Het de vertrouwelijkheid van meldingen die binnenkomen bij de meldkamer |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de ouders van een schutter, die zich hebben gemeld bij de meldkamer van de politie, hebben aangegeven vlak daarna te zijn gebeld door een journalist, die ervan op de hoogte was dat de ouders contact hebben gezocht met de meldkamer?1
Ja.
Is er een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat er vertrouwelijke persoonsgegevens vanuit de meldkamer zouden zijn doorgespeeld aan een journalist? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen onderzoek ingesteld. De politie heeft geen aanwijzingen dat vertrouwelijke persoonsgegevens zouden zijn gedeeld met derden. Overigens heeft de politie mij gemeld dat gebleken is dat de ouders geen contact hebben gezocht met de meldkamer (via het alarmnummer 1-1-2), maar dat er contact is gezocht met het Regionale Service Centrum van de politie (via het niet-spoed-nummer 0900–8844).
Heeft u er begrip voor dat het afbreuk doet aan het vertrouwen van mensen in de politie en mensen kan ontmoedigen in dergelijke gevallen contact op te nemen met de meldkamer als er eventueel vertrouwelijke persoonsgegevens zijn doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
De reputatie van de politie en het vertrouwen dat burgers hebben in de politie zijn voor de legitimiteit van de politie essentieel. Politiemedewerkers dienen daarom zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke gegevens van burgers. Mocht dit onverhoopt in situaties mis zijn gegaan, dan begrijp ik uiteraard dat dit effect heeft op de betreffende burgers en hun kijk op de politie. Als blijkt dat onzorgvuldig is omgegaan met vertrouwelijke persoonsgegevens, wat in deze casus volgens de politie niet is gebleken, zal de politie hier passend op reageren.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande vraag de weigering van de politie om op deze kwestie te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de politie geen aanwijzingen dat er vertrouwelijke persoonsgegevens zijn gedeeld met derden. Het is verder aan de politie om hierover al dan niet te communiceren.
Hoeveel meldingen over schending van het ambtsgeheim zijn er in de afgelopen vijf jaar geweest? Hoeveel van die meldingen zijn onderzocht? Bij hoeveel van dergelijke meldingen volgde een sanctie, door ofwel de eigen organisatie of de rechter?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik gebruik gemaakt van de jaarverantwoordingen van de politie over de periode 2017–2022. De politie kent meerdere soorten onderzoeken:
In de jaarverantwoordingen van de politie wordt over de aantallen disciplinaire onderzoeken gerapporteerd. Voor het jaar 2021 heeft de politie gerapporteerd dat er landelijk 77 disciplinaire onderzoeken hebben plaatsgevonden aangaande het lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. De sancties die daarop volgden betreffen bijvoorbeeld (onvoorwaardelijk/voorwaardelijk) ontslag, inhouden vakantie-uren, schriftelijke berisping of een waarschuwing. Voor een uitgebreider overzicht verwijs ik u naar de eerder genoemde jaarverantwoording.2 In 2020 zijn 81 integriteitsschendingen vastgesteld op het gebied van lekken, misbruiken en/of achterhouden van informatie. In 2019 betroffen dit 68 integriteitsschendingen. In de jaarverantwoordingen over 2018 en 2017 is hierover niet zo gedetailleerd gerapporteerd. Ook in de jaarverantwoordingen van het Openbaar Ministerie, voor de onderzoeken door de Rijksrecherche, wordt niet gedetailleerd gerapporteerd over de onderzochte integriteitsschendingen per organisatie en de daaropvolgende sancties.
Aanhoudende diefstal, intimidatie en agressie veroorzaakt door asielzoekers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Woede om asieloverlast, ze fluiten mijn dochter van 14 na»?1
Ja.
Wat is de status van uw belofte op eerdere Kamervragen waarbij u heeft gesteld dat het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland?2 Hoeveel mensen zijn op basis van een misdrijf vanaf 1 januari teruggestuurd naar het land van herkomst? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen en u ook in uw vraag aangeeft, is uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor een verblijf in Nederland.3 Dit is geen belofte, maar staand beleid dat wordt uitgevoerd.
De IND kan de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervoor moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden, waarvoor ik u verwijs naar de antwoorden op eerder genoemde Kamervragen.4
De Staat van Migratie, die uw Kamer op 7 juli jl. is toegezonden, laat het aantal verblijfsvergunningen asiel zien dat is ingetrokken en het aantal asielaanvragen dat is afgewezen op grond van de openbare orde. Dit kunnen zowel eerste als opvolgende asielaanvragen zijn.5
De IND bepaalt of om redenen van openbare orde een verblijfsvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In 2021 zijn op grond van openbare orde 20 verblijfsvergunningen asiel ingetrokken en 20 asielaanvragen afgewezen. In 2020 ging het om 40 intrekkingen en 30 afwijzingen. In 2019 ging het om 30 intrekkingen en 30 afwijzingen.6
Als een vreemdeling in aanraking komt met de strafrechtketen (als verdachte/pleger van een misdrijf) wordt zijn dossier overgedragen aan de DT&V. De DT&V houdt bij hoeveel vreemdelingen in de strafrechtketen aantoonbaar vertrokken zijn uit Nederland. In 2021 zijn er ca. 740 VRIS-ers aantoonbaar vertrokken uit Nederland. In 2022 t/m mei waren dit er ca. 270. Deze cijfers worden ook maandelijks openbaar gemaakt in de Kerncijfers Asiel en Migratie.
Wat vindt u van het feit dat bewoners stellen dat de asieloverlast alsmaar erger wordt? Kunt u in uw beantwoording concreet ingaan op de vraag hoe u deze mensen gaat helpen?
Dat overlast van asielzoekers ook impact heeft op bewoners in de gemeente Westerwolde, is mij bekend en neem ik uiterst serieus. De migratieketen staat onder grote druk en alle inspanningen van betrokken partijen zijn erop gericht om de huidige situatie in de asielopvang te verbeteren om zo ook verdere overlast in Ter Apel te voorkomen.
Met inzet van beveiligers en politie proberen we overlast als asociaal gedrag op straat en winkeldiefstal te voorkomen om zo het woonklimaat voor bewoners en de werkomstandigheden voor ondernemers te verbeteren. Naast de preventieve aanpak wordt ook ingezet op een breed palet aan vreemdelingenrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in de aanpak van overlast.
Voor het treffen van passende maatregelen kan de gemeente Westerwolde opnieuw een beroep doen op de specifieke uitkering ten behoeve van de lokale aanpak van overlastgevende asielzoekers (SPUK) waarmee een maximale bijdrage van € 150.000,– kan worden aangevraagd.
Om ondernemers verder tegemoet te komen, zijn in overleg met de gemeente Westerwolde de beschikbare middelen voor de SODA-regeling aangevuld en opgehoogd tot een bedrag van € 25.000,–, zodat de regeling verder doorgang kan vinden.
Voorts ben ik momenteel de mogelijkheden en haalbaarheid van een aparte opvang aan het onderzoeken voor vreemdelingen met een kansarme aanvraag. In deze opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat de bewoners op locatie beschikbaar dienen te zijn voor het snel kunnen doorlopen van de procedure. De verwachting is dat een dergelijke locatie zal bijdragen aan het verminderen van de overlast aangezien vreemdelingen met een kansarme asielaanvraag relatief vaak betrokken zijn bij een incident of misdrijf.7
Heeft u de bereidheid om bewoners en ondernemers financieel te compenseren voor de kosten die zij maken om zichzelf tegen geboefte te beveiligen? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is het voor u een keer genoeg voor wat betreft het opvangen van asielzoekers? Op welk momentum sluit u de grenzen? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure. Tijdens de asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang en begeleiding, dit gebeurt grotendeels in asielzoekerscentra. Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel en zet ik samen met onder meer partijen uit de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten in op het voorkomen van overlastgevend gedrag en een harde aanpak. Zoals u bekend is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Het risico op een overval op tabaksspeciaalzaken. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaresse van een tabakswinkel zwaar getraumatiseerd is als gevolg van een gewapende overval?1
Ja.
Hebt u gezien dat zowel het raam als de voordeur van de betreffende winkel volledig zijn geblindeerd waardoor niemand van buiten kan zien wat er binnen gebeurt en andersom?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van deze winkeliers eist dat zij ramen en voordeur volledig afplakken om aan de regel te voldoen dat rookwaren van buitenaf niet zichtbaar zijn?
Nee, dat klopt niet. De NVWA eist niet van winkeliers dat zij hun ramen en voordeur volledig afplakken.
Voor verkooppunten van tabaks- en aanverwante producten geldt een uitstalverbod. Het uitstalverbod geldt onder voorwaarden niet voor bepaalde uitgezonderde speciaalzaken2. De wetgeving eist van hen dat te koop aangeboden tabaks- en aanverwante producten van buiten de speciaalzaak niet zichtbaar zijn. Daar houdt de NVWA toezicht op.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan deze wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten zodanig af te schermen dat deze niet van buitenaf zichtbaar zijn, of de opstelling in hun winkel hieraan aanpassen.
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs van de NVWA of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. De inspecteur van de NVWA verplicht niet tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf. Dit wordt ook zo gecommuniceerd via de website van de NVWA en door de inspecteurs die de controles uitvoeren.
Is het juist dat deze regel alleen geldt voor een beperkte groep tabaksspeciaalzaken die vanwege de strikte definitie van tabaksspeciaalzaak en de daaraan verbonden vereisten niet onder het uitstalverbod vallen?
Nee, er is geen regel die verplicht tot het afplakken van ramen en deuren. Uitgezonderde (tabaks)speciaalzaken hoeven niet te voldoen aan het uitstalverbod en zijn (onder voorwaarden) vrijgesteld van het verbod op reclame in de winkel mits tabaksproducten en aanverwante producten en reclame niet van buitenaf zichtbaar zijn.
Wat vindt u van de praktische vuistregel van brancheorganisatie NSO Retail dat het voor tabaksspeciaalzaken volstaat als voorbijgangers die op het trottoir langs de winkel lopen en een blik naar binnen werpen geen rookwaar zien?
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken
Realiseert u zich dat, wanneer mensen met hun neus tegen de etalage staan of op de drempel van de ingang staan om naar binnen te gaan, het niet altijd te vermijden is dat tabaksproducten van buitenaf zichtbaar zijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat tabakswinkels behoren tot een risicosector als het gaat om gewapende overvallen?
Voor retail-winkels in algemene zin geldt dat de risico’s mede bepaald worden door de verkoop van aantrekkelijke en gemakkelijk te verhandelen buit, in combinatie met al dan niet genomen preventieve maatregelen, zoals het alleen cashless betalen of het hebben van camera’s in een winkel.
Weet u dat het Platform Criminaliteitsbestrijding (NPC) het advies geeft dat winkels in het kader van beperking van overvalrisico’s transparant moeten zijn?
Het NPC3 bespreekt op bestuurlijk niveau thema’s die landelijke, regionale en lokale aanpakken kan ondersteunen. Het NPC geeft geen dergelijke concrete adviezen.
Door de politie wordt in het algemeen aan retail-winkels het advies gegeven ervoor te zorgen dat er zichtlijnen zijn, ofwel wordt transparantie bepleit, zodat een eventuele overval zichtbaar is en omstanders, andere winkelmedewerkers of mensen die langs lopen zo spoedig mogelijk alarm kunnen slaan.
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan voornoemde wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.
Vindt u het gerechtvaardigd om van kleine winkeliers te eisen dat ze zichzelf en hun medewerkers in gevaar brengen vanwege de strikte afplakeis van de NVWA?
De NVWA stelt geen afplakeis aan kleine winkeliers.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan de wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken.
Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten toch af te schermen of de opstelling in hun winkel zodanig aan te passen dat de producten niet van buitenaf zichtbaar zijn. Als men dat ook niet wil of niet kan zal men iets met een andere afscherming moeten doen. Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. Er wordt door de inspecteur van de NVWA niet verplicht tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf.
Weegt het volledige gebrek aan doeltreffendheid van deze eis van de NVWA wat u betreft op tegen de substantiële verhoging van het risico dat winkeliers en hun medewerkers lopen op een gewapende overval en het gevaar en potentiële trauma’s die hiermee gepaard gaan?
Zie het antwoord op vraag 9
Wilt u hierover snel met de branche in gesprek gaan?
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan de wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.
De verschillen in handhaving bij boerenprotesten en klimaatdemonstraties. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Erkent u dat bij de demonstraties van boeren en klimaatactivisten op 22 juni jl. verschillen waren in de manier waarop de politie ingreep?1, 2
Ja. Daarbij merk ik wel op dat ook de omstandigheden waarin deze twee demonstraties hebben plaatsgevonden niet dezelfde zijn.
Erkent u dat dit niet de eerste keer is dat verschillend wordt gehandhaafd bij boeren- en klimaatdemonstraties?3, 4
Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van de eerdere boerenprotesten met uw Kamer van gedachten gewisseld over de handhaving van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten en daarover op 5 november 2019 een brief gestuurd5. Recenter heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord op vergelijkbare Kamervragen.6 Aangegeven is steeds dat de verschillende situaties zich slecht laten vergelijken en dat het lokaal gezag afwegingen maakt op basis van de lokale situatie. Dat was ook op 22 juni jl. het geval.
Erkent u dat het feit dat de politie niet tegen trekkers op de snelweg is opgewassen ervoor zorgt dat een boerendemonstrant een aanzienlijk kleiner risico loopt belemmerd te worden in zijn demonstratierecht dan een klimaatdemonstrant zonder een trekker als machtsmiddel?
Allereerst merk ik op dat het recht om te demonstreren in Nederland een groot goed is. De uitoefening daarvan kan enkel worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Daarin is geen verschil tussen boerendemonstranten en klimaatdemonstranten.
Het demonstratierecht biedt evenwel geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Daarbij geldt dat de wet voor iedereen geldt. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek.
Rondom de recente boerenprotesten heeft ter ondersteuning van het bevoegd gezag bestuurlijke afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers lokaal bestuur, OM en politie. Daarbij zijn enkele uitgangspunten als advies voor de lokale driehoeken gedeeld met burgemeesters, onder meer dat de overheid zichtbaar en merkbaar optreedt tegen blokkades en andere buitenwettelijke acties. Waar directe handhaving niet mogelijk is wordt ingezet op opsporing en vervolging na de acties.
In het geval van het gebruik van landbouwvoertuigen was het met het oog op de veiligheid van medeweggebruikers en politiemedewerkers niet altijd goed mogelijk om ter plaatse handhavend in te grijpen. Dat is in sommige gevallen wel gebeurd bij excessen, zoals blokkades van de snelweg. Daarnaast is en wordt achteraf geverbaliseerd op basis van kentekengegevens en beeldmateriaal.
Omdat opgelegde boetes bij de politie niet op doelgroepen worden geregistreerd, is het niet mogelijk om precies na te gaan hoeveel tractorbestuurders een boete hebben ontvangen. Sinds 22 juni 2022 zijn in totaal in ieder geval 700 extra verkeersboetes uitgeschreven voor overtredingen die zijn te relateren aan de boerenprotesten. Het daadwerkelijke aantal ligt mogelijk hoger. Daarnaast zijn de afgelopen periode ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband houden met de boerenprotesten.
Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het lokale gezag verantwoordelijk is voor het handhaven van de wet, de openbare orde en de veiligheid bij een demonstratie, maar dat het aan u is rechtsongelijkheid bij de handhaving van demonstraties te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet aan mij als Minister om in de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag te treden. Zoals aangegeven meen ik dat in dezen geen sprake is van rechtsongelijkheid. De wet geldt voor iedereen. Ook bij de demonstraties door boeren is handhavend ingegrepen.
Het bericht ‘Tbs-kliniek Nijmegen: ontsnapping ging te snel om in te grijpen’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Nijmegen: ontsnapping ging te snel om in te grijpen»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat is uw reactie op de gebeurtenissen in de Pompekliniek waarbij twee tbs’ers zijn ontsnapt en nog steeds voortvluchtig zijn?
Ontvluchtingen zijn niet acceptabel. Het is zorgelijk dat twee tbs-gestelden uit één van onze hoogst beveiligde klinieken zijn ontsnapt. Deze ontvluchting klemt des te meer nu er eerder in 2017 en in 2019 ontvluchtingen uit de Pompekliniek hebben plaatsgevonden.
Ik vind het belangrijk dat heel nauwkeurig wordt gekeken hoe de ontvluchting heeft kunnen gebeuren. Dat doet de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie betrekt daarbij de eerdere ontvluchtingen en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen (waaronder de bouw van een tweede hek). Aan de hand van het inspectieonderzoek beslis ik of er verdergaande maatregelen nodig zijn.
Ik wacht het onderzoek echter niet af. Om eenzelfde soort ontsnapping te voorkomen zijn er aanvullende maatregelen getroffen in de kliniek, zoals extra hekken, extra prikkeldraad en extra cameratoezicht. DJI toetst deze zomer of de aanvullende maatregelen die de kliniek treft, volstaan.
Donderdag 30 juni heeft de politie één van de twee tbs-gestelden aangehouden. Politie en OM doen er ondertussen alles aan om de andere tbs-gestelde ook op te pakken.
Wat vindt u ervan dat de bewaking van de Pompekliniek direct in de gaten had dat er dinsdagavond twee tbs’ers een ontsnappingspoging ondernamen, maar dat zij te laat waren om in te grijpen? Heeft dit te maken met een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de veiligheidsmaatregelen ernstig tekort zijn geschoten nu het tweede hek na drie jaar nog niet af is en dat dit mogelijk tot de derde geslaagde ontsnappingspoging in vijf jaar heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Worden naar aanleiding van deze ontsnapping nieuwe veiligheidsmaatregelen gesteld aan de Pompekliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u meer bestuurlijke druk op de kliniek zetten nu de Pompekliniek eerder het advies van het ministerie over een hek van vijf meter om de kliniek heen, in de wind heeft geslagen?
DJI heeft samen met de kliniek na de eerdere ontsnapping in 2017 en daarna in 2019 vastgesteld welke aanvullende materiële veiligheidsmaatregelen de Pompekliniek diende te nemen. Eén daarvan was een extra hekwerk. Daarom is in 2020 gestart met de bouw van een nieuw penitentiair hekwerk om het gehele terrein van de kliniek. Dit wordt eind van dit jaar afgerond.
Bent u van mening dat het ijzeren hek, dat volgens de directie slechts zorgt voor tijdwinst bij een ontsnapping, klaarblijkelijk niet voldoende functioneert om tbs’ers binnen de kliniek te houden en welke maatregelen gaat u nemen om ontsnappingspogingen onmogelijk te maken?
Op dit moment is duidelijk dat dit hekwerk niet bestand was tegen de middelen die bij deze ontvluchting zijn gebruikt. Een hekwerk is echter niet de enige maatregel die ontvluchtingen moet voorkomen. Het is onderdeel van een geheel aan maatregelen dat in gezamenlijkheid bij moet dragen aan het voorkomen van ontvluchtingen (en bijvoorbeeld ook de invoer van contrabande). Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om materiële beveiligingsmaatregelen, maar ook om de alertheid van het personeel en de manier waarop het personeel handelt naar aanleiding van signalen. Wanneer er toch een ontvluchting heeft plaatsgevonden, kijken we dus altijd naar het geheel aan beveiligingsmaatregelen.
Op basis van de uitkomsten van het inspectie-onderzoek zal ik bezien of en zo ja, welke aanvullende beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Een aantal maatregelen zijn al getroffen, zoals de genoemde extra hekken, extra prikkeldraad en extra cameratoezicht.
Bent u van mening dat ontsnappingen uit tbs-klinieken zorgen voor een groot gevaar voor de veiligheid en bent u bereid de veiligheidsmaatregelen van alle tbs-klinieken in Nederland door te lichten om ontsnappingen in de toekomst te voorkomen?
Tbs-gestelden verblijven in een hoog beveiligde kliniek vanwege hun hoge recidiverisico. Ontvluchtingen leveren dus een risico op voor de veiligheid van de samenleving. Hoe groot het risico op recidive is, zal van geval tot geval verschillen.
De Pompekliniek is één van de zeven Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) op het hoogste beveiligingsniveau. Naar aanleiding van de eerdere ontvluchtingen uit de Pompekliniek zijn alle FPC’s doorgelicht om te kijken of ze voldoende aan de geldende veiligheidseisen.
Nog dit jaar bespreekt DJI met de FPC’s welke afspraken gemaakt moeten worden wanneer hier mogelijk niet aan voldaan is. Dat vergt per FPC maatwerk vanwege de specifieke kenmerken van de gebouwen en de omgeving.
Het bericht ‘Medewerkers die klaagden over seksueel geweld binnen de VN werden ontslagen’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers die klaagden over seksueel geweld binnen de VN werden ontslagen»?1
Ja
Herkent u de geluiden dat seksueel geweld bij de Verenigde Naties (VN) niet wordt gemeld of slachtoffers worden ontmoedigd om het te melden?
Het kabinet is van mening dat alle vormen van seksueel geweld en intimidatie onacceptabel zijn en moeten worden voorkomen en bestreden. Niet alleen op papier moeten de mechanismen en procedures binnen de VN goed geregeld en toegankelijk zijn, ze moeten ook uitgevoerd en gehandhaafd worden.
Het baart zorgen dat een aantal VN-medewerkers nog steeds ervaart dat de procedures tekortschieten en spreekt over een cultuur van angst en straffeloosheid. Het is goed dat zij dit aankaarten. Nederland neemt geluiden van melders altijd serieus en controleert op organisatieniveau, samen met gelijkgezinde landen, of de VN adequate actie onderneemt (zero tolerance for inaction) om er voor te zorgen dat klachten serieus genomen worden en adequaat en tijdig worden afgehandeld. De specifieke zaken waarnaar wordt gerefereerd in het artikel zijn al langer bekend in het publieke domein en bij Nederland, en zijn door de VN afgehandeld.
Naast meldmechanismen en procedures is het belangrijk dat organisaties een veilige werkomgeving creëren en onderhouden. De VN als geheel en de afzonderlijke VN-organisaties hebben zich hieraan gecommitteerd en belangrijke stappen gezet om die cultuur te verbeteren en de interne systemen goed hierop te laten functioneren. Dit gebeurt onder andere door versterking van capaciteit en budget voor opleiding, training, toezicht en onderzoek op dit thema. Een evaluatie van VN Office of Internal Oversight Services (OIOS) uit 20212 laat een stijging zien van meldingen van seksuele uitbuiting en misbruik. Dit betekent dat mechanismes verbeteren en meer mensen durven te melden.
Herkent u de geluiden dat, wanneer er melding wordt gemaakt, er niet wordt gehandeld en de medewerkers zich niet gehoord voelen of soms worden geïntimideerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen heeft u eerder ontvangen over seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de VN of andere internationale organisaties?
De Secretaris-Generaal van de VN (SGVN) brengt jaarlijks een rapport uit over maatregelen die de VN neemt ter versterking van de preventie en aanpak van seksuele uitbuiting en misbruik.3 Hierin worden ook de jaarlijkse data over meldingen meegenomen. Cijfers over (seksuele) intimidatie of machtsmisbruik komen per organisatie aan bod in het jaarlijkse rapport van de onafhankelijke Internal Auditor. In het jaarlijkse rapport van de Ethics Office wordt doorgaans aangegeven hoeveel personeelsleden een verzoek hebben gedaan tot gesprek of bemiddeling over (seksueel) machtsmisbruik. Naar aanleiding van eerdere signalen en een rapport van de Joint Inspection Unit van de VN is de onderzoekscapaciteit verder opgevoerd, niet in het minst omdat bewijslast soms erg lastig is. Klachten over machtsmisbruik worden beschouwd als interne personeelsaangelegenheid.
Naast jaarlijkse rapportages4, is de Kamer in diverse instanties geïnformeerd over signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij internationale organisaties, bijvoorbeeld in 2018,5 2019,6 en 2021.7
Kunt u ingaan op hoe de Nederlandse regering seksueel geweld binnen de VN, maar ook binnen internationale hulporganen in het algemeen, waaraan Nederland een substantiële financiële bijdrage levert, aan de kaak stelt?
Zie voor uitgebreidere informatie over de inzet van Nederland op seksueel grensoverschrijdend gedrag bij partnerorganisaties de Kamerbrief met de jaarlijkse rapportage seksueel grensoverschrijdend gedrag (2022), die u voor het reces zal toegaan.
Seksueel geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn diepgewortelde en structurele probleem van machtsmisbruik bij het werken met mensen in afhankelijke en kwetsbare posities. Nederland vraagt consequent aandacht voor dit onderwerp op zowel VN-breed niveau als bij specifieke VN-organisaties, net als bij alle andere organisaties waar het ministerie een financieringsrelatie mee heeft, inclusief ngo’s. Tevens wordt dit onderwerp multilateraal met grote regelmaat besproken in de bestuursvergaderingen van deze partners.
Verder is Nederland vorig jaar voor alle donor-arrangementen met de VN een paragraaf overeengekomen met bepalingen omtrent direct rapporteren van de VN aan relevante lidstaten over specifieke gevallen van seksuele uitbuiting, misbruik en intimidatie. In donor-arrangementen is vastgelegd dat Nederland als ultimum remedium de mogelijkheid behoudt financiële sancties op te leggen. Dit kan door financiering in te houden of op te schorten.
Kunt u nadere duiding geven hoe wordt ingezet op het voorkomen dat daders op andere plekken binnen deze organisaties of binnen een andere VN-organisatie terechtkomen?
De VN heeft in 2018 de interne, centrale databaseUN Clear Check ingericht met gegevens van voormalig personeel tegen wie vastgestelde beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld zijn ingebracht. Zo kunnen zij niet meer werken bij de VN. De VN onderzoekt momenteel mogelijkheden om andere organisaties toegang tot Clear Check te verlenen. Van diverse VN-organisaties heeft Nederland inmiddels vernomen dat dit systeem in de praktijk ook daadwerkelijk heeft geleid tot het niet in dienst nemen van mensen wiens naam in Clear Check voorkomt.
Hoe wordt er gewerkt om deze medewerkers, met diplomatieke status en immuniteit voor nationale wetgeving, een passende straf op te leggen?
Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de VN maatregelen nemen tegen VN medewerkers en leidinggevenden die variëren van een reprimande, het veranderen van functie of verantwoordelijkheden, tot het beëindiging van het dienstverband of ontslag op staande voet. Ook heeft de VN een eigen onderzoeksentiteit (OIOS) en een geschillenbeslechting mechanisme (VN Administratief Tribunaal) voor personele zaken.
De SGVN heeft het recht en de plicht om de immuniteit van een functionaris op te heffen zodat vervolging van strafbare feiten door nationale rechter plaats kan vinden. Het Office of Legal Affairs van de VN kan zaken naar de nationale autoriteiten doorverwijzen voor strafrechtelijke vervolging. Voorwaarde voor strafrechtelijke vervolging is wel dat de handeling strafbaar is naar nationaal recht. Daarnaast kan, na opheffing van de immuniteit, de weg naar een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure openstaan.
Pleit het kabinet internationaal voor een klokkenluidersregeling voor dit soort situaties?
De VN en specifieke VN-organisaties hebben eigen klokkenluidersregelingen. In de doorlichting van deze regeling door de Joint Inspection Unit (Onafhankelijke Externe Toezichthouder op de VN – JIU) in 2018 bleek uit een onderzoek onder het personeel vooral gebrek aan vertrouwen dat er iets met de klacht/informatie gedaan zou worden en angst dat de klokkenluider uiteindelijk onvoldoende bescherming zou krijgen en zelf slachtoffer zou worden.
In opvolging van de JIU-aanbevelingen wordt, net als bij de meldingen over (seksueel) machtsmisbruik, gewerkt aan het aanpakken eventuele angstcultuur bij organisatiedelen, het versterken van het vertrouwen van en in medewerkers (ongeacht in welke functie of op welk niveau) en het verminderen van hiërarchisch-autoritaire verhoudingen binnen de organisaties.
In een gezamenlijke brief die namens donoren in december 2021 aan de SGVN werd verstuurd is gevraagd om een update over de status van de implementatie van de aanbevelingen. NL zet zich in de bestuursraden van de verschillende organisaties in voor sterke onderzoekssystemen (audit and investigations en ethics) met voldoende financiering om hun taken adequaat en in onafhankelijkheid uit te voeren, waardoor ook de heersende angstcultuur doorbroken kan worden wanneer daar sprake van is.
Is er een mogelijkheid om financiële bijdragen te korten voor dergelijke organisaties, wanneer er geen orde op zaken wordt gesteld?
Ja. Elke keer als bij een VN-organisatie sprake is van grootschalige fraude, corruptie of gevallen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, spreekt Nederland, in samenwerking met andere donoren, de betreffende organisatie hierop aan en eist verbeteringen gericht op het voorkómen van dergelijk wangedrag en een zorgvuldige en snelle afhandeling vanuit een slachtofferperspectief. Afhankelijk van de situatie worden ten behoeve van extra druk ook financiële middelen bevroren of onthouden.
Een recent voorbeeld hiervan is een fraudegeval bij het VN-Bureau voor projectondersteunende diensten (UNOPS). Nederland heeft naar aanleiding van zorgen rondom een fraudezaak bij UNOPS bij een investeringsfonds in duurzame infrastructuur, waar overigens geen directe Nederlandse financiering van is, gevraagd om duidelijke maatregelen tegen fraude. Nederland zal bij UNOPS de komende periode terughoudend zijn bij het aangaan van nieuwe verplichtingen. Ook zullen geen nieuwe betalingen aan UNOPS worden verricht, totdat beter inzicht is verkregen in de effecten van deze zaak op de gehele UNOPS-organisatie en de maatregelen die genomen zullen worden om de controlemechanismen bij UNOPS te versterken.
Het bericht ‘Woonadressen van advocaten duiken geregeld op in strafdossiers’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Woonadressen van advocaten duiken geregeld op in strafdossiers. «Onacceptabel en ronduit gevaarlijk»»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) woonadressen van advocaten in strafdossiers herleidbaar heeft opgenomen?
Dit is zeer ongewenst en zorgelijk. Er bestaat geen enkele reden of noodzaak om (afgeschermde) privéadressen van advocaten, of andere geheimhouders, in het strafdossier op te nemen. Dat geldt overigens niet alleen voor het privéadres van geheimhouders, maar ook voor zogenoemde verkeers- en locatiegegevens (meta-gegevens) die betrekking hebben op een «geheimhoudergesprek» (bijvoorbeeld een gesprek met een advocaat).
Wat vindt u van het feit dat in sommige dossiers bijna alle betrokkenen anoniem zijn, maar advocaten kennelijk niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen, of grondslagen, zijn er volgens u om in een strafdossier te registeren dat met een advocaat gebeld is?
In het strafdossier dient te worden verantwoord op welke wijze is gehandeld bij het «onderscheppen» van een geheimhoudergesprek in het kader van een bevel opnemen telecommunicatie. Op grond van art. 4a lid 1 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken wordt, indien bij het opnemen van telecommunicatie een nummer van een advocaat wordt herkend, het opnemen van de communicatie onmiddellijk beëindigd, maar worden wel (uitsluitend) de gegevens over een gebruiker van een communicatiedienst en het gevoerde communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker verwerkt.
Het is echter niet noodzakelijk, en bovendien onwenselijk, om alle verkeers- en locatiegegevens, alsmede de gebruikersgegevens van een geheimhouder, waaronder het (privé)adres, in het dossier te vermelden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de woonadressen van advocaten niet herleidbaar zijn in strafdossiers?
De betrokken partijen, waaronder het OM, de politie en het Centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT) onderzoeken in overleg met de advocatuur op welke wijze het opnemen van privégegevens van advocaten in de processtukken kan worden voorkomen. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft de advocatuur op haar website gewezen op het voorgaande en het advies opgenomen om te bezien of het verstandig is om het mobiele telefoonabonnement op een kantooradres te registreren.
Bent u bereid om indringend een gesprek met het OM te voeren over deze gang van zaken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben hierover al in gesprek met de betrokken partijen, waaronder het OM. Ik heb er vertrouwen in dat genoemd onderzoek tot een goede oplossing leidt.
Ard B. die vastzit in een Franse cel |
|
Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het door RTV Oost op 14 juni 2022 gepubliceerde artikel over de ziekte van Ard B. die vastzit in een Franse cel?1
Ja.
Klopt het dat Ard B. zijn straf maximaal vier maanden zou uitzitten in Frankrijk om vervolgens uitgeleverd te worden aan Nederland? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland zich actief moet inzetten voor deze uitlevering?
De rechtbank Amsterdam heeft in een lopende strafzaak de overlevering van betrokkene door Nederland aan Frankrijk toegestaan. De overlevering is toegestaan nadat Frankrijk aan Nederland een terugkeergarantie heeft afgegeven. Dit betekent dat is gegarandeerd dat betrokkene, na een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf, naar Nederland kan terugkeren om de straf te ondergaan. Mij is geen toezegging bekend dat betrokkene maximaal vier maanden in een Franse cel zou doorbrengen.
Net als in andere zaken heeft de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen zich ook in deze zaak actief ingezet voor het tot stand brengen van de strafoverdracht door Frankrijk aan Nederland. Nadat het strafvonnis onherroepelijk is geworden, heeft de advocaat van betrokkene bij IOS kenbaar gemaakt dat hij zijn straf in Nederland wilde ondergaan. Hierop heeft IOS de Franse autoriteiten meerdere keren verzocht om de procedure tot strafoverdracht te starten. Op 10 juni jl. heeft Frankrijk aan Nederland verzocht om de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen en is de procedure met voorrang gestart. Op 28 juni jl. heb ik ingestemd met de overbrenging van betrokkene op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Dit betekent dat IOS, in overleg met de Franse autoriteiten, betrokkene zo spoedig mogelijk over laat brengen naar Nederland.
Is er met oog op het humane en medische aspect van deze gedetineerde aanleiding voor u om de uitlevering van deze gedetineerde van Frankrijk naar Nederland te bevorderen?
Het doel achter de strafoverdracht is gericht op resocialisatie. Om te oordelen of er een resocialisatiebelang is, wordt er getoetst aan de criteria binding met Nederland en strafrestant. Humanitaire omstandigheden hebben geen invloed op de beoordeling van deze criteria. In deze zaak hebben de humanitaire en medische omstandigheden er wel toe geleid dat de casus met voorrang in behandeling is genomen, zowel door IOS als door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Leids Indië-monument voor de tweede keer in drie weken gevandaliseerd, ditmaal met roze verf»?1
Ja.
Kunt u op dit vandalisme reflecteren?
Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur. Het lokaal bestuur beschikt over de informatie en bevoegdheden die hierbij van belang kunnen zijn.
Maakt u zich, nu er wéér een incident heeft plaatsgevonden (op dezelfde dag als uw beantwoording op mijn vragen over de bagatellisering van de Bersiap), nog steeds geen zorgen dat de huidige, negatieve weergave van de Nederlandse inzet in Nederlands-Indië tussen 1945 en 1950 tot vandalisme kan leiden en hoe verhoudt dat zich tot uw antwoord op vraag 10 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022, waarin u stelt dat er geen aanwijzingen zijn vastgesteld voor een verband tussen het historisch revisionisme en negationisme over de genocide in Nederlands-Indië (de Bersiap) en het bekladden van monumenten die een eerbetoon zijn aan de mensen die hun leven hebben opgeofferd voor Nederland in deze periode?2
Nee. Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur dat beschikt over informatie en bevoegdheden terzake.
Vindt u ook dat de gemeente met de vandalen «in gesprek» moet gaan? Is zo’n softe reactie wat u betreft gepast wanneer monumenten voor slachtoffers van genocide worden gevandaliseerd?
Het betreft geen aangelegenheid van de rijksoverheid maar van het lokaal bestuur dat beschikt over de relevante informatie en bevoegdheden om een situatie te beoordelen.
Ontkent u dat er genocide heeft plaatsgevonden in de Bersiaptijd, gezien uw antwoord op vraag 9 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders in de Bersiaptijd als genocide kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Erkent u, op zijn minst, dat de Bersiap aspecten van een genocide heeft?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Indien het antwoord op vraag 6 en/of 7 nee is, zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders tijdens de Bersiap als etnische zuivering kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip moord heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op categoriën personen in elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen |
|
Sandra Beckerman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen?1
Ja.
Hoe kan het volgens u dat criminelen zo’n stevige grip hebben gekregen op vakantieparken en andersoortige recreatieobjecten? Sinds wanneer speelt dit probleem en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om dit probleem aan te pakken?
Uit het RIEC-rapport waar in het artikel aan wordt gerefereerd blijkt dat de afgelopen jaren de vraag naar recreatief vastgoed is gestegen. Ook de coronamaatregelen hebben aan de vraag naar recreatiewoningen een stimulans gegeven. Door de sterk toegenomen vraag naar (en prijs van met name luxere) recreatieobjecten is het zowel voor bonafide, als voor malafide partijen aantrekkelijk om in deze vastgoedmarkt te investeren. Zie voor meer informatie het RIEC-rapport.2
Bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties staat dit probleem al geruime tijd op het netvlies. In de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3 is de aanpak van deze problematiek een belangrijke doelstelling: «Veilige vakantieparken met bonafide ondernemers waarbij situaties van overlast, criminaliteit en andere ondermijnende activiteiten worden voorkomen en beëindigd.» Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De acties op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn met name gericht op het beter in beeld krijgen van de betreffende parken en meer inzicht in de problematiek, op meer bewustwording onder bestuurders en een steviger agendering, en op het vergroten van het handelingsperspectief. Daartoe zijn er bijvoorbeeld regionale leerkringen georganiseerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en door Platform31, en ook landelijke (digitale) kennisbijeenkomsten. Verder zijn er handreikingen ontwikkeld om partijen te ondersteunen bij de aanpak en is er een website opgericht voor professionals waar publicaties, onderzoeken, handreikingen en instrumenten te vinden zijn4. Recent is ook een barrièremodel gepubliceerd. Dit model maakt inzichtelijk welke barrières opgeworpen kunnen worden om ondermijning op vakantieparken tegen te gaan en om in een vroeg stadium het criminele circuit in de kiem te smoren.5
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken is daarnaast onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl. heb ik u hierover geïnformeerd.6
Wat vindt u ervan dat de burgemeester van Arnhem, heer A. Marcouch, tevens voorzitter van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) voor een landelijke aanpak pleit en de bevindingen alarmerend noemt?
De bevindingen in het RIEC-rapport zijn zorgelijk. Er wordt al in een landelijke aanpak, waar de heer Marcouch voor pleit, voorzien. Er wordt met alle betrokken ministeries gezamenlijk gewerkt aan de landelijke Actie-agenda (zie antwoord op vraag7, 8. Hierin is de aanpak van georganiseerde criminaliteit een van de doelstellingen, waaronder ook het tegengaan van witwassen valt.
Waarom worden de koop en verkoop van chalets en stacaravans niet geregistreerd in het Kadaster? Zou hier een oplossing voor het probleem in zitten?
In de Basisregistratie Kadaster (BRK) wordt alleen de koop en verkoop geregistreerd van onroerend goed. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bestaat wel de mogelijkheid voor gemeenten om verplaatsbare objecten in beeld te brengen door standplaatsen en ligplaatsen aan te wijzen. Op die manier ontstaan er voor objecten, zoals chalets en stacaravans, adressen, zodat de objecten vindbaar zijn en personen die er permanent verblijven in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven kunnen worden. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 is een traject gestart om op vakantieparken de informatiepositie voor gemeenten te verbeteren. Om beter zicht te krijgen op parken worden gemeenten door een extern bureau ondersteund om adresseerbare verblijfsobjecten en standplaatsen van een adres te voorzien en te registreren in de BAG. Het Ministerie van BZK heeft voor de uitvoering van dit BAG-traject eind 2021 een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan alle provincies. Op initiatief van de provincies zijn er de afgelopen periode in diverse provincies voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor gemeenten. Eerdere kennis en ervaringen die zijn opgedaan in de provincie Gelderland worden hierbij benut.9
Ik wil het resultaat van deze actie uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af te wachten en vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. In het kader van de eindrapportage van de Actie-agenda wordt uw Kamer hierover begin 2023 geïnformeerd.
Hoe kan het dat aan- en verkoop van chalets, stacaravans en parken veelal kan met contant geld? Zijn campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans verplicht om melding te maken van verdachte transacties bij de Financial Intelligence Unit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit naar uw inschatting ook vaak genoeg en als dit niet genoeg gebeurt waar komt dit volgens u dan door?
Verschillende private instellingen zijn als poortwachters van het financiële stelsel verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het werk dat private instellingen in dit kader verrichten heeft een preventieve werking om het financiële stelsel «schoon» te houden en te voorkomen dat zij betrokken raken bij voornoemde criminaliteitsvormen. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelen in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer. De Wwft is gebaseerd op de internationale standaarden van de Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijn. Campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans zijn daarin niet genoemd.
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
Kunt u verduidelijken waar aan gedacht moet worden als gesproken wordt over «betalingen die door gewiekste constructies vaak moeilijk zijn te traceren»? Moet hierbij gedacht worden aan constructies die de betrokkenheid vragen van notarissen, advocaten, trustkantoren, et cetera? Zo ja, hoe kan het dat deze dienstverleners zich dan klaarblijkelijk laten lenen voor het witwassen van criminele gelden?
Bij georganiseerde criminaliteit kunnen (rechts)personen betrokken zijn die het criminele proces al dan niet bewust faciliteren. Het rapport noemt een achttal facilitators die betrokken kunnen zijn bij criminele investeringen in vakantieparken, te weten de notaris, taxateur, makelaar, financiële dienstverleners, beleggingsinstellingen, advocaat, accountant en administratiekantoren, en het openbaar bestuur.10 Voor al deze (rechts)personen en organisaties geldt dat zij alert moeten zijn dat wat hen wordt gevraagd niet wordt gebruikt voor georganiseerde criminaliteit, of het nu een juridische of financiële dienst betreft, of het verlenen van een vergunning. De risico-indicatoren die in het rapport worden genoemd bieden daarvoor goede handvatten.
Ook merk ik op, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, dat veel potentiële facilitators, zoals advocaten, notarissen, trustkantoren en andere instellingen, poortwachters zijn van het financiële stelsel. Zo moeten zij op grond van de Wwft en voor trustkantoren ook de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt) cliëntenonderzoek verrichten en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland.
Daarnaast verwijs ik naar de geactualiseerde National Risk Assessment (NRA) witwassen, waarin risico’s op witwassen periodiek worden geïdentificeerd door betrokken publieke én private partijen. Uit de geactualiseerde NRA uit 2019 blijkt dat criminele gelden verhuld kunnen worden door witwassen via onder meer (complexe) juridische entiteiten en constructies, zoals door gebruik te maken van allerlei soorten rechtsvormen.11 Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische entiteiten en constructies verwijs ik naar de concrete maatregelen, zoals opgenomen in het plan van aanpak witwassen van 30 juni 2019.12
Is het RIEC-rapport voor u aanleiding om de vakantieparkensector beter te reguleren dan wel om beter toezicht te gaan houden op deze sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier(en)?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is een bevestiging van het belang om op die manier de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie.
Bent u bereid het RIEC-rapport aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is openbaar te raadplegen.13
Bent u het ermee eens dat er een stop moet komen op de opkoop van campings door roofinvesteerders, waaronder naar nu blijkt dus ook veel criminelen zitten? Kunt u reageren op de punten uit het Manifest en daarbij aangeven of deze punten in hun samenhang bezien ook zouden kunnen helpen bij het terugdringen van crimineel geld en crimineel handelen uit deze sector?2
In het genoemde manifest wordt opgeroepen om de opkoop van campings te stoppen en de recreanten en de natuur te beschermen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar deze punten.15
Naar aanleiding van het onderzoek Opkopen Vakantieparken kunnen we concluderen dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Volgens de onderzoekers varieert de impact van de transities/herstructurering van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema. Na een transitie zijn deze parken zelf in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen. Gemeenten hebben overigens goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen.
Het is bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van EZK is daarom het gesprek gestart met de sector waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. De Minister voor VRO zal het rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden. Met deze acties verwachten de ministeries dat er meer aandacht komt voor de belangen van de huurders, maar ook leefomgeving en natuur.
Uit RIEC-rapport blijkt overigens niet dat er onder investeerders die campings opkopen veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Bent u het ermee eens dat een BIBOB-aanvraag verplicht moet worden gesteld bij de aankoop van een recreatiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel ik het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches erken, vind ik het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Ik vind het belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risico-inschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Bent u het ermee eens dat sommige gemeenten en provincies enorme steken hebben laten vallen en zich hebben laten misleiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland wordt ingegaan op het investeren door criminelen in vakantieparken. Ook wordt benoemd welke zogenaamde «facilitators» betrokken kunnen zijn. Het onderzoek toont echter ook aan dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland. Op basis van de Rapportage Vakantieparken of andere berichten kan niet geconcludeerd worden dat bestuursorganen steken hebben laten vallen of zich hebben laten misleiden. Wel is dankzij de inspanningen van het RIEC Oost-Nederland inzichtelijk gemaakt waar de risico’s zich bevinden. Dit kan bestuursorganen helpen om een betere risico-inschatting te maken en het Bibob-instrument zo nog meer gericht in te zetten.
Bent u bereid te onderzoeken welke rol gemeenten en provincies in deze opkoop van vakantieparken spelen en gespeeld hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek naar het opkopen van vakantieparken dat recentelijk naar uw Kamer is gestuurd, is ook gekeken naar de rol van gemeenten en provincies16. Gemeenten hebben goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Bij het inzetten van deze instrumenten worden decentrale overheden echter geconfronteerd met de lastige afweging tussen de belangen van de ondernemers en die van de huurders, waardoor hier niet altijd gebruik van wordt gemaakt. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal dit rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat lokale overheden mogelijk met criminelen samen hebben gewerkt?
Het RIEC-rapport geeft aan dat lokale overheden gevoelig kunnen zijn voor aantrekkelijke plannen voor de realisatie van nieuwe vakantieparken, maar ook voor de investering in het revitaliseren van verloederde vakantieparken, bijvoorbeeld tot nieuwe parken of woonwijken. Ook kan het openbaar bestuur, veelal onbewust, criminelen faciliteren wanneer projectplannen zonder gedegen onderzoek worden goedgekeurd, als er geen kritische houding wordt aangenomen ten aanzien van vergunningaanvragen. Het is aan de lokale bestuurders om daar alert op te zijn. Daarnaast bieden het Rijk en de provincies ondersteuning om de bewustwording bij de betrokken professionals en lokale bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te delen. Zie ook antwoord 2 en 7.
Hoe kijkt u met de kennis van nu tegen de antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628)?
De Minister voor VRO staat nog steeds achter de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628). Het rapport «Opkopen vakantieparken» en de reactie daarop is op 6 juli naar uw Kamer gestuurd17. Naar aanleiding van dit onderzoek ziet de Minister geen aanleiding om de antwoorden te herzien.
Bent u het ermee eens dat de grote zorgen van standplaatshouders onvoldoende serieus zijn genomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder gezegd, is het bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Daarom zal het Ministerie van EZK in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bijna elke gemeente te maken gehad heeft met één of meerdere risico-indicatoren voor criminele investeringen maar desondanks de opkoop van recreatieparken zo massaal heeft kunnen plaatsvinden?
Het onderzoek van het RIEC heeft zich enkel gefocust op gemeenten in Oost-Nederland (provincies Overijssel en Gelderland). In dezelfde regio zijn ook voorbeelden van gemeenten die heel alert zijn op crimineel misbruik. Hierbij kan, zoals ook in antwoord op vraag 7, het Ariadne project worden genoemd. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om eventueel in samenspraak met uw collega bewindspersonen van Economische Zaken en Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening per direct in te grijpen in deze massale opkoop totdat alle (vervolg)onderzoeken zijn afgerond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. In het antwoord op vraag 2 hiervoor ben ik ingegaan op de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 en heb ik kort uiteengezet wat er op dit moment wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de problematiek rondom criminele investeringen in vakantieparken. Het kabinet wacht het resultaat van deze acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af en zal vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. Daarbij verwijs ik u ook naar de antwoorden op vraag 4, 7 en 9.
Hoe kijkt u in het licht van dit alarmerend bericht naar een eerder artikel over de vergunning van Europarcs in Kaatsheuvel?3
Uit het aangehaalde artikel uit het Brabant Dagblad van 2 juni 2022 blijkt onder meer dat Europarcs in Kaatsheuvel in strijd heeft gehandeld met het bestemmingsplan en dat er sprake was van permanente bewoning. Dit zijn volgens de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland risico-indicatoren die kunnen duiden op een verhoogde kans op een criminele investering. Het plegen van strafbare feiten dat hiermee gepaard kan gaan is naar mijn mening zeer ongewenst. Uit het artikel blijkt ook dat het bestuursorgaan Loon op Zand een Bibob-toets heeft gedaan en advies bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft ingewonnen. In het artikel wordt gesteld dat uit het onderzoek van het LBB naar voren is gekomen dat er sprake is van een ernstig gevaar dat er strafbare feiten kunnen worden gepleegd met de vergunning. Vanwege de vertrouwelijkheid van het advies worden hier geen uitspraken over gedaan. Wel kan in algemene zin gesteld worden dat de mate van gevaar een indicatie is dat de kans bestaat dat met gebruik van de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd. Op basis van in het verleden (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten wordt de kans op misbruik ingeschat, en daarvoor geldt in principe hoe hoger het aantal strafbare feiten, hoe eerder sprake is van de categorie ernstig gevaar. In deze beoordeling wordt door het LBB niet gekeken naar de ernst van de feiten. Het is namelijk bij wet bepaald dat de beoordeling van de ernst van de feiten is voorbehouden aan het bestuursorgaan. De ernst van de feiten wordt gerelateerd aan de impact van misbruik van een vergunning. De impact van misbruik is onder meer afhankelijk van de lokale context, wat het beste lokaal kan worden beoordeeld. Daarmee kan het dus voorkomen dat er sprake is van een ernstig gevaar, maar dat een intrekking of weigering van een vergunning niet proportioneel is. In dat soort gevallen kan bijvoorbeeld een vergunning onder voorwaarden worden verleend, waarbij de voorwaarden zijn bedoeld om de kans op misbruik te verkleinen.
Bent u het eens met de stelling dat gemeenten te makkelijk en soms onterecht een vergunning afgeven ondanks een BIBOB-toetsing waaruit volgens dit artikel blijkt dat de vergunning mede zou worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs voor dit antwoord naar de beantwoording van vraag 18.
Bent u bekend met het bericht «Patty en Herman moeten na 54 jaar vertrekken van de Zwarte Bergen»?4
Ja.
Hoe kijkt u tegen de vermeende bedreigingen van de exploitant van deze camping tegen een raadslid van de Lokale Partij Bergeijk dat het raadslid aan Omroep Brabant bevestigd heeft?
Iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. De Minister van BZK heeft 8 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over verdere acties en stappen in het kader van intensiveringen van weerbaar bestuur.20 Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van vermeende intimidaties en bedreigingen richting politieke ambtsdragers. Uit het artikel begrijp ik dat er aangifte is gedaan bij de politie en dat het onderzoek bij justitie ligt.
Bent u bereid, zeker nu vast is komen te staan dat er criminele activiteiten afspelen op vakantieparken, een onderzoek in te stellen naar intimidatie en bedreigingen van standplaatshouders en gemeenteraadsleden c.q. andere mensen in dienst van de lokale overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Uit het onderzoek van het RIEC Oost Nederland komen geen signalen naar voren dat intimidatie en bedreigingen regelmatig aan de orde zijn in relatie tot vakantieparken. Uit het geschetste profiel van criminele investeerders in vakantieparken blijkt dat criminelen, die iets nodig hebben van een gemeente of andere overheidsinstelling, juist goed zijn in een «charmeoffensief» en zich op een slimme manier weten te presenteren. Wel vind ik het belangrijk om te vermelden dat mijn ministerie op de hoogte is van diverse situaties waarbij burgemeesters geïntimideerd zijn naar aanleiding van problematiek op vakantieparken. Ik vind deze signalen zeer zorgelijk. Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Het Ministerie van BZK laat iedere twee jaar de Monitor Integriteit en Veiligheid uitvoeren. Deze geeft inzicht in de mate waarin politieke ambtsdragers bij decentrale overheden en medewerkers in het bredere openbaar bestuur te maken krijgen met agressie en geweld door burgers en de wijze waarop hier beleidsmatig mee wordt omgegaan. De monitor maakt daarbij niet inzichtelijk hoe incidenten met agressie en geweld gerelateerd zijn aan verschillende maatschappelijke problemen, zoals mogelijk misbruik door criminelen van vakantieparken, maar biedt daarentegen wel altijd veel aanknopingspunten voor verdere acties en stappen in het kader van de intensiveringen van weerbaar bestuur. In haar brief van 6 juli jl. aan uw Kamer heeft de Minister van BZK uiteengezet welke stappen er naar aanleiding van de Monitor Integriteit en Veiligheid 2022 worden gezet.21
Was u op de hoogte van het onderzoek dat door RIEC uitgevoerd werd? Zo ja, per wanneer?
Op ambtelijk niveau is mijn ministerie in april geïnformeerd over het fenomeenonderzoek. Het behoort tot de taken van de RIEC’s om dergelijke onderzoeken te doen. Door het blootleggen van criminele fenomenen in de verschillende regio’s kunnen deze door gezamenlijke partners in de RIEC’s ook beter worden aangepakt.
Het bericht ‘Geen cel maar taakstraf voor drugsuithalers: 'Dit is een enorme domper'’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Streep door celstraffen «drugsuithalers» «dit is een enorme domper»»?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Openbaar Ministerie over de straffen die zijn opgelegd in deze zaak?
De problematiek van de uithalers is in de afgelopen jaren fors toegenomen. Veelal jonge jongens worden door criminelen uit de drugsindustrie geronseld om in ruil voor een groot geldbedrag harddrugs in de havens te verplaatsen. Voorheen konden deze uithalers niet effectief worden vervolgd, tenzij sprake was van een (directe) link met drugs. De jongens konden met weinig risico grote geldbedragen ontvangen voor het faciliteren van de drugsindustrie. De inwerkingtreding van artikel 138aa Sr biedt sinds het begin van dit jaar de politie en het Openbaar Ministerie de ruimte om deze jongens op te pakken en effectief te vervolgen. De wet heeft niet alleen als doel om uithalers beter te kunnen opsporen en vervolgen, zodat deze handelingen niet meer winstgevend zijn, maar ook om potentiële uithalers preventief af te schrikken.
De rechtbank Rotterdam heeft in verschillende zaken onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd aan uithalers die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 138aa Sr. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor first offenders omgezet in voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat bij first offenders voor dit delict ook een taakstraf voldoende afschrikwekkend werkt. Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat bij herhaling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Het is niet aan mij om mij uit te laten over opgelegde straffen in individuele strafzaken. Dat is aan de onafhankelijke rechter ter beoordeling. Wel acht ik het van belang om de ontwikkeling van de jurisprudentie in dit type zaken de komende tijd goed te volgen. Buiten kijf staat dat het niet lonend moet zijn voor uithalers om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Ik heb uw Kamer tijdens het Commissiedebat Ondermijning toegezegd een brief te sturen op het moment dat er nieuwe jurisprudentie beschikbaar is met betrekking tot de uithalers.
Zijn er ten tijde van de aanhouding van de verdachten drugs aangetroffen in het havengebied? Zo ja, waarom kon desondanks volgens het hof geen verband worden aangetoond tussen de aangetroffen verdachten en de aangetroffen drugs? Zo ja, dient de haven dienaangaande maatregelen te treffen in uw ogen?
Indien een verband tussen de verdachten en de veelal in de buurt aangetroffen drugs kan worden aangetoond, vindt er vervolging plaats voor feiten uit de Opiumwet. Dat is in een aantal andere zaken onlangs het geval geweest en daarbij zijn personen vervolgd voor delicten uit de Opiumwet. In onderhavige Uithalers-zaken heeft het Hof, in het kader van de straftoemeting, geoordeeld over de intentie van de verdachten met betrekking tot drugssmokkel. Volgens het Hof kon namelijk niet aannemelijk worden gemaakt dat deze uithalers in de haven verbleven met het oogmerk om drugs te verplaatsen. Verdachten zijn dus wel voor artikel 138aa Sr veroordeeld, maar het Hof heeft gemotiveerd dat een gevangenisstraf niet in de rede ligt, nu de intentie van drugssmokkel niet kon worden aangetoond.
Bedrijven in de haven hebben zeker een verantwoordelijkheid in het opwerpen van barrières, onder meer om te voorkomen dat uithalers gemakkelijk terreinen kunnen betreden. Rond de haven van Rotterdam vindt er intensief overleg plaats over deze problematiek tussen publieke en private partners. In het najaar informeer ik uw Kamer over het plan van aanpak om drugssmokkel op grote logistieke knooppunten tegen te gaan, waarin ook aandacht uit zal gaan naar barrièrevorming.
Hebben deze uitspraken als gevolg dat ook ten aanzien van andere verdachten die worden aangetroffen bij de haven er moeilijker een verband kan worden aangetoond met drugshandel, ook indien wel drugs worden aangetroffen in het havengebied?
Voor veroordeling voor dit artikel is het niet vereist dat een link kan worden gelegd met aangetroffen drugs. Deze uitspraken hebben dus geen gevolgen voor de strafbaarheid van verdachten voor dit artikel an sich.
Acht u de invoering van art. 138aa Sr per 1 januari dit jaar ondanks deze aanzienlijk lagere straffen nog doeltreffend in de aanpak van drugshandel vanuit de haven van Rotterdam? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te gaan treffen?
De doeltreffendheid van dit artikel zit enerzijds in het feit dat vervolging effectiever kan worden ingezet en dat zwaardere straffen kunnen worden opgelegd, en anderzijds in de afschrikwekkende werking ervan. Uithalers liepen voorheen weinig risico, maar ontvingen wel grote geldbedragen voor het faciliteren van de drugsindustrie. Zij werden dan heengezonden met hooguit een geldboete, dat op geen enkele wijze in verhouding stond tot hetgeen zijn ontvingen vanuit de criminele wereld, en werden zij vaak nog dezelfde avond opnieuw aangetroffen op het terrein. Nu lopen zij grote risico’s om opgepakt, vervolgd en vastgezet te worden. Recidivisten krijgen namelijk wel gevangenisstraffen opgelegd en first-offenders krijgen voorwaardelijke straffen, wat inhoudt dat zij bij herhaling meteen worden vastgezet. Ik acht het raadzaam om de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie rond de uithalers af te wachten, en zal Uw Kamer hierover nader informeren.
Acht u het wenselijk dat ook ten aanzien van art. 138aa Sr oriëntatiepunten voor straftoemeting door de rechtspraak worden opgesteld om er zo voor te zorgen dat vrijheidsstraffen de norm worden voor dit delict? Zo ja, gaat u in gesprek hierover met de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Oriëntatiepunten van de rechtspraak komen tot stand aan de hand van reeds gewezen vonnissen en arresten. Deze oriëntatiepunten hebben niet het karakter van een instructie vooraf, maar zijn een weergave van hoe rechters gemiddeld met veel voorkomende zaken omgaan. Oriëntatiepunten worden opgesteld ter bevordering van de rechtseenheid en dienen als een houvast voor rechters. Het ligt derhalve niet in de rede om hierover in gesprek te gaan met de rechtspraak. Wel voer ik gesprekken met zowel het Openbaar Ministerie als met de rechtspraak over de mogelijkheden van registratie van artikel 138aa Sr zaken.
De berichten 'Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten' en 'Ontslag dreigt voor racistische agenten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten»1 en «Ontslag dreigt voor racistische agenten»2?
Ja.
Hoe duidt u de uitspraak dat «elke politiemedewerker voortaan weet dat ontslag kan volgen na racistische opmerkingen»? Bevestigt deze uitspraak dat er voorheen geen daadwerkelijke maatregelen waren om racistische agenten, zij het in de top van de organisatie of in het korps, verantwoordelijk te houden voor racisme?
De politieleiding maakt duidelijk wat de norm voor iedereen die bij de politie werkt, of je nu binnen of buiten de politieorganisatie aan het werk bent. Deze norm is en was helder: discriminatie is niet toegestaan. Het handhaven van die norm en het communiceren over de gevolgen bij schending van de norm gebeurde echter niet in alle gevallen voldoende scherp en eenduidig in het korps. Dit zal nadrukkelijker worden uitgedragen. Door de korpsleiding is uitgesproken dat er voortaan altijd een sanctie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme.
Geldt de nieuwe maatregel slechts voor racistische opmerkingen, of wordt het ook ingezet voor bredere discriminatoire uitsluitingsmechanismen jegens medewerkers wegens hun geloof, geaardheid, geslacht, mentale of fysieke welzijn enzovoorts?
Dit geldt voor alle vormen van racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat de uitspraak dat elke politiemedewerker ontslagen kan worden na racistische opmerkingen klinkt als een holle frase, en dat het – in het licht van jarenlange onderzoeksresultaten over de onveilige werkcultuur bij de politie – juist belangrijk is om daadkrachtig te werk te gaan? Deelt u de mening dat het daadwerkelijk in de praktijk brengen van dit beleid ook betekent dat agenten die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan racisme, in welke vorm dan ook, met terugwerkende kracht ontslagen dienen te worden (zoals de agenten uit Rotterdam die in WhatsApp-groepen meermalig racistische uitspraken deden, en slechts zijn overgeplaatst naar een ander bureau, zonder ontslag)? Zo nee, waarom niet?
Daadkrachtig handhaven van een heldere norm vereist dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn, van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie van ontslag. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden en hierbij hoort een helder regime van sanctionering waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Deze en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het verhelderen of vereenvoudigen van het totaalaantal loketten waar medewerkers meldingen kunnen maken of hulp kunnen inroepen. De externe toetsingscommissie Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren Politie (AGFA Politie) zal erop blijven toezien dat voorgenomen disciplinaire maatregelen, in zaken waarbij voor politieambtenaren een grondrecht aan de orde is, voldoende aansluiten bij de feiten en omstandigheden op elk specifiek geval.3 Op disciplinaire maatregelen in gevallen van discriminerend gedrag die in het verleden plaatsvonden, heeft de AGFA ook advies gegeven. Reeds vastgestelde disciplinaire besluiten kunnen niet worden herroepen en staan in rechte vast. De medewerker waarover het besluit met betrekking tot een disciplinaire maatregel is genomen, kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen. Dit bezwaar kan niet door derden of betrokkenen worden aangetekend. Over de zaak van de Whatsapp groep in Rotterdam zijn eerder vragen van uw Kamer beantwoord, waarnaar ik verwijs4.
Hoe duidt u het feit dat de one strike out sanctie veranderd kan worden als er sprake is van «lerend vermogen»? Hoe verhoudt de mogelijkheid tot het veranderen van de ontslag-maatregel zich tot het feit dat er binnen de politie al een cultuur heerst waarin racistische agenten worden beschermd, ten koste van hun slachtoffers?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 vereist het daadkrachtig handhaven van een heldere norm dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden. Wanneer in een disciplinair onderzoek geen plichtsverzuim5 is vastgesteld, kan de uitkomst resulteren in een functioneringsgesprek of -begeleidingstraject. Daadwerkelijk ontslag blijft een ultieme sanctie als dit past bij de feiten en omstandigheden. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de expertise van (interne en externe) deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht en worden de adviezen van AGFA -in geval van het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering of betoging – betrokken. Verder wordt bezien hoe het proces loopt van melden, de triage die daarop volgt, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als andere bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen van het proces van normeren en sanctioneren is nu door de korpsleiding in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie dit nader heeft uitgewerkt.
Wie bepaalt of een politiemedewerker over «lerend vermogen» beschikt? Zijn de mensen die door de desbetreffende politiemedewerker worden gediscrimineerd, gepest, uitgesloten of anderszins in de weg gezeten, betrokken bij de beoordeling hiervan? Is er een rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen hoe het proces van het maken van racistische opmerkingen tot ontslag in z’n werk gaat? Zullen politiemedewerkers die een melding maken en/of klacht indienen moeten bewijzen dat zij op racistische wijze zijn bejegend, en zo ja, hoe worden zij geacht dat bewijs in te dienen wanneer het reeds duidelijk is dat veel van de interne racistische pesterijen niet zwart op wit te bewijzen zijn, meer veeleer ingebakken zitten in de werkcultuur van de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen wie uiteindelijk bepaalt of een klacht een racistische opmerking betreft, of dat de opmerking niet racistisch was? Wie is bij deze beoordeling betrokken en waarom? Zijn de klachtindieners, ervaringsdeskundigen en maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de meldingsbereidheid van politiemedewerkers om racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting aan te kaarten bij de organisatie stijgt, gezien het inmiddels een wijd bekend en geaccepteerd feit is dat er een zeer onveilige werkcultuur bestaat bij de politie, waarbij klachtindieners en klokkenluiders zijn weggepest, ontslagen of vrezen voor eigen leven? En wat gaat u doen om hun sociale, professionele en mentale welzijn te veilig te stellen, en hen te beschermen tegen ontslag of pesterijen naar aanleiding van het indienen van een klacht of het maken van een melding?
Door middel van het statement van de korpsleiding ligt de norm en de daadwerkelijke handhaving ervan open op tafel, binnen het korps en ook in de maatschappij. Daarnaast roept de politietop leidinggevenden op om meer verantwoordelijkheid te nemen en expliciet op te treden tegen discriminatie. Leidinggevenden hebben een cruciale rol op gebied van preventie, signalering en respons. De korpsleiding wil hen daarbij beter ondersteunen in de praktijk door handelingsperspectieven en hulp te bieden. Hiervoor wordt binnen de structuur van Politie voor Iedereen de actielijn «Normstelling en -handhaving interne discriminatie» gestart, waarover ik uw Kamer zo spoedig mogelijk nader zal informeren.
Ik vind het belangrijk dat medewerkers weten op welke manieren ze een melding kunnen maken. In eerste instantie kunnen medewerkers daarvoor terecht bij hun eigen leidinggevende en/of de politiechef van hun eenheid. De politie heeft daarnaast een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen, het loket bedrijfsmaatschappelijk werk c.q. Veilig en Gezond Werken (VGW), de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het Landelijk meldpunt misstanden en de Klachtencommissie Omgangsvormen en sociale veiligheid.
De politie werkt momenteel aan het verhelderen en vereenvoudigen van deze loketten voor het doen van meldingen en/of voor het inroepen van hulp. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in het halfjaarbericht politie van 17 juni jl. Daarnaast kunnen medewerkers met vragen over het melden of de juiste route om dat te doen terecht bij een «luisterend oor-lijn». Collega’s van deze lijn helpen hen om af te wegen wat ze willen melden en via welke weg zij dit kunnen doen, zodat zij zich veilig voelen om daadwerkelijk melding te doen. Zo worden medewerkers ook geholpen de goede weg te vinden – ook als het daarbij gaat om meldingen over hun eigen leidinggevende.
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat de implicatie dat de gehele politie een zeer onveilige werkcultuur kent absoluut geen recht doet aan alle teams en medewerkers van de politie waarbij het wel goed gaat. Racisme en discriminatie komen voor binnen de politie, maar dat betekent niet dat de gehele politie racistisch is en een zeer onveilige werkcultuur kent.
Racisme en geweld bij de politie en een incompleet dossier |
|
Renske Leijten (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat racisme en politiegeweld en het weglaten van deze feiten uit het dossier leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Deelt u de mening dat dit in meerdere opzichten heel ernstig is, allereerst omdat racisme niet thuishoort bij de politie, maar ook omdat geprobeerd is dit buiten het dossier te houden?
Racisme en discriminatie zijn ontoelaatbaar, in de samenleving en dus ook in de politieorganisatie. Het is van groot belang dat racisme en discriminatie worden aangepakt en tegengegaan. In deze zaak zijn er twee procedures gestart: een interne procedure die inmiddels is afgerond en een strafrechtelijke procedure die nog niet is afgerond.
Voor wat betreft de interne procedure kan ik het volgende melden. De politie heeft onderzoek laten doen door de afdeling Veiligheid en Integriteit en Klachten (VIK). Onderwerp van dit onderzoek waren de discriminerende uitlating en het toegepaste geweld door medewerkers bij de aanhouding van de drie verdachten. De politie veroordeelt de racistische uiting van deze politiemensen sterk. De betrokken politieman is hiervoor disciplinair gestraft door middel van een schriftelijke berisping die in het personeelsdossier is opgenomen. Hierbij is nadrukkelijk vermeld dat het de medewerker ernstig wordt verweten dat hij zich racistisch heeft uitgelaten. Ook is opgenomen dat bij een soortgelijk incident in de toekomst rechtspositionele maatregelen zullen volgen voor de medewerker.
Voor wat betreft de strafrechtelijke procedure kan ik het volgende melden. Het OM oordeelde dat het gekozen racistische scheldwoord dat een van de politiemensen heeft geuit grensoverschrijdend was, daarvoor heeft de politiemedewerker zich voor de rechter moeten verantwoorden. De medewerker is door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege belediging met een discriminatoir aspect. De medewerker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
De drie aangevers hebben een artikel 12 Sv-procedure aangespannen bij het gerechtshof omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van het OM dat het toegepaste geweld door de politie proportioneel was gelet op het doel de situatie onder controle te krijgen.
Daarnaast is het OM zoals gezegd in appel gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank Rotterdam. Omdat al deze zaken nog onder de rechter zijn, kan ik op dit moment niet verder inhoudelijk op de zaak ingaan.
Erkent u dat dit racisme en geweld van de politie niet naar buiten was gekomen als het NRC hier niet over had gepubliceerd?2 Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en rechtsstatelijkheid van het OM in deze zaak, nu het er op lijkt dat zeer afkeurenswaardig gedrag door politieambtenaren niet zelf bij het OM tot de conclusie leidt dat dit gevolgen moet hebben en dat hier open over moet worden gecommuniceerd?
Het gedrag van de betrokken politieambtenaren is zoals gezegd onderwerp geweest van een disciplinair onderzoek door de afdeling VIK van de politie. Over de uitkomsten van dit onderzoek heeft het OM op 26 februari 2021 een persbericht uitgebracht.3 Hierin heeft het OM aangegeven zich er bewust van te zijn dat een politieagent een voorbeeldfunctie heeft en er een ontoelaatbare grens is gepasseerd. De agent heeft hierin aangegeven dat hij betreurt wat hij heeft gezegd. De zaak is nu onder de rechter. Ik kan er daarom hier niet verder op ingaan.
Is men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust van het effect wat dit optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat?
Het OM en de politie zijn zich zeer bewust van het feit dat het vertrouwen van de samenleving in de overheid voor een belangrijk deel afhangt van de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan dergelijke incidenten.
De korpsleiding keurt racistisch gedrag en discriminatie ten zeerste af en is recent zeer expliciet geweest over haar voornemen tot duidelijker normeren en helder sanctioneren van discriminerend gedrag. Daarnaast is er een landelijk coördinator voor het bestrijden van discriminatie en racisme aangesteld die een specifiek actieplan zal opstellen voor de politie, waarover uw Kamer ook zal worden geïnformeerd. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het disciplinair stelsel en de afhandeling van klachten. Er wordt hierbij geleerd van incidenten zoals deze. De politie pakt het tegengaan van discriminatie met kracht op. Ik heb vertrouwen in deze aanpak.
De politie heeft de volgende opties voor disciplinaire maatregelen bij plichtsverzuim: een schriftelijke berisping, het inhouden van loon of verlofuren, tot de zwaarste sanctie: ontslag. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt geluisterd naar de expertise van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren – Politie (AGFA Politie) – die altijd als externe toetsingscommissie beziet of de grondrechten van politieambtenaren recht wordt gedaan – maar ook naar externe deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht. Verder wordt bezien hoe het proces van melden, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA Politie) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als de bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen in van het proces van normeren en sanctioneren is door de politie in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie hierover meer heeft uitgewerkt. Mijn streven is om dat in ieder geval te doen in het volgende halfjaarbericht politie dit najaar.
Hoe wordt er nu in de toekomst voor gezorgd dat dit soort feiten, omstandigheden en bijvoorbeeld relevant beeldmateriaal altijd aanwezig zijn in de dossiers omdat dat voor de rechtszekerheid van alle betrokkenen en voor de waarheidsvinding van belang kan zijn?
Voor de beoordeling van een strafzaak zullen alle feiten en omstandigheden die noodzakelijk en relevant zijn voor de beoordeling worden opgenomen in het strafdossier. Deze afweging wordt voor elke individuele zaak gemaakt door de officier van justitie. Uiteindelijk bepaalt de rechter de omvang van het strafdossier.
Wordt het onderzoek naar de betrokken agenten nu heropend?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de maatregelen die u destijds heeft aangekondigd naar aanleiding van deze kwestie nog afdoende? Ziet u na deze uitspraak aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zal nu in de praktijk worden gebracht wat recent door de politie is aangekondigd, namelijk dat tegen racisme altijd direct en stevig zal worden opgetreden?4
Zie antwoord vraag 5.
Meer incidenten met verwarde personen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten verwarde personen»?1 .
Ja.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer verwarde personen beslag leggen op de al overbelaste politiecapaciteit? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Het aantal meldingen over personen met verward gedrag dat bekend is bij de politie, de zogenoemde E33 meldingen, laat de afgelopen jaren een stijging zien. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging te geven. Kijkend naar het type melding zien we dat de E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen en dat het aantal meldingen geen beeld geeft van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie is daarvoor niet opgeleid.
Het aantal incidenten dat de politie registreert onder de noemer overlast «verward persoon», staat daarnaast niet gelijk aan het aantal mensen met verward of onbegrepen gedrag. Bij een incident kunnen namelijk meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Het aantal unieke personen met verward gedrag ligt daarmee lager dan het aantal meldingen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief over de aanpak voor personen met verward of onbegrepen gedrag die gelijktijdig met deze beantwoording aan de Kamer is gezonden, zal de politie in nauwe samenwerking met het Ministerie van JenV een analyse uitvoeren van de registraties in combinatie met andere data om meer zicht te krijgen op het aantal unieke personen dat achter deze meldingen schuilgaat en hun zorg- of ondersteuningsvraag.
We vinden het belangrijk te benadrukken dat we mensen die verward gedrag vertonen passende zorg en ondersteuning dienen te bieden, maar dat we tegelijkertijd ook aandacht moeten hebben voor de openbare orde en veiligheid van burgers, de persoon in kwestie zelf en zorg- en politiemedewerkers. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook indien noodzakelijk vanuit politie vanwege gevaarzetting.
Het vraagstuk van de als te krap ervaren politiecapaciteit is bekend. De vraag naar inzet van de politie zal altijd groter blijven dan de beschikbare capaciteit. Op lokaal niveau beslist het lokaal gezag (de burgemeester samen met de officier van justitie) over de prioriteiten en onderwerpen waarop de inzet van de politie dient plaats te vinden. In geval van nood en/of gevaar voor de openbare orde of veiligheid zal de politie altijd optreden.
Bent u bekend met het feit dat ondermeer de politievakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) heeft gesteld dat het gestegen aantal incidenten met verwarde personen te wijten is aan bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, heeft u de bereidheid de bezuinigingen op de GGZ terug te draaien, zodat er meer instellingen zijn waar verwarde personen onderdak kunnen vinden in plaats van deze in de wijken los te laten? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
We zijn daarvan op de hoogte, maar delen de opvatting van de ANVP niet en willen hier graag enkele kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische zorgvraag. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, andere gedragsproblematiek en/of waarbij sprake is van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, die als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Slechts een zeer klein gedeelte van deze doelgroep vormt een gevaar voor de veiligheid. Het is op basis van de registratie van E33- meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon waarover wordt gemeld een (psychische) zorgvraag heeft. In de Kamerbrief die tegelijk met deze beantwoording aan de Kamer wordt verzonden, geven wij aan een nadere analyse van de E33-meldingen en de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de doelgroep die hierachter schuilgaat, uit te zullen voeren. Ten tweede zijn de afgelopen jaren (2018–2022) de uitgaven aan de curatieve ggz gestegen van 3,7 miljard euro naar 4,6 miljard euro.
Bent u van plan te zorgen voor een landelijk dekkend netwerk van de psycholance, een ambulance die bedoeld is voor verwarde en psychiatrische patiënten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is in 2020 met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer met psychiatrische hulpverlening door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. De verantwoordelijkheid van de RAV voor dit vervoer is verankerd in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen. Daarmee is sprake van een landelijk dekkend netwerk. Om de kwaliteit van dit vervoer te borgen heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft het «Kwaliteitskader Mobiele zorg rondom psychiatrische beoordeling» vastgesteld. De manier waarop dit vervoer precies wordt ingevuld en georganiseerd verschilt per regio. Op die manier kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken en behoeften van de regio. De psycholance is een vorm om dit vervoer in te richten, maar er zijn ook andere goede manieren om het vervoer van mensen met verward of onbegrepen gedrag vorm te geven. Omdat bij het landelijk uitrollen van één specifiek vervoersmodel zoals de psycholance geen rekening met de lokale context kan worden gehouden, vinden we dat niet wenselijk.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.
Het eerste rapport van de VN-Mensenrechtenraad naar het geweld tussen Israël en Palestijnse terroristen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het eerste rapport van de onderzoekscommissie die binnen de VN-Mensenrechtenraad het geweld tussen Israël en Palestijnse terroristen onderzoekt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël in het rapport 157 keer wordt genoemd, en de terreurorganisaties Hamas en Islamic Jihad, drie respectievelijk nul keer?
Het is belangrijk dat in het rapport recht wordt gedaan aan alle relevante ontwikkelingen en alle daarbij betrokken partijen. Disproportionele aandacht voor een partij is onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël inmiddels 99 keer veroordeeld is door de VN-Mensenrechtenraad, waar landen als China, Pakistan en Turkije nooit zijn veroordeeld?2
Conform de motie-Van der Staaij c.s. (21 501-02, nrs. 2367 en 2374) spreekt Nederland zich uit tegen disproportionele aandacht jegens Israël in VN-gremia. Om die reden heeft Nederland zich ook onthouden van stemming over oprichting van de Commission of Inquiry en zorg uitgesproken over het brede mandaat van deze onderzoekscommissie.
Het kabinet is van mening dat de VN-Mensenrechtenraad een geschikt platform is om mogelijke schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht te bespreken, ongeacht waar ter wereld.
Vindt u het ook compleet belachelijk dat het vandaag gepubliceerde (eerste) onderzoek geleid wordt door een notoire Israël-basher, mevr. Navi Pillay, die kritiek op de eenzijdige Israël obsessie van de Mensenrechtenraad eerder wegzette als «propaganda»?3
Zoals ook toegelicht in Kamervragen van de leden Van der Staaij en Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 558) zijn de commissieleden conform het mandaat van de onderzoekscommissie benoemd. Dit doet de voorzitter van de Mensenrechtenraad, waarbij zorg gedragen wordt voor het waarborgen van de onpartijdigheid, objectiviteit en kunde van de leden. Nederland heeft geen invloed op het benoemen van individuele leden en vertrouwt op de professionaliteit van de voorzitter van de Mensenrechtenraad.
Gaat Nederland als lid van de VN-Mensenrechtenraad het onderzoeksrapport tot de grond toe afbranden en veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft tijdens deze sessie van de VN-Mensenrechtenraad opnieuw de zorgen over het brede mandaat uitgesproken in een gezamenlijke verklaring met de VS, en in een verklaring van de EU.
Het kabinet zal zich blijven uitspreken tegen eenzijdige anti-Israëlische standpunten, conform de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374). Dat laat onverlet dat er ruimte moet zijn voor gerechtvaardigde kritiek op zowel het optreden van lidstaten als op onderzoeksrapporten (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 558).
Bent u bereid zich in te zetten om de zogeheten Commission of Inquiry (COI), die het onderzoek heeft verricht, op te doeken voordat deze commissie nog meer prutswerk levert?
Het mandaat van de Commision of Inquiry heeft een permanent karakter. Nederland heeft zich aangesloten bij een gezamenlijke verklaring van de VS tijdens de 50e sessie van de VN Mensenrechtenraad. Daarin is kritiek geuit op het mandaat van de Commission of Inquiry en de disproportionele aandacht voor Israël in VN-gremia.
Deelt u de mening dat de COI nooit opgezet had mogen worden gezien de vele internationaalrechtelijke bezwaren die ertegen bestonden?
Nederland heeft zich aangesloten bij een gezamenlijke verklaring van de VS tijdens de 50e sessie van de VN Mensenrechtenraad. Daarin is kritiek geuit op het mandaat van de Commission of Inquiry en de disproportionele aandacht voor Israël in VN-gremia. Het mandaat van de Commision of Inquiry omvat gedragingen van alle partijen en heeft een permanent karakter. De breedte van dit mandaat acht Nederland problematisch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3437). Het aansluiten bij de verklaringen van de VS en de EU-past bij de eerdere positie van Nederland om zich te onthouden van stemming over de instelling de Commission of Inquiry.
Wilt u zich tijdens de 50e sessie van de VN-Mensenrechtenraad onthouden van elke vorm van steun voor dit eenzijdige flutonderzoek?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te pleiten vóór het opheffen van de COI? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid te pleiten voor het inperken van het budget en het mandaat van de COI?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u tijdens de komende sessie van de Mensenrechtenraad dusdanig stemmen dat het straks in ieder geval niet aan Nederland ligt dat Israël voor een 100e keer veroordeeld gaat worden? Zo nee, waarom blijft u dan meewerken aan dit theater?
Tijdens de 50e sessie van de Mensenrechtenraad is de Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel niet in stemming gebracht. Het eerste rapport van deze onderzoekscommissie is gepresenteerd tijdens een interactieve dialoog. Nederland heeft hierop gereageerd door een gezamenlijke verklaring geïnitieerd door de VS te steunen waarin kritiek op het mandaat van de commissie naar voren is gebracht. Dit heeft Nederland tevens in een EU-verklaring gedaan. Zie antwoord op vragen 6, 7, 8 en 9.
Kunt u deze vragen nog voor het commissiedebat «Hoofdlijnen beleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» d.d. 14 juni 2022 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet haalbaar gebleken.
De aanpak van voetbalgerelateerde criminaliteit en het opleggen en handhaven van stadionverboden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het bezoeken van een voetbalwedstrijd een feest moet zijn, maar dat dit feest helaas te vaak verstoord wordt door relschoppers, waar echte supporters de dupe van zijn?
Ik deel deze mening. Ik ben verbijsterd over de intensiteit en omvang van incidenten die ik de afgelopen periode heb gezien. Personen die agenten te lijf gaan, vuurwerk gooien naar een vak waar ook kinderen zitten en zelfs spelers vanaf de tribune slaan, zijn geen voetbalsupporters meer. Daar moet hard tegen worden opgetreden, zodat de echte supporters kunnen blijven genieten van het betaald voetbal.
Klopt het dat het afgelopen voetbalseizoen meer stadionverboden zijn opgelegd dan in voorgaande jaren?
Het aantal opgelegde stadionverboden is dit seizoen significant hoger dan in voorgaande seizoenen. De afgelopen jaren werden gemiddeld 600 stadionverboden over een heel seizoen opgelegd. Op een derde van het seizoen 2021–2022 waren dit er al 354. De Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) zal na 30 juni 2022 de totaalcijfers in kaart gaan brengen. In de zomer zullen zij deze cijfers met de partners bespreken.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de afgelopen jaren op civielrechtelijke basis (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) of Betaald voetbalorganisatie (BVO)) en in hoeveel gevallen op strafrechtelijk basis stadionverboden zijn uitgedeeld?
Stadionverboden worden met name op civielrechtelijke basis opgelegd. In onderstaande tabel wordt het in totaal door de KNVB en betaald voetbal organisaties (bvo’s) opgelegde stadionverboden in de voorgaande seizoenen weergegeven.
2017–2018
550
2018–2019
595
2019–2021
420
2020–2021
133
Het OM beschikt niet over totaalcijfers van strafrechtelijk opgelegde stadionverboden.
Erkent u dat een stadionverbod eigenlijk gecombineerd zou moeten worden met een meldplicht, omdat dat er voor kan zorgen dat iemand effectief geweerd kan worden uit stadions? Zo niet, waarom niet?
Civielrechtelijke stadionverboden en strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De lokale vierhoeken (gemeente, politie, OM en bvo) moeten hierin samenwerken.
In de eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties (bvo’s). De burgemeester, officier van justitie of strafrechter (hierna: gezagsdragers) kunnen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk een gebiedsverbod opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Zij kunnen dit doen voor het gebied waar bijvoorbeeld (de omgeving van) het stadion of een uitgaansgebied onder valt. Aan een gebiedsverbod kan vervolgens een meldplicht worden gekoppeld.
Het is echter niet haalbaar of wenselijk dat alle civielrechtelijke stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een gebiedsverbod met een meldplicht. Dit instrument is niet in alle gevallen proportioneel. Bovendien kunnen de gezagsdragers een (gebiedsverbod met) meldplicht dus alleen opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Sommige misdragingen, bijvoorbeeld voorwerpen op het veld gooien of illegaal doorverkopen van kaarten, vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen gebiedsverbod met meldplicht opleggen.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 15 juni jl.1 hebben we met de partners afgesproken dit wel te doen bij toonaangevende en zwaardere voetbalvandalen.
Gemeente Den Haag bijvoorbeeld kijkt naar de dossiers die zij ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen bij ADO Den Haag – Excelsior op 29 mei jl. aan welke personen een gebiedsverbod of meldplicht opgelegd moet worden. Het is dus noodzakelijk dat bvo’s en gemeenten samenwerken hierin.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een stadionverbod wordt gecombineerd met een meldplicht?
Helaas zijn hiervan geen cijfers beschikbaar.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de digitale meldplicht rondom voetbalwedstrijden?1
Ja, die herinner ik mij.
Hoe vaak is de digitale meldplicht de afgelopen jaren opgelegd? Klopt het dat dit nu al jaren bestaat maar nog niet of nauwelijks gebruikt wordt in de praktijk, wat zijn daarvoor de redenen?
De digitale meldplicht is in 2015 wettelijk mogelijk gemaakt met de aanscherping van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO). In de praktijk wordt hier tot op heden echter geen gebruik van gemaakt, omdat er nog geen geschikte digitale faciliteit is die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. In het antwoord op vraag 8 ga ik daar nader op in.
Bent u het er mee eens dat er in de praktijk de afgelopen jaren weinig voortgang is geweest op het gebied van de digitale meldplicht? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd onder vraag 7, ontbreekt een geschikte digitale faciliteit die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. Hiervoor zijn in het verleden initiatieven gestart, maar deze zijn bij het gebrek aan draagvlak en financiering niet voortgezet. In 2020 is met de komst van het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI) financiering beschikbaar gekomen en heeft mijn departement in samenwerking met de partners een herstart gemaakt met het traject digitale meldplicht. Het doel van het traject is het beschikbaar stellen van een geschikte faciliteit (een applicatie voor smartphones) waarmee een meldplichtige kan aantonen dat hij zich op een bepaald tijdstip niet in een verboden gebied bevindt.
Door het ontwikkelen van deze faciliteit worden praktische en juridische bezwaren tegen het opleggen van een meldplicht weggenomen. De verwachting is dat de meldplicht vaker zal worden opgelegd en zo verstoringen van de openbare orde en strafbare feiten efficiënter en effectiever voorkomen kunnen worden. Deze verwachting is getoetst met een draagvlakverkenning onder gemeente, politie en het OM.
De voortgang van de digitale meldplicht is afhankelijk van belangrijke randvoorwaarden. Een daarvan is de technische haalbaarheid. Al betreft het ogenschijnlijk een eenvoudige applicatie voor smartphones, er zit een aantal functionaliteiten in die deze ontwikkeling niet alleen uniek maken in het bouwen van deze voorziening, maar juist ook in de toepassing en het gebruik. Ik wil ter verduidelijking hier twee functionaliteiten benoemen. De eerste functionaliteit betreft het vaststellen van de identiteit aan de hand van een gezichtsherkenning en de tweede functionaliteit betreft het nauwkeurig vaststellen van de locatie van de melder. De uitdaging hierbij is het voorkomen van fraude. Want als hier gemakkelijk mee kan worden gefraudeerd, is het instrument niet effectief. Uit onderzoek blijkt dat het risico hierop hoog is, omdat er toegankelijke en eenvoudige tools bestaan om te frauderen met gezichtsherkenning en de locatie. Het vinden van de juiste en geschikte software om zulke fraude op te sporen of tegen te gaan, is dan ook een kritische succesfactor, waarbij nadrukkelijk vanaf de start, in het ontwerp al, rekening wordt gehouden met de privacy van de melder. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een Data Protection Impact Assessment (DPIA) om de privacy risico’s te bepalen en een Project Start Architecture (PSA) om in kaart te brengen wat de aanpassing en impact gaat zijn op de bestaande organisatie, de processen, de informatievoorziening en de technische infrastructuur.
Samenvattend gaat het om een voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige voorbereiding op dit dossier en dat vergt tijd. In de Kamerbrief van 15 juni jl.3 heb ik een stand van zaken over de huidige voortgang gegeven.
Kunt u aangeven wat u in het kader van de digitale meldplicht verwacht van de kant van de clubs en de KNVB? Wat kan u hieraan bijdragen?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de bvo’s. De (digitale) meldplicht is een complementaire maatregel die gezagsdragers kunnen opleggen ter bescherming van de openbare orde. De digitale meldplicht is geen alternatief voor een goede veiligheidsorganisatie en goed toegangsbeleid van een bvo. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.4, hebben we met de partners afspraken, die we nu intensiveren, om ongeregeldheden bij voetbalwedstrijden te voorkomen. Het capaciteits- en kwaliteitsniveau van de beveiliging en stewards van bvo’s en het toezien op de gemaakte afspraken hierover, is onderdeel hiervan.
Van bvo’s en de KNVB wordt verwacht dat personen die zich misdragen worden geïdentificeerd en er dossiers worden opgemaakt om maatregelen zoals stadionverboden en boetes op te leggen, maar ook bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen. Ik ondersteun de bvo’s en de KNVB hierin met de financiering van de Landelijke Taskforce ondersteuning bij voetbalincidenten (hierna: Landelijke Taskforce). De Landelijke Taskforce ondersteunt bvo’s bij het uitlezen van camerabeelden om personen te identificeren en het opmaken van dossiers.
Bent u bereid te kijken hoe de ketensamenwerking op lokaal niveau tussen partijen, supporters en clubs kan worden versterkt, om tot een betere uitsluiting van relschoppers bij voetbalwedstrijden te komen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de recente ongeregeldheden heb ik hiernaar gekeken. Op 15 juni jl. heb ik in een brief aan uw Kamer aangegeven dat ik constateer dat er genoeg mogelijkheden zijn om straffen uit te delen aan supporters die zich misdragen, maar dat resultaten achterblijven. Daarom zijn met de partners aanvullende afspraken gemaakt die in aanloop naar het nieuwe seizoen worden uitgewerkt. Dit is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.5
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de KNVB over hoe de veiligheid tijdens wedstrijden verder versterkt kan worden?
Mijn departement is doorlopend in gesprek met de KNVB. Voor de afspraken die zijn gemaakt verwijs ik u naar vraag 10.
Bent u bekend met het programma Hooligans in beeld? Kunt u aangegeven of dit programma nog steeds in de praktijk wordt ingezet?
Hooligans in Beeld is een project wat ruim 10 jaar geleden gedraaid heeft als integrale persoonsgerichte aanpak van hooligans. De kern van Hooligans in Beeld was dat toonaangevende ordeverstoorders rondom het voetbal op basis van informatie uit de anonimiteit worden gehaald en gericht werden aangepakt, waardoor de openbare ordeverstoringen door de groep(en) afnamen. De aanpak liep – afhankelijk van de kenmerken en achtergronden van de persoon – van preventie tot repressie. Het programma op zichzelf wordt niet meer ingezet, de persoonsgerichte aanpak van ordeverstoorders wel. Over de persoonsgerichte aanpak is een stand van zaken gegeven in de Kamerbrief van 15 juni jl.6
Bent u bereid te kijken naar de mogelijkheid van slimme camera’s in stadions om op die manier mensen met een stadionverbod die toch in het publiek staan te kunnen signaleren? Zo nee, waarom niet?
Om daders te vervolgen, maar ook om de persoonsgerichte aanpak te laten slagen, is het van cruciaal belang om daders te identificeren. Zoals gezegd draagt de Landelijke Taskforce eraan bij om optimaal gebruik te maken van camera’s. Voor een lik-op-stuk aanpak is bij het opsporen van daders niet alleen het juiste gebruik maar ook de kwaliteit van de camera’s van belang. Kwalitatief goede camera’s in en rond het stadion leveren een belangrijke bijdrage aan identificatie en vervolging. De KNVB werkt daarom aan een aangepaste licentie-eis met betrekking tot camera’s, waardoor het verplicht wordt om twee camera’s op het uitvak en het harde kern-vak te hebben. Deze wordt ter stemming voorgelegd in de Algemene Vergadering Betaald Voetbal eind juni en zal bij akkoord ingaan vanaf seizoen 22/23.
Daarnaast is in het kader van Ons Voetbal is Van Iedereen, de gezamenlijke aanpak van racisme en discriminatie van de rijksoverheid en het voetbal, door het Ministerie van VWS een wedstrijd, de Challenge (Slimme) Technologie, uitgeschreven. Hiermee wordt de markt uitgedaagd om met concrete oplossingen te komen om spreekkoren in het voetbalstadion te kunnen vastleggen. Bvo’s zullen hiermee beter gefaciliteerd worden om vast te kunnen leggen wat er precies wordt gezongen of geschreeuwd waardoor het wellicht eenvoudiger wordt om die personen die zich daadwerkelijk schuldig maken aan discriminerende of kwetsende spreekkoren aan te pakken. Nog dit jaar wordt in samenwerking met drie bvo’s de ontwikkelde technologie getoetst in een realistische (stadion)setting.
Slimme camera’s kunnen al dan niet met behulp van bovenstaande pilot ook worden ingezet om mensen te signaleren met een stadionverbod, mits binnen de kaders van de regelgeving betreffende inzet technologie.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om in en rondom stadions een verbod op gezichtsbedekkende kleding (zoals capuchons of sjaals voor de gezichten) in te stellen, om het daarmee lastiger te maken voor eventuele relschoppers om zich in anonimiteit te hullen?
Het zodanig bedekken van het gezicht is nu al niet toegestaan in de stadions en in de directe omgeving van het stadion (stadionterrein). Dit is opgenomen in de KNVB standaardvoorwaarden en de Richtlijn termijn stadionverbod. Voor het zodanig bedekken van het gezicht waardoor herkenning (deels) onmogelijk wordt gemaakt kan een landelijk stadionverbod van 18 maanden met een geldboete worden opgelegd. In de richtlijn voor nieuwe seizoen (2022/’23) wordt het mogelijk ook voor bezit en/of voorhanden hebben van maskeringen (zoals een bivakmuts) een stadionverbod op te kunnen leggen. Het is ook mogelijk om in een Algemene Plaatselijke Verordening regels over gezichtsbedekkende kleding op te nemen, bijvoorbeeld voor het gebied rondom een stadion.
Wat kunt u er verder nog aan bijdragen om ervoor te zorgen dat het bezoeken van voetbalwedstrijden weer een feestje wordt en de rotte appels beter worden aangepakt en worden geweerd uit de stadions?
Ik blijf mij samen met de vertegenwoordigers van de supporters, de KNVB, politie, OM en gemeenten inzetten voor veilig en gastvrij voetbal zodat alle liefhebbers met plezier een wedstrijd in het Nederlandse betaal voetbal kunnen bezoeken.
Hoe wij hier gezamenlijk aan bijdragen is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.7 Uiteindelijk hebben we een gezamenlijk doel om personen die zich schuldig maken aan voetbalgerelateerd wangedrag buiten een stadion te houden. Zodat iedereen die wil genieten van een potje voetbal, dat ook met plezier in veiligheid kan doen.
Het monitoren van zedendelinquenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaat: verdachte in zaak-Gino eerder veroordeeld voor misbruik»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het te vaak voorkomt dat zedendelinquenten te vaak opnieuw over schreef gaan?
Zedenmisdrijven hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij. Daarom werkt de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap, zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat is er gedaan met de conclusies van het onderzoek Van de Bunt, Holvast en Plaisier uit 2011 dat concludeerde dat het toezicht op zedendelinquenten verbeterd kan worden? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
De samenwerking tussen reclassering en politie was in de jaren dat het rapport van Van de Bunt, Holvast & Plaisier (2011) werd opgesteld minder structureel en intensief, dan in de huidige tijd. Dit rapport was één van de aanleidingen voor reclassering, Openbaar Ministerie en politie om de samenwerking in het toezicht op zedendelinquenten met een hoog recidiverisico te verbeteren.
In 2015 startte een pilot ter voorbereiding op de Wet langdurig toezicht (Wlt).2 Het doel van de pilot was om vast te stellen wat nodig was voor de optimale samenwerking bij verdachten of veroordeelden, waarbij een hoog risico op recidive werd ingeschat.
De opbrengsten van de pilot hebben in 2018 geresulteerd in samenwerkingsconvenanten tussen reclassering, Openbaar Ministerie en politie in het kader van ketensamenwerking bij zedenzaken, waarbij tevens ruimte is voor het bieden van maatwerk. Onder andere het werken met vaste contactpersonen per organisatie, waarbij risicofactoren en andere relevante aandachtspunten tussen politie en reclassering gedeeld werden, bleek bij te dragen aan effectiever toezicht houden.
Wat zijn de ontwikkelingen van het monitoren van zedendelinquenten nadat in 2018 het startpunt van intensievere samenwerking met de reclassering en openbaar ministerie werd gegeven? Is teruggekeken op leerpunten en ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de groep zedendelinquenten, waarvan daadwerkelijk recidive is te verwachten, groter is dan de groep met toezichtmaatregelen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Of er toezichtmaatregelen en/of behandeling wordt opgelegd, is afhankelijk van het vastgestelde recidiverisico. Wanneer dat risico substantieel is, is het gebruikelijk om toezicht en/of behandeling te adviseren. De rechter besluit vervolgens of hij dit daadwerkelijk oplegt. Ik zet hieronder de werkwijze uiteen.
Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het OM de reclassering en/of het NIFP de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of hoog risico wordt ingeschat of als er een andere aanleiding is voor de inzet van bijvoorbeeld behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd.
Bij zedenverdachten wordt vaak het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een forensische zorginstelling geadviseerd als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM)3 worden opgelegd. Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk.
Een laag risico op herhaling of andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.4
Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP volgen. De rechter beslist welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Bij hoeveel procent van de zedendelinquenten worden bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Op basis van beschikbare informatie van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat in 2021 door de rechter in eerste aanleg 931 zedenzaken bewezen zijn verklaard5. Hiervan werd in 917 zaken een straf opgelegd en in 14 zaken werd geen straf opgelegd. In de zaken waarin een straf werd opgelegd, werden in 405 zaken ook een of meerdere bijzondere voorwaarden opgelegd bij een voorwaardelijke straf of als onderdeel van een zelfstandige maatregel. In 54 zaken werd enige vorm van TBS opgelegd en in 6 zaken een PIJ-maatregel.
De straf of maatregel wordt opgelegd voor de gehele zaak. Er zijn echter zaken waarin meerdere feiten bewezen zijn verklaard. In die gevallen kan de strafoplegging mede voor andere feiten zijn dan enkel zedenfeiten.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kunnen bijzondere voorwaarden ook worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Hoe is de politiële toezichttaak op zedendelinquenten geborgd waarbij u duidelijkheid schept over de uitvoering door de betrokken politiemensen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Uitsluitend in het geval van bijzondere voorwaarden strekkend tot vrijheidsbeperking, zoals contactverboden, locatiegeboden en -verboden, en verboden om Nederland te verlaten kan de politie een rol vervullen. De politie kan bijvoorbeeld handhavend optreden indien de justitiabele zich niet aan de opgelegde maatregel(en) houdt. De rol van de politie in deze is primair reactief. Indien er een meldplicht is bij de reclassering of gecertificeerde instelling (jeugdreclassering), kan de politie in individuele gevallen hierbij actieve ondersteuning bieden. Denk hierbij aan het afleggen van een huisbezoek aan de justitiabele, waarbij risicosignalen worden gedeeld met de reclassering.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten.
In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casus-gestuurd ketenoverleg georganiseerd.
Hoe is de samenwerking tussen de betrokken instanties inzake het monitoren van zedendelinquenten? Is het voor de reclassering duidelijk wat zij van de politie mag verwachten en vice versa? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven mede in het licht dat binnen de politie werd getwijfeld of het monitoren van zedendelinquenten wel een primaire politietaak is?
Zie antwoord vraag 7.
Het jaarverslag van de AIVD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het jaarverslag 2021 van de AIVD?1
Ja.
Erkent u dat de AIVD «rechts-extremisme» en «rechts terrorisme» in het jaarverslag 2021 een (veel) grotere bedreiging vindt voor de rechtsorde dan «links-extremisme»? Indien dat niet het geval is, waarom besteedt de AIVD hier in het jaarverslag ongeveer vijf keer meer aandacht aan in vergelijking met «links-extremisme»? En waarom heeft de AIVD het in de alineakoppen dan over «meer aanhangers rechts-extremisme» en «groeiend probleem rechts terrorisme» terwijl er nergens wordt gesproken over «groeiend links-extremisme»?
Alle vormen van extremisme zijn een potentiele bedreiging voor onze democratische rechtsorde. Door het gebruik van zowel gewelddadige als niet-gewelddadige middelen kan extremistisch gedachtegoed worden aangejaagd en/of verspreid. Een dergelijke groei van extremistisch gedachtegoed is zorgwekkend, aangezien het actief nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) onze democratische rechtsorde.
De AIVD heeft het afgelopen jaar een groei waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland. Ook ziet de AIVD vanuit de stroming van het accelerationisme een dreiging voortkomen van terroristisch geweld. De AIVD heeft in 2021 eenzelfde groei of ontwikkeling niet waargenomen binnen het links-extremisme.
Bent u, net zoals de AIVD, van mening dat «rechts-extremisme» een grotere bedreiging is voor onze veiligheid dan «links-extremisme»? Indien dit niet het geval is, waarom niet. Bent u bereid hierover met de AIVD in gesprek te gaan?
De AIVD doet onderzoek naar alle vormen van extremisme. Rechts-extremisme is geen grotere bedreiging dan links-extremisme, maar op dit moment gaat er door de genoemde ontwikkelingen een dreiging uit van rechts-extremisme. Volgens de AIVD is er in 2021 een groei zichtbaar van rechts-extremisme.
Binnen rechts-extremistische kringen wordt (online) taalgebruik agressiever en opruiender, wordt door sommigen terroristisch geweld toegejuicht en heerst er in deze kringen een grote fascinatie voor vuurwapens. De combinatie van een fascinatie voor wapens en opruiend taalgebruik is zorgwekkend voor de groeiende groep (kwetsbare) personen die in aanraking komen met gewelddadig rechts-extremistisch gedachtegoed.
Binnen de linkse actiescene zag de AIVD activiteiten die ernstig, hinderlijk of heftig waren, maar niet vaak van extremistische aard. De AIVD onderzoekt links-extremisme vanwege de risico’s die uit kunnen gaan van dit extremisme en daarom is dienst ook waakzaam voor radicalisering binnen deze scene.
Erkent u dat de grote gewelddadige politieke aanslagen van de afgelopen decennia in ons land, zoals de aanslag op de Centrumdemocraten in 1986 waarbij de vriendin van Janmaat haar been verloor, de aanslag die de woning van Aad Kosto in 1991 grotendeels verwoestte en de brute moord op Pim Fortuyn, twintig jaar geleden, niet zijn verricht door «extreemrechts» maar juist kwamen vanuit de «extreemlinkse» kant van het politieke spectrum? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van gewelddadig extremisme veroordeel ik in de meest sterke bewoordingen.
Kunt u drie voorbeelden geven van vergelijkbaar gewelddadige politieke aanslagen in Nederland verricht door «extreemrechts»? Zo ja, wat zijn deze voorbeelden? Indien dit niet het geval is, waarom is de AIVD dan zo geobsedeerd door «extreemrechts» terwijl het politieke geweld tot nu toe overduidelijk en vrijwel uitsluitend vanuit de «extreemlinkse» hoek afkomstig is?
De AIVD heeft zorgen over het accelerationistisch gedachtegoed en de online
verspreiding hiervan. Dit gedachtegoed heeft wereldwijd al geleid tot terroristisch geweld. In Nederland heeft dit in 2021 niet geleid tot terroristisch geweld. Wel zijn er, zoals vermeld in het Jaarverslag, in 2021 door de AIVD zes ambtsberichten verzonden over accelerationisten, op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie konden optreden. Naar aanleiding van een ambtsbericht van de AIVD zijn in december 2021 twee Nederlanders veroordeeld voor opruiing tot een terroristisch misdrijf, en voor deelname aan de rechts-extremistische en terroristische organisatie «The Base».
In het jaarverslag van de AIVD wordt gesproken over «anti-overheidsextremisten» en «anti-overheidsactivisten», wanneer is iemand volgens u een «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking is (inmiddels) bij benadering «anti-overheidsactivist» of «anti-overheidsextremist»? Zijn «anti-overheidsactivisten» of «anti-overheidsextremisten» volgens u een gevaar voor de rechtsstaat? Zo ja, waarom?
Activisme vindt plaats binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Activisten die radicaliseren tot extremisten kunnen bij de AIVD in beeld komen. Extremisme vormt een bedreiging voor de democratische rechtsorde. Extremisme is het actief nastreven en/of het ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde, eventueel door middel van het hanteren van ondemocratische methoden die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde.
Hierbij kunnen niet-gewelddadige extremistische middelen zijn: systematisch
haatzaaien, verspreiden van angst, verspreiden van desinformatie, demoniseren en intimideren. Gewelddadige extremistische middelen kunnen zijn: geweldplegingen, mishandelingen of ernstiger vormen van geweld. De AIVD houdt geen percentages bij van anti-overheidsactivisten en -extremisten binnen de Nederlandse bevolking.
Er wordt op pagina 4 van het jaarverslag gesproken over «complottheorieën van anti-overheidsextremisten», kunt u een paar voorbeelden van dergelijke «complottheorieën» geven?
De AIVD verstaat onder een complottheorie een onbewezen verklaring voor bepaalde gebeurtenissen, situaties en ontwikkelingen in de wereld, welke wordt voorgesteld als het doelbewuste resultaat van een samenzwering van een groep mensen met kwade bedoelingen.
De AIVD doet in het openbaar geen uitspraken over specifieke complottheorieën.
Op pagina 8 van het jaarverslag wordt gesproken over «aansprekende complotdenkers en critici van onder meer het coronabeleid van de regering, met eigen mediakanalen», kunt u een aantal voorbeelden geven van deze «aansprekende complotdenkers» en hun «eigen mediakanalen»? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Op pagina 8 staat dat anti-overheidsextremisten structureel desinformatie en verhalen verspreiden «waarvan ze vaak weten dat die niet kloppen», kunt u hier een paar voorbeelden van geven? En kunt u heel nauwkeurig en precies de bewijsvoering geven op basis waarvan blijkbaar geconcludeerd wordt dat er door deze «anti-overheidsextremisten» bewust en ter kwade trouw leugens worden verspreid? Zo nee, waarom niet?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Als deze voorbeelden en/of het bewijs van kwader trouw door de AIVD en u niet geleverd kunnen worden, mogen we dan concluderen dat dit een onbewezen «complottheorie» van de veiligheidsdienst en de staat zelf is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AIVD heeft als wettelijke taak om de democratische rechtsorde en nationale veiligheid te beschermen. De AIVD doet dit door onderzoek te verrichten naar personen en organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD voert onderzoek uit op een divers aantal terreinen, zoals cyberdreiging, spionage en heimelijke beïnvloeding, contraproliferatie en economische veiligheid. Naast deze internationale dreigingen en de daarmee gepaard gaande politieke veiligheidsbelangen, verricht de AIVD op nationaal niveau onderzoek naar onder meer extremisme, terrorisme en radicale groeperingen. Bij de uitvoering van deze taak zet de AIVD verschillende bevoegdheden in om achter de intenties van personen en organisaties te komen. Inlichtingen kunnen worden verstrekt door de AIVD aan afnemers om hen tijdig van relevante informatie en kennis te voorzien over dreigingen, risico’s en ontwikkelingen.
Dit gebeurt via een inlichtingenbericht of en inlichtingenanalyse. Daarnaast brengt de AIVD ook ambtsberichten uit aan personen en instanties die bevoegd zijn naar aanleiding van de verstrekte gegevens maatregelen te treffen tegen bepaalde personen of instanties. Ambtsberichten zijn (doorgaans) niet staatsgeheim gerubriceerd, zodat zij in het verdere proces buiten het inlichtingendomein kunnen worden gebruikt.
De samenleving mag erop vertrouwen dat de AIVD waakt over de nationale veiligheid van Nederland. Daarbij hoort dat er een openbaar jaarverslag wordt gemaakt van wat de AIVD heeft onderzocht om op bovenstaande terreinen de nationale belangen te beschermen en daarmee te waken over de nationale veiligheid.
Op pagina 9 wordt gesteld dat «het zo gewoon wordt om vijandig te denken over politici, wetenschappers, journalisten, politie, rechters en mensen die anders denken», kunt u daar een paar voorbeelden van geven?
De AIVD doet hier in het openbaar geen uitspraken over.
Tot slot, als iemand zou schrijven of zeggen dat hij graag «een arts op zijn vestje spuugt», is dat voor u een voorbeeld van «vijandig denken»? Zo nee, waarom niet?
De woorden uit uw vraag laat ik voor rekening van degene die ze uitspreekt.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Vandalisme bij het Leidse Indië-monument en oproep tot beeldenstorm |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Doorbraak roept op tot Leidse beeldenstorm» en «Nieuwe beeldenstorm dreigt na oproep actiegroep»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat vandalisme en het oproepen daartoe strafbaar zijn? Zo ja, heeft u de bereidheid te onderzoeken of links-radicale actiegroepen die zich hier schuldig aan maken, zoals Doorbraak, verboden kunnen worden? Graag een gedetailleerd antwoord.
De wet biedt voldoende mogelijkheden voor de aanpak van vandalisme en oproepen daartoe als de omstandigheden daartoe nopen. Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, onbruikbaar maken of wegmaken van een goed dat (geheel of ten dele) van iemand ander is, is strafbaar gesteld in artikel 350 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het aanzetten daartoe, in de zin van opruiing, is strafbaar gesteld in artikel 131 Sr. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of sprake is van een dergelijk misdrijf en of het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging.
De vrijheid van vereniging en vergadering is een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat. Gelijkgestemde burgers moeten zich in vrijheid kunnen organiseren om politieke partijen, vakbonden en andere organisaties op te richten. Dat recht is onder andere verankerd in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Dit recht is echter niet absoluut. Het kan worden beperkt in het belang van de openbare orde. Het EVRM noemt in dit verband onder meer de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In de Nederlandse wetgeving is beperking van het recht tot vereniging mogelijk gemaakt in artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 2:20 BW, eerste lid, bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het OM verboden wordt verklaard en ontbonden.
Het is aan het Openbaar Ministerie om een eventueel onderzoek te starten naar een mogelijk verbod op het in de vraag aangehaalde type organisaties.
Wat vindt u van het feit dat beelden, herdenkingsmonumenten, grafmonumenten, namen van straten en pleinen en ornamenten op gebouwen niet veilig meer zijn nu woke-fanaten oproepen tot een beeldenstorm?
Ik veroordeel elke vorm van vernieling of oproepen om daartoe over te gaan. Deze oproepen hebben wat mij betreft niets met een maatschappelijke discussie te maken.
Hoe gaat u beelden, herdenkingsmonumenten, grafmonumenten, namen van straten en pleinen en ornamenten op gebouwen beschermen nu vernielzucht de nieuwe mores is bij doorgeslagen woke-fanaten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bescherming van dergelijke objecten is de verantwoordelijkheid van lokale autoriteiten.
Wat laat u politie en justitie verder ondernemen om wetsovertredende woke-fanaten aan banden te leggen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.