Kamerstuk 31700-VI-131

Onderzoek ‘Verborgen werelden; minderjarige jongens, misbruik en prostitutie’

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009


31 700 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009

nr. 131
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2009

Met de aanbieding van dit rapport geef ik uitvoering aan de motie, ingediend door uw leden Arib, Gerkens en Azough (Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr. 159H) waarin de regering is verzocht om een onderzoek in te stellen naar de aard en de omvang van seksueel misbruik van kinderen van Marokkaanse afkomst en daaraan indien nodig conclusies te verbinden in de zin van concrete actiepunten.1

Aanleiding tot het indienen van deze motie vormde een notitie van het Amsterdams Centrum Buitenlanders waarin werd gesteld dat Marokkaanse jongens zijn oververtegenwoordigd als slachtoffer van seksueel misbruik en prostitutie.

Onderzoeksresultaten

Het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam, heeft op mijn verzoek onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van seksueel misbruik bij jongens en daarbij specifiek aandacht geschonken aan minderjarige Marokkaanse jongensprostitués. De formulering van de vraagstelling voor het onderzoek is gebaseerd op de aanname in de motie dat Marokkaanse jongens relatief oververtegenwoordigd zijn als slachtoffers van seksueel misbruik en in de prostitutie. In mijn brief aan uw kamer van 3 oktober 2007 heb ik u bericht dat het onderzoek in de programmering van het WODC is genomen met de werktitel «Jongensprostitutie en seksueel misbruik van jongens» (Kamerstukken II, 2007/08, 31 200 VI, nr. 6).

Aangezien het moeilijk is om over dit onderwerp met absolute gegevens te komen hebben de onderzoekers het onderzoek breed opgezet. Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie naar misbruik van minderjarigen, een analyse van de gegevens van de landelijke politieregistraties met betrekking tot misbruik van minderjarige jongens, informatie van hulpverleningsinstellingen en door de onderzoekers verricht veldonderzoek.

De onderzoekers komen in het onderzoek op basis van dossieranalyse en bewerking van registratiegegevens van de politieregio’s tot een landelijke schatting van circa 680 geregistreerde zaken per jaar van seksueel misbruik van minderjarige jongens buiten de familiesfeer, met circa 800 geregistreerde minderjarige slachtoffers.

Dat aantal is veel geringer dan de getallen van bijvoorbeeld 4700 minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik, die in de literatuurstudie naar voren zijn gekomen. In die aantallen zijn vaak gegevens opgenomen over (vermoedens van) misbruik van zowel jongens als meisjes en van gegevens over (vermoedens van) misbruik binnen en buiten de familiesfeer.

Uit de literatuurstudie concluderen de onderzoekers dat het zeker is dat jongens seksueel misbruikt worden door zowel verwanten als niet-verwanten, maar dat de mate waarin dit geschiedt onduidelijk is.

In de literatuur wordt genoemd dat ongeveer 3000 jongens werkzaam zouden zijn in de jongensprostitutie. Daarbij wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige jongens.

Dit onderzoek van het Bonger Instituut laat zien dat er geen betrouwbare cijfers te geven zijn van het aantal jongens dat tegen vergoeding seks heeft met mannen. Alle signalen wijzen er wel op dat de meerderheid van de jongens die actief zijn in de jongensprostitutie 21 jaar of ouder is.

Daarnaast blijkt dat er bepaalde klanten zijn die een specifieke voorkeur hebben voor een bepaalde etniciteit, namelijk Marokkaanse jongens. De jongens maken daar gebruik van, evenals van de voorkeur van klanten voor een jonge leeftijd. Dit «spelen» met etniciteit en leeftijd is voor de jongens effectief, omdat het hen meer geld oplevert.

Bij het veldonderzoek is gekozen voor twee regio’s, te weten Amsterdam en Twente, teneinde een representatief beeld te verkrijgen van prostitutie door minderjarige jongens in zowel een stadsregio als een plattelandsregio. Gedurende een periode van een jaar zijn daarbij meer dan 100 veldwerkrondes gehouden op meer dan 20 locaties in de regio’s Amsterdam en Twente. Doel van dit veldonderzoek was het traceren van zoveel mogelijk minderjarige jongensprostitués, die voor dit onderzoek zouden kunnen worden geïnterviewd. Gelet op de cijfers die over prostitutie door minderjarige jongens de ronde doen, bleek het toch niet gemakkelijk om deze jongens te traceren.

Het is de onderzoekers gelukt om in totaal 44 jongens te vinden die binnen de scope van dit onderzoek vielen. Bij hen is een semi-gestructureerd interview afgenomen. Daarbij ging het om zeven minderjarige jongens die seks hebben tegen vergoeding en 37 meerderjarige jongens tussen de 18 en 21 jaar, die ook voor hun 18de verjaardag seks tegen vergoeding hebben gehad. Ter verifiëring van de leeftijd hebben de onderzoekers deze gecheckt aan de hand van een ID-kaart of paspoort. Er waren drie jongens van Marokkaanse afkomst onder de groep van 15 niet-westerse allochtonen1 in de onderzoeksgroep.

Activiteiten gericht op deze doelgroep

Het onderzoek laat zien dat de meeste jongens een hulpverleningsgeschiedenis hebben. Acht op de tien hebben ooit contact gehad met hulpverlening variërend van maatschappelijk werk en GGZ tot ambulante en residentiële hulpverlening.

Gespecialiseerde hulpverlening lijkt vooral de oudere jongensprostitués te bereiken. De jongere jongensprostitués komen wel bij allerlei vormen van hulpverlening, maar die is er meestal niet van op de hoogte dat de jongens betaalde seks hebben. Van alle voorzieningen waar jongensprostitués mee in contact komen scoort de SOA-poli met een bezoek door 64% van deze jongens het hoogst. Daarbij dient te worden genoemd dat zij deze poli meestal pas voor het eerst bezochten op de leeftijd van gemiddeld 17,5 jaar.

Het Expertisecentrum Jeugdprostitutie, dat door mij en door de staatssecretaris van VWS wordt gesubsidieerd, spant zich in om de problematiek van jeugdprostitutie onder de aandacht te brengen van lokale overheden, provincies, uitvoerend professionals werkzaam in preventie en hulpverlening en de media.

Op initiatief van het Expertisepunt Jeugdprostitutie is een Werkgroep Jongensprostitutie gestart die zich specifiek inzet om deze doelgroep beter zichtbaar te maken.

Comensha (Coördinatiecentrum Mensenhandel) is inmiddels van start gegaan met het Registratieproject Jeugdprostitutie. Deze registratie is tweeledig. Zij betreft zowel de registratie van problematiek met betrekking tot jeugdprostitutie binnen de hulpverleningsorganisaties, maar beoogt ook een landelijk beeld over het voorkomen van jeugdprostitutie te geven. Nog steeds wordt actief gewerkt aan toename van het aantal organisaties dat mee gaat doen aan deze registratie. Voor deze registratie heb ik subsidie beschikbaar gesteld.

Daarnaast zet de staatssecretaris van VWS zich in voor bevordering van de seksuele gezondheid, zoals seksuele voorlichting en -vorming en het seksueel weerbaar maken van jongeren. Ook de minister van OCW spant zich in voor het seksueel weerbaar maken van jongeren. Bovendien is op de SOA-poli’s de aandacht voor prostitutie geborgd1.

Tot slot

Het onderzoek is toegespitst op jongensprostitutie. Naar voren komt dat absolute cijfers over prostitutie door minderjarige jongens niet te geven zijn. Echter, de uitkomsten van dit onderzoek zijn betrouwbaar en laten zien dat minderjarige jongens veruit in de minderheid zijn.

Dat toch het beeld bestaat dat er relatief veel jonge jongens in de prostitutie werkzaam zijn komt mede door de jongens zelf, die hun eigen «beroepsgeheim» blijken te hebben. Door zich, zoals omschreven in het onderzoek, voor te doen als Marokkaans en/of jonger in leeftijd kunnen zij immers meer geld verdienen.

Van een veronderstelde oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongens kan op grond van dit onderzoek niet worden gesproken.

Gelet op de uitkomsten van het onderzoek ben ik van mening dat met het door de staatssecretaris van VWS, de minister van OCW en mij reeds in gang gezette beleid vooralsnog voldoende mogelijkheden worden geboden ter ondersteuning van de genoemde groep jongens, zoals verwoord in de motie van Arib c.s.

De resultaten van het onderzoek zal ik aan de staatssecretaris van VWS, de minister van OCW en de minister voor Jeugd en Gezin doen toekomen.

Wanneer de registratiecijfers daar in de toekomst aanleiding toe geven, zal ik in overleg met de collega bewindslieden vanzelfsprekend met nadere initiatieven komen. Daarnaast zal ik ervoor zorgen dat de uitkomsten van het onderzoek onder de aandacht komen van zowel de organisaties die zich richten op preventieve aspecten van jongensprostitutie als organisaties die aan deze jongens hulpverlening bieden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Dit onderscheid is vastgesteld op basis van de «CBS-methode», waarbij etniciteit wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de ouders.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2008/09, 30 420, nr. 135.