De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.
De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
De conclusie in een Europese rapport dat er wijdverbreid in de EU ernstige uitbuiting van werknemers plaatsvindt |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Europese Agentschap voor Fundamentele Rechten (FRA) over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting in de Europese Unie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten in dit rapport, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat strafbare arbeidsuitbuiting in de EU op grote schaal voorkomt in meerdere sectoren, zoals de landbouw, de bouw, de horeca en de verwerkende industrie? Kunt u hierbij in detail ingaan op de bevindingen en aanbevelingen, zoals die in het rapport zijn gedaan?
De door FRA gesignaleerde risicofactoren en risicosectoren voor arbeidsuitbuiting deel ik. Het rapport doet echter geen uitspraken over de omvang van arbeidsuitbuiting. Zoals FRA en de Nationaal Rapporteur Menshandel en Geweld tegen Kinderen (NRMSGK, NRM 9) constateren is het heel lastig om een schatting van de omvang te geven. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)2 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is.
De aanbevelingen van FRA liggen op het terrein van de aanpak van arbeidsuitbuiting, bewustwording, training van professionals, de opsporing en aanpak van arbeidsuitbuiting en de rechten van slachtoffers. Hier ga ik vooral in op preventie. In het antwoord op vraag 5 en 8 ga ik nader in op de andere aanbevelingen.
Arbeidsuitbuiting is in de derde termijn van de Task Force mensenhandel benoemd als specifiek thema. Ingezet wordt op de thema’s die in het FRA-rapport worden genoemd, zoals preventie (bewustwording en trainingen), opsporing en hulp en ondersteuning voor slachtoffers.
Training van professionals is van groot belang in de strijd tegen mensenhandel en in het bijzonder arbeidsuitbuiting. Een groot aantal organisaties zoals politie, Inspectie SZW,KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind of hebben speciale opleidingen gevolgd in het herkennen van signalen en patronen van mensenhandel en het identificeren van mogelijke slachtoffers. Deze trainingen en opleidingen zullen worden voortgezet. De handleidingen voor signalering van slachtoffers van onder meer arbeidsuitbuiting voor eerstelijns professionals zijn uitgerold onder een groot aantal organisaties in Nederland.
Migranten worden geïnformeerd over de risico’s die samenhangen met malafide (uitzend)bedrijven en misbruik, alsmede waar ze terecht kunnen met vragen en waar zij misstanden kunnen melden. In samenwerking met onder meer de ambassades van de betreffende landen, wordt ingezet op informatievoorziening in Polen, Roemenië en Bulgarije.
FRA doet de aanbeveling om transparante arbeidsverhoudingen te bevorderen met arbeidsovereenkomsten die zijn opgesteld in een taal die de werknemer beheerst en maandelijkse uitbetaling van het loon. Met de Wet aanpak schijnconstructies (Was) wordt hier ook op ingezet. Per 1 januari 2016 geldt onder meer de verplichte girale betaling van tenminste het minimumloon en de specificatie van de onkostenvergoedingen op de loonstrook. Per 1 juli 2015 krijgt de Inspectie SZW de mogelijkheid om de sociale partners te informeren als het vermoeden bestaat dat de cao-voorwaarden niet nageleefd worden.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk in Europees verband te bespreken met uw collega-ministers van de lidstaten? Zo ja, op welke wijze en bent u daarbij bereid in te zetten op een krachtige Europese aanpak om arbeidsuitbuiting tegen te gaan?
Ik ben zeker bereid zodra zich een geschikte gelegenheid voordoet om dit rapport in Europees verband met collega-ministers van de lidstaten te bespreken. Mijn inzet daarbij zal zijn dat het tegengaan van uitbuiting van werknemers niet alleen stevig nationaal beleid vraagt en goede bilaterale afspraken tussen lidstaten over samenwerking maar ook een krachtige Europese aanpak.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het Nederland Voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016 een prioriteit te maken van de bestrijding van arbeidsuitbuiting?
Bevorderen van fatsoenlijk werk en tegengaan van uitbuiting, fraude en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke prioriteit van het komende Nederlandse EU-Voorzitterschap op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Tijdens een themaconferentie over de rol van inspectiediensten bij het bevorderen van fatsoenlijk werk (op 8- en 9 februari 2015) en tijdens de informele Sociale Raad (op 19 en 20 april 2015) zal dit onderwerp aandacht krijgen.
Op het terrein van Veiligheid en Justitie is mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting benoemd als prioriteit voor het Nederlandse voorzitterschap. Op 18 en 19 januari 2016 vindt een conferentie over dit onderwerp plaats, die gezamenlijk wordt voorbereid door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens de conferentie wordt een handleiding voor de multidisciplinaire aanpak van mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting gepresenteerd.
Deelt u de mening dat consumenten, ook wanneer zij een product uit de EU kopen, zeker moeten weten dat dit niet door middel van uitbuiting of dwangarbeid tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
Nederland verwacht van bedrijven in Nederland dat zij de OESO richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen respecteren en due diligence uitvoeren om de risico’s in hun keten te inventariseren, aan te pakken en daarover te rapporteren. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor voorlichting aan hun klanten over risico’s en aanpak. Voor hun keten in de EU kunnen bedrijven uitgaan van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie van de EU lidstaten. Ik zet mij dan ook in EU-verband in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan (zie ondermeer het antwoord bij vraag 4 en 7). Verder juich ik initiatieven van het bedrijfsleven toe. Zo heb ik eerder steun verleend aan de opstart van het Fair Produce keurmerk, dat toeziet op het respecteren van arbeidsomstandigheden in de champignonsector in Nederland. Fair Produce is voornemens om met steun van SZW te bezien of het ook mogelijk is buitenlandse producenten onder het keurmerk te laten vallen. Voorts hebben NGO’s campagnes ontwikkeld om het algemeen publiek bewust te maken van arbeidsuitbuiting en verantwoorde – zonder uitbuiting tot stand gekomen – producten te laten kopen.
Wat vindt u van de conclusie in het rapport dat de daders van arbeidsuitbuiting weinig risico lopen om vervolgd te worden of te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers? Op welke wijze zou dat zowel in de Nederlandse als Europese situatie kunnen worden verbeterd om te voorkomen dat sprake is van straffeloosheid?
Ik deel deze conclusie niet. De Directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van onder meer arbeidsuitbuiting, heeft 40% van haar capaciteit gereserveerd voor de aanpak van arbeidsuitbuiting. Zij rondt sinds de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting jaarlijks meer opsporingsonderzoeken (en ontnemingsonderzoeken) af en levert deze aan bij het Openbaar Ministerie. Ook is de Inspectie SZW een apart programma arbeidsuitbuiting gestart waarin onder meer gekeken wordt naar criminele samenwerkingsverbanden op arbeidsuitbuiting en een analyse wordt gemaakt van doelgroepen en indicatoren van arbeidsuitbuiting.
De strafrechtelijke aanpak alleen is echter onvoldoende om mensenhandel en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Er wordt ingezet op een brede aanpak van arbeidsuitbuiting: steeds meer partijen leveren een bijdrage aan het signaleren van arbeidsuitbuiting. Naast dat medewerkers van politie, Inspectie SZW, KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel worden ook medewerkers van de Kamer van Koophandel getraind in het herkennen van signalen. Daarnaast vormt een groot aantal partners (waaronder gemeenten, KMar, IND en Inspectie SZW), onder voorzitterschap van het OM, de Taskforce Mensenhandel, waarbij arbeidsuitbuiting dus één van de prioriteiten is. De Taskforce kijkt integraal hoe mensenhandel moet worden teruggedrongen, waaronder door de inzet van gezamenlijke acties.
In Europees verband is de versterking van de multidisciplinaire aanpak van arbeidsuitbuiting als prioriteit voor het komende Nederlands EU-voorzitterschap benoemd. Een van de deelprojecten van het EMPACT3-project mensenhandel, waarin de opsporingsdiensten van 25 EU-lidstaten samenwerken, richt zich op de aanpak van arbeidsuitbuiting.
Op schadevergoeding voor het slachtoffer kom ik terug in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het een gedeelde waarde van de Europese Unie is dat mensen recht hebben op goed werk tegen een eerlijk loon? Zo ja, wat is uw opvatting over misstanden waarbij mensen soms onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken, soms een extreem laag loon verdienen en/of extreem lange werktijden draaien?
Ja. In Europa hebben mensen recht op goed werk tegen een eerlijk loon. Ik beschouw dit als een gedeelde waarde van de Europese Unie. Misbruik van werknemers – te lage beloning en te lange werktijden – dient krachtig aangepakt te worden. Ik zet mij in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan. Op nationaal niveau doe ik dit bijvoorbeeld door introductie van nieuwe regelgeving (zoals de Wet Aanpak Schijnconstructies) en door strenge handhaving van nationale en Europese regelgeving. In Europees kader maak ik mij sterk voor een ambitieus Platform tegen zwart werken, modernisering van de Detacheringsrichtlijn, versterking van de ketenaansprakelijkheid in de Handhavingsrichtlijn in het kader van detachering en voor het tegengaan van «brievenbusondernemingen». In Europa dient «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» het uitgangspunt te zijn.
Welke maatregelen neemt u om slachtoffers van arbeidsuitbuiting beter te beschermen, tegemoet te komen bij schade, en te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen?
Uiteraard moeten slachtoffers van mensenhandel adequaat opgevangen en ondersteund worden, mede om te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen.
Slachtoffers kunnen aanspraak maken op verschillende vormen van ondersteuning en hebben recht op verschillende regelingen. Het Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel heeft als doel om het hulp- en ondersteuningsaanbod – en de toegang daartoe – voor alle slachtoffers mensenhandel te verbeteren. In dit kader is onder meer een wegwijzer ontwikkeld (www.wegwijzermensenhandel.nl) die inzicht biedt in de verschillende rechten, betrokken organisaties en regelingen, die van belang zijn bij de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, zodat hiervan optimaler gebruik gemaakt kan worden.
Zo hebben slachtoffers zonder rechtmatig verblijf, recht op 3 maanden bedenktijd, uitstel van vertrek, om te beslissen of zij aangifte willen doen. Gedurende de bedenktijd heeft het slachtoffer recht op opvang en ondersteuning. Voor het recht op verblijf en opvang voor slachtoffers met name van buiten de EU is het van belang dat zij ook aangifte doen bij de politie. Slachtoffers zonder verblijfsvergunning die (vervolgens) aangifte doen, kunnen op basis van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek krijgen. EU-burgers in het bezit van een geldig identiteitsbewijs of reisdocument, en vreemdelingen met een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning, hebben ongeacht of zij aangifte doen recht op opvang en ondersteuning.
Om te bevorderen dat slachtoffers aangifte doen is een voortdurende investering in goede slachtofferbejegening van belang. Binnen alle politie-eenheden en bij de Inspectie SZW zijn voldoende gekwalificeerde/gecertificeerde medewerkers die deskundig zijn om (potentiële) slachtoffers van arbeidsuitbuiting te woord te staan, te bevorderen dat zij niet langer in een situatie van uitbuiting verkeren en een veilige, beschermde omgeving geboden wordt. Indien nodig kunnen ook extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van verhoor en opvang geboden worden.
Wat betreft compensatie zijn er verschillende mogelijkheden voor het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer het recht om aan de rechter te vragen om de verdachte ook te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Verder kan een slachtoffer van mensenhandel bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een eenmalige uitkering als financiële tegemoetkoming voor opgelopen letsel. Via een civiele procedure kan een slachtoffer vergoeding (bijvoorbeeld achterstallig loon) terugvragen. De NGO FairWork, maar ook een vakbond, kan hierbij ondersteuning bieden.
In welke mate kan het overnemen van de aanbevelingen van de FRA een aanvulling zijn op de maatregelen die op grond van de Wet Aanpak Schijnconstructies worden ingevoerd, zoals de uitbreiding van ketenaansprakelijkheid voor de betaling van loon?
De Wet aanpak schijnconstructies (Was) heeft evenals de aanbevelingen van de FRA tot doel de rechtspositie van de werknemer te verbeteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. uiteen heb gezet, beperken de maatregelen in de Was zich niet tot de ketenaansprakelijkheid.
In welke mate kan de herziening van de Detacheringsrichtlijn bijdragen aan oplossingen voor arbeidsuitbuiting? Hebben de regering en de Europese Commissie eveneens dit doel voor ogen bij die herziening? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken van dit plan?
De Detacheringsrichtlijn regelt dat een werknemer tijdelijk in een andere lidstaat werkzaamheden kan verrichten, waarbij hij onderworpen blijft aan de sociale wetgeving van zijn woonland. Gaandeweg is het karakter van detachering veranderd. In veel gevallen is de tijdelijke aard van detacheringen veranderd in een semi-permanent verblijf. Bedrijven zien in toenemende mate de voordelen van het inzetten van gedetacheerd personeel, omdat deze werknemers goedkoper zijn dan binnenlands arbeidsaanbod. Dit doordat gedurende het verblijf in een andere lidstaat slechts de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden die gelden in de gastlidstaat van toepassing is op de gedetacheerde werknemer. Vaak leidt dit tot minder sociale bescherming en een substantieel kostenvoordeel voor detacherende en contracterende bedrijven. Op deze manier kan de huidige Detacheringsrichtlijn gebruikt worden om op arbeidskosten te besparen en zo een concurrentievoordeel op de markt te verkrijgen. Met invoering van de richtlijn werd een balans gezocht tussen het beginsel van vrij verkeer van diensten en sociale bescherming van gedetacheerde werknemers. Een minimumrichtlijn was beoogd. Opeenvolgende uitspraken van het Europees Hof van Justitie hebben echter een situatie doen ontstaan waarin de richtlijn veeleer een plafond lijkt te regelen voor de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerd personeel in plaats van een ondergrens.
Een herziening van de detacheringsrichtlijn die de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden verbreed en mogelijkheden voor nationale aanvullingen op in de richtlijn geregelde minimumarbeidsvoorwaarden vergroot, kan bijdragen aan een oplossing voor arbeidsuitbuiting. Zeker als dit gecombineerd wordt met een nadere specificering van de tijdelijkheid van periodes van detachering en een goede handhaving hiervan.
Het kabinet is groot voorstander van een modernisering van de detacheringsrichtlijn in die zin. Het heeft daarvan blijk gegeven in de Kabinetsreactie op het SER-advies over arbeidsmigratie. Deze reactie is op 16 juni j.l. naar beide Kamers verstuurd. Voorts heeft het kabinet zijn opvatting over een herziening van de detacheringsrichtlijn onlangs verwoord in een gezamenlijke brief van zeven like-minded lidstaten aan Eurocommissaris Thyssen (zie: bijlage). Deze brief over de detacheringsrichtlijn bevat suggesties voor aanpassing, zodat het doel «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» beter tot uiting kan komen op de Europese arbeidsmarkt. De brief beoogt de Europese Commissie een handreiking te doen voor een proces dat tot een herziening van de richtlijn kan leiden. In de komende maanden werkt de Commissie aan een «gerichte beoordeling» van de detacheringsrichtlijn. Intentie is om deze «gerichte beoordeling» eind dit jaar – in het kader van een arbeidsmobiliteitspakket – te presenteren. Ambitie van de Commissie is om na te gaan hoe kan worden voorkomen dat de detacheringsrichtlijn sociale dumping, dan wel een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden, in de hand werkt.
Brief van Ministers (van sociale zaken en werkgelegenheid) van Oostenrijk, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Nederland aan Eurocommissaris Thyssen inzake de detacheringsrichtlijn (Luxemburg, 18 juni 2015)
Het bericht 'Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden?2
Ja
Hoe vaak verricht de Inspectie SZW een onderzoek op verzoek van de vakbeweging als hier aan de orde? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een dergelijk onderzoek? Komt het voor dat de Inspectie SZW een gevraagd onderzoek moet weigeren vanwege onvoldoende prioriteit? Zo ja, hoe vaak is dat aan de orde en bent u bereid daar wat aan te doen?
De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en voor de ondersteuning van cao-partijen in het toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Dit team doet op verzoek van de sociale partners onderzoek op basis van artikel 10 van de Wet AVV (Wet tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten). Sinds de start van het team eind 2013 zijn inmiddels vijfenveertig verzoeken van cao-partijen onderzocht of nog in onderzoek. De gemiddelde doorlooptijd bedraagt acht maanden. Deze onderzoeken zijn vaak complex en arbeidsintensief. In de huidige vorm en omvang is dit een nieuwe taak voor de Inspectie SZW. De afgelopen tijd is veel kennis en ervaring opgedaan. Hierdoor kan de Inspectie SZW steeds sneller acteren op nalevingsverzoeken. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde doorlooptijd de komende tijd zal afnemen. De Inspectie SZW heeft geen enkel gevraagd onderzoek geweigerd om redenen van onvoldoende prioriteit.
Ontvangt de Inspectie SZW wel eens verzoeken om onderzoek van de zijde van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers? Staat de Inspectie SZW open voor dergelijke verzoeken?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers gekregen op grond van artikel 10 wet AVV. Dit wetsartikel biedt de mogelijkheid tot het doen van een dergelijk verzoek aan verenigingen van werkgevers of van werknemers en aan rechtspersonen die door deze verenigingen (mede) belast zijn met het toezicht op de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Op basis van de wet kan de Inspectie SZW niet ingaan op een dergelijk verzoek van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers. Mij hebben geen signalen bereikt dat hoofdaannemers en/of opdrachtgevers hier behoefte aan hebben.
Heeft u de indruk dat de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid (als bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, gemeenten, provincies en waterschappen) voldoende doordrongen zijn van de grotere verantwoordelijkheid die dankzij de op 1 juli (grotendeels) in werking tredende Wet Aanpak Schijnconstructies op hen komt te rusten?
Ja, mijn ministerie zal het nodige doen om hen daarbij te ondersteunen.
Op welke wijze bereiden de hierboven bedoelde opdrachtgevers zich voor op die grotere verantwoordelijkheid? Speelt uw ministerie daarbij een rol? Zo ja, welke en hoe? Zo nee, bent u dan bereid een rol te spelen in het op goede wijze implementeren van de Wet Aanpak Schijnconstructies door de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid, door het ontwikkelen en standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden omtrent bijvoorbeeld een juiste cao-toepassing dan wel anderszins? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de wet in werking treedt zullen alle opdrachtgevers deze meenemen bij het verlenen van opdrachten. De memorie van toelichting bij de wet bevat kan-bepalingen die alle betrokken schakels in een opdrachtketen kunnen toepassen in contracten. De rechter toetst of er sprake is van een misstand. Ook toetst de rechter of een opdrachtgever voldoende heeft gedaan om een misstand te voorkomen en in voorkomend geval op te lossen.
Het standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden met betrekking tot de toepassing van cao-voorwaarden is niet nodig omdat men in het algemeen geacht wordt, ook voor deze afspraken, de Nederlandse wet en regelgeving te volgen.
Op welke wijze zou de gemeente Groningen (gelet ook op de voorbeeldfunctie die u in antwoord op onze onder 2. bedoelde vragen erkende) naar uw mening dienen te reageren op de nu dankzij betrokken werknemers, vakbond FNV en Inspectie SZW boven tafel gekomen feiten over forse onderbetaling?
Ik kan niet spreken voor de gemeente Groningen. Opdrachtgevers zullen de (hoofd-) opdrachtnemer aanspreken op signalen. Het ligt voor de hand dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer vraagt om de feiten te onderzoeken en daarover te rapporteren. Vervolgens is het aan de opdrachtnemer die ook de directe werkgever is, om de kwestie op te lossen. Met de nieuwe wet heeft een werknemer de mogelijkheid om naast de directe werkgever ook schakels hoger in de opdrachtketen aan te spreken.
Heeft er ook een onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van de in onze vragen onder 2. eveneens aan de orde gestelde signalen omtrent onderbetaling bij werkzaamheden aan het Groninger Forum? Zo ja, wat is daaruit gebleken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van een ontvangen verzoek een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is onlangs afgerond. Mede op basis van het door de Inspectie SZW opgemaakte rapport van bevindingen kan een civiele procedure gestart worden. FNV heeft gemeld dat de betrokken werkgever inmiddels is gesommeerd tot nabetaling.
Het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor Nederland zouden zijn als de tachograaf voor alle bestelauto’s wordt verplicht (zowel organisatorisch als kosten)?
Ik kan u melden dat de Europese Commissie geen wijziging van de huidige tachograaf verordening overweegt en daarmee ook geen aanpassing van de reikwijdte van de verplichte digitale tachograaf.
Op dit moment implementeert mijn ministerie de aanpassingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85. Deze aanpassingen moeten conform de nieuwe verordening uit 2014 voor 2 maart 2016 zijn gerealiseerd. De aanpassingen leiden niet tot verplicht gebruik van digitale tachografen in bestelauto's, omdat de nieuwe verordening uit 2014 niet daartoe verplicht.
Deelt u de visie van verladersorganisatie EVO dat het grootste deel van de 820.000 bestelauto’s die in Nederland rijden, jaarlijks gemiddeld minder dan 18.000 kilometer rijdt waardoor het registeren van de rij- en rusttijden onzin is?
Gezien mijn antwoord bij vraag 2 is dit niet aan de orde.
Bent u bereid in Brussel te pleiten voor het niet invoeren van deze maatregel?
Omdat Brussel niet voornemens is om deze maatregel in te voeren is het pleiten voor het niet invoeren niet aan de orde.
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.
Moderne slavernij en kinderarbeid in de kledingindustrie in India |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de recente artikelen en rapporten over slachtoffers van moderne slavernij in de Zuid-Indiase textielindustrie, waaronder het artikel «Opgesloten in de fabriek» (OneWorld, maart 2015) en artikelen in de Indiase pers over een Dalit-meisje dat onder verdachte omstandigheden opgehangen werd gevonden in een spinnerij, meisjes die uit spinnerijen zijn gevlucht en meisjes die zijn bevrijd? Kent u het recente rapport over de grote lichamelijke en psychische problemen bij tienermeisjes die onder het «Sumangali Scheme» werken?1
Ja.
Bent u van mening dat aanvullend op de inspanningen die Nederland met betrekking tot Bangladesh en Pakistan verricht om de arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, ook de moderne slavernij in Zuid-India, waarvan circa 200.000 vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn, urgente actie verdient van de betrokken Nederlandse bedrijven en van u en uw Europese collega’s?
De problemen die gepaard gaan met het Sumangali-systeem en andere vormen van gebonden arbeid (omstandigheden die worden gekenschetst als moderne slavernij) in de (Zuid-)Indiase textielsector hebben de aandacht van het Nederlandse bedrijfsleven en van het kabinet.
Brancheorganisatie VGT heeft mede namens brancheorganisaties MODINT en Inretail deelgenomen aan meerdere multi-stakeholders bijeenkomsten met ngo’s, internationale retailers, vakbonden en andere retailvertegenwoordigers die de problemen rond gedwongen en gebonden arbeid in Zuid-India en Tamil Nadu via een gezamenlijk initiatief, gebaseerd op de United Nation’s Guiding Principles en geïnspireerd door het Bangladesh Accord, willen aanpakken. Dit initiatief verkeert nog in een pril stadium. Zodra het initiatief vaste vormen aanneemt, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken bezien op welke manier dit initiatief ondersteund kan worden.
In het kader van de vormgeving van dit initiatief (en mede naar aanleiding van de recente publicaties, artikelen en incidenten) staat de Nederlandse ambassade in New Delhi in regelmatig contact met vertegenwoordigers van lokale en internationale ngo’s en bedrijven alsmede de ILO en andere internationale organisaties om na te gaan op welke manier de problematiek het meest effectief onder de aandacht kan worden gebracht en kan worden aangepakt. Door de grote politieke gevoeligheid, met name in de Indiase deelstaat Tamil Nadu, liepen verschillende eerdere pogingen tot dialoog tussen de verschillende stakeholders (waaronder de Indiase autoriteiten), o.a. onder leiding van de ILO, op niets uit.
Wat is de uitkomst van het overleg met de brancheorganisaties VGT, Modint en Inretail2 over het vergroten van de betrokkenheid bij onder meer de werkgroep «gebonden arbeid» onder het Plan van Aanpak? Welke bedrijven zijn inmiddels aangesloten en welke activiteiten worden ondernomen? Welke stappen onderneemt u zelf om een actieve aanpak van de betrokken bedrijven te vergroten?
Op dit moment nemen O’Neill en branchevereniging VGT (mede namens Modint en InRetail) actief deel aan de werkgroep «gebonden arbeid» waarbinnen wordt overlegd en meegedacht over hoe aan te sluiten bij het bovengenoemde initiatief.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft meegewerkt aan een brief van VGT die Nederlandse bedrijven die genoemd worden in het LIW/FNV Mondiaal rapport «Small Steps, Big Challenges» uitnodigt deel te nemen aan de werkgroep. Aangezien de genoemde bedrijven veelal kleinere spelers zijn, wordt bij het in antwoord 2 genoemde initiatief nadrukkelijk ook aandacht gevraagd voor mogelijkheden tot deelname van deze bedrijven.
Bent u bereid om het onderwerp moderne slavernij en kinderarbeid in de Zuid-Indiase textielindustrie én mogelijke oplossingen daarvoor aan de orde te stellen tijdens de door Nederland te organiseren conferentie over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en waardeketens, die voorafgaand aan het Nederlandse EU-voorzitterschap wordt georganiseerd?3
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, focust op wat de EU kan doen- met name in haar handels- en OS-beleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Moderne slavernij en kinderarbeid in de textielindustrie in India is hier een voorbeeld van. Het idee is in de conferentie goede praktijkvoorbeelden aan te dragen (zoals IMVO sectorconvenanten en private sector development (PSD) initiatieven) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en PSD naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (o.a.) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens.
Met deze insteek zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals moderne slavernij en kinderarbeid in India, automatisch onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid deze kwestie ook voor en na de MVO-Conferentie indringend in de EU aan de orde te stellen met het oog op een mogelijk gezamenlijke aanpak met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan daartoe ook samenwerking met uw Franse en Duitse collega’s te zoeken, aangezien Duitsland een belangrijk sectoraal initiatief van textielbedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteunt?4
Ja. Ook goede praktijkvoorbeelden van andere landen die naar EU-niveau zouden kunnen worden opgeschaald zijn onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid om steun te geven aan het Europese «flagship initiative for the responsible management of the supply chain in the garment sector»en ervoor te zorgen dat dit initiatief tot concrete actie leidt, zoals onder meer is verwoord in een brief aan de Europese Commissie van onder meer de Clean Clothes Campaign en de European Coalition for Corporate Justice?5 Bent u bereid deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de economische missie naar India die in juni 2015 staat gepland? Zo ja, kunt u de Kamer over de resultaten informeren?
Ja, ik steun het initiatief van de Europese Commissie en hoop inderdaad dat dit leidt tot concrete actie op Europees niveau. Met een aantal gelijkgezinde EU-lidstaten wordt momenteel bekeken welke gezamenlijke suggesties we daarvoor aan de commissie kunnen meegeven.
Gelijke rechten voor vrouwen en het tegengaan van kinderarbeid wereldwijd hebben mijn grote aandacht. Waar mogelijk zal ik deze thema’s tijdens de economische missie naar India bespreken. Dit past ook bij de MVO-agenda van de Indiase overheid zelf, die aansluit bij de MDG’s en zich onder andere inzet voor een gelijkwaardige positie van vrouwen en kinderrechten, mede via educatie en sanitatie. In India steunt Nederland een project van de organisatie Global March (organisatie van Nobelprijswinnaar Kailash Satyarthi) dat onder meer bestaat uit de internationale werkgroep «Parliamentarians Without Borders» bestaande uit 20 parlementariërs die zich inzetten voor de strijd tegen kinderarbeid, waaronder vijf Indiase en 1 Nederlandse (Van Laar). Tijdens mijn bezoek aan India in juni 2015 hoop ik met de Indiase parlementariërs de voortgang op de door u genoemde onderwerpen te bespreken.
Op welke manier werkt u met de ILO en de OESO samen in de aanpak van gebonden arbeid en kinderarbeid in de Indiase textielindustrie en welke resultaten zijn te melden?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen leggen de standaard vast waaraan Nederlandse bedrijven moeten voldoen als ze zaken doen in het buitenland, inclusief de Indiase textielsector. Deze richtlijnen houden ook in dat bedrijven zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsrechten zoals vastgelegd in onder andere ILO-verdrag nr. 29 over de uitbanning van gedwongen arbeid en ILO-verdragen nr. 138 en 182 met betrekking tot het verbod op kinderarbeid, waarvan de laatste twee overigens nog niet door India zijn geratificeerd.
Zowel in de ILO als daarbuiten pleit Nederland ervoor dat landen zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept Nederland deze landen op om de fundamentele arbeidsverdragen te ratificeren en vervolgens de nationale wetgeving in lijn te brengen met de desbetreffende verdragen.
Het Algemeen Preferentieel Stelsel+ (APS+) is voorts een belangrijke prikkel om landen zoals India aan te spreken op hun verplichtingen onder ILO-verdrag nr. 29, en te engageren op ILO-verdragen nr. 138 en 182. Het APS+ is een speciale regeling om duurzame ontwikkeling en goed bestuur te bevorderen. Het stimuleert landen om 27 internationale conventies te implementeren in ruil voor extra EU-handelspreferenties – met name voor textiel en kleding, plantaardige producten en bereid voedsel. De ILO-conventies 29, 138 en 182 maken onderdeel uit van het APS+.
De voornaamste partner van Nederland voor het daadwerkelijk versterken van arbeidsnormen is echter de ILO zelf. De ILO heeft in India een «Decent Work Country Programme». Een belangrijk deel van dit programma betreft samenwerking met de overheid om toepassing van de geratificeerde fundamentele ILO-verdragen, waaronder verdrag nr. 29, te verbeteren.
Ten slotte is Nederland een belangrijke donor van het Regular Budget Supplementary Account (RBSA) van de ILO, een ongeoormerkt flexibel fonds waarmee de ILO snel en naar eigen inzicht kan reageren op opkomende situaties. De ILO heeft hiermee in 2014 ook in India bijgedragen aan het verminderen van gedwongen arbeid en slavernij.
Het bericht 'Klagende' Polen niet meer op bouwplaats' |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel waarin staat dat de Polen die begin vorige maand tegenover vraagsteller en de Stentor hun mond open deden over onder meer over hun te lage uurloon niet meer op de bouwplaats van het stadskantoor Deventer werken?1
Ja.
Bent u bereid om na te laten gaan of en zo ja, waarom, deze Polen niet meer op de betreffende bouwplaats werken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om na te laten gaan of de betreffende Polen werden onderbetaald?
Om een oordeel te kunnen geven over een eventuele overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) dient onderzoek plaats te vinden naar de feiten en omstandigheden. Dan kan ook worden vastgesteld of de groep Poolse werknemers al dan niet nog werkzaam is op de betreffende bouwplaats. De Inspectie SZW zal zich met het speciale team dat zich bezig houdt met de aanpak van schijnconstructies op de hoogte stellen van de situatie en beraadt zich op een eventueel onderzoek naar de feiten en omstandigheden in deze specifieke casus. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitspraken over lopende onderzoeken van de Inspectie SZW.
De uitspraak van het gerechtshof van Den Haag over het Europese Octrooibureau |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Opstelten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opstelten: uitspraak rechter geldt niet voor Europese instelling»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 Is het waar dat de gespannen situatie nog steeds voortduurt, inclusief de beperking van het stakingsrecht?
Ja, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft destijds aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB)3 sprake was van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er thans sprake is van de in het bericht gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Is het waar dat het Europees Octrooibureau weigert de omstreden maatregelen terug te draaien in lijn met de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
Buiten de berichtgeving in de media – bijvoorbeeld het interview van president Batistelli van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in de NRC van 21 maart jongstleden – kunnen wij u niet informeren over de interne afwegingen die gemaakt zijn binnen de EOO of over de motivering van haar houding tegenover de uitspraak van het Gerechtshof.
Is het waar dat u niet bereid bent handhavend op te treden in deze zoals gebruikelijk is in Nederland na een gerechtelijke uitspraak en dat u gerechtsdeurwaarders bevolen heeft het vonnis niet ten uitvoer te brengen? Zo ja, kunt u uw houding in deze toelichten? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid kunt u bevelen een vonnis niet uit te voeren? Hoe vaak hebt u de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van die bevoegdheid?
Artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de gerechtsdeurwaarder de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze handeling mogelijk in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan vervolgens de gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk. Een dergelijke aanzegging heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van de ambtshandeling die hij tot opdracht heeft gekregen.
Op grond van artikelen 1 en 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) zijn de terreinen van de EOO, waaronder de gebouwen van het EOB, onschendbaar en mogen zij niet betreden worden door de autoriteiten van het gastland zonder toestemming van de president van de EOO. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk en dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aanzegging heeft gedaan.
Sinds januari 2010 is veertien maal gebruik gemaakt van de aanzeggingsbevoegdheid ex artikel 3a van Gerechtsdeurwaarderswet.
Kunt u aangeven op welke regelgeving of verdragen u zich beroept bij uw beslissing teneinde de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag niet ten uitvoer te brengen? Wat is uw reactie op de stelling dat u bestaande wetgeving in deze conservatief interpreteert? Heeft u een meer dynamische toepassing overwogen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is geen sprake van een keuze tussen een dynamische of een conservatieve interpretatie: uit het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) volgt dat de onschendbaarheid van het EOB, als orgaan van de EOO, absoluut is en er geen discretionaire bevoegdheid is. Het gaat hier om absolute immuniteit van executie. Hoewel de immuniteit van jurisdictie de laatste jaren minder absoluut wordt toegepast, met name ten aanzien van staatsimmuniteit en in mindere mate ten aanzien van immuniteit van internationale organisaties, is een dergelijke verandering niet waarneembaar ten aanzien van de immuniteit van executie. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd in een uitspraak van 6 januari 20154. Ofschoon het Protocol met betrekking tot de EOO uit 1976 stamt, zijn gelijke bepalingen die organisaties absolute immuniteit van executie verlenen te vinden in de zetelovereenkomsten met alle in Nederland gevestigde internationale organisaties.
Kunt u een overzicht geven van de laatste stand van de Europese en Nederlandse jurisprudentie daar waar het gaat om de immuniteit van een internationale organisatie die conflicteert met een vonnis van een nationale rechter?
Nee. Er zijn zaken bekend waarbij klagers een zaak aangespannen hebben bij een internationale rechter zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nadat de nationale rechter de immuniteit van een internationale organisatie gerespecteerd had. In alle tot nu toe bekende zaken voor dit Hof is bepaald dat het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd is met de mensenrechten, zolang een organisatie via een interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Te denken valt hierbij aan de zaken Waite and Kennedy zaak (application no. 26083/94), Mothers of Srebrenica (application no. 65542/12), en Klausecker v. Germany (application no. 415/07).
Wat is uw reactie op de stelling van deskundigen dat uw houding in deze op gespannen voet staat met de Nederlandse rechtsstaat en dat u immuniteit verkiest boven mensenrechten? Wat is uw reactie op de stelling dat u de macht van de rechter uitholt? Wat is uw reactie op de stelling dat dit het bestaande probleem van internationale organisaties die zich boven de wet stellen nog verder verergert?
De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit van executie betekent dat een vonnis niet zonder instemming van de relevante internationale organisatie ten uitvoer gelegd kan worden, en niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.
Wat bedoelt u met deze situatie heeft «onze aandacht» en «die van andere EU-lidstaten»? Waar bestaat deze aandacht uit en waar is deze op gericht?
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met de EOO aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Is het mogelijk dat een van de partijen in deze zaak cassatie bij de Hoge Raad instelt danwel dat er al cassatie in het belang der wet wordt ingesteld? Zo ja, is dat al gebeurd of binnen welke termijn wordt dat duidelijk? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze zaak onder de aandacht te brengen van de Commissie cassatie in het belang der wet?
Het is aan partijen om te beslissen over cassatie. Nederland heeft vooralsnog niet het voornemen tot cassatie in het belang der wet.
Hebt u kennisgenomen van de recente overeenkomst bij de International Labour Organization(ILO) tussen afgevaardigden van werkgevers en werknemers over het stakingsrecht en het ILO verdrag 87?3 Kunt u inzicht geven hoe de kwestie bij het Europees Octrooibureau zich verhoudt tot het ILO verdrag 87 en de naleving daarvan?
Ik heb er verheugd kennis van genomen dat werkgevers en werknemers in de ILO tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot onder meer het stakingsrecht. Het akkoord maakt het mogelijk dat het toezichtmechanisme van de ILO weer gaat functioneren, ook al wordt er geen expliciete link gelegd naar de ILO-verdragen. Inmiddels is dat akkoord bevestigd in de tripartiete Beheersraad van de ILO. Individuele werknemers van het EOB konden en kunnen zich ingeval van een arbeidsgeschil wenden tot het tribunaal van de ILO. Dat toetst echter niet aan ILO-verdrag 87 of andere ILO-verdragen, maar aan de individuele arbeidsovereenkomst.
Berichtgeving omtrent het schandaal bij AquaPurga in Den Bosch |
|
Henk van Gerven (SP), Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de medewerkers van AquaPurga geen beschermende kleding en gasmaskers dragen of hebben gedragen tijdens hun werkzaamheden aan installaties van AquaPurga?1
Het klopt dat betreffend bedrijf is onderzocht door de Inspectie SZW onder meer over het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Inspectie SZW maakt de resultaten van een inspectie bij een individueel bedrijf niet openbaar.
Klopt het dat er een verzoek ligt bij de rechtbank van Rotterdam voor een faillissementsverklaring van AquaPurga?2
Verzoeken tot faillissementsverklaringen zijn niet openbaar. Daarover kan ik uw Kamer geen mededelingen doen.
Is het waar dat AquaPurga in 2013 een waarschuwing heeft gehad van de Inspectie SZW, gevolgd door een boete een half jaar later in verband met de onveilige werkomstandigheden van de werknemers?3 Hoeveel controles zijn er geweest en welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Inspectie SZW momenteel wederom een boete aan het voorbereiden is betreffende onveiligheid bij AquaPurga?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsongevallen bij werknemers van AquaPurga en werknemers van de agrarische bedrijven zijn er bij u bekend en wanneer vonden deze ongevallen plaats?
Inspectie SZW maakt de ongevalgegevens van een individueel bedrijf niet openbaar. In het algemeen kan worden gemeld dat sinds 1998 door Inspectie SZW bij agrarische bedrijven 14 arbeidsongevallen, waarbij biogas betrokken was, zijn onderzocht. Hierbij vielen 26 slachtoffers waarvan 9 slachtoffers zijn overleden. De oorzaak van deze ongevallen zijn blootstelling aan een gevaarlijke stof in een afgesloten ruimte of een explosie.
Hebben de installaties van AquaPurga risico’s voor de gezondheid van omwonenden met zich meegebracht, bijvoorbeeld door uitstoot van schadelijke gassen? Als dat zo is, zijn er installaties die momenteel nog een risico vormen voor omwonenden? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Er is geen situatie bekend met de installaties van AquaPurga die heeft geleid tot risico’s voor de gezondheid voor omwonenden. Mestverwerking moet op een verantwoorde manier gebeuren. Regionale uitvoeringdiensten geven aan dat mestverwerking van Aquapurga heeft plaatsgevonden binnen de vigerende regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu. Om de veiligheid van omwonenden te borgen geldt onder andere de bepaling dat er voldoende afstand moet zijn tussen mestverwerkingsinstallaties en omwonenden.
Hoe vaak is er door installaties vervuild afvalwater in sloten geloosd en is er bekend wat voor schade dat heeft gegeven aan de omgeving? Wie is er aansprakelijk voor deze schade? Wat gaat u hiermee doen?
Op een varkensbedrijf in Heeswijk-Dinther is in 2013 bij een controle door Waterschap Aa en Maas een overschrijding van de vergunningsnormen geconstateerd. Hierop heeft het bedrijf direct de lozing beëindigd en deze niet meer hervat. De overtreding is tijdig geconstateerd. Er is geen schade aan het milieu ontstaan.
Andere bedrijven waar mestverwerking met installaties van AquaPurga plaatsvindt of heeft plaatsgevonden lozen volgens informatie van waterschap Aa en Maas niet op het oppervlaktewater. Op een aantal locaties zijn de mestverwerkinginstallaties nooit daadwerkelijk in gebruik genomen. Bij een installatie in Lithoijen wordt proefgedraaid. Daar vinden nog geen lozingen plaats, maar wordt bekeken of het proces voldoende wordt beheerst en het te lozen water aan de normen kan voldoen. Het water wordt vooralsnog opgevangen en als dierlijke meststof uitgereden over het land.
Zijn er subsidies en belastingvoordelen gegeven aan AquaPurga of investeerders? Zo ja, aan wie zijn deze subsidies verstrekt? Hoe beoordeelt u deze subsidies?
Het bedrijf AquaPurga en haar investeerders ontvangen geen Europese subsidies.
Het is mogelijk dat bepaalde technische modules die het bedrijf AquaPurga verkoopt voor agrarisch ondernemers wel subsidiabel zijn. De subsidie wordt dan verstrekt aan de agrariër, niet aan het bedrijf AquaPurga of haar investeerders.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) worden geen gegevens verstrekt over fiscale regelingen.
Waarom zijn de installaties, aangezien er meerdere keren alarmerendere gasconcentraties zijn gemeten, niet eerder door de Inspectie SZW stilgelegd?
Tijdens de diverse inspecties werden tekortkomingen geconstateerd, waarop handhavend is opgetreden, maar kon niet worden geconcludeerd dat er op dat moment ernstig gevaar voor personen was. Derhalve werden de werkzaamheden niet stilgelegd.
Is bij u bekend dat bronnen van het Brabants Dagblad stellen dat het personeel van AquaPurga sinds november geen salaris meer heeft ontvangen? Is deze informatie juist?5 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad, die dit stelt. Ik zie op dit moment geen rol voor de rijksoverheid.
Is AquaPurga aansprakelijk voor de blijvende gezondheidsschade die is ontstaan door haar installaties? Zo ja, welke actie onderneemt u hierop? Zo nee, wie is er wel aansprakelijk?
De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat een werkgever zorgt voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Indien bij een werknemer door het werk toch blijvende gezondheidsschade ontstaat dan is het aan de werkgever en werknemer om samen de aansprakelijkheid en mogelijke compensatie te bepalen. Als een werkgever en werknemer er samen niet uit komen dan is het aan een rechter om te bepalen wie aansprakelijk is en de rechter kan een compensatie toekennen.
De veiligheid van wegwerkers |
|
Steven van Weyenberg (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van zowel de berichtgeving rondom de veiligheid van wegwerkers1 alsmede het bericht over de veiligheid van personeel van Rijkswaterstaat?2
Ja. De veiligheid van weggebruikers, wegwerkers en personeel staat voor mij hoog in het vaandel. Ik betreur dan ook ten zeerste dat er ondanks strenge richtlijnen dodelijke slachtoffers en gewonden vallen. Samen met de branche organisaties streef ik voortdurend naar nog verdere verbetering van de veiligheid.
Kunt u een uiteenzetting geven over de trend van het aantal dodelijke slachtoffers door werkongevallen onder wegwerkers over de afgelopen tien jaar?
Volgens de gegevens van de Inspectie SZW zijn sinds 1998 10 wegwerkers omgekomen bij werkzaamheden aan de weg. Bij 6 was sprake van aanrijding door weggebruikers en bij 4 van aanrijding door medewerkers. Van de 10 ongevallen vonden er 6 plaats op de Rijkswegen, de overige 4 op het onderliggende wegennet. Bij 1 à 2 dodelijke ongevallen per 2 jaar is geen trend te geven. Verschillen per jaar kunnen samenhangen met de verkeersintensiteit, de weersomstandigheden, het aantal, de lengte en duur van de wegwerkzaamheden.
Kunt u ingaan op de tijdstippen van werkongevallen met een fatale afloop onder wegwerkers?
Van de 10 dodelijke ongevallen vonden er 3 plaats in de ochtend, 5 in de middag en 2 in de avond.
Deelt u de mening van de vakvereniging dat de veiligheid van wegwerkers onvoldoende is gewaarborgd?3 Zo ja, welke stappen gaat u zetten om zo veilig mogelijke werkomstandigheden te bewerkstelligen voor wegwerkers?
Rijkswaterstaat en contractpartijen werken volgens de richtlijnen van het CROW. Het CROW is de kennisorganisatie op het gebied van infrastructuur, verkeer en vervoer, en werk en veiligheid. In CROW-verband zijn door deskundigen in samenwerking met Rijkswaterstaat en contractpartijen richtlijnen opgesteld over het veilig uitvoeren van werkzaamheden aan de weg. Richtlijnen kunnen, hoe goed ze ook worden nageleefd, niet alle ongevallen voorkomen. Bij elk ongeval moet onderzoek uitwijzen wat de oorzaken zijn en welke maatregelen nodig zijn om herhaling te voorkomen. Maatregelen kunnen van toepassing zijn op opdrachtgevers, wegbeheerders, bouwbedrijven of weggebruikers, en van invloed zijn op de eerder genoemde richtlijnen. Sinds 2012 wordt met een kwaliteitsprogramma de sturing op aannemers versterkt om te werken volgen de richtlijnen. Bovendien wordt door zowel Rijkswaterstaat als de Inspectie SZW getoetst op o.a. de naleving van de veiligheidsrichtlijnen. Eind 2014 heb ik een convenant afgesloten om met de bouw- en infrabranche te komen tot veiliger werken. Daarin ligt de nadruk op educatie, uniformere voorschriften en meer aandacht voor veiligheid. Met Bouwend Nederland worden momenteel extra mogelijkheden onderzocht om risico’s te voorkomen door wegwerkers en het snelverkeer nog meer en beter van elkaar te scheiden. Met harde afscheidingen, of indien nodig zelfs met complete wegafsluitingen. Tot slot heeft de politie, zoals ik u gemeld heb in mijn brief van 11 december 2014, de handhaving op roodkruisnegaties en de maximum snelheid bij wegwerkzaamheden geïntensiveerd. Langs deze weg wordt bewerkstelligd dat de werkomstandigheden nog veiliger worden.
In hoeverre herkent u het beeld dat het artikel schetst omtrent afwegingen die worden gemaakt tussen enerzijds de veiligheid van wegwerkers en anderzijds ongemakken voor het verkeer?4 Kunt u uiteenzetten op welke gronden eventuele afwegingen gemaakt worden?
De afweging tussen veiligheid, doorstroming van verkeer en kosten is breder dan in het artikel geschetst. Er wordt een afweging gemaakt tussen de veiligheid voor weggebruikers, de veiligheid voor wegwerkers en ook de veiligheid bij eventuele omleidingen op het onderliggend weggennet. Als het gaat om de veiligheid onder weggebruikers wordt gekeken naar de doorstroming (filevorming verhoogt kans op ongevallen), maar ook naar type afzettingen en belijning. Bij de veiligheid voor wegwerkers wordt gekeken naar mogelijk aanrijdgevaar, maar ook naar andere veiligheidsrisico’s die het werk met zich meebrengt. Bij omleidingen via het onderliggend weggennet wordt ook gekeken naar het effect op de veiligheid van weggebruikers. Vaak is het onderliggend weggennet immers niet berekend op de hoeveelheid verkeer die de omleiding met zich meebrengt. Dit kan ook tot onveilige situaties leiden, wat afgewogen wordt tegen afzettingen en omleidingen op het hoofdwegennet. Rijkswaterstaat werkt vaak in de nacht, wanneer de verkeersintensiteit laag is.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de veiligheid van wegwerkers wordt gewaarborgd? Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan veilige werkzones ten tijde van wegwerkzaamheden?
De Arbeidsomstandighedenwet verplicht opdrachtgevers en werkgevers tot zorg voor de veiligheid en gezondheid van wegwerkers. Om invulling te geven aan deze zorgplicht werken Rijkswaterstaat en contractpartijen volgens de CROW richtlijnen. Deze richtlijnen geven aan welke maatregelen nodig zijn bij werkzaamheden op autosnelwegen en welke eisen daarbij aan materieel en materiaal worden gesteld. De maatregelen kunnen, afhankelijk van o.a. de situatie ter plekke en de verkeersintensiteit, bestaan uit snelheidsbeperkingen, belijning, afscheidingen en afzettingen. Met deze maatregelen worden zones ingericht waarbinnen veilig kan worden gewerkt.
In vervolg op inspecties in 2009 en 2013 inspecteert de Inspectie SZW in 2015 op onder meer aanrijdgevaar, machineveiligheid en veilige taluds. Als daar aanleiding toe is wordt daarbij mede de rol van de wegbeheerder betrokken.
In hoeverre bestaat er een relatie tussen eventuele onveiligheid van wegwerkers en een door de Algemene Rekenkamer als inadequaat bestempeld budget voor instandhouding van het hoofdwegennet?5 In hoeverre zorgt de krapte in het budget voor beheer voor extra veiligheidsrisico’s, bijvoorbeeld door de krappere planning van de wegwerkzaamheden?
Er is geen relatie tussen de onveiligheid van wegwerkers en het budget voor instandhouding van het wegennet. Elk werk moet zo veilig mogelijk en in overeenstemming met de Arbeidsomstandighedenwet worden uitgevoerd. De CROW richtlijnen zijn maatgevend. In de contracten van Rijkswaterstaat is veiligheid een harde, niet onderhandelbare contracteis. Er is geen sprake van extra veiligheidsrisico’s door krapte in het budget.
Het bericht ‘Poolse werknemers uitgebuit; vakbond FNV Bouw meldt flinke reeks misstanden bij verbreding A15’ |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Poolse werknemers uitgebuit; vakbond FNV Bouw meldt flinke reeks misstanden bij verbreding A15»?1
Ja.
Kunt u ten aanzien van de hieronderstaande aantijgingen, per aantijging aangeven of deze juist is?
Nee, ik kan niet aangeven of deze aantijgingen juist zijn. Voor de volledigheid wijs ik u er op dat de naleving van de relevante wet- en regelgeving primair een verantwoordelijkheid is van de werkgever zelf. De Inspectie SZW is belast met de handhaving van arbeidswetten, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml) en de Arbeidstijdenwet (Atw). De sociale partners zien toe op de naleving van de bovenwettelijke cao-voorwaarden. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden op grond van artikel 10 van de Wet Avv. Met betrekking tot werkzaamheden bij de verbreding van de A15 heeft de Inspectie SZW in november 2014 vier verzoeken om ondersteuning bij de handhaving van cao-voorwaarden ontvangen van de paritaire toezichthouder in de Bouw. Deze zaken worden thans onderzocht door het speciale team van de Inspectie SZW dat belast is met de aanpak van schijnconstructies en de ondersteuning van sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. De Inspectie is tevens in overleg met de FNV over de situatie bij de A15.
Betrokken werkgevers hebben met de FNV afgesproken elk een diepgaand onderzoek in te stellen en af te stemmen over te nemen maatregelen. Na dit onderzoek zijn werkgevers in staat om de juistheid van de beweerde aantijgingen te duiden.
Hoeveel inspecties heeft de Inspectie SZW de voorbije maanden uitgevoerd op de betreffende bouwlocatie bij de A15? Heeft de Inspectie SZW daar overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze overtredingen zo snel mogelijk te beëindigen?
De Inspectie SZW heeft in april 2014 samen met de Belastingdienst een inspectie uitgevoerd op de bouwlocatie bij de A15. Hierbij is onder meer onderzocht of er sprake was van onderbetaling beneden het wettelijk minimumloon of van overtreding van de arbeidstijdenwet. Dit bleek niet het geval.
Welke acties worden daarnaast door welke overheidsinstanties op dit moment ondernomen om te verzekeren dat bij de aanleg- of het onderhoud van projecten waar Rijkswaterstaat opdrachtgever van is, volledig overeenkomstig de vigerende wet- en regelgeving en de geldende cao gehandeld wordt? Tot welke resultaten hebben deze acties tot op heden geleid?
De Inspectie SZW en de Belastingdienst maken bij grote infrastructurele projecten afspraken met de opdrachtgevers en hoofdaannemers, opdat zij hun verantwoordelijkheid nemen voor de naleving van fiscale- en arbeidswetgeving in de hele keten.
De uitvoering van aanleg- en onderhoudprojecten, waarvan Rijkswaterstaat hoofdopdrachtgever is, is langjarig en complex. Daarom is tussen IenM en SZW besproken hoe de nieuwe regels rond ketenaansprakelijkheid, zoals voorzien in het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies, deze uitvoering versterken. Zie ook het antwoord op vraag tien.
Welke voorwaarden heeft Rijkswaterstaat in deze casus op sociaal gebied aan opdrachtnemers gesteld? Op welke wijze verzekert Rijkswaterstaat het voldoen aan deze voorwaarden door (onder)aannemers?
Rijkswaterstaat verwacht van opdrachtnemers dat deze zich houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Zoals bij vraag twee aangegeven is de naleving van de relevante wet- en regelgeving voor arbeidsvoorwaarden primair een verantwoordelijkheid van de werkgever zelf. Daarnaast let Rijkswaterstaat op de arboveiligheid en de Wet arbeid vreemdelingen. Bij voorvallen bij deze regelgeving dragen opdrachtnemers de financiële consequenties.
Deelt u de mening dat het enkel «aanspreken op signalen» door Rijkswaterstaat in de richting van opdrachtnemers onvoldoende optreden inhoudt? Welke verdergaande stappen onderneemt u om te waarborgen dat één of meerdere (onder)opdrachtnemers hun verantwoordelijkheid nemen?
Het aanspreken op signalen is op dit moment wat Rijkswaterstaat in contractuele context kan en blijft doen. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, wordt tussen IenM en SZW besproken hoe de nieuwe regels, zoals voorzien in het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies, deze uitvoering versterken.
Wordt – op het moment van beantwoording van deze vragen – voldaan aan alle wet- en regelgeving en de geldende cao bij de verbreding van de A15 ter hoogte van de Botlekbrug?
Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is vermeld, lopen er op dit moment diverse onderzoeken. De uitslag van deze onderzoeken moet afgewacht worden voordat beoordeeld kan worden in hoeverre aan de wet- en regelgeving wordt voldaan.
Welke lessen heeft u geleerd uit eerdere wetsovertredingen (bijvoorbeeld bij projecten bij de A2 en de A4) bij projecten waarvan Rijkswaterstaat opdrachtgever is?
Een les die geleerd is, is dat direct betrokken partijen snel de feiten moeten onderzoeken om daarna afspraken te maken. Dit is bij de projecten bij de A2 en de A4 dan ook gebeurd. Onderzoek van de feiten is nodig om goed vast te stellen of er sprake is van wetsovertredingen.
Heeft u of een andere overheidsinstantie inmiddels contact gehad met (vertegenwoordigers van) deze Poolse bouwvakkers? Zo ja, wat is er besproken en op welke wijze staat de overheid deze gedupeerde werknemers bij?
Nee, de (cao-)partijen A-Lanes en FNV Bouw hebben op 17 december 2014 met elkaar afgesproken dat zij elk afzonderlijk van elkaar een diepte onderzoek verrichten en daarna met elkaar in gesprek gaan om een passende oplossing te vinden.
Op welke wijze voorkomt de nieuwe Wet Aanpak Schijnconstructies praktijken zoals die in het bericht worden genoemd? Welke maatregelen heeft Rijkswaterstaat inmiddels genomen om zijn nieuwe rol – die volgt uit deze wet – volledig waar te kunnen maken?
Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies is op vrijdag 12 december jongstleden aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 108). Het wetsvoorstel voorziet onder meer in het invoeren van een ketenaansprakelijkheid voor loon. Daarmee worden alle schakels in een keten, inclusief de hoogste opdrachtgever, aansprakelijk voor het ten onrechte niet betaalde loon onderin een opdrachtketen. Door de ketenaansprakelijkheid worden opdrachtgevers in de keten geprikkeld om maatregelen te nemen om onderbetaling te voorkomen of, indien nodig, om een misstand rondom onderbetaling te laten opheffen. Van een opdrachtgever, opdrachtnemer en aannemer wordt verwacht dat hij de maatregelen treft die redelijkerwijs van hem mogen worden verwacht om te bevorderen dat de werkgever het aan zijn werknemer verschuldigde loon voldoet.
Rijkswaterstaat treft – als grote rijksopdrachtgever – voorbereidingen ter implementatie van de maatregelen uit het wetsvoorstel en treedt daarover in het voorjaar onder meer in overleg met de FNV.
Het bericht ‘FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak’ |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak»? Wat is uw algemene opvatting daarover, ook als het gaat om de bid-procedure inzake de totstandkoming van het WK Voetbal in 2022?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar. Nederland heeft hierover regelmatig contact met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Wat betreft de bid-procedure inzake het WK Voetbal 2022 vind ik openheid van zaken van groot belang. In dat kader is het belangrijk dat de FIFA het rapport omtrent de toewijzingen van 2018 en 2022 openbaar zal maken.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de KNVB om er voor te zorgen dat de FIFA wel verantwoordelijkheid neemt voor de arbeidsomstandigheden van arbeiders die werken aan de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK Voetbal in 2022? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig contact met de KNVB, waarbij ook wordt gesproken over de ontwikkelingen in Qatar. Ik constateer een pro-actieve houding van de KNVB over de positie van arbeidsmigranten en blijf hierover met hen in gesprek.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de internationale vakbond (ITUC) om actie te ondernemen richting FIFA en de wereldvoetbalbond te wijzen op zijn rol bij de mensonterende omstandigheden waarin arbeiders moeten werken in Qatar? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De internationale vakbond (International Trade Union Confederation, ITUC) is zeer wel in staat om zelf de FIFA aan te spreken op hun beleid en doet dat ook. ITUC is goed op de hoogte van de arbeidsomstandigheden in Qatar en heeft hier zelf publiekelijk over gerapporteerd. ITUC is op dit dossier ook actief binnen de International Labour Organization (ILO), die internationaal de leidende rol vervult om de omstandigheden voor arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Nederland blijft nauw optrekken met de ILO en andere internationale partners om hier een constructieve bijdrage aan te leveren.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de FIFA ook publiekelijk moet uitleggen waarom hij denkt dat de erbarmelijke arbeidsomstandigheden waaronder de arbeiders werken «door het WK juist zijn verbeterd», ook nu is gebleken dat al honderden arbeiders zijn overleden bij de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK 2022? Bent u bereid de FIFA-voorzitter hierop aan te spreken?
Ja, echter ik kan de FIFA niet verplichten publiekelijk uitleg te geven over gedane uitspraken. Voor het aanspreken van de FIFA verwijs ik u naar hetgeen ik hierover zeg in mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het onderzoek van Imtech naar fraude bij de bouw van de energiecentrale van Essent in de Eemshaven |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Imtech onderzoekt miljoenenfraude Eemshaven»?1
Ja.
Berichten over misstanden bij de bouw van de energiecentrale van Essent in de Eemshaven zijn niet nieuw; kunt u aangeven of, en zo ja, hoe vaak het speciale team van de Inspectie SZW, dat is opgericht om de publiek-private samenwerking bij cao-handhaving te verbeteren, onderzoek heeft uitgevoerd naar misstanden bij de aanleg van de energiecentrale in de Eemshaven? Zijn er boetes opgelegd, en zo ja, voor welk bedrag? Welke andere maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen?
De Inspectie SZW is al enkele jaren actief met het toezicht op de arbeidswetgeving in de Eemshaven. Er vinden regelmatig inspecties plaats. Er hebben echter geen inspecties plaatsgevonden die specifiek waren gericht op Essent, omdat Essent zelf geen verantwoordelijke partij was in de keten van opdrachtgevers van de bouw.
Heeft de Inspectie SZW contact met Imtech over dit onderzoek en wordt de inhoud daarvan met de Inspectie gedeeld? Zo nee, kunt u toezeggen dat de Inspectie SZW zich door Imtech alsnog laat informeren over dit onderzoek?
Nee, er is geen contact geweest tussen de Inspectie SZW en Imtech. Het betreft hier een onderzoek naar eventuele overtredingen van de mededingingswet- en regelgeving. Ik heb de Autoriteit Consument en Markt op de hoogte gebracht van het onderzoek door Imtech.
Vormt het feit dat Imtech onderzoek doet naar fraude bij de bouw van de energiecentrale in de Eemshaven voor de Inspectie SZW zelf nog aanleiding om (vervolg)onderzoek te doen naar prijsafspraken en andere misstanden bij de bouw van de energiecentrale in de Eemshaven? Zo ja, kan de Inspectie SZW daarbij ook specifiek nagaan of daarbij sprake is van onderbetaling en/of het niet toepassen van de juiste collectieve arbeidsovereenkomst?
Zie het antwoord bij vragen 2 en 3. De Inspectie heeft geen rol bij eventuele overtredingen van de mededingingswet- en regelgeving. De Inspectie SZW heeft evenmin zelfstandige functie om onderzoek te doen naar de naleving van cao’s. Op grond van artikel 10 Wet avv verricht de Inspectie SZW alleen op verzoek van cao-partijen een cao-nalevingsonderzoek.
Het bericht ‘Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi’ |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Herkent u het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat pesten onder ambtenaren veelvuldig voorkomt? Herkent u ook de genoemde oorzaken, namelijk politieke omgeving, crisis en geringe mobiliteit?
Pesten is een verschijnsel dat helaas voorkomt in zowel de publieke als private sector. Er is mij geen Nederlands onderzoek bekend dat specifiek gericht is op de oorzaken van pesten onder ambtenaren. Meerdere factoren zijn van invloed op het ontstaan van pesten. Uit TNO- onderzoek blijkt dat het in de werksituatie gaat om factoren als; de organisatie van werkprocessen, de stijl van leidinggeven, de organisatiecultuur, de communicatie, de taakverdelingen en structurering van werkprocessen en werkdruk.
Hoe hoog ligt het percentage ambtenaren dat gepest wordt (volgens het onderzoek van CNV en Universiteit Twente)?
In het artikel in Binnenlands Bestuur wordt bericht dat 17% van alle werknemers in Nederland op het werk structureel gepest wordt, maar het genoemde onderzoek van CNV en de Universiteit van Twente geeft geen cijfers specifiek over ambtenaren.
Het onderzoeksinstituut TNO en het CBS voeren sinds 2005 de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit, met een representatieve respons van ruim 22.000 tot 24.000 werknemers per jaar. Uit de NEA van 2013 blijkt dat in de overheidssector 5,7% van de werknemers gepest wordt en in de niet-overheidssector 7,5%.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de geciteerde onderzoeker dat baanzekerheid een negatieve invloed op de sfeer heeft? Deelt u de mening dat ambtenaren spreekwoordelijk zijn opgesloten in een gouden kooi (goed betaald, werkzekerheid en uitgesteld loon in vorm pensioen) en dat dit een relatie heeft tot pestgedrag onder ambtenaren?
Uit internationaal onderzoek blijkt dat hoe groter de zekerheid op een baan is, hoe kleiner het risico op ongewenst gedrag. Zoals ik aangaf bij vraag twee, zijn meerdere factoren van invloed op het ontstaan van pesten.
Ik zie het bespreekbaar maken van pesten en het met elkaar vast stellen van gedragsregels als belangrijkste insteek voor individuele overheidsorganisaties om pestgedrag op de werkvloer aan te pakken.
Hoe is het gesteld met de mobiliteit onder ambtenaren, mede in vergelijking tot werknemers in de private sector? Welke maatregelen neemt u om mobiliteit onder ambtenaren te bevorderen?
De interne mobiliteit (functieverandering bij dezelfde werkgever) bij de overheid is relatief hoog in vergelijking met de private sector. Dit is grotendeels te verklaren door de grootte van overheidsorganisaties, waardoor meer interne loopbaanmogelijkheden bestaan. De externe mobiliteit (overstap naar een andere werkgever) is relatief laag.
De primaire verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid van ambtenaren ligt bij de individuele werkgevers binnen de overheid. Ik vraag als verantwoordelijk Minister voor het openbaar bestuur wel aandacht voor kwaliteit van personeel en goed werkgeverschap. Onderdeel daarvan is dat de juiste mensen op de juiste plek zitten. Op dit moment is de personeelsmobiliteit binnen het openbaar bestuur nog niet optimaal. Bij zo’n 10% van de werknemers sluit de werksituatie onvoldoende aan bij hun wensen, terwijl zij geen andere baan zoeken. Daarom worden vanuit het Ministerie van BZK richting het openbaar bestuur de volgende activiteiten ondernomen:
Binnen de sector Rijk zijn belemmeringen voor mobiliteit weggenomen doordat de overstap tussen ministeries administratief eenvoudiger is gemaakt en de arbeidsvoorwaarden van de ministeries zoveel mogelijk zijn geharmoniseerd. Daarnaast is door invoer van het Functiegebouw Rijk beter inzichtelijk welke functies vergelijkbaar zijn en wat logische loopbaanstappen zijn. Per ministerie worden allerlei aanvullende initiatieven genomen om de mobiliteit van medewerkers te bevorderen.
Deelt u de mening dat de pestcultuur «top-down» moet worden teruggedrongen, met daarin ook een belangrijke rol voor u? Zo ja, welke maatregelen neemt u om pestgedrag tegen te gaan?
Het is primair aan de werkgevers om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers. Dit geldt ook voor de werkgevers in de publieke sector. In de Arbowet is bepaald dat de werkgever, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, beleid dient te voeren dat gericht is op het voorkomen, en als dat niet mogelijk is beperking van de psychosociale arbeidsbelasting (waaronder pesten). Als er sprake is van pesten dan is het van belang dat dit besproken wordt in de desbetreffende organisatie. Het is aan werkgevers en werknemers om die maatregelen te kiezen die in hun organisatie effectief zijn. Een top down aanpak ligt hierbij niet in de rede.
Het programma Duurzame Inzetbaarheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet in op het agenderen van psychosociale arbeidsbelasting bij werkgevers en werknemers en op het stimuleren dat door hen tijdig maatregelen genomen worden. Gelet op de ernst van de problematiek zijn de activiteiten van het programma gericht op pesten een jaar vervroegd (naar 2015).
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel gedane suggestie dat pesters ook financieel gestraft zouden moeten worden, «bijvoorbeeld door een periodiek over te slaan»? Bestaan er gedragsregels – inclusief consequenties van gedrag – en is dit een effectief instrument? Welke maatregelen treft u die direct of indirect effect hebben op de (pest)cultuur onder ambtenaren?
Ambtenaren zijn wettelijk verplicht zich als een goed ambtenaar te gedragen. Doen zij dat niet, dan kunnen zij disciplinair worden gestraft. In de rechtspositieregelingen van de verschillende overheidssectoren (zoals gemeenten, provincies, politie, defensie en Rijk) zijn de disciplinaire straffen opgesomd die aan de ambtenaar kunnen worden opgelegd. De disciplinaire straffen variëren van een schriftelijke berisping tot strafontslag. Ook financiële maatregelen zijn mogelijk. Zo kent het Algemeen Rijksambtenarenreglement de mogelijkheid van een gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot maximaal een half maandsalaris, de mogelijkheid om het salaris gedurende maximaal twee jaar vast te stellen op een bedrag dat maximaal twee jaarlijkse periodieken lager ligt, het niet toekennen van periodieke salarisverhogingen gedurende maximaal vier jaar en uitsluiting van indeling in een hogere salarisschaal voor een periode van maximaal vier jaar. Afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de gedragingen van de betreffende ambtenaar en de mate van toerekenbaarheid, kan de individuele overheidswerkgever dus een passende disciplinaire straf opleggen. Deze straf kan al dan niet financieel van aard zijn. Er kan ook een combinatie van straffen worden opgelegd en straffen kunnen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk worden opgelegd.
Elke overheidsorganisatie kan zijn eigen specifieke gedragsregels en procedures hebben rondom het functioneren van ambtenaren, naast de regels en procedures die in de betreffende overheidssector gelden. Elke overheidsorganisatie heeft hier ook zijn eigen verantwoordelijkheid in en elke situatie betreffende pesten is anders. Daarom leg ik overheidsorganisaties niet van bovenaf op hoe om te gaan met het (financieel) straffen van pestende ambtenaren, gedragsregels of de pestcultuur.
Wel stimuleer ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid integriteitsbeleid in overheidsorganisaties. De focus op integriteitsbeleid zal in de toekomst onder andere gericht zijn op het verder verankeren van integriteit in de organisatiecultuur en de dagelijkse werkzaamheden. Het versterken van een transparante en veilige cultuur in overheidsorganisaties zal ook bijdragen aan de aanpak van pesten. Een effectieve aanpak van pesten is namelijk niet alleen een kwestie van het aanpakken van de individuele dader, maar van een cultuur in organisaties waar pestgedrag mogelijk is.
Het bericht dat op bouwplaatsen van de NAM en Shell mogelijk sprake is van het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «FNV: Misstanden bij uitbreiding gasopslag Langelo»1 en «Vakbond FNV signaleert misstanden in de steigerbouwbranche»2?
Ja.
Hoe oordeelt u over de door de uitzendbureaus in kwestie gehanteerde constructies en deelt u de mening dat sprake is van een schijnconstructie wanneer wordt geshopt tussen cao’s om de tarieven te drukken, terwijl de werkingssfeer van de desbetreffende cao's helder is?3
Als de cao inderdaad wordt ontdoken in de steigerbouwsector is dat een zeer kwalijke zaak. De controle op de naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is belangrijk dat zij de cao-naleving bevorderen en op de naleving toezien. Dat bevordert de eerlijke concurrentie tussen bonafide bedrijven en werkt corrigerend indien werknemers worden onderbetaald door malafide bedrijven. In hoeverre er in de specifieke casus door de uitzendbureaus in kwestie gebruik wordt gemaakt van schijnconstructies door te shoppen tussen cao’s is niet aan mij om te beoordelen. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden op grond van artikel 10 van de Wet Avv. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of de Stichting Naleving Cao's voor Uitzendkrachten (SNCU) controles heeft uitgevoerd bij uitzendbureaus in de steigerbouw? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten en zijn er maatregen genomen tegen uitzendbureaus?
De SNCU heeft laten weten dat zij een tiental uitzendondernemingen in onderzoek heeft of in onderzoek heeft gehad die actief zijn in de steigerbouw. Een deel van de onderzoeken is gestart op basis van meldingen, een ander deel op basis van risicoselectie. Bij een deel van de ondernemingen is een (indicatieve) benadeling van uitzendkrachten vastgesteld (in totaal voor ruim € 1.000.000,-). Er zijn herstelbetalingen afgedwongen en er loopt een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Enkele ondernemingen zijn uit de markt verdwenen. Een doorstarter is opnieuw in onderzoek genomen.
Heeft de Inspectie SZW signalen ontvangen over het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector op bouwplaatsen van de NAM en Shell? Zo ja, wat heeft de Inspectie met deze signalen gedaan? Zo nee, bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen?
Tot op heden heeft de Inspectie geen formeel verzoek om ondersteuning op grond van artikel 10 Avv ontvangen aangaande het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector op bouwplaatsen van de NAM en Shell.
Ziet u mogelijkheden om de beschreven problematiek in de sector samen met sociale partners aan te pakken?
De Inspectie SZW ondersteunt de cao-partijen bij de civielrechtelijke handhaving van de cao met nalevingsonderzoek. De capaciteit van de Inspectie SZW voor de aanpak van schijnconstructies is uitgebreid, onder meer voor dergelijke ondersteuning van cao-partijen. Samen met de sociale partners werk ik in het kader van de aanpak van schijnconstructies aan het versterken van de publiekprivate samenwerking bij de cao-naleving en handhaving. In het advies van de Stichting van de Arbeid «Naleving en handhaving van de cao» van 27 juni 2014 roept de Stichting de decentrale cao-partijen – met name in risicosectoren – op om de naleving en handhaving actief op te pakken. Om de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving te versterken heeft de Inspectie SZW een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en ondersteuning van de cao-partijen bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Dit team werkt nauw samen met cao-partijen.
Naast handhaving wordt ook ingezet op aanpassing van wetgeving. Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies zal enkele maatregelen bevatten om de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving verder te versterken, bijvoorbeeld door meer mogelijkheden te creëren voor informatie-uitwisseling. Tevens zal een regeling van ketenaansprakelijkheid voor loon onderdeel uitmaken van het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies.
In dit geval zijn Shell en de NAM opdrachtgever; kunt u aangeven in hoeverre de aangekondigde Wet aanpak schijnconstructies verandering brengt in de verantwoordelijkheid c.q. aansprakelijkheid voor hen als opdrachtgever?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat zij jarenlang op de hoogte was van de gifverf, maar geen maatregelen nam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Defensie wist van gevaar gifverf»?1
Met het lopende onderzoek door het RIVM naar het gebruik van chroomhoudende verf bij Defensie, moet meer inzicht worden verkregen in wat wanneer is gebeurd. Op dit moment is het, helaas, nog te vroeg voor het trekken van conclusies. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Is het waar dat u al sinds 1987 wist dat personeel onvoldoende werd beschermd tegen kankerverwekkende stoffen (waaronder chroom-6), maar dat er pas vanaf 1998 adequate maatregelen werden genomen?
Is het waar dat de Arbeidsinspectie al in 1987 onderzoek aankondigde naar chroom-6 en dat deze in 1993 stelde dat sprake was van «verboden handelingen»?
Is het waar dat dat de legerleiding het gezondheidsrisico incalculeerde? Heeft de commandant van vliegbasis Twente gezegd dat «het aantal werknemers dat wordt blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen niet groter mag zijn dan strikt noodzakelijk»?
Was in 1994 bekend hoe personeel beschermd moest worden?
Als u op de hoogte was van de risico’s, is hier dan sprake van strafbare feiten?
Is het waar dat oud-commandant Godderij van u niet inhoudelijk mag reageren op deze berichten?
Nee. Oud-commandant Godderij wil het onafhankelijke onderzoek van het RIVM niet voor de voeten lopen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van de Inspectie Geneeskundige Dienst van de Koninklijke Landmacht in juli 1990?2
Is het waar dat met de conclusies van het onderzoek weinig is gebeurd, zoals het artikel in de Limburger stelt?
Hoe is het proces-verbaal, dat in 1994 door de Arbeidsinspectie tegen defensie werd opgemaakt, afgewikkeld?
Is het waar dat de Luchtmacht de zaak in 1994 wilde schikken en dat dit middels een brief aan Justitie zou worden voorgesteld? Hoe is deze zaak afgelopen?
Deelt u de mening dat deze affaire buitengewoon pijnlijk is voor betrokkenen, waaronder de slachtoffers?
Als de gevaren van de verf al zo lang duidelijk waren, waarom werden er dan geen beschermende maatregelen genomen?
Deelt u de mening dat we geen dag langer kunnen wachten op de onderzoeken die door u zijn ingesteld? Wanneer komt u met de respectievelijke onderzoeken naar buiten?
De problematiek beslaat een periode van meer dan 30 jaar. Ik acht het van belang om een goed en objectief beeld van de situatie te krijgen over de hele periode en wil daarbij inzicht krijgen in de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers.
Daarom is het RIVM verzocht op basis van historische gegevens, inclusief de meldingen van (oud-)medewerkers, onderzoek over de hele periode te verrichten. Dit onderzoek vergt tijd. Wanneer de onderzoeksvragen zijn bepaald, beziet Defensie in overleg met het RIVM of er deelonderzoeken zijn waarvan de resultaten eerder beschikbaar kunnen komen.
Daarnaast zijn er onderzoeken van de GGD naar de huidige situatie bij de voormalige POMS-locaties. Voor Brunssum en Eygelshoven zullen de resultaten voor het eind van dit jaar beschikbaar komen, voor Vriezenveen, Coevorden en Ter Apel zal dat in het eerste kwartaal van 2015 zijn.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziek personeelslid vliegbasis Twenthe kreeg 100.000 euro schadevergoeding»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Klopt het dat de schadevergoeding aan de betreffende zieke werknemer is uitgekeerd na een juridische strijd van 14 jaar, onder de voorwaarde dat zou worden afgezien van verdere juridische stappen?
Deze oud-medewerker heeft, naast de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, inderdaad een schadevergoeding van € 100.000 ontvangen vanwege verrichte werkzaamheden waarbij chromaten en organische oplosmiddelen werden gebruikt en nagelaten werd afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen.
De aansprakelijkstelling is op 10 mei 1999 ingediend en op 31 januari 2000 aangevuld. Defensie heeft de aansprakelijkheid op 6 december 2001 erkend. Daarna is overleg gevoerd over de aard en omvang van de schade. Aangezien er geen sprake was van een medische eindsituatie, zijn er diverse medische rapportages tot stand gekomen om inzichtelijk te krijgen wat nu de daadwerkelijke omvang van de schade was. Uiteindelijk zijn partijen vanaf oktober 2006 meer gericht gaan overleggen over een «regeling in der minne». Dit heeft op 1 december 2008 geleid tot een vaststellingsovereenkomst tussen beide partijen. De medische onzekerheid is er debet aan geweest dat het zo lang heeft geduurd voordat partijen tot elkaar zijn gekomen. Tot eind 2007 is betrokkene bij Defensie in dienst gebleven en in de tussenliggende periode zijn verschillende voorschotten op schadevergoeding verstrekt.
In de vaststellingsovereenkomst is zoals te doen gebruikelijk overeengekomen dat partijen «hun bestaande of mogelijke toekomstige geschillen beëindigen». Met klem neem ik afstand van de in het mediabericht gewekte suggestie dat betrokkene een zwijgplicht is opgelegd.
Hebben u en uw voorgangers al eerder/vaker schadevergoedingen uitgekeerd aan werknemers die claimden ziek te zijn geworden van het werken met verf dat het bestanddeel chroom 6 bevat? Zo ja, in hoeveel gevallen en wanneer?
Bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening is zowel in de lopende zaken als in de archieven nagegaan in welke zaken Defensie aansprakelijk is gesteld voor een aandoening die veroorzaakt wordt door chroom VI. Tot voor kort werden zaken niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf geregistreerd. Daarom is gezocht op OPS/CTE, beter bekend als schildersziekte. Uit het systeem, dat terug gaat tot (de lopende zaken in) 2004, kwamen veertien zaken naar voren.
In deze dossiers wordt gesteld dat de (oud-)medewerkers hebben gewerkt met bepaalde (oplos)middelen, waardoor de aandoening is ontstaan. Het aansprakelijkheidsonderzoek is gericht op de blootstelling aan de bestanddelen/oplosmiddelen in het algemeen en niet specifiek op chromaten en de eventuele gevolgen daarvan. In zes van de veertien zaken wordt op enig moment tevens melding gemaakt van chromaten, waaronder chroom VI. In vijf van de zes zaken heeft Defensie de aansprakelijkheid erkend. Dit vond plaats tussen 1999 en 2011. Bij geen van deze gevallen is aansprakelijkheid voor gezondheidsschade ten gevolge van enkel één bestanddeel in verf of andere (vloei)stoffen waarmee is gewerkt, dus ook niet enkel voor chroom VI. In één geval is een causaal verband betwist en is de zaak tot op heden aangehouden. Een schikking is gebruikelijk als niet uit te sluiten is dat er geen causaal verband is tussen de blootstelling aan bestanddelen/oplosmiddelen en de gezondheidsschade. Beide partijen hebben dan belang bij een schikking om zo langdurige juridische procedures te voorkomen.
Het is niet uit te sluiten dat er verder in het verleden nog zaken zijn behandeld waarin personeel is blootgesteld aan chroom VI. Ook is niet uit te sluiten dat er zaken niet in het systeem zijn teruggevonden, omdat tot voor kort niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf werd geregistreerd.
Waarom heeft u het niet nodig geacht de Kamer te informeren dat er reeds schadevergoedingen zijn uitgekeerd vanwege gezondheidsklachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, zijn er geen gevallen bekend van schadevergoeding specifiek in relatie tot het gebruik van chroom VI.
Waarom heeft de (kennelijke) erkenning van gezondheidsschade via een schadevergoeding niet eerder geleid tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers?
Individuele gevallen van erkenning van gezondheidsschade leiden niet automatisch tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers. In dit specifieke geval was er al eerder uitgebreid onderzoek gedaan. Daarover is de Kamer in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd.
Ook het betrokken luchtmachtpersoneel is hierover geïnformeerd. Er is een telefonisch meldpunt bij de Arbodienst ingesteld waar personeel dat in de loop der jaren met chromaatstof in aanraking is geweest, zich kon laten registreren. Ook stelde Defensie de medewerkers in de gelegenheid zich te wenden tot de arbocoördinatoren en de bedrijfsartsen van de onderdelen.
Bent u bereid om alsnog een breed en onafhankelijk onderzoek te starten onder alle medewerkers van Defensie die kampen met of vrezen voor gezondheidsklachten als gevolg van blootstelling aan chroom 6?
Ja. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten het onderzoek uit te breiden naar alle defensielocaties waar met chroomhoudende verven of primers werd of wordt gewerkt. Defensie heeft hiertoe onafhankelijke instanties ingeschakeld om het onderzoek uit te voeren. Dit betreft de GGD voor het onderzoek naar de huidige veiligheid en het RIVM voor het historisch onderzoek.
Het bericht “Veel meer giftige verf bij defensie” |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «veel meer giftige verf bij defensie»?1
In het NOS-artikel «Veel meer giftige verf bij Defensie» van 10 september jl., wordt op grond van een aantal arbo (deel)rapporten uit de periode 1999 tot 2001 geconcludeerd dat ook op andere defensielocaties dan de POMS-sites de problematiek van de chroomhoudende verf aan de orde is. Zoals ik in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4) heb gemeld, was dat al eerder bekend. De toenmalige Staatssecretaris Van Hoof heeft de Kamer in 2001 geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de maatregelen die destijds op grond daarvan zijn genomen (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18 van 7 november 2001). Ik acht het van belang de resultaten van het nu door mij gestarte brede onderzoek naar de problematiek af te wachten alvorens hierover verdere conclusies te trekken.
Is het waar dat op «nog zeker tien werkplaatsen werknemers zijn blootgesteld aan veel te hoge concentraties chroom-6 uit de verf (...) tot wel 200 keer de norm»?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Defensie is bezig met het verzamelen van gegevens en rapporten over CARC en chroomhoudende verven die in het archief en elders zijn aangetroffen. Die informatie zal worden beoordeeld door het RIVM. Ik acht het van belang de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens hierover conclusies te trekken.
Waarom heeft u de Tweede Kamer niet op eigen initiatief geïnformeerd over dit nieuws? Gaat u de Tweede Kamer vanaf nu op eigen initiatief informeren, of kunnen we nog meer onthullingen verwachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, was het al bekend dat chroomhoudende verf ook op andere defensielocaties (net als bijvoorbeeld de civiele luchtvaart) is gebruikt. De Kamer is hierover in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd. Er was sindsdien geen sprake van nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormden om de Kamer te informeren. Toen eerder dit jaar enige oud-werknemers van de voormalige POMS-sites in Limburg zich meldden met gezondheidsklachten, die mogelijk samenhangen met hun werkzaamheden destijds, heb ik de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 X, nr. 66 van 27 juni jl.). Als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zal ik de Kamer hiervan opnieuw op de hoogte stellen.
Bent u bereid om het lopende onderzoek uit te breiden, zodat alle plaatsen waar giftige stoffen zijn gebruikt, grondig worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in mijn brief van 18 september jl. (kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten de onderzoeken uit te breiden naar alle defensielocaties waar met CARC en chroomhoudende verf is en wordt gewerkt.
Overtredingen van TNO-normen voor statijden bij de luchthavenbeveiliging op Schiphol |
|
Sadet Karabulut (SP), John Kerstens (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s voor beveiligers (en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s van passagiers) bij langdurig en eenzijdig staand werk? Acht u het van belang dat beveiligers en passagiers tegen deze risico’s beschermd worden?1
Het is mij bekend dat beveiligingspersoneel te maken heeft met fysiek en mentaal belastend werk. Volgens de Arbowetgeving mag fysieke belasting geen gevaren opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer en moet psychosociale arbeidsbelasting worden voorkomen. Het is de taak van de werkgever om – met instemming van de werknemers – de preventie verder vorm te geven. De beveiligingsbranche heeft de algemene voorschriften van de Arbowetgeving verder uitgewerkt in een Arbocatalogus Particuliere Beveiliging.
Acht u het maximeren van statijden een goede manier om beveiligers tegen deze gezondheidsrisico’s te beschermen? Onderschrijft u de TNO-normering voor langdurig en eenzijdig staand werk, de zogenaamde maximale statijden, als hierbij te hanteren norm?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om de algemene doelvoorschriften van de Arbowetgeving te vertalen in oplossingen en middelvoorschriften zoals normeringen die bijdragen aan gezond en veilig werken. Deze kunnen onderdeel uitmaken van de Arbocatalogus en dienen dan als uitgangspunt voor toezicht en handhaving door de Inspectie SZW.
In de huidige CAO hebben partijen afspraken gemaakt over statijden voor de luchthavenbeveiliging. Over de toepassing van het statijdenrapport van TNO zijn afspraken vastgelegd in het onderhandelingsresultaat van 2 september 2014 voor de nieuwe CAO Particuliere beveiliging die gaat lopen van 1 oktober 2014 tot 1 juli 2015.
Bent u bekend met het onderzoek van FNV Beveiliging naar overschrijdingen van de TNO normen statijden dat 5 september 2014 is gepresenteerd? Hoe oordeelt u over de onderzoeksresultaten waarbij een gemiddelde overschrijding van 81 minuten per werkdag per beveiliger werd vastgesteld?
Ja, het onderzoek van de FNV is mij bekend. TNO staat bij het Ministerie van SZW bekend als een deskundig onderzoeksbureau op het gebied van arbeidsomstandigheden. TNO heeft maatwerk geleverd voor de beveiligers van Schiphol door normen en richtlijnen te ontwikkelen die specifiek zijn toegesneden op hun situatie. Het naleven van de door TNO ontwikkelde richtlijnen en normen zal naar verwachting dan ook zeker bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van de beveiligers.
Acht u het aantal overschrijdingen en de omvang daarvan acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid (nu de staat mede-aandeelhouder is) Schiphol hierop aan te spreken?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Fysieke belasting is een belangrijk arbeidsrisico en het is van belang dat hier aandacht aan wordt besteed. Het stellen van normen kan bevorderend werken.
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Ik ben bezig met een verkenning van mogelijkheden om opdrachtgevers te stimuleren om rekening te houden met gezond een veilig werken bij de opdrachtnemers. Ik ga daarover graag met uw kamer in gesprek.