Overvragende woningcorporaties en toereikende financiële buffers bij woningbouwcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u verbolgen over de extreem hoge huren die Amsterdamse woningbouwcorporaties rekenen voor oorspronkelijk sociale huurwoningen?
Het staat woningcorporaties vrij, binnen de grenzen die de huurprijsregelgeving biedt, een woning te verhuren. Zolang de maximale huurprijsgrens daarbij niet wordt overschreden is er geen sprake van te hoge huren. Van woningcorporaties wordt uiteraard wel verwacht dat zij invulling geven aan hun kerntaak, het huisvesten van mensen met lage inkomens. Dat is ook vastgelegd in de door de Amsterdamse woningcorporaties met de gemeente gemaakte afspraken1. Mij is geen signaal bekend dat de corporaties hun afspraken in deze niet nakomen2.
Deelt u de mening dat een huurwoning van 37m2 in een normale Amsterdamse woonbuurt niet geliberaliseerd hoort te zijn, zoals nu wel het geval is bij woningbouwcorporatie Stadgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maximale huurprijs van een woning kan worden bepaald aan de hand van het totaal van punten op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS). Hiermee wordt ook rekening gehouden met andere kwaliteitskenmerken van een woning, bijvoorbeeld een energieprestatie behorend bij energielabel A. Het totaal van WWS-punten bepaalt dan ook of een huurwoning van 37m2 in een normale Amsterdamse woonbuurt kan worden geliberaliseerd. Om te voorkomen dat bij een nieuwe huurovereenkomst de maximale huurprijs wordt overschreden en een geliberaliseerde huurprijs wordt gerealiseerd, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Deze procedure houdt in dat een huurder zich tot de huurcommissie kan wenden binnen zes maanden na ingangsdatum van die huurovereenkomst.
Overigens merk ik op dat de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen in de buurt van het gegeven voorbeeld (Pieter Lastmankade 196, Amsterdam) per vierkante meter beduidend hoger ligt in vergelijking tot die van de gemiddelde woning in Amsterdam.
Hoe kenschetst u de enorme afname van het aanbod aan huurwoningen onder de liberalisatiegrens zoals geschetst in het artikel van Het Parool?1 Hoe rijmt u dat met uw eerdere beantwoording waarin u, in reactie op de stelling dat de Donnerpunten tot enorme huurverhogingen zullen leiden, nadrukkelijk stelt dat verhuurders niet verplicht zijn om de maximaal toegestane huur te vragen van een nieuwe huurder? Hoe kijkt u tegen corporaties aan die wel maximaal gebruik maken van de verruiming van het Woningwaarderingsstelsel (WWS)?
Waar de vraag melding maakt van «Donnerpunten» ga ik ervan uit, dat hiermee wordt gedoeld op de maatregel inzake de maximaal 25 extra WWS-punten die per 1 oktober 2011 zijn ingevoerd.
Het artikel in Het Parool geeft naar mijn mening onvoldoende informatie die de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een enorme afname van het aanbod aan huurwoningen onder de liberalisatiegrens.
Op basis van het jaarboek van de federatie van Amsterdamse woningcorporaties 2012 (p.38) blijkt dat vóór invoering van extra punten voor het energielabel en schaarstepunten 12 procent van de Amsterdamse corporatiewoningen zou kunnen worden geliberaliseerd en na invoering 37 %. Feitelijk is er op dit moment echter slechts 2 % geliberaliseerd. Zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven heb ik geen signalen dat de woningcorporaties de met de gemeente gemaakte afspraken niet nakomen. Overigens gaan de afspraken tussen gemeente en woningcorporaties in Bouwen aan de Stad er ook van uit dat woningcorporaties een rol hebben bij het creëren van een segment voor middeninkomens met huurprijzen tussen € 650, en € 930,- (Bouwen aan de stad II, p. 9)
Kunt u de conclusie in het Volkskrantartikel2 onderschrijven dat het overgrote deel van de grote woningbouwcorporaties in principe zo goed bij kas zit dat zij niet alleen Vestia financieel adequaat kunnen ondersteunen maar daarnaast ook blijvend kunnen investeren in renovatie en nieuwbouw? Kunt u dit toelichten?
Ik kan niet specifiek ingaan op de berekeningen die ten grondslag liggen aan het artikel in de Volkskrant. Wel merk ik in het algemeen op dat recente rapportages van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), zoals het Sectorbeeld voornemens 2011, waarover ik uw Kamer bij brief van 19 juni 2012 heb geïnformeerd (TK 29 453, nr. 252), aangeven dat de sector over het algemeen financieel goed in staat is om haar voorgenomen investeringen te realiseren.
Als het gaat om ondersteuning van Vestia in relatie tot de opgave van woningcorporaties verwijs ik naar de wijziging van het Besluit Centraal Fonds Volkshuisvesting die ik aan uw Kamer heb gezonden (TK 29 453, nr. 255)5 . Daar is het volgende aangegeven:
« (.....) Daarnaast laten de berekeningen zien dat de financiële spankracht van de sector als geheel toereikend is om een – maximaal opgelegde – heffing van 5% ten behoeve van saneringsteun te kunnen dragen. De verhoging van de saneringsheffing valt samen met de heffing bij verhuurders (startjaar 2013).
(......)
Indien er in latere jaren sprake zou zijn van een samenloop van beide heffingen kan becijferd worden dat dit nog zou kunnen worden gedragen door de sector als geheel. Uitgaande van de cijfers voor 2013, zoals opgenomen in het «Sectorbeeld voornemens 2012 – 2016» van het CFV, kan worden berekend dat een extra last van 5% van de huurinkomsten in 2013 er toe zou leiden dat de verwachte rentedekkingsgraad in 2013 daalt van ca. 1,85 naar ca. 1,50. Deze rentedekkingsgraad is een belangrijke norm voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) bij het verstrekken van borgingsruimte voor het aantrekken van leningen ten behoeve van investeringen. Bij een rentedekkingsgraad van ongeveer 1,3 tot 1,4 acht het WSW de kasstromen van een toegelaten instelling voldoende om de gewenste borgingsruimte zonder nadere extra voorwaarden te verstrekken. Dat betekent dat ook bij een samenloop van heffingen de toegelaten instellingen gemiddeld genomen voldoende kasmiddelen overhouden om de voorgenomen investeringen te kunnen financieren met WSW-borging (.....)».
Uiteraard kan dit beeld per corporatie verschillen.
Deelt u de mening dat de woningbouwcorporaties die in principe financieel gezond zijn de plicht hebben om te investeren in renovatie en nieuwbouw en bovenal sociale huisvesting dienen aan te bieden voor betaalbare prijzen?
Ja, die mening deel ik. Dat ligt ook in de kerntaak van woningcorporaties besloten en is tevens verankerd in de Woningwet (en in het wetsvoorstel van de herziening daarvan zoals dat inmiddels door uw Kamer is aanvaard). Ik teken daarbij wel aan dat woningcorporaties daarnaast de mogelijkheid hebben ook woningen boven de liberalisatiegrens aan te bieden. De huisvestingsopgave kan immers breder zijn dan alleen het huisvesten van de doelgroep.
Kunt u uitsluiten dat corporaties die maximaal gebruik maken van de ruimte in het WWS, en dus voor veel nieuw vrijgekomen huurwoningen markthuren zullen vragen, dit doen omdat er nog niet geopenbaarde financiële problemen zijn, hetzij met derivaten of grondposities, hetzij met andersoortige risico’s?
Voor het huurprijsbeleid van woningcorporaties geldt dat zij daarbij rekening zullen (moeten) houden met de toekomstige volkshuisvestingsopgave en afspraken met de gemeente die er liggen. Uiteraard zal daarbij ook rekening gehouden moeten worden met voorzienbare financiële tegenvallers (bijvoorbeeld een afwaardering op grond vanwege dalende marktprijzen of tegenvallende woningverkopen).
Ik verwacht niet dat woningcorporaties die maximaal gebruik maken van de ruimte in het WWS dit doen vanwege nog niet geopenbaarde financiële problemen. Ik kan dat echter dat niet uitsluiten omdat ik nog niet geopenbaarde gevallen niet ken.
Deelt u de mening dat de corporaties in Amsterdam de taak hebben om in alle wijken van Amsterdam voldoende aanbod van betaalbare huurwoningen tot de liberalisatiegrens aan te bieden, ook nu corporaties veel van dergelijke woningen mogen liberaliseren vanwege de Donnerpunten?3 Kunt u toelichten hoe u van plan bent dit waarborgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven liggen er afspraken tussen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse woningcorporaties over de huisvesting van de doelgroep (Bouwen aan de Stad II). De Amsterdamse corporaties geven ook invulling aan deze afsp7en. Dit ondanks de ruimte die er is om woningen te liberaliseren. Partijen hebben afgesproken deze afspraken jaarlijks te monitoren Mochten woningcorporaties zich niet aan deze afspraken houden zal dat onderwerp van overleg zijn tussen de gemeente en woningcorporaties. Ik zie daar voor mij geen rol.
Deelt u de mening dat corporaties geen taak hebben in het aanbieden van huurwoningen boven € 900,–? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze mening deel ik niet. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven liggen er ook tussen gemeente en woningcorporaties afspraken om te komen tot een segment voor middeninkomens waarbij gedacht wordt aan het segment tussen € 650, en € 930,-. Voor invulling van deze afspraken kan het dan ook wenselijk zijn woningen aan te bieden met een huurprijs boven de € 900,-
De suggestie dat borstkanker is te voorkomen door osteopathie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over de informatie die de Robuste kliniek op haar website verspreid?1
Ik heb kennis genomen van de informatie die Robuste op de website www.robuste.nl verspreid. Robuste is verantwoordelijk voor de inhoud van de informatie die zij op haar website verspreidt.
Wat is met name uw mening over het verband dat Robuste legt tussen de aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker?
Robuste zegt op haar website «Robuste is er van overtuigd dat goed doorbloede borsten de kans op kwaadaardige gezwellen verminderen. Harde wetenschappelijke bewijzen ontbreken echter nog. Daarom vinden wij het nog te vroeg om dit te beweren of garanderen».
Ik maak hieruit op dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de overtuiging die Robuste hier uitspreekt. Strikt genomen maakt Robuste hier melding van een eigen overtuiging, waarbij wordt aangetekend dat dit niet aangemerkt moet worden als een bewering of garantie. Een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen de door Robuste aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker wordt hier dus niet gelegd.
Deelt u de mening dat er onjuiste informatie wordt gegeven wanneer het volgende wordt gesteld: «In de best doorbloede organen, het hart en dunne darm, komt kanker zelden voor. Borsten doorbloeden juist moeilijk. Een mogelijke verklaring waarom juist borstkanker vaker voorkomt.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u het acceptabel dat door de op de website en in de klinieken geboden informatie de suggestie wordt gewekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan? Zo nee, heeft u op dit moment de mogelijkheid dit te verbieden? Zou u deze mogelijkheid willen hebben?
Ik vind het niet acceptabel als deze suggestie zou worden gewekt. Vooral omdat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Uit de informatie op de website van Robuste maak ik niet op dat Robuste de suggestie wekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan.
Met betrekking tot de vraag naar de mogelijkheid om misleidende informatie te verbieden, merk ik het volgende op. De Wet oneerlijke handelspraktijken voorziet in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Consumentenautoriteit is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder.
Het verschil in belastingdruk tussen bouwrijpe en braakliggende grond |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat een eigenaar bij de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, alleen de overdrachtsbelasting van 2% verschuldigd is, terwijl deze eigenaar, indien hij ook de funderingen verwijdert, bij overdracht het BTW-tarief van 19% verschuldigd is?
In algemene zin kan niet worden gezegd dat de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, altijd belast is met overdrachtsbelasting en de verkoop belast is met btw als ook de funderingen verwijderd zijn.
Het antwoord op de vraag of btw moet worden voldaan of overdrachtbelasting hangt af van het antwoord op de vraag of voor de btw-heffing een ondernemer een bouwterrein levert.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is sprake van een bouwterrein als met betrekking tot onbebouwde grond:
Alleen als geen van deze situaties zich voordoet, is de levering van onbebouwde grond vrijgesteld van btw en belast met overdrachtsbelasting (6%).1 Het antwoord op de vraag of sprake is van een bouwterrein of niet, vergt uiteraard een feitelijke beoordeling van geval tot geval.
Deelt u de mening dat het op deze wijze niet loont leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin voor de mensen in de buurt, aangezien de sloop van de fundering geld kost en men vervolgens bij de verkoop meer belasting moet betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, naar mijn mening kan niet worden gezegd dat het niet loont om leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin door sloop van de fundering, omdat men vervolgens bij verkoop meer belasting moet betalen. In de eerste plaats is de verkoop van een terrein alleen belast met btw als sprake is van een bouwterrein en de levering plaatsvindt door een ondernemer. Als een particulier een bouwterrein levert is alleen overdrachtsbelasting verschuldigd door de verkrijger. In de tweede plaats leidt de verwijdering van de fundering evenmin tot btw-heffing als die verwijdering plaatsvindt met het oog op het ontstaan van een grasveld of tuin. In dat geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de bewerking plaatsvindt met het oog op bebouwing. Een tuin of grasveld is namelijk geen bebouwing in de zin van de btw-regelgeving. In de derde plaats is btw-heffing niet altijd duurder dan heffing van overdrachtsbelasting. Integendeel. Als de afnemer van de grond een btw-plichtige ondernemer is met aftrekrecht, is btw-heffing juist voordeliger, omdat de afnemer de in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen en de overdrachtsbelasting niet in aftrek kan worden gebracht zoals als de btw. Verder heeft de btw-plichtige leverancier van de grond ook recht op aftrek van btw voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de levering van de grond.
Deelt u de mening dat door het huidige belastingregime de leefbaarheid van wijken daalt, aangezien sloopterreinen met openliggende funderingen het aanzicht van de wijk verminderen en een gevaar voor de spelende jeugd kunnen zijn, zeker omdat door de economische crisis steeds meer terreinen ongebruikt leegstaan? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de minister van BZK en mij geen signalen bekend dat de leefbaarheid in bepaalde wijken of buurten onder druk staat als gevolg van een verschil in belastingdruk tussen terreinen met openliggende funderingen en zonder openliggende funderingen.
Bent u voornemens deze ongelijke belastingdruk bij verkoop tussen bouwrijpe en braakliggende terreinen te verhelpen, om zodoende de eigenaren van de bouwrijpe gronden te stimuleren de leefbaarheid in de wijken te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In zijn arrest van 9 september 2011, nr. 10/02888, heeft de Hoge Raad een vraag gesteld aan het Hof van Justitie EU over het al dan niet ontstaan van een bouwterrein als een onbebouwd terrein wordt geleverd na sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw. De Hoge Raad heeft deze vragen gesteld omdat er twijfel bestaat over zijn eerder gegeven uitleg dat sloop van een gebouw niet leidt tot een bouwterrein in btw-technische zin. Totdat het Hof van Justitie deze vraag beantwoordt, zal in de praktijk moeten worden uitgegaan van de eerder door de Hoge Raad bepaalde lijn dat sloop niet leidt tot een bouwterrein. Ik ben niet voornemens om in afwachting daarvan thans wettelijke maatregelen te nemen.
De zoveelste brute mishandeling door Marokkaans tuig en de bizarre reactie door de politie. |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Slachtoffer op sokken naar huis»?1
Ja.
Zijn de Marokkaanse straatterroristen die deze laffe en gewelddadige mishandeling op hun naam hebben staan al opgepakt? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Het opsporingsonderzoek naar de precieze feiten en omstandigheden in deze zaak is nog gaande.
In hoeverre deelt u de mening dat de enige oplossingen voor dit soort walgelijke mishandelingen alleen nog gezocht moeten worden in keiharde straffen, permanente inzet van hondenbrigades, straatverboden, wijkuitzettingen en, daar waar mogelijk, denaturalisatie en uitzetting uit Nederland?
Zoals eerder al aan uw Kamer is gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3409) zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. Jongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten, zoals mishandeling, dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Is het waar dat de politie het slachtoffer letterlijk heeft laten staan? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om deze schandalige situatie te sanctioneren?
Nee, dat bericht is niet waar.
Wanneer wordt deze plaag van Marokkaans straattuig nu eindelijk eens bestreden op de hierboven voorgestelde wijze (zie vraag 3)?
Zie antwoord vraag 3.
Onduidelijke taakopvatting en bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Agent en stadswacht samen op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) naast en samen werken met de politie, niet in plaats van de politie en dat boa’s geen vervanging of concurrent van de politie zijn?2 Hoe rijmt u deze uitspraken met de uit het bericht voortvloeiende constatering dat boa’s steeds meer taken van de politie overnemen en in het politiebureau gehuisvest worden? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling en waarom?
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de lokale veiligheid, leefbaarheid en naleving van regels en kunnen voor de handhaving boa’s inzetten. Voor een optimale inzet van boa’s is het belangrijk dat goed wordt samengewerkt met de politie en dat de politie hierop de operationele regie voert. Een goede samenwerking kan gediend zijn met bijvoorbeeld gezamenlijke huisvesting. Dergelijke initiatieven, zoals in Haaglanden, die samenwerking optimaliseren, ondersteun ik van harte.
Welke stappen onderneemt u om de samenwerking, in het bijzonder de informatie-uitwisseling, tussen politie en boa’s te optimaliseren?
Thans inventariseer ik welke concrete knelpunten zich voordoen. Op grond van deze inventarisatie bepaal ik begin 2013 samen met betrokken partijen welke acties nodig zijn om tot een verbetering van de informatieuitwisseling te komen.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat gemeenten een geheel eigen veiligheidsinfrastructuur optuigen, waardoor er van integraal veiligheidsbeleid geen sprake is?
Ik ben niet van mening dat er zich een veiligheidsinfrastructuur bij gemeenten ontwikkelt, waardoor er geen sprake is van integraal veiligheidsbeleid. Boa's staan onder strategische regie van de gemeente en operationale regie van de politie en de inzet van boa’s en politie is onderwerp van bespreking in de driehoeken. Het integraal veiligheidsbeleid krijgt vorm door afstemming en samenwerking met alle partners binnen het veiligheidsdomein.
Vindt u het wenselijk dat boa’s aangestuurd worden door de politie? Hoe voorkomt u dat dit leidt tot taakvervaging?
De aansturing van boa's ligt in handen van de gemeente waarbij de uiteindelijke inzet van zowel politie als boa's in de driehoek nader geprioriteerd wordt. Daarnaast is goede samenwerking en informatiedeling tussen de politie en de boa's noodzakelijk voor een effectieve inzet op de door de driehoek bepaalde doelen. Om deze samenwerking handen en voeten te geven heeft de politie de operationele regie.
Hoe beoordeelt u het dat zelfs voor de politie niet duidelijk is wat de bevoegdheden van boa’s zijn? Welke stappen onderneemt u om binnen de politieorganisatie ook de rol en bevoegdheden van boa’s helder te maken?
De politie is in zijn algemeenheid bekend met de bevoegdheden van de boa’s. De korpschef is wettelijk belast met (dagelijks) toezicht op de boa’s. Op leidinggevend niveau is hier binnen de politie dan ook voldoende aandacht voor. Dit laat overigens onverlet dat er aan de voorkant goede (bestuurlijke) afspraken dienen te zijn neergelegd in een integraal veiligheidsplan en dat dit concreet uitgewerkt dient te zijn in handhavingsarrangementen en uitvoeringsplannen.
Wanneer in het najaar zal het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), politie, Openbaar Ministerie, de brancheorganisatie BOPV en de beroepsorganisatie voor boa’s (Beboa) over het verhelderen van het onderscheid tussen politie en boa’s plaatsvinden?
Op dit moment ontwikkelt de VNG een visie over de boa in de openbare ruimte. Een van de thema's binnen deze visie is de professionalisering van de boa's met de daarbij behorende vraag of deze gepaard moet gaan met één landelijk uniform of niet – als zijnde een van de middelen om het onderscheid tussen politie en boa’s te verhelderen. De verwachting is dat deze visie voor het einde van het jaar binnen de VNG zal zijn vastgesteld. Indien inderdaad wordt gekozen voor het toewerken naar meer uniforme kledingeisen zullen de verschillende partners die hier mee te maken hebben bij de verdere uitwerking worden betrokken.
Het bericht dat het speculeren met derivatencontracten op de staatsschuld tot verliezen heeft geleid |
|
Ed Groot (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staat verspeelt 100 miljoen door blunder met derivaten»? Is de strekking van dit artikel juist?1
Ja, ik ken het bericht uit het Parool. Ik hecht eraan erop te wijzen dat de Staat niet speculeert. De strekking van het artikel is deels juist, maar behoeft enige nuancering. Ik maak van de gelegenheid gebruik om dit bij de beantwoording van de vragen 2 t/m 7 toe te lichten.
Is het waar dat u te veel derivatencontracten heeft afgesloten? Zo ja, wat is de aard van dit «te veel»? Om welk bedrag aan te veel afgesloten contracten gaat het?
Ja, er zijn inderdaad in de tweede helft van 2011 meer derivatencontracten afgesloten dan volgens het risicokader nodig waren. Het gaat hier om standaard renteswaps, zogenaamde payerswaps; contracten tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen gedurende een looptijd vaste rente te ruilen (betalen) tegen variabele rente (te ontvangen). Zoals ik in het jaarverslag Nationale Schuld van 2011 (blz. 20) heb aangegeven gaat het totaal om een bedrag van € 11 mld. Dit is circa 10% meer dan had moeten worden afgesloten.
Van belang hierbij is dat het bovenstaande een tijdelijk effect heeft op de portefeuille. Om het renterisico bij te sturen conform het risicokader van de schuldfinanciering worden ieder jaar payerswaps gebruikt. De in 2011 teveel afgesloten swaps worden daarom benut als vervanging van swaps die anders in 2012 afgesloten hadden moeten worden. Op deze manier blijft alleen een effect van te vroeg afgesloten payerswaps over. Het marktwaardeverlies hiervan bedroeg per 31 december 2011 circa € 100 mln (jaarverslag, blz. 20). De daadwerkelijke budgettaire effecten hangen af van het verschil tussen de rente op het moment van afsluiten (2011) en de rente op het moment dat de payerswaps moeten (2012) worden afgesloten. Zoals in het jaarverslag 2011 is aangegeven zal ik hierover in het jaarverslag 2012 rapporteren.
Wat zijn de cumulatief verwachte verliezen op de huidige portfolio aan derivatencontracten en welke factoren bepalen het verlies? In hoeverre zijn de premies voor de derivatencontracten, dan wel de rentedaling, debet aan het verlies?
De marktwaarde van de derivatenportefeuille van de Staat bedroeg per 31 december 2011 € 10,6 mld. en is inmiddels toegenomen tot € 12,2 mld (stand 17 september 2012). Receiverswaps waarmee vaste rente wordt omgezet in variabele rente dragen positief bij aan de marktwaarde terwijl payerswaps waarmee variabele rente wordt omgezet in vaste rente een negatieve marktwaarde hebben. De marktwaarden zijn een gevolg van de lage rentestanden. De Staat betaalt geen premies voor de swapcontracten.
Wat is uw standpunt over het gebruik van derivaten ter afdekking van renterisico’s op de staatsschuld?
De derivaten zijn nodig om te voldoen aan het renterisicobeleid van de Staat. Op 26 januari 2012 heb ik hier nog met de Tweede Kamer over van gedachten gewisseld en brede steun voor dit beleid gekregen. Er is toen gesproken over het rapport Risicomanagement van de Staatsschuld (kamerstukken 33000-IXA, nummer 5 en 6), waarin het risicomanagement is geëvalueerd.
Kunt u het risicobeleid ten aanzien van het gebruik van derivaten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld nader toelichten? Dekt u zich alleen in tegen rentestijgingen of ook tegen rentedalingen?
De Staat werkt bij de financiering van de Staatsschuld met een risicokader. Dit risicokader schrijft een 7-jaars gecentreerde portefeuille voor (alleen uitgifte van 7-jaars leningen). Omdat de Staat schuldpapier uitgeeft met looptijden van 1–30 jaar worden renteswaps ingezet om het renterisico bij te sturen naar 7 jaar. Door deze aanpak is het deel waarover de rente opnieuw wordt vastgesteld gelijk aan 1/7e van de totale schuld. Hiermee worden de gevolgen van de rentebewegingen beperkt. Dit geldt voor rentestijgingen en rentedalingen.
Belangrijk voordeel van het gebruik van swaps is dat het uitgiftebeleid en het renterisico onafhankelijk van elkaar kunnen zijn. Door middel van het afsluiten van swaps kan het renterisico van een lening immers altijd worden bijgestuurd. Zonder renteswaps zouden, gegeven het risicokader, alleen 7-jaars leningen uitgegeven kunnen worden. Dit is ongewenst vanwege andere doelstellingen van het schuldbeleid. Zo is het vanuit liquiditeitsrisico en kostenoverwegingen belangrijk om leningen met verschillende looptijden en van voldoende omvang uit te geven (zie hiervoor ook de jaarverslagen Nationale Schuld).
De bovenstaande uitgangspunten brengen mij op het artikel in het Parool, waarin wordt gesproken over een verlies van € 2,4 mld op de swapportefeuille in de periode 2008–2011, doordat de Staat zich heeft verkeken op de rente-ontwikkeling. Ik hecht eraan in het kader van deze vragen aan te geven dat het genoemde verlies in het artikel van € 2,4 mld een misverstand is. Kernpunt is dat de Staat renteswaps gebruikt om aan te sluiten bij een van tevoren vastgesteld renterisico. Het afsluiten van swaps gebeurt dus niet vanwege een inschatting van een rente-ontwikkeling, maar vormt een regulier standaardonderdeel van de schuldfinanciering, zoals vooraf door mij geaccordeerd en aan de Tweede Kamer voorgelegd is.
Het Parool baseert zich op het eerder genoemde evaluatierapport. Dit rapport bespreekt de periode 2008–2010, waarin sprake was van omvangrijke kastekorten. Deze tekorten zijn in eerste instantie gefinancierd op de geldmarkt, met variabele rente. Voor aansluiting bij het risicoprofiel (alleen 7-jaars leningen) zijn payerswaps afgesloten die de variabele rente omzetten in vaste rente. Deze swaps hebben het renterisco op de staatsschuld aanzienlijk teruggebracht. Vanwege rentedalingen hebben deze swaps een negatief effect op de marktwaarde van de schuldportefeuille.
In het evaluatierapport (blz. 37) wordt de marktwaarde van de portefeuille vergeleken met de marktwaarde van de doelportefeuille (alleen 7-jaars leningen). Hieruit blijkt dat het verschil in marktwaarde tussen de werkelijke portefeuille en de benchmark over de periode 2008–2010 € 0,2 mld bedraagt. Dit verschil kan worden onderverdeeld in een effect van de swaps (€ -2,4 mld) en een effect bij de leningen (€ +2,6 mld). De € -2,4 mld kan niet als een verlies worden gezien. De onderdelen vormen één geheel in de vergelijking met de doelportefeuille en kunnen niet los van elkaar worden bezien. Immers als geen swaps afgesloten waren dan was het risicoprofiel niet conform de doelportefeuille.
Komen de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgestelde richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten bij woningcorporaties overeen met de huidige richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld bij het ministerie van Financiën? Zo nee, op welke punten niet en waarom niet?
De uitgangspunten van de richtlijnen zijn hetzelfde; dezelfde risico’s worden geadresseerd. Derivaten mogen niet ingezet worden om te speculeren, contracten worden alleen afgesloten met kredietwaardige tegenpartijen en er wordt gewerkt met standaardcontracten ten aanzien van bijvoorbeeld onderpand. In de uitwerking zijn er wel verschillen vanwege het verschil in aard, positie en taak tussen Staat en een woningcorporatie. Zo werkt de Staat met een 7-jaars benchmark die voorschrijft welke derivaatcontracten worden afgesloten, terwijl dit bij woningcorporaties wordt begrensd door de omvang van de variabele leningen en de aan te houden liquiditeitsbuffer.
Worden de controleprocedures op het afsluiten van derivatencontracten naar aanleiding van dit voorval aangepast? Zo ja, op welke wijze en hoe beperkt dit het risico op herhaling?
Helaas zijn menselijke fouten nooit helemaal uit te sluiten, zeker in hectische perioden zoals vorig jaar. Het belangrijkste vind ik dat ik hierover helder heb gerapporteerd en dat bewustwording van operationele risico’s een permanente plek heeft in het Agentschap.
Daarnaast is binnen het Agentschap de nadruk bij controlemechanismen meer gelegd op «of de goede processen gebeuren» naast «of de processen goed gebeuren». Communicatielijnen zijn verbeterd en er wordt met hogere frequentie (dagelijks) gecontroleerd of het afsluiten van de swaps conform de vooraf geformuleerde strategie is. De aanpassingen en de verbeteringen zullen de kans op operationele fouten verder minimaliseren.
Dreigende sluiting Vaktechnisch Opleidingscentrum VTOC Fokker |
|
Ton Elias (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen van het Vaktechnisch Opleidingscentrum (VTOC) Fokker te Aalsmeer en de dreigende sluiting van de opleiding tot vliegtuigmonteur?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat VTOC Fokker één van twee opleidingscentra in Nederland is dat erkend en gecertificeerd is volgens Europese regelgeving op het gebied van vliegtuigtechniek?
Ja.
Is het waar dat in de woorden van de directeur van het opleidingscentrum er «maar geen duidelijkheid» komt over een aanvraag van VTOC Fokker om een zelfstandige bekostiging te ontvangen om zo haar voortbestaan te garanderen? Zo niet, kunt u helderheid scheppen?
VTOC biedt opleidingen aan die voldoen aan de vereisten voor Part-66. Deze vereisten, die zijn vastgesteld door het European Aviation Savety Agency, liggen hoger dan die voor een reguliere opleiding vliegtuigonderhoud in het bekostigde beroepsonderwijs (de vereisten maken derhalve geen deel uit van het laatst vastgestelde kwalificatiedossier). De huidige wet biedt geen mogelijkheden voor het bekostigen van een instelling die private opleidingen aanbiedt. De directeur VTOC is hiervan op de hoogte.
Is het waar dat louter studenten die hun opleiding afronden bij VTOC Fokker en de eveneens gecertificeerde Aircraft Maintenance & Training School van ROC West-Brabant een baan vinden in de vliegtuigtechniek, omdat drie overige ROC’s die vliegtuigtechniek aanbieden niet het Europese keurmerk hebben dat vereist is om in de vliegtuigtechniek te werken?
Nee. Genoemde roc’s kunnen deze opleiding ook aanbieden door examens te laten afnemen door de twee gecertificeerde instellingen. Dit gebeurt in de praktijk ook.
Indien het antwoord op vraag 4 bevestigend luidt, wat is dan daaromtrent uw oordeel? Welke maatregelen bent u van plan te nemen, gezien het belang dat de Kamer hecht aan goede vakopleidingen en vakscholen zoals VTOC Fokker?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Op 11 september jl. heb ik overleg gehad met de betrokken onderwijsinstellingen en het College van Belanghebbenden Luchtvaartonderwijs over het onderwijs voor vliegtuigonderhoud in den brede. De situatie van VTOC, die opleidingen aanbiedt met vereisten die uitgaan boven de vereisten van het huidige kwalificatiedossier, is hierbij ook aan de orde geweest. Met de betrokkenen is afgesproken te bezien op welke wijze het vliegtuigonderwijs op toegankelijke, kwalitatief goede en doelmatige wijze aangeboden kan worden. De uitkomsten hiervan verwacht ik eind van dit jaar gereed te hebben.
De aanpak van homogeweld als prioriteit bij de nationale politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Inwoner Helmond slachtoffer anti-homogeweld»?1
Ja.
Is het waar dat de in bericht genoemde homoseksuele man al zeven weken lang niet terug durft naar zijn huis? Zo ja, deelt u de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
De politie heeft kennis genomen van het feit dat betrokkene heeft aangegeven niet meer in zijn woning doch elders te verblijven. Ik deel de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is.
Zijn over deze zaak bij de politie meldingen dan wel aangiften gedaan? Zo ja, wat is er met daar concreet mee gebeurd?
Door zowel betrokkene als omwonenden is aangifte gedaan. De politie is naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit naar het openbaar ministerie (OM) te Den Bosch gezonden. Het OM heeft onlangs besloten om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van deze aangiften. Voor een toelichting op deze besluiten verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit nieuwe voorbeeld van anti-homogeweld eens te meer benadrukt dat u in het kader van de nationale politie ervoor moet zorgen dat er een optimaal en uniform landelijk beleid komt voor de aanpak van anti-homogeweld? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de nationale politie zal er landelijk zicht zijn op (de aanpak van) anti-homogeweld. Daarbij kunnen lokale best practises landelijk worden uitgerold. De korpsleiding is aanspreekbaar op de resultaten en heeft ter ondersteuning op landelijk niveau expertise ( huidige LECD), informatie en stuurkracht voorhanden. De politie pakt, in overeenstemming met de prioriteiten die zijn gesteld door het gezag, veiligheidsproblemen zoals anti-homogeweld effectief en slagvaardig aan middels een probleemgerichte benadering en het werken vanuit (tijdelijke) interventieteams/netwerken.
Het OM heeft mij meegedeeld dat in deze zaak uit het strafrechtelijk onderzoek geen aanwijzingen blijken van discriminatie vanwege de homoseksuele geaardheid van betrokkene(n). Verder zijn er geen signalen bekend waaruit blijkt dat veiligheid en het welzijn van betrokkene(n) in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening of tenminste het gevoel van het slachtoffer dan er met zijn zaak niets gedaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, alle beschikbare mogelijkheden en middelen zijn ingezet om te komen tot een adequate oplossing van deze casus. In overleg met de diverse maatschappelijke partijen waaronder de gemeente Helmond en de woningbouwcoöperatie is getracht te komen tot een voor alle partijen bevredigende oplossing. Die oplossing was niet voorhanden. De politie is daarnaast naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit ter beoordeling naar het OM gezonden. De aangiften zijn om verschillende redenen geseponeerd. Voor sommige feiten was onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Bij een van de feiten is sprake van medeschuld van de benadeelde, waarbij bovendien ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Dat deze onderzoeken niet hebben geleid tot vervolging, betekent niet dat er niets met de zaken is gedaan.
Deelt u de mening van het genoemde raadslid uit Helmond dat de zaak door gemeente en politie van begin af aan niet serieus is aangepakt en is gebagatelliseerd door te spreken van een burenconflict? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit wederom een teken is dat er binnen de nationale politie specifieke capaciteit dient te worden vrijgemaakt voor politiemensen die gespecialiseerd zijn in het voorkomen en opsporen van homogerelateerde delicten en die kunnen zorgen voor een hogere aangiftebereidheid bij dergelijke delicten («Roze in blauw»)? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hier naar de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 van deze Kamervragen.
De rijksgebouwen in Veenhuizen |
|
Erik Ziengs (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Veenhuizen eindelijk vrij»?1
Ja.
Is het waar dat «Veenhuizen» op zoek is naar nieuwe economische dragers? Welke partijen zijn hierbij betrokken en wie is in deze eindverantwoordelijk voor de exploitatie en het gebruik van de gebouwen in Veenhuizen?
Veenhuizen zoekt inderdaad naar economische dragers. Hierbij speelt de Bestuurscommissie Veenhuizen een grote rol. De Bestuurscommissie Veenhuizen is een samenwerkingsverband tussen de Staat, de gemeente Noordenveld en de provincie Drenthe.
Voor de exploitatie zijn de verschillende eigenaren verantwoordelijk. Eigendom van gemeente en provincie valt onder de respectieve verantwoordelijkheid van deze organisaties. Gaat het om eigendom van de Staat, dan is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het ministerie van Financiën in samenwerking met de materieel beheerder, in dit geval de Rijksgebouwendienst van het ministerie van BZK, namens de Staat verantwoordelijk. Het RVOB sluit de privaatrechtelijke overeenkomsten af en stelt in overleg met de Rijksgebouwendienst de voorwaarden omtrent het object vast. Bij verhuur aan derden wordt gebruik gemaakt van de door het RVOB en de Rijksgebouwendienst opgestelde standaard huurvoorwaarden voor overeenkomsten met niet-Rijksdiensten.
Kent u het particulier initiatief Metzelaar PraktijkGilde, een «ambachtsschool plus» die in september 2012 van start gaat in het pand aan de Hospitaallaan? Zo nee, bent u bereid om u te laten informeren over dit initiatief? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Het initiatief is bekend.
Deelt u de mening dat een initiatief als het opzetten van een ambachtsschool gewaardeerd en daar waar mogelijk gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief wordt gewaardeerd. Stimulerende maatregelen zijn alleen mogelijk binnen bestaande regelingen. Aparte stimulerende maatregelen vanuit het eigenaarschap van objecten in Veenhuizen kan leiden tot ongeoorloofde staatssteun. De Metzelaar PraktijkGilde heeft bovendien aangegeven dat ze niet van het ministerie van OCW afhankelijk wil zijn.
Deelt u de mening dat een initiatief als de ambachtsschool van Metzelaar PraktijkGilde zeer goed past bij andere initiatieven in Veenhuizen en omgeving? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief voor het oprichten van een ambachtsschool past binnen Veenhuizen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe Metzelaar PraktijkGilde gefaciliteerd zou kunnen worden met huisvesting aan de Hospitaallaan 1 en in de omliggende gebouwen van de Hospitaallaan 1, o.a. in het lage gebouw erachter en in de Rode Pannen, tegen vergelijkbare prijzen als bij andere initiatieven in Veenhuizen ? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie anti-kraak hierbij ook te onderzoeken, bijvoorbeeld voor de termijn van 1 of 2 jaar? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om dit te onderzoeken aangezien er in april 2012 een huuraanbieding is gedaan aan Metzelaar PraktijkGilde tegen marktconforme voorwaarden voor het pand aan de Hospitaallaan 1. Dit heeft tot op heden niet tot overeenstemming geleid.
De naastliggende laagbouw is sinds begin september 2012 beschikbaar en voor dat pand is eveneens een huuraanbieding gedaan waarover geen overeenstemming bestaat.
Vastgoedbeschermingsovereenkomsten (anti-kraak) worden afgesloten met vastgoedbeschermingsorganisaties om te voorkomen dat er misstanden met de betreffende leegstaande objecten plaatsvinden. Momenteel zijn de betreffende objecten ondergebracht bij een vastgoedbeschermingsorganisatie met als doel bewoning. Vastgoedbescherming is altijd een tijdelijke oplossing tot er een nieuw regulier gebruik gaat plaatsvinden. Het huisvesten van een onderwijsinstelling valt niet onder een tijdelijke invulling die binnen één maand beëindigd kan worden.
Het complex «De Rode Pannen» is niet verhuurbaar. Behalve dat het bestemmingsplan op ieder ander gebruik dan dat als penitentiaire inrichting moet worden aangepast, dienen er ingrijpende maatregelen getroffen te worden in verband met de veiligheid in dat gebouw. In maart 2012 is dat aan Metzelaar PraktijkGilde medegedeeld.
De uitwerking van de fusietoets in krimpgebieden |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het probleem van scholen in krimpgebieden die door middel van een fusie proberen te anticiperen op de terugloop van het aantal leerlingen (in de toekomst) en die daarbij belemmeringen en obstakels ondervinden door de fusietoets?
Mij bereiken signalen dat schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs met dalende aantallen leerlingen de fusietoets als belemmering ervaren. In de andere sectoren speelt de krimp nog niet zoals in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen vinden het een extra procedurele stap aan het einde van het fusietraject. Zij ervaren daardoor een verlenging van de doorlooptijd en onzekerheid over de uitkomst van een proces waar vaak gedurende lange tijd veel energie in is gestoken. Nog dit jaar zal worden bezien of deze signalen zouden moeten leiden tot aanpassing van de beleidsregel.
De praktijk is dat sinds de invoering van de fusietoets er één institutionele fusie in het voortgezet onderwijs in een krimpgebied aangevraagd. Deze scholenfusie is goedgekeurd, met name gelet op de ingrijpende en aanhoudende bevolkingskrimp in de betreffende regio als rechtvaardigingsgrond. In het primair onderwijs zijn dertien fusies aangevraagd vanuit regio’s waar leerlingendaling een rol speelt, twaalf zijn goedgekeurd, voor één wordt een nieuwe aanvraag ingediend.
Deelt u de mening dat de fusietoets niet in de weg mag staan van kleiner wordende scholen in krimpgebieden die vanwege het behoud van kwaliteit van het onderwijs willen fuseren?
Ja, in algemeenheid deel ik die mening. In regio’s met dalende aantallen leerlingen kan door de leerlingendaling de continuïteit van het onderwijsaanbod onder druk komen te staan, kunnen er problemen ontstaan met de kwaliteit in steeds kleiner worden scholen of opleidingsrichtingen, of kunnen besturen in financiële problemen komen door afnemende inkomsten bij gelijkblijvende vaste lasten. In de opgestelde beleidsregels ten behoeve van de uitvoering van de fusietoets zijn de borging van de continuïteit en de variatie in het onderwijsaanbod, de borging van de kwaliteit en de beperkte omvang van de beschikbare financiële middelen, als rechtvaardigingsgronden genoemd om een fusie toe te staan. Daarmee voorziet de beleidsregel er in, fusies in krimpgebieden toe te staan, ook als een bestuur in een gemeente meer dan 50% van de leerlingen zou krijgen.
Wat gaat u doen om de gevolgen van de fusietoets te verzachten voor schoolbesturen in krimpgebieden die anticiperen op toekomstige vooruitzichten door te fuseren, zodat hun bestaan in de toekomst verzekerd is binnen een sterke organisatie die de kwaliteit van onderwijs kan waarborgen?
Gegeven de ruimte die de bestaande wet- en regelgeving biedt, zie ik nu geen aanleiding stappen te ondernemen in de door u bedoelde zin. Er is een Interdepartementaal beleidsonderzoek «Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingenaantallen» gestart. Eén van de onderwerpen van onderzoek is de fusietoets als mogelijk belemmerende factor voor het oplossen van problemen met dalende aantallen leerlingen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden bezien of verzachting van de fusietoets bij dalende aantallen leerlingen toch nodig is.
Hoe beoordeelt u het voorstel om gedurende een periode van maximaal vier jaar fuserende scholen in krimpgebieden te beschouwen als autonome scholen die bezig zijn met een transitieproces, zodat de scholen kunnen anticiperen op de verwachte aanzienlijke terugloop van het aantal leerlingen? Is het dus mogelijk om de strenge eisen van de fusietoets voor scholen die te maken hebben met scherpe krimpproblematiek aan te passen?
Zelfstandige, autonome scholen in een krimpgebied moeten sowieso tijdig anticiperen op de verwachte daling van hun aantal leerlingen door bijvoorbeeld de personeelsformaties aan te passen aan de afnemende rijksbekostiging. De fusietoets biedt door toepassing van de rechtvaardigingsgronden de ruimte om in regio’s met dalende leerlingenaantallen fusies goed te keuren. Overigens kent het primair onderwijs al een regeling die fuserende scholen financieel tegemoet komt. Als scholen door fusie te maken krijgen met een dalende bekostiging, krijgt de gefuseerde school in het eerste jaar na fusie het verlies aan bekostiging voor 100% gecompenseerd. In het tweede jaar is de compensatie 80%, in het derde jaar 60%, in het vierde jaar 40% en in het vijfde jaar 20%. Deze regeling is in april dit jaar gepubliceerd. De regeling is van toepassing op scholen die op of na 1 augustus 2011 zijn gefuseerd en op scholen die nog gaan fuseren. Vooralsnog neem ik geen stappen in de door u voorgestelde richting, ik wacht de uitkomsten van het interdepartementaal beleidsonderzoek af. Dit onderzoek is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.
Onduidelijke garantiebepalingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Consumenten betalen onnodig voor reparaties»?1
Ja.
Hoe lang is het geleden dat de wet «verkoop en garanties voor consumentengoederen» in werking trad, waarmee consumenten een sterkere juridische positie verkregen onder andere ten aanzien van garantietermijnen?
De wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (Wet verkoop en garanties voor consumentengoederen) is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 110 en 151).
Hoe lang is het al bekend dat de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij veel consumenten onbekend is en hoe lang doen u of consumentenorganisaties al aan voorlichting om de consument bewust te laten worden van zijn rechten ten aanzien van koop en garantie bij consumentengoederen?
Het is mij niet bekend hoe lang de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij consumenten onbekend is. Wel kan ik u melden dat het informatieloket ConsuWijzer sinds de oprichting in oktober 2006 constant zeer actief is met het voorlichten van consumenten over de regels omtrent non-conformiteit en garanties. Naast verschillende specials op ConsuWijzer zijn een brochure en een checklist «terug naar de winkel» ontwikkeld voor consumenten. De garantieweek die in november 2010 samen met het Juridisch Loket is georganiseerd stond eveneens in het teken van rechten bij een non-conform product. Aan de garantieweek wordt begin 2013 wederom samen met het Juridisch loket een vervolg gegeven.
Heeft deze voorlichting er toe geleid dat de consumenten nu wel op de hoogte zijn van hun rechten? Zo ja, betekent dat dan ook dat consumenten zelden of nooit meer ten onrechte voor een reparatie of vervanging van een defect apparaat betalen? Zo nee, deelt u dan de mening dat (alleen) voorlichting niet meer afdoende is?
ConsuWijzer ontvangt regelmatig vragen van consumenten over garanties en non-conformiteit. Ik deel de mening dat (alleen) consumentenvoorlichting niet voldoende is. Juist daarom wordt er naast de voorlichting door ConsuWijzer aan consumenten ook voorlichting door de Consumentenautoriteit aan ondernemers gegeven. Zo heeft de Consumentenautoriteit in 2009 samen met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel een digitale training ontwikkeld om de kennis bij ondernemers over de garantierechten te vergroten en de serviceverlening aan consumenten te verbeteren. Daarnaast kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden indien sprake is van een collectieve inbreuk. In 2011 heeft de Consumentenautoriteit vijf ondernemingen in de elektronicasector beboet en aan een onderneming een last onder dwangsom opgelegd voor het onjuist informeren van consumenten over de wettelijke garantieregels.
Deelt u de mening dat de wettelijke garantietermijn, dat wil zeggen de termijn waarbinnen een consument redelijkerwijs mag verwachten dat een product ongestoord dient te functioneren, bij aankoop al bekend moet zijn? Zo ja, hoe kan worden bevorderd dat dit het geval wordt? Zo nee, waarom niet?
Het bij aankoop al bekend zijn van een garantietermijn veronderstelt een generieke vaste non-conformiteitstermijn (wettelijke garantie). Het nadeel daarvan is dat die voor het ene product wellicht te lang is, wat in het nadeel van de aanbiedende bedrijven is, terwijl die in het andere geval, met name bij duurzame producten, te kort kan zijn, waardoor consumenten onnodige benadeeld worden. Juist omdat de variëteit aan producten zo groot is, is het lastig om met een vaste algemene garantietermijn te werken.
Nederland kent daarom een open non-conformiteitstermijn. Een verkoper is verplicht een product te leveren dat aan de overeenkomst beantwoordt. Dit wil zeggen dat een gekocht product de eigenschappen moet bezitten die zijn overeengekomen en die de koper van het product mag verwachten (artikel 7:17 BW). De aard van het product en de mededelingen die zijn gedaan door de verkoper over het product, tellen hierbij mee (artikel 7:18 BW). Als een product de overeengekomen eigenschappen niet bezit (en dus «non-conform» is), heeft de koper recht op correcte nakoming in de vorm van herstel, vervanging of aflevering van het ontbrekende, mits het gebrek al bij aflevering aanwezig was (artikelen 7:21 en 22 BW). De termijn waarbinnen de consument correcte nakoming kan inroepen, is in Nederland niet in tijd begrensd, en kan dus langer zijn dan de termijn van 2 jaar uit de richtlijn koop en garantie 1999/44/EG. Hoe lang die periode in een specifiek geval is, is onder andere afhankelijk van de aard en de levensduur van het product en hetgeen de consument voor normaal gebruik mocht verwachten, bijvoorbeeld op grond van schriftelijke of mondelinge mededelingen van de ondernemer. Zo zal deze periode bij een koelkast over het algemeen langer zijn dan bij een mobiele telefoon. Wanneer een gebrek zich voordoet binnen 6 maanden na aflevering geldt het vermoeden dat de zaak al bij aflevering non-conform was. Na deze 6 maanden keert de bewijslast om en is het aan de consument om aan te tonen dat het product al bij aflevering een gebrek had (artikel 7:18 BW).
Tussen ondernemers en consumenten bestaat soms onduidelijkheid over de non-conformiteitsregels. Ik vind het van belang dat hier duidelijkheid over wordt geschapen die breed wordt gedragen. Ik zie dat vooral als een taak van partijen zelf. Daarom heb ik de Consumentenbond en VNO-NCW tijdens de SER Commissie Consumentenaangelegenheden van 18 januari 2012 opgeroepen samen na te gaan in hoeverre het mogelijk is hier meer eenduidigheid te creëren. Het in de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER bereikte compromis over de Richtlijn Consumentenrechten zou daarvoor wellicht als uitgangspunt kunnen dienen2.
Deelt u de mening dat informatie ten aanzien van de wettelijke garantietermijn de consument het beste bereikt op het moment dat die termijn bij de aankoop al bekend is en op het aankoopbewijs staat vermeld? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat dit gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zolang Nederland een open termijn kent, kan op voorhand niet gezegd worden wat de exacte wettelijke garantietermijn is. Om deze reden vind ik het te meer van belang dat consumenten goed voorgelicht worden over hun rechten en plichten en dat de kennis bij ondernemers over de garantierechten en serviceverlening aan consumenten verder wordt verbeterd, zoals ik ook bij de
beantwoording van vragen 3 en 4 heb aangegeven. Zoals in antwoord op vraag 5 al is aangegeven, is het daarnaast mijn inzet meer eenduidigheid te creëren ten aanzien van garantie en non-conformiteit.
Opschorting van training van Afghaanse rekruten |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Training suspended for new Afghan recruits»?1
Is het waar dat een NAVO-commandant de opleiding van Afghaanse rekruten heeft opgeschort? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven op wie deze beslissing van toepassing is?
Is het verder waar dat onderzocht gaat worden of de 27 duizend leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten die samenwerken met de NAVO-troepen die onder bevel van de NAVO-commandant staan, banden hebben met de opstandelingen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat, zoals NAVO-personeel in het artikel beweert, de laatste jaren regelmatig militaire richtlijnen voor rekrutering van nieuwe Afghaanse militairen en agenten niet werden nageleefd? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven welke richtlijnen niet werden nageleefd en op welke schaal dit gebeurde?
Welke gevolgen heeft bovenstaande voor de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz? Kunt u uw antwoord toelichten? Zijn in Kunduz ook militaire richtlijnen voor rekrutering van nieuwe Afghaanse militairen en agenten niet goed nageleefd? Bent u van mening dat de agenten en militairen in Kunduz opnieuw onderzocht dienen te worden op banden met de opstandelingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u bevestigen dat dit jaar reeds 45 NAVO-militairen door zogenaamde «green on blue» aanvallen zijn gedood? Indien neen, om hoeveel doden gaat het dan? Hoe beoordeelt u de sterke toename van deze aanvallen?
Zijn er ook «green on blue» aanvallen, al dan niet met dodelijke afloop, geweest in Kunduz? Indien ja, hoeveel?
Kunt u aangeven hoeveel doden er zijn gevallen door zogenaamde «green on green» aanvallen, waarbij Afghaanse militairen of agenten andere Afghaanse militairen of agenten doodden? Klopt het dat ook deze aanvallen sterk toenemen? Indien ja, hoe beoordeelt u de sterke toename van deze aanvallen?
Zijn er ook «green on green» aanvallen, al dan niet met dodelijke afloop, geweest in Kunduz? Indien ja, hoeveel?
Bent u bekend met de bevinding uit een NAVO-rapport over «green on blue» aanvallen dat stelt dat «lethal altercations are clearly not rare or isolated; they reflect a rapidly growing systemic homicide threat (a magnitude of which may be unprecedented between «allies» in modern military history)»? Bent u ook bekent met de bevinding uit hetzelfde rapport dat NAVO-verklaringen die het tegendeel beweren «seem disingenuous, if not profoundly intellectually dishonest»?2
Bent u bereid dit NAVO-rapport ter inzage naar de Kamer te sturen? Indien neen, waarom niet?
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van begin dit jaar dat «het te vroeg (is) om vast te stellen of er sprake is van een trend» met betrekking tot de dodelijke «green on blue» aanvallen?3 Acht u het nog altijd te vroeg om deze sterk toenemende trend vast te stellen? Indien ja, waarom? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe beoordeelt u de beide bij vraag 10 genoemde conclusies uit het NAVO-rapport? Kunt u in uw antwoord ingaan op beide conclusies en uw antwoorden toelichten?
Bent u bereid, met het oog op de enorme toename van «green on blue» aanvallen en de vele andere aanwijzingen dat de westerse inspanningen in Afghanistan niet tot meer veiligheid leiden, over te gaan tot vervroegde beëindiging van de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz en de Nederlandse politietrainers vervroegd terug te trekken? Indien neen, waarom niet?
Het bericht dat winkeliers moeten opdraaien voor letsel dat personeel bij een overval oploopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Winkelier draait op voor letsel personeel bij overval»?1
Ja.
Is het waar dat in voorkomende gevallen werkgevers die te maken hebben gekregen met overvallen of andere vormen van criminaliteit waarbij hun werknemer letselschade heeft opgelopen, financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld voor die schade? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat naar uw schatting? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad mogelijk dat de werkgever aansprakelijk wordt gesteld door de werknemer voor (letsel)schade. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt in de grondslag voor de aansprakelijkheidsstelling. De grond voor de aansprakelijkheid van de werkgever kan gelegen zijn in het feit dat deze zich niet als een «goed werkgever» heeft gedragen en zijn zorgplicht jegens de werknemer niet is nagekomen. Uit het genoemde krantenartikel blijkt dat de werkgever wordt verweten dat deze zijn werkneemster alleen in de zaak liet staan, geen camerabeveiliging had en ondanks meerdere verzoeken van de werkneemster geen overvaltraining voor haar heeft laten verzorgen.
Cijfers over hoeveel aansprakelijkheidsstellingen er plaatsvinden door werknemers van werkgevers waarbij vanwege een overval of andere vorm van criminaliteit de werknemer letselschade heeft opgelopen, zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat in eerste instantie deze schade verhaald zou moeten worden op de dader? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid vind ik dat de materiële en immateriële schade die wordt aangericht, verhaald moet worden op de dader. Omstandigheden kunnen zich echter voordoen waarbij dit niet lukt, bijvoorbeeld als de dader niet gevonden is.
Ook kan de werkgever vanwege zijn eigen tekortschieten de aansprakelijkheid erkennen of door de rechter worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de werknemer.
Kan de werkgever of diens verzekeringsmaatschappij in het geval de dader niet zelf de schade vergoedt via de door u instelde regeling een voorschot op de schade krijgen waarbij de Staat de claim op de dader overneemt? Zo nee, waarom niet?
Indien de veroordeelde die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen niet of niet volledig binnen acht maanden aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat bij delicten die onder de regeling vallen, het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is (artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht). Dit betekent dat de voorschotregeling van toepassing is in zaken waarin een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de betaling aan het slachtoffer zelf is opgelegd. Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer – degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft ondervonden (artikel 51 a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering) of diens nabestaanden. Een werkgever of een verzekeringsmaatschappij zijn geen slachtoffer van het strafbaar feit in de zin van de wet. Hun schade is indirecte schade. Om die reden zijn zij uitgesloten van de voorschotregeling.
De aanpak van homogeweld als prioriteit bij de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De maat is vol, homogeweld moet stoppen» en andere meldingen over toename van geweld tegen homo’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van anti-homogeweld2 in Amsterdam of andere best-practices een voorbeeld moeten zijn voor het hele land? Zo ja, hoe gaat u in het kader van de Nationale Politie er voor zorgen dat er een optimaal en uniform landelijk beleid komt voor de aanpak van anti-homogeweld? Zo nee, waarom niet?
De politie traint medewerkers in het herkennen en beter registreren van discriminatie-incidenten. Een goed voorbeeld daarvan is de werkwijze die het korps Amsterdam Amstelland heeft opgedaan met Roze in Blauw en de inzet van speciaal opgeleide agenten bij discriminatoire delicten gepleegd tegen LHBT’s. Deze aanpak wordt landelijk uitgerold binnen de Politie.
Met de komst van de Nationale Politie zal het landelijk beleid op het gebied van discriminatie worden voortgezet. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat de landelijke prioriteiten politie zoals u die met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal heeft afgesproken dienen te worden aangevuld met de aanpak van specifiek geweld tegen homo’s? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat dit met de start van de Nationale Politie per 1 januari 2013 een feit is? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de landelijke prioriteiten is de aanpak van delicten met een hoge impact op het slachtoffer, waaronder geweld (mishandeling, bedreiging, openlijk geweld tegen personen). De aanpak van specifiek geweld tegen homo’s is hierin niet als afzonderlijke categorie opgenomen. Ik vind discriminatie van en geweld tegen homo’s onaanvaardbaar. Zodoende is vorig jaar een set aan maatregelen geformuleerd. Ik verwijs u hiervoor naar de meest recente discriminatiebrief van 7 juli 2011 [5699933/11]. Dit najaar zal ik uw Kamer wederom informeren over de voortgang van de aanpak van discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen de Nationale Politie specifieke capaciteit dient te worden vrijgemaakt voor politiemensen die gespecialiseerd zijn in het voorkomen en opsporen van homogerelateerde delicten en die kunnen zorgen voor een hogere aangiftebereidheid bij dergelijke delicten («Roze in blauw»)? Zo ja, wanneer kunnen de politiemensen functioneel zijn en aan hoeveel fte’s denkt u? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Nationale politie zal er landelijk zicht zijn op (de aanpak van) anti-homogeweld. Daarbij kunnen lokale best practises landelijk worden uitgerold. De korpsleiding is aanspreekbaar op de resultaten en heeft ter ondersteuning op landelijk niveau expertise ( huidige LECD), informatie en stuurkracht voorhanden. Binnen de nationale politie wil ik niet de aanpak van geweld tegen homo’s beperken tot een aantal gelabelde fte’s, maar breed aanpakken. De politie pakt, in overeenstemming met de prioriteiten die zijn gesteld door het gezag, veiligheidsproblemen zoals anti-homogeweld effectief en slagvaardig aan middels een probleemgerichte benadering en het werken vanuit (tijdelijke) interventieteams/netwerken. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Station Naarden Bussum |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de antwoorden op eerdere vragen van het lid Haverkamp over de drukke overwegen bij station Naarden Bussum?1
Ja.
Zijn de gegevens uit het onderzoek van ProRail over de (on)mogelijkheid om dichtligtijden te verkorten bij station Naarden Bussum reeds beschikbaar? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat deze beschikbaar zijn? Zo ja, bent u bereid om deze gegevens, vooruitlopend op de totale rapportage rondom het grootschalig meet- en onderzoeksprogramma aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de mogelijkheden om de dichtligtijden bij het station Naarden Bussum te verkorten is een onderdeel van een grootschalig meet- en onderzoeksprogramma, waarin wordt onderzocht of dichtligtijden verkort kunnen worden2. ProRail verwacht de resultaten van dit onderzoek in het voorjaar van 2013 beschikbaar te hebben. Gezien de wijze waarop dit onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd is het niet mogelijk informatie over deze specifieke overweg eerder ter beschikking te stellen.
Ziet u het optimaliseren van het aantal sporen en het vervolgens versmallen van de overweg als een reële optie om de ontruimingstijd en daarmee de dichtligtijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan gesteld worden dat het optimaliseren van het aantal sporen en het versmallen van de overweg leidt tot een verkorting van de dichtligtijd. In de nog uit te voeren planstudie zal onderzocht worden of het realiseerbaar is het aantal sporen bij station Naarden Bussum te verminderen.
Kan de ontruimingstijd nog meer verkort worden als er een scheiding plaatsvindt tussen snel- en langzaam verkeer waarbij het langzame verkeer gebruik maakt van een onderdoorgang en daarmee de overgang ontlast?
De aanleg van een onderdoorgang voor langzaam verkeer zal de overgang inderdaad ontlasten. De ontruimingstijd ten behoeve van langzaam verkeer is echter niet de hoofdoorzaak van de langere dichtligtijden.
Langere dichtligtijden treden vaak op in de nabijheid van een station. Overwegbomen sluiten als een trein een bepaald detectiepunt op het spoor passeert. De afstand tussen dit punt en de overweg is voor alle treinen gelijk. In de buurt van een station rijden treinen vaak langzamer, ze remmen, staan stil en trekken weer op. Daardoor doen treinen bij stations langer over het afleggen van de afstand tussen het detectiepunt en de overweg. Dat veroorzaakt een langere dichtligtijd.
Deelt u de analyse dat scheiding van snel- en langzaam verkeer zorgt voor een verbetering van de overwegveiligheid bij station Naarden Bussum? Zo nee waarom niet?
Het scheiden van verkeersdeelnemers met verschillende snelheden heeft een positief effect op de verkeersveiligheid. Verkeersdeelnemers kunnen zich dan meer concentreren op een juiste passage van de overweg. De kans op aanrijdingen tussen het wegverkeer neemt af. De aanleg van een onderdoorgang voor langzame verkeer – zoals in vraag 4 wordt gesuggereerd – zal de verkeers- en overwegveiligheid bij station Naarden Bussum vergroten.
Deelt u de zorg dat wanneer er lange ontruimingstijd van de overweg is, er een verhoogd risico is dat mensen toch oversteken omdat ze er vanuit gaan dat het lang duurt voordat er na het sluiten van de bomen een trein komt en dat dit risico op «oversteken» toeneemt op de avonden dat er gebruik gemaakt wordt van horecagelegenheden in de nabijheid van de overweg?
Lange dichtligtijden hebben over het algemeen een negatieve invloed op het gedrag van weggebruikers. Vanuit dat gegeven is ProRail in 2010 gestart met het vergaren van kennis omtrent dichtligtijden. Dit wordt gedaan door middel van metingen en onderzoeken. Ook wordt gekeken of er innovatieve technologieën ontwikkeld kunnen worden zodat de dichtligtijden op specifieke locaties verkort kunnen worden. Er is geen informatie bekend over specifieke ongevallen die gerelateerd zijn aan de aanwezigheid van horecagelegenheden in de nabijheid van een overweg. In algemene zin kan gesteld worden dat het gebruik van alcohol vaak samen gaat met andere vormen van risicogedrag.
Indien het antwoord op vraag 4 en 5 bevestigend is, bent u dan bereid om aan ProRail een globale indicatie te vragen van de kosten van de aanleg van een fiets- en voetgangerstunnel bij station Naarden Bussum? Zo nee, waarom niet?
In varianten voor hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor op de middellange termijn is voorzien dat het aantal treinen op de Gooilijn toeneemt. Daarom maakt de overweg bij het station Naarden Bussum deel uit van het onderzoek naar de veiligheid van overwegen dat ProRail in het kader van de middellange termijn studie naar de gevolgen van hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor uitvoert. De gemeente Bussum, de gemeente Naarden en ProRail zijn reeds in overleg en zoeken gezamenlijk naar een veilige, kosteneffectieve oplossing. De aanleg van een fiets- en voetgangerstunnel bij station Naarden Bussum is één van de opties die onderzocht wordt.
Bent u bereid om met het bestuur van de gemeente Bussum in overleg te treden om af te zien van de «tunnelbak» en te overwegen in te stemmen met de combinatie van een versmalling van de overweg en scheiding van snel- en langzaam verkeer vanwege lagere kosten, kortere dichtligtijd en verbeterde overwegveiligheid?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat 15.000 veroordeelden vrij rondlopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «15 000 veroordeelden lopen nog vrij rond»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Kunt u aangeven waarom het niet lukt om loslopende criminelen hun straf uit te laten zitten?
Het betreft hier personen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, maar deze straf nog moeten ondergaan2. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (bij vrijheidsstraffen van meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer.
Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden3.
Deelt u de mening dat het een kerntaak is van de overheid om de veiligheid van de samenleving te waarborgen?
Ja.
Deelt u de mening dat 15 000 loslopende criminelen een enorm gevaar zijn voor de samenleving?
Ik acht het van groot belang dat elke straf die door de rechter wordt opgelegd ook daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Daarom wordt actief ingezet op het alsnog opsporen van personen die hun straf nog moeten ondergaan.
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen niet in vrijheid hun straf mogen zouden mogen afwachten, gezien het gevaar dat zij voor de samenleving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik ben van mening dat dit niet voor iedere veroordeelde moet gelden. Dit zou namelijk betekenen dat iedereen in afwachting van zijn straf in voorlopige hechtenis dient te worden gehouden.
Het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis zal er toe leiden dat meer verdachten van geweldsmisdrijven in de publieke ruimte of van geweld tegen personen met een publieke taak in afwachting van hun berechting via snelrecht in voorlopige hechtenis worden gehouden4.
Hebt u ook kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie maatregelen wil nemen om te voorkomen dat verdachten bijvoorbeeld naar het buitenland kunnen vluchten? Waarom is dit nog niet bij wet geregeld?
Ja. In artikel 18 van de Paspoortwet is opgenomen dat op bepaalde gronden weigering of vervallenverklaring van het paspoort kan geschieden op verzoek van het Openbaar Ministerie. Het gaat hier om personen waarvan het vermoeden bestaat dat deze zich door verblijf in het buitenland aan vervolging dan wel tenuitvoerlegging van een straf zullen onttrekken. Het Openbaar Ministerie zal dit wetsartikel nog scherper gaan toepassen. Daarnaast wordt op dit moment met verschillende partijen bezien of de toepassingsmogelijkheden van de huidige Paspoortwet uitgebreid kunnen worden.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers als crimineel tuig gewoon vrij rond kan lopen en opnieuw kan toeslaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alles op alles te zetten om dit enorme probleem aan te pakken en criminelen achter slot en grendel te zetten, ook als hiervoor extra gevangenissen nodig zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De geschetste problematiek heeft mijn onverminderde aandacht. Mijn inzet is gericht op een versterking en uitbouw van de bestaande maatregelen, zoals de inzet van de zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen, de maatregelen ten aanzien van het onthouden van bepaalde sociale zekerheidsrechten en de betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Daarnaast worden maatregelen genomen om de opsporing door de politie ten behoeve van de executie te bevorderen, structureel grip op en inzicht in het opsporingsregister te krijgen en het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS) op te schonen.
Tot slot worden er extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen5 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen. Ik ben ervan overtuigd dat de combinatie van al deze maatregelen effect zal sorteren.
Het convenant inzake de landelijk werkende instellingen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van het convenant inzake de landelijk werkende instellingen dat deze instellingen een goede overgangsperiode verdienen om op gelijkwaardige wijze mee te kunnen doen binnen de stelselwijziging zorg voor jeugd?
De doelstelling van het convenant onderschrijf ik nog steeds.
Bent u bekend met signalen dat sommige provincies voornemens zijn per 1 januari 2013 de bekostiging van landelijk werkende instellingen te beëindigen? Onderkent u dat dergelijke voornemens ernstige problemen opleveren voor landelijk werkende instellingen?
Het is mij bekend dat sommige provincies voornemens zijn om per 1 januari 2013 de bekostiging van het zorgaanbod bij enkele landelijk werkende instellingen te beëindigen. Het convenant1 (Staatscourant 22912, 19 december 2011) dat ik heb gesloten met provincies en met de landelijk werkende instellingen is er op gericht dat een mogelijke subsidie- afbouw zorgvuldig zal verlopen. Ook is opgenomen dat provincies rekening zullen houden met de keuzevrijheid van de cliënt. Deze keuzevrijheid van de cliënt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke hulpvraag of met de levensbeschouwelijke achtergrond van de cliënt is gewaarborgd in artikel 3, zevende lid, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Het staat provincies vrij subsidies aan instellingen af te bouwen, zolang zij aan wettelijke verplichtingen zoals hierboven genoemd blijven voldoen.
Bent u voornemens de provincies te benaderen over hun verantwoordelijkheid voor een gelijk speelveld voor landelijk werkende instellingen in aanloop naar de voorgenomen stelselwijziging? Hoe voorkomt u dat landelijk werkende instellingen geen eerlijke kans krijgen omdat zij door gebrek aan financiering al voor de inwerkingtreding van de stelselwijziging in problemen zijn gekomen?
In het reguliere overleg met de provincies heb ik aandacht gevraagd voor een zorgvuldige behandeling van het zorgaanbod bij de landelijk werkende instellingen. Provincies hebben mij verzekerd dat zij hier bestuurlijk zorgvuldig mee omgaan. Wel hebben ze daarbij aangegeven dat het aan de individuele provincies is om een afweging te maken aan welk zorgaanbod in hun provincie behoefte is. Dan kan het dus zijn dat minder gebruik wordt gemaakt van de voormalig landelijk werkende instellingen, zolang aan de randvoorwaarden in de wet is voldaan.
Erkent u dat bij de positionering van landelijk werkende instellingen bijzondere zorgvuldigheid nodig is, aangezien veelal sprake is van identiteitsgebonden zorg die niet door andere aanbieders kan worden verleend? Hoe wordt de continuïteit van de identiteitsgebonden zorg gewaarborgd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is gemeld, is de bijzondere positie van identiteitsgebonden zorg vastgelegd in de wet. Provincies dienen in hun uitvoeringsprogramma, dat de basis vormt van de uitkering jeugdzorg, duidelijk te maken dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Zolang de keuzevrijheid van cliënt gewaarborgd blijft, staat het provincies vrij om subsidierelaties te beëindigen.
Dekkingspercentage en sluiting posten veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw beleidsreactie op het rapport «Ter Plaatse» van de Inspectie Veiligheid en Justitie1, waarin u aangeeft op korte termijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s die een dekkingspercentage hebben van onder de 50%?
Ja.
Heeft u in dat verband al overleg gehad met veiligheidsregio Limburg-Noord, die met 46% hiervoor in aanmerking komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Welke maatregelen gaat de veiligheidsregio Limburg-Noord nemen om de situatie te verbeteren?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In het Besluit veiligheidsregio’s zijn opkomsttijden vastgesteld voor verschillende typen gebouwen, die gelden als normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1, lid 1 van het Besluit veiligheidsregio’s biedt het bestuur van veiligheidsregio de mogelijkheid voor bepaalde locaties opkomsttijden vast te stellen die afwijken van de tijdnormen van het Besluit veiligheidsregio’s, mits het bestuur de keuze van de locatie en de mate van afwijking motiveert.
Uit het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517, nr. 60) blijkt dat de Veiligheidsregio Limburg-Noord in het dekkingsplan heeft opgenomen dat wordt afgeweken van de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s. De bestuurlijke afweging voor dit besluit en aanvullende maatregelen staan in het dekkingsplan verwoord.
De Inspectie VenJ vermeldt tevens in genoemd rapport dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten voldoet aan de normtijden die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft op mijn verzoek de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2012 heb ik overigens toegezegd dat ik, naar aanleiding van advies van de Inspectie VenJ, met het Veiligheidsberaad en andere relevante partijen een werkwijze zal ontwikkelen voor de registratie en definiëring van de «afwijkingen per locatie», teneinde de administratieve last terug te dringen en de uitvoerbaarheid van de Wet te vergroten, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de landelijke wettelijke kaders.
Ligt er inmiddels een dekkingsplan dat voldoet aan alle eisen uit het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voldoen de normen voor de opkomst, zoals de veiligheidsregio deze heeft opgesteld, aan de wettelijke normtijden zoals deze zijn vastgelegd in artikel 3.2.1. van het Besluit veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Is in het dekkingsplan opgenomen of wordt afgeweken van de normtijden, wat de precieze locatie en mate van afwijking is, wat de bestuurlijke afweging daarbij is en welke compenserende maatregelen zijn genomen om de veiligheid toch te kunnen garanderen, zoals dit wordt voorgeschreven in het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw brief van 23 november 2011, waarin u nader ingaat op de situatie in Limburg-Noord en de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s, welke het niet mogelijk maken dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld?2
Zie antwoord vraag 2.
Is hiervan sprake in Limburg-Noord? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen, zoals toegezegd in uw brief van 23 november 2011?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat men in Limburg-Noord nog steeds voornemens is om een aantal brandweerposten te sluiten? Om hoeveel posten gaat het? Klopt het dat post Swalmen een van de bedreigde posten is? Per wanneer is de gemeente Roermond voornemens deze te sluiten?
Op dit moment is de besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van de gemeente Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord. De veiligheidsregio Limburg-Noord heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat de gemeenteraad van Roermond heeft besloten om post Swalmen per 1 januari 2013 te sluiten en dat de gemeente Peel en Maas heeft besloten om post Maasbree te sluiten. Uitvoering van dit laatste besluit is op verzoek van de gemeenteraad van Peel en Maas opgeschort.
Hoe verhouden deze sluitingen zich tot de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie in het rapport «Ter Plaatse» en de prestaties van Limburg-Noord hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat van eventuele sluiting pas sprake kan zijn op het moment dat de veiligheidsregio haar zaken op orde heeft voor wat betreft de dekkingsplannen en het halen van de vastgestelde opkomsttijden, en dat de veiligheidsregio gemotiveerd kan onderbouwen dat sluiting van posten geen afbreuk doet aan de gewenste kwaliteit, vastgestelde dekkingsplannen en opkomsttijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u, uw antwoorden op bovenstaande vragen in ogenschouw nemend, sluiting van posten door de veiligheidsregio Limburg-Noord verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid snel in overleg te treden met de veiligheidsregio om deze voorgenomen sluitingen voorlopig niet door te laten zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De al maar weer terugkerende berichten dat er vele veroordeelde criminelen nog steeds vrij rond lopen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending «Zeker 15 000 veroordeelden lopen vrij rond»?1
Ja,
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten?2 Herinnert u zich ook de eerdere vragen over het feit dat er alleen al in de regio Amsterdam Amstelland 1700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bevat de uitzending feitelijke informatie die afwijkt van die u al op 29 maart 2012. in uw antwoorden hebt gegeven? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Op dit moment zijn er ongeveer 15 000 personen4 die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf en deze straf nog moeten ondergaan5. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (vrijheidsstraf meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer. Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden6.
De cijfers die in de nieuwsuitzending van RTL zijn genoemd, verschillen met mijn eerdere antwoord7 op uw vragen, omdat het in beide gevallen gaat om een momentopname8. Daarnaast gaat de uitzending in op het aantal personen met een vrijheidsstraf en heb ik in mijn antwoord het aantal lopende zaken (een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan) ten aanzien van vrijheidsstraffen aangegeven9.
Uit recente gegevens blijkt dat op peildatum 1 september 2012 in totaal 55 937 zaken10 in het opsporingsregister stonden, daarvan is in 13 447 zaken een vrijheidsstraf opgelegd. In dit jaar zijn tot nu toe11 1 093 vrijheidsstraffen verjaard.
Hoeveel veroordeelde criminelen lopen er op dit moment vrij rond? Kunt u garanderen dat zij geen gevaar voor de samenleving opleveren? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u daar nu zelf van?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de cijfers, die u in uw antwoorden van 29 maart 2012 gaf, veranderd? Zo ja, kunt u de tabellen met cijfers ten aanzien van het aantal criminelen dat vrij rondloopt actualiseren evenals de cijfers over het aantal criminelen dat vanwege verjaring nooit meer een straf zal ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoeveel van de vrij rondlopende criminelen tijdens hun vrijheid opnieuw strafbare feiten hebben gepleegd?
Nee, zoals ik eerder in mijn antwoord op uw vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten heb aangegeven12, biedt de Recidivemonitor van het WODC geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Deelt u de mening dat het feit dat u niet in staat blijkt te zijn veroordeelde criminelen hun straf te laten ondergaan, een teken is dat op dit punt de rechtstaat faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Door een eenmaal opgelegde straf ook snel en zeker uit te voeren, neemt de geloofwaardigheid van het strafrechtsysteem toe. Zowel in de ogen van de maatschappij en de slachtoffers, als in de ogen van de daders. Zoals in antwoord op vragen 11 en 12 uiteen wordt gezet, werk ik hard aan het sneller en zekerder ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat zwaardere maximumstraffen weinig nut hebben als die niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd moet ondergaan, onafhankelijk van het wel of niet invoeren van minimumstraffen of het verhogen van de maximumstraffen.
Deelt u de mening dat ook minimumstraffen van geen enkel nut zijn als die niet worden uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over die straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de doelen van vrijheidsstraffen, waaronder een preventief afschrikkende werking, bescherming van de maatschappij, het kunnen heropvoeden van gestraften en vergelding, worden ondermijnd als criminelen hun opgelegde straf niet hoeven te ondergaan? Zo nee, is dan een gebrek aan vertrouwen in het nut van straffen een reden om veroordeelde criminelen dan maar niet hun straf te laten ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) dat u in oktober 2011 aankondigde? Wat is er concreet bereikt anders dan het maken van plannen, afspraken dan wel beleid?
Om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken zijn concrete maatregelen genomen. Er zijn zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en er is vorig jaar gestart met het opschonen van het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS). Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van bepaalde sociale zekerheidsrechten aan OPS-gesignaleerden en op een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Er worden ook extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen13 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen.
Het programma USB zet, zoals recentelijk in de brief over de Versterking van de prestaties in de strafrechtketen is aangekondigd14, in op een forse versterking van de praktijk van de tenuitvoerlegging om de prestaties te verbeteren. Door de betrokken organisaties is al veel werk verzet, zo zijn de noodzakelijke veranderingen binnen alle betrokken organisaties in gang gezet en is door het WODC een monitorinstrument ontwikkeld. De komende tijd wordt toegewerkt naar een nieuwe taak- en verantwoordelijkheidsverdeling van de betrokken partners in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen. De te nemen maatregelen in de tenuitvoerlegging vergen enige tijd, maar leiden op langere termijn tot een structurele verbetering.
Deelt u de mening dat het feit dat het al jarenlang bekend is dat er zelfs veroordeelde zware criminelen vrij rondlopen en het daarvan afgeleide feit dat u vanuit de politiek meerdere malen tot actie bent aangezet, op zijn minst een teken zijn dat u te weinig hebt gedaan om dit probleem substantieel te reduceren? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit ten aanzien van uw eigen functioneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Teeven verlengt verhuur gevangenis Tilburg aan België met een jaar»?4
Ja,
Waarom sluit u Belgen op in Nederlandse gevangenissen terwijl er nog 15 000 veroordeelde Nederlandse criminelen vrij rond lopen?
Het WODC raamt het aantal benodigde celplaatsen op grond van meerjarige in-, door- en uitstroomgegevens van de gehele strafrechtsketen. Op basis hiervan wordt de totale behoefte aan capaciteit voor het gevangeniswezen bepaald. Op grond van de raming van het WODC is geconcludeerd dat Nederland het komende jaar over voldoende celcapaciteit beschikt, zodat de verhuur van de penitentiaire inrichting Tilburg aan België met een jaar kan worden verlengd.
Deelt u de mening dat dit duidt of een verkeerde prioriteitstelling of in ieder geval op weinig begrip zal stuiten bij de Nederlandse bevolking? Zo ja, waarop zijn uw prioriteiten ten aanzien van het laten uitvoeren van vrijheidsstraffen precies gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
In deze kabinetsperiode is juist prioriteit gegeven aan de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen. Daarom is gestart met het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het in samenhang doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen en het voorkomen van uitval. Op deze wijze worden alle beschikbare middelen in samenhang ingezet om er voor te zorgen dat veroordeelden (alsnog) hun straf ondergaan.
'Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB' om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB» om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is bekend.
Is het u bekend dat, nadat eerder twee Duitse ECB bestuursleden (Weber en Stark) zijn opgestapt, nu ook Jens Weidmann zou overwegen om op te stappen uit onvrede over het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Gaat u zich samen met de president van de Nederlandsche Bank (DNB) ook openlijk uitspreken tegen de opkoop van staatsobligaties door de ECB, zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met speculaties in de media omtrent de president van de Bundesbank, Jens Weidmann.
Aangaande het tweede deel van uw vraag benadruk ik dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van de monetaire taak en dienovereenkomstig spreek ik mij niet uit over het beleid van de ECB ten aanzien van de opkoop van staatsobligaties. Bovendien heb ik het volste vertrouwen dat de ECB de juiste keuzes zal maken.
Hoe gaat u voorkomen dat de ECB weer voor miljarden rommelobligaties gaat opkopen van failliete Zuid-Europese landen, waardoor de rekening voor de Nederlandse belastingbetaler nog verder oploopt? Kunt u aangeven hoeveel risico de Nederlandse belastingbetaler op dit moment loopt op de ECB (inclusief Target-2, Securities Markets Programme (SMP) en longer-term refinancing operation (LTRO))?
Wederom wijs ik op de onafhankelijkheid van de ECB en het vertrouwen dat de ECB weloverwogen keuzes maakt.
Een centrale bank loopt altijd enig risico, zo ook de ECB. In de statuten van de ECB is vastgelegd dat winst of verlies als gevolg van interventies door de ECB verdeeld wordt over de nationale centrale banken van lidstaten volgens de ECB kapitaalsleutel. Op basis van deze verdeelsleutel ondersteunt, indien vereist, DNB samen met de andere centrale banken van het eurosysteem de ECB.
De risico’s voor de belastingbetaler zijn zorgvuldig gewogen bij de oprichting van de ECB en het vaststellen van haar mandaat, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.