Foto's van Shabir Burhani waarop hij met wapens poseert |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Hoe wordt er opgetreden tegen geradicaliseerde personen waarvan bekend is dat zij zich hebben laten fotograferen met wapens?
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer het redelijk vermoeden bestaat dat men zich schuldig maakt aan strafbare feiten, het Openbaar Ministerie een onderzoek kan starten.
Bent u bekend met de foto's van Shabir Burhani, ook bekend onder de naam Maiwand Al-Afghani, die circuleren op het internet waarop hij poseert met een machinegeweer, een automatisch wapen en een raketwerper?1 2
De foto’s die nu opnieuw circuleren op het internet zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2013 en zijn te relateren aan het verblijf van betrokkene in Afghanistan in waarschijnlijk datzelfde jaar. Zoals al gemeld in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Dijkhoff van uw Kamer (TK vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 647) doe ik geen uitspraken over individuele gevallen.
Is er naar aanleiding van genoemde foto's opgetreden tegen deze persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitdrukkelijk uitsluiten dat de genoemde persoon, toen hij deze foto's in Afghanistan heeft genomen en ontmoetingen had met de Afghaanse Taliban, daar niet ook trainingen heeft gevolgd?
Zoals gemeld kan ik over onderzoek naar individuele zaken geen uitlatingen doen. In algemene zin geldt dat voorbereiding van, samenspanning tot, deelneming aan en training voor terroristische misdrijven of deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar is gesteld (Wetboek van Strafrecht artikelen 134a en 140a). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is een breed pakket aan maatregelen aangekondigd waarmee de risico’s die uitgaan van diegenen die (willen) deelnemen aan terroristische misdrijven met alle mogelijke middelen (strafrechtelijke, bestuurlijke en maatschappelijke) worden beperkt.
Welke instrumenten heeft de overheid om personen die bijvoorbeeld ontmoetingen hebben met de Afghaanse Taliban en een training volgen aan te pakken? Is er al overwogen deze instrumenten tegen de genoemde persoon in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de genoemde persoon in Trouw heeft gezegd dat de aanslag op Charlie Hebdo vanuit sharia-oogpunt volledig toegestaan is en volgens de genoemde persoon zelfs aanbevelenswaardig is?3 Wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het is bekend dat jihadisten het gebruik van geweld een «geoorloofd middel» vinden tegen diegenen die «volharden in de belediging van de islam of de profeet Mohammed». In deze zin komt deze uitspraak niet als een verrassing en onderstreept het slechts de noodzaak van een actieve bestrijding van dit gewelddadige gedachtegoed vanuit de overheid. Dit is waar ik met mijn beleid op blijf inzetten.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat iemand die zichzelf in Afghanistan bij de Afghaanse Taliban met wapens op de foto zet en mogelijk zelfs daar een training volgt, aangeeft dat de aanslag in Parijs aanbevelenswaardig is? Is hier niet sprake van een directe dreiging? Zo nee, wanneer dan wel?
Het oordeel of een bepaalde uitspraak moet worden aangemerkt als een dreiging, bijvoorbeeld omdat er een oproep tot geweld van uitgaat, is niet aan mij maar aan de rechter. De uitspraak is zonder meer ernstig, maar of hier sprake is van grootspraak of van een dreiging, is niet eenvoudig vast te stellen.
De beschikbaarheid van de krijgsmacht in het kader van terreurdreiging |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zowel Frankrijk als België in het kader van hun nationale veiligheid militairen inzetten vanwege de terreurdreiging?1
Ja.
Is de Nederlandse krijgsmacht voldoende paraat en inzetbaar voor eventuele vergelijkbare calamiteiten in Nederland?
Ja. Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari jl. over «extra maatregelen terrorisme en n.a.v. debat Parijs 14 januari».
Welke gevolgen voor de inzetbaarheid van de krijgsmacht in Nederland hebben de ter beschikkingstelling2 van 2.765 militairen aan de NATO Response Force (NRF) 2015, alsmede de 1.568 functies die de krijgsmacht levert voor meer dan 20 grote en kleinere missies in het buitenland?
Kunnen in noodsituaties sommige NRF-bijdragen van Nederland tijdelijk onttrokken worden aan de NRF voor inzet in Nederland?
Kunt u momenteel volledig en tijdig voldoen aan de inzetbaarheidsdoelstellingen op het gebied van militaire bijstand en steunverlening bij handhaving van de rechtsorde, de openbare orde en veiligheid, alsmede militaire bijstand bij de bestrijding van terrorisme, rampen en crises? Zo nee, waar zitten de knelpunten en/of tekortkomingen?
Kunt u volledig en tijdig voldoen aan de afspraken in het kader van de Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking? Zo nee, waar zitten de knelpunten en/of tekortkomingen?
Hoe beoordeelt u de berichtgeving3 dat de Franse president Hollande de bezuinigingen op Defensie gaat verzachten, wegens «uitzonderlijke omstandigheden»?
Op grond van besluitvorming in het najaar van 2014 blijft het Franse defensiebudget tot 2016 betrekkelijk stabiel op ruim 31 miljard euro, om in de jaren daarna te stijgen naar 35 miljard euro in 2019. De Franse regering heeft naar aanleiding van de aanslagen in Parijs (nog) niet besloten om het defensiebudget te verhogen. Wel heeft president Hollande van Frankrijk in januari aangekondigd dit voorjaar te willen onderzoeken hoe de voorgenomen personele reducties binnen de krijgsmacht kunnen worden verminderd. Het kabinet wacht de besluitvorming van de Franse regering daarover met belangstelling af.
Deelt u de mening dat, in het licht van de terreurdreiging, ook in Nederland de bezuinigingsgolf op Defensie met spoed omgebogen moet worden?
Het kabinet heeft in de Miljoenennota 2015 onderkend dat de internationale ontwikkelingen tot aanpassing van het ambitieniveau van de krijgsmacht nopen, met bijbehorende gevolgen voor de samenstelling en de toerusting van de krijgsmacht en voor het niveau van de defensiebestedingen. De krijgsmacht wordt op dit ogenblik op veel plaatsen ingezet, zowel binnen als buiten de landsgrenzen. Met de intensivering in de begroting van 2015 van structureel 100 miljoen euro (vanaf 2017) onderstreept het kabinet de noodzaak van versterking van de slagkracht van Defensie. In het najaar van 2013 heeft het kabinet ook extra geld (115 miljoen euro) voor Defensie vrijgemaakt. Het extra geld is een trendbreuk met de bezuinigingen van de afgelopen jaren.
Het kabinet heeft in de Miljoenennota onderstreept dat het de intentie heeft deze trendbreuk de komende jaren, waar mogelijk en nodig, door te zetten. Het kabinet zal zich in het kader van de voorjaarsbesluitvorming beraden op de in de Miljoenennota 2015 aangekondigde aanpassing van het ambitieniveau van de krijgsmacht en de uitvoering van de motie-Van der Staaij. Het kabinet zal bij zijn afweging ook de verdere verslechtering van de nationale en de internationale veiligheidssituatie in de afgelopen maanden betrekken. Zoals ik u per brief op 16 december 2014 heb laten weten (Kamerstuk 33 763 nr. 61), zal het kabinet het parlement uiterlijk in mei of juni – of zoveel eerder als mogelijk – op de hoogte stellen van de uitkomsten van zijn beraadslagingen, opdat hierover vóór het zomerreces met de Tweede Kamer kan worden gesproken.
Blijft u ondanks de terreurdreiging vasthouden aan het voornemen om pas in mei of juni van dit jaar met een antwoord te komen op de motie Van der Staaij (Kamerstuknummer 34 000, nr. 23), waarin de Kamer zich uitspreekt voor meer geld voor Defensie, of bent u bereid sneller tot uitvoering van de motie over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u net als president Hollande bereid om op korte termijn voorstellen te doen om de bezuinigingsgolf bij Defensie om te buigen en met voorstellen te komen om de capaciteiten van de krijgsmacht te versterken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat Nederland in het vizier is van terreurcellen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichten «Nederland in vizier terreurcellen» en «Ministers reageren bezorgd op verijdelde aanslag België»?1 2
Ja.
Erkent u inmiddels de relatie tussen de jihad en de Islam?
«Jihad» is een islamitische term, en in die zin is er een relatie. De term kent vele betekenissen in verschillende historische contexten. Over het algemeen gaat het om het leveren van een morele strijd, waarbij de mens zich moet inzetten voor het goede en om het kwade te bestrijden, zowel op het persoonlijke als op het sociaal-maatschappelijke niveau. Over de aard en wijze van deze «strijd» verschillen de meningen onder moslims sterk. Binnen het huidige reëel existerende (mondiaal) jihadisme zeggen jihadisten zich te beroepen op de islam en claimen het alleenrecht op de interpretatie daarvan. Hun gewelddadige opvattingen en daden vormen echter een geperverteerde vorm van religie, zoals er ook geperverteerde vormen zijn van andere religies en/of ideologieën.
Bent u bereid alle namen, met foto's, van teruggekeerde jihadisten publiekelijk bekend te maken zodat meegekeken kan worden door de Nederlandse bevolking en de kans op een aanslag wordt verkleind?
Neen. Ik heb de tijdens het debat met uw Kamer de op 4 september 2014 ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden (Kamerstuk 29 754, nr. 265). Uw Kamer heeft deze motie verworpen. Het kabinet is van mening dat een dergelijke openbare lijst niet passend is in onze rechtsstaat.
Waarom neemt u geen aanvullende maatregelen tegen de groeiende jihadistische dreiging in plaats van slechts aan te geven dat Nederland bezorgd dient te zijn?
Het dreigingsniveau in ons land is «substantieel». Dit betekent dat de kans op een aanslag in Nederland reëel is, maar dat er geen concrete dreiging is. De inspanningen van de overheid zijn erop gericht aanslagen te voorkomen, nieuwe aanwas van de jihadistische bewegingen tegen te gaan, de toegang tot aanslagmiddelen te beperken en de jihadistische beweging te verzwakken. Om dit te bereiken heb ik reeds aanvullende maatregelen genomen. Het Actieprogramma bestaat uit een combinatie van bestaande maatregelen, maatregelen die versterkt worden en nieuwe maatregelen. Op 12 november 2014 heb ik uw Kamer bericht over de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma ontraden (Kamerstuk 29 754, nr. 271) en dat zal ik in 2015 wederom doen.
Wanneer zult u nu eindelijk administratieve detentie mogelijk maken en zorgen dat terugkerende jihadisten bij de Nederlandse grens worden tegengehouden in plaats van ze op te vangen?
In de beantwoording van uw vragen van 8 januari 2015 ben ik reeds ingegaan op beide kwesties. Ik heb uw Kamer laten weten dat ik onder andere werk aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium, zoals bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding acht ik zoals gemeld niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tot slot heb ik in de beantwoording van de vragen van 8 januari jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1274) aangegeven dat ik momenteel langs twee wegen werk aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Dit betreft de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» en het voorstel voor een wijziging van de «rijkswet op het Nederlanderschap», waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Het opsluiten van terroristen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Terroristenafdeling werkt soms averechts» en «België spreidt radicale moslimgevangenen»?1 2
Op grond van welke criteria worden personen in een terroristenafdeling geplaatst? In hoeverre kunnen de personen die aan die criteria voldoen toch in een reguliere penitentiaire inrichting worden geplaatst? Gebeurt dit in de praktijk ook?
In artikel 20a van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (Regeling SPOG) is bepaald dat op de terroristenafdeling gedetineerden worden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een terroristenafdeling niet is geïndiceerd.
In 2010 heeft de Universiteit Groningen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) een evaluatie uitgevoerd van de terroristenafdeling. In de beleidsreactie van 1 april 20113 heb ik aangegeven dat drie aanbevelingen van de onderzoekers worden overgenomen: een periodieke toetsing van de plaatsing op de terroristenafdeling, het inrichtingen van een Multi Disciplinair Overleg (MDO) voor de terroristenafdeling en het verbeteren van de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij van gedetineerden op de terroristenafdeling.
Met de invoering van het MDO/TA wordt het verblijf op de terroristenafdeling getoetst om zo in maatwerk te kunnen voorzien. In het MDO wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om te resocialiseren.
Hoeveel personen zijn er sinds 2006 in een terroristenafdeling geplaatst, hoeveel veroordeelden zijn daar op dit moment gedetineerd en waar zijn zij gedetineerd?
Ruim 80 gedetineerden zijn sinds 2006 op de terroristenafdeling geplaatst. Verdere mededelingen kan ik om veiligheidsredenen niet doen.
Welke ervaringen zijn er opgedaan met de resocialisatie van uit de terroristenafdelingen vrijgekomen gedetineerden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de conclusie van de in het eerste bericht genoemde onderzoeker dat terreurveroordeelden niet samen moeten worden opgesloten, omdat dit leidt tot verdere radicalisering van deze groep gedetineerden?
Eén van de belangrijkste doelen van de terroristenafdelingen is het tegengaan van rekrutering en radicalisering in de penitentiaire inrichtingen. Op een gedetineerde die op een terroristenafdeling is geplaatst, is een individueel regime van toepassing. In de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat de gedetineerden in een individueel regime in de gelegenheid worden gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt in een individueel regime de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Daarbij maakt de directeur op basis van een risico-inschatting de afweging of een gedetineerde contact mag hebben met medegedetineerden. Maatwerk is bij deze categorie gedetineerden van groot belang.
Het feit dat er op twee verschillende locaties een terroristenafdeling bestaat draagt bij aan een goed plaatsingsbeleid.
Samen met onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Openbaar Ministerie wordt bezien of het huidige plaatsingsbeleid en het (de)radicaliseringsbeleid binnen detentie, waaronder het regime op de terroristenafdeling, nog verder verbeterd kan worden. Zeker nu, met de huidige ontwikkelingen in Europa en daarbuiten op het gebied van terrorisme en jihadisme, heeft dit verscherpte aandacht.
Ook de Dienst Geestelijke Verzorging van DJI draagt in het algemeen bij aan het voorkomen van radicalisering door de inzet van professionele geestelijk verzorgers van alle gezindten.
Kent u concrete aanwijzingen dat het gezamenlijk opsluiten van deze veroordeelden tot radicalisering heeft geleid? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat?
Dergelijke concrete aanwijzingen ken ik niet.
Is er na de evaluatie van de terroristenafdeling in 2010 nog bezien of de wijze van detentie van terroristen voldoet aan de eisen ten aanzien van beveiliging, resocialisatie en hoe het bijdraagt aan het voorkomen van het verspreiden van radicalisering? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, op welk moment gaat dit alsnog gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u of het in de evaluatie omschreven effect zich in de praktijk voordoet dat de terroristenafdeling onder sympathisanten tot verdere radicalisering leidt omdat buitenstaanders die zich met (de ideologische strijd van) de gedetineerden identificeren hen kunnen zien als helden of martelaren en dat zij tegen hun opsluiting in opstand komen? Zo ja, op welke wijze?3
In algemene zin kan worden gesteld dat de situatie van geradicaliseerde of jihadistische gedetineerden in de jihadistische propaganda een voorname rol spelen. Zo nu en dan wordt in de Nederlandstalige jihadistische propaganda stelling genomen tegen de terroristenafdeling.
In hoeverre wordt in Nederland voorkomen dat radicale predikers of andere gedetineerden die het radicale gedachtengoed willen verspreiden worden opgesloten bij andere gedetineerden die mogelijk vatbaar zijn voor dat gedachtengoed?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de mogelijkheid voor personen die in een terroristenafdeling geplaatst zijn om op maat van de persoon en het misdrijf aan resocialisatie te werken? Zo ja, waar bestaat dat maatwerk uit? Zo nee, acht u het wenselijk dat die mogelijkheid tot maatwerk er wel gaat komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg in de Tweede Kamer over het gevangeniswezen op 22 januari 2015?
Ja.
Het bericht dat processen-verbaal het verdachtenverhoor niet goed weergeven |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) waaruit is gebleken dat processen-verbaal het verhoor niet goed weergeven met de nodige gevolgen voor beslissingen in het strafproces?1
Aan de verbetering van het proces van opsporing en vervolging, en de kwaliteit van processen-verbaal in het bijzonder, wordt op verschillende manieren gewerkt.
Bij uw Kamer is in behandeling het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen. In dit wetsvoorstel worden onder meer voorstellen gedaan voor een nadere wettelijke normering van de weergave van het verhoor in het proces-verbaal, in het bijzonder ten aanzien van de eisen die aan het verhoor van de verdachte worden gesteld.
Zoals in de meest recente voortgangsrapportage Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) is vermeld, werken politie en Openbaar Ministerie (OM) gezamenlijk aan de verbetering van de opsporing en vervolging. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verbetering van de kwaliteit van de processen-verbaal van veel voorkomende criminaliteit. Maatregelen die worden genomen zijn onder meer een betere sturing op de kwaliteit van de processen-verbaal, een betere afstemming tussen politie en OM over de vraag waar een proces-verbaal aan moet voldoen en het vaststellen van eenduidige eisen.
Verder zal het NSCR-rapport betrokken worden bij de ontwikkeling van de relevante opleidingstrajecten van de Politieacademie.
Klopt het dat rechters en officieren van justitie geen tijd hebben om gebruik te maken van opnamen van een verhoor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar de reden van en welke mogelijkheden ziet u teneinde dit knelpunt te verbeteren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is en blijft een wettelijke eis dat verbalisanten op ambtseed of ambtsbelofte een zakelijke weergave van het verhoor op papier zetten, dat door de verdachte, getuige of aangever – na voorlezing – wordt ondertekend. Dit schriftelijke proces-verbaal, met daarin een weergave van de bewijstechnisch belangrijkste elementen van het verhoor, is in het algemeen voor de behandeling van strafzaken een zeer bruikbare en efficiënte informatiebron. Audiovisuele vastlegging van verhoren kan daarvoor niet volledig in de plaats komen en blijft een hulpmiddel, waardoor controle achteraf mogelijk is. In de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten wordt auditieve of audiovisuele registratie in een aantal gevallen verplicht gesteld; in andere gevallen blijft dit facultatief.
Indien ter terechtzitting de juistheid van de schriftelijke vastlegging van een verhoor in een proces-verbaal ter discussie komt te staan en dit proces-verbaal relevant is voor de bewijsvoering, kan de rechter daar de gevolgtrekking aan verbinden dat de opname van dat verhoor (indien beschikbaar) geheel of gedeeltelijk ter terechtzitting moet worden afgespeeld. Daardoor krijgen zowel het OM als de verdachte en diens raadsman of -vrouw ter terechtzitting de gelegenheid om zich over het potentieel bewijsmiddel uit te laten. De rechter kan in plaats daarvan of daarnaast ook besluiten om de verhoorde persoon opnieuw te laten horen, ter terechtzitting of door de rechter-commissaris. De eisen die voortvloeien uit de rechterlijke taken op het gebied van waarheidsvinding en rechtsbescherming zijn daarbij leidend, en niet de hoeveelheid tijd die voor de behandeling van de zaak is ingepland.
Indien bij het strafdossier reeds een audiovisuele vastlegging van een verhoor is gevoegd, kan een rechter dat ook voorafgaand aan de terechtzitting, bij de bestudering van het dossier, bekijken. Daarbij dient wel in acht te worden genomen dat waarnemingen die de rechter buiten de terechtzitting om doet, zijn uitgesloten van het bewijs. Om als wettig bewijsmiddel te kunnen gelden, moet de eigen waarneming van de rechter omtrent de audiovisuele vastlegging van het verhoor dan ook ter terechtzitting worden gedaan.
Verhoren kunnen bijvoorbeeld op de zitting worden beluisterd, maar wanneer wordt hiertoe besloten? Zijn er ook andere momenten waarop een rechter de verhoren kan bekijken of beluisteren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er tevens een groter besef bij rechters en officieren van justitie is vereist van de beperkingen van een proces-verbaal? Op welke wijze kan dit besef worden bevorderd?2
Rechters en officieren van justitie zijn zich er terdege van bewust dat processen-verbaal, waarin verklaringen worden weergegeven, beperkingen kennen, alleen al dankzij de opmerkingen die verdachten en getuigen soms over die processen-verbaal maken op het moment dat zij bij een verhoor door de rechter-commissaris of ter terechtzitting met de inhoud ervan worden geconfronteerd. Deze bewustheid behoort tot de standaardkennis en attitude van leden van de rechterlijke macht.
Het College van procureurs-generaal heeft mij meegedeeld dat het rapport van het NSCR – in het kader van de voortdurende kwaliteitsbevordering en kwaliteitsbewaking – onder de aandacht is gebracht van de Landelijke vergadering van kwaliteitsofficieren en de Landelijke vergadering van rechercheofficieren. Het rapport is ook op het interne kennisnet van het OM onder de aandacht gebracht van alle medewerkers van het OM. Voorts heeft het College van procureurs-generaal het Studiecentrum rechtspleging (SSR) verzocht het rapport te betrekken bij de ontwikkeling van de opleidingen van de zittende en de staande magistratuur.
Welke mogelijkheden ziet u teneinde processen-verbaal beter aan te laten sluiten bij de werkelijkheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekers standaardopnamen van verdachtenverhoren in het dossier te voegen en meer ruimte te scheppen deze verdachtenverhoren tijdens de zitting te bekijken of te beluisteren indien gewenst?3
Audiovisuele opnamen kunnen dienen als controle- en hulpmiddel, waarbij op concrete punten wordt nagegaan of de opsporingsambtenaar het gebeuren tijdens het verhoor adequaat heeft geverbaliseerd. Het voegen van audiovisuele opnamen in een strafdossier en het uitbreiden van de mogelijkheden om deze tijdens de zitting te bekijken of te beluisteren kan in deze zin meerwaarde bieden. Echter, de technische infrastructuur in de strafrechtketen is niet zodanig ontwikkeld dat audiovisuele opnamen van verhoren standaard plaatsvinden. Het ligt niet in de bedoeling dat het kennisnemen van geluids- en filmopnamen structureel, voor grote delen, in de plaats zal komen van het schriftelijk proces-verbaal. Dit staat nog los van discussies over de juiste interpretatie van datgene wat op de opname is vastgelegd.
In het kader van het hiervoor genoemde programma VPS werk ik aan de digitalisering van de strafrechtketen en aan de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Hierbij komt de vraag aan de orde of het wenselijk is om op grotere schaal audiovisuele opnamen te laten plaatsvinden.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekers van alle verdachtenverhoren opnamen te maken en deze (beveiligd) aan alle procesdeelnemers ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u tevens uitgebreid reageren op de overige aanbevelingen van het NSCR?4
De meeste aanbevelingen zijn hiervoor al aan de orde gekomen. Dat de kwaliteit van de processen-verbaal verbeterd moet worden in zaken met betrekking tot veel voorkomende criminaliteit, wordt onderkend door politie, OM en ZM. Zoals hierboven aangegeven zijn politie en OM bezig met verbetermaatregelen in het kader van het kwaliteitsplan OM-Politie. Zij zijn bekend met de aanbevelingen en betrekken deze waar nodig en wenselijk bij de uitvoering van de maatregelen.
In hoeverre gaan onder andere de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de politie met elkaar om de tafel om te spreken over eventuele problemen rondom processen-verbaal en de wijze waarop rechters de inhoud hiervan meenemen in hun beslissing? Kunt u daar meer over vertellen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 en 8 wordt in het kader van het programma VPS aan de kwaliteit van de processen-verbaal gewerkt. Politie en OM werken intensief samen en betrekken ook andere ketenpartners, zoals de zittende magistratuur. De kwaliteit van een proces-verbaal is een belangrijk onderdeel van de start van een vaak complex ketenproces. De ketenpartners zijn zich hiervan zeer goed bewust en werken op dit punt dan ook goed samen.
Audiovisuele opnamen worden alleen gemaakt in zware zaken waar het bewijs wordt betwist; heeft u ook enig zicht op de kwaliteit van processen-verbaal in zaken waar dergelijke opnamen niet worden gemaakt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid het NSCR hier ook onderzoek naar te laten doen?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, ben ik van mening dat de kwaliteit van de opsporing en vervolging moet worden verbeterd. Er is in het verleden al onderzoek naar gedaan en ook de Inspectie VenJ is bezig met een onderzoek naar de kwaliteit van processen-verbaal. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek van de Inspectie bezie ik of nader onderzoek gewenst is.
Het artikel ‘Tegenslag in strijd tegen matchfixing’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het artikel «Tegenslag in strijd tegen matchfixing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op het moment dat er in Nederland legaal online sportweddenschappen gesloten worden, er vanaf dat moment toezicht moet zijn op het eerlijk verloop van die weddenschappen? Zo ja, welke rol gaat de Kansspelautoriteit (KSA) hierin spelen en in hoeverre kunnen justitiële autoriteiten ingeschakeld worden in het geval er sprake is van weddenschappen op sportwedstrijden waarvan de uitkomst op enigerlei wijze gemanipuleerd lijkt te worden? Zo, nee, waarom deelt u die mening niet en hoe kan dat wel gewaarborgd worden dat online gokken op sportwedstrijden bona fide verloopt?
Ja, die mening deel ik. De kansspelautoriteit is onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kansspelwet- en regelgeving door vergunninghouders. De kansspelautoriteit beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium om aan deze toezichtstaak op effectieve wijze uitvoering te geven.
Als onderdeel van de regulering van kansspelen op afstand zullen vergunninghouders worden verplicht een integriteitsbeleid te voeren waarin specifiek aandacht is voor het voorkomen van matchfixing. Aan dit integriteitsbeleid worden minimumeisen gesteld. Ook moeten de vergunninghouders over de uitvoering van hun integriteitsbeleid periodiek rapporteren aan de kansspelautoriteit. Daarbij zal in ieder geval moeten worden vermeld voor welke wedstrijden een verhoogd risico op matchfixing is geïndiceerd en of de desbetreffende weddenschappen om die reden zijn geannuleerd. Voorts zullen vergunninghouders aangesloten worden het nationaal platform matchfixing.
Hoe krijgen de KSA of andere Nederlandse autoriteiten hun informatie ten aanzien van onverwachte, ongebruikelijke en mogelijk gemanipuleerde sportweddenschappen dan wel gemanipuleerde sportwedstrijden? In hoeverre wordt daarin samenwerking gezocht met informatie afkomstig van kansspelaanbieders of samenwerkingsverbanden van kansspelaanbieders?
Ik ga er van uit dat de vragenstellers doelen op de toekomstige situatie waarin in Nederland legaal online sportweddenschappen afgesloten kunnen worden. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand zullen in de lagere regelgeving maatregelen worden getroffen ter voorkoming van fraude en criminaliteit, waaronder ook maatregelen ter voorkoming van matchfixing.
De vergunninghouder kan alle gedragingen van spelers monitoren en daarbij ongebruikelijke patronen onderkennen. Het is dus de kansspelaanbieder zelf die zicht heeft op het spelgedrag van zijn spelers en die in staat is ongebruikelijke gokpatronen te signaleren. Vergunninghouders zullen verplicht deel moeten nemen aan een internationaal samenwerkingsverband van kansspelaanbieders.
Vergunninghouders zullen zich tevens aansluiten bij het nationaal platform matchfixing.
Kunnen de KSA of Nederlandse justitiële autoriteiten op het moment dat online kansspelen legaal worden aangeboden aanbieders van sportweddenschappen, sportverenigingen dan wel sportbonden om informatie verzoeken bij vermoedens van gemanipuleerde wedstrijden of weddenschappen? Zo ja, op welke wijze en wanneer kan die informatie worden afgedwongen? Zo nee, waarom niet en betekent dat dat de KSA bij gebrek aan die informatie ten aanzien van de controle op het online aanbod van sportweddenschappen dan feitelijk geen tandeloze tijger is?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek kan het openbaar ministerie gegevens opvragen. Op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht kan de kansspelautoriteit in het kader van bestuursrechtelijk nalevingstoezicht inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen. Op grond van het voorgestelde artikel 34k Wok worden vergunninghouders daarnaast verplicht eigener beweging informatie te verschaffen die relevant is voor het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en vergunningvoorwaarden. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan informatie over het aantal weddenschappen dat op een bepaalde wedstrijd is afgesloten en hoeveel geld daarbij is ingezet. Op basis hiervan kan worden nagegaan of sprake is van een ongebruikelijk patroon. Ik heb geen reden aan te nemen dat vergunninghouders niet zouden willen meewerken aan het verstrekken van informatie. Immers, het niet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in het wetsvoorstel kan een reden vormen voor de kansspelautoriteit de vergunning in te trekken (het voorgestelde artikel 31d Wok), welk risico de vergunninghouder gelet op de gedane investeringen naar verwachting niet zal willen lopen.
Een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten?1
Ja.
Is het waar dat een psychiater die is veroordeeld voor het bezit van kinderporno daarna nog een half jaar heeft gewerkt met patiënten die vroeger seksueel misbruikt zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nadat de psychiater ontslagen was bij de Nieuwe Lente vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ben ik van mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals, dermate grensoverschrijdend is, dat dit – ook al heeft dit plaatsgevonden in de privésfeer – haaks staat op de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd en dan ook een risico kan vormen voor de zorgverlening. Dit soort strafbare feiten kan wat mij betreft niet los worden gezien van het handelen als professional. Een patiënt verkeert immers per definitie in een afhankelijkheidsrelatie en daarmee in een kwetsbare positie ten opzichte van een beroepsbeoefenaar.
Een patiënt moet vertrouwen kunnen hebben in de beroepsbeoefenaar. Dit klemt zeer bij beroepsbeoefenaren die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor dit strafbare feit en in het bijzonder wanneer zij (ook) zorg verlenen aan kinderen en aan patiënten met een verleden van seksueel misbruik of andersoortige seksuele problemen. Ik ben dan ook van mening dat een tuchtrechter altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel moet geven. Om die reden heeft de IGZ in 2013 een scherpere koers ingezet. Sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel. Conform haar scherpere koers sinds maart 2013 heeft de IGZ de voornoemde zaak in 2014 voorgelegd aan de tuchtrechter. De uitspraak volgt dit voorjaar.
In de tussenliggende periode tot aan de uitspraak, ziet de inspectie, toegesneden op de individuele situatie, toe of de voorwaarden voor het verlenen van veilige zorg voldoende geborgd zijn.
Deelt u de mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico oplevert voor de zorg en dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke mogelijkheden staan u ter beschikking teneinde dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet of nauwelijks informeert over de veroordelingen van zorgverleners waarbij het functioneren binnen het beroep in het geding is? Zo ja, hoe vaak heeft de IGZ het OM de afgelopen vijf jaar dienaangaande geïnformeerd? Bent u bereid het OM de IGZ over dit soort zaken structureel te laten informeren? Zo nee, waarom niet?
Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners zijn de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. De Wjsg kent geen verplichting om strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid. De grenzen van die bevoegdheid zijn uitgewerkt in de Wet en de aanwijzing.
Verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de IGZ is onder omstandigheden mogelijk. Voor informatie-uitwisseling in medische strafzaken, waarbij een zorgverlener een strafbaar feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, is het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM van toepassing. In deze zaken informeert het OM de IGZ, binnen de door de Wjsg en de aanwijzing gestelde grenzen, standaard over strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren in de zorg. Over het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is, is thans nog geen bepaling opgenomen in het samenwerkingsprotocol tussen OM en de IGZ. Dat was in de situatie van maart 2013 niet verwonderlijk. In maart 20132 heb ik aangegeven het onbevredigend te vinden dat beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn voor onder andere zedendelicten waarbij een kans bestaat op recidive, nog hun beroep (opnieuw) zouden kunnen uitoefenen. In de beantwoording heb ik een aantal voornemens aangekondigd om dit te voorkomen. Op basis hiervan is de IGZ vanaf dat moment ten aanzien van bepaalde zedendelicten begaan door beroepsbeoefenaren in de zorg, zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, een scherpere koers gaan varen: sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor een zedendelict zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel.
Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de IGZ dat bij een veroordeling van een zorgverlener voor zedendelicten door de tuchtrechter moet worden bezien in hoeverre deze zorgverlener een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik heb dat ook maart 2013 met uw Kamer gewisseld. Een tuchtrechter moet altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel geven. Sinds maart 2013 vraagt de IGZ, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter om een oordeel. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden de beroepsbeoefenaar nog in de zorg mag werken.
Deelt u de mening dat professionals die werken met kwetsbare patiënten intensiever gescreend moeten worden teneinde onnodige schade aan deze vaak al beschadigde patiënten te voorkomen? Zo ja, welke strafbare feiten moeten naar uw mening op welk moment worden voorgelegd aan de tuchtrechter opdat deze kan beoordelen of een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs in dit kader naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, die momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, en waarmee ik met een algemene maatregel van bestuur kan regelen dat werkgevers verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies.
Zoals gezegd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is de IGZ op mijn aangeven sinds maart 2013 een scherpere koers gaan varen als het gaat om het in vraag 3 genoemde zedenfeit gepleegd in de privésfeer. De IGZ is met mij van mening dat het altijd aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven in hoeverre een gedraging in de privésfeer gevolgen dient te hebben voor het beroepsmatig functioneren van de persoon als zorgprofessional.
De berichten ‘Amateurclub OFC naar de top dankzij dubieuze geldschieter’ en ‘De bad boys van Young Boys’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over georganiseerde misdaad in de sport zoals geconstateerd in de artikelen «Amateurclub OFC naar de top dankzij dubieuze geldschieter», «De bad boys van Young Boys» en de onderzoeken van Interpol, Europol en het World Anti-Doping Agency (WADA)?1,2 Zo ja, wat is uw opvatting daarover?
Ik heb kennis genomen van die artikelen. Transparantie en goed bestuur zijn de kern van integere sportbeoefening. Sportliefhebbers moeten er op kunnen vertrouwen dat wedstrijden op eerlijke wijze verlopen en niet door criminelen worden beslist.
Worden amateursportclubs beschermd tegen criminele beïnvloeding, witwasserij, matchfixing, illegale betalingen en afpersing? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het toekomstig sportbeleid heb ik u reeds bij brief van 2 juni 2014 en bij brief van 1 december 2014 geïnformeerd over de komende wetgeving op het gebied van doping en kansspelen op afstand alsmede over de maatregelen die worden getroffen om matchfixing te bestrijden.3 Ik heb er vertrouwen in dat deze maatregelen zullen bijdragen aan een integere sportsector. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid breder en nader onderzoek in te stellen naar criminele beïnvloeding bij amateursportclubs?
De sportsector kan preventieve maatregelen treffen om de voedingsbodem voor criminaliteit en manipulatie te verkleinen, zoals het informeren van scheidsrechters over signalen van manipulatie bij sportwedstrijden en het attenderen van amateurclubs om stil te staan bij de risico’s op manipulatie. Bij signalen van bijvoorbeeld manipulatie kunnen scheidsrechters en sportverenigingen dit melden aan de sportbond en/of aangifte doen.
Er kunnen geen mededelingen worden gedaan over het voorbereidend onderzoek dan wel over concrete (lopende) strafrechtelijke onderzoeken die zich in de opsporingsfase bevinden. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacybelangen van betrokkenen, liggen aan dit beleid ten grondslag.
Wat is uw opvatting over de berichtgeving dat bij voetbalvereniging OFC een geldschieter of sponsor spelers al jarenlang geld zou betalen terwijl onduidelijk is waar deze middelen vandaan komen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, hecht ik zeer aan het belang van integriteit in de sport.
Welke (nieuwe) wettelijke mogelijkheden zijn er binnen een verenigingsstructuur om te zorgen dat criminele beïnvloeding, integriteitschendingen en verwevenheid tussen onder- en bovenwereld in de toekomst niet langer plaatsvinden?
Vooropgesteld moet worden dat een ieder die strafbare feiten constateert hiervan aangifte kan doen.
De interne organisatie van een vereniging wordt bepaald door de wet, door haar statuten en haar reglementen. Dat biedt vele mogelijkheden om binnen een verenigingsstructuur een sportief en integer verenigingsleven te stimuleren.
De wet geeft het algemene kader voor de organisatie van een vereniging. Hierin worden bijvoorbeeld regels gegeven over de inhoud van de statuten, over het lidmaatschap, over het bestuur van de vereniging en over de algemene ledenvergadering (titel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Van de wettelijke bepalingen over de verenigingen kan alleen worden afgeweken in de statuten en alleen voor zover dat is toegestaan op grond van de wet (artt. 2:25 en 2:52 van het Burgerlijk Wetboek).
Verenigingen kunnen in hun statuten en reglementen vervolgens hun eigen vereniging verder naar wens inrichten. Doorgaans treffen (sport)verenigingen daarin de benodigde maatregelen. Een goed voorbeeld in dit verband zijn de modelstatuten en het modelhuishoudelijk reglement van NOC*NSF.4 In die modelstatuten wordt bijvoorbeeld bestraffing (variërend van berisping tot royement) van leden geregeld voor handelen of nalaten in strijd met de wet, statuten, reglementen en/of besluiten van organen van de vereniging, of waardoor de belangen van de verenging worden geschaad. Ook wordt het opstellen van een Tuchtreglement mogelijk gemaakt. In het modelhuishoudelijk reglement is bijvoorbeeld een artikel opgenomen dat het bestuur de mogelijkheid geeft om richtlijnen voor sponsorschap op te stellen.
Kunt u er zorg voor dragen dat de integriteitseenheid van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) prioriteit geeft aan voorkoming van intimidatie en criminele beïnvloeding van de amateursport?
De KNVB is een private organisatie die haar eigen prioriteiten stelt. De KNVB en NOC*NSF treffen maatregelen om de voedingsbodem voor manipulatie te verkleinen. Hierover heb ik u reeds eerder geïnformeerd bij mijn brief van 2 juni 20145.
Bent u bereid de kwestie inzake amateurvoetbalclub OFC onderdeel te maken van het lopende, justitiële onderzoek naar fraude, witwasserij en matchfixing binnen de sport en te inventariseren welke eventueel andere amateursportclubs risico lopen op criminele beïnvloeding?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Oefenwedstrijden Nederlandse teams in Spanje mogelijk gefixt” |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Oefenwedstrijden Nederlandse teams in Spanje mogelijk gefixt»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het justitieel onderzoek naar fraude, witwasserij en matchfixing in de sport in Nederland?
De aanpak van fraude in de sportbranche behelst meer dan alleen matchfixing. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt samen met de opsporingsdiensten in het kader van het voorbereidend onderzoek naar signalen in de sportwereld die kunnen wijzen op matchfixing of op fraude. Gedacht kan worden aan mogelijke fraude met transfergelden, illegaal gokken of belastingontduiking om vergoedingen te verhullen. Uiteraard wordt steeds gekeken of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Het bekijken van de signalen in het kader van het voorbereidend justitieel onderzoek betreft een continu proces, er kan derhalve geen einddatum van dit onderzoek worden genoemd. Er kunnen geen mededelingen worden gedaan over het voorbereidend onderzoek dan wel over concrete (lopende) strafrechtelijke onderzoeken die zich in de opsporingsfase bevinden. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacybelangen van betrokkenen, liggen aan dit beleid ten grondslag.
Recent heeft de FIOD vijf verdachten aangehouden in een onderzoek naar illegaal gokken op sportwedstrijden en witwassen. Het onderzoek startte mede naar aanleiding van informatie uit Duitsland. Eén persoon wordt verdacht van mogelijke betrokkenheid in 2008 en 2009 bij matchfixing, waaronder ook wedstrijden in Nederland. Het OM heeft nadrukkelijk onderzocht of er aanwijzingen zijn dat deze verdachte nadien nog betrokken is geweest bij matchfixing, maar daarvan is tot nog toe niet gebleken.
Maken buitenlandse (oefen)wedstrijden, waaraan Nederlandse sportteams hebben deelgenomen, deel uit van lopende (internationale) onderzoeken naar matchfixing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de data van het, in het artikel genoemde, International Centre for Sport Security (ICSS)? Is deze organisatie bij u bekend en hoe oordeelt u in het algemeen over de werkzaamheden van dit centrum?
Ik beschik niet over de achterliggende data van het International Centre for Sport Security (ICSS). Ik weet dat het een internationale organisatie is uit Qatar die zich richt op veiligheid in de sport, waaronder matchfixing. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over deze organisatie.
Welke acties ziet u voor uzelf teneinde matchfixing in Nederland, en bij wedstrijden waaraan Nederlandse sportteams meedoen, te bestrijden en te voorkomen en hoe is de actuele stand daaromtrent?
Vorig jaar zijn op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Spapens c.s. verschillende maatregelen aangekondigd om matchfixing te bestrijden. Deze maatregelen – op het terrein van kansspelen, sport en opsporing en vervolging en (internationale) samenwerking – worden thans geïmplementeerd door alle betrokken partijen. Zo treft ook de sportsector zelf maatregelen om matchfixing tegen te gaan.
NOC*NSF heeft in 2014 een instrumentarium ontwikkeld om matchfixing tegen te gaan, zoals regels in tuchtrecht, een Vertrouwenspunt Sport, e-learning en voorlichtingsbijeenkomsten. Ik zal NOC*NSF hierin verder ondersteunen. Daarnaast heeft de KNVB clubs opgeroepen om bij de organisatie van oefenwedstrijden stil te staan bij risico’s op manipulatie, door goed na te gaan wie wedstrijden organiseert, of de scheidsrechter via de bond is aangesteld en of de tegenstander betrouwbaar is. Clubs kunnen hiervoor altijd contact opnemen met de KNVB. In aanloop naar de volgende oefencampagnes zal de KNVB de clubs hierover uitgebreid informeren.
Het bericht dat België radicale moslimgevangenen spreidt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «België spreidt radicale moslimgevangenen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de Belgische regering overgaat tot een «plaatsingspolitiek» teneinde de invloed van radicale predikers op medegevangenen zo klein mogelijk te houden?
Ik kan geen oordeel geven over het beleid dat door de Belgische regering wordt gevoerd.
Voor de Nederlandse situatie kan ik u aangeven dat in artikel 20a van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (Regeling SPOG) is bepaald dat op de terroristenafdeling gedetineerden worden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een terroristenafdeling niet is geïndiceerd.
Eén van de belangrijkste doelen van de terroristenafdelingen is het tegengaan van rekrutering en radicalisering in de penitentiaire inrichtingen. Samen met onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Openbaar Ministerie wordt bezien of het huidige plaatsingsbeleid en het (de)radicaliseringsbeleid binnen detentie, waaronder het regime op de terroristenafdeling, nog verder verbeterd kan worden. Zeker nu, met de huidige ontwikkelingen in Europa en daarbuiten op het gebied van terrorisme en jihadisme, heeft dit verscherpte aandacht.
Het is staand beleid dat vreemdelingen die illegaal zijn in Nederland en die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, zo veel mogelijk direct aansluitend aan de expiratie van hun straf worden uitgezet en een inreisverbod krijgen opgelegd. Bij vreemdelingen zoals bedoeld in deze Kamervragen wordt daarop, indien zij geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, maximaal ingezet.
Heeft u een beeld van de mate waarin en wijze waarop er in Nederlandse gevangenissen sprake is van radicalisering? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te laten doen?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beoordeelt het gedrag van alle gedetineerden. Indien gedragingen worden gesignaleerd die wijzen op radicalisering, volgen maatregelen om dit tegen te gaan. Na overleg met onder andere de politie en het Openbaar Ministerie kan plaatsing op een terroristenafdeling een maatregel zijn.
Ook de Dienst Geestelijke Verzorging van DJI draagt in het algemeen bij aan het voorkomen van radicalisering door de inzet van professionele geestelijk verzorgers van alle gezindten.
Gelet op het beeld van de mate en de wijze waarop radicalisering zich voordoet in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen acht ik een specifiek nader onderzoek op dit moment nog niet nodig.
Deelt u de visie dat niet het spreiden van radicalen een oplossing is maar veeleer de maximale isolatie van deze figuren en waar mogelijk uitzetting uit Nederland na het uitzitten van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De plannen de beveiliging van Joodse instellingen per februari te verminderen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Joden geschokt door nieuwe aanslag»?1
Ja.
Klopt het dat de extra beveiligingsmaatregelen van Joodse instellingen, in onder meer Amsterdam, per 1 februari 2015 worden teruggeschroefd?
Er is geen sprake van afbouw van maatregelen. Sinds de zomer van 2014, na de aanslagen op het Museum in Brussel, zijn bij een aantal joodse instellingen aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen. Gezien de gebeurtenissen in Parijs is besloten op dit moment geen veranderingen aan te brengen in de huidige beveiligingsmaatregelen. Beveiligingsmaatregelen worden genomen zolang dreiging en risico daartoe aanleiding geven. In samenspraak met de joodse gemeenschap, de lokale gezagen en de NCTV wordt bezien hoe op langere termijn door middel van structurele beveiligingsvoorzieningen de weerstand van de instellingen kan worden gehandhaafd.
Begrijpt u de grote zorgen van de Joodse gemeenschap ten aanzien van hun veiligheid, zeker na de virulent antisemitische aanslag in Brussel en de recente terreuraanvallen in Frankrijk?
De zorgen van de joodse gemeenschap zijn begrijpelijk. Ik ben daarom net als de lokale gezagsdriehoeken, regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap. Wij hebben gezamenlijk aandacht voor de veiligheid van de joodse gemeenschap. Zowel lokaal als vanuit het Rijk is iedereen alert.
In hoeverre erkent u dat de Joodse gemeenschap voor islamitische extremisten een specifiek doelwit vormt?
De aanslag op het Joods Museum in Brussel in mei 2014 en vorige week opnieuw bij de joodse supermarkt in Parijs illustreren dat joodse objecten doelwit zijn van aanslagen door jihadisten. De NCTV benoemt dit dreigingsaspect ook in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, dat periodiek naar uw Kamer wordt gestuurd. Op basis van dreiging en risico zijn in Nederland maatregelen genomen voor joodse objecten.
Bent u bereid de plannen te herzien en de beveiliging van Joodse instellingen in heel Nederland juist op te voeren en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
De aanvullende maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de aanslag op het Joods Museum in Brussel blijven gehandhaafd. Er is geen sprake van afbouw van maatregelen. De huidige maatregelen zijn passend bij de dreiging en risico. Indien dreiging en risico hiertoe aanleiding geven wordt de beveiliging aangepast.
Het bericht dat een Nederlandse columnist met de dood bedreigd wordt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kalifaatbruid kondigt aanslag op Ebru Umar aan»?1
Ja
Deelt u de afschuw en grote bezorgdheid over deze regelrechte doodsbedreiging op een met name genoemd persoon, zeker vlak na de verschrikkelijke aanslag op de vrijheid van meningsuiting in Parijs?
Ja, zeer. Ik ben daarom direct na de aanslag in Parijs in contact getreden met journalisten, columnisten, cartoonisten en cabaretiers. Op meldingen van concrete bedreiging wordt adequaat gereageerd.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om de maximale veiligheid van de bedreigde columnist te garanderen?
Over beveiligingsmaatregelen in concrete gevallen doe ik zoals gebruikelijk geen uitspraak. Dit zou gevolgen hebben voor de betreffende persoon alsmede voor de personen die voor de beveiliging moeten zorgdragen.
In hoeverre is de persoon die de bedreiging uit, bekend bij de politie of veiligheidsdiensten?
Lopende het onderzoek doe ik hier geen uitspraken over.
Wilt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie en de recente ontwikkelingen, binnen 24 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland totaal niet voorbereid is op een terreuraanval |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wij zijn op terreur niet voorbereid»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitlatingen van jihadspecialist en voormalig analist van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de heer Sandee, dat Nederland in het geheel niet is voorbereid op een commandostijl verrassingsaanval en dat ons land open en bloot ligt voor aanslagen?
Ik herken het beeld dat de heer Sandee schetst niet. U kunt er van op aan dat de betrokken organisaties en diensten in Nederland alles in het werk stellen om plannen voor aanslagen tijdig te ontdekken, risicopersonen te onderkennen en onder controle te houden waar dat mogelijk is.
In de verzamelbrief over jihadgerelateerde zaken van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is aangegeven dat politiemedewerkers in de basisteams opgeleid, getraind en toegerust zijn voor het geweldsniveau waarmee deze in de regel worden geconfronteerd. In het afgelopen half jaar zijn daarenboven maatregelen genomen ter versterking van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Deze en andere maatregelen dragen er aan bij dat de politie bij acute dreiging, ook in situaties die vragen om een inzet van zwaardere (gewelds)middelen, bijvoorbeeld met Arrestatie- en Ondersteuningseenheden of Interventieteams van de DSI, snel ter plaatse is en zo nodig kan opschalen. Op deze manier zijn de betrokken organisaties goed voorbereid op een mogelijke aanslag en op het voorkomen ervan.
Bent u inmiddels bereid fors te investeren in de politie, defensie en de inlichtingendiensten? Zo nee, begrijpt u het enorme risico dat het met zich meebrengt als u dit niet doet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van de diensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. In deze brief heeft het Kabinet gemeld dat de AIVD momenteel nieuwe medewerkers werft uit de structurele verhoging van het budget met 25 miljoen euro met ingang van 2015.
Sinds medio 2014 vindt op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) extra bewaking en beveiliging plaats van een aantal objecten. Dit zijn naar verwachting maatregelen van langere duur. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 57 van de Politiewet 2012 bijstand leveren aan de politie. Deze bijstand wordt aangevraagd en ingezet door het lokaal gezag. Daarom is in overleg tussen een vertegenwoordiging van de regioburgemeesters, de NCTV, de korpsleiding van de nationale politie en met de Koninklijke Marechaussee een herschikking afgesproken, waarbij de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van objecten met een hoog risicoprofiel van de politie overneemt. Hierdoor blijft de beschikbaarheid van de basispolitiecapaciteit op orde en het overnemen van deze bewaking- en beveiligingstaken door de Koninklijke Marechaussee biedt bovendien de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op een verhoogde dreiging. U bent hierover in de brief van 5 februari jongstleden geïnformeerd.
Tot slot stelt het Kabinet, gezien het verwachte langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld, logischerwijs de vraag of de inzet van de diensten en andere ketenpartners op termijn vol te houden is. In de brief van 5 februari jongstleden is gemeld dat het Kabinet de betrokken diensten en ketenpartners gevraagd heeft om een analyse te maken, om zodoende te bezien of bij het voortduren van het huidige dreigingsbeeld ketenpartners versterkt moeten worden. Na bespreking in het Kabinet, informeren wij uw Kamer over de conclusies.
Op welke termijn zult u de Koninklijke Marechaussee (KMar) gaan inzetten voor de beveiliging van gevoelige objecten zoals treinstations en grote winkelcentra?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat op zeer korte termijn administratieve detentie mogelijk moet worden, er een openbaar jihadregister moet komen, fors geïnvesteerd dient te worden in de veiligheidsdiensten, de KMar moet worden ingezet op gevoelige plekken en dat jihadisten die vertrokken zijn nooit meer toegelaten dienen te worden tot ons land? Zo neen, waarom niet? Kunt u elk voorstel van een argumentatie voorzien?
Ten aanzien van het investeren in diensten en het inzetten van de Koninklijke Marechaussee op gevoelige plekken verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Voor de overige punten geldt, dat het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme een groot aantal maatregelen kent, dat ik het genoemde programma op 4 september 2014 met uw Kamer heb besproken en dat ik regelmatig de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma aan uw Kamer meld. Onder andere werk ik aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium om jihadgang tegen te gaan en om de dreiging die uitgaat van jihadisten te beperken. De nieuwe wet zal voorzien in bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding is op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden. Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat. Uw Kamer heeft deze motie verworpen.
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit heeft het recht om terug te keren naar Nederland. Ik werk daarom momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij een onherroepelijke veroordeling van onder andere het verzorgen van of deelnemen aan terroristische trainingen het Nederlanderschap in te trekken. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Het bericht dat agenten onveilig zijn vanwege een gebrek aan training |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Agenten onveilig door gebrek aan training»?1
Ja.
Is het u bekend dat uit een intern schrijven van de politievakbond ACP blijkt dat dienders zich onveilig voelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervan kennis genomen door middel van een publicatie in het Bondsmagazine van de ACP van december 2014.
Kent u de inhoud van het onderzoek van de jongerenafdeling van de politievakbond ACP? Zo ja, wat is de inhoud van dat onderzoek en wat zijn de conclusies? Zo nee, wilt u zich hiervan op de hoogte laten stellen en de Kamer hierover berichten?
Nee, ik ken deze niet. Het is aan de ACP om dit eventueel met mij in de reguliere contacten te delen.
Lopen agenten meer gevaar door gebrek aan training? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Politieagenten krijgen voldoende training. Er zijn voldoende mensen en middelen beschikbaar voor het geven van deze trainingen. Er kunnen zich spanningen voordoen tussen de prioriteiten in het dagelijks werk en het volgen van trainingen. Dit geldt niet alleen voor de politie, maar ook voor andere sectoren. Gelet op de verantwoordelijkheid die medewerker en leidinggevende hier samen in hebben, is het zo dat dit geen belemmering is en mag zijn voor het volgen van trainingen.
Het trainingsaanbod voor agenten bevat onder andere training voor schietvaardigheid, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging, fysieke vaardigheid, rijvaardigheid en AMOK-situaties (grootschalige levensbedreigende situaties). Het trainingsaanbod is vanaf 2013 tijdelijk uitgebreid van 32 naar gemiddeld 45 trainingsuren per jaar, in verband met de invoering van het nieuwe dienstwapen en de mentale kracht training.
Naast deze 45 trainingsuren trainen specialisten zoals medewerkers van de Mobiele Eenheid en arrestatieteams uiteraard meer.
Bovendien worden trainingen verder doorontwikkeld, zodat deze nog beter aansluiten op het dagelijkse werk.
Is het waar dat doordat de politie met onderbezetting kampt, er geen tijd en geld is om te trainen, dat er veel trainingslessen uitvallen door een te lage opkomst, dat er een capaciteitsprobleem is en dat het ziekteverzuim schrikbarend hoog is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde en over welke informatie beschikt u zelf?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Integrale Beroepsvaardigheden Training vaak niet meer is dan het afleggen van een toets en dat er van echt trainen geen sprake is? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een nieuwe methode van trainen en begeleiden is in ontwikkeling. Een belangrijk element hierin is de ontwikkeling «van toetsen naar trainen». De politiemedewerker moet niet alleen trainen voor het behalen van een toets, maar trainen voor een professioneel, verantwoord en veilig optreden in de praktijk. Voor zover dit gepaard gaat met bevoegdheden om bijvoorbeeld geweld aan te wenden als de situatie daarom vraagt, blijft ook toetsen van belang. Toetsen zullen daarom blijven bestaan, maar zijn geen doel op zich.
Herkent u de door de jongerenafdeling van de politievakbond ACP geschetste situatie dat veel agenten zeggen niet of nauwelijks getraind te zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de indruk wordt gewekt dat certificering belangrijker wordt geacht dan veiligheid en dat bazen zich willen indekken tegen incidenten terwijl agenten adequaat willen handelen in geweldssituaties om zichzelf en slachtoffers te kunnen beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre zijn agenten zelf verantwoordelijk voor hun eigen training, waaronder fysieke training en schietvaardigheid? In hoeverre zijn zij in staat zichzelf daarin te trainen?
De werkgever faciliteert, ondersteunt en adviseert medewerkers in het bijhouden van hun kennis en vaardigheden. Medewerkers hebben hierin echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Met name op het gebied van de basis fysieke conditie en leefstijl zijn er goede mogelijkheden voor zelfstandige training en voor het bewaken van een verstandig eetpatroon. In training die niet in eigen tijd gedaan kan worden of waarvoor specifieke trainingsfaciliteiten, zoals een schietbaan, nodig zijn, wordt door de werkgever voorzien.
Worden agenten bij hun beoordelingsgesprekken beoordeeld op de mate waarin zij getraind zijn? Zo ja, deelt u dan de mening dat de mogelijkheden tot training op orde moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In de functioneringsgesprekken wordt teruggeblikt en vooruitgekeken op het functioneren, de inzetbaarheid en de ontwikkeling van medewerkers. Het ligt voor de hand dat deelname aan trainingen hierbij ook aan de orde wordt gesteld. De mogelijkheden tot het volgen van trainingen zijn op orde.
De mogelijke overplaatsing van een Belgische lustmoordenaar en verkrachter naar Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor tbs-invasie»?1
Ja.
Klopt het dat u gesprekken hebt gevoerd met de Belgische Minister van Justitie over de overplaatsing van lustmoordenaar en verkrachter Van Den Bleeken naar een longstay-afdeling van een Nederlandse tbs-kliniek? Zo ja, wat is er besproken?
Ja. De Belgische Minister van Justitie heeft mij laten weten Nederland een verzoek te doen om een Belgische geïnterneerde voor de duur van enkele maanden te verplegen en behandelen in een Nederlands forensisch-psychiatrisch centrum (FPC).
Kunt u aangeven waarom u überhaupt gesprekken voert over een mogelijke overplaatsing naar ons land, om daarmee het leed van een (nota bene Belgische) veroordeelde te verzachten?
Dat doe ik omdat een collega-minister uit een naburig land contact met mij heeft opgenomen over deze kwestie.
Wat is de reden dat u meer waarde hecht aan het welzijn van de crimineel dan aan het rechtvaardigheidsgevoel van zowel de nabestaanden als de maatschappij?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3, buig ik mij over deze kwestie op verzoek van een collega-minister van een naburig land.
Begrijpt u dat heel veel mensen in Nederland van mening zijn dat een buitenlandse lustmoordenaar en verkrachter niet opgevangen dient te worden in Nederland, maar zijn terechte levenslange gevangenisstraf uit dient te zitten in het land van herkomst?
De veroordeelde in kwestie zit niet in detentie maar is geïnterneerd. Vanwege zijn psychische stoornis kan het bewezen verklaarde hem niet of niet geheel worden aangerekend. Internering in België is enigszins te vergelijken met de terbeschikkingstellingsmaatregel in Nederland.
Overigens staat, zoals ik uw Kamer ook reeds heb laten weten in het AO tbs op 4 februari jl., nog niet vast dat betrokkene daadwerkelijk naar Nederland wordt overgebracht. Thans bevindt betrokkene zich in observatie in België.
Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat, bij een eventuele daadwerkelijke overbrenging van betrokkene naar een FPC in Nederland, verlof in enige vorm niet aan de orde zal zijn. Bovendien gaat het hier niet om een definitieve, maar om een tijdelijke overdracht: betrokkene zal na behandeling op enig moment weer worden teruggebracht naar België.
Bent u bereid uw Belgische collega kenbaar te maken dat u per definitie afziet van de overplaatsing? Zo neen, waarom niet? In hoeverre schept u, wanneer Van den Bleeken naar Nederland wordt overgeplaatst, een precedent voor andere gevallen?
Nee. Het verheugt mij dat de uitstekende prestaties van de forensische zorgsector in Nederland ook buiten onze landsgrenzen worden opgemerkt. Een verzoek van een collega-minister uit een naburig land waarmee wij goede betrekkingen onderhouden, verdient bovendien per definitie serieuze overweging.
Van de gesuggereerde precedentwerking van dit concrete verzoek is voorts geen sprake. Dit is een exceptionele kwestie, op basis waarvan geen structurele toestroom van forensische-zorgpatiënten uit het buitenland valt te verwachten.
De golf van incidenten jegens moskeeën |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de facebookpagina «Steun de PVV» en de daarop weergegeven haatboodschappen met betrekking tot de islam, moskeeën en moslims?1
Ja.
Kent u het bericht dat van de 475 moskeeën er 174 de afgelopen tien jaar te maken hebben gehad met allerlei incidenten, variërend van bedreigingen tot vernieling en brandstichting?2 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims?
Het bericht over de incidenten bij moskeeën is bekend. Het is onaanvaardbaar dat gebedshuizen, zoals moskeeën doelwit zijn van bedreigingen en vernielingen. Het kabinet wil benadrukken dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een groot goed is in ons land. Die vrijheid omvat alle godsdiensten; ook de islam. Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben in dat kader op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over toenemende moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van discriminatie van moslims, waaronder incidenten bij moskeeën, te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Bij zowel islamofobie als antisemitisme gaat het om vooroordelen, vrees, afkeer en een vijandige houding, die kunnen leiden tot uitsluiting en discriminatie. Voor samenhang en stabiliteit is het daarom ook belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreider geïnformeerd over maatregelen die het kabinet neemt ter preventie en bestrijding van discriminatie in Nederland in de Voortgangsbrief Discriminatie. Hierin wordt ook specifieke aandacht besteed aan de bestrijding van moslimdiscriminatie. Voor inzicht in het aantal en de aard van discriminatie-incidenten wordt gebruik gemaakt van zoekopdrachten binnen de politiegegevens. Deze worden in de jaarlijkse Poldis rapportage gepubliceerd en met de voortgangsbrief aan uw Kamer aangeboden. Binnen de meest recente rapportage is een verdieping gemaakt naar moslimdiscriminatie om meer inzicht in de specifieke problematiek te genereren. Vanaf nu zal moslimdiscriminatie ieder jaar in kaart worden gebracht binnen de Poldis rapportage. Ik kan u ook toezeggen dat de Poldis rapportage eerder zal verschijnen zodat het beeld actueler is.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt en wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u net als de onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam4 parallellen tussen het toegenomen antisemitisme en de toenemende islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door politie en justitie?
Afgelopen weekend is een moskee in aanbouw in Leiden korte tijd bezet geweest door 5 mannen uit naam van de organisatie Identitair Verzet (ID-verzet). De politie heeft de mannen verwijderd en een boete opgelegd. Hoewel er geen geweldsdreiging van ID-verzet uit gaat heeft de actie veel angst en onrust veroorzaakt. Het kabinet veroordeelt de actie sterk. Het is onaanvaardbaar en het kabinet heeft begrip voor de onrust die is ontstaan. Daarom is er door Minister Asscher direct contact gezocht met de getroffen moskee.
Het kabinet is alert op ontwikkelingen in de dreiging tegen moskeeën en als het nodig is nemen we specifieke maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen.
Bent u bereid islamofobie en moslimhaat als aparte gronden van discriminatie te registreren bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hebben wij op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap waarbij is overeengekomen om de registratie van moslimdiscriminatie te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Sinds 2008 rapporteert de politie over discriminatie-incidenten en incidenten met een discriminatoir karakter. De politie zal de komende tijd werken aan een betere registratie van (moslim)discriminatie. Het Contactorgaan Moslims en Overheid wordt hierbij betrokken. De eerste gesprekken daarover zijn gestart. Voor een goed inzicht zal onder meer afzonderlijk over moslimdiscriminatie (en specificaties daarbinnen) worden gerapporteerd in de jaarlijkse Poldis rapportage. Deze rapportage wordt samen met de jaarlijkse voortgangsbrief binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
In algemene zin is ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar. De registratie van de politie ondersteunt dit beeld. Ten aanzien van moslimdiscriminatie kan ik dit beeld echter niet bevestigen, mede vanwege de recente doorontwikkeling in de registratie en rapportage door de politie. Het beeld van incidenten met betrekking tot moskeeën in het onderzoek van Van der Valk laat een fluctuerend beeld zien, waarbij 2010 eveneens in het oog springt.
Deelt u de noodkreet van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Nederlandse moskeeën over de toename van het aantal incidenten ten opzichte van 2001? Wordt deze toename ook ondersteund door de registratie van de politie en justitie? Kan de Kamer meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van incidenten met als fundament islamofobie en moslimhaat in de afgelopen tien jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden teneinde de moskeeën te beveiligen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven zullen door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden getroffen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven de situatie vanzelfsprekend nauwlettend monitoren. Dreiging en risico geven momenteel geen aanleiding voor een financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid.
Bent u van plan, in navolging van de vrijgemaakte gelden ter bescherming van andere geloofsgemeenschappen, zoals bij de synagogen in oktober 2014, een budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën? Zo nee waarom, na 174 gemelde incidenten in tien jaar tijd, nog steeds niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de inzet inzake opsporing en vervolging verder te versterken, te versnellen en duidelijker zichtbaar te laten plaatsvinden, zodat voor iedereen duidelijk is dat het oproepen tot geweld en het uiten van geweld in Nederland niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft? Zo nee, waarom niet?
Conform de OM Aanwijzing Discriminatie worden alle aangiften van discriminatie door de politie opgenomen. Het uitgangspunt is dat in alle discriminatieaangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en vervolgens wordt ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard. In de strafmaat en de toonzetting van het requisitoir dient de volstrekte maatschappelijk afwijzing van discriminatie duidelijk naar voren te komen. Voor commune delicten met een discriminatoir aspect («gewone» delicten waarbij discriminatoire aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld bekladding van een moskee, brandstichting of het bespugen van een moslim) geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%. In strafzaken die zich daarvoor lenen zoekt het Openbaar Ministerie actief de publiciteit om publiekelijk te tonen dat de discriminatiebepalingen met kracht gehandhaafd worden.
Heeft u vanuit de inlichtingendienst signalen ontvangen over een mogelijk toegenomen terreurdreiging richting de Nederlandse moskeeën? Zo ja, wat heeft u hiermee gedaan?
Over ontvangen informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraak gedaan. Indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven zullen passende maatregelen worden getroffen.
Is de Minister-President bereid de terechte angst die is ontstaan onder moslims in Nederland weg te nemen door een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en moskeeën in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De incidenten bij moskeeën in Zweden en de reacties hierop op social media hebben geleid tot toenemende zorgen onder moslims in Nederland omtrent de veiligheid van moskeeën en moslims. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft hierover gesproken met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap. Het gesprek van de NCTV diende ter voorbereiding op ons gesprek op 12 januari jongstleden met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap. Beide gesprekken kwamen tot een ieders verbijstering en afschuw mede in het licht te staan van de aanslagen in Parijs. Er is afgesproken gezamenlijk op te trekken als het gaat om terrorisme, moslimhaat en oplopende spanningen. Het Rijk neemt alle beschikbare maatregelen om moslimhaat en discriminatie tegen te gaan. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt nauwlettend in de gaten gehouden en er wordt, waar nodig, bescherming geboden. De overheid neemt benodigde beveiligingsmaatregelen wanneer dreiging en risico daartoe aanleiding geven.
De samenwerking tussen de Haagse politie en een salafistische moskee |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u de berichten: «Politie buigt voor Haagse salafisten» en «Een veilige buurt met Oud & Nieuw»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Haagse politie ook dit jaar weer een samenwerkingsverband is aangegaan met de salafistische As-Soennahmoskee?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen over het project Rolmodellen van de politie en de gemeente Den Haag, nemen hieraan diverse maatschappelijke organisaties deel, zoals bedrijven, sportclubs, kerken en moskeeën.3 De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. De deelnemers doen dat onder toezicht van de politie en binnen de kaders van de wet en hebben niet meer bevoegdheden dan iedere andere burger. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie. De religieuze signatuur van sommige deelnemers is geen beletsel voor een goede samenwerking.
Het is in het hele land staande praktijk dat de politie samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid. De succesvolle resultaten van het project Rolmodellen in de afgelopen jaren (zowel tijdens de jaarwisseling als bij andere grote evenementen zoals het EK en WK voetbal) bevestigen dit beeld en het lokale gezag ziet dan ook geen reden om de samenwerking met wijkbewoners in dit kader te beëindigen.
Waarom bent u van mening dat de Nederlandse overheid zich op straat moet laten vertegenwoordigen door een salafistische moskee? Deelt u de mening dat dit een meer dan verkeerde ontwikkeling is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat een fundamentalistische islamitische instelling, zeker één waarvan een woordvoerder in het recente verleden stelde dat zij niet geloven in de universele rechten van de mens en dat de Nederlandse samenleving gestoeld is op een goddeloos fundament, geen partner dient te zijn van een seculiere overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat de politie de samenwerking met de As-Soennahmoskee, nota bene op het terrein van de openbare orde, definitief beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De plicht voor politiemedewerkers om rittenboekjes te gaan invullen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «2015. Nationale Politie schaft misdaadbestrijding af»?1
Ja.
Klopt het dat agenten per 1 januari 2015 rittenboekjes moet gaan invullen wanneer zij in onopvallende dienstauto's rijden?
De politie is evenals andere overheidsdiensten in het kader van de belastingwetgeving (loonheffing) verplicht tot het registreren van ritten met niet-herkenbare dienstvoertuigen, zodat bij controle door de Belastingdienst kan worden aangetoond dat deze voertuigen niet voor privédoeleinden zijn gebruikt. Deze registratie is dan ook niet nieuw, maar vond tot 1 januari 2015 niet op uniforme wijze plaats. De regeling die op 1 januari 2015 in werking is getreden voorziet in een uniform registratieformulier voor de hele politieorganisatie. De regeling is zo lastenluw mogelijk vormgegeven. Het betreft een relatief eenvoudige en weinig tijdrovende handeling.
In hoeverre begrijpt u dat dit soort overbodige bureaucratie tijd en energie kost die dus niet gestoken kan worden in het bestrijden van de misdaad, hetgeen toch een kerntaak van de politie is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u denkt dat Nederland veiliger wordt door dit soort beleidsstrapatsen? Zo nee, waarom wordt zo’n opdracht dan toch gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat deze malle bureaucratische plicht van rittenboekjes invullen zo snel mogelijk wordt geschrapt? Zo ja, ziet u meer overbodige regelgeving die het politiewerk vertraagt en die dus geschrapt zou kunnen worden? Kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, de rittenregistratie van het gebruik van niet-herkenbare dienstvoertuigen van de politie blijft noodzakelijk om de hiervoor genoemde redenen.
Er zijn en worden allerlei initiatieven ondernomen om tot een vermindering van de administratieve lasten voor de politie te komen, ook door aanpassing van wet- en regelgeving. Ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over het actieprogramma «Minder regels, meer op straat» die ik uw Kamer jaarlijks toestuur, laatstelijk op 10 juni 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 456).
Het massale vandalisme in Utrecht tijdens de jaarwisseling |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Relschoppers oud en nieuw voelen zich onaantastbaar»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat een gemeentebestuur dat spreekt over een «redelijk rustige nacht» terwijl er meer dan 30 auto’s zijn afgebrand, de ramen van verschillende auto's zijn ingeslagen, hulpverleners zijn bestookt met vuurwerk en zelfs de Mobiele Eenheid is ingezet, een totaal verkeerde voorstelling van zaken schetst?
Zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 9 januari jl. over het «Landelijk beeld van de jaarwisseling 2014–2015» ben ik nog steeds niet tevreden over het verloop van de jaarwisseling.2 Uit het door de Nationale Politie opgestelde rapport van de incidenten tijdens de jaarwisseling 2014–2015 blijkt dat er een lichte afname van het aantal incidenten is, waarbij een daling is te zien bij brand/ontploffing en vernieling c.q. zaakbeschadiging. Hoewel de trend goed is ben ik van mening dat er nog hard gewerkt moet worden om de jaarwisseling zonder noemenswaardige incidenten te laten verlopen.
Zo nee, waarom deelt u de wereldvreemde duiding van de gemeente? Op welk moment spreekt u niet meer van «redelijk rustig»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel verdachten er reeds zijn opgepakt en vastgezet?
In bovengenoemde brief heb ik u laten weten dat de politie 642 personen heeft aangehouden, waarvan er 377 zijn aangebracht bij het Openbaar Ministerie. Het OM heeft op 1 januari jl. laten weten dat hiervan 204 zaken zijn beoordeeld door het OM, met name via de ZSM-werkwijze. In maart krijgt u van mij een uitgebreide brief over de jaarwisseling, met o.a. aanvullende cijfers van het OM.
In de gemeente Utrecht was sprake van 24 aanhoudingen, waarvan 11 aanhoudingen van verdachten voor oud en nieuw gerelateerde strafbare feiten. Geen van deze verdachten is in bewaring gesteld.
In hoeverre kunt u garanderen dat de geleden schade zal worden verhaald op de daders of, in geval van minderjarigen, op de ouders?
Het Openbaar Ministerie kan niet garanderen dat geleden schade wordt verhaald. In algemene zin kan ik u wel mededelen dat in zaken waar sprake is van schade als gevolg van het strafbare feit het uitgangspunt is dat de vergoeding van deze schade binnen het strafproces zal worden meegenomen mits de benadeelde/het slachtoffer zich voegt. Het slachtoffer wordt, indien hij/zij bij de politie heeft aangegeven de schade te willen verhalen, hiertoe de gelegenheid geboden door toezending van een voegingsformulier.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk hoge minimumstraffen in te voeren teneinde het rapaille, dat onze samenleving zo teistert, eindelijk stevig aan te pakken?
Bij brief van 12 februari 20133 is aan uw Kamer bericht dat het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven), heeft ingetrokken. Deze intrekking vond plaats ter uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt. In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk.
Begrijpt u dat fors investeren in politie en Openbaar Ministerie noodzakelijk is teneinde het oplospercentage, dat zo dramatisch laag ligt in Nederland, te doen stijgen en zo de daders van deze vormen van criminaliteit niet langer het gevoel te geven dat ze onaantastbaar zijn?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. De prestaties van het OM en de politie liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 2014.4
Fraude door middel van legale naamwisselingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de door RTL1 geopenbaarde feiten ten aanzien van gevallen van fraude door middel van legale naamwisselingen?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. In de RTL-uitzending van 30 december lag de focus op de constatering door RTL dat vreemdelingen door middel van een legale naamswijziging kunnen trachten zich aan toezicht of aan de gevolgen van een ongewenstverklaring te onttrekken. In die gevallen is sprake van overtreding van de Vreemdelingenwet en dus van strafbaar gedrag.
Welke waarschuwingen vanuit het buitenland (Europese Unie, Europese Economische Ruimte) over identiteitswisselingen heeft de Nederlandse overheid in de afgelopen vijf jaar ontvangen? Kunt u een exact overzicht daarvan geven?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van alle signalen die in het kader van de reguliere taakuitvoering worden uitgewisseld. Diensten die te maken hebben met identiteitsvaststelling en -registratie in Nederland werken intensief samen met elkaar en met relevante zusterdiensten in het buitenland. In het kader van deze operationele samenwerking informeren zij elkaar over gesignaleerde fenomenen die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de identiteitsvaststelling en -registratie. Indien noodzakelijk wordt daarop door de desbetreffende dienst geacteerd, bijvoorbeeld door het instellen van een onderzoek of het opstellen van interne alerteringen en instructies. Een voorbeeld van dat laatste is dat het NVIK in maart 2014 een instructie heeft laten uitgaan naar de politie om in alle gevallen waarbij het is toegestaan ook de vingerafdrukken van vreemdelingen af te nemen en op die manier te controleren of er sprake is van naamswisselingen. Dit alles behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van de verantwoordelijke diensten.
Kunt u aangeven welke actie is ondernomen naar aanleiding van elk van de waarschuwingen en van de signalen die de afgelopen vijf jaar zijn ontvangen door Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de signalering die de Nederlandse politie in 2013 verspreidde naar aanleiding van naamsverwisselingen?2 Is er contact geweest over deze problematiek tussen de politie en de Nederlandse Matching Autoriteit? Zo ja, wanneer en waaruit bestond dit contact?
Van het bedoelde signaal zijn wij niet op de hoogte gesteld omdat daarvoor geen bijzondere aanleiding bestond.
De bedoelde signalering betreft een operationele aandachtsvestiging die is opgesteld door de vreemdelingenpolitie Utrecht en gedeeld met de afdelingen vreemdelingenpolitie in Nederland. De waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 waaraan in de aandachtsvestiging wordt gerefereerd, was in 2011 al door de vreemdelingenpolitie Utrecht met andere politieafdelingen en de matching autoriteit gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden worden wij daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging op de hoogte te stellen.
Welke acties zijn tegelijk met deze signalering of naar aanleiding van deze signalering ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u deze signalering niet vermeld in de brief die u aan de Tweede Kamer heeft gestuurd? Hoe kan het dat u de Kamer onlangs schreef dat er geen constateringen van fraude met legale identiteitswisselingen waren terwijl bij de onder uw verantwoordelijkheid opererende Matching Autoriteit al langere tijd bekend is dat er wel gevallen van fraude bekend zijn en ook de politie hiervan wist?
In onze brief van 10 december 2014 zijn wij ingegaan op de conclusies en aanbevelingen in het interne rapport over legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa van het NVIK en de resultaten van het nader onderzoek dat door het NVIK is uitgevoerd. Het reguliere werk van de operationele diensten maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Uiteraard lopen de diensten zoals de politie, het NVIK en de matching autoriteit in de dagelijkse taakuitoefening tegen identiteitsvraagstukken aan die nader onderzoek vergen en worden pogingen tot identiteitsfraude ontdekt. Dat betekent niet dat van iedere zaak die operationeel wordt onderzocht een afzonderlijke melding hoeft te worden gemaakt. Onder meer over de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van valse identiteitsbewijzen, personalia en identiteiten in de strafrechtsketen wordt de Minister van Veiligheid en Justitie door de matching autoriteit jaarlijks geïnformeerd door middel van een jaarrapportage.
Heeft u de Matching Autoriteit input gevraagd voor dat u het rapport en feitenrelaas aan de Kamer heeft doen toekomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, De matching autoriteit was niet bij het opstellen van het NVIK-rapport betrokken omdat daarvoor geen aanleiding was. Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan. In dat kader hebben wij de diensten die bij het NVIK-rapport zijn betrokken geraadpleegd.
Waarom gaat u er in het onderzoek vanuit dat voornamen niet te wijzigen zijn, terwijl uit het onderzoek van Postma3 duidelijk blijkt dat dit wel mogelijk is?
In het NVIK-onderzoek is sprake van naamswijziging van de voornaam en de achternaam. Er is dus geen verschil met de scriptie van dhr. Postma.
Lijkt het u waarschijnlijk dat iemand die ongewenst wordt verklaard, voorzorgsmaatregelen neemt om na een naamwisseling niet een tweede keer ongewenst verklaard te worden?
Een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf kan aanleiding zijn voor een ongewenstverklaring. Voortgezet verblijf of terugkeer in Nederland na een ongewenstverklaring is een overtreding van de Vreemdelingenwet en daarmee een strafbare gedraging waar tegen wordt opgetreden indien de desbetreffende persoon wordt aangetroffen in Nederland.
Bent u bereid de objectieve gegevens, die moeilijker te veranderen zijn (geboortedatum/geslacht/nationaliteit) uit de administratie van ongewenst verklaarden te matchen met de gegevens uit andere overheidsorganisaties (Rijksdienst voor het Wegverkeer, Belastingdienst, Basis Registratie Personen, justitieketen) en aldus te bezien hoe groot het probleem werkelijk is?
In de brief van 10 december jl. hebben wij aangegeven welke nadere maatregelen zijn genomen om in de toekomst te voorkomen dat personen dubbel geregistreerd staan in de BVV en in de BRP. In die brief hebben wij ook aangegeven dat na diepgravend onderzoek zowel in de BVV als in de BRP geen evidentie is gebleken van fraude door dubbele inschrijving.
Wij hebben in die brief toegezegd om de 15 meest waarschijnlijke gevallen van mogelijke meervoudige registratie gerelateerd aan de BVV verder te onderzoeken. Dat onderzoek is afgerond met als resultaat dat bij geen van deze meervoudige registraties aanwijzingen van fraude zijn geconstateerd.
Wij zien daarom nu geen aanleiding om aanvullend onderzoek in andere overheidsbestanden te doen.
Is ook gecontroleerd of mensen die in Duitsland of België ongewenst zijn verklaard, zich in de Nederlandse bestanden bevinden? Zo ja, wat leverde dat op? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van uw Kamer zijn wij in de brief van 10 december jl. ingegaan op constateringen die door het NVIK in haar rapport zijn gedaan.
Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen van hoofdstuk 8 in de in vraag 8 genoemde onderzoeksscriptie?
Het betreft hier een scriptie van een individuele ambtenaar in het kader van zijn opleiding, waarbij de professionele ervaringen en kennis gecombineerd zijn met persoonlijke interpretaties en zienswijzen, die geenszins behoeven te stroken met de opvattingen van de matching autoriteit.
Dit neemt niet weg dat de matching autoriteit met veel belangstelling kennis neemt van de scriptie. Veel van de conclusies en aanbevelingen zijn reeds bekend binnen de matching autoriteit en vormen een regulier onderdeel van het continue verbeteringsproces dat moet leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het identiteitsonderzoek, efficiëntere werkprocessen en tijdige en volledige onderlinge afstemming met alle relevante ketenpartners.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 12 januari 2015 te beantwoorden?
Wij beantwoorden de vragen zo spoedig als mogelijk is.