Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
De ongewenste prikkel bij onderwijsinstellingen om buitenlandse studenten binnen te halen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met oud-topambtenaar dhr. Mertens van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het blad Transfer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grenslandenbeleid zorgt voor een ongewenste prikkel bij universiteiten en hogescholen om actief over de grens te werven?
Het grenslandenbeleid is reeds beëindigd. Dat beleid is gedurende de jaren ’90 van de vorige eeuw gevoerd om meer gebruik te kunnen maken van samenwerking en synergie tussen instellingen in de grensregio’s. Uitwisseling van studenten was één van de vormen, waarbij in veel gevallen gestreefd werd naar wederkerigheid. Het grenslandenbeleid in die zin biedt geen ongewenste prikkel, want is zoals gezegd beëindigd.
Hoe groot is het aantal Duitstalige opleidingen aan Nederlandse universiteiten in 2010–2011? Zijn deze opleidingen, zoals in het artikel staat, uitsluitend bestemd voor Duitse studenten?
Veertien opleidingen worden ook in de Duitse taal aangeboden2. Afgezien van de opleiding Duitse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden, worden ze dicht bij de grens aangeboden. Deze opleidingen zijn niet uitsluitend bedoeld voor Duitse studenten. Het percentage studenten met een Duitse nationaliteit in deze veertien opleidingen is 14%3.4
Deelt u de mening dat buitenlandse studenten welkom moeten zijn, maar dat dit een verrijking van het academische klimaat moet zijn en niet ten koste mag gaan van de kwaliteit? Ziet u in de verlaging van het gemiddelde budget per student door deze groep een bedreiging van de kwaliteit?
Ja, buitenlandse studenten zijn welkom in Nederland; door hun motivatie en achtergrond zijn ze een verrijking voor het Nederlandse hoger onderwijs. De arbeidsmarkt vraagt om afgestudeerden met internationale bagage. Dit kan door studenten geheel of gedeeltelijk een opleiding in het buitenland te laten volgen of door het creëren van een internationale leeromgeving in Nederland via het aantrekken van buitenlandse studenten. Dat heeft positieve effecten op de onderwijskwaliteit. Ook de WRR en AWT benadrukken het belang van het benutten van buitenlands kennispotentieel.
Ongewenst zou zijn wanneer we instellingen overeind houden om Duitse studenten op te leiden.
Een verlaging van het gemiddelde budget per student door de aanwezigheid van Duitse studenten is niet aan de orde. In principe is de ontwikkeling van het macrobudget gebaseerd op het geraamde aantal studenten.
Ziet u aanleiding om in gesprek te gaan met deze Duitstalige opleidingen over de wenselijkheid van deze opleidingen?
Wanneer er aanwijzingen zouden zijn dat de kwaliteit en toegankelijkheid van deze opleidingen in het geding zijn, zal ik hierover het gesprek aangaan. Bovenstaande situatieschets geeft aan dat dit op dit moment niet het geval is. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Ziet u verder aanleiding om naar een nieuw bekostigingssysteem te kijken voor buitenlandse studenten?
In de huidige bekostigingssystematiek neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid voor de financiering van het hoger onderwijs van EU-burgers en dat wil ik ook zo houden. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, die u voor het zomerreces ontvangt, zal ik een voorstel doen voor meer sturing in de bekostiging op kwalitatieve prestaties en minder op studentenaantallen.
Wat vindt u van de uitspraak van dhr. Mertens dat «actieve werving moet je verbieden op straffe van budgetkorting»? Is dat haalbaar binnen de Europese context of doen we daarmee afbreuk aan de concurrentiepositie van de Nederlandse hoger onderwijs instellingen?
Voor de concurrentiepositie is internationalisering van het hoger onderwijs essentieel. Zie ook het antwoord op vraag 2 en vraag 6. Ik ben zoals gezegd wel van mening dat werving gericht dient te zijn op kwalitatieve doelstellingen. Ik zal de instellingen daarop attenderen.
Eerdere toezeggingen ten aanzien van Syrië |
|
|
|
Herinnert u zich de vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 19 april jl. over de escalatie van geweld in Syrië?
Ja.
Hebt u zich op 19 april, zoals door u toegezegd, verstaan met de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, en wat was haar reactie op de suggestie om de VN-Veiligheidsraad bijeen te roepen?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Portugal hebben op 27 april jl. in de Veiligheidsraad voorgesteld een persverklaring aan te nemen over de ontwikkelingen in Syrië, maar de Veiligheidsraad-leden bereikten daarover geen overeenstemming.
Ondertussen heeft de VN-Mensenrechtenraad het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Waarom gaf u bij het programma Buitenhof aan dat het niet de teneur is om via een VN resolutie het regime in Syrië te veroordelen terwijl u in de beantwoording van de mondelinge vragen aangaf: «het bevorderen van stappen op het niveau van de Verenigde Naties zeker te zullen meenemen en op te brengen in de bewuste clubs»?1
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland nadrukkelijk gepleit voor agendering van de situatie in de VN-Veiligheidsraad. In de uitzending van «Buitenhof» heb ik gewezen op de politieke situatie in de Veiligheidsraad waarin vooralsnog geen overeenstemming bestaat over een krachtige veroordeling van het Syrische optreden.
Bent u bereid alsnog en ten spoedigste de Hoge Vertegenwoordiger te verzoeken om namens de Europese Unie de VN Veiligheidsraad te vragen bijeen te komen om de escalatie van geweld door het Syrische regime tegen eigen burgers te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Groeiend antisemitisme en toenemend geweld tegen Roma in Hongarije |
|
Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat bijna 300 Roma hun huizen in een dorp ten noorden van Boedapest zijn ontvlucht uit vrees voor het geweld van een extreemrechtse paramilitaire beweging, die in de buurt van het dorp een «trainingskamp» heeft ingericht?1
Ja.
Kent u tevens de vele berichten over geweld, intimidatie en grove discriminatie van de zijde van extreemrechtse bewegingen, al dan niet gelieerd aan de politieke partij Jobbik, jegens Roma en Joden, waarbij niet zelden gebruik wordt gemaakt van uniformen, vlaggen en symbolen uit de tijd van de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog?
In Hongarije zijn paramilitaire groeperingen actief die zich verzamelen in dorpen met een aanzienlijke Romaminderheid. De Hongaarse regering zet zich in om de veiligheid in deze dorpen te garanderen.
In het meest recente voorbeeld, in het dorp Gyöngyöspata (ongeveer 2 500 inwoners) zijn enkele honderden agenten aanwezig om de veiligheid te garanderen en mogelijke intimidaties door paramilitaire groepen te voorkomen. Minister van Binnenlandse Zaken Sándor Pinter heeft op vrijdag 22 april een bezoek aan Gyöngyöspata gebracht, om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie. Daarnaast bestudeert de Minister van Binnenlandse Zaken de juridische kaders om de activiteiten van deze groepen verder aan banden te leggen. De Hongaarse regering heeft al eerder enkele van deze groepen verboden omdat hun uniformen een gelijkenis vertoonden met die van nazistische organisaties. Op vrijdag 22 april zijn wetsvoorstellen ingediend om de bewegingsvrijheid van paramilitaire organisaties verder te verkleinen. De Hongaarse regering is in voortdurend contact met lokale en landelijke Roma-organisaties.
Deelt u de mening dat de Hongaarse autoriteiten hiertegen lankmoedig optreden en te weinig doen om de groei van racisme, discriminatie en antisemitisme tegen te gaan? Deelt u tevens de mening dat dit onaanvaardbaar is van een land dat lid is van de waardegemeenschap die de Europese Unie is, nota bene in een periode waarin Hongarije het voorzitterschap van de EU bekleedt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de Hongaarse autoriteiten aan te spreken op de verdragsrechtelijke verplichtingen die Hongarije heeft als EU-lidstaat en als lidstaat van de Raad van Europa om racistisch en antisemitisch geweld te bestrijden? Bent u tevens bereid, indien Hongarije weigert hieraan gehoor te geven, de politieke en juridische instrumenten die de EU en de Raad van Europa ten dienste staan in te zetten om Hongarije tot bestrijding van racisme en antisemitisme te dwingen?
De Hongaarse regering heeft in publieke verklaringen duidelijk gemaakt het onaanvaardbaar te vinden dat paramilitaire groepen de orde verstoren door bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Ook in daden, getuige de massale politie-inzet in Gyöngyöspata, is van een terughoudende opstelling geen sprake.
Van antisemitisch geweld is in dit verband geen sprake en de Hongaarse regering toont met dit optreden zich bewust te zijn van de verdragsrechtelijke verplichtingen om racistisch geweld te bestrijden.
Als voorzitter van de EU heeft de Hongaarse regering ingezet op het doorvoeren van een geïntegreerd Europees Romabeleid, waarbinnen lidstaten gestimuleerd worden de eigen Roma strategieën op elkaar af te stemmen. Het Hongaars voorzitterschap hoopt dat er bij de volgende EU Raad voor ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (19 mei as.) Raadsconclusies kunnen worden aangenomen over het EU Roma beleid. Daarnaast zal Hongarije zich als roulerend voorzitter ook inzetten om het Europees Roma beleid op te nemen in de Raadsconclusies van de Europese Raad voor regeringsleiders op 24 juni as.
Vorig jaar is vanuit de Nederlandse ambassade in Boedapest onder meer een project gesteund om Roma te interesseren voor een baan bij de politie. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een, mede door Nederland gesteund, seminar voor de Hongaarse politie over politieoptreden in multiculturele omgevingen.
Massale vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de voorzitter van de Werkgroep Aalherstel heeft gewaarschuwd dat er massale vissterfte optreedt bij waterkrachtcentrales, waarbij ook (Europese) bedreigde en beschermde soorten als de paling en de zalm in de turbines vermalen worden?1
Ja.
Klopt het dat in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20 tot 30% van de vissen vermalen wordt in de turbines als zij stroomafwaarts migreren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Vissen die de turbines van een waterkrachtcentrale (WKC) passeren hebben kans beschadigd te raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren, zoals de lengte van de vis, soort turbine, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De geringste schade blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines.
Uit het rapport «Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne en Alphen» (Bruijs, 2004) blijkt een gemiddelde sterfte voor stroomafwaartse migratie van 18,1% voor volwassen aal, 4,8% voor zalmachtigen en 18,1% voor volwassen zeeforel.
Hoeveel waterkrachtcentrales in Nederland zijn uitgerust met een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat stroomafwaarts migrerende vissen ongeschonden langs de centrale worden geleid, en bij hoeveel centrales is dit nog niet op orde? Op welk wetenschappelijk onderzoek en monitoringsgegevens baseert u dit?
Op dit moment bestaat er nog geen in de praktijk bewezen goed werkend visgeleidingssysteem voor waterkrachtcentrales in de Rijkswateren. Er loopt een proef met een visgeleidingssysteem bij de waterkrachtcentrale bij Linne. Het systeem is nog in ontwikkeling en wordt gemonitord.
Deelt u de mening dat bestaande centrales zo spoedig mogelijk voorzien moeten worden van een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat vissen wel ongeschonden de rivieren af kunnen zwemmen, en, als dit niet het geval is, de centrale stilgelegd zou moeten worden?
Uiterlijk in 2015 (einde planperiode Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015) moeten de bestaande centrales voorzien zijn van een goed werkend en betaalbaar visgeleidingssysteem. Zo niet, dan moeten de turbines worden stilgelegd tijdens pieken in de periode van vismigratie, dit zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Kunt u uiteenzetten hoe de sterfte van paling bij waterkrachtcentrales zich verhoudt tot de afspraken die Nederland in Europa heeft vastgelegd in kader van het Aalbeheerplan om de paling te beschermen?
In het aalbeheerplan is een samenhangend maatregelenpakket opgenomen, dat ertoe strekt om uiteindelijk 40% van de aalpopulatie ongeschonden stroomafwaarts te kunnen laten migreren. Dit pakket bevat allerlei verschillende maatregelen, waaronder maatregelen ten aanzien van sterftereductie bij gemalen en waterkrachtcentrales. Het aalbeheerplan bepaalt niet dat de aalsterfte op een zeker moment tot 0% moet worden gereduceerd. Doelstelling is ervoor te zorgen dat genoeg aal stroomafwaarts kan migreren om de populatie op de lange termijn in (goede conditie) stand te houden.
Voor nieuwe waterkrachtcentrales is op grond van het aalbeheerplan de aanleg van een vispassage verplicht. Voor drie bestaande waterkrachtcentrales, te weten die in Linne, Lith en Amerongen, kent het aalbeheerplan de doelstelling om de stroomafwaartse sterfte met 35% te reduceren. Dit kan door middel van een voldoende functionerend visgeleidingssysteem, maar ook door het toepassen van visvriendelijk turbinebeheer.
Bij visvriendelijk turbinebeheer worden extra turbines pas aangezet als maximum van de al werkende turbines bereikt is en worden extra turbines eerder afgeschakeld, waardoor vissterfte met 35% kan worden beperkt.
In het aalbeheerplan is nog geen keuze gemaakt tussen de verschillende maatregelen en wordt ook geen einddatum bepaald voor het behalen van dit doel. Overigens blijkt uit het aalbeheerplan dat de vissterfte bij waterkrachtcentrales in absolute termen relatief gering is in verhouding tot de geschatte vissterfte bij gemalen en de sterfte als gevolg van visserij.
Zijn er in het kader van het Aalbeheerplan al maatregelen genomen om paling ongeschonden langs waterkrachtcentrales te leiden? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen en hoe effectief zijn deze aanpassingen? Zo nee, waanneer worden deze maatregelen dan wel genomen en geëvalueerd?
Eén van de maatregelen uit het Aalbeheerplan is dat bestaande grote waterkrachtcentrales een voldoende functionerend visgeleidingssysteem aanleggen of aangepast visvriendelijk turbinebeheer voeren. Door dit visvriendelijk turbinebeheer kan een reductie van 35% aalsterfte plaatsvinden ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben toegezegd om in het najaar 2011 te starten met visvriendelijk turbinebeheer.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de waterkrachtcentrale in Borgharen en toelichten of er al monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid zijn?
Aangezien de noodzakelijke procedures voor de aanleg van de WKC Borgharen nog niet zijn afgerond en de WKC Borgharen dus nog niet is aangelegd, zijn er ook nog geen monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid beschikbaar.
De stand van zaken met betrekking tot de procedures rond de WKC Borgharen is als volgt. Op 14 april 2011 heeft de zitting bij de rechtbank Maastricht plaatsgevonden inzake de watervergunning van Arbra voor de Waterkrachtcentrale Borgharen. Uitspraak wordt verwacht op 29 juni 2011.
Op 14 april 2011 vond tevens de zitting bij de rechtbank Maastricht plaats tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning door de gemeente Maastricht.
Tot slot is er beroep ingediend tegen de Natuurbeschermingswet-vergunning die is verleend door de provincie Limburg. Dit beroep is in behandeling bij de Raad van State. Er is nog geen zitting gepland.
De ramingen kinderopvangtoeslag |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse daling aantal ouders met toeslag voor gastouderopvang»?1
Ja.
Klopt het dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, waaronder wijzigingen gastouderopvang, een besparing hebben opgeleverd van slechts 52 miljoen euro (520 000 vraagouders ontvangen gemiddeld 100 euro minder)? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de geraamde opbrengst van de wijzigingen gastouderopvang van 363 miljoen euro in de brief van 20 juni 2008 en in totaal van alle maatregelen 765 miljoen euro? Zo nee, wat is dan de opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen uit de brief van 20 juni 2008?
Nee, de genoemde verlaging van de toeslag met € 100 per aanvrager heeft slechts betrekking op de verlaging van de maximum uurprijs voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang in 2010. In dat jaar zijn ook de kwaliteitseisen voor de gastouderopvang aangescherpt. Hierdoor is het aantal gebruikers in 2010 met circa 30% afgenomen en zijn de uitgaven in de gastouderopvang met circa € 250 miljoen gedaald.
Het webartikel rapporteert alleen over 2010. In 2009 heeft er al een tabelaanpassing plaatsgevonden, deze is ook onderdeel van de in de brief van 20 juni 2008 aangekondigde maatregelen.
De exacte opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen valt achteraf niet te bepalen. De opbrengst van de maatregelen hangt namelijk niet alleen af van het effect op de gemiddelde toeslag, maar ook van het effect op het gebruik (gedragseffect). Wanneer de kosten voor de ouders hoger worden zal het gebruik van formele kinderopvang afnemen. Op basis van het gerealiseerde volume is achteraf echter niet te bepalen welk deel van de verandering in het gebruik is toe te schrijven aan autonome groei en welk deel aan beleidsmaatregelen.
Klopt het dat de definitie van de eigen bijdrage van ouders en de eigen bijdrage van werkgevers is gewijzigd? Zo ja, wat was de oude definitie en wat is nu de definitie van de eigen bijdrage van ouders en van werkgevers?
Nee, de definities zijn niet gewijzigd. Er is altijd op dezelfde manier met de Kamer gecommuniceerd over de eigen bijdrage: het percentage van de kosten van kinderopvang tot aan de maximum uurprijs die door ouders die een toeslag ontvangen zelf betaald wordt. In 2010 is de kinderopvangtoeslag niet gewijzigd waardoor de eigen bijdrage niet noemenswaardig is veranderd.
In het webartikel wordt het deel boven deze maximum uurprijs ook bij de eigen bijdrage van de ouders geteld. Omdat de ouders dit deel geheel zelf moeten betalen is de in deze publicatie berekende ouderbijdrage hoger dan wanneer de ouderbijdrage op basis van de maximum uurprijs wordt bepaald, zoals in mijn berekeningen.
De belangrijkste maatregelen in de kinderopvang in 2010 betroffen het verlagen van de maximum uurprijs in de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang en de professionalisering van de gastouderopvang. De verlaging van de maximum uurprijs is neergeslagen bij de aanbieders van kinderopvang wanneer deze de verlaging hebben doorgevoerd in hun tarieven en bij de ouders indien dit niet zo was. Het professionaliseren van gastouderopvang heeft er toe geleid dat ouders en gastouders die informele kinderopvang hadden «geformaliseerd» nu weer terugkeren naar informele opvang.
Klopt het dat de eigen bijdrage van ouders in 2010 gelijk is gebleven omdat voorheen de eigen bijdrage werd berekend over het totaal aan uitgaven aan kinderopvang en nu over de uitgaven aan kinderopvang tot het maximum uurtarief? Zo ja, klopt het dat de eigen bijdrage van ouders wel degelijk is gestegen in 2010, namelijk naar 27% (zie ook www.buitenhek.nl)? Zo nee, waar zijn de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag dan neergeslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het kabinet in een tabel inzichtelijk maken wat de ramingen zijn geweest voor het aantal ouders én de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag uitgesplitst naar gastouderopvang, dagopvang en buitenschoolse opvang voor 2007 tot en met 2011 gezet tegenover de daadwerkelijke groei van het aantal ouders en de uitgaven? Hoe zijn eventuele verschillen te verklaren?
Onderstaande tabel geeft de raming en realisatie van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag over de periode 2007 t/m 2011 weer. Het aantal ouders wordt niet geraamd.
De verschillen tussen ramingen en realisaties zijn voornamelijk te verklaren uit een hogere autonome groei van het gebruik van kinderopvang. Zoals bij het antwoord op vraag 2 reeds gemeld, valt achteraf niet te bepalen welk deel van de tegenvaller aan de autonome groei en welk deel aan de beleidsmaatregelen is toe te schrijven. In 2010 heeft het verschil tussen raming en realisatie voor € 352 miljoen een technische oorzaak: met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 worden terugontvangsten bij de afrekening van de kinderopvangtoeslag geheel als ontvangst geboekt, terwijl deze eerder deels in mindering op de uitgaven kwamen.
kinderdagcentra
1 036
1 203
1 464
1 624
1 679
buitenschoolse opvang
322
332
638
759
807
gastouderopvang
205
398
642
230
404
totaal
1 563
1 933
2 744
2 612
2 890
kinderdagcentra
1 292
1 563
1 630
1 967
–
buitenschoolse opvang
446
621
712
869
–
gastouderopvang
320
640
693
477
–
totaal
2 058
2 825
3 035
3 313
–
Wat is de reden dat het kabinet soms meerdere keren in één jaar haar raming over de uitgaven van de kinderopvangtoeslag moet bijstellen? Is het reden geweest de wijze waarop er wordt geraamd kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst geweest? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat op korte termijn alsnog te doen?
Als realisaties afwijken van ramingen is er aanleiding een raming kritisch tegen het licht te houden. Bij het analyseren van de ramingen voor de kinderopvangtoeslag zijn het CPB en het ministerie van Financiën nauw betrokken. Bij majeure ramingaanpassingen vindt altijd overleg met het CPB en het ministerie van Financiën plaats. Een belangrijke reden voor het meermalen bijstellen van de ramingen heeft te maken met het feit dat het huidige stelsel van kinderopvang in 2005 is gestart. Daarmee betreft het een relatief jong stelsel dat nog volop in ontwikkeling is. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijk beeld is waaruit een lange termijn trend is af te leiden. De verhogingen van de kinderopvangtoeslag tot en met 2007 zijn een belangrijke motor geweest voor de groei van het gebruik in de afgelopen jaren. Vanaf 2009 is er door middel van verschillende maatregelen ingegrepen in de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag en in de vergoeding, waarbij ook naar de wijze van ramen is gekeken. Het is vooraf moeilijk te voorspellen hoe ouders op de veranderingen in de hoogte van de toeslag of overige voorwaarden reageren. Zeker wanneer de maatregelen elkaar snel opvolgen, is achteraf niet meer vast te stellen welk gedragseffect door welke maatregel wordt veroorzaakt.
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de verschillen tussen realisaties en ramingen voor het grootste deel veroorzaakt wordt door twee variabelen: de autonome ontwikkeling van het toekomstige gebruik van kinderopvang en het effect van de maatregelen op die ontwikkeling (gedragseffecten).
Vanwege deze onzekerheden onderzoek ik of de raming 2012 en verdere jaren aanpassing behoeft. Ook hierbij zal ik – zoals gebruikelijk – het CPB betrekken.
Wat is er misgegaan bij de inschatting van het aantal gastouders, waarbij het kabinet oorspronkelijk uitging van 8 000 gastouders in 2010, terwijl er nu 55 000 gastouders geregistreerd staan? Waarom was het kabinet destijds niet bereid te luisteren naar signalen vanuit het veld en de Kamer dat een schatting van 8 000 gastouders echt veel te laag was?
De discussie over het aantal gastouders speelde in 2009, bij de behandeling van het wetsvoorstel gastouderopvang. In correspondentie met de Tweede Kamer en in debatten heeft mijn ambtsvoorganger in die tijd aangegeven dat de raming van het aantal gastouders werd gemaakt in een stelsel dat zeer in beweging was. Het aantal van 8 000 gastouders is als absolute ondergrens gepresenteerd. In de loop van 2010 bleek zowel het aantal gastouders als het aantal ouders dat na de wetswijziging gebruik maakt van de gastouderopvang groter dan ten tijde van het wetsontwerp gastouderopvang in 2009 werd verondersteld.
Mijn ambtsvoorganger heeft daarop maatregelen genomen. De hogere uitgaven aan gastouderopvang zijn opgevangen door een tabelaanpassing die per 2011 is ingegaan. Er zijn extra middelen ter beschikking gesteld om ervoor te zorgen dat alle gastouders op tijd hun opleiding tot professioneel gastouder konden volgen en er zijn extra middelen voor gemeenten en GGD-en beschikbaar gekomen om alle gastouders op tijd in het Landelijk Register Kinderopvang te inspecteren en te registreren.
Bent u bereid de Algemene Rekenkamer te verzoeken het beleid van de afgelopen jaren op kinderopvang, inclusief ramingen, te laten doorlichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan ook het CPB-model worden betrokken waarmee de groei van de vraag naar kinderopvang en de relatie met de arbeidsparticipatie van met name vrouwen wordt berekend?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 heb gemeld, bestaan er in het ramingproces intensieve contacten met het CPB en het ministerie van Financiën. De ramingen houden daardoor rekening met de inzichten van het CPB over de relatie tussen de groei van kinderopvang en de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen.
De evaluatie van de Wet Kinderopvang staat voor dit jaar gepland. Gelet op de komende evaluatie en het feit dat het CPB al nauw bij de ramingaanpassingen is betrokken, heb ik op dit moment geen reden om een dergelijk verzoek te doen aan de Algemene Rekenkamer.
De werkwijze van de OPTA met betrekking tot abonnementswijzigingen van KPN |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met wijzigingen die KPN onlangs heeft doorgevoerd in hun zakelijke telefoonabonnementen en waarover aan klanten in oktober/november 2010 en nogmaals in maart 2011 per brief is gecommuniceerd?
Ja.
Bent u op de hoogte van het verzoek aan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) van enkele partijen om handhavend op te treden tegen KPN in verband met eerder genoemde abonnementswijzigingen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat klanten die naar aanleiding van de brief van oktober/november hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, met de brief van maart 2011 erop gewezen worden dat hun abonnement is omgezet naar een jaarcontract?1 Zo nee, waarom niet? Kun u achterhalen of en hoeveel klanten die aan hebben gegeven geen jaarcontract te willen toch zijn overgezet naar een jaarcontract?
In een brief van november 2010 heeft KPN haar zakelijke klanten kortingen aangeboden indien zij zouden kiezen voor contracten met een langere looptijd. KPN heeft haar zakelijke klanten in maart 2011 aanvullend geïnformeerd over de contractwijzigingen. Dit naar aanleiding van de handhavingsverzoeken die door andere marktpartijen zijn ingediend vanwege vermeende overtreding van onder meer artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet. Dit artikel verplicht aanbieders ertoe hun klanten genoegzaam te informeren als een beding in de overeenkomst wijzigt. OPTA heeft in haar besluit van 8 maart 2011 vastgesteld dat KPN de Telecommunicatiewet heeft overtreden, maar heeft vervolgens geconcludeerd dat KPN met de aanvullende brief van maart 2011 haar klanten alsnog genoegzaam heeft geïnformeerd. OPTA vond het daarom niet opportuun om handhavend op te treden.
Uit navraag bij KPN is mij gebleken dat KPN haar klanten in maart 2011 heeft geïnformeerd in vier verschillende brieven, afhankelijk van de keuze die de klant op basis van de brief van november 2010 heeft gemaakt (een jaarcontract, 2-jarig contract, 3-jarig contract of geen jaarcontract). De klanten die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, zijn volgens KPN niet overgezet naar een jaarcontract, maar blijven hun contract voor onbepaalde tijd behouden. Op basis van deze informatie ga ik er van uit dat de geschetste situatie dus in de praktijk niet is voorgekomen. Bij OPTA is hierover slechts één klacht van een eindgebruiker binnengekomen. Indien klanten, die hebben aangegeven geen jaarcontract te willen, toch zijn overgezet naar een jaarcontract, dan berust dit op een vergissing van KPN. KPN zal dit meteen corrigeren als klanten hierover contact opnemen met KPN.
Met haar brief van november 2010 heeft KPN de contractduur voor alle zakelijke klanten standaard op een jaar gezet. Indien een klant niet reageerde, nam KPN aan dat hij akkoord ging met dit jaarcontract. In dit geval was er sprake van een geheel nieuw contract met een andere looptijd en andere voorwaarden. In zijn algemeenheid geldt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en een aanvaarding daarvan door middel van een wilsverklaring (zie artikel 217 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Het is de vraag of er bij de hierboven omschreven handelwijze, namelijk «wie zwijgt, stemt toe», sprake is van een wilsverklaring van de klant. Bovendien heeft OPTA geconstateerd dat de informatievoorziening naar de klanten niet voldoende was. Indien de informatie in de brief van KPN niet juist of onvolledig was, kan er sprake zijn van dwaling, en kan dat voor de rechter desgevraagd reden zijn om vast te stellen dat het contract niet rechtsgeldig was. Met de brief van maart 2011 heeft KPN dit punt hersteld en de betrokken klanten de mogelijkheid geboden om het contract alsnog kosteloos en per direct te wijzigen. Zie verder het antwoord op vraag 5 voor mijn opmerkingen over de brief van maart 2011.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat ook klanten die geen jaarcontract wensten, toch deze brief kregen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder vermelde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?2
OPTA heeft op 8 maart 2011 over deze zaak een besluit genomen. OPTA is een onafhankelijke toezichthouder en neemt zelfstandig besluiten. Ik vind het niet passend om als minister een mening te geven over de besluiten van OPTA of om na te gaan op basis van welke overwegingen OPTA tot zijn besluit is gekomen. Belanghebbenden kunnen besluiten van OPTA door de rechter laten toetsen.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat in de brief van maart 2011 wel weer de opties gegeven worden om een 2- of 3-jarige contract te nemen, maar dat de optie om geen jaarcontract te nemen, die wel als keuze in de brief van oktober/november 2010 werd gegeven, niet langer wordt geboden?3 Zo nee, waarom niet?
Met de brieven van 2 maart 2011 heeft KPN haar zakelijke klanten opnieuw geïnformeerd. Daarbij werd de eerdere keuze op basis van de brief van november bevestigd en werd gewezen op de mogelijkheid om alsnog over te stappen naar contracten met een langere looptijd. De opties die werden genoemd, verschilden afhankelijk van de keuze die de klant naar aanleiding van de brief van november 2010 had gemaakt.
In deze brieven wordt de mogelijkheid om te kiezen voor een kortere contractduur niet genoemd. Wel wordt in zijn algemeenheid de mogelijkheid geboden om de overeenkomst te wijzigen. Uit een toelichting van KPN is gebleken dat klanten tot 5 april ook konden kiezen voor een kortere contractduur of een contract voor onbepaalde tijd, en dat het contract dan per direct kosteloos werd teruggezet. Het zou voor de betrokken klanten inderdaad duidelijker en transparanter zijn geweest indien KPN alle opties, dus ook die met een kortere contractduur, expliciet in de brief had genoemd.
Deelt u de mening dat de OPTA opgemerkt zou moeten hebben dat de geboden opties tussen de brieven niet overeenkwamen en dat de OPTA dit in het oordeel in de eerder genoemde procedure mee zou moeten hebben genomen? Zo nee, waarom niet? Heeft de OPTA dit meegenomen in hun oordeel? Zo ja, waaruit valt dit uit de openbare versie van het besluit van 8 maart 2011 op te maken?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien bovenstaande, van mening dat de OPTA in deze procedure alle relevante informatie heeft gebruikt om tot een oordeel te komen? Zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat met de brief van maart 2011 zakelijke klanten alleen de mogelijkheid werd geboden om telefonisch op te zeggen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanbieder dit niet dwingend zou moeten kunnen opleggen en ook andere gangbare wijzen van opzeggen altijd zou moeten accepteren? Zo ja, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van maart 2011 wordt aan klanten de mogelijkheid geboden om kosteloos het contract op te zeggen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 7.2 van de Telecommunicatiewet om bij een wijziging van de voorwaarden aan de klant de mogelijkheid te bieden om kosteloos het contract op te zeggen. In de brief worden klanten geïnformeerd over het gratis telefoonnummer dat gebruikt kan worden als er vragen zijn of als een klant het contract kosteloos wil wijzigen of opzeggen. Op de zakelijke Belbasis abonnementen zijn de «Aanvullende Voorwaarden Zakelijke Elektronische Communicatiediensten» van toepassing. In deze aanvullende voorwaarden is bepaald dat opzeggen alleen mogelijk is per telefoon. KPN heeft hiervoor gekozen omdat een telefonische opzegging duidelijker en sneller kan worden afgehandeld. Zakelijke diensten zijn vaak ingewikkelder dan abonnementen voor consumenten. Ook gaat het vaak om meerdere aansluitingen en KPN wil er zeker van zijn dat niet de verkeerde aansluiting wordt opgezegd. Dit laat onverlet dat de klant het contract ook op een andere manier op kan zeggen, bijvoorbeeld schriftelijk. Als een klant het contract schriftelijk opzegt, zal KPN telefonisch contact opnemen met deze klant om de opzegging af te handelen.
Diverse nieuwsberichten over het schietincident in Alphen aan de Rijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is door u, nu belangrijke onderzoeken naar de omstandigheden en de toedracht van het afschuwelijke voorval in Alphen aan de Rijn van 9 april 2011 en naar de wapenwetgeving in het algemeen worden uitgevoerd, aan te geven wat ongeveer de tijdspanne van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal zijn?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft bericht het voornemen te hebben het onderzoek te publiceren in september 2011.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht waarin wordt geconstateerd dat een relatief klein deel van de mensen met een wapenvergunning jaarlijks thuis wordt gecontroleerd?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie verder het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7.
Heeft Bureau bijzondere wetten, verantwoordelijk voor deze controles, voldoende capaciteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop. Ik informeer u hierover zo spoedig mogelijk. In mijn reactie zal ik ook ingaan op de door u genoemde onderwerpen.
De OvV verricht onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van voorvallen. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over welke aspecten van het schietincident in Alphen aan den Rijn door de OvV zullen worden onderzocht.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Koninklijke Nederlands Schutters Associatie (KNSA) om op scholen leden te werven?2 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht dat de KNSA dit najaar een ledenwerf-actie voor jongeren in de leeftijd van 16 jaar zou starten. Dit project, dat zich richt op de werving van jonge leden om de schietsport te gaan beoefenen, heeft tot doel jonge sporters op te leiden voor mogelijke deelname aan de Olympische Spelen. Ik respecteer de keuze van de KNSA om het definitieve besluit over het starten van voornoemde ledenwerf-actie naar aanleiding van het schietincident vooralsnog uit te stellen.
Worden de leeftijdsgrenzen waaraan wapenvergunningen in Nederland zijn gebonden tevens onderzocht in de door u aangekondigde onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden ook de wenselijkheid en de noodzaak voor sportschutters om hun wapens thuis te kunnen bewaren onderzocht?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u een of meerdere vragen nog niet kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze vragen te betrekken bij de kabinetsreactie op de lopende onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Een misbruikschandaal dat Nederland in de doofpot zou hebben gestopt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland stopte misbruikschandaal in doofpot»?1
Ja.
Is het waar de een hoge Nederlandse diplomaat in Jakarta in 2008 ondergeschikte Indonesische mannen seksueel heeft misbruikt? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar en wat is er dan wel gebeurt?
Eind oktober 2008 heeft de eigenaar van het bewakingsbureau dat door de ambassade in Jakarta is ingehuurd ter bewaking van de dienstwoningen van de ambassade, een melding gedaan over vermeend seksueel misbruik van haar bewakers door een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het ministerie is in november 2008 een onderzoek ter plekke verricht. Vooruitlopend op het tot stand komen van de eindrapportage is betrokkene met ingang van 3 december geschorst en is zijn plaatsing te Jakarta met ingang van 20 december 2008 beëindigd.
Op 13 januari 2009 is namens de minister van Buitenlandse Zaken aangifte gedaan tegen de diplomaat wegens het begaan van zedenmisdrijven. De zaak is door het Openbaar Ministerie onderzocht (zie hierover verder het antwoord op vragen 3 en 5). Aan betrokkene is met ingang van 20 februari 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het beroep tegen dit strafontslag is door de Rechtbank te Middelburg op 2 december 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Is er inderdaad op ambtelijk niveau besloten aan om geen strafvervolging in te stellen? Zo ja, op welk ambtelijk niveau was dat? Welke functionarissen hebben dit besloten en waren zij daartoe gerechtigd? Zo nee, wat is er niet waar in het in het artikel gestelde?
De beslissing om geen verder strafrechtelijk onderzoek in te stellen is genomen door een officier van justitie van het parket Middelburg, na afstemming met de hoofdofficier van justitie. Dit is de normale gang van zaken bij dergelijke vervolgingsbeslissingen. Voor de redenen van het sepot verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat diplomatieke betrekkingen niet in de weg mogen staan van strafrechtelijke vervolging? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van wat er in het genoemde artikel staat? Zo nee, waarom niet?
De diplomatieke status heeft in de onderhavige casus geen invloed gehad op de beslissing van het Openbaar Ministerie (zie het antwoord op vraag 5). Het vereiste van dubbele strafbaarheid van artikel 5, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is toepasselijk op een ieder.
Is het waar dat er in Nederland aangifte is gedaan tegen deze diplomaat maar dat er vanwege het feit dat genoemde ontuchtige handelingen in Indonesië niet strafbaar waren is afgezien van strafvervolging? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en dat het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander ook buiten Nederland strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Er is destijds door de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad aangifte gedaan tegen deze (inmiddels ex-)diplomaat wegens verkrachting, aanranding en ontucht met misbruik van gezag. Om tot vervolging in Nederland te kunnen overgaan is vereist dat de feiten zowel in Indonesië als in Nederland strafbaar zijn. Verkrachting is in Indonesië – anders dan in Nederland – slechts strafbaar als het slachtoffer een vrouw is. In deze zaak betreft het echter drie mannelijke slachtoffers. Vervolging wegens aanranding zou, met het oog op het vereiste van dubbele strafbaarheid, alleen haalbaar zijn als er sprake was van geweld of dreiging met geweld. Daarvoor was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie echter onvoldoende bewijs. Tenslotte bleek vervolging wegens ontucht met misbruik van gezag niet mogelijk omdat daarvoor naar Nederlands recht sprake dient te zijn van een juridische, geformaliseerde relatie tussen de ambtenaar en het slachtoffer. In het onderhavige geval was van een dergelijke geformaliseerde gezagsrelatie geen sprake.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak besloten tot een sepot. Ik zie in deze beslissing geen aanleiding om de wet aan te passen terzake van het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander buiten Nederland. In het algemeen moet het uitbreiden van het bereik van de Nederlandse wet tot feiten gepleegd buiten Nederland terughoudend worden benaderd. Uitgangspunt is dat er internationale consensus dient te bestaan omtrent de wenselijkheid van strafbaarstelling.
Kunt u deze vragen voor 12 uur aanstaande dinsdag 26 april a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
Dreigend massaontslag bij KPN |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden banen weg bij KPN»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is na het eerdere nieuws waarin bekend werd dat voormalig topman Scheepbouwer maar liefst 131 maal meer verdiende dan de gemiddelde KPN monteur, zo nee waarom niet?
Zie beantwoording bij vragen 4 en 5.
Vindt u het niet vreemd dat, ondanks het feit dat de mobiele tarieven in Nederland met 13 cent tot de hoogste van Europa behoren, KPN desondanks in de problemen is geraakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat met name de marktontwikkelingen in Nederland aanleiding geven tot kostenbesparingen. De bedrijfsvoering van KPN is een zaak van de onderneming zelf. Kennelijk is, naar de mening van de Raad van Bestuur van KPN, de vermindering van het personeelsbestand noodzakelijk om de toekomst van KPN veilig te stellen.
Deelt u de mening dat de nieuwe topman Blok uit solidariteit met de werknemers zijn salariseisen zou moeten matigen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het beloningsbeleid in algemene zin wil ik het volgende opmerken. Ik heb in principe geen probleem met marktconforme (hoge) salarissen die verdiend worden bij grote bedrijven met grote verantwoordelijkheden in de marktsector. Belangrijk hierbij is wel dat deze bedrijven de beloningen die worden uitgekeerd goed kunnen verantwoorden. Dat kan maatschappelijke onvrede voorkomen. Of sprake is van een verantwoorde beloning gelet op de geleverde prestaties is in de eerste plaats ter beoordeling van de raad van commissarissen en vervolgens van de aandeelhouders.
In lijn hiermee ben ik van oordeel dat het in de eerste plaats aan KPN zelf is om invulling te geven aan haar remuneratiebeleid.
Bij het opstellen en vaststellen van dit beleid dient rekening te worden gehouden met het in Nederland bestaande uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Tot deze partijen behoren werknemers, aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen van deze betrokken partijen, Wat het beloningsbeleid betreft is de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) van belang. Aangezien KPN een Nederlandse naamloze vennootschap met beursnotering is, is de Code op dit bedrijf van toepassing.
In de Code is bepaald dat de raad van commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders, vastgestelde bezoldigingsbeleid. Volgens het jaarverslag van KPN is de wijze waarop het remuneratiebeleid bij KPN wordt bepaald, is (voor zover op deze casus van toepassing) in lijn met de Code. Specifiek bepaalt codebepaling II.2.2. dat de raad van commissarissen de hoogte en de structuur van de bezoldiging van bestuurders mede vaststelt met inachtneming van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming. De bezoldiging van bestuurders dient dus te passen binnen het totale loongebouw van de onderneming. Het jaarverslag 2010 van KPN geeft aan deze bepaling toe te passen. Verder volgt uit het jaarverslag van KPN dat de raad van commissarissen de bevoegdheid heeft de waarde van een in een eerder boekjaar toegekende voorwaardelijke variabele bezoldigingscomponent beneden- of bovenwaarts aan te passen, wanneer deze naar zijn oordeel tot onbillijke uitkomsten leidt vanwege buitengewone omstandigheden in de periode waarin de vooraf vastgestelde prestatiecriteria zijn of dienden te worden gerealiseerd.
Over de naleving van de Code leggen het bestuur en de raad van commissarissen verantwoording af aan de algemene vergadering van aandeelhouders.
Vindt u dat door het graaigedrag van bestuurders dit soort bedrijven in de problemen komen en dat dit natuurlijk slecht is voor de Nederlandse economie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Misbruik van het Europees arrestatiebevel voor 'onzin'-misdrijven |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese Commissie erkent misbruik van het Europees Arrestatiebevel voor onzinmisdrijven» en het rapport van de EU-commissaris waarnaar wordt verwezen?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU-commissaris dat EU-lidstaten geen arrestatiebevelen binnen de EU moet uitvaardigen voor «onzin»-misdrijven, zoals fietsendiefstal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u tevens de mening van de EU-commissaris dat het vertrouwen tussen de lidstaten wordt ondermijnd als systematisch gebruik wordt gemaakt van het Europees arrestatiebevel (EAB) voor (zeer) kleine misdrijven? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Commissie wordt gesteld dat het vertrouwen in het EAB is ondermijnd door een «systematisch gebruik van EABs voor de overlevering van personen voor vaak zeer geringe strafbare feiten». Deze stelling wordt in het rapport niet met feiten onderbouwd. Vanwege de stelligheid van de bewering had dit wel voor de hand gelegen. In het rapport wordt evenmin helder aangegeven of de stelling betrekking heeft op de gehele periode van zeven jaren dat het EAB nu wordt toegepast of ook nog op recente tijden.
Ik onderschrijf de geciteerde stelling van de Commissie niet en baseer mij daarvoor mede op de vele EABs die deNederlandse justitiële autoriteiten in de loop der jaren uit de andere lidstaten van de Europese Unie hebben ontvangen. Ik ontken daarmee niet dat er EABs voor kleine feiten zijn uitgevaardigd, maar dit gold vooral de aanloopperiode en een klein aantal lidstaten.
Wordt naar uw mening systematisch gebruik gemaakt van het EAB voor (zeer) kleine overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de journalist dat met name Polen voor elk wissewasje het EAB gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij het artikel uit The Economist «Wanted for chicken rustling» meenemen? Is er een verband met het ontbreken van het opportuniteitsbeginsel in Polen en het veelvuldig gebruik maken van het EAB door Polen?
Over het bericht uit The Economist, waar naar wordt verwezen, kan ik kort zijn. Ik constateer dat het ruim een jaar oud is en betrekking heeft op de ervaringen van het Verenigd Koninkrijk in 2009 en voorgaande jaren. Ik heb daar verder geen oordeel over.
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt,
dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie, hetgeen concreet blijkt uit een substantieel lager aantal EABs. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Wat is in het algemeen uw mening over het rapport? Bent u van mening dat er vervolg gegeven moet worden aan dit rapport daar Nederland als staat en daar Nederland als onderdeel van de EU?
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat de nummering van de vragen een misslag bevat, er is geen vraag 8 maar wel een vraag 9.
Zoals ik hierboven al aangaf roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof er Uniebreed ernstige problemen zijn met de toepassing van het EAB en dat deze ook bestendig zijn. Vervolgens wordt uitvoerig ingegaan op de kwestie van de proportionaliteit, terwijl dit is een kwestie die vooral met Poolse EABs speelt. Daarop ben ik in mijn antwoord op de vraag 5 uitvoerig ingegaan.
Het onderzoek waarnaar in de blog wordt verwezen is vermoedelijk dat van de Utrechtse hoogleraar Langbroek. Voor mijn oordeel over dat rapport verwijs ik naar mijn antwoord van 31 januari 2011 op de kamervragen van de heer Van der Steur van 24 december 2010, nr. 2010Z20160. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het in dat rapport gesignaleerde probleem van EABs voor bagatelfeiten, voor veel lidstaten tot de kinderziekten van de toepassing van het nieuwe instrument moeten worden gerekend.
Nu de kwestie van de proportionaliteit vooral wordt veroorzaakt door de strafrechtspleging van één lidstaat, lijkt mij het bevorderen van een aanpassing van het kaderbesluit EAB niet proportioneel.
Zoals ik, eveneens in de genoemde kamervragen van de heer Van der Steur, heb aangegeven en heb herhaald bij de behandeling van de motie van de heer Recourt c.s. van 17 februari 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36, welke motie ik heb aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid, en nog eens heb herhaald in mijn antwoord van 9 maart 2011 op kamervragen van mevrouw Gesthuizen (Aanhangsel II 2010–2011, 1745) heeft het het behoorlijke gebruik van het EAB mijn aandacht. In dat kader heeft er overleg plaatsgevonden tussen Nederlandse en Poolse justitiële autoriteiten over het gebruik van bestaande alternatieven en zal er dit jaar een vervolgoverleg plaatsvinden. Verder wordt, zoals ook in genoemde antwoorden is gememoreerd, in Brussel gewerkt aan het Europees onderzoeksbevel.
Kent u het onderzoek waarnaar verwezen wordt in de blog waaruit blijkt dat Nederland volgzaam omgaat met Europese bevelen? Zo ja, wat is uw mening over dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de EU nog eens serieus moet kijken naar het EAB en dat er vervolgens een aanpassing moet plaatsvinden om het gebruik van het EAB ten aanzien van bagatelzaken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Problemen met de financiering van de lokale omroep |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat diverse gemeenten zoals onder andere Overbetuwe, Zoetermeer, Leiden, Nijmegen en zeer recent Haarlem, geen of onvoldoende gevolg geven aan hun zorgplicht ten aanzien van het bekostigen van lokale publieke media zoals vastgelegd in de Mediawet 2008, artikel 2 170a?1
De bekostiging van de lokale publieke media-instellingen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De Mediawet 2008 bepaalt sinds 1 januari 2010 dat een gemeente de lokale publieke media-instelling moet bekostigen wanneer de gemeenteraad positief adviseert over de representativiteit van het programmabeleidsbepalend orgaan. De precieze hoogte van het bekostigingsbedrag is niet in de wet vastgelegd. Wel is er in de wet een algemene bepaling over het niveau van de bekostiging opgenomen: «De bekostiging betreft de vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de lokale publieke omroepdienst, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat op lokaal niveau in een toereikend media-aanbod kan worden voorzien en continuïteit van de bekostiging is gewaarborgd.» (artikel 2 170a, tweede lid, van de Mediawet 2008). Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis van de bekostigingsbepaling dat als indicatie wordt uitgegaan van bekostiging op het niveau van € 1,30 per woonruimte (niveau 2009). Zoals u terecht opmerkt heeft ook de VNG in een Ledenbrief van 29 april 2009 aangegeven dat als uitgangspunt € 1,30 per woonruimte (plus index) kan worden gehanteerd. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe zij deze indicatie hanteren, met inachtneming van de hiervoor genoemde wettelijke bepaling.
Deelt u de mening dat de gemeenten gehouden zijn naar letter en strekking van de wet om aan deze zorgplicht onverkort uitvoering te geven, mits voldaan aan de in de Mediawet gestelde criteria? Kunt u bevestigen dat de gemeenten niet gerechtigd zijn om te bezuinigingen op de hiervoor bestemde bedragen louter en alleen vanwege budgettaire motieven?
Wanneer de gemeenteraad positief adviseert over de representativiteit van het programmabeleidsbepalend orgaan is een gemeente verplicht de lokale publieke media-instelling te bekostigen. Zie voor het niveau van de bekostiging het antwoord op vraag 1.
Bent voornemens handhavend op te treden en de desbetreffende gemeenten middels een aanwijzing te verplichten aan deze zorgplicht onmiddellijk uitvoering te geven en hierop niet te bezuinigingen vanwege louter budgettaire motieven?
Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet 2008. Daarom heb ik over de bekostiging van de lokale publieke media-instellingen informatie bij het Commissariaat opgevraagd. Daaruit blijkt dat ook wat dit onderwerp betreft het Commissariaat de vinger aan de pols houdt. Het handhavend optreden door het Commissariaat vindt plaats indien een gemeenteraad weigert het in het antwoord op vraag 1 genoemde advies uit te brengen. Tot dusverre trad het Commissariaat in een dergelijk geval eenmaal handhavend op. Daarbij ging het om de gemeente Dronten. Dat resulteerde uiteindelijk in een positief advies over de representativiteit van het desbetreffende programmabeleidsbepalende orgaan.
Bij het ten onrechte negatief adviseren over de representativiteit van het programmabeleidsbepalende orgaan of het lager vaststellen van het bekostigingsbedrag dan € 1,30 per woonruimte (niveau 2009) staat voor de lokale publieke media-instelling de weg van bezwaar en beroep open. Volgens informatie van het Commissariaat voor de Media zal de Rechtbank Arnhem uiterlijk 19 mei 2011 een uitspraak doen betreffende het beroep van de lokale publieke media-instelling van Overbetuwe tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Overbetuwe. Bij deze beslissing op bezwaar heeft het gemeentebestuur zijn besluit gehandhaafd waarbij hij het bedrag voortvloeiende uit de mediawettelijke zorgplicht lager vaststelde dan € 1,30 per woonruimte (niveau 2009). Vergelijkbare beroepen van de lokale media-instellingen van Zoetermeer en Drimmelen zijn ingesteld bij de Rechtbank van respectievelijk Den Haag en Breda. De zittingsdag voor deze beroepen moet nog worden bepaald.
De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
De executie van een schadevergoedingsmaatregel |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag met zaaknummer 385935/KGZA 11-89 met betrekking tot de executie van de schadevergoedingsmaatregel?
Ja.
Bent u bekend met de Aanwijzing executie (2010A031) waar in Bijlage 3, onder 9, is bepaald dat in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, maatwerk kan worden toegepast in het individuele geval, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde/bestrafte?
Ja.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen wanneer sprake is van een schrijnend geval en een beroep op de hardheidsclausule wordt gehonoreerd? Zo ja, hoe vaak wordt gebruik gemaakt van deze hardheidsclausule?
Het CJIB heeft de mogelijkheid om in uitzonderingsgevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie maatwerk toe te passen.
Uitgangspunt van het CJIB hierbij is dat de openstaande schuld binnen afzienbare tijd volledig moet worden voldaan. Tot op heden heeft het CJIB nog geen beroep op een schrijnende situatie gehonoreerd.
Bent u van mening dat zich een dergelijke uitzonderingsituatie voordoet wanneer een ouder van een eenoudergezin, die is aangewezen op een bijstandsuitkering, en van wie duidelijk is dat zij/hij geen verdere draagkracht heeft, een betalingsvoorstel doet dat haar draagkracht op basis van de beslagvrije voet te boven gaat en dat er toe leidt dat de vordering binnen de executieverjaringstermijn zal worden voldaan? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het vaststellen of in een bepaald geval sprake is een schrijnende situatie kan in algemene zin het volgende worden gesteld. Er moet sprake zijn van een situatie die afwijkt van die situatie zoals die gold ten tijde van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daaraan verbonden vervangende hechtenis. De destijds geldende situatie mag immers geacht worden verdisconteerd te zijn in de uitspraak van de rechter. Voorts moet deze wijziging betrekking hebben op een complex aan factoren, dat, in onderlinge samenhang bezien, de situatie schrijnend maakt. Het enkele feit dat veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft, is niet voldoende om als schrijnende situatie gekwalificeerd te worden. Dat kan ook worden afgeleid uit de rechtspraak. Zie daarvoor ook het antwoord op eerdere Kamervragen inzake de betaling van een schadevergoedingsmaatregel (Handelingen II, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 3203). De rechter heeft in het in vraag 1 aangehaalde vonnis geoordeeld dat het CJIB in de onderhavige zaak terecht niet akkoord is gegaan met een betalingsvoorstel met een looptijd tot de executieverjaringstermijn.
Kankerverwekkende stoffen in spaarlampen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Energy saving light bulbs contain cancer causing chemicals»1 en «Spaarlampen stoten kankerverwekkende stoffen uit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er spaarlampen in de schappen van winkels liggen die kankerverwekkende stoffen uitstoten en dus een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de Nederlandse bevolking hier tegen te beschermen?
Nee.
Spaarlampen stoten – evenals andere lampen en elektronica die tijdens het gebruik warm worden (zoals TL-buizen en tv-toestellen) – geringe hoeveelheden vluchtige organische stoffen uit.
Uit onderzoek «Milieu Impact van Lampen» van het Laboratorium voor Lichttechnologie te Gent uit oktober 2009, blijkt dat gloeilampen vier keer zoveel vluchtige organische stoffen uitstoten in dezelfde omstandigheden dan spaarlampen. Voor halogeen geldt zelfs acht keer zoveel. (www.taskforceverlichting.publicaties.nl)
Het Duitse Ministerie van Milieu heeft berekend dat het om zeer geringe hoeveelheden gaat, waardoor er geen reden is om aan te nemen dat er gevaar is voor de volksgezondheid. Er wordt momenteel nog aanvullend onderzoek gedaan door het Duitse Ministerie van Milieu. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele weken verwacht. Uiteraard zullen wij de resultaten van dit onderzoek in de gaten houden.
Algemeen geldt dat de toepassing van kankerverwekkende stoffen zeer sterk is ingeperkt door de Europese regelgeving, de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en het nationale prioritaire stoffenbeleid. Dat kan niet in alle gevallen voorkomen dat zeer geringe hoeveelheden van deze stoffen kunnen vrijkomen. Indien dat leidt tot schade aan volksgezondheid of milieu, kan de toepassing nog verder worden beperkt.
Deelt u de mening dat de spotjes van Postbus 51, die oproepen om vooral spaarlampen aan te schaffen, van de buis moeten, zolang spaarlampen kankerverwekkende stoffen bevatten? Zo nee, waarom niet?
De postbus 51 campagne is enige tijd geleden beëindigd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Partij voor de Vrijheid in 2009 al aandacht heeft gevraagd voor de gezondheidsgevaren die spaarlampen met zich mee brengen? Zo ja, waarom is het Kabinet blind doorgegaan met de groene lobby tegen de oude betrouwbare gloeilamp en voor de gevaarlijke spaarlamp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Kent u het bericht «Ombudsman wil dat pensionado's geld terugkrijgen»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de verantwoordelijkheid van een overheidsorganisatie om de rechten van burgers te respecteren?
Elke overheidsorganisatie is gehouden om de rechten van burgers te respecteren. Voor de Belastingdienst ligt dit niet anders dan voor willekeurig welke andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat de Belastingdienst zelfstandig een kosten-batenanalyse mag maken of zij een wet wel of niet wensen uit te voeren of bent u van mening dat het primaat bij de politiek ligt? Hoe verklaart u de in het bericht omschreven gang van zaken?
De Belastingdienst heeft als lijn, om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen. Deze werkwijze zal worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen. Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen.
Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.
Langs de hiervoor geschetste lijnen wordt een maximale inspanning gepleegd om betrokkenen in de gelegenheid te stellen om hun recht op teruggaaf geldend te maken.
Bent u bereid tot een toezegging dat u de 6 miljoen euro die de Belastingdienst ten onrechte in eigen zak steekt nog deze maand laat overmaken aan de rechtmatige eigenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 mei a.s.?
Ja.
Het bericht dat de directeur van het Hofnarretje een nieuwe crèche begint |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Drent begint nieuwe crèche»?1
Het bericht in de Telegraaf van 20 april jl. dat de heer Drent een nieuwe crèche zou gaan beginnen is gebaseerd op onvolledige informatie. De gemeente Amsterdam liet mij weten dat de heer Drent voor de bestaande crèche »t Hofnarretje een nieuwe ondernemingsstructuur met een nieuwe naam aan het opzetten is (nu nog een B.V. in oprichting). De gemeente was betrokken bij de werving van de nieuwe directeur. De bestuurder van deze B.V. in oprichting is deze nieuwe directeur en de heer Drent is aandeelhouder. Voor de tussenperiode, tot de oprichting van de B.V., is door de heer Drent een volmacht aan de nieuwe directeur verleend. Laatstgenoemde is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en vertegenwoordigt de onderneming in en buiten rechte. In december 2010, nadat de heer Drent zich terugtrok als leidinggevende, is in overleg met de gemeente een interim manager van de kinderopvangorganisatie Partou aangesteld, die de dagelijkse leiding over »t Hofnarretje heeft genomen.
Klopt de informatie dat de voormalig directeur van het Hofnarretje bezig is met het opzetten van een nieuw kinderopvangbureau op hetzelfde adres?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er onderzocht wordt of de voormalig directeur van het Hofnarretje de regels in de Wet op de Kinderopvang heeft overtreden?
Ja.
Kunnen de uitkomsten van dit onderzoek invloed hebben op de wettelijke bevoegdheid van de voormalig directeur van het Hofnarretje om een kinderopvangbureau te beginnen?
Iedereen die een kinderdagverblijf wil beginnen dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen. Bij de aanvraag voor de VOG wordt onderzocht of er sprake is van justitiële gegevens die een belemmering kunnen vormen voor het houden van een kinderdagverblijf. Indien dat het geval is wordt er geen VOG verstrekt en kan betrokkene geen nieuwe kinderopvangvoorziening beginnen.
Acht u het wenselijk dat de voormalig directeur van het Hofnarretje gedurende het onderzoek een nieuw kinderopvangbureau begint? Bestaan hiervoor ook wettelijke beperkingen?
Volgens artikel 1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen treedt de Minister niet in besluitvorming inzake individuele gevallen. Ik onthoud mij derhalve van commentaar over dit specifieke geval. Bij het starten van een nieuwe kinderopvangvoorziening onderzoekt de GGD of bij de exploitatie van de op te zetten voorziening redelijkerwijs verantwoorde kinderopvang zal worden geboden, dat wil zeggen opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De GGD zal bij de beoordeling hiervan ook de historie van de ondernemer kunnen betrekken. Als een ondernemer naar het oordeel van de GGD in een vorige kinderopvangvoorziening ernstige steken op het terrein van de veiligheid en gezondheid van de kinderen heeft laten vallen, kan dit een contra-indicatie zijn voor een goedkeuring van de nieuwe kinderopvangvoorziening. Het is uiteindelijk aan de betrokken gemeente om hierover een beslissing te nemen.
De latere uitbetaling van uitkeringen in juni door UWV |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Latere betaling van uw WAO-, WAZ-, WIA-, of Wajong-uitkering»?1
Waarom is het nodig om de datum waarop de uitkering wordt overgemaakt te wijzigen?
Deelt u de mening dat geconstateerd kan worden dat deze administratieve maatregel tot veel onrust leidt bij groepen die financieel kwetsbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust te bezweren?
Bent u bereid om af te zien van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
De trage procedures en hoge kosten bij de verlenging van rijbewijzen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CBR gaat jaarlijks kwaliteit van geleverde diensten meten»?12
Ja.
Waarom heeft het CBR vaak vier maanden of zelfs langer nodig voor het verwerken van een aanvraag van senioren die hun rijbewijs willen verlengen en hiertoe een ingevulde Eigen Verklaring overleggen?
De procedure om te komen tot een verlenging van het rijbewijs kan uit een groot aantal stappen bestaan. Bepalend voor de duur van de procedure is met name de vraag of er nader medisch onderzoek nodig is. Het kan hierbij gaan om aanvullende vragen aan de keurende (huis)arts, verwijzing naar een medisch specialist, verwijzing naar de rijtest en alle mogelijke combinaties daarvan. Hiervoor gelden de in de gezondheidszorg gangbare termijnen waarop het CBR geen invloed heeft. De termijnen die voor het CBR gelden, zijn vorig jaar in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Omdat in een enkel geval de afwikkeling van de totale procedure langer dan vier maanden duurt, heb ik op verzoek van de Tweede Kamer besloten de herinneringsbrief voor het vervallen van het rijbewijs vanaf 1 september 2011 niet 18 weken, maar 24 weken vóór de vervaldatum te laten versturen door de RDW.
Bent u er mee bekend dat het CBR sommige van deze aanvragen na drie maanden zelfs nog niet in behandeling heeft genomen waardoor mensen die vier maanden van te voren een aanvraag hebben ingediend toch nog met een ongeldig rijbewijs komen te zitten?
Nee. Zodra het CBR de Eigen Verklaring en het medisch rapport van de keuringsarts in bezit heeft, gaat de aanvraag de procedure in en heeft het CBR in beginsel 4 weken om een besluit te nemen. Dit is de wettelijke termijn ingevolge het genoemde Reglement Rijbewijzen. Wel kan het voorkomen dat de aanvrager niet binnen de door u genoemde termijn van 3 maanden terecht kan bij een medisch specialist naar wie het CBR op basis van het medisch rapport van de keuringsarts voor nader onderzoek doorverwijst. Dat ligt echter niet aan het CBR, maar aan de beschikbaarheid van de medisch specialist (die overigens niet in dienst is van het CBR) en/of aan de beschikbaarheid van de aanvrager.
Bent u bereid het CBR hierop aan te spreken en te eisen dat aanvragen voor het verlengen van het rijbewijs voor senioren binnen twee maanden worden afgehandeld?
Zoals ik heb aangegeven, zijn de beslistermijnen voor deze procedure in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd. Het CBR is daarbij slechts één van de actoren. Daarnaast zal de RDW de herinneringsbrief voortaan 24 in plaats van 18 weken voor de vervaldatum van het rijbewijs versturen. De Nationale Ombudsman heeft vier maanden een reële termijn genoemd. Om de voortgang van het proces maximaal te sturen, rappelleert het CBR na drie weken de arts of medisch specialist indien het medisch rapport nog niet is ingestuurd.
Klopt het dat de autoverzekering van senioren bij het verlopen van een rijbewijs wegens de trage afhandeling van het CBR automatisch wordt stopgezet? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen aangezien ook anderen van dezelfde auto gebruik kunnen maken?
Ik heb hierover contact opgenomen met de verzekeraars. Indien van iemand het rijbewijs is verlopen, wordt de verzekering voor zijn auto niet automatisch stopgezet.
Waarom is de medisch adviseur van het CBR niet op de hoogte van de datum waarop de geldigheid van een rijbewijs vervalt?
De medisch adviseur is verantwoordelijk voor het beoordelen of er al dan niet een Verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd in het rijbewijzenregister. Daartoe heeft de klant door middel van het insturen van een Eigen verklaring een verzoek gedaan. De verwerking gebeurt in volgorde van binnenkomst van de Eigen verklaringen en niet in volgorde van het moment van vervallen van de geldigheid van het rijbewijs. Het is dus de klant die de start van de procedure bepaalt.
Is het waar dat het CBR ook een tijdelijke voorziening kan treffen en zo ja, waarom wordt dat dan niet standaard aan de aanvrager aangeboden?
Er bestaat geen tijdelijke voorziening.
Waarom wordt bij verlenging van rijbewijzen waarbij sprake is van een medische beoordeling uitgegaan van de datum van de rijtest voor de verlenging en niet van de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt?
Deze veronderstelling is niet juist. Aanvragers krijgen een Verklaring van geschiktheid waarvan de geldigheid loopt vanaf de datum van het besluit door het CBR. De datum van de rijtest speelt daarin geen rol. Er is niet gekozen voor de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt omdat de verlenging is gekoppeld aan het besluit over de geschiktheid.
Klopt het dat het CBR nergens in de correspondentie vermeldt dat de datum van de rijtest bepalend is en dat het CBR ook nergens aangeeft met welke andere termijnen bij een aanvraag rekening moet worden gehouden?
In algemene termen wordt in de herinneringsbrief en op de website van het CBR de maximale termijn van afhandeling van vier maanden genoemd.
Ik heb het CBR verzocht zorg te dragen voor extra informatie over de te volgen procedure en de bijbehorende termijnen, bij voorbeeld op de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het, gezien de kosten die moeten worden gemaakt voor een aanvraag, onacceptabel is dat mensen die op advies van het CBR een dergelijke aanvraag ruim van te voren indienen een verlenging krijgen van maar negen maanden terwijl anderen die een verlenging op het laatste moment aanvragen een verlenging van een jaar krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt de verlenging van het rijbewijs bepaald door de datum waarop het CBR een besluit neemt over de geschiktheid. De in de vraag genoemde termijn van een jaar start dus vanaf dat moment. In geval nader medisch onderzoek noodzakelijk is, neemt het CBR een besluit op basis van bevindingen van de medisch specialist. Diens bevindingen hebben betrekking op de geschiktheid op het moment van onderzoek en diens verwachtingen over de termijn waarvoor deze geschiktheid geldt.
Wat is de maximale toegestane periode tussen de aanvraag voor een verlenging van het rijbewijs en een rijtest? Bent u ermee bekend dat er mensen zijn die meer dan een half jaar op een rijtest moeten wachten waardoor hun rijbewijs verloopt terwijl ze tijdig verlenging hebben aangevraagd?
Op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen moet de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de Eigen verklaring, afhankelijk van de situatie, een verklaring van geschiktheid, aanvullende vragen aan de keurend (huis)arts, een verwijzing naar een medisch specialist of een uitnodiging voor een rijtest krijgen. Het CBR streeft er naar de rijtest te laten plaatsvinden binnen vier weken na de verzendatum van de uitnodiging. Bij grote drukte kan dat wel eens een paar weken oplopen, maar nooit naar zes maanden.
Klopt het dat voor een verlenging van het rijbewijs soms door het CBR meerdere medische keuringen worden opgelegd, waardoor de kosten kunnen oplopen tot € 300 (exclusief de kosten voor verlenging)? Vindt u het acceptabel om dergelijke bijdragen voor medische onderzoeken te vragen van mensen met alleen een AOW?
Aanvragers van een Verklaring van geschiktheid kunnen helaas lijden aan meerdere, met de rijgeschiktheid interfererende, aandoeningen die onderzoek door meer dan één specialist noodzakelijk maken. Art 101 Reglement Rijbewijzen kent de bevoegdheid meerdere artsen aan te wijzen, aan het CBR toe. Aangezien het CBR geen enkel belang heeft bij meerdere specialistische keuringen, gaat het CBR hier terughoudend mee om.
Het is de aangewezen specialist die de kosten voor de keuring bij de aanvrager in rekening brengt. Het CBR staat daar buiten. De tarieven van rijbewijskeuringen door specialisten worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn gebaseerd op het uurtarief van een medisch specialist.
Klopt het dat het CBR zich niet in alle gevallen aan de maximale prijzen houdt, die vanaf 1 januari 2011 zijn voorgeschreven voor de medische testen die de mensen moeten ondergaan?
Nee dat klopt niet. Het CBR brengt voor het indienen van een Eigen verklaring een bedrag in rekening van € 23,05 inclusief BTW, ongeacht de complexiteit van de beoordeling, het aantal doorverwijzingen naar medisch specialisten of de door het CBR zelf uitgevoerde rijtesten.
Vindt u het acceptabel dat ruim 3 maanden na een ingediende aanvraag inclusief Eigen Verklaring het CBR alsnog om een herkeuring vraagt door een door het CBR toegewezen neuroloog en daarbij met een voorstel komt voor een afspraak 4 maanden na deze reactie, dus zeven maanden na het indienen van de aanvraag? Deelt u de mening dat het CBR ervoor moet zorgen dat herkeuringen bij tijdig ingediende aanvragen kunnen worden uitgevoerd voor het rijbewijs verloopt?
Na ontvangst van de Eigen verklaring zal het CBR zo spoedig mogelijk (binnen 4 weken) een neuroloog aanwijzen als dat op grond van de gemelde aandoening noodzakelijk is. De aanvrager moet zelf de afspraak maken en het CBR doet daarbij geen voorstellen.
Indien een goedkeuring op een bepaald moment om medische redenen nog niet mogelijk is, wordt in individuele gevallen wel eens geadviseerd pas over enkele maanden de keuring te laten plaatsvinden. Eerder mag natuurlijk ook, maar zal zeer waarschijnlijk leiden tot afkeuring. Natuurlijk deel ik de mening dat de procedure voor de aanvraag van een verklaring van geschiktheid bij voorkeur is afgerond voor het huidige rijbewijs verloopt. Maar daarin hebben naast het CBR ook de aanvrager zelf en de keurende specialist een rol.
Waarom wordt de beslissing van de medisch adviseur van het CBR niet standaard gemotiveerd, bijvoorbeeld in situaties waarbij het rijbewijs voor een kortere periode wordt verlengd dan volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is toegestaan?
Elk besluit van het CBR om een Verklaring van geschiktheid met beperkte termijn af te geven valt onder de Algemene Wet Bestuursrecht en heeft dus een motivering. Als deze motivering als gebrekkig of onjuist wordt ervaren staat daar bezwaar en beroep tegen open.