraak te maken op de middelen die beschikbaar zijn gesteld binnen het Ondermijningsfonds? Wat was uw inhoudelijke motivatie om dit bestedingsvoorstel niet te honoreren? Kunt u dit bestedingsvoorstel en de afwijzing aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
In het bestedingsvoorstel heeft de Belastingdienst verzocht om € 7 mln. ter beschikking te stellen voor zijn activiteiten in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het voorstel bestond uit twee delen. Om de screening van briefpost en kleine pakketten door de Douane te versnellen en intensiveren was het voorstel om twee CT-scanners aan te schaffen waarvoor vanaf 2020 € 1,6 mln. benodigd was. In het bestedingsvoorstel werd aangegeven dat de investering afhankelijk was van de uitkomsten van een in 2019 uit te voeren pilot. Het resultaat zou bepalen of het budget voor een additionele uitbreiding met deze scans vanaf 2020 daadwerkelijk zou worden benut. In verband met deze onzekerheid is op dat moment besloten om het voorstel – gezien de scherpe keuzes die gemaakt moesten worden – niet te honoreren.
Daarnaast is ten behoeve van het op sterkte houden en het doorvoeren van een beperkte mate van versterking van de teams die zich binnen de Belastingdienst bezighouden met onder andere de aanpak van ondermijnende criminaliteit in RIEC-verband (de zogenoemde Fraude/Externe Overheidssamenwerking teams), gevraagd vanaf 2019 € 5,4 mln. ter beschikking te stellen.
Met het op sterkte houden van de bezetting zouden de uit te voeren onderzoeken voor wat betreft de fiscale aanpak van ondermijnende criminaliteit op peil kunnen worden gehouden. Het karakter van het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst voldeed daarmee maar beperkt aan het doel waarvoor de extra (en bovendien eenmalige) middelen beschikbaar zijn gesteld, namelijk om een versnelling en versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit realiseren.
Gezien de operationele aard van de bestedingsvoorstellen die door de overige partners zijn ingediend zal ik de versterkingsplannen niet openbaar te maken. De verantwoordelijkheid voor de afweging van deze voorstellen en de uiteindelijke besluitvorming over de verdeling van de gelden is belegd bij de Minister van Justitie en Veiligheid, gebaseerd op het unanieme advies van het Strategisch Beraad Ondermijning.
Naast het anti-ondermijningsfonds zijn er overigens structurele middelen beschikbaar gesteld voor de versterkingsaanpak. Uit die middelen, € 10 mln. vanaf 2019, ontvangen de Belastingdienst en FIOD € 1 mln. in 2019 en € 850.000 in 2020 en verdere jaren, voor de versterking van analysecapaciteit op regionaal niveau.
Waarom stelt u zo nadrukkelijk dat de Belastingdienst een landelijke organisatie is met landelijke prioriteiten die op landelijk en regionaal niveau een afweging maakt ten aanzien van de eigen inzet op basis van onder andere de beschikbare capaciteit?
De Belastingdienst maakt op landelijk niveau keuzes over waar de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Om de capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten, worden de taken van de Belastingdienst geprioriteerd. Met het Jaarplan worden de uitkomsten van dit keuzeproces aan uw Kamer aangeboden.2 De Belastingdienst heeft een maatschappelijke taak om een bijdrage te leveren aan de rijksbrede aanpak om de samenleving te beschermen tegen fraude en ondermijnende criminaliteit. De Belastingdienst geeft deze aanpak van ondermijnende criminaliteit vorm met 11 teams «Fraude/Externe Overheidssamenwerking» (per RIEC een team, ten behoeve van RIEC Oost-Nederland zijn dat er twee i.v.m. de omvang van het werkgebied en het aantal gemeenten).
De Belastingdienst kan niet op elk afzonderlijk (lokaal) signaal acteren. De inzet van deze teams wordt bepaald door de regionale ondermijningsbeelden welke in LIEC/RIEC verband worden opgesteld. Elke regio kent immers zijn eigen regionale en lokale problematiek. De RIEC’s brengen fenomenen, gebieden of sleutelplaatsen in kaart, die als knooppunt voor ondermijnende criminaliteit fungeren of daar kwetsbaar voor zijn. Deze kunnen per (RIEC) regio verschillen. Ook kan subjectgerichte casuïstiek worden ingebracht. De daadwerkelijke capaciteit van deze 11 teams wordt op landelijk niveau bepaald.
Doordat de samenwerking is vorm gegeven binnen de LIEC/RIEC structuur is er dus ruimte voor regionale prioriteiten bij de inzet van de capaciteit van de Belastingdienst.
Op welke wijze beslist de Belastingdienst om regionale prioriteiten toe te laten in zijn prioriteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat als een regio, bijvoorbeeld Noord-Brabant, in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid extra inzet op de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, de Belastingdienst daarbij hoort te helpen? In hoeverre is hiervoor al ruimte? Bent u bereid deze mogelijkheden om regionaal verschillende accenten te leggen te vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de achtergrond, analyse en belangrijkste redenen zijn voor uw besluit om (bij voorjaarsnota) extra geld beschikbaar te stellen «voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst»? Hoe ziet deze investering er meerjarig uit? Waar zal deze investering terechtkomen? Welke doelen (en eventuele voorwaarden) worden hierbij gesteld?
In het regeerakkoord is prioriteit gegeven aan de aanpak van witwassen en ondermijnende criminaliteit. In het regeerakkoord is daarom geld beschikbaar gesteld voor extra capaciteit in de aanpak van ondermijnende criminaliteit voor de organisaties in de strafrechtketen. Door de intensivering bij de andere partners bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wordt ook steeds vaker een beroep gedaan op de Belastingdienst, zoals ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Om de Belastingdienst in staat te stellen meer dan nu mee te kunnen doen in de uitwerking van de verschillende (regionale) versterkingsplannen wordt extra geld beschikbaar gesteld. Een intensivering van de inzet bij externe overheidssamenwerking biedt de mogelijkheid om in nauwe samenwerking met de partners meer bij te dragen aan de bestrijding van ondermijning.
2019
0,9
2020
15,0
2021
29,0
2022
29,0
2023
29,0
Zoals bij de eerdere beantwoording4 is aangegeven wordt momenteel gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit. De precieze plannen worden met Prinsjesdag bekend gemaakt.
Zou het niet goed zijn om nu ook specifiek aan het openbaar ministerie (OM) en de financiële recherche extra geld beschikbaar te stellen om meer crimineel geld af te pakken, altijd de samenwerking met de Belastingdienst te zoeken bij zaken van enige omvang, en dichterbij het uitgangspunt te komen dat misdaad niet mag lonen?
Bij het afpakken van crimineel vermogen is de samenwerking en afstemming tussen de partners, waaronder het OM, politie, FIOD en de Belastingdienst, essentieel. Per casus wordt dan ook altijd de afweging gemaakt welke partner met welk type interventie het beste resultaat kan behalen in de betreffende zaak.
Inzake het afpakken van crimineel vermogen heb ik uw Kamer per brief op 13 maart jl. geïnformeerd.5 In de brief is uiteengezet hoe verschillende projecten gefinancierd door versterkingsgelden voor het afpakken van crimineel vermogen en de versterking van de aanpak van ondermijning, nationaal en door de regio’s worden opgepakt. Daar nemen zowel de Belastingdienst als het OM aan deel.
Wat zijn uw ambities ten aanzien van het afpakken, ontnemen of afromen van crimineel geld, de inzet van de Belastingdienst daarbij, en de samenwerking op dit gebied met het OM?
In de brief van 13 maart jl. heb ik uw Kamer over de ambities op het terrein van afpakken geïnformeerd. In de kern houdt de gezamenlijke strategie van de partners in dat bij het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en breder geld gedreven criminaliteit méér focus moet worden gelegd op het blootleggen van criminele geldstromen, om van daaruit effectieve interventies te bepalen en te plegen. Daarnaast beziet een werkgroep momenteel welke verbeterpunten in de wetgeving mogelijk zijn om het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Het OM, de politie en de Belastingdienst nemen bovendien deel aan de werkgroep die zich bezighoudt met het opzetten van een integrale afpakmonitor, zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2019–2022.
Verder bent u op 1 juli jl. geïnformeerd over de nationale aanpak van het Kabinet om witwassen te bestrijden. Maatregelen om het witwassen tegen te gaan zullen bijdragen aan het vergroten van het zicht van partners als de Belastingdienst en het OM op het crimineel vermogen.
Het bericht ‘Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies»?1 Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen?
Ja. Deze gegevens van Checkpoint Systems zijn in lijn met eerdere cijfers. De Global Retail Theft Index, die gebaseerd is op onderzoeksresultaten van hetzelfde bureau, kwam voor 2015 uit op een vergelijkbare omvang van de schade. Dit bedrag is erg hoog en er worden veel onderwerpen bij elkaar opgeteld (onder andere winkeldiefstal, interne fraude en derving). De brancheorganisaties houden de directe schade voor winkeldiefstal op honderden miljoenen, waarvan ongeveer 1/3 veroorzaakt wordt door georganiseerde groepen.
Kunt u uiteenzetten welke mogelijke oplossingen door u overwogen worden om het verlies voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) door winkeldiefstal terug te brengen?
Ter bevordering van het veilig ondernemen is er een publiek-privaat platform onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Het Ministerie van EZK is hier ook in vertegenwoordigd. Dit platform richt zich op de aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, zoals ook winkeldiefstal. Er wordt onder meer gewerkt aan een module aangifte winkeldiefstal op het Operationeel Politie Platform (OPP) en aan de aanpak van mobiele bendes van winkeldieven.
Als onderdeel van het Actieplan Aanpak Mobiel Banditisme is eind vorig jaar, na goedkeuring van de Autoriteit Persoonsgegevens, het waarschuwingsregister Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO) in gebruik genomen. In GIO wordt (beeld)materiaal en overige informatie van private partijen over mobiele bendes geanalyseerd en bewerkt ten behoeve van de opsporing en preventie. Na een selectie op bruikbare gegevens wordt de informatie verrijkt met politiële informatie ten behoeve van de opsporing. GIO koppelt de gegevens ook terug naar de deelnemende private partijen, zodat zij (beveiligings)maatregelen kunnen treffen op basis van signalen over mobiele bendes. De komende tijd zullen nieuwe en aanvullende maatregelen uit het Actieplan worden uitgevoerd.
In het NPC wordt gesproken met het bedrijfsleven om in gezamenlijkheid de aanpak waar nodig verder te verstevigen en aan te passen. De aanpak van winkeldiefstal is daarnaast onderdeel van andere gezamenlijke initiatieven om criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te maken krijgt terug te dringen. Voorbeeld hiervan is de aanpak van heling. Ook draagt de publiek-private samenwerking in de regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO) bij aan de lokale en regionale aanpak van winkeldiefstal. In een PVO werken politie, justitie, gemeenten, branche en ondernemers samen aan de oplossing van regionale veiligheidsproblemen.
In de NPC-vergadering van 17 juni jl. is het actieprogramma Veilig ondernemen 2019–2022 vastgesteld. Deze zal ik uw Kamer binnenkort doen toekomen. In dit actieplan is mobiel banditisme als prioriteit benoemd voor de komende jaren. Samen met de branche nemen we maatregelen om de verschillende vormen van vermogenscriminaliteit die deze mobiele dadergroepen plegen, waaronder winkeldiefstal, aan te pakken.
Welke stappen onderneemt u om de aanpak van winkeldiefstal tot prioriteit te maken en daarbij andere ministeriële departementen te betrekken?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de appreciatie op de notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» van de leden Wörsdörfer en Van Oosten, overhandigd tijdens het debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat (35 000-XIII) op 6 november 2018, voor het einde van het zomerreces naar de Kamer sturen?
Omdat de aanbevelingen van de VVD-notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» allemaal op het terrein van de Minister van Justitie en Veiligheid liggen, heb ik de notitie persoonlijk onder de aandacht gebracht van mijn collega-bewindspersoon. De Minister van Justitie en Veiligheid werkt aan een appreciatie en verwacht deze voor het einde van de zomer aan uw Kamer te doen toekomen.
Fraude in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw zorgbureau onder vuur: ditmaal wegens «bankje spelen» met zorggeld»?1
Ja.
Vind u het ook kwalijk dat er wederom sprake is van fraude bij een Twents zorgkantoor?
Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Fraude dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. In de door u aangehaalde situatie gaat het om een zorgbureau dat leningen verstrekt.
Hoe beoogt het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg een einde te maken aan deze specifieke vorm van zorgfraude?
Het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg heeft tot doel fraude in de zorg in het algemeen te bestrijden. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit gaan wisselen, zodat deze partijen vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid fraude beter kunnen opsporen en aanpakken. Wanneer deze partijen elk individuele signalen over een bepaalde zorgaanbieder hebben die op zichzelf niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van fraude, dan kan binnen het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), waar al deze signalen bij elkaar komen, duidelijk worden dat er toch meer aan de hand is bij een zorgaanbieder. Een specifiek signaal over het verstrekken van leningen met zorggeld zou ook bij het IKZ onderzocht kunnen worden. Alle signalen bij elkaar kunnen leiden tot een beter en concreter beeld dat aanleiding geeft tot gericht vervolgonderzoek naar fraude. Fraude in de zorg kan hierdoor eerder worden opgespoord en beter worden aangepakt.
Het wetsvoorstel maakt daarnaast mogelijk dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over zorgaanbieders die opzettelijk de fout ingaan met zorggeld op een centrale plek registreren, in een zogenoemd waarschuwingsregister. Genoemde instanties kunnen dit register onder andere raadplegen voordat zij een contract afsluiten. Dit helpt om te voorkomen dat frauderende zorgaanbieders actief worden in een andere gemeente of in een ander zorgdomein, daar opnieuw contracten afsluiten en zo door kunnen gaan met hun kwalijke praktijken.
Ziet u mogelijkheden om het verstrekken van leningen niet alleen «onwenselijk» maar ook onwettig te maken? Zo ja, welke?
In de Kamerbrief van 18 juni 20192 heb ik aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer leningen worden verstrekt, wanneer dit niet bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder. Indien door een zorgaanbieder een lening wordt verstrekt die niet in het belang van de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder is, is mogelijk sprake van belangenverstrengeling. Zoals in de brief van 9 juli 20193 is aangekondigd, werk ik aan maatregelen omtrent versterking van het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering waardoor belangenverstrengeling wordt voorkomen en transparantie over de bedrijfsvoering wordt vergroot. Daarmee wordt ook het verstrekken van leningen tegengegaan die niet bijdragen aan de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder.
Bent u nog steeds van mening dat Twente een goed voorbeeld is van een regio die zorgfraude goed aanpakt en voorkomt, zoals u stelde in de beantwoording op schriftelijke vragen over foute zorgondernemers op 17 juni jl.?2
Ja.
Deelt u de mening dat nu u in bovengenoemde reactie op schriftelijke vragen heeft aangegeven ook van mening te zijn dat een zorgaanbieder geen bank hoort te spelen met zorggeld en dat ook onwenselijk te vinden daar ook vervolgactie van u dient plaats te vinden om te zorgen dat een en ander ook daadwerkelijk niet meer voorkomt? Zo ja, op welke termijn onderneemt u dan welke actie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid cijfers bij te houden van de met fraude gepaard gaande bedragen daar waar gemeenten belast zijn met controle en toezicht om een duidelijk overzicht te creëren van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is dan ook aan hen of zij cijfers over onrechtmatigheden registreren en/of publiceren.
Bent u van mening dat het beter is nu zelf nadere actie te ondernemen dan af te wachten of gemeenten dat gaan doen?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Om gemeenten te ondersteunen bij de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit het Ministerie van VWS een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit.
Bent u bekend met het rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties over de moord op de Saoedische journalist Khashoggi?1
Ja.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Khashoggi «het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade» (par. 235)?
Het rapport van de Speciaal Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies van de Verenigde Naties Agnès Callamard bevat ernstige conclusies, zoals dat de moord op Jamal Khashoggi een buitengerechtelijke executie vormt die met voorbedachten rade is uitgevoerd. Dit is uiteraard een ernstige constatering, en Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken. De Speciaal Rapporteur concludeert ook (paragraaf 237) dat haar onderzoek niet in de plaats kan treden van een onafhankelijk strafproces waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen kan worden vastgesteld. In deel III (paragrafen 258–327) en deel V (paragrafen 388–418) zet zij uiteen binnen welk kader het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging moeten worden vorm gegeven.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Saoedi-Arabië verantwoordelijk is voor de moord onder internationaal recht (par. 235)?
De Speciaal Rapporteur concludeert dat Saoedi-Arabië aansprakelijk is voor schendingen van zijn verplichtingen onder internationale mensenrechten, als gevolg van een opzettelijke executie met voorbedachten rade, een buitengerechtelijke executie, uitgevoerd door zijn overheidsfunctionarissen. Ook deze conclusies zijn ernstig. Het rapport geeft in de eerste plaats steun voor de nabestaanden en Turkije en mogelijk ook aan de Verenigde Staten om Saoedi-Arabië aansprakelijk te stellen voor schendingen van internationaal recht. Nederland en de EU hebben Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en beschikbare informatie vrij te geven.
Hoe apprecieert u de aanbeveling van het rapport dat er verder onderzoek moet komen naar de moord op Khashoggi (par. 473)?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi-Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet om de veiligheid van journalisten te vergroten?
De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur zijn in eerste instantie gericht aan Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft de Speciaal Rapporteur ook een aantal aanbevelingen gedaan aan alle VN-lidstaten. De eerste aanbeveling voor VN-lidstaten betreft het oproepen voor gerechtigheid voor de moord op Khashoggi en is in lijn met de oproepen die Nederland en de Europese Unie meerdere malen hebben gedaan.
De Speciaal Rapporteur heeft daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan over het ondersteunen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Deze aanbevelingen ondersteunt Nederland. Nederland draagt jaarlijks € 27.9 miljoen bij aan projecten en programma’s ter bevordering van vrijheid van meningsuiting en veiligheid van journalisten. Daarnaast is Nederland ieder jaar cosponsor van de Safety of Journalists resolutie, zowel in Mensenrechtenraad als in de Algemene Vergadering van de VN.
Wat betreft de aanbeveling over de export van surveillancegoederen: bij alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar Saoedi-Arabië van gecontroleerde dual use goederen, en zeker ook waar het cyber-gerelateerde goederen betreft, toetst Nederland al zeer restrictief en wijst Nederland een vergunning af bij elk risico op mensenrechtenschendingen of mogelijke inzet bij het conflict in Jemen. In algemene zin is Nederland voorstander van het verder onder controle brengen van cybersurveillancetechnologie waar het risico’s op mensenrechtenschendingen meebrengt. Nederland zet zich in om dit bij voorkeur in een zo breed mogelijk multilateraal verband voor elkaar te krijgen.
Tot slot is er een aantal aanbevelingen over het versterken van de capaciteit van de VN. In het algemeen ziet Nederland het nut en de noodzaak van het versterken van de onderzoekscapaciteit van het secretariaat van de VN (het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, OHCHR). Nederland is voornemens om de OHCHR op dat punt financieel te ondersteunen. Nederland gaat de specifieke aanbevelingen voor het instellen van een Standing Mechanism for Criminal Investigation and Accountability en een Fact Finding Task Forcebespreken met internationale partners, met name met OHCHR.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet aan VN-lidstaten? Bent u voornemens de aanbeveling over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de aanbeveling om doelgerichte sancties tegen individuen en de kroonprins in het bijzonder in te stellen? (par. 498) Bent u voornemens hier stappen in te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Welke stappen bent u van plan te nemen richting Saoedi-Arabië, bilateraal en multilateraal, naar aanleiding van dit rapport?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en onze reactie hierop. Nederland zal dit blijven doen. Ook is hierover gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Tijdens de interactieve dialoog in de VN Mensenrechtenraad hebben Nederland en de EU Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Bent u bereid in internationaal verband op te trekken om binnen de Verenigde Naties de conclusies uit het rapport over te nemen en de aanbevelingen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 5 en 6 zijn de meeste aanbevelingen uit het rapport in lijn met het huidige Nederlandse beleid. Waar mogelijk trekt Nederland op met EU-partners en gelijkgezinde landen om aan de aanbevelingen gehoor te geven.
Het bericht ‘Onderwereld beraamt weer aanslag op Brabantse agent’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onderwereld beraamt weer aanslag op Brabantse agent»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de zaak waarbij in januari een Brabantse agent door drugscriminelen met de dood werd bedreigd, nog steeds in onderzoek is? Zo nee, waarom niet?
Nee, over lopende opsporingsonderzoeken kan ik u geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat daders die onze agenten bedreigen, zo spoedig mogelijk moeten worden aangepakt om daarmee een duidelijk signaal af te geven?
Het is onacceptabel wanneer werknemers met een publieke taak, zoals politieagenten, te maken krijgen met ernstige bedreigingen. Politiemedewerkers hebben een verantwoordelijke rol in de samenleving en moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij te worden gehinderd. Ik acht het van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders. Hiertoe werken politie en Openbaar Ministerie overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die in het kader van het programma Veilige Publieke Taak (VPT) zijn opgesteld.
In het conceptwetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit dat op 11 juli 2019 in consultatie is gegaan, stel ik een verhoging voor van de strafmaat voor bedreiging van maximaal twee naar drie jaar gevangenisstraf. Dit doet recht aan de ontwikkeling in ernst en impact van bedreiging en het leed dat met dit delict wordt veroorzaakt aan de betrokkenen en de samenleving.
Kunt u helderheid verschaffen in de aantallen waarin dergelijke ernstige bedreigingen aan politieagenten worden geuit? Kunt u eveneens aangeven of dit in meerdere eenheden voorkomt?
Cijfers over bedreigingen tegen politieagenten worden bijgehouden in het kader van de registratie van geweld tegen politieambtenaren (GTPA). In 2018 was in 1125 van de in totaal ruim tienduizend meldingen van geweld tegen politieambtenaren sprake van woordelijke bedreiging en bij nog meer dan 300 meldingen was sprake van feitelijke bedreiging met een voorwerp. Omdat het kan gaan om verschillende soorten bedreigingen is niet te zeggen in hoeveel gevallen het gaat om ernstige bedreiging waarbij sprake is van een mogelijk verband met georganiseerde criminaliteit. Bedreiging tegen politieambtenaren komt in meerdere eenheden voor.
Zijn de afgelopen jaren daders veroordeeld voor delicten waarbij politieagenten met de dood werden bedreigd? Zo ja, welke straf kregen de daders opgelegd?
Ja, in de afgelopen jaren zijn verdachten veroordeeld wegens het bedreigen van politieagenten. In de gevallen waarin de rechter tot strafoplegging is overgegaan voor die bedreigingen, houdt de rechter rekening met alle feiten en omstandigheden. Deze verschillen per zaak. Bovendien worden verdachten niet zelden voor meerdere delicten vervolgd, zodat niet kan worden geabstraheerd welk «deel» van de straf betrekking heeft op de bedreiging.
Op dit moment wordt de ELA opnieuw geëvalueerd. Ik verwacht de resultaten na de zomer. Daarnaast blijkt uit het onderzoek waarover u in 2014 bent geïnformeerd dat het Openbaar Ministerie de verhoogde strafeis toepast en de rechter deze in grote lijnen ook volgt.
Kunt u aangeven of social media bedrijven zoals Facebook, Twitter en Instagram contact hebben met de Nederlandse politie om in spoedsituaties waarbij doodsbedreigingen aan de orde zijn, afbeeldingen te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn contacten tussen social media-bedrijven en de politie om in spoedsituaties afbeeldingen te kunnen verwijderen.
Kunt u garanderen dat alles op alles wordt gezet om bedreigde agenten de maximale bescherming te bieden in geval van doodsbedreigingen? Kunt u eveneens garanderen dat collega’s van bedreigde agenten de benodigde ondersteuning krijgen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer agenten agressie of (dreiging met) geweld ervaren bij de uitvoering van hun werkzaamheden, bestaan er verschillende handelingsperspectieven. De interne richtlijn Arbeidsgerelateerd geweld tegen politieambtenaren in de privésfeer wordt gehanteerd wanneer politiemedewerkers slachtoffer worden van bedreigingen of andersoortig geweld. Daarin staat een eenduidige en uniforme werkwijze beschreven betreffende de behandeling en afhandeling van arbeidsgerelateerd geweld tegen politiemedewerkers in de privésfeer. Het uitgangspunt van die richtlijn is dat voor elk incident vervolgstappen en maatregelen worden genomen in de richting van de veroorzaker en dat maatregelen worden getroffen in verband met de veiligheid en bescherming van de politiemedewerker en/of omgeving. Dit betreft altijd een uniek pakket van maatregelen, want iedere casus vraagt om maatwerk.
Indien dreiging en risico dusdanig zijn dat de werkgever hiertegen geen adequate maatregelen kan treffen, dan heeft de overheid de plicht daarvoor zorg te dragen. Het Openbaar Ministerie kan daartoe vanuit haar rol als decentraal gezag binnen het stelsel van bewaken en beveiligen de juiste aanvullende maatregelen treffen. Zij doet dit op basis van dreiging en risico waarbij veiligheid en maatwerk voorop staan. Dit vergt altijd een zorgvuldige afweging.
Ervaringen met bedreiging kunnen een grote impact hebben op de psychische en fysieke gezondheid van politiemedewerkers en hun collega’s. De leidinggevende bij de politie is verantwoordelijk voor de eerste opvang en begeleiding van politiemedewerkers die te maken hebben gehad met agressie, geweld of de dreiging daarvan. Ook de collega’s uit de Teams Collegiale Ondersteuning (TCO) benaderen politiemedewerkers die betrokken zijn geweest bij incidenten. Medewerkers kunnen zich ook zelf tot het TCO wenden. Indien nodig wordt de politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand, aangeboden.
Het bericht ‘VN-rapport: Bewijs dat Saoedische kroonprins achter moord Khashoggi zit’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN-rapport: Bewijs dat Saoedische kroonprins achter moord Khashoggi zit» van 19 juni 2019?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit VN-rapport, waarin staat dat de betrokkenheid van kroonprins Mohammed Bin Salman van Saoedi-Arabië bij de moord op journalist Jamal Khashoggi officieel nog moet worden onderzocht, maar dat er «geloofwaardig bewijs» is dat Bin Salman schuld heeft aan de moord?2
Het rapport van speciaal rapporteur Callamard over de moord op journalist Jamal Khashoggi bevat ernstige conclusies. Het rapport spreekt van een moord met voorbedachten rade waar hoge functionarissen van Saoedi-Arabië verantwoordelijk voor waren. Saoedi-Arabië heeft niet adequaat gereageerd op het rapport, door de conclusies en aanbevelingen in hun geheel te verwerpen. Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken.
Heeft u of gaat u contact opnemen met speciaal VN-rapporteur Agnes Callamard die uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar wat er is gebeurd met Khashoggi? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? En zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op 26 juni deelgenomen aan een interactieve dialoog met de Speciaal Rapporteur Callamard tijdens bij de VN-Mensenrechtenraad. Nederland heeft waardering uitgesproken voor het grondige rapport. Ook hebben Nederland en de EU de verschrikkelijke moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven.
Deelt u de mening dat op basis van het onderzoek van de speciaal VN-rapporteur de dood van de journalist een «internationale misdaad is»? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Zo nee, waarom niet?
In haar rapport stelt de Speciaal Rapporteur dat de moord op Jamal Khashoggi in meerdere opzichten een internationaal misdrijf vormt, onder meer als buitengerechtelijke executie, en mogelijk als marteling en gedwongen verdwijning (paragraaf 21). Staten zijn op grond van het volkenrecht verplicht om dergelijke misdrijven te onderzoeken en de vermeende daders hiervan te vervolgen en te berechten. Deze verplichting rust in de eerste plaats op de staat die rechtsmacht heeft, bijvoorbeeld omdat het misdrijf op zijn grondgebied heeft plaatsgevonden of omdat de vermeende dader(s) of het slachtoffer zijn staatsburger(s) zijn. Daarnaast rust ook op andere staten de verplichting om, waar mogelijk, mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek. Een vaststelling dat een internationale norm is geschonden kan alleen plaatsvinden op basis van grondig en degelijk feitenonderzoek. Zoals de Speciaal Rapporteur zelf stelt moet de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen worden vastgesteld in een strafproces dat aan alle relevante standaarden voldoet.
Op welke termijn gaat u contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten om de oproep van de VN tot meer sancties tegen Saoedi-Arabië en de kroonprins in het bijzonder te bespreken?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en de stappen voorwaarts. Nederland en de EU blijven druk uitoefenen op Saoedi-Arabië om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken.
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Gaat u de oproep van de VN tot het instellen van meer sancties tegen Saoedi-Arabië en de kroonprins in het bijzonder met andere internationale collega’s bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en in welk multilateraal verband gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is of zijn in uw visie de mogelijke vervolgstap(-pen), nu in het rapport staat dat het onderzoek van de Saoedi's en de Turken naar de moord op Khashoggi niet onbevooroordeeld en niet grondig is verricht?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Intimidatie van huurders door huisbazen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van BNR dat er bij huurteams in grote steden een stortvloed aan klachten is over verhuurders en dat het aantal meldingen van intimidatie «structureel te hoog» ligt? Wat is uw reactie daariop?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht3 van BNR. Ik begrijp heel goed wat de negatieve gevolgen kunnen zijn van de schaarste op de woningmarkt. Door de krapte staat de betaalbaarheid onder druk en zien we excessen in de steden met de meeste spanning op de woningmarkt. Sommige kwaadwillenden zullen misbruik willen maken van die schaarste. Dat neem ik zeer serieus. De afgelopen periode heb ik met verschillende partijen op de woningmarkt en met de medeoverheden veel acties in gang gezet tegen het woningtekort en de excessen op de woningmarkt. Ik zal twee voorbeelden noemen.
In de woondeals die ik sluit met de regio’s waar het woningtekort en de gevolgen daarvan het meest urgent zijn, maak ik ten eerste afspraken om samen te werken aan de bouwproductie. Doel is om juist in deze regio’s zo snel mogelijk de woningtekorten terug te dringen. Omdat meer bouwen altijd tijd kost maak ik in de woondeals aanvullend ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de tekorten waar we meteen mee aan de slag kunnen. Ik heb u inmiddels geïnformeerd over de woondeals die ik heb gesloten met de stad Groningen, het Stedelijk Gebied Eindhoven, de zuidelijke Randstad en de regio Utrecht.
In de brief aan uw Kamer van 9 november 2018 leest u hoe ik samen met de betrokken partijen de aanpak Goed Verhuurderschap ben gestart om de misstanden in de huursector tegen te gaan, zoals malafide verhuurderschap, discriminatie en het rekenen van onterechte bemiddelingskosten. De partijen en ik zijn nu gezamenlijk bezig met het uitvoeren van de afgesproken actiepunten, die ik in voornoemde brief heb vermeld.
Ik informeer u halfjaarlijks via de voortgangsrapportage Nationale Woonagenda.
Hoe is het mogelijk dat in Amsterdam, Utrecht en Nijmegen in één jaar tijd bijna 200 meldingen van intimidatie door huisbazen zijn gedaan, terwijl de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vorig jaar antwoordde: «Dan kunnen we samen, het ministerie met het lokaal bestuur, ervoor zorgen dat dit probleem wordt uitgebannen, want ik ben het met u eens dat dit onacceptabel is, zeker als er intimidatie en geweld om de hoek komen kijken. Dit moeten we te allen tijde tegengaan»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u extra gedaan aan het uitbannen van intimidatie en geweld tegen huurders sinds vorig jaar, toen uit een bericht van EenVandaag bleek dat het aantal meldingen over huisbazen die huurders bedreigen toe was genomen?3
Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven verken ik met de betrokken partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide particulieren verhuurders, van zowel gereguleerde als geliberaliseerde huurwoningen, kan worden opgetreden.
Een belangrijke rol is weggelegd voor het delen van «best practices» tussen gemeenten. In een aantal grote steden wordt op creatieve en doortastende wijze opgetreden tegen excessen die de malafide verhuurder veroorzaakt. Ik span mij in om die ervaringskennis breder beschikbaar te stellen aan gemeenten. Die kennis toont aan wat er in de huidige situatie mogelijk is.
Aanvullend heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten aanvullende afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De gemeente Groningen is een pilot gestart over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel voor verhuurders aan studenten;
De gemeente Amsterdam start een pilot om verhuurders die hun verplichtingen niet nakomen effectiever aan te pakken, met instrumenten zoals beheerovername en de bestuurlijke boete in de Woningwet, die nu niet vaak worden gebruikt;
In de Utrechtse pilot zet de gemeente in op de regionale verbreding van de aanpak huisjesmelkers inclusief inzet van huurteams, het slimmer opsporen van malafide bedrijfsvoering voor maximale inzet/handhaving op basis van het barrièremodel vastgoedmisbruik en op beschermen van huurders en tegengaan van intimidatie.;
Rotterdam start een pilot ter bevordering van gelijke behandeling en beteugeling van discriminatie op de Rotterdamse woningmarkt;
Den Haag focust op de aanpak van malafide verhuurders door het huurteam te koppelen aan handhaving en de informatiepositie van de huurders te verbreden.
De bovengenoemde pilots worden momenteel nog uitgevoerd. De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Verder worden de acties van de aanpak Goed Verhuurderschap, zoals die in november jl. is afgesproken met de relevante partijen, uitgevoerd, door zowel BZK als de andere aangesloten partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre het bestaande instrumentarium van gemeenten nu wel wordt gebruikt, aangezien u eerder stelde dat gemeenten niet genoeg gebruik maakten van de mogelijkheden? Wat heeft u gedaan om te stimuleren dat gemeenten wel al hun mogelijkheden benutten?
Er is sprake van een geleidelijke ontwikkeling die de goede kant op gaat. Het benutten van bestaande handhavingsinstrumenten van gemeenten en handhavende diensten is – net als het vergroten van het woningaanbod – een belangrijk onderdeel van het terugdringen van excessen op de huurmarkt. Zo hebben diverse gemeenten gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten evenals belangenorganisaties van huurders en studenten geven ook voorlichting. Verder maakt BZK in overleg met VNG en steden een overzicht van bestaand handhavingsinstrumentarium die mede gevoed wordt door de kennisbijeenkomsten voor gemeenten waar best practices met handhaving op de agenda staan.
Tegelijkertijd onderzoek ik met de partijen van de aanpak Goed verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving daarnaast nog wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed verhuurderschap te stimuleren en excessen te voorkomen. In dat licht heb ik – zoals in mijn antwoord op vragen 2 en 3 aangegeven – begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap.
Heeft u er zicht op welke groepen huurders last hebben van intimidatie, zoals bijvoorbeeld de Woonbond signaleert dat het met name startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten betreft? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is algemeen bekend dat de excessen en misstanden in de huursector zich met name afspelen in gebieden waar sprake is van schaarste op de woningmarkt. Er is geen onderzoek nodig om te kunnen constateren dat onder andere startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten op een dergelijke woningmarkt kwetsbaar zijn voor huisjesmelkerij of andere uitwassen van malafide verhuurderschap.
Klopt het dat problemen met intimidatie zich vooral voordoen in de vrije huursector, en wat gaan u en gemeenten concreet doen om intimidatie in deze sector uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan door een huurder tegen een verhuurder? Kunt u dat in een overzicht laten zien per jaar vanaf 2015? In hoeveel gevallen betrof het de sociale huursector en hoe vaak de vrije huursector?
Het is niet bekend hoeveel aangiftes zijn gedaan door huurders tegen verhuurders, omdat die aangiftes niet op die manier door de politie worden bijgehouden.
Deelt u de mening dat er een landelijk stelsel van vergunningen moet komen, waarbij verhuurders die over de schreef blijven gaan hun vergunning kwijt raken, zoals in Groningen? Zo nee, waarom niet?4
Nee die mening deel ik niet. Met partijen van de aanpak Goed verhuurderschap is gekeken naar aanvullende maatregelen, zoals de invoering van een algemene vergunningplicht voor verhuurders. Geconcludeerd is dat een dergelijke maatregel disproportioneel en niet doelmatig is en tot hoge uitvoeringslasten leidt, omdat die alle verhuurders in de branche raakt, terwijl het doel is om de kleinere groep malafide verhuurders gericht aan te pakken. De invoering van een vergunningsstelsel leidt verder noodzakelijk tot hoge uitvoeringslasten omdat het stelsel moet worden ingericht en aanvragen van vergunningen gedaan (door verhuurders) en getoetst moeten worden (door gemeenten). Door een landelijke regeling zouden alle gemeenten en kamerverhuurders met deze lasten geconfronteerd worden terwijl de problematiek die een dergelijk vergunningsstelsel kan aanpakken in veel gemeenten niet of nauwelijks speelt.
Wanneer gaat u het foute gedrag van huisjesmelkers, vastgoedbazen of Pandjesprinsen bestempelen als economisch delict met bijbehorende (financiële) consequenties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wanneer een verhuurder de huurder intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Omdat dergelijke gedragingen reeds strafbaar zijn gesteld is het niet nodig ze ook nog als economisch delict strafbaar te stellen.
Het bericht dat Middelburg stelende asielzoekers beu is |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Middelburg is overlast door stelende asielzoekers beu»?1
Ja.
Hoe kan het dat rovende asielzoekers overal in Nederland nog steeds vrij spel hebben, ondanks herhaalde kabinetsbeloften ze aan te pakken?
In de achterliggende periode is er een stevig pakket aan maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken en tegen te gaan. Mijn ambtsvoorganger heeft op 17 april jl. diverse aanscherpingen en een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Een van de nieuwe maatregelen betreft het invoeren van een persoonsgerichte aanpak. De verwachting is dat door deze aanvullende landelijke aanpak bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger kunnen worden ingezet. Door het intensiever verbinden van de vreemdelingenketen en strafrechtketen, moet het voor de vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is van de overheid en dat zijn gedrag niet wordt getolereerd.
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat u dit tuig binnen blijft laten en ook belastinggeld uit blijft geven teneinde ze onderdak, leefgeld, gezondheidszorg etc. te geven?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen en het sluiten van de asielzoekerscentra geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet spant zich ervoor in ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven. Zo wordt er onder meer bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag rekening gehouden met criminele antecedenten van de vreemdeling en zijn er verschillende maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken.
Realiseert u zich dat het gekkenwerk is iedereen die het woordje «asiel» uitspreekt op te vangen, ongeacht land van herkomst, crimineel verleden etc.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, al gelukt om meer dan vijf criminele asielzoekers op grond van de openbare orde van straat te halen en uit te zetten? Zo nee, schaamt u zich niet voor deze absurde wanprestatie?
Uw vraag refereert vermoedelijk aan de tabel die is opgenomen in paragraaf 3.3.5 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018. In die tabel staat aangegeven hoeveel asielvergunningen op grond van openbare orde aspecten zijn geweigerd of ingetrokken in 2017 respectievelijk 2018, en hoeveel van de betreffende vreemdelingen nog in datzelfde jaar aantoonbaar zijn vertrokken.
Dat vreemdelingen veelal niet in hetzelfde jaar vertrekken als het jaar waarin hen asiel is geweigerd of hun asielvergunning is ingetrokken, is niet verwonderlijk. Vreemdelingen kunnen immers rechtsmiddelen aanwenden tegen het besluit; daarnaast is de snelheid waarmee het vertrek kan worden gerealiseerd afhankelijk van een breed scala aan factoren, waaronder de medewerking van de vreemdeling zelf en diens land van herkomst. Dit wordt ook uitgelegd in de voetnoot bij de tabel. Ik verwacht dan ook dat vreemdelingen aan wie asiel is geweigerd of wiens asielvergunning is ingetrokken in 2019, nog niet of nauwelijks aantoonbaar (uitzetting, vrijwillig vertrek onder toezicht) zullen zijn vertrokken.
Tenslotte wijs ik u op de tabel in paragraaf 6.6 van de RVK 2018. Deze tabel geeft inzicht in het vertrek van criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Uit deze tabel blijkt dat in 2018 1.140 criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn vertrokken, waarvan 890 aantoonbaar (uitzetting of zelfstandig vertrek onder toezicht).
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen, alle asielzoekerscentra te sluiten en alle criminele asielzoekers en statushouders uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat criminelen en amateurvoetbalclubs infiltreren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Criminelen proberen binnen te komen in Brabants amateurvoetbal»?1
Ja.
Welke belangen kunnen criminelen hebben om een amateurvoetbalclub te financieren of daar op andere wijze invloed te krijgen?
Ik kan niet beoordelen welke individuele afwegingen criminelen maken. In algemene zin is uit informatie van de partners die betrokken zijn bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wel bekend dat criminelen op verschillende manieren invloed proberen te verwerven in maatschappelijke sectoren. Uit een inventariserend onderzoek van Politie en Wetenschap met als titel «ondermijning door criminele weldoeners» (2018)2 blijkt dat de belangen van criminelen uiteen lopen. Het kan gaan om personen die een amateurvoetbalclub gebruiken om criminele activiteiten te ontplooien. Ook de wens om gezien te worden als een respectabel burger die investeert in goede maatschappelijke doelen kan een belang zijn om een amateurvoetbalclub te financieren of daar invloed te verwerven.
Als criminelen invloed op amateurvoetbalclubs of andere sportverenigingen uitoefenen kan het zijn dat de onderwereld de bovenwereld binnendringt, bijvoorbeeld als hiervoor crimineel vermogen wordt gebruikt. Het risico van sponsoren die via sportclubs geld witwassen wordt ook genoemd in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit uit 2017.3
Het belang van een sportieve en integere sportbeleving staat voor mij voorop. Het is belangrijk dat sportverenigingen zich bewust zijn van het risico op «criminele infiltratie». Ik zal met mijn ambtgenoot van VWS de uitkomsten van het onderzoek dat in opdracht van de Taskforce Brabant Zeeland is uitgevoerd – die overigens thans nog niet beschikbaar zijn – bespreken en bezien of en op welke wijze dit thema ook bij de lokale sportakkoorden aan de orde kan komen. Hierbij zullen wij ook de motie van het lid De Pater-Postma c.s.4 betrekken, waarin de regering wordt verzocht om een breder onderzoek naar aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport.
Deelt u de mening dat de onderwereld de bovenwereld binnendringt doordat criminelen invloed uitoefenen op amateurvoetbalclubs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen amateurvoetbalclubs doen om na te gaan of potentiële geldschieters bona fide zijn? Kunnen zij een verklaring omtrent gedrag vereisen?
De organisatie van een vereniging wordt bij wet bepaald, door haar statuten en reglementen. De modelstatuten en het modelhuishoudelijk reglement van het NOCNSF zijn een goed voorbeeld waarmee een sportief en integer verenigingsleven gestimuleerd wordt. In het modelhuishoudelijk reglement is bijvoorbeeld een artikel opgenomen dat het bestuur de mogelijkheid geeft om richtlijnen voor sponsorschap op te stellen. Ook wordt de bestraffing van leden geregeld voor handelen of nalaten in strijd met de wet, statuten en/of reglementen.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Politie en Wetenschap blijkt dat het bij sponsoren in de praktijk meestal gaat om rechtspersonen. Als er sprake is van een zakelijke overeenkomst (sponsoring) met een rechtspersoon kan de club als eis stellen dat de betreffende rechtspersoon een VOG RP dient te overleggen. Een VOG RP wordt afgegeven als uit het onderzoek van JDS blijkt dat de onderzochte rechtspersoon en de direct daarbij betrokken natuurlijke personen geen relevante strafbare feiten op hun naam hebben staan.
Kan de lokale overheid eisen stellen aan bestuurders of financiers van een amateurvoetbalclub bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen of subsidie? Zo ja, op welke wijze kan dat? Zo nee, waarom niet en acht u het wenselijk dat dit wel mogelijk wordt?
Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft een uitgave opgesteld waarin onderscheiden gemeentelijke bevoegdheden en hun toepassingsbereik zijn toegelicht (Zakboek openbare orde en veiligheid, 2017). Daarnaast hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) mede tot taak gemeenten te ondersteunen bij het tegengaan van ondermijning. Zij wijzen gemeenten in dat verband op een adequate toepassing van de beschikbare (bestuursrechtelijke) instrumenten. Zo zou in bepaalde gevallen voorschriften kunnen worden verbonden aan een vergunning bijvoorbeeld met betrekking tot transparante geldstromen: contante betaling door sponsoren niet toestaan. Verschillende gemeenten hebben daar in het kader van het afgeven van een vergunning voor een vechtsportevenement reeds ervaring in opgedaan. Ook kunnen er voorwaarden worden verbonden aan gebruikersovereenkomsten voor sportaccommodaties, zoals gebeurt in de gemeente Amsterdam. De voorwaarden die door de gemeente Amsterdam worden verbonden aan de overeenkomst zijn er onder meer op gericht de overeenkomst te kunnen ontbinden wanneer er sprake is van integriteitsrisico’s. De gemeentelijke bevoegdheden kunnen het maatschappelijk probleem ondermijning echter niet alleen oplossen. Samenwerking met andere gemeenten, de sportwereld, politie en de belastingdienst is cruciaal om criminelen buiten de deur te houden. Ook zou het vergroten van de bewustwording een bijdrage kunnen leveren om bestuurders van verenigingen en gemeenten meer te helpen criminelen te weren bij sportverenigingen. Ik zal dit punt betrekken bij de bespreking over de uitkomsten van het onderzoek dat in opdracht van de Taskforce Brabant Zeeland is uitgevoerd en waarnaar wordt verwezen bij de beantwoording van de vragen 2 en 3.
In hoeverre is een Bibob-toets mogelijk ten aanzien van financiers of bestuurders van een amateurvoetbalclub? Acht u het wenselijk om die mogelijkheid uit te breiden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom acht u dit niet wenselijk?
Sportverenigingen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de keuze om al dan niet met een potentiële geldschieter in zee te gaan. Voor zover het om optreden van de gemeente gaat, kan het Bibob-instrumentarium op verschillende manieren worden ingezet. De Wet Bibob is van toepassing op aangewezen vergunningen en subsidies en op vastgoedtransacties met de gemeente. De gemeente kan de aanvrager of wederpartij bij dergelijke overheidshandelingen op integriteit screenen. Ten behoeve van het onderzoek in het kader van de Wet Bibob moeten gegevens worden verstrekt over de wijze van financiering en over de (directe en indirecte) financier. Te denken valt bijvoorbeeld aan een gemeentelijke subsidie voor een amateurvoetbalclub, een exploitatie- en/of een Drank- en Horecawetvergunning voor een sportkantine of een huurovereenkomst voor gebruik van een sportaccommodatie. Een aangevraagde beschikking kan worden geweigerd en een gegeven beschikking kan worden ingetrokken, als ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. Een vergelijkbare bevoegdheid geldt voor vastgoedtransacties met de gemeente.
Bovendien verschaft de in uw Kamer voorliggende uitbreiding van de Wet Bibob van 4 maart 2019 nog een mogelijkheid voor toepasbaarheid, namelijk de mogelijkheid om Bibob toe te passen bij vervreemding van erfpachtrecht.5 Het kan namelijk voorkomen dat sportverenigingen het recht van erfpacht hebben op eigendommen van de gemeenten. In dat geval is er sprake van een relatie tussen de gemeente en de sportvereniging, bijvoorbeeld in de vorm van een canon (vergoeding). Als in de erfpachtvoorwaarden een gemeentelijke toestemming voor vervreemding van de erfpacht is opgenomen, kan de gemeente een onderzoek in het kader van de Wet Bibob starten naar de nieuwe erfpachter van de sportvereniging.
Het bericht ‘Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er verslagen zijn van bijeenkomsten waarin medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeven dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust wordt overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers? Zo ja, waren deze verslagen bekend bij uw departement en bij de commissie de Leeuw, op welk moment, en wat is hiermee gebeurd?
De twee verslagen uit mei 2017 en februari 2018 waaruit de NRC heeft geciteerd, zijn verslagen van interne werkbesprekingen van medewerkers van het team herbeoordelingen asiel van de IND Zwolle met het management. Daarin is in onderling vertrouwen gesproken over ontwikkelingen die betrekking hadden op het team. Ik vind het van belang dat bij een overheidsorganisatie als de IND een open gesprek kan plaatsvinden tussen medewerkers en management in een vertrouwelijke omgeving.
Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel een groot aantal signalen met informatie (hetzij individuele meldingen via de mail, per brief of telefonisch, hetzij automatische gegenereerde berichten door wijziging van bijvoorbeeld de BRP-inschrijving) die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het team onderzoekt of de informatie of het signaal voldoende concreet en zwaarwegend is en beoordeelt vervolgens of in het licht van alle relevante aspecten van de zaak tot intrekking kan worden overgegaan. Daarbij maakt dit team afwegingen, die vaak, mede als gevolg van (Europese) jurisprudentie, complex zijn.
Door de commissie De Leeuw wordt onderschreven dat de vele rechtsregels inclusief jurisprudentie waaraan de IND gehouden is bij mogelijke intrekkingen op basis van openbare orde het complex kunnen maken om daadwerkelijk in te trekken.
Uit de twee verslagen is mij niet gebleken dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust is overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers. Wel is het bij een organisatie als de IND, die te maken heeft met wisselende werkvoorraden, gebruikelijk om – zeker in tijden van hoge werkdruk – te prioriteren. De IND heeft dat gedaan door zaken die betrekking hebben op openbare ordeaspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang te behandelen.
De commissie De Leeuw heeft desbetreffende verslagen niet opgenomen in de lijst met geraadpleegde documentatie. Ik meen evenwel niet dat er op relevante onderdelen een discrepantie bestaat tussen het beeld dat naar voren komt uit deze verslagen en de conclusies van de commissie.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de conclusies van de commissie de Leeuw dat werkdruk niet doorslaggevend is voor het overgaan tot niet-intrekkingen en het beeld dat in het NRC-artikel wordt opgeroepen?
De commissie De Leeuw heeft een analyse gemaakt van documentatie en gegevens uit het informatiesysteem van de IND. Op basis hiervan heeft de commissie verdiepende interviews gehouden met IND-medewerkers en -managers, waaronder die van het team herbeoordelingen asiel in Zwolle. De conclusie van de commissie is gebaseerd op een brede basis van bronnen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, is er naar mijn mening geen sprake van een discrepantie met genoemde verslagen.
Deelt u de mening dat de IND de onlangs aangescherpte juridische mogelijkheden om een verblijfsvergunning te kunnen intrekken maximaal moet benutten om te zorgen dat criminelen die onze gastvrijheid misbruiken het land kunnen worden uitgezet?
Waar de IND op grond van de wet en jurisprudentie tot het oordeel komt dat een asielvergunning kan worden ingetrokken, wordt daadwerkelijk ingetrokken.
Klopt het dat door IND-medewerkers dan wel management, vanwege de benodigde tijdsinspanning, in bepaalde gevallen bewust wordt gekozen om niet de procedure voor intrekking van een vergunning te starten, dan wel te doorlopen, maar over te gaan tot niet-intrekking? Zo ja, in hoeveel gevallen van de 55.925 berichten die in de periode januari 2017 tot en met februari 2019 bij de IND binnenkwamen heeft dit een rol gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel vele signalen die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of een asielvergunning kan worden ingetrokken. Zoals aangegeven, worden in tijden van hoge werkdruk signalen die betrekking hebben op openbare orde aspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang opgepakt. Dit betekent dat minder urgente signalen of kansarme intrekkingszaken dan minder prioriteit krijgen. Door medewerkers en management is niet gestuurd op het niet intrekken van asielvergunningen van criminele asielzoekers. De blijkt evenmin uit de eerdergenoemde verslagen.
Wat is de beleidsvrijheid van een medewerker bij de IND om bij een crimineel antecedent tot een niet-intrekking over te gaan zonder de volledige procedure te doorlopen, terwijl er wel een indicatie is dat intrekking mogelijk zou kunnen zijn? Wilt u overwegen deze beleidsvrijheid in te perken, door het principe in te voeren dat bij een indicatie dat intrekking vanwege criminele activiteiten mogelijk zou kunnen zijn, altijd moet worden gepoogd dat ook te doen?
De medewerker van de IND maakt bij het bepalen of een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken een aantal afwegingen die, mede als gevolg van jurisprudentie, complex zijn.
Zo moet, naast de bepaling of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, worden getoetst of de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Vaak moet daarnaast ook worden getoetst aan artikel 8 EVRM en moeten medische omstandigheden en andere individuele aspecten worden meegewogen. Wanneer deze veelal juridische wegingen hebben plaatsgevonden en uitwijzen dat intrekking van het verblijfsrecht aan de orde is, vindt dit ook plaats. De medewerker heeft in dat geval niet de vrijheid om te besluiten niet in te trekken. Ik zie dan ook geen aanleiding voor inperking.
Kunt u inventariseren in hoeveel van de gevallen zonder juridische procedure is overgegaan tot een niet-intrekking en bent u bereid deze zaken te laten herbeoordelen, zodat bij criminelen met een verblijfsvergunning mogelijk alsnog tot intrekking kan worden overgegaan?
In alle zaken waarin is geoordeeld dat er onvoldoende grond was om de asielvergunning in te trekken, heeft een juridische afweging plaatsgevonden. Er is dan ook geen grond voor de gevraagde herbeoordeling.
Bent u bereid de recent aangekondigde extra middelen voor de IND, niet alleen te benutten voor het terugbrengen van de termijnen voor de algemene asielaanvragen, maar juist ook in te zetten voor voldoende capaciteit voor het beoordelen van zaken waarin tot intrekking dan wel uitzetting zou kunnen worden overgegaan? Zo ja, hoeveel extra trekt u hiervoor uit? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen stellen de IND in staat om extra te investeren in processen en capaciteit, onder meer voor het beoordelen van intrekkingszaken. Momenteel wordt bezien hoeveel extra capaciteit er bij team herbeoordelingen asiel nodig is.
Het bericht ‘Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg»?1
Ja.
Vindt u de in het bericht genoemde voorbeelden van het wegsluizen van geld, het goochelen met constructies en het over-de-top-inkomen van de oud-directeur van Privazorg net zo schokkend als vragensteller?
Ja. Goed bestuur en intern toezicht bij een zorginstelling zijn belangrijke randvoorwaarden voor het leveren van goede zorg en de continuïteit daarvan. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat aan deze randvoorwaarden bij Privazorg niet wordt voldaan. De inspectie constateert bovendien dat de organisatie-inrichting binnen PrivaZorg niet voldoet aan de vereisten uit de Governancecode Zorg. Hiermee wordt het risico groot dat er zorggeld wordt onttrokken en de constructies in strijd zijn met de maatschappelijke doelstelling van het leveren van goede zorg. Ik vind dit zeer onwenselijk. Geld dat voor de zorg is bestemd moet ook in de zorg blijven. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u de in de sector ontwikkelde «Governancecode Zorg» een afdoende middel om ongewenst gedrag als hier aan de orde te weren? Welk percentage van in de zorg actieve organisaties voor wie de code is bedoeld heeft deze ondertekend?
De Governancecode Zorg is een nuttig instrument en wordt onder andere door de IGJ en de NZa gebruikt als breed gedragen veldnorm voor goed bestuur. De code is opgesteld op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg, waarin de brancheorganisaties Actiz, GGZ Nederland, NVZ, NFU en VGN samenwerken. Deze organisaties stellen onderschrijving en naleving van de code als voorwaarde voor het lidmaatschap. Veel zorgverzekeraars hanteren dit ook als vereiste voor contractering. Desalniettemin is de Governancecode een vorm van zelfregulering en is daarmee in zekere mate vrijblijvend. Zo kunnen de IGJ en NZa niet rechtstreeks handhaven op de code. Mede naar aanleiding van de begin maart van dit jaar door de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uitgebrachte «Signalering» bij het rapport over het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken. Daarbij onderzoek ik ook of het wettelijk verankeren van relevante onderdelen uit de Governancecode Zorg meerwaarde zou kunnen hebben. Uw Kamer wordt daar rond de zomer nader over geïnformeerd, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 5 maart jl.
Bent u ook van mening dat voor bestuurders als in het bericht genoemd geen plaats is in de zorg? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een zwarte lijst van over de schreef gegaan zijnde bestuurders in te voeren? Bent u zoals dat bijvoorbeeld in de sector woningcorporaties of in de pensioensector is gebeurd bereid (snel) verdergaande regelgeving in te voeren zodat bestuurders, maar ook toezichthouders, alvorens te kunnen worden aangesteld worden getoetst op zaken als kennis en integriteit?
Wanneer bestuurders de geldende wet- en regelgeving met voeten treden, ben ik van mening dat er voor hen inderdaad geen plaats is in de zorg. De raad van toezicht van een zorginstelling is het orgaan dat een bestuurder aanstelt. De raad van toezicht heeft op grond van de Governancecode de plicht zich van de geschiktheid van de bestuurder te vergewissen. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft de IGJ de mogelijkheid een zorginstelling een aanwijzing te geven om een bestuurder te laten vervangen. Een dergelijke interventie is te beschouwen als een «ultimum remedium».
Wat het voorstel voor een zogenaamde zwarte lijst betreft het volgende: er bestaan al bestuursverboden (civielrechtelijk bestuursverbod, stichtingbestuursverbod, strafrechtelijk beroepsverbod) die aan bestuurders in alle sectoren, ook de zorg, opgelegd kunnen worden. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel «Wijziging Handelsregisterwet 2007 en regelen van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen» op 25 juni 2019 als hamerstuk afgedaan. In dit wetsvoorstel is geregeld dat al deze bestuursverboden worden geregistreerd in de Handelsregisterwet. Wanneer dit voorstel kracht van wet heeft, zal de Kamer van Koophandel bestuurders, voor zover dit voortvloeit uit het opgelegde verbod, uitschrijven dan wel de inschrijving het Handelsregister weigeren.
De beroepsverenigingen voor bestuurders en raden van toezicht in de zorg hebben reeds speciale (accreditatie)programma’s ingericht voor hun leden. Verplichtstelling van accreditatie vanuit de overheid doet afbreuk aan de intrinsieke motivatie die bestuurders moeten hebben om aan hun deskundigheid te blijven werken. Het instrument verliest aan kracht als de bestuurder niet daadwerkelijk gemotiveerd is om met zijn vak aan de slag te gaan, maar het ziet als een extra administratieve verplichting waar hij aan moet voldoen. Wel zie ik hier een grote rol weggelegd voor raden van toezicht, de werkgevers van de bestuurders. Het is aan de interne toezichthouders om bestuurders aan te trekken die openstaan voor doorleren en het deelnemen aan accreditatietrajecten.
Bent u naar aanleiding van eerdere signalen daarover van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bereid hen meer instrumenten te geven zodat misstanden als hier effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, deelt u de mening dat dat zo snel mogelijk moet gebeuren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Vindt u ook dat er kritischer gekeken moet worden naar het door zorgaanbieders optuigen van allerlei bv’s en stichtingen waarvan de toegevoegde waarde niet altijd duidelijk is, maar die bijvoorbeeld wel het toezicht op geldstromen bemoeilijken?
Het is zeer onwenselijk wanneer constructies worden gekozen enkel met het doel het toezicht op geldstromen te bemoeilijken. Het gebruik van bepaalde constructies, zoals het scheiden van onderdelen van de zorgverlening in bv’s of stichtingen, kan echter wel toegevoegde waarde hebben voor het leveren van goede zorg. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan risicospreiding of doelmatige uitbesteding van taken. De beoordeling van de toegevoegde waarde van deze constructies is echter ingewikkeld en zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Ik zet daarom niet zozeer in op het aan banden leggen van specifieke constructies, maar op maatregelen om te zorgen dat zowel het interne als externe toezicht in een positie zijn om adequaat toezicht te houden op onder andere de verschillende geldstromen binnen de organisatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak constructies als hier aan de orde of andere waarbij groepen van zzp-ers zijn betrokken voorkomen en wat de specifieke risico’s daarbij zijn?
In deze casus zijn de problemen niet gelegen in de constructie met het gebruik van groepen zzp-ers. Ik zie dan ook geen aanleiding verder onderzoek te doen naar hoe vaak deze constructies voorkomen en wat de risico’s zijn. Gezien de verscheidenheid aan mogelijke constructies bestaat het risico dat zo’n onderzoek van weinig toegevoegde waarde zal zijn. Het is van belang dat zaken als inspraak, medezeggenschap, transparantie en intern toezicht goed geregeld zijn. Zoals in voorgaande antwoorden is toegelicht, ben ik dan ook voornemens om hier nadere regels voor te stellen in plaats van het stellen van nadere regels over specifieke constructies.
Hoe wordt, mocht Privazorg omvallen, de continuïteit van zorg gewaarborgd? Kunt u garanderen dat in dat geval geen cliënten tussen wal en schip vallen?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan.
Op dit moment staat PrivaZorg onder verscherpt toezicht van de IGJ. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.