Misbruik van de introducéregeling bij schietsportverenigingen |
|
Nine Kooiman , Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de televisieuitzending van het programma «Undercover in Nederland», waarin naar voren kwam dat er nog steeds schietsportverenigingen zijn die onzorgvuldig omgaan met de aangescherpte regels, waaronder de introducéregeling?1
Hoewel de onregelmatigheden die in de uitzending zijn aangetoond slechts betrekking hadden op een klein aantal schietverenigingen, ben ik hierover toch teleurgesteld. De aanscherping van de regels voor schietverenigingen is immers het gevolg van het tragische schietincident in Alphen aan de Rijn. Men zou daarom verwachten dat álle schietverenigingen zich hiervan serieus bewust zouden zijn.
Welke maatregelen kunnen worden getroffen als schietsportverenigingen zich niet aan de regels houden? Welke van die maatregelen zullen worden getroffen tegen de schietsportverenigingen in genoemde televisieuitzending als deze zich niet aan de regels hebben gehouden?
Als een schietvereniging zich niet aan de regels houdt, kan het certificaat dat de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) verleent, door de KNSA worden ingetrokken. Voor verenigingen die bij de KNSA aangesloten zijn, geldt dat zij ook nog geroyeerd kunnen worden. Het bestuur van de KNSA heeft mij laten weten dat tegen de verenigingen waar de onregelmatigheden zijn geconstateerd maatregelen zijn genomen. Twee van de drie verenigingen die nog niet gecertificeerd waren, zijn door de KNSA geïnformeerd dat zij niet gecertificeerd zullen worden. Van de vereniging die wel gecertificeerd was, is het certificaat direct door de KNSA ingetrokken.
Als er signalen binnenkomen over onregelmatigheden, zoals via deze uitzending, is dat voor de politie altijd aanleiding om te handhaven. Als blijkt dat aanwezigen bijvoorbeeld met een zwaarder kaliber wapen schieten terwijl zij daar geen vergunning voor hebben, of dat sprake is van alcoholgebruik op de baan, kan de politie het (verenigings-)verlof intrekken. De politie zal per geval bezien welke maatregelen genomen worden tegen schietsportverenigingen die zich niet aan de regels houden.
Is het mogelijk om een schietsportvereniging te sluiten indien deze zich niet aan de regels heeft gehouden? Zo ja, wanneer wordt daartoe overgegaan en kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
De grondslag voor het functioneren van een schietvereniging waar de schietsport wordt beoefend, vervalt op het moment dat de vereniging niet (meer) door de KNSA gecertificeerd is. Het eventuele verenigingsverlof alsmede de individuele verloven van leden worden dan namelijk ingetrokken. Vanaf dat moment kan er op de betreffende schietvereniging niet meer met vuurwapens geschoten worden.
Hoe vaak heeft de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) de afgelopen twee jaar certificaten van schietsportverenigingen ingetrokken of niet verlengd? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag?
De KNSA heeft in de afgelopen twee jaar nog geen certificaten ingetrokken, behoudens de eerdergenoemde certificaten naar aanleiding van de televisie-uitzending. Van verlengen is nog geen sprake; de geldigheidsduur van de voor het eerst verleende certificaten is nog niet verlopen. In circa 10% van de door de KNSA verrichte audits is geen certificaat uitgereikt. Een tweede audit heeft daarna plaatsgevonden of moet thans nog plaatsvinden.
Welke stappen zijn inmiddels genomen met betrekking tot het voorkomen van misbruik van de introducéregeling na het verschijnen van het onderzoeksrapport: «Met scherp schieten: een onderzoek naar een aantal veiligheidsrisico’s met betrekking tot de schietsport»?
Naar aanleiding van genoemd onderzoeksrapport is in de Circulaire wapens en munitie, naast het model introducéregister van de KNSA, onder bijlage C9 een introducéregister opgenomen. Een vastgesteld register is hiermee een standaardonderdeel geworden van de richtlijnen waaraan een schietsportvereniging zich heeft te houden. Iedere introducé moet zich registreren alvorens er geschoten kan en mag worden. Tevens is het bijhouden van dit register een onderdeel van de certificering. De politie bekijkt tijdens de controles van de schietsportverenigingen het juiste gebruik van het voorgeschreven register. Daarbij is van belang dat het voorgeschreven introducéregister daadwerkelijk aanwezig is en compleet is ingevuld. In het register dienen datum, naam, woonplaats, soort legitimatiebewijs, nummer legitimatiebewijs en naam en lidnummer van het lid dat de introducé begeleidt te zijn ingevuld. In de CWM is dit register als verplicht te gebruiken model opgenomen.
Bovendien dienen bij het ter beschikking stellen van verenigings- of privéwapens aan introducés de in paragraaf 2.2.5 van de CWM genoemde voorschriften door de schietvereniging in acht te worden genomen.
Gelet op de beperkte omvang van de problematiek en de reeds ingevoerde maatregelen, is er naar mijn mening geen aanleiding méér kwantitatief toezicht door de politie en controlebezoeken door de KNSA in te zetten om eventueel misbruik van de introducéregeling tegen te gaan.
Wat is er concreet terechtgekomen van de door u in 2013 aangekondigde maatregelen om misbruik van de introducéregeling tegen te gaan? Bent u nog steeds van mening dat de oplossing voor dit misbruik niet in méér (kwantiteit) toezicht en controlebezoeken door de politie en KNSA zit omdat de beperkte aard en omvang van de problematiek hiertoe geen aanleiding biedt?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat het schieten zonder enige screening of Verklaring Omtrent het Gedrag door introducés risico's met zich meebrengt die alleen in theorie aanwezig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u daaruit?3
Ja, die mening ben ik nog steeds toegedaan, aangezien het inderdaad een theoretisch risico betreft.
Hoe vaak per jaar worden de schietsportverenigingen gemiddeld gecontroleerd door politie en hoe vaak door de KNSA?
Het toezicht op de schietsportvereniging wordt door de politie primair uitgeoefend op basis van risico-indicatie. Wanneer hier sprake van is, wordt een schietsportvereniging direct bezocht. Daarnaast is de heersende praktijk dat elke vereniging gemiddeld eenmaal per twee jaar wordt bezocht.
De geldigheid van een KNSA-certificaat bedraagt vier jaar. Wanneer er aanwijzingen zijn dat een vereniging niet meer voldoet aan de voorschriften voor certificering, wordt tussentijds gecontroleerd en zo nodig het certificaat ingetrokken.
Op welke manieren wordt er bij deze controles door politie en de KNSA strikter gelet op eventueel misbruik van de introducéregeling? Aan welke voorwaarden is een schietsportvereniging gebonden als het introducés laat schieten?
Zie antwoord vraag 5.
Is er voldoende zicht op de wijze waarop schietsportverenigingen invulling geven aan de introducéregeling?
Ja. De politie en de KNSA houden toezicht op het op de juiste wijze uitvoeren van de introducéregeling. Verenigingen worden hierover ook regelmatig voorgelicht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van een landelijk registratiesysteem voor introducés en recreanten?4
De realisatie van een landelijk registratiesysteem voor introducés en recreanten is afhankelijk van de medewerking van de KNSA. De KNSA heeft mij laten weten in een dergelijk systeem geen toegevoegde waarde te zien. Ook zal het eventuele onregelmatigheden niet voorkomen.
Wat moet er volgens u gebeuren om misstanden te voorkomen zoals getoond in voornoemde televisieuitzending?
Misstanden zijn nooit helemaal te voorkomen. Ik ga er echter van uit dat de maatregelen die de KNSA nu heeft genomen, samen met de controles van de politie, een waarschuwende en preventieve werking hebben.
Benzinedieven |
|
Barbara Visser (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie laat benzinedieven lopen»?1
Ja.
Herkent u de problematiek die wordt geschetst, namelijk dat benzinedieven niet worden gepakt omdat papieren aangiftes niet in het digitale landelijke systeem worden geregistreerd? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem en wat is er verbeterd sinds de beantwoording van eerdere vragen over ditzelfde onderwerp?2
De politie en het Openbaar Ministerie zijn samen voortdurend bezig met het verbeteren van het aangifteproces in het algemeen en de aangifte en aanpak van benzinediefstal in het bijzonder. De ICT-vernieuwing die bij de politie plaatsvindt is hiervoor van groot belang. Het klopt dat aangiften die op papier worden gedaan momenteel nog niet automatisch worden opgenomen in de landelijke database van aangiften van tanken zonder te betalen. Daarom is het van belang dat bezinepomphouders bij voorkeur gebruik maken van de speciaal voor dit doel ingerichte digitale aangiftefaciliteit. Het gebruik hiervan wordt in samenwerking met de brancheverenigingen bevorderd.
Hoe verhoudt de opmerking in het bericht dat het nog geen storm loopt op de website waar aangifte van benzinediefstal kan worden gedaan zich tot uw stelling in antwoord op bovengenoemde de eerdere vragen, namelijk dat pomphouders de digitale aangiftefaciliteit bij de politie goed weten te vinden?
De mededeling dat het geen storm loopt op de website laat ik voor rekening van degene die hem heeft gedaan. Ik constateer dat dit jaar een aanzienlijk aantal aangiften via de speciale digitale aangiftefaciliteit is ontvangen en dat het aandeel aangiften van tanken zonder te betalen dat langs deze weg wordt gedaan toeneemt. Daaruit kan worden geconcludeerd dat pomphouders deze aangiftefaciliteit goed en steeds beter weten te vinden. Bij een beoordeling van de cijfers uit het in vraag 1 aangehaalde nieuwsbericht moet het gegeven worden betrokken dat het aantal gevallen van tanken zonder te betalen in absolute zin daalt.
Op welke wijze bent u voornemens de bekendheid te verbeteren van de website waarop pomphouders digitaal aangifte kunnen doen?
Het gebruik van de digitale aangiftefaciliteit heeft voortdurend de aandacht in het overleg tussen politie, Openbaar Ministerie en de branche. Ik heb geen aanwijzingen dat de bekendheid van deze faciliteit op dit moment nog te wensen overlaat bij de pomphouders.
Kunt u een overzicht geven van al genomen en voorgenomen maatregelen om het probleem van benzinedieven aan te pakken? Is onderzocht of en op welke wijze camerabeelden ondersteunend zouden kunnen werken?
Voor een uiteenzetting van het beleid bij de aanpak van tanken zonder te betalen verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Dijkhoff (VVD).3 Dat camerabeelden behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van deze vorm van criminaliteit staat buiten kijf. Daarom wordt nog voor het einde van dit jaar binnen de digitale aangiftefaciliteit de mogelijkheid geboden om beelden te uploaden die de aangifte ondersteunen en die behulpzaam kunnen zijn bij de opsporing.
Hoeveel mensen staan geregistreerd in het landelijke registratiesysteem van doorrijders? Klopt het dat het hier geen unieke registraties betreft, maar registraties van mensen die meermaals in de fout zijn gegaan?
Iedere aangifte van tanken zonder te betalen die via de speciale digitale aangiftefaciliteit wordt ontvangen wordt opgenomen in de database. De database bevat daardoor zowel unieke registraties als registraties van personen/kentekens die meermaals in de fout zijn gegaan. Bij iedere nieuwe aangifte wordt getoetst of het om recidive gaat. Het aantal geregistreerde verdachten van tanken zonder betalen in deze database fluctueert.
Hoe verloopt de terugkoppeling van een aangifte naar pomphouders?
Op het moment dat een aangifte wordt opgepakt kan er actief contact worden opgenomen met de pomphouder, bijvoorbeeld om te vragen of deze over ondersteunend beeldmateriaal beschikt of om over andere aspecten van het onderzoek te overleggen. Ook kunnen pomphouders na het doen van aangifte van wegens tanken zonder te betalen zelf te allen tijde contact opnemen met de politie via een speciaal mailadres voor pomphouders en onder vermelding van een registratienummer dat zij bij de aangifte ontvangen.
Het bericht dat een relatief groot deel van de homo’s zich onveilig voelt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwart homo’s voelt zich onveilig in eigen buurt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Door – op verzoek van uw Kamer – een vraag in de Veiligheidsmonitor (VM) op te nemen over de seksuele oriëntatie en genderidentiteit van de respondenten, zijn er nu voor het eerst cijfers beschikbaar over de ervaren (on)veiligheid van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s). Hieruit blijkt inderdaad dat homomannen zich duidelijk onveiliger voelen dan heteromannen zowel in het algemeen als in hun eigen woonbuurt. Lesbische vrouwen voelen zich ook iets onveiliger dan heterovrouwen zowel in het algemeen als in de eigen woonbuurt
Het is onacceptabel dat LHBT’s in Nederland niet overal zichzelf kunnen zijn. Discriminatie en strafbare uitingen met een discriminatoir element worden daarom hard aangepakt door politie en het Openbaar Ministerie (OM). Tegelijkertijd blijf ik mij inzetten om drempelverlagende maatregelen te nemen voor het doen van aangifte van dergelijke incidenten.
In welke mate wordt het relatief grote aantal gevoelens van onveiligheid bij homo’s en lesbiennes ook ondersteund door een relatief groot aantal strafbare feiten dat jegens hen wordt begaan, zoals belediging, bedreiging of mishandeling?
Uit de VM blijkt ook dat in elk geval homoseksuele mannen en vrouwen relatief meer slachtoffer worden van criminaliteit en meer overlast en respectloos gedrag op straat ervaren dan heteromannen en -vrouwen. In de voortgangsbrief Discriminatie, die nog in dit kalenderjaar aan uw Kamer zal worden gezonden, maak ik melding van de meest recente cijfers van de politie en het OM inzake discriminatie, waaronder die vanwege seksuele geaardheid. In die voortgangsbrief ga ik, conform mijn toezegging tijdens de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie, nader in op de intensivering van de aanpak van discriminatie, ook ten aanzien van LHBT’s.
Welke aanpak staat u voor om daders te straffen en slachtoffers te beschermen? Wat kunt u zeggen over de achtergronden van daders en over de mogelijk specifieke aanpak die daarmee kan samenhangen? Welke mogelijkheden worden gebruikt om daders dusdanige straffen te geven dat die een opvoedkundig en recidivevoorkomend effect kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke signalen heeft u dat de stelling van het COC klopt, namelijk dat er veel misgaat in de samenwerking tussen veiligheidspartners, waardoor de overlast jegens lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders onvoldoende wordt aangepakt?
Voor een effectieve aanpak van discriminatie is een goede ketenaanpak van belang. De samenwerking tussen de veiligheidspartners heeft mijn onophoudelijke aandacht. Politie, lokaal bestuur, OM en antidiscriminatievoorzieningen treffen elkaar in het Regionaal Discriminatie Overleg. Daarnaast plaatst de hoofdofficier van justitie het onderwerp discriminatie periodiek op de agenda van het driehoeksoverleg (gezagsdriehoek), ter bespreking van de criminaliteitsbeeldanalyse en het op basis daarvan te voeren discriminatiebeleid en ten behoeve van de evaluatie van het gevoerde beleid.
Wat gaat u ondernemen om de gevoelens van onveiligheid die homo’s en lesbiennes ervaren in hun woonomgeving weg te nemen? Wat gebeurt er in dit kader al op wijkniveau? Welke gemeenten en wijken doen hier aan mee? In hoeverre zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om de gevoelens van onveiligheid te verminderen? Op welke wijze gaat u hier werk van maken?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 is de aanpak van homofoob geweld expliciet opgenomen. Daarnaast faciliteert het Kabinet gemeenten bij het verhogen van de veiligheid van LHBT’s in hun woonomgeving. Artikel 1/Radar coördineert de landelijke gay/straight-alliantie (GSA) «Natuurlijk Samen», die zich richt op het verbeteren van de ketenaanpak in gemeenten. De aanpak ziet onder meer op signalering, afhandeling, verhogen van de meldingsbereidheid en preventie. Naast de veiligheidsdriehoek speelt de sociale omgeving (scholen, woningbouwverenigingen, bewonersorganisaties) hierin een grote rol. Uit de eerste fase van de GSA Natuurlijk Samen en uit de «koploperaanpak» blijkt dat er in gemeenten vaak nog winst valt te behalen door het verbeteren van de samenhang tussen het lokale veiligheidsbeleid en het lokale LHBT-beleid.
Wat is uw reactie op de stelling van het COC dat betrokken instanties pas in actie komen na de escalatie van problemen en dat de politie vaak geen aandacht besteedt aan het discriminatieaspect van overlast waardoor het Openbaar Ministerie niet tot vervolging over kan gaan? Wat is uw reactie op het voorstel voor een snelle landelijke uitrol van Roze in Blauw?
Vroegsignalering van incidenten is belangrijk en vraagt aandacht van betrokken instanties. Hierbij kan worden opgemerkt dat veel incidenten pas na verregaande escalatie worden gemeld. De politie is scherp op mogelijke discriminatoire aspecten bij incidenten. Dit vraagt continu aandacht. In het politieonderwijs is daarom voorzien in opleidingen en trainingen. Ook wordt komend jaar door de politie versterkt ingezet op het bevorderen van een diverse instroom van medewerkers. De kracht van het netwerk Roze in Blauw heb ik tijdens mijn werkbezoek van 5 november met eigen ogen kunnen zien. Het is reeds staand beleid om de Roze in Blauw teams- en werkmethode landelijk in te voeren.
Het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt in de strijd tegen criminaliteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoes onder vuur om criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u de link tussen het drugsbeleid en de toename in misdrijven als inbraak, geweld en straatroof?
Een causale relatie tussen het aantal high impact crimes en de invoering dan wel handhaving van het ingezetenencriterium kan niet worden aangetoond. Wel is het aantal high impact crimes afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren, zowel in Maastricht als ook landelijk.
Hoe verklaart u dat Maastricht een koppositie heeft overgenomen als het gaat om high impact crimes sinds de coffeeshops gesloten zijn voor buitenlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar de oproep van de burgemeester van Maastricht voor «reguleren, reguleren, reguleren» te luisteren? Zo nee, waarom niet en wat doet u anders om te helpen?2
Ik beschouw het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast. Over het coffeeshopbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, heb ik vanaf het begin intensief contact met alle betrokken burgemeesters. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van coffeeshopgemeenten en van gemeenten die drugsoverlast en drugscriminaliteit ervaren, juist omdat ik de ernst van de problematiek volledig onderschrijf. Zo heb ik mij, tijdens mijn werkbezoek aan Maastricht, begin januari 2015, door de burgemeester laten informeren over de lokale situatie voor wat betreft de aanpak van overlast als gevolg van het coffeeshopbeleid in Maastricht en de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Limburg. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie.
In het huidige beleid wordt nadrukkelijk de ruimte gegeven aan betrokken gemeenten om de handhaving van het ingezetenencriterium zo nodig gefaseerd in te voeren waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid. Voor wat betreft de regulering van hennepteelt heeft er in 2013, op verzoek van de Tweede Kamer, een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden van gemeentelijke plannen met betrekking tot gereguleerde hennepteelt. In vervolg daarop heb ik alle burgemeesters die een plan hebben ingestuurd, persoonlijk gesproken. Het resultaat daarvan, inclusief een reactie op aangedragen argumenten, is neergeslagen in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2013 (Kamerstuk 24 077, nr. 314).
Daarnaast zijn de argumenten die door gemeenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van hun plannen uitgebreid behandeld en becommentarieerd in het, in mijn opdracht, door een onafhankelijke externe partij, uitgevoerde onderzoek «Internationaal recht en cannabis, Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt», van Prof. Dr. P.H.P.H.M.C van Kempen en Mr. M.I. Fedorova van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316).
Een belangrijk argument tegen (experimenteren met de) regulering van hennepteelt betreft het gegeven dat een groot deel van deze teelt bestemd is voor de export. Onlangs is in een onderzoek van het WODC gevalideerd dat inderdaad een groot gedeelte van de in Nederland geteelde cannabis naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit onderzoek heb ik u op 16 december 2014 doen toekomen (Kamerstuk 24 077, nr. 339).
Alles overziende stel ik vast dat ik met enkele burgemeesters van inzicht verschil over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet mijns inziens niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast (zie ook antwoord onder vraag 6).
Hoe verklaart u het verwijt van de burgemeester van Maastricht dat er onvoldoende steun uit Den Haag komt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van de problemen met drugscriminaliteit in Maastricht en andere plaatsen?
De huidige aanpak zet in op het geïntegreerd tegengaan van hennepteelt en andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Door de samenwerking tussen onder meer gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en Belastingdienst, daarin ondersteund door de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIECs), zijn de verschillende diensten steeds beter in staat informatie te delen, gezamenlijk keuzes te maken en als één overheid te interveniëren. In dit verband wijs ik u op de Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 en het jaarverslag RIEC/LIEC 2013, die op 16 juli 2014 naar uw Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 29 911, nr. 92). Hieruit blijkt onder meer dat het aantal projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt en de hoeveelheid aangepakte criminele samenwerkingsverbanden het afgelopen jaar wederom zijn gestegen en dat ook binnen de RIECs elk jaar meer casussen op een geïntegreerde wijze zijn behandeld. Het is met voortzetting en intensivering van deze werkwijze dat het kabinet de georganiseerde (drugs)criminaliteit terug wil dringen en beheersen. Ook het wetsvoorstel Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt, dat onlangs door de Eerste Kamer werd aangenomen en 1 maart 2015 in werking treedt, vormt een belangrijke bijdrage in de strijd tegen de illegale hennepteelt.
Voor Zuid-Nederland geldt bovendien dat het bevoegd gezag aldaar aanleiding heeft gezien de aanpak van ondermijnende criminaliteit verder te intensiveren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 4 september 2014 (Kamerstuk 29 911, nr. 93) en laatstelijk tijdens het Algemeen Overleg Georganiseerde Criminaliteit op 30 oktober 2014. Binnen de bestaande capaciteit wordt 125 fte politiecapaciteit ingezet voor de bestrijding van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepgerelateerde criminaliteit. Alle 125 aangewezen politiemedewerkers in de drie Zuidelijke provincies zijn sinds november 2014 operationeel. Deze 125 politiemedewerkers werken in speciale ondermijningsteams en draaien zaken op de afgesproken thema’s synthetische drugs en hennepteelt. Het toezicht en de sturing op deze teams is zodanig dat men direct kan reageren als de situatie daarom vraagt: korte klappen en korte onderzoeken met bijzondere aandacht voor het afpakken van crimineel vermogen.
Waarom geeft u geen gehoor aan burgemeesters die alternatieve oplossingen zoeken voor de problemen met drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
Een nieuwe vorm van paspoort-fraude gepleegd door Oost-Europeanen” |
|
Foort van Oosten (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat een nieuwe vorm van paspoortfraude, gepleegd door Oost-Europeanen, is ontdekt?1
Kunt u nadere uitleg en toelichting geven over deze nieuwe manier waarop deze fraude plaatsvindt?
Kunt u een betrouwbare inschatting geven van het aantal gevallen waarin deze vorm van identiteitsfraude is gepleegd? Op basis waarvan wordt deze inschatting gemaakt?
Kunt u een betrouwbare inschatting geven van de schade voor de overheid die deze fraude met zich brengt?
Wanneer was u op de hoogte van de conclusies uit het politierapport waarin melding wordt gemaakt van deze vorm van identiteitsfraude? Wie heeft u van dit rapport en de inhoud ervan op de hoogte gebracht? Is het waar dat de politie het rapport direct heeft gedeeld met overheidsdiensten die zich bezig houden met vreemdelingenzaken? Indien u op de hoogte bent gesteld door voornoemde overheidsdiensten, wanneer heeft dit plaatsgevonden?
Wat heeft u in de tijd, gelegen tussen het moment dat u op de hoogte werd gesteld van de fraude en nu, gedaan om deze vorm van identiteitsfraude aan te pakken?
Hoe zien de maatregelen eruit om deze vorm van fraude effectief tegen te gaan? Bent u, eventueel alsnog, voornemens en bereid om deze maatregelen te treffen?
Kunt u aangeven, nu in de berichtgeving expliciet Oost-Europeanen worden genoemd die zich aan deze vorm van identiteitsfraude schuldig maken, of het ook mogelijk is via andere landen deze fraude te plegen? Zijn er aanwijzingen dat deze fraude ook via andere landen is gepleegd?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor het jaar 2015 die voor deze week staat gepland?
Het bericht dat een agentenmepper een lagere straf heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit bericht en klopt hetgeen in dit bericht vermeld wordt?1
De rechter betrekt alle omstandigheden bij zijn oordeelsvorming. De rechter is daarin onafhankelijk. Het is dan ook niet aan mij om te oordelen over de vraag of omstandigheden relevant zijn en hoe ze in een specifieke zaak door de rechter gewogen dienen te worden.
Bent u het ermee eens dat er geen enkel verband bestaat tussen het feit dat deze 20-jarige man schulden heeft en het feit dat deze man een agent heeft mishandeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de afspraken van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS)2 voor de straftoemeting bij geweld tegen en bedreiging en belediging van politieagenten en hulpverleners in de praktijk blijkbaar niets voorstellen, aangezien de rechter volgens de wet rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval, zelfs als deze omstandigheden in geen enkel verband staan tot het strafbare feit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het formuleren van de strafeis en het opleggen van een straf betreft maatwerk. Zowel bij het bepalen van de strafeis door de officier van justitie als bij het opleggen van de straf door de rechter wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Bij vervolging wegens agressie en geweld tegen werknemers in een publieke functie, geldt conform de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie een verhoging van de strafeis van 200%. In de uiteindelijke strafeis van de officier van justitie wordt daarnaast rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.
Uit het Intervict-onderzoek van 2012 blijkt dat, daar waar het gekwalificeerde geweldsdelicten betreft, de rechter in 90% van de gevallen de strafeis van de officier van justitie volgt.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat omstandigheden die niets met het strafbare feit te maken hebben, en onder de verantwoordelijkheid van de delinquent vallen, buiten beschouwing moeten blijven van de omstandigheden van het geval?3 Deelt u de mening dat wanneer een rechter de omstandigheid dat de verdachte/dader financiële schulden heeft als omstandigheid van het geval meeweegt, in dat geval naast een lage(re) boete minimaal een celstraf zou moeten opleggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, een basisbeginsel van onze democratische rechtstaat is dat de rechter onafhankelijk een beslissing neemt die niet alleen aan de wet voldoet, maar die ook redelijk en billijk is. Dit laatste komt onder andere tot uitdrukking in de ruimte die de rechter heeft om de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte mee te wegen.
Ik treed niet in een oordeel over een door de rechter op te leggen straf in een specifiek geval.
De inzet van rapid responders en brambulances |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw zienswijze op de toename van het inzetten van rapid responders van 3,6% in 2008 tot 7,5% in 2012 van het totale aantal spoedritten?1
De inzet van een rapid responder kan in bepaalde gevallen beter en doelmatiger tegemoet komen aan de benodigde zorg voor de patiënt dan het standaard inzetten van een volledig uitgeruste en op vervoer ingerichte ambulanceauto. Denk hierbij aan de voordelen van de snelheid van een motor of soloambulance waardoor de patiënt sneller kan worden bereikt en daardoor ook sneller kan worden gestart met de stabilisatie en/of de behandeling van de patiënt. Zoals ook in de Marktscan ambulancezorg 2013 door de NZa wordt opgemerkt:«vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis is uiteraard een belangrijk doel, maar het is gebleken dat met name de snelheid waarmee hulp wordt verleend en de patiënt wordt gestabiliseerd, bepalend zijn voor de uitkomsten voor de individuele patiënt».
De introductie en toename in het gebruik van rapid responders kan daarmee dus bijdragen aan een betere en doelmatigere ambulancezorg. Zorgdifferentiatie vindt plaats aan de hand van sectorbreed vastgestelde inzetcriteria. De richtlijn «First en rapid responder» wordt op dit moment overigens door de sector geactualiseerd.
Bent u ervan op de hoogte in hoeveel procent van de gevallen dat een rapid responder uitreed, er alsnog een volwaardige ambulance achteraan kwam? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik hecht er aan te benadrukken dat een rapid responder volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan aanbieden. Alleen de vervoermogelijkheid voor de patiënt ontbreekt. Ik heb geen informatie beschikbaar over het aantal gevallen waarbij de inzet van een rapid responder wordt gevolgd door de inzet van een ook op vervoer ingerichte ambulanceauto. Maar zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is de inzet van een rapid responder veelal gericht op het halen van tijdwinst om zo spoedig mogelijk te kunnen starten met hulpverlening en stabilisatie van de patiënt. Zo nodig kan deze inzet gevolgd worden door de inzet van een vervoersambulance. Dat kan zowel op basis van de telefonische triage door de meldkamercentralist als op advies van de rapid responder ter plaatse.
Navraag bij de IGZ en bij Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt. Ik acht nader onderzoek niet opportuun.
Hoe reageert u op de stelling dat de rapid responder in veel gevallen slechts ingezet wordt om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zou deze stelling liever omdraaien: de snelheid waarmee de patiënt wordt bereikt kan bepalend zijn voor de gezondheidsuitkomsten van de individuele patiënt. Om die reden juich ik de bijdrage van de inzet van de rapid responder – die zoals eerder gesteld volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan leveren – aan verkorting van de aanrijtijden toe.
Zijn er onnodige risico’s genomen omdat er wel een rapid responder binnen de normtijd ter plaatse was, maar geen volwaardige ambulance? Zo ja, wat waren die risico’s en hoe vaak zijn ze voorgekomen?
Zorgdifferentiatie, onder meer in de vorm van rapid responders, is een element dat thuis hoort in de hedendaagse ambulancezorg. Indien ze op de juiste manier worden ingezet, leveren rapid responders een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de ambulancezorg voor de patiënt. Daarnaast kan de inzet van een rapid responder ook bijdragen aan doelmatigheid van de ambulancezorg. Wanneer de meldkamercentralist van mening is dat de rapid responder de hulpverlening ter plaatse compleet kan afhandelen, kunnen de volledig uitgeruste en voor vervoer ingerichte ambulances beschikbaar blijven voor andere hulpverleningen. De IGZ ziet toe op verantwoorde zorg en daarmee ook op naleving van de bestaande normen voor verantwoorde ambulancezorg. Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven heeft navraag bij de IGZ en bij AZN geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt.
Vindt u het een meerwaarde dat een rapid responder uitrijdt om de aanrijtijd te halen, waarna een volwaardige ambulance alsnog nodig is? Zou het niet beter zijn te onderzoeken of de ambulance gewoon op tijd kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Bent u bekend met het fenomeen «brambulance», een combinatie van een brandweerauto en een ambulance, waar men al bij wijze van proef mee werkt in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond?2
Ja. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in de zomermaanden bij wijze van proef in het gebied Hoek van Holland/Maassluis een Eerste Hulp Voertuig (EHV) ingezet. De essentie van deze proef was om te onderzoeken of en hoe de snellere inzet van een EHV kon bijdragen aan meer fysieke veiligheid en een snellere zorg aan slachtoffers die zich op een locatie waar op een relatief klein gebied (strand) veel mensen (ca. 80.000 op een warme zomerdag) bevinden. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat dit voertuig is ingezet bovenop de bestaande bezetting van brandweer- en ambulancevoertuigen.
Hoe zijn de verantwoordelijkheden juridisch en inhoudelijk geregeld in de situatie dat een brandweerman een ambulanceverpleegkundige assisteert in geval van medisch handelen en andersom in geval van brand?
De juridische verantwoordelijkheden van het personeel op de «brambulance» zijn niet anders dan bij een normale (multi-disciplinaire) inzet. Als onderdeel van de pilot is de bemensing in twee varianten ingedeeld: Een variant waar het EHV is bemenst met een ambulanceverpleegkundige en een ambulancechauffeur, waarbij in ieder geval één van beiden ook de benodigde brandweercompetenties heeft. En een variant waar het EHV is bemenst met een brandweermedewerker en met een ambulanceverpleegkundige die (solo) als rapid responder optreedt.
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor een ambulancemelding dan vindt dit plaats conform de inzetcriteria van de rapid responder. Dit is conform de daarvoor landelijk vastgestelde richtlijnen.
Welke mogelijkheden heeft de brambulance om branden te bestrijden en hoe wordt dit voertuig ingezet bij het bestrijden van branden? Is deze brambulance onderdeel van een experiment van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond met variabele voertuigbezetting?
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor de melding «brand» dan opereert het EHV conform de inzetcriteria voor kleine incidenten, zoals bij een prullenbakbrand of een voertuigbrand. Deze inzet is een extra inzet bovenop de basisbrandweerzorg die geleverd wordt conform het brandweerdekkingsplan. Het voertuig maakt geen onderdeel uit van het project «variabele voertuigbezetting».
Wat is u reactie op de stelling dat de brambulance alleen in het leven is geroepen om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord de vragen 3 en 6.
Kunt u aangegeven wat de resultaten zijn van de inmiddels afgeronde drie maanden durende proef met de brambulance? Zo nee, op wat voor termijn zijn die gegevens wel beschikbaar en bent u bereid die de Kamer te doen toekomen?
De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat de resultaten van de pilot met het EHV-voertuig momenteel worden geanalyseerd. Naar verwachting zal deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2015 worden afgerond. Zodra de evaluatie gereed is, zal deze door de veiligheidsregio openbaar worden gemaakt zodat geïnteresseerden hier kennis van kunnen nemen.
Een mogelijke moordaanslag in Almere |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanrijding en schietpartij in Almere»?1
Ja.
Klopt het dat er een aanrijding is geweest waarbij ook is geschoten en slachtoffers zijn gevallen?
Ja.
In hoeverre zijn er reeds verdachten in beeld en zijn de beschoten mannen ook opgepakt?
In het belang van het opsporingsonderzoek kunnen hier geen uitspraken over worden gedaan.
Is inmiddels bekend of er een verband bestaat tussen de geliquideerde crimineel Martha en de beschoten mannen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre verplaatst het Amsterdamse onderwereldgeweld zich naar omringende gemeenten, zoals Almere? Hoe wordt daar door de plaatselijke autoriteiten op ingespeeld?
Naar het incident dat zich in de nacht van 2 november 2014 te Almere heeft voorgedaan, loopt momenteel een opsporingsonderzoek. De politie sluit een liquidatiepoging niet uit en neemt deze mogelijkheid mee in het onderzoek.
In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat onderwereldconflicten zich niet noodzakelijkerwijs binnen de grens van één gemeente hoeven af te spelen.
De eenheden van het Korps Nationale Politie zullen, wanneer er binnen hun gebied een strafbaar feit heeft plaatsgevonden en indien feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven, altijd in overleg treden met collega’s uit andere regio’s die beschikken over relevante informatie. Dit kan ertoe leiden dat informatie of advies verstrekt wordt aan de politie-eenheid die het strafbare feit in onderzoek heeft. Soms kan het onderzoek zelfs geheel worden overgedragen aan een andere eenheid.
Onderzoeken naar strafbare feiten worden uitgevoerd door de politie, onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Indien tevens de openbare orde in het geding komt, kan de burgemeester in driehoeksverband bij de aanpak betrokken worden. Gelet op het nog lopende opsporingsonderzoek kan over het concrete incident in de gemeente Almere geen nadere informatie worden verstrekt.
De uitwisseling van persoonsgegevens van miljoenen Nederlanders door de Belastingdienst, AIVD, politie en Justitie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom heeft u de Kamer niet eigenstandig, maar pas nadat de Kamer daar expliciet om vroeg en het convenant reeds was gesloten, geïnformeerd over de gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), politie en justitie?1
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 3 oktober 20142 mogen op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de gegevens van de Belastingdienst niet verder worden bekendgemaakt dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering, tenzij hier een wettelijke basis voor is. Dat houdt in dat de Belastingdienst nooit gegevens verstrekt met alleen een convenant als basis. Het vereiste van een wettelijke basis is uitgewerkt in artikel 67, tweede lid, AWR dat er voor zover hier van belang op neer komt dat de geheimhoudingsplicht niet geldt:
indien er een wettelijk voorschrift is dat tot de bekendmaking verplicht (een dergelijk voorschrift is bijvoorbeeld 126nd Wetboek van Strafvordering waarin het vorderingsrecht van de officier van justitie is neergelegd);
indien het bekendmaking aan een bestuursorgaan betreft dat is opgenomen in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR, omdat de bekendmaking noodzakelijk is voor een goede publiekrechtelijke taakvervulling van dat bestuursorgaan. Ik vermeld in dit verband artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, Uitvoeringsregeling AWR voor de AIVD, artikel 43c, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsregeling AWR voor de MIVD, artikel 43c, eerste lid, onderdelen m en w Uitvoeringsregeling AWR voor de politie en artikel 43c, eerste lid, onderdelen l, m en w Uitvoeringsregeling AWR voor het OM.
De convenanten die zijn afgesloten met de AIVD, politie en OM zijn uitsluitend een uitwerking binnen de grenzen van die wettelijke basis voor de uitvoeringspraktijk. Er bestond dus geen aanleiding deze convenanten aan uw Kamer te doen toekomen.
Wat houdt het medegebruik door de Belastingdienst van de Automatic Number Plate Recognition (ANPR)-camera’s» van de politie precies in, zoals opgenomen in het onlangs herziene convenant?
Het medegebruik door de Belastingdienst van vaste ANPR-camera’s van de politie op een beperkt aantal locaties op doorgaande wegen houdt in dat de Belastingdienst er uit praktische overwegingen voor heeft gekozen om niet zelf camera’s te plaatsen naast die van de politie, maar de politiecamera’s te gebruiken om foto’s te maken. De door de Belastingdienst gemaakte beelden met de ANPR-camera’s worden rechtstreeks (in real-time) en zonder opslag in een politieomgeving naar de Belastingdienst gezonden. Overigens slaat de Belastingdienst vervolgens niet onbeperkt alle kentekengegevens op. Pas als het fiscaal relevant is, bijvoorbeeld voor het bepalen of er terecht geen bijtelling met betrekking tot de auto van de zaak plaatsvindt, worden de kentekengegevens opgeslagen. Alle niet fiscaal relevante kentekengegevens worden dus niet bewaard in de database van de Belastingdienst.
Hoe beschouwt u deze nieuwe toepassing van ANPR door gegevens aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen dan wel de Belastingdienst zelf ANPR te laten toepassen, tegen de achtergrond dat van een zogeheten function creep, waarbij gegevensverzamelingen voor andere dan het oorspronkelijke doel worden gebruikt, geen sprake mag zijn?
Nadrukkelijk zij vermeld dat er geen sprake is van «ter beschikking stellen van gegevens». Door middel van het medegebruik van de camera's, verzamelt de Belastingdienst zelf gegevens ten behoeve van voor het doel waarvoor ze zijn verzameld, namelijk het uitvoeren van de belastingwetgeving en andere wetgeving waarvan de handhaving is opgedragen aan de Belastingdienst. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven bewaart de Belastingdienst daarbij geen gegevens die niet bijdragen aan die taken. De gegevensverzameling van de Belastingdienst wordt dus niet gebruikt voor een ander doel en er is derhalve ook geen sprake van function creep. Van een nieuwe toepassing van de gegevens is geen sprake.
In hoeverre geldt hier het principe: «Selecteer voor je verzamelt en houdt het sober», teneinde te voorkomen dat alle passanten op de Nederlandse wegen als potentiële verdachten, fraudeurs en belastingontduikers in een centrale database terecht komen?
De Belastingdienst past het genoemde principe ten algemene toe bij het verwerken van gegevens in het kader van de uitvoering van zijn taken, zo ook bij het vastleggen van ANPR-gegevens. De voertuigpassagegegevens worden alleen opgeslagen en bewaard als blijkt dat ze fiscaal relevant zijn. Als dat niet het geval is worden de gegevens direct verwijderd.
Bij de toepassing van ANPR door de politie worden alleen de gegevens bewaard die direct voor de opsporing en de handhaving van belang zijn. De politie voert in het systeem referentielijsten in, waarop de kentekens staan van personen die bijvoorbeeld een boete moeten betalen of die worden gezocht in verband met een misdrijf. Alleen die kentekens leveren, wanneer ze de camera passeren, een hit op. Uitsluitend de hits worden bewaard ten behoeve van een verdere opvolging. Zo draagt het systeem juist bij aan een gerichte handhaving van wet- en regelgeving. Er is dus geen sprake van dat alle passagegegevens in een database worden opgeslagen.
Hoe verhouden de afspraken in het convenant waarmee de Belastingdienst toegang krijgt tot ANPR gegevens zich tot de conclusie van het College bescherming persoonsgegevens (CBP), die al over ANPR heeft aangegeven dat automatische ketenregistratie van alle passanten op de Nederlandse wegen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een groot aantal burgers en geen sprake is van aangetoonde noodzakelijkheid, subsidiariteit of proportionaliteit?
Als wordt gedoeld op het convenant dat het gedeeld cameragebruik regelt, dan is het van belang op te merken dat de Belastingdienst alleen de passagegegevens vastlegt van voertuigen die fiscaal relevant zijn. Dit is pas te bepalen nadat de gegevens zijn verzameld. Niet relevante gegevens worden direct verwijderd. Daarmee neemt de Belastingdienst de uitgangspunten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit in acht. Dit convenant bevat geen bepalingen inzake gegevensuitwisseling tussen Belastingdienst en politie/OM omtrent ANPR-gegevens.
Hoe verhoudt het gebruik van ANPR door de Belastingdienst zich tot de privacywetgeving nu de Belastingdienst die gegevens maar liefst zeven jaar mag bewaren, daar vergaande gevolgen aan kan verbinden aangezien een inspecteur autonoom op basis van die gegevens en waarnemingen een aanslag kan opleggen en zelfs kan menen dat sprake is van fraude en op basis van die gegevens dus een opsporingsonderzoek door de FIOD kan worden geëntameerd met eventuele grote financiële en zelfs vrijheidsbenemende gevolgen van dien, terwijl de politie die gegevens zelf niet mag bewaren?
De bevoegdheden van de Belastingdienst om kentekengegevens te verzamelen, op te vragen en te bewaren zolang dat nodig kan zijn voor de uitvoering van de belastingwetgeving hebben alle een wettelijke basis, meestal de AWR. Datzelfde geldt voor de bevoegdheden van de FIOD, waarbij de bevoegdheden van de FIOD (behalve in de AWR) tevens zijn neergelegd in het Wetboek van Strafvordering. Deze expliciete wettelijke basis en het toepassen van de waarborgen van noodzakelijkheid en proportionaliteit maakt dat de uitoefening van de bevoegdheden van de Belastingdienst bij deze vorm van gegevensuitwisseling in overeenstemming zijn met de eisen van de privacywetgeving.
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 slaat de Belastingdienst niet alle kentekengegevens afkomstig van de ANPR-camera’s op. Pas als zij fiscaal relevant zijn, worden de kentekengegevens opgeslagen. Alle fiscaal niet-relevante kentekengegevens worden niet bewaard in de database van de Belastingdienst en kunnen dus ook in een later stadium niet meer op een vordering van de officier van justitie worden verstrekt.
Deelt u de opvatting dat ook het toezicht en de controle op gegevensverzameling en -verwerking door de Belastingdienst aan strikte privacyregels horen te voldoen en actief toezicht noodzakelijk is, juist gezien de verstrekkende mogelijkheden voor de Belastingdienst om over allerhande gegevens van burgers te kunnen beschikken? Zo ja, hoe wordt expliciet ten aanzien van de Belastingdienst voorzien in privacywaarborgen voor burgers?
Ja. De Belastingdienst beschikt in het kader van de aan hem opgedragen taken over veel en ook privacygevoelige gegevens. Daarom is in artikel 67 AWR een strenge geheimhoudingsplicht ter zake van fiscale gegevens opgenomen. Op grond van deze wettelijke geheimhoudingsplicht mogen deze gegevens niet verder worden bekendgemaakt dan noodzakelijk voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering, tenzij er een wettelijke basis voor die bekendmaking is. Waar de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is bij iedere vorm van verwerking van persoonsgegevens, gelden de betreffende verplichtingen ook voor de Belastingdienst. De Belastingdienst neemt die verplichtingen in acht bij de verschillende vormen van verwerking van persoonsgegevens waaronder de uitwisseling van gegevens met derden. Actief toezicht op het voldoen van gegevensverwerkingen aan de eisen van de Wbp wordt ingevuld via de functionaris gegevensbescherming. Zie tevens het antwoord op vraag 9.
De Belastingdienst heeft op zijn website een brochure gepubliceerd3 waarin duidelijk wordt gemaakt welk rechten een burger in dit opzicht heeft, zoals het recht op inzage van zijn gegevens en het correctierecht.
Welke concrete toezichtsinstrumenten zijn georganiseerd om er op toe te zien dat de verstrekking en het gebruik van gegevens verloopt binnen de wettelijke kaders?
De Belastingdienst heeft zijn gegevensverwerkingen op grond van artikel 27 Wbp gemeld bij de functionaris voor de gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 62 van de Wbp. Daarnaast is bij het Ministerie van Financiën een functionaris gegevensbescherming aangesteld die intern toezicht houdt op de verwerking van gegevensbescherming. Zo ziet deze functionaris onder meer toe op het opstellen van Privacy Impact Assessments bij maatregelen waarbij verwerking van persoonsgegevens aan de orde is, en op het juist en tijdig melden van nieuwe verwerkingen van persoonsgegevens bij het CBP.
Zowel voor het verkrijgen door, als het verder verwerken van gegevens binnen de politie en het OM bestaan heldere wettelijke kaders, onder meer de Wet politiegegevens en het Wetboek van Strafvordering, alsmede de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens. Hierop wordt zowel intern als extern toezicht (CBP) uitgeoefend. Wanneer er strafvorderlijke maatregelen worden genomen op basis van de betreffende gegevens, zijn de regels van het procesrecht van toepassing. Betrokkene kan bijvoorbeeld de rechter vragen om uitsluiting van de gegevens, wanneer hij van mening is dat in strijd met de regels is gehandeld (art. 359a Sv).
Welke bevoegdheden en mogelijkheden hebben het CBP en de interne toezichthouders om actief toezicht te houden? Op welke wijze controleren zij de gegevensverstrekking en gebruik op rechtmatigheid? Vindt deze vooraf en/of achteraf plaats of alleen in geval van klachten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6 van het lid Gesthuizen (SP) dat gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is gestuurd.
Wordt per individueel geval vastgesteld of sprake is van «noodzakelijke» gegevensinwinning? Zo ja, hoe wordt de noodzakelijkheid bepaald? Zo nee, waar wordt de noodzakelijkheid van de gegevensuitwisseling in concrete gevallen dan op gebaseerd en op welke wijze is die noodzakelijkheid inzichtelijk en toetsbaar voor de rechter?
De inspecteur maakt bij behandeling van een bepaald dossier een afweging omtrent de noodzaak van inwinning van gegevens bij de belastingplichtige zelf en bij derden. In de beschikking die hij mede op basis van deze gegevens neemt, motiveert hij zijn beslissing met verwijzing naar de gegevens en bescheiden die hij heeft ingewonnen en gebruikt om een bepaalde post te toetsen. Deze afweging is toetsbaar voor de rechter in geval tegen de beschikking beroep wordt ingesteld.
Welke rechtswaarborgen zijn door de betrokken diensten en door u verbonden aan de afspraken in het convenant?
De betrokken diensten handelen binnen de voor hen geldende wettelijke kaders, zoals de Wbp, het Wetboek van strafvordering, de Wet politiegegevens, de AWR en de aan die wetten verbonden uitvoeringsregelingen. Wat betreft het convenant inzake gedeeld cameragebruik tussen Belastingdienst en politie geldt dat dit convenant geen bepalingen bevat inzake onderlinge gegevensuitwisseling van ANPR-gegevens. Waar dat wel het geval is, is de rechtsgrondslag elders gelegen, zoals hiervoor is aangegeven.
In hoeverre worden burgers extra belast in hun rechtspositie ten opzichte van de overheid doordat gegevens kunnen worden gekoppeld door de Belastingdienst, AIVD dan wel de opsporingsdiensten? Welke rechtsmiddelen staan burgers ter beschikking indien onterecht gegevens zijn verzameld en gebruikt en onjuiste conclusies ten aanzien van personen zijn getrokken op grond van die gegevens?
De uitwisseling van gegevens brengt geen verandering in de rechtspositie van burgers teweeg. Op grond van artikel 359a Sv kan de rechter indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd, dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Bij de toepassing van deze bepaling houdt de rechter rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Indien de Belastingdienst onjuiste conclusies trekt uit de door hem verzamelde gegevens zal dit uiteindelijk zijn weerslag vinden in een voor bezwaar vatbare beschikking vaak een belastingaanslag. In eerste instantie kan daartegen bezwaar worden gemaakt bij de Belastingdienst. Vervolgens kan beroep worden ingesteld bij de belastingrechter. Het in algemene zin aan de orde stellen van (vermeend) onterecht verzamelen en verwerken van gegevens door de Belastingdienst kan via een beroep op onrechtmatige daad bij de civiele rechter.
Op welke wijze geeft u invulling aan de wettelijke eis dat burgers op de hoogte moeten kunnen zijn van de gegevens die over hem of haar worden verzameld en opgeslagen, anders dan alleen middels algemene informatie op de website van de Belastingdienst?
Op grond van artikel 35 Wbp kan een betrokkene zich tot de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens wenden met een verzoek om een overzicht van de gegevens die over hem worden verwerkt. Een verzoek tot inzage in verwerking van persoonsgegevens kan worden ingediend bij het belastingkantoor waaronder de betrokkene ressorteert. Informatie over het indienen van dergelijke verzoeken is gepubliceerd in de brochure De Belastingdienst en de Wbp (zie ook het antwoord op vraag 7).
Wat houdt het recht op inzage van eigen gegevens precies in en hoe toegankelijk is de procedure voor burgers om inzage te krijgen in de eigen gegevens en eventueel te corrigeren indien sprake blijkt van onjuistheid?2
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7 en 13.
Vindt gegevensverstrekking van de Belastingdienst richting de politie in het geheel niet plaats of zijn er andere afspraken dan wel andere convenanten op grond waarvan die verstrekking wel mogelijk is, gelet op het feit dat u in uw brief van 3 oktober 2014 aangeeft dat in dit convenant geen zodanige gegevensverstrekking is geregeld? Zo ja, op grond van welke afspraken is die gegevensverstrekking van de Belastingdienst aan de politie wel mogelijk? Kunt u de Kamer een overzicht toesturen waarin alle afspraken en convenanten aangaande gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst, AIVD, politie, justitie en gemeenten worden weergegeven, inclusief de wettelijke grondslag?3
Voor de goede orde merk ik op, dat er sprake is van een convenant tussen Belastingdienst en politie dat het gedeeld cameragebruik regelt en er is het Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen, dat de Belastingdienst voor de uitwisseling van gegevens heeft gesloten met een aantal overheidsinstanties ten behoeve van de doeleinden van dit convenant. Op dit laatste convenant doelde ik in mijn brief van 3 oktober 20146 waarin gesteld is dat de Belastingdienst nooit gegevens verstrekt met uitsluitend een convenant als grondslag voor de verstrekking. In convenanten worden alleen werkafspraken vastgelegd voor operationalisering van de gegevensuitwisseling binnen de in het betreffende wettelijke voorschrift opgenomen kaders.
Een groot deel van deze convenanten en protocollen ter uitwerking van artikel 67 AWR en 43c Uitvoeringsregeling AWR is gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. Er wordt gewerkt aan completering van dit overzicht.
In die gevallen waarin de politie onder leiding van een officier van justitie bezig is met een strafrechtelijk onderzoek, is gegevensverstrekking door de Belastingdienst aan de politie mogelijk als de officier van justitie daartoe een vordering op basis van het Wetboek van Strafvordering doet.
Hoe verhoudt het convenant waarmee de Belastingdienst toegang krijgt tot ANPR-gegevens en die vervolgens zeven jaar mag bewaren zich tot het feit dat het wetsvoorstel over ANPR (waarmee de politie diezelfde gegevens over alle passanten op Nederlandse wegen vier weken zou mogen bewaren) door de Kamer is aangehouden juist om naar aanleiding van een uitspraak over dataretentie van het Europees Hof van Justitie een nader advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het CBP te vragen om de internationaalrechtelijke houdbaarheid van ANPR vast te stellen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, is er sprake van gedeeld cameragebruik, waarbij zowel de Belastingdienst als de politie op basis van een eigen wettelijke grondslag en met een eigen doel gegevens verzamelen die zij rechtstreeks aan de bron (namelijk de gedeelde camera) onttrekken. Feitelijk en juridisch zijn dit twee van elkaar gescheiden gegevensstromen, elk voor het eigen doel en vervolgens gedekt door het geëigende privacyregime, de Wpg voor de politie en de Wbp voor de Belastingdienst. De Belastingdienst krijgt dus geen toegang tot ANPR-gegevens van de politie, maar verzamelt en bewaart zelf gegevens op basis van de AWR. De Belastingdienst verwerkt deze gegevens met als doel de uitvoering van de belastingwetgeving. Volledigheidshalve, maar wellicht ten overvloede benadruk ik dat er in deze opzet dus geen sprake is van gegevensverstrekking door de politie aan de Belastingdienst, en ook niet van gegevensverstrekking door Belastingdienst aan de politie.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie over dataretentie is gebaseerd op het centrale kenmerk dat gegevensverwerking plaatsvindt met als doel de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat is naar zijn aard een ander doel dan belastingheffing waarvoor andere voorwaarden en overwegingen gelden. Aangezien het wetsvoorstel ANPR ook als doel heeft de opsporing en vervolging van strafbare feiten te dienen is de uitspraak van het Hof relevant voor dat wetsvoorstel, en is het daarom aangehouden. Dat geldt echter niet zonder meer voor de uitvoering van andere overheidstaken, zoals belastingheffing, waarbij sprake is van een ander doel. Anders dan bij hetgeen waar het wetsvoorstel over ANPR op ziet, is dus geen wetswijziging nodig om de wijze van gegevensverwerking in het kader van de belastingheffing mogelijk te maken. De duur van de bewaartermijn van passagegegevens in het wetsvoorstel ANPR is vier weken. Bij de keuze van deze duur is een parallel gemaakt met de bewaartermijn van gemeentelijk cameratoezicht, die ook vier weken is.
Over de gevolgen van de uitspraak van het Hof heeft de Minister van V&J uw Kamer geïnformeerd bij brief van 18 november 2014.
De demonstratie tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat:
Hoe heeft de Nederlandse regering getracht de berichten te verifiëren over de bijeenkomst bij de Turkse Consul Generaal en over de oproep voor moskeeën in het vrijdagmiddaggebed om te demonstreren, welke berichten volgens de antwoorden op de eerdere vragen wel bekend zijn, maar niet te verifiëren zouden zijn? Is hierbij ook informatie gevraagd bij de verschillende Turkse organisatie of bij de Turkse Consul-Generaal zelf of bij het Inspraakorgaan Turken (IOT)?
Welke Turkse autoriteiten (ambassadeur, consul, consul-generaal, Turkse regering etc.) hebben aan de Nederlandse autoriteiten (zoals de regering, ministers, burgermeesters van o.a. Almelo en Enschede, de Nederlandse diplomaten in Turkije) opheldering gevraagd over het herdenkingsmonument voor de Armeense Genocide respectievelijk over het Nederlandse standpunt over de Armeense Genocide, tussen 1 maart en 20 oktober 2014? Kunt u een uitputtende lijst geven wie dit onderwerp aan de orde gesteld hebben en met welk resultaat?
Is het gebruikelijk en wenselijk dat buitenlandse mogendheden zich rechtstreeks met plaatselijke autoriteiten verstaan over dergelijke aangelegen onderwerpen?
Hebben de Nederlandse autoriteiten bij één van bovenstaande gelegenheden of op enig ander moment ook van de Turkse autoriteiten vernomen dan wel hen gevraagd of en op welke manier zij betrokken waren bij de organisatie van de demonstratie op 1 juni? Zo, ja wanneer en wat was het antwoord?
Bent u bereid aan de Turkse ambassadeur te vragen welke rol Turkije en organisaties van en gelieerd aan de Turkse overheid, gespeeld hebben bij de voorbereiding en de organisatie van deze demonstratie?
Bij verschillende gelegenheden en op verschillende niveaus is de zaak met de Turkse autoriteiten besproken en is Turkije opgeroepen hier verantwoordelijk mee om te gaan, ook met het oog op de herdenking in 2015.
Bent u bereid de Turkse regering over te brengen dat de vastgestelde interventies van Turkse overheidorganisaties bij de demonstratie van 1 juni onwenselijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat speciaal onderzoek over deze episode een nuttige aanvulling is op het verrichte onderzoek inzake de parallelle gemeenschappen, daar het hier een zeer concreet en representatief voorbeeld betreft, waar uit voor Nederland lessen te leren zouden kunnen zijn (en omdat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 25 september over parallelle gemeenschappen aangaf dat enkel literatuuronderzoek een onvoldoende duidelijk beeld geeft)?2
Het kabinet acht speciaal onderzoek niet nodig. In genoemde brief is de Tweede Kamer toegezegd dat de betreffende Turkse organisaties rechtstreeks aangesproken worden in het licht van participatie in de Nederlandse samenleving en de daaraan verbonden kernwaarden. In de gespreksagenda met deze organisaties zal naast onder meer het functioneren van de eigen instellingen, het non-formeel onderwijs en subsidies en (buitenlandse) financiering, ook de omgang met de Armeense herdenking aan de orde komen.
Deelt u de mening dat de herdenking van100 jaar Armeense genocide (die ook de Syrisch-Orthodoxen en Pontische Grieken in het Ottomaanse rijk trof) ongestoord en waardig moet kunnen plaatsvinden in Nederland?
Het kabinet is van mening dat herdenken van de kwestie van de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokken groeperingen moet kunnen plaatsvinden.
Op welke wijze zult u, gelet op de tot nu toe geslaagde acties vanuit Turkije, garanderen dat de Turkse overheid geen verdere invloed doet gelden op de wijze waarop in Nederland komend jaar de 100 jaar herdenking van Armeense genocide wordt herdacht?
Het kabinet zal de Turkse autoriteiten erop blijven wijzen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije oproepen verantwoordelijk om te gaan met de situatie. Daarbij dringt het kabinet er geregeld bij de Turkse autoriteiten op aan om de gebeurtenissen van 1915 bespreekbaar te maken, zowel in EU-kader als in bilaterale contacten.
Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver steeds afzijdig met betrekking tot de discriminatie en genocideontkenning ten aanzien van Armeniërs, terwijl in andere gevallen met name door de Minister voor Integratiezaken, maar ook door andere bewindspersonen, terecht en direct stelling wordt genomen zodra dergelijke zaken zich in Nederland voordoen?
Het kabinet heeft uiteraard kennis genomen van het wetenschappelijke debat inzake deze gevoelige en ernstige kwestie. Het is aan wetenschappers om de historische feitelijkheden te duiden.
Waarom is vervolgens ook op de brief van de Federatie Armeense Organisaties in Nederland (FAON) aan de Tweede Kamer d.d. 23 juni, waarin duidelijk staat aangegeven dat de Armeense gemeenschap een afkeurende reactie van de regering op de gebeurtenissen van 1 juni sterk heeft gemist en deze alsnog vraagt, nog niet gereageerd, hoewel de regering hierop vanuit de Tweede Kamer een reactie is gevraagd? Kunt u zo spoedig mogelijk een reactie op die brief geven?
Een reactie op de brief van de FAON zal uw Kamer spoedig toegaan.
Waarom houdt de Nederlandse regering zich tot dusver afzijdig bij de herdenking van de Armeense genocide, terwijl ze altijd terecht en consequent aanwezig is bij herdenkingen zoals van de Holocaust en de Rwandese genocide en ook van andere aangelegen gebeurtenissen in de geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland.?
Het kabinet vindt dat de drie door u genoemde vreselijke gebeurtenissen elk een eigen karakter hebben met een eigen, historische achtergrond.
Het kabinet beziet eventuele betrokkenheid bij herdenkingen van de kwestie van de Armeense genocide steeds van geval tot geval.
Is de Nederlandse regering bereid tot een gelijkwaardige opstelling te komen ten aanzien van bevolkingsgroepen en ten aanzien van deze drie grote genocides, die aan het NIOD worden gedoceerd?3
Zie antwoord vraag 11.
Kan de regering garanderen dat ze zich niet afzijdig zal houden bij de herdenking van 100 jaar Armeense genocide, die de Armeense gemeenschap in Nederland het komend jaar organiseert en zoals die in Armenië en wereldwijd worden gehouden? Bent u bereid de herdenking van 100 jaar Armeense genocide in Nederland en/of Armenië bij te wonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wanneer zal het Openbaar Ministerie in staat zijn om maanden na het in het openbaar scanderen van deze leuzen door duizenden Turkse Nederlanders, zoals die genoemd in vraag 1 inzake het graf van de Armeniërs, een besluit over vervolging te nemen naar aanleiding van de gedane aangiftes?
Het openbaar ministerie heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat het nu geen uitsluitsel kan geven over het moment waarop de beoordeling van de aangifte zal zijn afgerond.
Kunt u deze vragen voor 11 november beantwoorden met het oog op het Algemeen overleg integratie?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
De dood van de 17-jarige Juliette uit Geldrop |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geldropse Juliette deed onlangs aangifte tegen ex-vriend uit Heeze»?1
Ja.
Herinnert u zich de dood van de Zweede Saga Bachman op 10 september 2013 en de daarover gestelde vragen?2
Ja.
Deelt u de mening dat beide tragische gevallen overeenkomsten vertonen ten aanzien van de bedreigingen die vooraf zijn geuit aan het adres van beide meisjes? Kunt u dat nader toelichten?
In beide zaken hebben de slachtoffers kort voor hun dood aangifte gedaan van bedreiging. In de zaak van Juliette is de politie direct overgegaan tot een interventie richting de bedreiger.
Kunt u aangeven of er in de zaak van Juliette voorafgaand aan haar dood nog aangifte door haar is gedaan van bedreiging, wanneer dat precies is gebeurd en welke stappen door de politie daarna zijn genomen?
Het slachtoffer heeft kort voor haar dood aangifte gedaan van bedreiging. Hierop is een verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Vervolgens is deze verdachte door de officier van justitie heengezonden met een gedragsaanwijzing, gegeven op grond van artikel 509hh Wetboek van Strafvordering. Deze hield een contactverbod in met het slachtoffer, haar zus en haar moeder en een gebiedsverbod voor de straat waar het slachtoffer woonde.
Deze verdachte is later opnieuw aangehouden in verband met het overlijden van het slachtoffer. De naleving van de gedragsaanwijzing, het toezicht daarop en de feiten en omstandigheden met betrekking tot het overlijden van het slachtoffer maken deel uit van het naar aanleiding van de aangifte gestarte strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de belangen van opsporing en vervolging kunnen geen nadere mededelingen over dit onderzoek worden gedaan.
Op welke wijze gaat de politie in het algemeen om met aangiftes van bedreiging, zeker wanneer de frequentie en de ernst hiervan in korte tijd toeneemt?
Na de tragische dood van Saga Bachman heeft de politie haar optreden in de casus en de interne werkprocessen rondom aangiften van stalking en bedreiging in het algemeen kritisch tegen het licht gehouden. Aangiftes van bedreiging dienen adequaat en met prioriteit opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren (Kamerstuk 29 628, nr. 432). Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit. De politie blijft alert op mogelijke verbeteringen en doet alles wat in haar macht en kunnen ligt om escalatie en geweldsuitoefening te voorkomen. De politie werkt hierin nauw samen met het OM en de steunpunten Huiselijk Geweld.
Op welke wijze gaat u het aangifteproces verder verbeteren zodat ernstige bedreigingen adequaat worden opgepakt door de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de politiecapaciteit in Den Bosch sinds de beantwoording van de eerder genoemde vragen vorig jaar is toegenomen?3
In deze gemeenten is voldoende politiecapaciteit beschikbaar.
Overigens kan ik, onder verwijzing naar mijn antwoorden op de Kamervragen over de zaak Saga Bachman, berichten dat het door mij destijds omarmde idee van burgemeester Rombouts van Den Bosch om de wijkagent in dergelijke zaken te laten interveniëren, er in Den Bosch toe heeft geleid dat er een pilot is gestart met deze werkwijze.
Bent u van mening dat in Geldrop voldoende politiecapaciteit beschikbaar is om aangiften snel te verwerken en misdrijven te voorkomen en op te sporen?
Zie antwoord vraag 7.
Te weinig capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie om mensenhandel aan te pakken |
|
Michiel van Nispen (SP), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig capaciteit is om mensenhandel aan te pakken?1
Er is een verdubbeling waarneembaar van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) tussen 2009 en 2014, onder andere op het thema mensenhandel. De resultaten bij de aanpak van mensenhandel zijn over de hele linie bezien positief: zo rapporteren OM en politie over 2013 174 projectmatige onderzoeken naar mensenhandel, tegen 82 in 2009. Ook het aantal strafopleggingen is fors gestegen.
Welke mogelijkheden hebben politie en het Openbaar Ministerie (OM) om het aantal gedwongen prostituees zo goed mogelijk in beeld te krijgen?
Om mensenhandel, waaronder gedwongen prostitutie, aan te pakken wordt ingezet op een integrale aanpak. Die aanpak bestaat uit zorg, preventie, bestuurlijke of strafrechtelijke aanpak, of een combinatie daarvan. Ook gaat het om gezamenlijke operationele acties en het creëren van de randvoorwaarden daarvoor. Zo houden OM, politie en bestuur grootschalige integrale handhavingsacties in raamprostitutiegebieden, maar ook landelijke acties, die zijn gericht op de aanpak van illegale prostitutie waarbij de contacten via het internet verlopen.
Er wordt veel nadruk gelegd op het oppikken van signalen van mensenhandel. Dit geldt voor hulpverlening, politie, gemeenten maar ook voor klanten van prostituees. Organisaties zoals Stichting M., het Centrum voor Criminaliteitspre-ventie en Veiligheid (CCV) en de RIEC’s spelen hierbij een grote rol door instanties en klanten te informeren over het signaleren van mensenhandel. Ook het nationaal verwijsmechanisme zal bijdragen aan verbeterde signalering.
Om de aangiftebereidheid te stimuleren wordt ingezet op het creëren van meer bewustwording over gedwongen prostitutie en mensenhandel in den brede. Door middel van voorlichting wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het verkleinen van de drempel om aangifte te doen bij de politie.
In december 2014 start de pilot «verhoorstudio's in opvanglocaties» om te meten of hierdoor de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel wordt vergroot. Tevens werkt de politie momenteel aan het (door)ontwikkelen van een webcrawler die geautomatiseerd advertenties op websites scant op mogelijke signalen van gedwongen prostitutie.
Welke mogelijkheden missen politie en het OM om het aantal gedwongen prostituees beter in beeld te brengen? Welke mogelijkheden kunnen beter worden ingezet dan nu wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensenhandelofficieren zijn er bij het OM? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde officieren van justitie zijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen het OM is mensenhandel al geruime tijd erkend als specialisatie.
Het OM heeft een landelijk officier van justitie en één senior advocaat-generaal beschikbaar die ieder een coördinerende en kwaliteitsbewakende functie vervullen met betrekking tot mensenhandelzaken.
Daarnaast is op elk parket één van de senior-officieren van justitie tevens portefeuillehouder mensenhandel. Minder complexe zaken op dit terrein worden echter ook door de andere officieren van justitie behandeld. Bij alle arrondissementsparketten, het Landelijk Parket en het Functioneel Parket parketten zijn verder teams ingericht die zich bezighouden met ondermijnende en high-impact criminaliteit, waaronder ook mensenhandel. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel capaciteit specifiek alleen voor mensenhandel wordt ingezet.
Zullen de bezuinigingen op het OM invloed hebben op de capaciteit en dus het aantal mensenhandelofficieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daarin geen oorzakelijk verband. De prestaties van het OM liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 20142. Voor het overige verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel mensenhandelteams zijn er bij de politie en uit hoeveel mensen bestaan deze teams? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde agenten danwel teams zijn op het terrein van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee. In iedere politie-eenheid is substantiële recherchecapaciteit beschikbaar, waaronder voldoende gespecialiseerde mensenhandel- en zedenrechercheurs, die flexibiliteit en slagkracht garandeert. De inzet kan worden afgestemd op wat landelijk, regionaal en lokaal nodig is.
Zullen de bezuinigingen op de politie invloed hebben op de capaciteit en dus op het aantal en grootte van de mensenhandelteams? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt een focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel.
Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er meer mensen nodig zijn om mensenhandel nog beter aan te pakken maar dat deze mensen er niet zijn? Zo ja, Hoe is dat te verklaren? Zijn er voldoende middelen om personeel te scholen of is er helemaal geen geld om meer gespecialiseerde mensen aan te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zal het OM mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als de komende jaren tot maar liefst 114 miljoen euro zal worden bezuinigd op het OM?
De taakstelling van dit kabinet bedraagt voor het OM € 52 miljoen (mln). Deze gaat in 2016 in, en is als volgt opgebouwd: € 20 mln in 2016, oplopend naar € 40 mln in 2017, naar € 52 mln per 2018. De efficiencybesparingen zijn niet alleen gericht op geld. Het heeft ook ten doel om slimmer te werken, en overhead terug te dringen. Het Openbaar Ministerie zal binnen deze taakstelling mensenhandelzaken op een kwalitatief hoogwaardige wijze blijven afdoen. Hierop is de organisatie van de parketten en de sturing van de opsporing zo efficiënt mogelijk ingericht.
Hoe zal de politie mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als komende jaren tot maar liefst 260 miljoen euro zal worden bezuinigd op de politie?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt de focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel. De ombuigingen bij de politie liggen op het terrein van de bedrijfsvoering en doen niets af aan het vermogen van de politie mensenhandelzaken adequaat op te pakken.
Uitwisseling van persoonsgegevens tussen Belastingdienst, AIVD, politie en justitie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Erkent u dat het verre van transparant is als in een convenant met bijvoorbeeld de politie slechts wordt gesproken over uitwisseling van «alle informatie die nodig is» en dat wordt verwezen naar nadere afspraken die op verschillende plekken zijn vastgelegd? Hoe kan volgens u een Nederlandse burger zichzelf informeren over de wijze waarop met zijn of haar persoonsgegevens wordt omgegaan en waarvoor deze worden gebruikt?1
Indien in het Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen (hierna: het convenant) wordt gesproken over «alle informatie die nodig is» betreft dit informatie waarvoor het zwaarwegend belang door de vragende instantie is gemotiveerd en die binnen de wettelijke regels voor informatie-uitwisseling valt. Om informatie-uitwisseling tussen overheidsdiensten te kunnen operationaliseren zijn concrete werkafspraken nodig; deze worden in de regel vastgelegd in convenanten. Deze werkafspraken zijn slechts bedoeld om nadere invulling te geven aan een steeds vereiste wettelijke basis voor gegevensuitwisseling.
In de desbetreffende wetgeving (in dit geval artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) jo. artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR) kunnen belanghebbenden vinden aan welke instanties gegevens kunnen worden verstrekt door de Belastingdienst. Om na te gaan aan welke regels de overheidsinstanties zijn gebonden is het voor burgers van belang dat de genoemde werkafspraken toegankelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door publicatie op de website van het bestuursorgaan. Dat is in dit geval ook gebeurd, ik verwijs hiervoor naar onze brief van 3 oktober jl. Ook is bij de functionaris voor de gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)gemeld om welke gegevens het gaat. Het belang in verband waarmee de informatie wordt gevraagd kan er echter aan in de weg staan dat met burgers wordt gedeeld dat hun gegevens met andere bestuursorganen worden uitgewisseld.
Hoe vaak vordert de politie persoonsgegevens van de Belastingdienst en andersom? Om wat voor soort persoonsgegevens gaat het dan precies en waar kan een burger dat precies nazoeken?
De Belastingdienst kan op grond van artikel 55 AWR de politie vragen (persoons)gegevens te verstrekken als in een concreet fiscaal onderzoek blijkt dat de politie beschikt over informatie die relevant kan zijn voor de uitvoering van de belastingwetgeving. De politie beoordeelt een verzoek om gegevensverstrekking vervolgens binnen het kader van de Wet politiegegevens. De precieze informatie die op grond van artikel 55 wordt opgevraagd wordt steeds bepaald door de specifieke omstandigheden van het geval en eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. De Belastingdienst vraagt dus niet meer gegevens op dan noodzakelijk voor de uitoefening van haar wettelijke taak. Betrokkene heeft recht op inzage in zijn gegevens.
De politie vordert geen gegevens van de Belastingdienst, dit is in het kader van het opsporingsonderzoek voorbehouden aan de officier van justitie. Dit betreft geen uitwisseling op grond van het convenant. De hoeveelheid vorderingen door de officieren van justitie, de daarbij behorende aard van de gevorderde gegevens en de bevraagde instanties worden niet geaggregeerd bijgehouden. Alhoewel derhalve onbekend is hoe groot het totaal aantal vorderingen op centraal en decentraal niveau is, is wel bekend dat de Belastingdienst op centraal niveau in 2013 circa 5.000 vorderingen heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie om gegevens ter beschikking te stellen.
Een vordering vindt altijd plaats op grond van het Wetboek van Strafvordering, en moet te allen tijde voldoen aan de daarin opgenomen vereisten. Zo moet er sprake zijn van een strafbaar feit waar voorlopige hechtenis voor is toegestaan, en moet de vordering noodzakelijk zijn in het belang van het onderzoek. Indien een burger wil bezien of er in zijn geval gebruik is gemaakt van de vorderingsbevoegdheid, kan hij daarvoor de mogelijkheden van het strafprocesrecht gebruiken, bijvoorbeeld door inzage in zijn strafdossier te vragen.
Indien u stelt dat gegevensverstrekking van groot belang is voor een effectieve en efficiënte bestrijding van de misdaad, betekent dit dan volgens u dat veiligheid per definitie boven privacy gaat? Zo nee, kunt u uw uitspraak beter toelichten?2
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat de belangen van de veiligheid en de privacy met elkaar in evenwicht zijn gebracht. Als gevolg hiervan is het voor instanties alleen mogelijk om op basis van wettelijke grondslagen de geheimhouding te doorbreken en informatie uit te wisselen. In de brief van 3 oktober 2013 heeft het kabinet u hierover geïnformeerd.3 In het daarin genoemde convenant worden aanvullende waarborgen geformuleerd, zoals geheimhouding en beveiliging.
Kunt u voorbeelden noemen van situaties en onderzoeken waarbij de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) geen persoonsgegevens mogen opvragen bij de Belastingdienst en andersom?
De Belastingdienst mag op basis van de belasting-, toeslagen- en douanewetgeving alleen persoonsgegevens opvragen als die gegevens voor de belastingheffing, uitkering van toeslagen of douanetaken en overige wettelijke taken nodig zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Politie, OM en AIVD handelen binnen eigen wettelijke kaders. Buiten het uitvoeren van de eigen taak mogen geen gegevens worden opgevraagd. Voor het opvragen van gegevens specifiek bij de Belastingdienst verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Daarbij is van belang dat de gegevens die op basis van de Uitvoeringsregeling AWR en het daarbij behorende convenant worden verstrekt, alleen daarvoor in aanmerking komen wanneer dit plaatsvindt binnen het gezamenlijke bestuurlijke optreden van de betrokken diensten. Buiten die gevallen mogen onder het convenant dus geen persoonsgegevens worden opgevraagd.
Naast de hierboven genoemde gegevensuitwisseling beschikt de officier van justitie over de mogelijkheid om gegevens te vorderen op grond van het Wetboek van Strafvordering. Hiervoor gelden wettelijke voorwaarden, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 2.
Vindt gegevensuitwisseling automatisch plaats of wordt eerst nog getoetst aan de waarborgen? Door wie vindt deze toets plaats?
De Wbp bepaalt onder andere dat bij verwerking van persoonsgegevens de waarborgen gelden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit betekent dat voordat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt, waarvoor een adequate juridische grondslag aanwezig moet zijn, ook de daadwerkelijke gegevensverwerking wordt getoetst aan waarborgen als noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit is een verplichting van de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking.
Heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) voldoende capaciteit en bevoegdheden om proactief toezicht uit te oefenen? Op welke manier controleert het CBP achteraf, is dat alleen na klachten van burgers?
Het CBP is een onafhankelijk toezichtsorgaan. De laatste jaren ligt de focus van het CBP voornamelijk op de handhavende taak. Het CBP maakt een keuze uit de zaken die het oppakt. De capaciteit is voldoende om aan de taken uitvoering te geven. Hierbij hanteert het CBP een risico gestuurde aanpak, waarbij het CBP prioriteit legt bij de aanpak van ernstige, structurele overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die grote groepen mensen treffen en waarbij het CBP met zijn bevoegdheden een verschil kan maken. Op basis van die beoordeling bepaalt het CBP welke vorm van toezicht – proactief of achteraf – en welk middel daarvoor nodig is. Dit kan variëren van (ambtshalve) onderzoek en het uitgeven van richtsnoeren of zienswijzen, tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het CBP baseert zich daarbij op meldingen van gegevensverwerking en signalen uit de samenleving maar ook op de eigen risicoanalyses. Deze werkwijze hanteert het CBP ook in zijn toezicht op de naleving van de wet bij de Belastingdienst en andere overheidsinstanties.
Acht u het wenselijk dat er dankzij artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 partijen zijn zoals de AIVD, het OM en de politie, die dankzij verregaandere bevoegdheden van de Belastingdienst alsnog aan persoonsgegevens kunnen komen die ze zelf niet mogen verzamelen danwel bewaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken die dit in de toekomst kunnen voorkomen?
Ter vermijding van misverstanden is het goed allereerst op te merken dat er geen sprake van is dat de Belastingdienst gegevens verzamelt en bewaart speciaal voor andere overheidsinstanties zoals de AIVD, het OM en de politie. De Belastingdienst verzamelt en bewaart gegevens voor de uitoefening van de eigen publiekrechtelijke taak. Andere overheidsinstanties kunnen uitsluitend in gevallen dat daar een directe aanleiding voor is en vooropgesteld dat er een wettelijke basis voor bestaat, gebruik maken van deze gegevens. Uitwisseling op grond van het convenant vindt enkel plaats ten behoeve van de doelen van het samenwerkingsverband. Hierbij gaat het onder meer om gegevensverstrekking aan convenantpartners in RIEC’s. Deze gegevensverstrekking is in het belang van een integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen en van groot belang voor een efficiënte bestrijding van georganiseerde misdaad. Bovendien is deze vorm van gegevensverstrekking door het Hof-Arnhem-Leeuwarden als rechtmatig beoordeeld.4
Is bij het creëren van de wettelijke mogelijkheid om persoonsgegevens uit te wisselen met het parlement over deze mogelijkheid en de gevolgen hiervan voor de privacy gesproken? Zo nee, waarom niet en zal dit wel meegenomen worden bij eventuele wetswijzigingen die een dergelijke bevoegdheid met zich meebrengen?
Uit de memorie van toelichting inzake het door uw Kamer behandelde en aangenomen wetsvoorstel tot versterking van de fiscale rechtshandhaving blijkt, dat met de wijziging van artikel 67 van de AWR en de uitwerking hiervan in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR sprake is van een duidelijkere en transparantere wettelijke regeling inzake gegevensverstrekking door de Belastingdienst dan voorheen het geval was. 5 Artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR geeft uitwerking aan artikel 67, tweede lid, onder b, AWR, zoals dit artikel luidt na inwerkingtreding van de wet van 27 september 2007, houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijn (Versterking fiscale rechtshandhaving). Artikel 67 van de AWR bevat de zogenoemde fiscale geheimhoudingsbepaling en de gevallen waarin fiscale gegevens voor andere doeleinden dan de belastingheffing kunnen worden aangewend. Met het opnemen van een bepaling in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR kan de Belastingdienst gegevens verstrekken aan andere bestuursorganen die gegevens nodig hebben voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taak, waaronder de AIVD, het OM en de politie. Het College bescherming persoonsgegevens heeft destijds ingestemd met deze wettelijke regeling.
In welk kader worden gegevens die zijn verkregen via de ANPR-camera’s (Automatic NumberPlate Recognition) door de Belastingdienst in het kader van bijbehorend convenant wel verstrekt?3 Kunt u garanderen dat de politie op geen enkele wijze via de achterdeur kan beschikken over kentekengegevens verkregen via ANPR-camera’s die ze zelf hadden moeten vernietigen?
Wanneer de betreffende gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van convenantpartners en dit past binnen de doelstelling van het convenant, kunnen zij die gegevens op grond van het convenant opvragen bij de Belastingdienst. Van belang hierbij is dat de Belastingdienst alleen de fiscaal relevante gegevens bewaart. De uitwisseling met de Belastingdienst is legitiem en geen achterdeur. De Belastingdienst verstrekt deze gegevens – zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 7 – uitsluitend aan andere instanties indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. In het kader van het convenant vindt dat, zoals reeds eerder gememoreerd, bovendien alleen plaats binnen de doeleinden van samenwerkingsverbanden. Het eventueel verstrekken van via ANPR-camera’s verkregen gegevens door de Belastingdienst is dus beperkt tot fiscaal relevante gegevens die voor de convenantpartners van belang blijken te zijn, en dan alleen voor zover dat nodig is voor gezamenlijk optreden binnen samenwerkingsverbanden.
Buiten deze samenwerkingsverbanden, is het mogelijk dat bepaalde gegevens op enig moment nodig zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In een dergelijk geval is de officier van justitie bevoegd deze gegevens op basis van het Wetboek van Strafvordering te vorderen bij de Belastingdienst en te gebruiken in het onderzoek. Daarvoor gelden de gebruikelijke voorwaarden; zie het antwoord op vraag 2.
MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de Minister-President in zijn inleiding tijdens de briefing in de Tweede Kamer, op 21 juli jl, de eerste keer dat er over de MH17 gesproken werd, zei: «Er zijn inmiddels sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op 24 juli jl. aan de Kamer schreef «De verontwaardiging is des te groter nu de aanwijzingen zich opstapelen dat het vliegtuig met een raket is neergehaald»?2
Ja.
Welke aanwijzingen waren dat en op welke wijze zijn die aanwijzingen geverifieerd? Welke conclusies zijn nu, bijna 100 dagen later, getrokken?
Het onderzoek naar de toedracht door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitgevoerd. Het Kabinet kan niet vooruitlopen op de conclusies uit deze onafhankelijke, internationale onderzoeken door uitspraken te doen over aanwijzingen en de wijze van verificatie, anders dan te verwijzen naar het rapport van eerste bevindingen van de OVV waarin gesproken wordt over een impact met hoog energetisch materiaal.
Het OM heeft eerder aangegeven dat in het onderzoek sprake was van vier mogelijke scenario’s die nader onderzocht werden: een ongeluk, een terroristische aanslag van binnenuit het vliegtuig, een aanslag vanaf de grond dan wel een aanslag vanuit de lucht, waarbij de eerste twee reeds op voorhand niet waarschijnlijk leken en inmiddels niet meer waarschijnlijk zijn, zoals ik u reeds meldde in mijn brief van 28 oktober. Het leveren van onomstotelijk bewijs is het doel.
Is er ooit aan de strijdende partijen verzocht om een inventaris te geven van beschikbare BUK-raketten en andere raketten in de regio rond het neergeschoten vliegtuig? Zo ja, hoe en wanneer?
Het Kabinet kan in het belang van het onderzoek hierover geen specifieke mededelingen doen. Wel geldt, zoals te doen gebruikelijk, dat alle mogelijkheden worden benut die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
Wanneer hebben de Onderzoeksraad voor de Veiligheid en het Nederlandse Openbaar Ministerie om de volgende zaken gevraagd en wanneer hebben ze deze in hun geheel gekregen:
De OVV kan in het belang van het onderzoek geen inzicht geven in de beschikbare onderzoeksinformatie en ook niet in het moment waarop deze informatie is opgevraagd en ontvangen.
Het OM heeft bij diverse landen een rechtshulpverzoek ingediend en bereidt ten aanzien van een aantal andere landen nog verzoeken voor. Gedetailleerde mededelingen over de informatievergaring door het OM zijn niet in het belang van het onderzoek.
Dit soort mededelingen kunnen bovendien de internationale betrekkingen beïnvloeden en afbreuk doen aan de rol van Nederland in de beide onderzoeken.
Hoeveel keer en wanneer heeft Nederland of Australië in de periode na 6 augustus tot heden de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) verzocht de omgeving van de MH17 crash site te bezoeken om de veiligheid aldaar te beoordelen? Wat was de beoordeling van de OVSE?
Op 6 augustus bleek de veiligheidssituatie op de rampplek te slecht om de repatriëringsmissie voort te kunnen zetten. Met dit besluit kwam geen einde aan de Nederlandse inspanningen. De interim-missie die achterbleef in Kharkiv en Kiev spande zich in om verder te werken aan alternatieve manieren voor onze inzet ten aanzien van de doelen van de missie: repatriëring, onderzoek naar toedracht en strafrechtelijk onderzoek.
De veiligheidssituatie wordt door Nederland continu gemonitord en er is nauw contact met de OVSE ter plaatse, zodat de repatriëringsmissie snel terug zou kunnen keren indien de veiligheidsomstandigheden dat voor langere periode toe zouden laten. Het Ministerie van Defensie heeft daarbij een leidende en coördinerende rol.
Na de ondertekening van het Minsk Protocol op 5 september leek zich op 12 september een mogelijkheid voor te doen voor terugkeer naar de rampplek en is de missie snel uitgebreid. Toen het helaas toch niet mogelijk bleek voor langere tijd met een grote groep mensen op de rampplek aan het werk te gaan is besloten het extra personeel weer terug te laten komen naar Nederland. U bent over de veiligheidssituatie geïnformeerd in de stand van zaken brieven van 14 en 27 augustus en 9 oktober 2014 (Kamerstuk 33 997, nrs. 10, 16 en 20).
De Ambassade in Kiev en de interim-missie onderhouden sinds de vliegramp op bijna dagelijkse basis contact met de OVSE, ook over de veiligheidssituatie op en rondom de rampplek. Dit gebeurde zowel voor als na 6 augustus. De veiligheidsinformatie en beoordeling daarvan door het Ministerie van Defensie is leidend in de afweging of terugkeer mogelijk is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van alle relevante informatie, ook van de OVSE. In de dagelijkse rapportages die ook publiek beschikbaar zijn, maakt de OVSE melding van de waargenomen veiligheidssituatie in het gebied en wordt ook aangegeven wanneer monitors de dorpen nabij de rampplek hebben bezocht.
De afgelopen weken (31 oktober en 4, 5 en 6 november) is de rampplek een aantal keer bezocht, waarbij persoonlijke bezittingen zijn verzameld en ook stoffelijke resten zijn gevonden.
Kunt u de kennisgeving aan luchtvarenden (Notice to Airmen – NOTAM) waarnaar het Erratum in het rapport van de Onderzoeksraad verwijst, aan de Kamer doen toekomen?
De NOTAM die in het erratum van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt genoemd betreft de NOTAM van 14 juli 2014 met nummer A1492/14. Deze NOTAM stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in tot een hoogte van 9,7 kilometer (flight level 320) binnen een gebied dat het oostelijke gedeelte bestreek van het eerder bij NOTAM (A1383/14) tijdelijk gereserveerde luchtruim boven de Oekraïne, behoudens voor Oekraïense staatsluchtvaartuigen (FIR Dnipropetrovsk). In het rapport constateert de OVV dat de MH17 hierboven vloog3. Daarnaast was op 14 juli 2014 NOTAM A1493/14 uitgegeven die het gebruik van bepaalde vliegroutes verbood binnen het gebied en/of leidend van/naar het gebied waarvoor de tijdelijke luchtruimbeperking van toepassing was (NOTAM A1492/14). De genoemde NOTAM’s zijn bijgevoegd4.
Wie heeft die NOTAM notificatie in Nederland ontvangen en gezien? Welke reactie is er ondernomen op de NOTAM notificatie?
Zoals aangegeven in de antwoorden die 28 oktober jl. aan de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 33 997, nr. 22), worden NOTAM’s met betrekking tot het Europese en aangrenzende luchtruim verzameld bij Eurocontrol.
NOTAM’s kunnen door iedereen via een website worden ingezien. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken deze informatie bij het opstellen van hun vluchtplannen. De NOTAM van 14 juli 2014 stelde een tijdelijke luchtruimbeperking in boven een deel van het oosten van de Oekraïne tot een hoogte van 9,7 kilometer. Luchtvaartmaatschappijen maakten daardoor geen gebruik meer van dat deel van het luchtruim. Eventuele vluchtplannen van luchtvaartmaatschappijen voor dit gesloten gebied zouden door Eurocontrol niet zijn geaccepteerd. Op deze wijze is geborgd dat de NOTAM wordt nageleefd.
Daarnaast kon de Oekraïense luchtverkeersleiding vanaf dat moment geen toestemming meer geven aan luchtvaartuigen om het gesloten gebied binnen te gaan, behoudens aan Oekraïense staatsluchtvaartuigen.
Welke strijdende partijen hebben de rampplek sinds juli 2014 beschoten? Op welk moment is aan welke strijdende partij verzocht de rampplek niet langer te beschieten?
De rampplek wordt door pro-Russische separatisten gecontroleerd en kan door artillerievuur van zowel Oekraïense kant als van de separatisten worden bestreken.
Ondanks het op 5 september overeengekomen staakt-het-vuren tussen Oekraïense autoriteiten en de pro-Russische separatisten en de afkondiging van een 30 kilometer brede bufferzone voor (zware) artillerie op 19 september, blijft de veiligheidssituaties in Oost-Oekraïne onoverzichtelijk en fragiel, ook rondom de rampplek. Hoewel sindsdien geen sprake meer is van grootschalige militaire operaties, wordt het bestand op dagelijkse basis geschonden. In de nabijheid van de rampplek vinden bijna dagelijks beschietingen plaats door beide partijen. De Permanente Raad van de OVSE nam op een 18 juli een verklaring aan die onder meer opriep tot de onmiddellijke en veilige toegang tot de rampplek.
De unaniem aangenomen VNVR resolutie 2166 van 21 juli 2014 riep op tot de onbeperkte en veilige toegang tot de plaats van de ramp en alle staten en actoren in de regio mee te werken aan een onafhankelijk internationaal onderzoek. De Raad van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 22 juli, 15 augustus en 20 oktober jl. en de Europese Raad op 30 augustus en 23/24 oktober jl. riepen op onverwijld veilige en onbelemmerde toegang te verlenen.
Daarnaast is op alle mogelijke momenten door het Kabinet in fora als de VN(VR), de EU en de OVSE opgeroepen tot een veilige toegang tot de rampplek. Ook is op het hoogste niveau medewerking verzocht aan Oekraïne en Rusland, in het laatste geval om hun invloed aan te wenden op de separatisten die het rampgebied in handen hebben. Veilige toegang tot de rampplek is ook onderwerp van gesprek geweest bij de ontmoeting in Normandië-format en bij de Trilaterale Contactgroep.
Wanneer heeft u de Oekraïense State Emergency Services (SES) om de logboeken van de zoekactie verzocht en wanneer heeft u ze in handen gekregen?
Informatie die door de SES is gedocumenteerd over de initiële zoekactie is door tussenkomst van de OVSE aan ons overlegd. De informatie beschrijft de zoekactie in de eerste dagen na de ramp, hoe er is gezocht, waar is gezocht, met hoeveel mensen en met het soort en aantal middelen. De verslagen bevatten ook het kaartmateriaal zoals ontvangen op 31 augustus, dat wij eerder aan uw Kamer hebben overlegd. Dat geldt ook voor het rapport dat via RTL Nieuws is gepubliceerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor het volgende algemeen overleg over de MH17 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland beschikt over de satellietbeelden die laten zien wie verantwoordelijk is voor de aanslag op vlucht MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Louis Bontes (GrBvK), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de constatering dat kabinetten op belangrijke momenten politieke oordelen en politieke wegingen gaven aan buitenlandse en binnenlandse inlichtingen, zoals bijvoorbeeld:
De regering baseert zich bij politieke oordelen en besluitvorming op een veelheid van bronnen, waaronder inlichtingen.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van de Minister-President van 21 juli 2014, waarin hij ten aanzien van de inlichtingen over de toedracht van de ramp zei: «Er zijn, zoals ik in mijn inleiding zei, sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp. Ik zeg erbij dat daar nog geen bevestiging van is bij onze diensten»?
Ja.
Is de verificatie van de Amerikaanse inlichtingen afgerond?
Over de verificatie van informatie van inlichtingendiensten van andere landen kan nooit in het openbaar mededeling worden gedaan.
Is de verificatie van de Duitse inlichtingen afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het kabinet met haar politieke oordeel ten aanzien van de toedracht van de ramp niet kan wachten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie klaar zijn met hun diepgaande onderzoeken, maar dat, als er eerder een politieke weging gemaakt kan worden over algemene conclusies, deze door het kabinet ook gemaakt moet worden?
Nederland leidt de internationale onderzoeken naar de toedracht van de ramp en het strafrechtelijke onderzoek. Het Kabinet kan geen conclusies trekken zonder de onafhankelijkheid van deze officiële onderzoeken aan te tasten. Daarom zal het Kabinet hangende het onderzoek geen oordeel vellen over de toedracht van de ramp.
Kunt u in het kader van voorgaande aangeven tot welk politiek oordeel u komt op basis van binnenlandse en buitenlandse inlichtingen ten aanzien van de toedracht van de ramp?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg als vervolg op het algemeen overleg van 15 oktober jl?
Ja.
Is het waar dat de bovenregionale recherche wordt opgeheven in Brabant en Zeeland en dat de capaciteit van deze teams terecht komt in het op te richten «Team ondermijning»? Zo nee, gaat de oprichting van het «Team ondermijning» ten koste van de recherchecapaciteit aldaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nationale Politie(NP) kent geen bovenregionale recherche meer. Dat ziet u terug in het inrichtingsplan van de NP. Het bevoegde gezag in Zuid Nederland heeft, naar aanleiding van signalen over de aard, ernst en omvang van met name hennepteelt en de productie van synthetische drugs in Zuid-Nederland, besloten meer capaciteit in te zetten op de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In de eenheden Zeeland West-Brabant, Oost Brabant en Limburg gaan ondermijningsteams aan de slag. Vanuit onder andere deze eenheden wordt in het kader van deze intensivering specifieke capaciteit aangewezen voor de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit (in totaal 125 medewerkers). De prioriteiten van de ondermijningsteams in Zuid-Nederland liggen bij het bestrijden van synthetische drugs en hennep (ik verwijs verder naar mijn brief hierover aan uw Kamer van 4 september 2014). Andere landelijke prioriteiten, zoals de aanpak van woninginbraken, blijven onverkort van kracht. Er wordt gedaan wat nodig is en dat ondersteun ik.
Is het waar dat, in ieder geval in Brabant, de prioriteiten bij deze Teams ondermijning, komen te liggen bij het bestrijden van synthetische drugs, hennep en criminele motorbendes? Wat gebeurt er met de vorige prioriteiten van de voormalige bovenregionale recherche, zoals het aanpakken van skimming, woninginbraken, plofkraken en andere vormen van mobiel banditisme? Hoe wordt de continuïteit van deze aanpak gewaarborgd, zoals het zicht op de daders en de werkwijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het Team Bijzondere Zaken van het Openbaar Ministerie (OM), dat zware en gebiedsoverstijgende criminaliteit onderzocht, is opgeheven? Bent u bekend met het feit dat er grote werkdruk is bij de officieren van justitie die zich hiermee (gespecialiseerd) bezig hielden en die zich nu ook weer moeten richten op de weekdienst, ZSM-zaken en andere voorkomende werkzaamheden?
Nee, het voormalige Team Bijzondere Zaken is samengevoegd met het voormalige Team Maatwerkzaken en heet nu afdeling Onderzoek.
Het klopt dat het OM voor de opgave staat om prestaties te blijven leveren terwijl tegelijkertijd invulling wordt gegeven aan taakstellingen. Het OM is daarop voorbereid.
Bent u bereid te bezien of de zorgen terecht zijn die in ieder geval in Brabant leven ten aanzien van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder met betrekking tot de verminderde beschikbaarheid van de officieren van justitie voor overleg over lopende zaken?
De instelling van ondermijningsteams bij de politie gaat gepaard met een intensivering aan OM-zijde. Die zal ten goede komen aan de beschikbare tijd van officieren van justitie voor zowel integraal (casus)-overleg als voor de behandeling van zaken.
Verder zijn er diverse trajecten1 in gang gezet om de werkprocessen binnen het OM alsmede in de samenwerking met ketenpartners te stroomlijnen, en beter gebruik te maken van tijdbesparende instrumenten op het gebied van digitalisering. Hierdoor kunnen officieren van justitie meer tijd besteden aan het leiden van onderzoeken en het bewaken van de kwaliteit daarvan.
Is deze reorganisatie een gevolg van de bezuinigingen op het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van reorganisatie. Het betreft een weloverwogen herverdeling van capaciteit. Met de intensivering van de aanpak van ondermijning wordt voor een periode van twee jaar capaciteit vrijgemaakt om deze groeiende problematiek op een effectgerichte wijze te bestrijden.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de kwaliteit van de opsporing als de werkdruk op het OM toeneemt en de beschikbare tijd van een officier van justitie voor een zware zaak afneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze reorganisatie voor het langer door rechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen? Als er vaker wordt gekozen voor de «korte klap», zoals het oprollen van een drugslab, wordt er daarna nog wel aanvullend onderzoek gedaan, zoals het door rechercheren op geldstromen? Kunt u verzekeren dat bij ieder strafbaar feit zo mogelijk ook crimineel geld wordt afgepakt?
Deze weloverwogen herverdeling heeft geen gevolgen voor het lange door rechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. Het afpakken van crimineel vermogen heeft een zeer prominente plek binnen de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Hierbij worden naast de strafrechtelijke afpakmogelijkheden over de volle breedte mogelijkheden benut. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld aanslagen opleggen en gemeenten kunnen uitkeringen stopzetten.
Hoe beoordeelt u het feit dat personen die verdacht worden van bijvoorbeeld een groot aantal inbraken, op de strafzitting doorgaans slechts geconfronteerd worden met maximaal drie «uitgewerkte» inbraken in de tenlastelegging? Welke oorzaken zijn er voor de werkwijze dat al die andere verdenkingen van strafbare feiten slechts «ad info» worden gevoegd? Waar is deze werkwijze op gebaseerd en waar is deze beschreven?
In het Landelijk strafprocesreglement voor de rechtbanken en het Openbaar Ministerie (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) zijn afspraken gemaakt over de wijze van behandeling van strafzaken door de rechtbanken en het Openbaar Ministerie. Voor zowel zittingen van de politierechter als van de meervoudige kamer is afgesproken dat per dagvaarding niet meer dan vijf feiten (exclusief ad informandum gevoegde zaken) worden opgenomen. Het opnemen van meer dan vijf feiten op de dagvaarding gebeurt uitsluitend in overleg met de sector strafrecht in verband met de behandeltijd. Om proceseconomische redenen is de mogelijkheid tot voeging ad informandum ingevoerd, waarbij het OM een strafbaar feit zonder tenlastelegging bij een andere zaak voegt, met als doel de rechter in staat te stellen bij de bepaling van een strafmaat rekening te houden met de gevoegde zaak. Deze praktijk is reeds in 1979 door de Hoge Raad aanvaard (Hoge Raad 13 februari 1979, NJ 1979, 243).
Als daartoe aanleiding bestaat worden door het OM, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van woningbraken, meer dan de genoemde vijf strafbare feiten tenlastegelegd op de dagvaarding. Uit navraag bij de parketten blijkt dat er geen problemen ervaren worden bij laatstgenoemde werkwijze.
Heeft de beperking in het aantal tenlasteleggingen te maken met beperkingen aan de kant van het OM, de zittingscapaciteit bij de rechterlijke macht, of beide?
Aan deze werkwijze, die reeds meer dan 35 jaar wordt gehanteerd, liggen proceseconomische redenen ten grondslag, zowel voor het OM als voor de rechterlijke macht. Het OM behoeft niet meer alle begane feiten afzonderlijk ten laste te leggen en vermeldt de als ad informandum gevoegde feiten in de dagvaarding met een korte kwalitatieve omschrijving, de plaats van het delict en de pleegdatum. De rechter zal zich ervan vergewissen dat de verdachte de ad informandum tenlastegelegde feiten heeft bekend. Hij kan met deze feiten rekening houden bij de strafoplegging en hoeft niet meer alle bewijsmiddelen van de betreffende feiten te benoemen en uit te werken. Deze werkwijze leidt tot een besparing van voorbereidings- en zittingstijd voor zowel het OM als de rechtbank.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de mogelijke strafmaat, nu de ernst van de gepleegde misdrijven niet voldoende tot uitdrukking komt en het «stapelen» van straffen minder goed mogelijk wordt? Is het waar dat aan deze werkwijze tevens negatieve gevolgen kleven voor de slachtoffers van de strafbare feiten die, al dan niet uit efficiencyoverwegingen, niet op de tenlastelegging terecht zijn gekomen? Hoe beoordeelt u dit?
Zoals hiervoor toegelicht kan de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de ad informandum gevoegde feiten.
Voor slachtoffers van strafbare feiten heeft deze werkwijze geen gevolgen. Sinds de invoering op 1 januari 2011 van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces van 17 december 2009 (Stb. 2010, 1) is voeging als benadeelde partij alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk in zaken die ad informandum bij de tenlastelegging worden vermeld.
Bent u bekend met het feit dat de zittingscapaciteit bij rechtbanken soms dusdanig beperkt is, dat grote zaken (zogenaamde megazaken) soms nauwelijks gepland kunnen worden binnen een redelijke termijn, met als gevolg dat verdachten soms op vrije voeten worden gesteld omdat de hechtenis niet langer verlengd kan worden? Wat vindt u hiervan? Gaat u maatregelen nemen om deze druk op de zittingscapaciteit te verlichten?
Van het Openbaar Ministerie noch de Raad voor de rechtspraak heb ik voorbeelden van dergelijke gevallen vernomen.
Deelt u de mening dat de rechercheur een cruciale schakel is in de opsporing? Vindt u dat dit voldoende tot uitdrukking komt in het salaris? Bent u bekend met het feit dat het vak van rechercheur thans onvoldoende aantrekkelijk wordt gevonden? Ziet u mogelijkheden hier verbeteringen aan te brengen?
Ja, de rechercheur is een cruciale schakel binnen de opsporing en dit komt voldoende tot uitdrukking in het salaris. Mij zijn geen signalen bekend dat het vak van rechercheur thans onvoldoende aantrekkelijk wordt gevonden. De werkinhoud wordt in overleg met de leidinggevende samengesteld en het niveau van het salaris geeft op basis van resultaten uit onderzoeken geen reden tot het aanbrengen van veranderingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg in de Kamer over georganiseerde criminaliteit op 30 oktober 2014?
Ja.
Het bericht dat België niet langer cellen van de Penitentiaire Inrichting Tilburg wil huren |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren»? Klopt het wat in dit bericht vermeld wordt?1
Het bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren» is mij bekend. Het verdrag tussen Nederland en België over het gebruik van de PI Tilburg heeft een geldigheid tot 31 december 2016, waarbij België telkens uiterlijk 1 juli van het lopende kalenderjaar dient aan te geven of ook het volgende kalenderjaar gebruik gemaakt zal gaan worden van de PI Tilburg. Ook na 2016 is verlenging mogelijk. Hiervoor is wel een nieuw verdrag vereist. Op dit moment vindt overleg plaats met België, zowel ten aanzien van het gebruik van de PI Tilburg in 2016, alsook na 2016. Mede gelet op de gesprekken die nu gevoerd worden over een mogelijke verlenging van de verhuur van de PI Tilburg, deel ik de mening niet dat ik de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heb gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven.
Indien bovenstaand bericht klopt, bent u dan bereid het personeel van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg per direct het van-werk-naar-werktraject in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van de plannen van de Belgische regering om het huurcontract niet te verlengen? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer en de PI Tilburg niet medegedeeld zodat tijdig maatregelen genomen konden worden? Zo nee, waarom was u niet op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat u de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heeft gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven, aangezien u bij het laatste algemeen overleg over het gevangeniswezen op 27 maart 20142 heeft gezegd dat u geen nadere signalen heeft ontvangen dat de Belgen Tilburg helemaal niet meer nodig zouden hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een gevangenis die het beste scoort op het gebied van budgetbeheersing en waarmee het dus de goedkoopste penitentiaire inrichting van Nederland is, open dient te blijven? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Masterplan DJI is besloten een aantal penitentiaire inrichtingen te sluiten, waaronder de PI Tilburg. Er heeft een zorgvuldig besluitvormingsproces plaatsgehad aan de hand van met uw Kamer besproken toetsingscriteria. Aangezien er geen sprake is van groei in de behoefte aan detentiecapaciteit, zie ik op dit moment geen aanleiding het eerder genomen besluit over de te sluiten inrichtingen te heroverwegen.
Bent u bereid er alles aan te doen om de PI Tilburg alsnog open te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Ja
Een illegale Marokkaan die een terreuraanslag wilde plegen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «OM: «Illegale Marokkaan wilde aanslag plegen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende persoon alleen handelde en of de betrokken familie eveneens wordt doorgelicht op voorbereidingen c.q. wordt aangemerkt als verdachte?
Daarover kunnen op dit moment in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen worden gedaan.
Wat wordt er specifiek bedoeld met «voorbereidingen van terroristische misdrijven tegen politiemensen»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen teneinde te voorkomen dat de terreurverdachte binnen 14 dagen weer op vrije voeten is?
Het is aan het Openbaar Ministerie en aan de rechter te bepalen of aanleiding bestaat de voorlopige hechtenis van verdachten al dan niet te verlengen. In de afwegingen die leiden tot dergelijke beslissingen in een lopend strafrechtelijk onderzoek, treed ik niet.
Kunt u garanderen dat de illegale Marrokaan per definitie wordt uitgezet (indien schuldig uiteraard na een zo zwaar mogelijke straf) en tot persona non grata wordt verklaard?
Ten aanzien van criminele vreemdelingen geldt dat zij na een onherroepelijke veroordeling het verblijfsrecht kunnen verliezen, een inreisverbod of een ongewenstverklaring opgelegd krijgen en na het uitzitten van een gevangenisstraf of maatregel Nederland direct moeten verlaten. Als zij dat nalaten worden zij zo mogelijk uitgezet.
Op welke wijze zijn de enorme hoeveelheid illegalen die ons land telt in beeld bij de veiligheidsdiensten in het kader van contraterrorisme?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Illegaal verblijf in Nederland op zich is onvoldoende aanleiding voor onderzoek door de AIVD.
Louche asbestverwijderaars |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Is de informatie in het artikel correct, te weten «de overheid kan niets doen tegen frauderende asbestverwijderingsbedrijven die na het kwijtraken van een certifering via een andere rechtspersoon opnieuw een vergunning aanvragen respectievelijk verkrijgen»? Zo ja, vindt u dat ook onaanvaardbaar? Hoe vaak is een en ander bij uw weten voorgekomen?
De informatie in het artikel, dat een aantal bedrijven probeert om de regels te omzeilen door het oprichten van een andere rechtspersoon, is correct. De problematiek spitst zich toe op het aanvragen van een (nieuw) certificaat, bij een andere cki, op het moment dat het eerdere certificaat nog niet is ingetrokken. Op basis van de op dit moment beschikbare gegevens hebben ongeveer 5 bedrijven geprobeerd om de regels op dit punt te omzeilen, waarbij een bedrijf onder andermans certificaat doorwerkte en een andere onder een nieuwe rechtspersoon een doorstart probeerde te maken. In Nederland zijn op dit moment 308 gecertificeerde asbestverwijderings-bedrijven actief.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft regels voor de weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat wanneer sprake is van onjuiste gegevens of omstandigheden. Ook bij het niet (meer) voldoen aan wettelijke verplichtingen of wanneer de werkzaamheden ernstig gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken. Dit is uitgewerkt in certificatieschema’s. Wanneer een nieuwe rechtspersoon voldoet aan de criteria uit het certificatieschema, is er formeel nog geen weigeringgrond om een certificaat af te geven.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn de benodigde actie te ondernemen om misstanden als hierboven bedoeld effectief tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de branche in gevallen zoals hierboven bedoeld per direct geen certificaten meer af te geven dan wel deze in te trekken? Ziet u andere mogelijkheden om in gevallen als deze reeds afgegeven certificaten in te trekken?
Ik vind het onaanvaardbaar dat bedrijven of personen na het intrekken van een certificaat onder een ander certificaat hun werkzaamheden op dezelfde manier voortzetten. Ik zet mij in om dit gedrag, wat enkele bedrijven hebben vertoond, maximaal te voorkomen. Ik ben bezig de mogelijkheden daartoe te verkennen en overleg daarbij ook met de branche. Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. De Inspectie SZW blijft onverminderd en intensief inspecteren. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Bent u bereid tot een wetsaanpassing op de kortst mogelijke termijn, zodat misstanden als hier aan de orde snel tot het verleden gaan behoren? Zo nee, op welke wijze gaat u dat dan realiseren?
Ik bereid aanpassing van de regelgeving voor. Dit zal leiden tot aanpassing van het certificatieschema. Hiertoe zoek ik de samenwerking met de branche, waaronder beheersstichting Ascert, en met de cki’s. Indien blijkt dat een wetsaanpassing een oplossing kan bieden in die gevallen waarin bedrijven misbruik maken om onder sancties uit te komen, dan ben ik daar toe bereid.
Bent u bereid om op korte termijn met de Kamer in overleg te treden over een andere wijze van certificering van en toezicht op de asbestverwijderingsbranche met daarin een grotere rol van de overheid, nu niet voor het eerst sprake is van misstanden in deze branche? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat bij het toezicht meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden binnen het huidige stelsel (bevel tot preventieve (bedrijfs)stillegging in verband met recidive, intrekken certificaat, verhoogde boetes) ontstaat grote druk op bedrijven die zich niet aan de regels houden, die daardoor naar nieuwe uitwegen zoeken. Het ontduiken van regels wil ik zoveel mogelijk voorkomen door de regels voor het verkrijgen van het certificaat op dit specifieke punt aan te scherpen. Zoals ik uw Kamer eerder meldde, heb ik de teugels aangetrokken binnen het huidige systeem. Ik zie dat dit zijn vruchten begint af te werpen. Ik wil niet overstappen op een ander systeem (met bijbehorende beperkingen) zonder de mogelijkheden te hebben benut die het huidige systeem biedt.
Deelt u de mening dat zelfregulering in deze branche al jaren zorgt voor dit soort praktijken en daarom een strenger toezicht en handhaving essentieel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de branche aanpakken zodat dergelijke misstanden fors worden teruggedrongen? «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»
Ik heb geen aanwijzing dat zelfregulering zorgt voor dit soort praktijken. Het gaat nu om een klein aantal bedrijven dat de randen van de wetgeving opzoekt. Dat zullen zij onder druk van dreigende zware sancties altijd proberen te doen, ook wanneer er geen zelfregulering zou zijn.
Ik deel wel uw mening dat streng toezicht en strenge handhaving essentieel is. Om die reden is er ook een forse inzet van Inspectie SZW op deze branche. Elke gecertificeerde verwijderaar kan meerdere keren per jaar worden geïnspecteerd, en niet-nalevers en notoire overtreders worden extra in de gaten gehouden. Ook zijn sancties verzwaard en wordt recidive hard aangepakt. Dit toezicht van Inspectie SZW staat naast het toezicht dat door de cki’s op de certificaathouders wordt gehouden.
Het bericht ‘Man in Amsterdam opgepakt voor voorbereiden aanslag op agenten’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Man in Amsterdam opgepakt voor voorbereiden aanslag op agenten»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de PVV-fractie «Waarom geen grenscontroles?»2, waarin wordt gesteld dat er een grenscontrole is aan de buitengrenzen van de EU en dat grenscontrole aan de binnengrenzen geen meerwaarde heeft? Ziet u in dat dit standpunt onhoudbaar is? Zo nee, waarom niet?
In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kunnen grenscontroles aan de binnengrenzen tijdelijk worden heringevoerd. De situatie is echter niet zodanig dat Nederland dergelijke grenscontroles zal herinvoeren. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Bovendien zou het ook economische schade ten gevolge hebben voor Nederland.
De EU-lidstaten zetten in op betere samenwerking en het delen van informatie in plaats van op het sluiten van de binnengrenzen. Ik heb nationaal gekozen voor de 38 maatregelen zoals beschreven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) en deze met uw Kamer besproken in het aansluitende debat op 4 september 2014.
Hoe is de illegale Marokkaan Nederland binnengekomen en waarom liep hij vrij rond?
Over individuele gevallen worden geen mededelingen gedaan.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle immigratie uit islamitische landen en deze grenzen weer te gaan bewaken?
Het grenscontroleproces is een integer en veilig proces gebaseerd op internationale en Europese wet- en regelgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende belangen, waaronder de mobiliteit van de passagier, waarbij niet wordt ingeboet aan veiligheid. De Koninklijke Marechaussee controleert van elke passagier die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort en controleert eveneens of de houder van het paspoort hoort bij het aangeboden paspoort.
Capituleert u wederom voor de islamitische dreiging en geeft u politieagenten voortaan het advies geen uniform meer te dragen in het openbaar, of zorgt de toegenomen islamitische dreiging in binnen- en buitenland eindelijk voor het besef dat u het leger in moet zetten om drukke plaatsen zoals stations te beveiligen? Zo neen, waarom niet?
Er is en wordt geen voorschrift uitgevaardigd door de politie met betrekking tot het dragen van het uniform in het openbaar vervoer. Maar het is het recht van de politiemedewerker om in burgerkleding met het openbaar vervoer van en naar het werk te reizen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat er momenteel geen concrete aanwijzingen zijn voor een aanslag in Nederland. Sinds de verhoging van het dreigingsniveau naar substantieel in maart vorig jaar is er sprake van verhoogde alertheid bij de veiligheidspartners zoals de politie. Het niveau substantieel betekent dat het risico op een aanslag reëel wordt geacht. Daarom is in Nederland waakzaamheid geboden. Dit geldt voor iedereen. De overheid treft vanzelfsprekend maatregelen.
De lokale driehoeken van de vier grote steden hebben op advies van de NCTV besloten om uit voorzorg aanvullende politiesurveillances uit te voeren. Het gaat hier om extra ogen en oren om preciezer toezicht te houden en de weerbaarheid verder te verhogen. Er is op dit moment geen aanleiding om drukke plaatsen zoals stations te beveiligen door militairen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.