Het verzamelen van persoonsgegevens in het kader van operatie Amberlight 2015 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de operatie Amberlight 2015 van het Letse voorzitterschap van de Europese Raad?
Ja.
Heeft Nederland geparticipeerd in deze operatie? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Ja. Onder leiding van de lidstaat die het EU voorzitterschap bekleedt, wordt halfjaarlijks een operatie ingericht om een beter beeld te krijgen van de illegale migratiestromen naar en binnen het Schengengebied. Vervolgens kunnen de lidstaten op basis van een betere informatiepositie maatregelen nemen om illegale immigratie effectiever aan te pakken. Nederland vindt het dan ook van belang bij dergelijke operaties betrokken te zijn.
Kunt u aangeven welke air borders/luchthavens bij deze operatie zijn betrokken?
Deze operatie is uitgevoerd op 55 luchthavens in 28 lidstaten.
Het betreft de volgende lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland.
In Nederland is de operatie uitgevoerd op Amsterdam Airport Schiphol.
In welke periode participeerde Nederland in Amberlight 2015 en is de participatie momenteel nog gaande?
De operatie Amberlight heeft plaatsgevonden in de periode van 1 tot en met 14 april 2015.
Heeft het opvragen van identiteitspapieren in het kader van de Amberlight 2015 operatie geleid tot een stijging in het aantal aanhoudingen op grond van ontbrekende identiteitsdocumenten? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het?
Voor zover bekend zijn in Nederland in het kader van de operatie geen aanhoudingen verricht op grond van ontbrekende identiteitsdocumenten.
In welke mate zijn de rechten van de betrokken derdelanders, in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens, gegarandeerd bij de activiteiten in het kader van de operatie Amberlight 2015?
De belangrijkste doelstelling van operatie Amberlight is het verzamelen van informatie over secundaire migratiestromen. In deze operatie zijn alleen statistische data verzameld. De verzamelde gegevens hebben betrekking op bijvoorbeeld de nationaliteit van personen die de vrije termijn hebben overschreden en of er gebruik is gemaakt van valse of vervalste documenten. Deze gegevens zijn niet te herleiden tot de persoon en daarmee is het verzamelen en verwerken van deze gegevens in lijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Alle activiteiten binnen deze operatie zijn uitgevoerd met in achtneming van het EU acquis en de fundamentele rechten van personen.
Indien Nederland persoonsgegevens heeft verzameld en verwerkt in het kader van operatie Amberlight 2015, om welke persoonsgegevens gaat het dan en is het verzamelen en verwerken van deze gegevens in lijn met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere EU- lidstaten hebben meegedaan aan de operatie?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de vervolgstappen zullen zijn in het proces van de operatie Amberlight 2015?
Op basis van de uitkomsten van deze operatie zal het Lets voorzitterschap een eindverslag van deze operatie opstellen en dit verslag onder de lidstaten verspreiden. De resultaten van deze operaties kunnen vervolgens door lidstaten worden gebruikt om illegale migratie en migratiecriminaliteit, zoals documentfraude, beter te kunnen bestrijden.
De geweldsfilmpjes bij jongeren |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweldsfilmpjes trend bij jeugd»?1
Ja.
Hoe verklaart u deze zeer onwenselijke ontwikkeling?
Het betreffende bericht is gebaseerd op een onderzoek dat is geïnitieerd door het programma EenVandaag. Dit onderzoek gaat niet over ontwikkelingen in de omvang van agressie tussen jongeren. Het gaat wel over het filmen van geweld tussen jongeren en het over het online delen van dergelijke filmpjes. Steeds meer mensen, en vooral jongeren, hebben de beschikking over draagbare multimedia-apparatuur die het mogelijk maakt om beeld- en geluidsopnamen te maken en deze online te delen met anderen. Het online delen van geweldsfilmpjes kan worden aangemerkt als een zeer vergaande vorm van online pesten.
Hoeveel jongeren zijn hierbij betrokken als dader of slachtoffer en hoeveel jongeren lopen risico op psychologische of fysieke schade of zijn zelfs in gevaar?
Ik beschik niet over cijfers, omdat het filmen van een mishandeling of openlijke geweldpleging geen zelfstandig strafbaar feit is. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie (OM) mij meegedeeld dat het gegeven dat een strafbaar feit zoals mishandeling gefilmd is, niet specifiek wordt geregistreerd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat van de 1.200 onderzochte jongeren, 1 op de 10 iemand kent in de misdaadfilmpjes (als dader, slachtoffer, omstander of filmer)? Zo ja, deelt u de zorgen hierover? Zo nee, wat zijn de correcte cijfers omtrent dit soort geweld?
Het aantal van 1.200 jongeren en het percentage van 10% van dit aantal dat iemand kent die op enige manier betrokken was bij geweldsfilmpjes, zijn ontleend aan het hiervoor genoemde onderzoek dat is geinitieerd door het programma Een Vandaag. Mede gezien het feit dat ik niet over eigen cijfers beschik, kan ik niet beoordelen in hoeverre dit percentage en de conclusies die daaraan worden verbonden representatief zijn.
Welke maatregelen worden genomen teneinde deze gewelddadige acties te stoppen? Kunt u hierbij toelichten hoe de samenwerking tussen scholen, politie en andere instellingen in de praktijk verloopt, eventueel met concrete cijfers over tot nu toe opgelegde sancties? Wat zijn de knelpunten en hoe worden deze opgelost?
Mishandeling of openlijke geweldpleging zijn strafbare feiten. Het kan onder omstandigheden zo zijn dat degene die een dergelijke geweldshandeling met een camera vastlegt, als uitlokker van of medepleger dan wel medeplichtige aan dat strafbare feit kan worden aangemerkt. Indien daartoe aanleiding bestaat en wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zal het OM overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Indien de verdachten tevens de intentie hadden om de strafbare feiten op te (laten) nemen, waardoor de impact van de strafbare feiten op het slachtoffer nog groter wordt, zal daarmee ook rekening worden gehouden in de strafeis. In dit verband kunnen de beeld- en geluidsopnamen worden gebruikt voor opsporings- en vervolgingsdoeleinden. In de praktijk hebben deze opnamen meermalen geleid tot aanhouding van verdachten en zijn de opnamen in strafrechtelijke procedures gebruikt als bewijsmiddel. Gezien mijn antwoord op vraag 3 beschikt het OM niet over een cijfermatig overzicht van opgelegde sancties.
Het online delen van geweldfilmpjes kan een groot fysiek en mentaal effect hebben op de slachtoffers en dit kan zoals hiervoor gezegd worden aangemerkt als een zeer vergaande vorm van online pesten. Het voorkomen en tegengaan van pesten is vooral iets dat in de directe omgeving van jongeren plaats moet vinden. Het is onderdeel van het opvoeden van jongeren. Ouders, leraren, sportcoaches, jongerenwerkers, en waar mogelijk andere betrokkenen bij de betreffende jongeren, moeten bij voorkeur met jongeren samen een klimaat creëren waarin pesten wordt aangepakt.
Op 25 maart 20132 heeft mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak gepresenteerd tegen pesten. De acties in dit plan ondersteunen leraren en ouders bij de aanpak van pesten. Een van de maatregelen is de inrichting van een kennisbasis door de sectorraden en Stichting School en Veiligheid. In dit plan is de kennisbasis opgenomen met informatie over een goede en effectieve aanpak van pesten, zowel online als offline. Als sluitstuk van de aanpak is onlangs het wetsvoorstel Veiligheid op school aangenomen. Met ingang van 1 augustus 2015 zijn alle scholen verplicht om zorg te dragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van hun leerlingen en krijgt de Inspectie van het Onderwijs meer mogelijkheden om toezicht uit te oefenen en te handhaven. Scholen kunnen niet alle gevallen van (online) pesten voorkomen. Scholen hebben wel een belangrijke taak om tegen pesten op te treden indien dit binnen hun bereik ligt (doordat het pesten bijvoorbeeld plaatsvindt tussen leerlingen en/of op school, of leerlingen bijdragen aan verspreiding).
Ouders en professionals kunnen daarnaast bij het Centrum voor Jeugd en Gezin zowel offline als online informatie verkrijgen hoe zij pesten kunnen voorkomen of tegengaan.
Zij kunnen ook op de website van Mediawijsheid (www.mediawijsheid.nl) en Mediaopvoeding (www.mediaopvoeding.nl) terecht voor informatie over de kansen en risico’s die het gebruik van (nieuwe) media met zich meebrengt, waaronder specifieke informatie over online pesten en het eventuele geweld dat dit met zich meebrengt.
In het kader van de Deltaplan Mediaopvoeding wordt eind juni 2015 een Mediatoolbox gelanceerd tijdens een congres met media- en opvoedingsexperts en andere professionals uit het veld. Dit is een gereedschapskist met informatiematerialen, werkvormen, flyers en documentatie die professionals in kunnen zetten als zij ouders en jongeren ondersteunen bij de (media)opvoeding. Enerzijds is het van belang om ervoor te zorgen dat ouders en mede-opvoeders versterkt worden in de (media)opvoeding. Anderzijds is het belangrijk om ervoor te zorgen dat jongeren zelf bewust en wijs met media omgaan.
Verder heeft de GGD ook aandacht voor pesten en hebben schoolartsen en huisartsen een protocol tegen pesten. Tenslotte draagt de politie bij aan het creëren van een veilig klimaat online door jongeren online te benaderen, bijvoorbeeld via de website www.vraaghetdepolitie.nl.
Kunt u aangeven waar de «agressietrend» vandaan komt onder jongeren? Zo ja, wat zijn de onderliggende redenen voor dit geweld en de mogelijke oplossingen? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de oorsprong van het geweld en de mogelijke oplossingen hierbij?
Zie antwoord vraag 2.
Plankzaken bij de politie door drukte bij het Nederlands Forensisch Insituut |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat politiezaken op de plank blijven liggen wegens drukte bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. In mijn antwoorden op onderstaande vragen zal ik mijn reactie hierop geven.
Wat is uw reactie op de melding van de Forensische Opsporing Eenheid Limburg, namelijk dat het maandelijkse beschikbare sporenquotum op 9 april 2015 al was gehaald?
De ervaring is dat de vraag naar forensisch onderzoek altijd groter is dan het aanbod dat het NFI kan genereren, ongeacht het budget. Er zullen dan ook altijd scherpe keuzes gemaakt moeten worden door politie en OM bij het insturen van sporen. Hiervoor bestaat het mechanisme van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI en politie en OM. De SLA bevat plafondafspraken over de door het NFI te leveren capaciteit, en wordt jaarlijks afgesloten op een groot aantal productgroepen. In het klantenplatform NFI wordt periodiek tussen de politie, het OM en het NFI overleg gevoerd over de uitputting van de SLA en kan deze waar nodig worden bijgestuurd. Om te komen tot een evenwichtige, gelijkmatige en optimale uitputting van de SLA en pieken en dalen op te vangen bestaat er de mogelijkheid om SLA-capaciteit binnen de politieorganisatie tussen de eenheden uit te wisselen.
In de afgelopen jaren is over het gehele jaar gezien de totale SLA nooit uitgeput. Het kan wel voorkomen dat er in individuele maanden binnen bepaalde productgroepen meer sporen worden ingestuurd dan is afgesproken. In dat geval kunnen deze zaken de volgende maand alsnog worden opgepakt. Dit is de situatie die zich in de maand april in Limburg voordeed.
Indien politie en OM van mening zijn dat het een zeer prioritaire of spoedeisende zaak betreft, kunnen zij te allen tijde besluiten de zaak bij het NFI voorrang te geven. Overigens kunnen politie en OM bijvoorbeeld in geval van piekbelasting, behoefte aan contra-onderzoek of bijzondere expertise, zaken laten uitvoeren door een extern forensisch instituut. Hiervoor zijn de Winsemiusgelden beschikbaar. Het onderzoek dat noodzakelijkwijs plaats dient te vinden, kan dan ook altijd plaatsvinden.
Hoe moet deze uitspraak worden gezien in het licht van uw eigen constatering tijdens het Algemeen overleg over de bezuinigingen bij het Nederlands Forensisch Instituut op 1april 2015, namelijk dat het service level agreement tot op heden nooit is uitgeput?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het service level agreement niet wordt uitgeput omdat de politie zelf op tijd aangeeft dat er geen zaken meer aangenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat politie en OM zelf prioriteren in de zaken die voor onderzoek naar het NFI worden gestuurd, zodat de capaciteit van het NFI zo efficiënt en effectief mogelijk wordt gebruikt. Voor een succesvolle opsporing en vervolging van criminelen is een onderzoek door het NFI niet altijd noodzakelijk. Uit het al dan niet uitputten van de SLA kunnen geen conclusies over het aantal plankzaken worden getrokken.
Deelt u de mening dat het niet uitputten van een service level agreement niet betekent dat er geen plankzaken zijn? Zo nee, waarom niet? Is er een manier waarop u kunt achterhalen hoeveel plankzaken het betreft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u reeds op bezoek geweest bij de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) om het probleem met het insturen van sporen te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw bevindingen en eventuele vervolgstappen?
Ik heb reeds kennisgemaakt met de LFO. Hierbij hebben wij nog niet specifiek gesproken over het insturen van sporen. Ik ga hierover nog in gesprek met de LFO, zoals ik ook tijdens het Algemeen overleg Bezuinigingen Nederlands Forensisch Instituut van 1 april jl. heb toegezegd.
Het weigeren van verzekeringen aan mensen met een strafblad |
|
Nine Kooiman |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat mensen geen autoverzekering krijgen als ze een strafblad hebben of een fors hogere premie moeten betalen dan mensen zonder strafblad?1
Een verzekeraar moet in staat zijn een hem aangeboden risico op verzekerbaarheid te beoordelen. Daarom rust op de verzekeringnemer een wettelijke mededelingsplicht (artikel 928, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). De verzekeringnemer is slechts verplicht om feiten omtrent een strafrechtelijk verleden aan de verzekeraar mede te delen, indien die feiten minder dan 8 jaar voor het afsluiten van de verzekering hebben plaatsgevonden en indien de verzekeraar hierover uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen bij het afsluiten van de verzekering (vijfde lid van voornoemd artikel). Het informeren van verzekeraars naar een strafrechtelijk verleden wordt ingegeven door de zorg onder verzekeraars over de verenigbaarheid van hun dienstverlening met de op hen rustende verplichtingen inzake de integere uitoefening van het bedrijf (artikel 3:10, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht).
Deze verplichtingen houden onder meer in dat een verzekeraar dient te beschikken over procedures en maatregelen die erop zijn gericht om de identiteit van een cliënt te verifiëren en om cliënten, producten of diensten op risico’s te classificeren. Bij het classificeren van deze risico’s is het voor een verzekeraar essentieel om te weten of iemand eerder veroordeeld is voor bijvoorbeeld verzekeringsfraude. Verder speelt een dergelijke risicoanalyse alleen een rol voor zover het een verzekering betreft die te relateren is aan het misdrijf dat is begaan. Een ontzegging van de rijbevoegdheid is bijvoorbeeld slechts relevant voor een autoverzekering. Mede door dit soort afwegingen zal het aantal mensen met een strafblad dat problemen ervaart bij het afsluiten van een verzekering, in de praktijk laag zijn. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat op basis van de beschikbare informatie er geen aanleiding is om te veronderstellen dat dit een veelvoorkomend probleem zou zijn.
Wat zijn de redenen voor verzekeraars om mensen met een strafblad een autoverzekering te weigeren of te eisen dat zij hiervoor een hogere premie betalen dan mensen zonder strafblad? Vindt u deze reden(en) legitiem? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre acht u het bestaan van een strafblad een rechtmatige grond om een autoverzekering te weigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ex-gedetineerden zo snel mogelijk weer aan het werk gaan? Deelt u de mening dat een auto voor onder andere ex-gedetineerden van belang kan zijn voor werk en uiteindelijk dus ook voor een optimale resocialisatie? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het zeer van belang dat personen na het uitzitten van hun straf zo snel mogelijk werk vinden. Een vervoermiddel zou daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Deelt u de mening dat dit beleid kan leiden tot het ongewenste gevolg dat ex-gedetineerden een uitweg zoeken door de auto op de naam van een familielid, vriend of kennis te stellen?
Het is van belang dat een ex-gedetineerde een verzekering kan afsluiten. Van categorisch weren van ex-gedetineerden mag geen sprake zijn. Een verzekeraar moet een individuele afweging kunnen maken of hij een cliënt al dan niet een verzekering wil aanbieden. Behoudens ten aanzien van de ziektekostenverzekering is toegang tot een verzekering geen absoluut recht. Het onder valse voorwendselen afsluiten van een verzekering leidt op langere termijn alleen maar tot meer problemen voor de verzekerde.
Bij welke andere soorten verzekeringen kan een aanvrager geweigerd worden omdat deze een strafblad heeft of moet hij meer premie betalen vanwege dat strafblad? Wat is uw reactie daarop?
Bij ieder type verzekering wordt een risicoanalyse gemaakt door de verzekeraar, waarop besloten wordt om de verzekering wel of niet te verstrekken. Van belang is hierbij dat een dergelijke risicoanalyse alleen een rol speelt voor zover het een verzekering betreft die betrekking heeft op het misdrijf dat is begaan. Wanneer een verzekeraar in dit verband meer risico neemt, kan hij ervoor kiezen hiervoor een hogere premie te rekenen.
Bent u bereid om te in gesprek te gaan met het Verbond van Verzekeraars teneinde een oplossing te vinden voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat er op het gebied van deze kwestie weinig tot geen klachten of meldingen binnenkomen. Mede daarom zie ik momenteel geen reden om verder met het Verbond van Verzekeraars in gesprek te gaan over deze kwestie.
Het bericht dat de invloed van ultraorthodoxe moslims in Nederlandse moskeeën toeneemt |
|
Sjoerd Potters (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Als de moskee wordt gekaapt door salafisten»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de invloed van ultraorthodoxe moslims in Nederlandse moskeeën toeneemt?
De soennitisch-islamitische (ultra)orthodoxie vertegenwoordigt een breed spectrum aan opvattingen en gedragingen. De Nederlandse overheid is neutraal in godsdienstzaken en laat zich niet uit over de juistheid van religieuze stromingen of opvattingen. Wel problematiseert en bestrijdt de overheid in concrete gevallen de prediking van actieve intolerantie en vijandigheid, omdat dit maatschappelijke spanningen en polarisatie kan aanjagen. Het gaat hierbij ook om gedragingen die niet (direct) strafbaar, maar wel problematisch zijn door het effect dat ze hebben op de samenleving en op de democratische rechtsorde.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met de Raad van Marokkaanse Moskeeën in Nederland teneinde te bezien hoe radicale invloeden, die de integratie in Nederland in de weg staan, beter uit moskeebesturen kunnen worden geweerd?
Vanuit de overheid is regelmatig contact met vertegenwoordigers van moslimgemeenschappen, waaronder de Raad van Marokkaanse Moskeeën in Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u teneinde moskeebesturen te adviseren en bij te staan om zich effectiever dan nu te weren tegen deze invloeden?
Binnen een democratie zijn alle personen en groepen gehouden aan de geldende kaders van de democratische rechtsorde. De democratische rechtsorde kan in het geding komen door personen die ondemocratische methoden gebruiken om hun radicale agenda te realiseren. In dat geval is het aan overheid en samenleving om weerstand te bieden, ieder op hun eigen wijze en binnen de kaders van de Grondwet. Bij de bestendiging en versterking van de weerbaarheid tegen radicalisering ziet de Nederlandse overheid zich gesteld voor de taak uitwassen te bestrijden, zonder daarbij de overgrote meerderheid van moslims van zich te vervreemden. Hierbij dient voorkomen te worden dat islam, orthodoxie en salafisme maatschappelijk worden vereenzelvigd met extremisme en terrorisme.
De NCTV en de AIVD komen met een analyse over het salafisme in Nederland. Deze zal na de zomer aan uw Kamer worden aangeboden. Zoals ook is toegezegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tijdens het Algemeen Overleg op 9 april 2015 over de notitie antidemocratische groeperingen) zal in de bijbehorende beleidsreactie meer in detail worden ingegaan op de houding van de regering ten opzichte van salafistische organisaties.
Hoe kan voorkomen worden dat radicale elementen uit het salafisme die, de rechtsstaat ondermijnen, zich als gedachtegoed verder verspreiden onder andere Nederlands sprekende predikers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de conclusie in het AIVD–rapport «Transformatie jihadisme in Nederland» (juni 2014) dat deze «nieuwe» salafistische predikers in sommige gevallen aanleunen tegen het jihadisme?
De stroming van het salafisme zet zich van oudsher fel af tegen gepercipieerde «afvalligen» en andersgelovigen. De felheid waarmee sommige salafistische predikers van leer kunnen trekken tegen andere geloofsstromingen draagt, in een internationale context van toenemend geweld en instabiliteit, niet altijd bij aan een vreedzame samenleving. De AIVD bericht dat ook in Nederland intolerante geluiden sterker hoorbaar worden. Hoewel het salafisme diverse schakeringen kent, wijst dit op een zorgelijke ontwikkeling.
De uitspraak van een lid uit een coalitiefractie dat de korpschef van de Nationale Politie er goed aan doet sollicitanten te checken op PVV-achtige opvattingen |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie, bestrijd het sluipend gif van discriminatie»?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Marcouch, Tweede Kamerlid voor de PvdA, dat de korpschef van de nationale politie er goed aan doet sollicitanten te checken op PVV-achtige opvattingen, dat deze opvattingen destructief zijn en voor het politiewerk ronduit fataal? Zo nee, waarom niet?
Het selecteren van sollicitanten op politieke opvattingen is niet toegestaan op grond van artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en andere verdragen. De politieke gezindheid van een sollicitant speelt dan ook geen rol in het selectieproces.
Deelt u de mening dat ook PVV-stemmers bij de politie horen aangezien de PVV een groot deel van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Er is geen verband tussen iemands politieke gezindheid en zijn of haar geschiktheid voor een functie bij de politie. Het gaat erom dat politiemedewerkers de kernwaarden van de politie uitdragen en beschikken over de kennis en competenties die aan hun functie gekoppeld zijn.
Zo ja, constateert u ook dat PvdA-Kamerlid Marcouch blijkbaar niet veel heeft met democratie en mensen die er andere opvattingen op nahouden dan zijn opvattingen? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op bovenstaande vragen heb ik mijn inhoudelijke reactie gegeven. Ik onthoud mij van een oordeel over de meningen van individuele Kamerleden.
Deelt u de mening dat PvdA-Kamerlid Marcouch nu zelf doet waar hij anderen van beschuldigt, namelijk een hele groep uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid afstand te nemen van deze opmerking van PvdA-kamerlid Marcouch? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het in vreemdelingenbewaring nemen van bezetters Maagdenhuis |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee bezetters Maagdenhuis nog vast in vreemdelingenbewaring»? Klopt dit bericht?1
Ja. Inmiddels zijn alle betrokkenen in vrijheid gesteld nadat hun identiteit is vastgesteld.
Is het enkel niet bekend maken van de identiteit voldoende grond om iemand in vreemdelingenbewaring te stellen?
Voor de beantwoording van deze vragen is noodzakelijk de verschillende wettelijke verplichtingen in beschouwing te nemen. Vooropgesteld moet worden dat volgends de Nederlandse wet eenieder zich dient te identificeren als de politie daar binnen de grenzen van haar taak om vraagt. Deze wettelijke verplichting kent geen uitzondering voor gevallen waarin personen aan het demonstreren zijn. Indien een persoon zich niet kan of wil identificeren is dit een strafbaar feit, zoals neergelegd is in artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht, en diegene kan bovendien worden meegenomen naar het bureau teneinde de identificatie voort te zetten. De termijn waarbinnen een persoon kan worden vastgehouden op het bureau kan met het oog op de identificatie worden verlengd tot in totaal 12 uur.
De hiervoor beschreven bevoegdheden op basis van de Wet op de identificatieplicht en het Wetboek van Strafrecht zijn complementair aan de bevoegdheden uit de Vreemdelingenwet 2000. Als een persoon zich niet wil identificeren, mag de Politie daaruit in beginsel afleiden dat de persoon in kwestie daarmee de uitoefening van de Vreemdelingenwet 2000 tracht te frustreren. Het frustreren van de vaststelling van de identiteit kan daarom binnen het vreemdelingentoezicht aanleiding zijn om maatregelen toe te passen, zoals vreemdelingenbewaring, om het onderzoek naar de identiteit van de persoon voort te zetten. Het zou immers de uitoefening van het vreemdelingentoezicht vrijwel onmogelijk maken indien een vreemdeling door simpelweg niet mee te werken aan identificatie zou kunnen voorkomen dat het vreemdelingentoezicht op hem van toepassing is.
Ik hecht er aan daarbij op te merken dat bij de afweging om wel of geen maatregelen van vreemdelingentoezicht toe te passen, de overheid zich niet mag laten leiden door uiterlijke kenmerken. Selectie op uiterlijke kenmerken is immers in strijd met het discriminatieverbod.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in één situatie een uitzondering aangenomen op de regel dat onderzoek in het kader van de vreemdelingenwet gerechtvaardigd is als de persoon iedere medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit weigert. Als om de identificatie wordt gevraagd bij de deelname aan een demonstratie, moet de politie er rekening mee houden dat de demonstrant bij een ordemaatregel als deze, soms hun identiteit niet bekend willen maken om redenen die geen enkel verband houden met het niet respecteren van de bepalingen van de vreemdelingenwet (Raad van State, 1 februari 2012, 201108656/1/V3). De politie zal in die gevallen, vóór zij maatregelen uit het vreemdelingenrecht toepast, moeten vaststellen of uit andere aanwijzingen blijkt dat zich tussen de demonstranten ook niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen bevinden.
Bij de ontruiming van het Maagdenhuis meende de politie voldoende aanwijzingen te hebben voor de conclusie dat er sprake was van vermenging met personen op wie de vreemdelingenpolitie een toezichthoudende taak had. De politie had vastgesteld dat er zich ook buitenlandse studenten in de groep bevonden. De politie achtte het daarnaast mogelijk dat er zich tussen de bezetters vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf zouden bevinden, gezien eerdere ervaringen van de politie bij het ontruimen van kraakpanden in de omgeving van het Maagdenhuis.
De rechter heeft bij uitspraken van 30 april 2015 (o.a. kenmerk AWB 15/7645) geoordeeld dat de door de politie aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het vermoeden te rechtvaardigen dat zich tussen de personen die bij de ontruiming van het Maagdenhuis werden aangetroffen, ook vreemdelingen bevonden die niet rechtmatig in Nederland waren. Er is in de meeste gevallen een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, variërend van € 105,– tot € 315,–. De rechter heeft niet geoordeeld dat sprake is van misbruik van bevoegdheden.
Deze uitspraak is teruggekoppeld aan de politie zodat in toekomstige gevallen met inachtneming van deze uitspraak wordt gehandeld. Ook zal in de opleiding en nascholing van de hulp Officieren van Justitie aandacht worden besteed aan de maatstaf die is gegeven in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak.
Zo nee, welk criterium dient de vreemdelingenpolitie in acht te nemen en zal de rechter aan toetsen? Op basis van welke jurisprudentie?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, hoe verhoudt het toepassen van vreemdelingenbewaring bij een persoon die zich niet wil identificeren zich tot het verbod van detournement de pouvoir?
Zie antwoord vraag 2.
Is de maatregel van vreemdelingenbewaring louter als reactie op een handelen in strijd met de wet op de identificatieplicht proportioneel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het in vreemdelingenbewaring stellen van iemand die zich niet wil identificeren zich tot de in het Wetboek van Strafvordering gegeven bevoegdheid tot ophouding ter identificatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De inhuur door gemeenten van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoek naar uitkeringsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor over gemeenten die op no cure no pay basis externe bureaus inhuren voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?1
Ja.
In welke mate maken gemeenten voor onderzoeken naar uitkeringsfraude gebruik van de constructie waarbij externe bureaus worden ingehuurd op no cure no pay basis? Wat is uw beoordeling van deze constructie? Deelt u de mening dat deze constructie een perverse prikkel met zich meebrengt die kan leiden tot de in de uitzending naar voren komende praktijken waarbij uitkeringsgerechtigden op intimiderende wijze gevolgd worden door externe bureaus die er zelf financieel belang bij hebben om fraude vast te stellen? In hoeverre zijn deze praktijken in dit kader representatief voor de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan onderzoeken naar uitkeringsfraude?
Ik beschik niet over informatie in welke mate gemeenten voor onderzoeken naar uitkeringsfraude gebruik maken van de constructie waarbij externe bureaus worden ingehuurd op no cure no pay basis. Ik kan dan ook niet beoordelen in hoeverre dit soort praktijken in dit kader representatief zijn voor de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan onderzoeken naar uitkeringsfraude. De uitvoeringspraktijk zoals die in de betreffende uitzending aan de orde is gekomen wijs ik af. De in artikel 53a van de Participatiewet neergelegde onderzoeksbevoegdheid en de in artikel 17 van genoemde wet opgenomen bevoegdheid om inlichtingen en medewerking van de bijstandsgerechtigde te verlangen, zijn bij wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. De uitoefening van deze bevoegdheden kan er immers toe leiden dat diep wordt doorgedrongen in de persoonlijke levenssfeer van de bijstandsgerechtigde.
Welke gevolgen heeft de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de inhuur door gemeenten van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?2 In hoeverre zijn gemeenten door deze uitspraak verplicht om onderzoeken naar uitkeringsfraude zelf uit te voeren? Deelt u de mening dat het uitbesteden van onderzoeken naar uitkeringsfraude aan externe bureaus op no cure no pay basis nu verboden is?
Artikel 7, vierde lid Participatiewet geeft aan dat het college de uitvoering van de Participatiewet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbenden en de daarvoor noodzakelijke vaststelling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. Onder derden wordt in dit verband niet verstaan personen die bijvoorbeeld via een uitzendbureau of organisatiebureau zijn ingehuurd, omdat de door hen verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als werkzaamheden die door het bestuursorgaan zijn verricht. Indien de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie door de structurele inzet van ingehuurde krachten feitelijk wordt ontmanteld, is er materieel sprake van niet geoorloofde uitbesteding. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 7, vierde lid, van de Participatiewet, valt af te leiden dat de wetgever de kerntaken van de uitvoering van de Participatiewet als uitdrukkelijke opdracht aan het college heeft geformuleerd en dat die niet kunnen worden uitbesteed aan private bedrijven. Ook blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Suwi is de inkomensbeschermende functie van de sociale zekerheid van groot belang geweest bij de bepaling van welke de kerntaken zijn die tot het publieke domein behoren, en is die scheiding tussen die domeinen bedoeld om die inkomensbeschermende functie te vrijwaren van commerciële beïnvloeding en belangenverstrengeling tussen private en publieke bedrijfsonderdelen, als ook om de bescherming van de privacy van uitkeringsgerechtigden te waarborgen. Tot de genoemde kerntaken moeten worden gerekend het nemen van besluiten inzake de bijstandverlening, de individuele gevalsbehandeling, de beoordeling van de aanspraak en de afweging van individuele omstandigheden, de opsporing en de verificatie en validatie van voor de bijstand relevante gegevens. De recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in dit kader is geheel in lijn hiermee.
Voorts geldt dat een door de gemeente te treffen mandaatregeling er de facto niet toe mag leiden dat het «verbod van uitbesteding» wordt omzeild. Dit laat onverlet dat het college de vaststelling en beoordeling van rechten en plichten wel kan mandateren aan andere bestuursorganen, zoals het College van burgemeesters en wethouders van een andere gemeente of het UWV. De uitvoering van de wet blijft daarmee binnen het publieke domein.
In hoeverre geven gemeenten thans uitvoering aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Wat is uw beoordeling van de in de uitzending genoemde constructie waarbij medewerkers van de externe bureaus de status krijgen van «onbetaald ambtenaar» maar hun werk blijven verrichten op no cure no pay basis? In welke mate maken gemeenten gebruik van deze constructie? Kan dit volgens u gezien worden als ontwijking van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep? Zo ja, bent u bereid om op te treden tegen dergelijke ontwijking? Op welke wijze gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Zoals in antwoord 3 aangegeven mag een in het kader van artikel 7 vierde lid Participatiewet te treffen mandaatregeling er de facto niet toe leiden dat het «verbod van uitbesteding» wordt omzeild. De in de uitzending van De Monitor aan de orde zijnde constructie waarbij medewerkers van een extern privaat bureau de status krijgen van «onbetaald ambtenaar» maar hun werk blijven verrichten op no cure no pay basis, wijs ik dan ook af.
Ik zal in een volgende verzamelbrief aan gemeenten aandacht besteden aan deze problematiek. In voorkomende gevallen van niet geoorloofde uitbesteding zal ik – voor zover er sprake is van een met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet vastgestelde ernstige tekortkoming – gebruik maken van mijn bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing ex artikel 76 Participatiewet.
Bij gemeenten waarvan mij bekend is dat mogelijk sprake is van een contra legemuitvoering, zal ik informatie inwinnen over de feitelijke situatie en interveniëren indien de actuele situatie niet in overeenstemming is met het geschetste juridisch kader.
Deelt u de mening dat de inhuur van externe bureaus op no cure no pay basis voor onderzoeken naar uitkeringsfraude onwenselijk is vanwege de bij vraag 2 genoemde perverse prikkel? Deelt u de mening dat gemeenten onderzoeken naar uitkeringsfraude zelf uit moeten voeren? In welke mate wordt dit bereikt door de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep? In welke mate zijn aanvullende maatregelen van uw kant noodzakelijk om dit resultaat te bewerkstellingen? Bent u bereid om deze maatregelen te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Studenten in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Vijf bezetters Maagdenhuis na ontruiming in vreemdelingendetentie»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Is het waar dat aanvankelijk vijf, maar nog altijd twee studenten van het Maagdenhuis in vreemdelingendetentie worden gehouden?
Inmiddels zijn alle personen in vrijheid gesteld nadat hun identiteit is vastgesteld. In sommige gevallen kon dit in één dag worden vastgesteld, in twee gevallen duurde het onderzoek drie dagen.
Is het waar dat vreemdelingendetentie uitsluitend bedoeld is voor uitzetting?
Ja.
Deelt u de mening dat vreemdelingendetentie niet mag worden toegepast op studenten met de Nederlandse nationaliteit?
Ja.
Is het waar dat de studenten in kwestie maar liefst negen maanden kunnen worden vastgehouden? Zo ja, op welke grond?
Nadat hun identiteit was vastgesteld, bleken de studenten in kwestie de Nederlandse nationaliteit te hebben. Het vreemdelingenrecht is op hen dus niet van toepassing
Deelt u de mening dat dit misbruik van het vreemdelingenrecht onaanvaardbaar is en dat deze studenten zo spoedig mogelijk moeten worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
De studenten zijn direct nadat hun identiteit was vastgesteld, vrijgelaten. De rechter heeft daarna bij uitspraken van 30 april 2015 (o.a. kenmerk AWB 15/7645) in de meeste gevallen een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vreemdelingenbewaring, variërend van € 105,– tot € 315,– omdat in deze gevallen een onjuiste afweging is gemaakt bij de inbewaringstelling. De rechter heeft echter niet geoordeeld dat sprake is van misbruik van bevoegdheden.
Deze uitspraak is teruggekoppeld aan de politie zodat in toekomstige gevallen met inachtneming van deze uitspraak wordt gehandeld. Ook zal in de opleiding en nascholing van de hulp Officieren van Justitie aandacht worden besteed aan de maatstaf die is gegeven in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak.
Ik wil u tot slot ook attent maken op de beantwoording van de vragen over dit onderwerp gesteld door het lid Recourt (PvdA), ingezonden op 21 april 2015 met kenmerk 2015Z07289.
Het bestemmingsplan in Utrecht omtrent het (Nieuwe) Zandpad |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het door de gemeente Utrecht ter inzage gelegde bestemmingsplan «Het Nieuwe Zandpad»? Bent u er ook mee bekend dat de gemeente Utrecht voornemens is 162 prostitutieramen te (doen) ontwikkelen op deze locatie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eerdere prostitutieramen aan het Utrechtse Zandpad en aan de Hardebollenstraat mede zijn gesloten op grond van onderzoek en recherchewerk van het Team Mensenhandel van de politie en de TaskForceMensenhandel, onder andere naar de veroordeelde mensenhandelaar Saban B.? Hoe beoordeelt u in dit licht het aantal ramen (162) dat de gemeente Utrecht wenst te exploiteren?
Het is een verantwoordelijkheid van het lokale gezag om ten aanzien van (toekomstige) raamprostitutie keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie en daarbij gebruik te maken van politie-informatie.
Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van exploitanten bij het faciliteren van mensenhandel zich niet altijd hoeft te vertalen in definitieve daadwerkelijke (strafrechtelijke) veroordelingen maar bevindingen hieromtrent uit opsporingsonderzoeken wel kunnen bijdragen aan beslissingen om exploitatievergunningen in te trekken of te verlenen?
Ja.
Wat is de betrokkenheid van de nationale politie geweest, uitgedrukt in fte per begrotingsjaar van 2008 tot en met 2013, concreet bij het Team Mensenhandel alsmede in de TaskForce Mensenhandel in opsporingsonderzoeken omtrent het Zandpad?
De systemen van de politie en het OM zijn er niet op ingesteld om op een eenvoudige en betrouwbare wijze tot op het gevraagde detailniveau de bestede tijd in fte’s te bepalen.
De TaskForce Mensenhandel heeft geen aandeel in operationele activiteiten. Van rijkswege was er, vanuit de Inspectie SZW, geen betrokkenheid op het vlak van hulpverlening in verband met de voormalige exploitatie van prostitutieramen in Utrecht.
Wat is de te voorziene betrokkenheid in fte volgens u bij de hierboven genoemde teams wanneer de ontwikkeling van het «Nieuwe Zandpad» realiteit wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie participerend in de TaskForce Mensenhandel en officieren van justitie in de voorbereiding op strafzaken en inspecties (waaronder hulpverlening), zijn van rijkswege betrokken bij de voormalige exploitatie van prostitutieramen op het Zandpad? Kunt u ten aanzien van deze instanties en organisaties ook de (te verwachten) betrokkenheid in fte weergeven zoals omschreven in de vorige twee vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de vorige drie vragen ook beantwoorden ten aanzien van het aantal aanwezige (alsmede toekomstige) fte ten aanzien van de tippelzone op de Europalaan in Utrecht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bij iedere weergave van het aantal fte in de beantwoording van bovenstaande vragen aangeven welke financiële weerslag dit heeft gehad in de betreffende departementale begrotingen van het betreffende begrotingsjaar?
Gezien mijn antwoord op vragen 4 tot en met 7 ben ik hiertoe niet in staat.
Bent u van mening dat de nieuw te ontwikkelen prostitutiezone (het Nieuwe Zandpad) een aanzienlijk beslag legt op de capaciteit van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel alsmede andere betrokken instanties en inspecties?
Ook hier geldt dat het een verantwoordelijkheid is van het lokale gezag om keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie, onder meer rekening houdend met de beschikbaarheid van capaciteit bij de lokale toezichthoudende en handhavende diensten.
Heeft u contact gehad met de gemeente Utrecht over het genoemde bestemmingsplan? Zo ja, welke boodschap heeft u daar overgebracht?
Nee, aangezien het een lokale aangelegenheid betreft.
Bent u bereid de hierboven genoemde betrokkenheid van het Team Mensenhandel van de nationale politie, de TaskForce Mensenhandel en andere instanties, alsmede de weerslag hierop in de Rijksbegrotingen, ook te zenden aan de Utrechtse gemeenteraad zodat de raad dit kan betrekken in zijn afwegingen over de te ontwikkelen plannen omtrent het Zandpad?
Deze antwoorden zijn openbaar.
De aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die de burgemeester van Delfzijl, Emme Groot, de commissaris van de Koning van Groningen, Max van den Berg en de samenwerkende bedrijven in de Eemsdelta u hebben gestuurd inzake de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?1
Ja. Ik heb op 13 mei jl. mijn reactie op de brief verstuurd. Een afschrift is bijgevoegd.
Is het waar dat er in juni 2013 aan de gemeente en provincie onderzoek is toegezegd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Medio 2013 heb ik met de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) het initiatief genomen voor een werkgroep die onafhankelijke onderzoeken begeleidt naar de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO en NAM.
Is er tot op heden onderzoek uitgevoerd naar de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl? Zo ja, bent u bereid om de gemeente over dit onderzoek te informeren? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn opheldering te verschaffen over de aardbevingsbestendigheid van het chemiepark in Delfzijl?
Het bedrijfsleven laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mogelijke risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het chemiepark. Hiervoor heeft de genoemde werkgroep eerst een methode ontwikkeld, aangezien er geen nationale norm of aanpak is voor het vaststellen of toetsen van de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties. Op mijn verzoek hebben Deltares en TNO een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Met behulp van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele industriële bedrijven. Omdat het hier om nieuwe vormen van onderzoek gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de opzet van dergelijke onderzoeken vooraf goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit de feitelijke onderzoeken worden gedeeld tussen de uitvoerende bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking; er is inmiddels een vierde versie beschikbaar. De onderzoeken zelf worden vergoed door NAM.
De ontwikkelde aanpak begint met een eerste fase waarin globaal (kwalitatief) wordt onderzocht welke delen van installaties relevant zijn in het kader van externe veiligheid en welke daarvan schade kunnen oplopen na een aardbeving. Na dit onderzoek wordt duidelijk welke installaties niet nader onderzocht hoeven te worden omdat de kans dat ze ernstig beschadigd raken heel klein is, of omdat de schadelijke gevolgen van beschadiging erg klein zijn. De tweede fase is gericht op de overblijvende installaties en behelst het uitrekenen tegen welke intensiteit van aardbeving ze bestand zijn en het bepalen of versterkingsmaatregelen nodig zijn, en zo ja, welke maatregelen dat kunnen zijn. In de derde fase worden noodzakelijke versterkingsmaatregelen uitgevoerd.
Het onderzoeksproces is er vooral op gericht om de langere termijn bestendigheid tegen eventuele zwaardere aardschokken in beeld en zo nodig op peil te brengen. De totale doorlooptijd van de drie fasen kan oplopen tot twee jaar; een reële schatting is nog moeilijk te maken. De prioriteit ligt daarom bij bedrijven die vallen onder de voorschriften van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Het is de bedoeling dat de onderzoeksresultaten in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag, in casu de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en met de Veiligheidsregio Groningen.
Ik zal de Nationaal Coördinator Groningen vragen om met de betrokken partijen te bespreken of, en zo ja, hoe het onderzoeksproces versneld kan worden.
Het bericht dat een Russisch museum delen van de MH17 tentoon gaat stellen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russisch museum stelt delen van MH17 tentoon»?1 Kunt u bevestigen dat het lokale oorlogsmuseum in de Russische stad Ejsk fragmenten van de MH17 gaat tentoonstellen?
Het kabinet is bekend met het bericht. Nederland heeft op donderdag jl. direct bij de Russische en de Oekraïense autoriteiten navraag gedaan naar de feiten rondom de berichtgeving en daarbij te kennen gegeven dat een dergelijke verplaatsing en tentoonstelling van de wrakstukken zeer ongepast zou zijn.
Oekraïne was via mediaberichten reeds op de hoogte, stelde in géén geval betrokken te zijn bij het weghalen van wrakstukken en beschikte niet over nadere informatie over het wrakstuk in kwestie. Rusland heeft te kennen gegeven dat de mediaberichtgeving niet juist zou zijn. Volgens Rusland is er geen enkel brokstuk aan het rayon Jejsk overgedragen en is er geen plan om fragmenten van het vliegtuig in Jejsk tentoon te stellen.
Het kabinet is bekend met berichten in de Russische media (Echo Moskvy en TV Dozhd) dat de veteranenorganisatie in Jejsk het brokstuk naar eigen zeggen op vrijdag 17 april heeft teruggebracht naar de Donbas regio.
Het kabinet heeft op basis van het bovenstaande geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Vanzelfsprekend zullen de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd worden en zal nadere actie ondernomen worden indien nodig.
Betreft het inderdaad brokstukken die men, zoals museumvoorzitter Finat Sjajchoelin beweert, bewust heeft laten liggen omdat ze niet relevant zouden zijn voor het onderzoek?
De bergingsmissie heeft in een eerdere fase zoveel mogelijk wrakstukken geborgen en naar Kharkiv gebracht. De relevante wrakstukken zijn naar Nederland vervoerd ten behoeve van het onderzoek van de OVV. Ook tijdens de fact finding missie en de nu actieve repatriëringsmissie zijn wrakstukken gevonden, die terug naar Nederland worden gebracht.
Daarnaast blijven de afspraken in stand zoals die zijn gemaakt met de lokale autoriteiten in de dorpen rondom de rampplek voor het verzamelen en overbrengen van eventuele brokstukken die in de toekomst nog zouden kunnen worden gevonden. Alle wrakstukken zijn, zoals bekend, eigendom van Malaysian Airlines.
Klopt het ook dat de stukken zijn geschonken, zoals de museumvoorzitter in het bericht beweert?
Het kabinet kan dit niet bevestigen, Nederland heeft in ieder geval geen wrakstukken geschonken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de interpretatie van directeur Sjajchoelin – dat de ontvangst en tentoonstelling van deze stukken een uitdrukking zijn van respect – moet worden heroverwogen tegen de achtergrond van het mogelijke gebrek aan respect dat nabestaanden hierbij kunnen ervaren?
Ja. Zoals bij vraag 1 is geantwoord, heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de tentoonstelling zal plaatsvinden. Indien dit toch het geval is, dan zou dat respectloos, grievend en bijzonder ongepast zijn. Het kabinet heeft de Nederlandse zorgen publiekelijk en in de bilaterale contacten met de betrokken landen onderstreept.
Bent u bereid, indien het bericht klopt, u hierover met de relevante Russische autoriteiten te verstaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’ |
|
Magda Berndsen (D66), Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ‘Bluscapaciteit ontoereikend bij grote brand’?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een grote brand onder meer bedrijven, scholen en ziekenhuizen aanzienlijke risico’s lopen, aangezien de bluscapaciteit van het waterleidingnet schijnbaar niet toereikend is?2
Nee, dit was mij niet bekend. Het Veiligheidsberaad heeft mij bij navraag bericht dat daarvan ook geen sprake is. Brandkranen die gevoed worden door het waterleidingnet vormen slechts één van de bronnen voor bluswater. Zo is het ook mogelijk bluswater te onttrekken aan bijvoorbeeld open water (vijvers, sloten, rivieren, e.d.), geboorde putten en tankauto’s.
Zo ja, hoe lang bent u er al van op de hoogte dat er een direct gevaar dreigt, ten gevolge van de ontoereikende bluscapaciteit, voor ondernemers en werknemers, leraren en leerlingen, doctoren en patiënten, in het geval van een grote brand bij bedrijven, scholen en/of ziekenhuizen? Zo nee, waarom bent u hier niet van op de hoogte, terwijl het hier gaat om een kerntaak van de overheid, namelijk het beschermen van haar burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van een landelijk probleem? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Is er – al dan niet naar aanleiding van verontrustende signalen – getracht deze problematiek in kaart te brengen? Met andere woorden: heeft u proactief gehandeld op het moment dat deze signalen u bekend werden? Zo nee, waarom niet, en bent u vervolgens bereid om per ommegaande alsnog te (laten) onderzoeken wat de omvang is van dit probleem?
Nee, naar mijn mening is hier geen sprake is van een landelijk probleem. Dat bericht ook het Veiligheidsberaad mij bij navraag.
Het Veiligheidsberaad geeft daarbij aan dat de beschikbaarheid van bluswater een zaak is van gemeenten en veiligheidsregio’s; de brandweer maakt deel uit van de veiligheidsregio.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een landelijk probleem de landelijke overheid mogelijk een rol heeft in het oplossen van het probleem, door te kijken of er op landelijk niveau maatregelen genomen kunnen worden die gemeenten, brandweer en drinkwaterbedrijven (beter) in staat stellen dit probleem gezamenlijk aan te pakken? Hoe verhoudt zich dit bijvoorbeeld tot de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er volgens u gebeuren om de bluscapaciteit op een acceptabel niveau te brengen, in acht nemende de aanpassingen die het waterleidingnet doormaakt/heeft doorgemaakt?3 Wat moet er volgens u gebeuren – gelet op het feit dat een grote brand op deze locaties zich ieder moment van de dag voor kan doen – om de bluscapaciteit op korte termijn te vergroten? Zijn u alternatieven bekend om te komen tot een toereikende bluscapaciteit? Zo ja, zijn deze alternatieven op dit moment haalbaar? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Er is geen extra actie nodig gericht op de bluswatercapaciteit. Het Veiligheidsberaad geeft bij navraag aan dat sprake is van een adequaat niveau. De bewering dat het gecontroleerd laten uitbranden van objecten het enige alternatief is dat voorhanden is, is dan ook onjuist.
Neemt u genoegen met het enige alternatief dat op dit moment voorhanden lijkt te zijn, namelijk het gecontroleerd laten uitbranden van objecten? Deelt u de mening dat het hier, naast de veiligheid van mensen, gaat om een onwenselijk verlies van bezit, zowel van de particulier, de ondernemer als van de overheid, en dat dit voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de minister de feiten over wietteelt verdraaide |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel, «Minister verdraaide feiten over wietteelt»?1
Voor mijn reactie op alle in het artikel gemaakte punten verwijs ik graag naar de brief die de Kamer op 29 april 2015 over dit onderwerp heeft ontvangen.
Neemt u de signalen van de in het artikel genoemde wetenschappers en onderzoekers serieus, dat onwelgevallige publicaties werden uitgesteld, conclusies selectief naar buiten zijn gebracht en vraagstellingen zo werden gestuurd dat deze het door de regering gewenste beleid zouden ondersteunen? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen?
Ik herken mij niet in deze signalen. Voor een reactie per in het artikel genoemd onderzoek verwijs ik naar eerdergenoemde brief.
Wat is uw reactie op het bericht dat, in tegenstelling tot wat tot nu toe door de regering werd beweerd, er feitelijk geen heldere cijfers bekend zijn over hoeveel procent van de Nederlandse wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd, terwijl dit door de regering steeds als een belangrijk argument wordt aangehaald om de lijn van de harde repressie te kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek naar illegale markten, net als overigens al het onderzoek naar illegale fenomenen, gaat met onzekerheden gepaard. Dit is een feit van algemene bekendheid. De intervallen die uit het laatste, meest grondige onderzoek naar de export van in Nederland geteelde cannabis naar voren komen, zijn de beste cijfers die de onderzoekers, gegeven de beschikbare data en gegeven de onzekerheden en gemaakte aannames, kunnen verschaffen. Hieruit blijkt dat hoogstwaarschijnlijk een (grote) meerderheid van de in Nederland geteelde cannabis wordt geëxporteerd.
Klopt het dat de regering aan een onderzoek van het bureau Rand Europe naar de regulering van wietteelt in andere landen de conclusie toedichtte dat in andere landen veel minder sprake is van regulering dan voorheen werd gedacht, terwijl die conclusie in het onderzoek helemaal niet terug te vinden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De conclusie die in de brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314) op grond van het onderzoek wordt getrokken luidt:
«Op grond van het rapport kan worden geconcludeerd, dat er zeker sprake is van ontwikkelingen in andere landen, maar dat deze aanzienlijk minder helder en eenduidig2 zijn dan dat in de diverse discussies en publicaties in Nederland wordt gesteld.»
Dit is niet in tegenspraak met wat er in het onderzoek staat. Zie ook voornoemde brief van 21 april 2015.
Bent u bereid om een nieuw, onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de voor- en nadelen van gereguleerde wietteelt, waarvan de uitkomsten en conclusies integraal met de Kamer zullen worden gedeeld? Zo ja, wanneer kunnen wij de onderzoeksopzet verwachten? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijkheid waarmee in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het verleden onderzoeken zijn uitgevoerd, staat voor mij niet ter discussie. Bovendien worden alle onderzoeken integraal met de Kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Het bericht 'Willekeur aanpak growshops' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Willekeur aanpak growshops»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent controle en inbeslagname bevestigen alsmede actualiseren ten tijde van de beantwoording van deze vragen?
Ik kan de in het artikel genoemde cijfers bevestigen. Dit zijn momenteel de meest actuele cijfers.
Hoe beoordeelt en verklaart u de regionale verschillen in de controle alsmede inbeslagname van professionele kweekbenodigdheden zoals deze worden aangeboden door growshops?
De nieuwe wet strafbaarstelling voorbereidingshandelingen illegale hennepteelt is per 1 maart 2015 in werking getreden. De handhaving hiervan is dus pas kort geleden begonnen. Het Openbaar Ministerie, de politie en de burgemeesters zijn in samenspraak met de andere betrokken partners (zoals de Belastingdienst en de FIOD) begonnen met de handhaving van de nieuwe wetgeving. In de driehoeken is de nieuwe wetgeving besproken en zijn handhavingsafspraken gemaakt. Er is onder andere binnengetreden bij een groot aantal growshops en er zijn benodigdheden voor de hennepteelt in beslag genomen.
De problemen rondom illegale hennepteelt zijn met name in de zuidelijke provincies groot. In de meeste politie-eenheden is inmiddels opgetreden op grond van de nieuwe wetgeving, maar de meeste acties vonden plaats in Zuid-Nederland.
Opsporingsresultaten die landelijk van belang zijn, worden met elkaar gedeeld. Zo worden bijvoorbeeld grote faciliteerders landelijk in kaart gebracht. Met de landelijke aanpak wordt een verplaatsing van de illegale hennepteelt naar andere regio’s zoveel mogelijk voorkomen. Signalen over uitwijkingen naar andere regio’s of naar het buitenland zijn niet ontvangen. Om verplaatsingseffecten naar andere landen te voorkomen wordt samengewerkt met omliggende landen, onder andere via Europol en Eurojust. In dat kader zijn die landen ook geïnformeerd over de nieuwe wetgeving in Nederland en de voorgenomen controles bij o.a. growshops. In België waren de voorbereidingshandelingen voor illegale hennepteelt overigens al strafbaar.
Het misdrijf van artikel 11a kent geen territoriale beperking, waardoor voorbereidingshandelingen die in het buitenland worden verricht en gericht zijn op het bevorderen van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale teelt van hennep ook onder de werking van deze strafbepaling kunnen vallen. Dit geldt dus ook voor growshops die op Nederland gerichte activiteiten vanuit het buitenland willen voortzetten.
Wat is de reden dat growshopshouders in nagenoeg alle delen van het land, met uitzondering van Zeeland, Zuid-West-Brabant en Zuid-Holland, tot op heden met rust worden gelaten door de politie en het openbaar ministerie (OM)?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn volgens u de risico's van een eenzijdige, regionale aanpak (in plaats van een landelijke uniforme bestrijding) met het oog op zoals het Landelijk Parket omschreef «een waterbedeffect en handelaren die met hun kweekspullen uitwijken naar andere regio's»?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u signalen dat sinds de inwerkingtreding van de strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt zich een dergelijk effect heeft voorgedaan dan wel uitwijking naar andere regio's heeft plaatsgevonden van het aanbieden van professionele kweekbenodigdheden? Wordt ook intensief contact gehouden met onder meer de Belgische en Duitse collega's om eventuele (wederzijdse) uitwijkingen te monitoren en op te sporen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de nationale politie, het OM en andere betrokken instanties de inwerkingtreding van de wet strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt hebben voorbereid, teneinde een landelijke aanpak te ontwikkelen om de strafbaar gestelde feiten op te sporen en te vervolgen?
Onder coördinatie van de regiegroep georganiseerde hennepcriminaliteit, bestaande uit onder meer medewerkers van het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en gemeenten, is een landelijke aanpak opgesteld om de nieuwe wetgeving te handhaven. In dit kader heeft het OM via de driehoeken gemeenten waarin een growshop gevestigd was, geïnformeerd over de wetswijziging en is aan eigenaren van growshops kenbaar gemaakt dat zij hun winkel dienen te sluiten. Gezien de diversiteit aan problematiek, alsmede verschillende lokale prioriteiten, is binnen de landelijke aanpak wel ruimte voor maatwerk. Regionale driehoeken stellen eigen prioriteiten in de handhaving.
Op welke wijze wordt bij de handhaving van de wet ook aandacht besteed aan het aanbod van professionele kweekbenodigdheden (zoals een kweektent) bij grotere tuincentra alsmede op verkoopsites?
Het nieuwe artikel 11a Opiumwet is toegespitst op het voorbereiden van beroeps- en bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt, zodat in de voorfase opgetreden kan worden tegen faciliteerders van illegale hennepteelt. De nieuwe wet vormt een extra barrière in het proces van illegale hennepteelt. Het strafrechtelijk optreden ziet op alle facilitators die zich schuldig maken aan illegale hennepteelt, dus ook op de verkopers die zich op het internet bewegen. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn zich ervan bewust dat telers een omweg zullen zoeken om hun criminele activiteiten te kunnen voortzetten. Onderdeel van de landelijke aanpak betreft ook de voorlichting en informatievoorziening over de nieuwe wetgeving aan de brancheorganisaties van tuin- en bouwcentra.
Wat is de wijze waarop onder meer LTO‚ Nederland,‚ de ‚Raad‚ Nederlandse‚ Detailhandel‚ en‚ de ‚Tuinbranche‚ Nederland zich hebben voorbereid op het wetsvoorstel, alsmede hier nu rekening mee houden, dat wil zeggen, geen onderzoeksplicht hebben maar volgens u wel een kritische houding mogen hebben?2
Voordat het wetsvoorstel in werking trad is er contact geweest met verschillende brancheverenigingen. Zoals ik in mijn brief van 7 december 20123 heb laten weten, hebben de verschillende verenigingen‚ aangegeven het ‚risico ‚van verplaatsing ‚van ‚het ‚growshopaanbod‚ gering ‚te‚ achten en wil geen van de partijen geassocieerd worden met illegale hennepteelt. Recentelijk is er wederom contact geweest. Ook richting de brancheverenigingen is nogmaals aangegeven dat de nieuwe wet geen onderzoeksplicht creëert. Noch voor bijvoorbeeld bedrijven/verkopers als bouwmarkten en tuincentra, noch voor dienstverleners als loodgieters en elektriciens. Het gaat erom dat winkeliers en dienstverleners hun ogen niet sluiten als zij spullen verkopen, waarvan zij weten dat die zullen worden gebruikt voor de illegale hennepteelt. Worden zij geconfronteerd met omstandigheden die een ernstige reden opleveren om te vermoeden dat er sprake is van hennepteelt, dan mogen zij daaraan niet meewerken. Gewone onachtzaamheid of onoplettendheid leidt niet tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat growshops en andere aanbieders adverteren met de boodschap dat ook anoniem besteld kan worden? Wat zijn de risico's hiervan en op welke wijze kan zowel deze wijze van adverteren alsmede het anoniem bestellen volgens u zoveel mogelijk worden tegengegaan?
Het aanbieden/verkopen van producten ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige illegale hennepteelt is strafbaar. Ook aanbieders die faciliteren om anoniem dergelijke goederen te kopen, vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet en worden aangepakt. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat ook enkel het aanbieden van één specifiek product zoals lampen of ventilatoren als faciliteren van de illegale hennepteelt kan worden beschouwd door het OM en mogelijk dus een vervolging kan worden ingesteld?
Ja, het aanbieden van één specifiek soort product kán voldoende zijn om vervolging in te stellen. Artikel 11a Opiumwet bepaalt in welke gevallen een aantal nader omschreven voorbereidingshandelingen strafbaar is, maar introduceert geen algemene onderzoeksplicht. Het betreft hier situaties waarin de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn gedragingen bijdragen aan het plegen van de feiten die strafbaar gesteld zijn in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Dit doet zich slechts voor als de indicaties hiervoor niet mis te verstaan zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van situaties waarin voor ieder weldenkend mens in de gegeven omstandigheden duidelijk moet zijn dat met zijn gedraging een overtreding van de Opiumwet wordt gefaciliteerd. Het bewijs dat van een dergelijke situatie sprake is, zal telkens afhangen van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Als een gedraging onmiskenbaar strekt tot het faciliteren van een overtreding van de Opiumwet, zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit de aard en de bedoeling van die gedraging. Wanneer de gedraging meer alledaags is, zullen hogere eisen gelden voor het bewijs van hetgeen de betrokkene wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de gedraging werd verricht. «Gewone» onachtzaamheid of onoplettendheid is dus niet hetzelfde als «ernstige reden om te vermoeden».
Wat is tot op heden de realisatie van uw verwachting dat minder capaciteit van de politie en het OM nodig is dan nu het geval is, als gevolg van onderhavig wetsvoorstel?3
Door faciliteerders effectiever aan te pakken wordt vooraan in de productieketen ingegrepen, nog voordat sprake is van hennepkwekerijen. Ook wordt door de strafbaarstelling de drempel om een nieuwe kwekerij te starten verhoogd, doordat het daartoe benodigde materiaal niet meer zoals voorheen in de growshops op de hoek te verkrijgen is. De verwachting is dat hierdoor op termijn efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare capaciteit. De inwerkingtreding van de wetswijziging is te recent om hierover op dit moment uitspraken te kunnen doen. Ook het aanbieden van kweekbenodigdheden op internet kan sinds de wetswijziging worden aangepakt (zie ook het antwoord op vraag5.
Hoe beoordeelt u de vorige vraag in het licht van de bestrijding van het (veronderstelde toegenomen) aanbod op internet van professionele kweekbenodigdheden?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is bij de reeds uitgevoerde controles en inbeslagnames ook doorgerechercheerd op zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit? Kunt u een overzicht geven van de bevindingen daaromtrent tot op heden en is dat doorrechercheren ook de insteek voor toekomstige handhaving van de wet voor de politie en het OM?
De georganiseerde illegale hennepteelt is ernstige, ondermijnende criminaliteit. Het gaat gepaard met onder meer onveiligheid in woonwijken, bedreigingen en liquidaties. Er gaat eveneens veel crimineel verkregen vermogen om in deze wereld. Bij de controles en doorzoekingen die al hebben plaatsgevonden, zijn diverse bescheiden in beslag genomen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan administratie van verkopers. Daar vindt verder onderzoek naar plaats en daar zal op doorgerechercheerd worden, als er bijvoorbeeld indicaties zijn van criminele samenwerkingsverbanden. Aangezien de wet 1 maart 2015 in werking is getreden en de onderzoeken naar aanleiding van de controles nog lopen, kan ik nog geen informatie geven over zwaardere en achterliggende vormen van criminaliteit.
De uitgifte van Turkse paspoorten aan jihadgangers |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «More than 100.000 fake Turkish passports given to ISIL»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bewering dat (aspirant-)strijders van ISIS meer dan 100.000 Turkse paspoorten hebben ontvangen, om vervolgens naar Syrië af te kunnen reizen?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie om de beweringen in dit artikel te verifiëren.
Kunt u bevestigen dat ongeveer 50.000 Oeigoeren zich bij ISIS hebben kunnen aansluiten door een maas in de Turkse wet, die volgens dit bericht tot de vrijlating van Oeigoerse aspirant-jihadstrijders heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met jihadgangers die door de Turkse autoriteiten worden aangehouden?
Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke maatregelen ondernemen de Turkse autoriteiten om te voorkomen dat aspirant-jihadstrijders uitreizen naar Syrië? Beoordeelt u deze inspanningen als voldoende? Worden de gegevens van aangehouden jihadgangers met Europese landen gedeeld? Is hierover reeds overleg geweest tussen enerzijds de Europese Unie en/of bondgenoten in de strijd tegen ISIS en anderzijds Turkije?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Dit blijkt ook uit de actieve rol die het speelt als co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), een multilateraal forum van 30 landen.
In het tegengaan van aspirant-jihadstrijders wordt informatie tussen Turkije en het herkomstland gedeeld. Het elkaar tijdig informeren en het delen van informatie met betrokken landen is eveneens een specifiek onderwerp binnen de Working Group on Foreign Terrorist Fighters binnen de anti-ISIS coalitie waar Nederland en Turkije voorzitter van zijn, waarvan de eerste bijeenkomst plaatsvond op 7 april jl.
Het alsnog straffen van een ambtenaar om een IS-tweet |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Ambtenaar alsnog gestraft om IS-tweet»?1
Ja.
Welke consequenties trekt u uit het feit dat de Adviescommissiegrondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) geoordeeld heeft dat het publieke optreden van de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in belangrijke mate mede de maatschappelijke beroering heeft veroorzaakt?
Over de consequenties die ik trek uit het oordeel van de AGFA, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. In die brief heb ik mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, vermeld.
Hoe verklaart u dat de NRC het AGFA-advies nog eerder in handen kreeg dan de betreffende ambtenaar of haar belangenbehartigende advocaat?
Ik concludeer dat de NRC over het advies beschikt. Op welke wijze de NRC de beschikking over het advies heeft gekregen, is mij niet bekend. Ook is mij niet gebleken dat mijn ambtenaren het advies ter beschikking hebben gesteld aan anderen dan de betreffende ambtenaar en haar belangenbehartigende advocaat.
In algemene zin is het in strijd met de integriteitsregels van het Rijk om zonder toestemming vertrouwelijke informatie te verstrekken aan de media. Indien een ambtenaar zich daaraan schuldig maakt kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd.
Is het gebruikelijk dat ambtenaren in kwestie het nieuws moeten vernemen via de media? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, wat voor conclusies trekt u hieruit?
Het is niet correct dat ambtenaren zaken die hun individuele rechtspositie aangaan via de publieke media moeten vernemen. Het is betreurenswaardig dat betrokken ambtenaar het advies via de media heeft moeten vernemen.
Heeft u onderzocht of er sprake is geweest van bewust lekken naar de media? Zo ja, wat is de uitkomst van uw onderzoek? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht er sprake zijn van bewust lekken naar de media, bent u dan voornemens om een disciplinaire maatregel op te leggen aan diegene die dit advies aan de pers gelekt heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u het AGFA-advies geheim willen houden tot de laatste beroepsmogelijk gepasseerd is?
Met de secretaris van de AGFA is overleg gevoerd over het tijdstip en de wijze van publicatie van het advies op de website van de commissie. Daarbij is afgesproken dat het advies op de website van de commissie zal worden gepubliceerd, nadat met de betrokken ambtenaar is gesproken over het door mij te nemen besluit. Dit vanuit zorgvuldig personeelsbeleid en in het belang van de betrokken ambtenaar.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar afgeweken van een advies van de AGFA? Waarom wijkt u in dit geval af van het door de AGFA gegeven advies?
Het is mij niet bekend of en zo ja, hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar van de adviezen van de AGFA is afgeweken.
De AGFA heeft een advies opgesteld ten behoeve van het bevoegd gezag. Over mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd met mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. Mijn ambtenaren zijn in overleg met de betrokken ambtenaar om daaraan uitvoering te geven.
Waarom gaat u tegen het oordeel van de AGFA in en geeft u de ambtenaar geen schriftelijke berisping maar een voorwaardelijk strafontslag?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat wanneer niet één, maar zelfs twee ministers zich publiekelijk voorbarig negatief uitlaten over een uiting op social media van een ambtenaar de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord? Zo ja, vindt u dan dat beide ministers excuses zouden moeten maken aan betreffende ambtenaar? Zo nee, bent u dan bereid om in lijn met het AGFA-advies de ambtenaar eervol ontslag te verlenen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u in het kader van het gelijkheidsbeginsel dat andere ambtenaren o.a. van de politie die zich racistisch hebben geuit op social media geen disciplinaire maatregel opgelegd krijgen? Vindt u dat hier sprake is van het meten met een dubbele maat? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Wanneer sprake is van een vermoeden van een integriteitsschending door een ambtenaar dient het bevoegd gezag hiernaar onderzoek te doen. Dat geldt ook voor politieambtenaren. Bij de vraag of en welke (disciplinaire) maatregelen moeten worden getroffen dienen alle omstandigheden van het individuele geval te worden meegenomen, zoals de aard van de integriteitsschending, de sector waar de betrokken ambtenaar werkzaam is en de functie/werkplek van de betrokken ambtenaar. Nadat het onderzoek is afgerond maakt het bevoegd gezag het besluit kenbaar aan de ambtenaar. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over het aantal onderzoeken en opgelegde maatregelen.
Indien er het voornemen bestaat deze ambtenaren een disciplinaire maatregel op te leggen, kunt u de Kamer dan informeren over de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat er drie ultraorthodoxe sjeiks uit België in Utrecht komen spreken |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er drie ultraorthodoxe sjeiks uit België in Utrecht komen spreken?1
Het Kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart jl.). Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In een rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht is niet verboden en in dit het geval ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. In de brief aan uw Kamer van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat verspreiding van onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen onwenselijk is, en welke maatregelen vanuit de rijksoverheid daar bij passen binnen de geldende wet- en regelgeving (zoals bijvoorbeeld het weigeren van visa van predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld, of een eventuele strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie wanneer sprekers personen beledigen, opruien, aanzetten tot geweld of aanzetten tot haat tegen bevolkingsgroepen).
Is het waar dat één van deze predikers, Abo Chayma, in België veroordeeld is tot een driejarige voorwaardelijke celstraf vanwege betrokkenheid bij duivelsuitdrijving met dodelijke afloop? Kunt u uw antwoord toelichten?
De in het artikel genoemde sjeik Abo Chayma was één van de vijf aangekondigde sprekers, maar hij is niet aanwezig geweest. Betrokkene was niet visumplichtig. Er kan derhalve niet nagegaan worden of de genoemde spreker (voorwaardelijk) is veroordeeld in België. De visumaanvraag vormt een grondslag om dit na te gaan; dat is hier dus niet aan de orde. Ook is er op grond van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst (SUO) geen grondslag om deze informatie op te vragen. Het opvragen van deze informatie kan alleen voor zover dat in het belang is ter bestrijding van toekomstige strafbare feiten, ter voorkoming van strafbare feiten en/of ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid (artikel 46 en 129 SUO).
Kunt u per prediker aangeven welke nationaliteit zij hebben? Hebben zij een visum nodig om Nederland binnen te komen? Zo ja, op welke gronden is dit visum verstrekt cq niet geweigerd?
De stichting had voor deze bijeenkomst vijf sprekers aangekondigd, waarvan één persoon visumplichtig was. Intrekken van het visum is niet aan de orde geweest.
Wat vindt u ervan dat de stichting alFitrah, die zich zegt in te zetten voor het «bestrijden en voorkomen van extremisme» en waarvan jongeren «de belangrijkste doelgroep» zijn, een prediker uitnodigt met een dergelijke radicale achtergrond? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In een reactie op de mediaberichtgeving geeft het bestuur van de stichting alFitrah aan dat de conferentie een vredelievend karakter heeft en dat de stichting staat voor de bestrijding en het voorkomen van radicalisering van moslimjongeren. In Nederland heeft iedereen het recht om een bijeenkomst te organiseren binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. Als tijdens een bijeenkomst wordt overgegaan tot strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haatzaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen. De conferentie in Utrecht is nauwlettend gevolgd. De gemeente en politie hebben met de organisatie, de stichting alFitrah, de gang van zaken tijdens de conferentie besproken.
Denkt u dat een stichting die zegt «op te roepen tot de zuivere Islam» en dergelijke predikers uitnodigt op enigerlei wijze bijdraagt aan het bestrijden en voorkomen van extremisme? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de stichting aLFitrah door de Universiteit van Utrecht, de Vrije Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Utrecht, de Hogeschool van Amsterdam, het ROC Midden Nederland, de Haagse Hogeschool, het ROC Asa en IN Holland is erkend als leerbedrijf zoals de stichting claimt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Neen, deze organisatie wordt niet door de genoemde onderwijsinstellingen erkend als leerbedrijf, maar voor de mbo-studenten door het betreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. De erkenningsprocedure in het mbo verloopt via de kenniscentra, die op basis van door de gezamenlijke kenniscentra opgestelde criteria toetsen of een bedrijf voldoet aan de voorwaarden voor een veilige leeromgeving. Bij de laatste formele herbeoordeling in 2012 was er geen concrete aanleiding of signaal vanuit scholen of studenten met betrekking tot dit leerbedrijf om de erkenning in te trekken. In het hoger onderwijs kennen we geen erkende leerbedrijven, deze systematiek komt alleen binnen het mbo voor.
Wat vindt u ervan dat één van de doelstellingen van Stichting alFitrah is «het verrichten van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de da3wah en de moslims»? Zijn er vanuit genoemde onderwijsinstellingen studenten die bij alFitrah stage lopen of hebben gelopen? Is dat wat u betreft acceptabel?
Het doen van wetenschappelijk onderzoek is niet slechts voorbehouden aan bepaalde instituten, groepen of individuen. Het staat de stichting aldus vrij om het doen van wetenschappelijk onderzoek als doelstelling te formuleren. In Nederland kennen we geen limitatieve opsomming voor de doeleinden van wetenschappelijk onderzoek die een onafhankelijke stichting, vanuit eigen budget, wil financieren.
Voor het hoger onderwijs wordt geen landelijke lijst bij gehouden van studenten die ergens stage lopen of hebben gelopen. Het is aan opleidingen zelf om te oordelen over de geschiktheid van een bepaalde stageplaats, bezien in het kader van de opleiding die de student volgt. In het mbo heeft de bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laatste bekende stagiair begin februari de stage bij alFitrah afgerond. Voor zover bekend is er nu geen mbo-student op stage bij alFitrah. In 2013 hebben dertien mbo-studenten stage gelopen bij deze stichting. Gelet op de nu bekende feiten wordt extra kritisch gekeken naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u ervan dat deze stichting stagiaires in ruil voor het lopen van stage «een eeuwige investering voor het hiernamaals» belooft «door bij te dragen aan de da3wah»?4
Een stichting is vrij om stages aan te bieden zonder geldelijke vergoeding. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 wordt gezien de nu bekende feiten extra kritisch gekeken naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving.
Wat vindt u ervan dat deze stichting een erkenning heeft als leerbedrijf? Bent u van plan deze erkenning te ontnemen? Zo nee, waarom niet?
Betrokken scholen en het kenniscentrum zijn ervaringen met de stichting alFitrah als leerbedrijf aan het beoordelen. Voorlopig worden er geen studenten naar toe gestuurd. Het kenniscentrum gaat op korte termijn het leerbedrijf opnieuw bezoeken om te beoordelen of het een goede en veilige leeromgeving kan bieden voor studenten. Op basis van deze beoordeling wordt besloten de erkenning al dan niet in te trekken. Uiteraard zal naar aanleiding van de nu bekende feiten extra kritisch gekeken worden naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving.
Heeft de stichting alFitrah op enig moment structureel of op projectbasis subsidie ontvangen van overheidsinstellingen? Zo ja, waarvoor was deze subsidie bedoelt en welk werk heeft deze stichting met dat geld verricht? Behoort deze stichting, gezien het bovenstaande, wat u betreft subsidie ontvangen?
Neen, de stichting heeft voor zover bekend noch van het Ministerie van OCW noch van de gemeente Utrecht op structurele basis of projectbasis subsidie ontvangen.
Heeft de stichting alFitrah een ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen) status? Zo ja, ziet u in het voorgaande reden om deze in te trekken?
Neen, de stichting alFitrah heeft geen ANBI-status (alle stichtingen die een ANBI-status hebben, zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst).
Risico’s van steunverlening aan Syrische strijdgroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke gewapende groeperingen u steunt in Syrië? Zo neen, waarom niet?1
Nee. In het belang van de veiligheid van de bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de groepen waaraan steun wordt overwogen. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage die uw Kamer op 7 april 2015 toe is gegaan (Kamerstuk 27 925, nr. 534) komen alleen zorgvuldig doorgelichte groepen in aanmerking voor steun.
Wie of wat beschouwt u als «gematigde» Syrische strijdgroepen? Hoe bepaalt en controleert u of een strijdgroep «gematigd» is? Zijn dit ook strijdgroepen die beogen in Syrië de sharia in te voeren?
Of een groep gematigd is wordt onder andere bepaald aan de hand van een toets aan de voor het kabinet doorslaggevende criteria voor steunverlening. Voor een omschrijving van de criteria wordt verwezen naar de voortgangsrapportage.
Waarom geeft u steun aan groepen die door «partners» als voldoende betrouwbaar zijn aanbevolen? Welke partners geven deze aanbevelingen en op welke gronden acht u de aanbevelingen betrouwbaar? Is Turkije, waarvan algemeen bekend is dat zij extremistische groeperingen in Syrië hebben gesteund en gedoogd, één van deze «partners»? 2
De visie van partners kan als extra waarborg onderdeel van de selectie van groepen zijn, maar geldt niet als voorwaarde voor Nederlandse steun. In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de partners met wie wordt samengewerkt.
Welke organisatie(s) gaan de Nederlandse steun vanuit Turkije en Jordanië afleveren in Syrië? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van die organisatie(s) vastgesteld?
In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de uitvoerende organisatie(s) en over de gehanteerde werkwijzen. De keuze voor de organisatie(s) komt voort uit de resultaten van de fact finding-missie die in het najaar van 2014 plaatsvond.
Worden de Nederlandse goederen vervoerd door gebieden in handen van extremistische groeperingen als Al-Nusra of de Islamitische Staat? Zo ja, waaraan ontleent u de illusie dat deze extremistische groeperingen al deze presentjes niet gretig uitpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of Nederlanders mogelijk strafbaar zijn als ze zich aansluiten bij gewapende groeperingen die door u worden gesteund? Zo neen, schept u hiermee niet een enorm precedent waarop gevaarlijke teruggekeerde jihadisten die zich hebben aangesloten bij door u gesteunde groepen zich kunnen beroepen om maatregelen en straffen te ontlopen?
Ja, Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund.
Deelt u de mening dat het knettergek is gewapende groeperingen in Syrië te steunen als, om met de woorden van één van uw topambtenaren te spreken, zelfs Nederlandse jihadgangers niet kunnen vaststellen bij welke groepering ze zich hebben aangesloten?
Nee. Alleen zorgvuldig doorgelichte groepen komen in aanmerking voor steun. Bovendien wil het kabinet gematigde gewapende groepen juist steunen om te voorkomen dat gematigde strijders of hun achterban zich bij gebrek aan middelen en alternatieven aansluiten bij ISIS, Jabhat Al Nusra of andere extremistische groeperingen.
Wilt u de steun aan gewapende groeperingen in Syrië per direct beëindigen omdat u op geen enkele wijze redelijkerwijs kan garanderen dat de Nederlandse steun niet zal verdwijnen in de klauwen van moordlustige jihadisten?
Nee.
Het bericht ‘De jeugdwet, het CBS en… privacy’ |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De jeugdwet, het CBS en ... privacy?1
Het bericht suggereert ten onrechte dat er persoonsgegevens «op straat» komen te liggen. De systematiek van de beleidsinformatie is zodanig ingericht dat geen tot personen herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Ook wordt gesuggereerd dat bepaalde informatie pas onlangs bekend is geworden. De datasets die het CBS uitvraagt bij aanbieders van jeugdhulp staan sinds 14 maart 2014 op de website www.voordejeugd.nl.
Voor het uitvragen van deze data voor beleidsinformatie is een grondslag opgenomen in de Jeugdwet. De uitvraag van beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet betreft minder gegevens dan het landelijk rapportage format dat voor de bureaus jeugdzorg gehanteerd werd op grond van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Tot 1 januari 2015 dienden aanbieders vier keer per jaar gegevens te leveren; na 1 januari 2015 twee keer (behoudens over jeugdreclassering vanwege de strafrechtmonitor). Bovendien zijn bijvoorbeeld de categorieën van jeugdhulp identiek aan de categorieën die aanbieders dienen te gebruiken voor de verantwoording van de door hen bestede middelen in het Jaardocument jeugdhulp en aan de categorieën die worden aanbevolen in de standaarddeclaratie jeugdhulp. Wanneer deze vereenvoudiging wordt vergeleken met de uitvragen in het kader van de vroegere regelgeving, is hier sprake van een beperking van administratieve lasten.
De bevoegdheden, zoals het verwerken van persoonsgegevens en verantwoordelijkheden, zoals het waarborgen van de privacy van het CBS zijn ondergebracht in de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen.
Voor het project «Data en systematiek beleidsinformatie jeugd» is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS in plaats van totalen per maand individuele gegevens wil ontvangen? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, kunt u uw opvatting toelichten? Zo nee, gaat u het CBS hierop aanspreken?
De systematiek van de beleidsinformatie jeugd is inderdaad zodanig ingericht dat het CBS persoonsgegevens ontvangt. De bevoegdheid daarvoor is specifiek wettelijk geregeld in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet.2 De gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aanleveren, verwerkt het CBS tot statistieken en rapportages, waarin personen niet afzonderlijk herkenbaar zijn. Het CBS publiceert de statistieken en rapportages op StatLine, de elektronische databank van het CBS. Dit maakt het mogelijk voor gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor VWS en VenJ, om de voor hen relevante beleidsinformatie in tabellen en grafieken samen te stellen. De beleidsinformatie komt ook beschikbaar via de Landelijke Jeugdmonitor en via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. De gegevens worden zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau gepubliceerd. De tabellen gaan niet alleen over aantallen trajecten en jeugdigen naar hulpvorm, maar ook over allerhande kenmerken van de jeugdigen en de trajecten, zoals de duur, de verwijzer en de reden van de beëindiging. Daarnaast komt er een tabel met gegevens op wijkniveau. Op deze manier kunnen gemeenten wijken met elkaar vergelijken.
Deelt u de mening dat, als het CBS het Burgerservicenummer (BSN), de postcode en de geboortedatum van iemand verzamelt, het CBS en de gemeente met deze gegevens eenvoudig de informatie tot één persoon kunnen herleiden?
Wanneer een BSN, postcode en geboortedatum beschikbaar zijn, is de informatie inderdaad tot één persoon herleidbaar. Het CBS ontvangt deze persoonsgegevens, maar anonimiseert en versleutelt het BSN direct na ontvangst en verwijdert identificeerbare persoonsgegevens, zodat al tijdens de verwerking van de gegevens door het CBS de privacy van de betrokkene gewaarborgd blijft. Vervolgens zijn de door het CBS gepubliceerde gegevens niet herleidbaar tot individuele personen.
Voor nadere informatie verwijzen wij u graag naar de handreiking beleidsinformatie jeugd die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen, tezamen met de PIA beleidsinformatie.
Wat is uw reactie op de constatering dat de gemeente de in de jeugdzorg verzamelde gegevens kan herleiden tot een individu? Vindt u dit wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, daar wordt aangegeven dat de gegevens worden geanonimiseerd en versleuteld door het CBS, welke te verzamelen gegevens, zoals genoemd in de opsomming (of nog aanvullend op die opsomming), worden geanonimiseerd dan wel versleuteld? Is met deze versleuteling en anonimisering van gegevens de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd?
Direct na binnenkomst anonimiseert en versleutelt het CBS het BSN en verwijdert het CBS alle identificerende persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats, en geboortedag). Daarnaast treft het CBS maatregelen zodat de gepubliceerde gegevens niet tot een persoon herleidbaar zijn. Zo is de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen. Zie hierover ook informatie op de CBS website3, en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegestuurde PIA beleidsinformatie.
Waarom is het nodig al deze gegevens te verzamelen? Wat wordt er met deze gegevens precies gedaan?
De verantwoordelijkheid voor jeugdhulp ligt in de nieuwe Jeugdwet bij de gemeenten. Daarnaast blijft het Rijk stelselverantwoordelijk. Om met het oog op deze verantwoordelijkheden van zowel de gemeenten als van het Rijk de werking van het stelsel te kunnen monitoren is er beleidsinformatie nodig. Hiertoe wordt een beperkte set gegevens structureel uitgevraagd en verstrekt aan het CBS. Het CBS kan vervolgens op basis van benchmarking met een zestal (al beschikbare) maatschappelijke indicatoren (wonen, school, werken, middelengebruik, politiecontacten en kindermishandeling) en de aan het CBS te verstrekken dataset over jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, gelijksoortige gemeenten vergelijken en bij waargenomen interessante verschillen periodiek kwalitatief nader onderzoek doen. Voor een nadere toelichting verwijzen wij naar de factsheet beleidsinformatie op www.voordejeugd.nl en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegezonden handreiking beleidsinformatie jeugd en de PIA beleidsinformatie. Over het nut en de noodzaak van het verwerven van beleidsinformatie is ook een animatiefilm gemaakt.4
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op de hoogte van deze werkwijze? Heeft het CBP deze werkwijze goedgekeurd?
Het Cbp is op de hoogte van de systematiek van de beleidsinformatie jeugd. Het Cbp heeft geadviseerd over het Besluit Jeugdwet, waarin nadere regels zijn gesteld over de beleidsinformatie. In de nota van toelichting bij het Besluit Jeugdwet is ingegaan op dat advies.5 Voor een nadere juridische toets van de van de gevolgen voor de bescherming van de persoonsgegevens zij verwezen naar de op 14 april 2015 aan uw Kamer verzonden PIA beleidsinformatie jeugd.
Bent u bereid het CBP over deze kwestie om advies te vragen, en tot die tijd de aanlevering van gegevens op anonieme basis te laten geschieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen, en kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Schenden de professionals door het moeten aanleveren van deze gegevens hun beroepsgeheim? Wat is uw reactie hierop? Mag dit van een professional worden gevraagd?
Het beroepsgeheim dat professionals hebben op grond van artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11, eerste lid van de Jeugdwet geldt niet als sprake is van uitdrukkelijke toestemming of een wettelijke verplichting. Zowel artikel 7.3.4 juncto artikel 7.4.3 van de Jeugdwet als artikel 33, vierde lid, van de Wet op het CBS bevatten een expliciete wettelijke verplichting om deze gegevens aan het CBS te verstrekken. Voor professionals betekent dit dat zij hun beroepsgeheim dus niet schenden bij het aanleveren van deze gegevens aan het CBS.6
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS met een boete dreigt als jeugdzorginstellingen gegevens niet op de gevraagde wijze willen aanleveren? Wat is uw reactie hierop?
De verplichte aanlevering van de beperkte dataset voor beleidsinformatie is expliciet in de Jeugdwet geregeld, zodat op basis van betrouwbare cijfers het jeugdhulpgebruik inzichtelijk wordt voor met name gemeenten en het Rijk. Deze cijfers kunnen gebruikt worden voor het ontwikkelen, evalueren of bijstellen van beleid, maar kunnen ook een rol spelen bij de inkoop van jeugdhulp. Het is daarom van groot belang dat de informatie betrouwbaar en volledig is. Op grond van de Wet op het CBS is het CBS inderdaad bevoegd een boete op te leggen ter handhaving van de wettelijke verplichting.
Wordt door deze informatieverzameling de administratieve last van de professional verhoogd? Hoe valt dit te rijmen met uw streven deze administratieve lasten zoveel mogelijk te verlagen?
De administratieve lasten blijven beperkt, omdat het gaat om gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen toch al registreren. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het mogelijk, en zo ja, vindt u het wenselijk, dat na tien of twintig jaar nog terug is te vinden dat er binnen een bepaald gezin of in relatie tot een bepaalde persoon (bijvoorbeeld) een maatregel is opgelegd?
De door het CBS gepubliceerde gegevens zijn niet herleidbaar tot individuele personen.