De rol van de overheid om gebrekkige marktwerking |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Een eerlijke premie voor loyale verzekerden», van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) waaruit blijkt dat de helft van de verzekeraars loyale klanten hogere premies rekenen dan nieuwe klanten?1
Ja.2
Deelt u de zorgen over het feit dat loyale klanten die hogere premies betalen vaker een lager inkomen hebben, en dat margepersonalisatie kwetsbare klanten disproportioneel raakt? Welke feitelijke gegevens heeft u hierover beschikbaar?
In haar rapport stelt de AFM vast dat het mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten wanneer loyale klanten hogere premies betalen zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Tevens benoemt zij dat vooral potentieel kwetsbare consumenten die niet of nauwelijks overstappen, hierdoor kunnen worden benadeeld. De AFM verwijst hierbij naar een eerdere publicatie, de AFM Consumentenmonitor3, waaruit blijkt dat vooral consumenten met een lagere opleiding en lagere inkomensgroepen minder vaak overstappen van verzekering dan consumenten met een hogere opleiding en hogere inkomensgroepen. Ook stappen oudere consumenten minder vaak over dan jongere consumenten. Gelet op deze bevindingen deel ik de zorgen dat margepersonalisatie mogelijk vooral kwetsbare klanten raakt.
Ik heb geen andere feitelijke gegevens beschikbaar dan hetgeen de AFM hierover heeft gepubliceerd.
Bent u bekend met het rapport «Polisverschillen en consumentenkeuzes in de zorgverzekeringsmarkt» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit juni 2024?2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat er in 2023 voor ruim 8,7 miljoen euro premiebetalers een goedkoper (bijna) gelijk alternatief was, waarmee zij in totaal 900 miljoen euro teveel betaalden?
Deze cijfers zijn afkomstig van het voornoemde rapport en hiermee ben ik bekend.
Kunt u delen welke stappen u heeft gezet en zal zetten om dergelijke polisverschillen en margepersonalisatie te verminderen?
De Minister van VWS is in de brief (datum 12 juni 20255) over het contracteer- en overstapseizoen ingegaan op het onderwerp van polisverschillen omdat de observaties van de NZa betrekking hebben op zorgverzekeringen.
Verder kan worden opgemerkt dat de AFM in haar rapport stelde dat margepersonalisatie mogelijk kan leiden tot overtreding van de wettelijke productontwikkelingsnorm. Deze norm houdt in dat financiële ondernemingen beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. De AFM merkt daarbij op dat de betreffende verzekeraars zijn aangesproken op mogelijke margepersonalisatie en dat de AFM de komende periode met die verzekeraars in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden. Aangezien dit ook mogelijk is op grond van bestaande wetgeving is er momenteel geen aanleiding voor verdere stappen door het kabinet.
Kunt u inzichtelijk maken hoe transparantie en vergelijkbaarheid van verschillende verzekeringen vergroot kunnen worden?
De NZa constateert dat er nog steeds veel polissen zijn die veel op elkaar lijken. De NZa voert daarom momenteel een onderzoek uit naar de informatieverstrekking over op elkaar lijkende polissen en of die informatieverstrekking voldoet aan de eisen van de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-027). De Minister van VWS heeft in eerdergenoemde brief aangegeven dit initiatief te ondersteunen. Daarnaast zijn er verschillende vergelijkingssites voor iedereen beschikbaar waarop zorgverzekeringen vergeleken kunnen worden.
Ten aanzien van verzekeringen anders dan zorgverzekeringen ziet het kabinet geen rol voor de overheid om de vergelijkbaarheid van het productaanbod te vergroten. Het is aan verzekeraars zelf om voldoende duidelijk inzicht te bieden onder welke voorwaarde een verzekering wordt verstrekt. Zij zijn daarbij gebonden aan wettelijke normen met betrekking tot de informatieverstrekking, welke hoofdzakelijk volgen uit afdeling 8.1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Deze regels zijn erop gericht consumenten in staat te stellen een weloverwogen oordeel te kunnen vormen over de verzekeringen. Verzekeraars hebben zich in dit kader ook vanuit zelfregulatie verbonden aan de Gedragscode informatieverstrekking van het Verbond van Verzekeraars.
Hoe kijkt u naar een verbod op dergelijke verschillen in premies zoals in het Verenigd Koninkrijk is ingevoerd?
Sinds januari 2022 is het in het Verenigd Koninkrijk bij woning- of autoverzekeringen verboden om hogere premies te rekenen voor een verlening bij bestaande klanten ten opzichte van nieuwe klanten, wanneer het risicoprofiel van de betreffende klanten en het gebruikte verkoopkanaal gelijk zijn. Op dit moment wordt een dergelijke maatregel in Nederland niet overwogen. Zoals de AFM in haar publicatie opmerkt, kan de praktijk van margepersonalisatie in strijd zijn met bestaande wettelijke normen. Een aanvullend specifiek wettelijk verbod is daarom niet nodig.
Bent u bekend met het nieuwsbericht van de ACM van 16 januari 2025 waaruit blijkt dat de meerderheid van de telecomabonnementen «slapend» zijn, en soms duurder dan die voor nieuwe klanten?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u delen welke stappen u heeft gezet en zal zetten om ongegronde prijsverschillen te verminderen en de marktdynamiek te verbeteren?
De ACM ziet als onafhankelijke markttoezichthouder toe op de telecommarkt. Daartoe behoort toezicht op prijzen en marktdynamiek. De ACM heeft naar aanleiding van haar marktbeschouwing van de telecommarkt van januari 2025 aangekondigd te onderzoeken waarom internetabonnementen in de laagste snelheidscategorie (onder de 100 Mbps) duurder zijn dan snellere abonnementen. Ook gaat de ACM er op toezien dat telecomaanbieders klanten actief informeren over hun contractstatus en de voordeligste tarieven.7 Ik zie met belangstelling deze vervolgstappen tegemoet. Daarnaast heb ik onderzoek laten verrichten naar de prijsverschillen van internet in Nederland ten opzichte van het buitenland. Dat onderzoek is op 1 september 2025 gepubliceerd8.
Heeft het in ministerie in beeld waarom mensen weinig overstappen bij telecomabonnementen?
Ik heb kennis genomen van het consumentenonderzoek van Motivaction9, dat in opdracht van de ACM is uitgevoerd ten behoeve van de Telecommonitor 2024. Dit onderzoek schetst een beeld over het overstapgedrag van consumenten. Er is sprake van een lichte groei in het aantal consumenten dat zich oriënteert op andere abonnementen en/of daadwerkelijk overstapt. De belangrijkste redenen daarvoor zijn, al dan niet in combinatie, de mogelijke besparingen op kosten, de afloop van de contractperiode, een overstap naar glasvezel, of een andere samenstelling van het abonnement. De groep consumenten die niet overstapt is nog wel groter. De belangrijkste redenen voor deze groep consumenten om niet over te stappen zijn vooral de tevredenheid over de prijzen en dienstverlening en de combinatievoordelen van vaste en mobiele telecommunicatie abonnementen.
Kunt u de Kamer informeren over mogelijkheden om overstappen te vergemakkelijken en te stimuleren, juist voor mensen die het meest gebaat zouden zijn bij de mogelijke besparingen die hier het geval van zouden kunnen zijn?
Zie antwoord op vraag 9.
Hoe denkt u over een beperking op prijsdiscriminatie, waarbij bestaande klanten bij verlenging niet een hogere prijs mogen krijgen dan op dat moment geldt voor nieuwe klanten met hetzelfde product?
Zie antwoord op vraag 13 hieronder.
Hoe denkt u over een beperking op prijsdiscriminatie, waarbij bestaande klanten bij verlenging van hun telecomabonnement niet een hogere prijs mogen krijgen dan op dat moment geldt voor nieuwe klanten met hetzelfde product?4
Ook dit ligt op het terrein van de ACM. Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 9, waarin is genoemd dat de ACM heeft aangegeven actief toe te zien op het informeren van hun klanten over contractstatus en voordeligste tarieven van telecomabonnementen.
Het artikel ‘Prijs medicijnen omhoog door eis Trump’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slecht nieuws voor Nederlandse patiënt: «Prijs medicijnen omhoog door eis Trump»» uit De Telegraaf van 7 augustus 20251, waarin wordt beschreven dat president Trump grote farmaceutische bedrijven onder druk zet om de geneesmiddelenprijzen in de Verenigde Staten fors te verlagen, en waarin zorgexperts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen in Nederland?
Ja.
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van deze Amerikaanse druk op farmaceuten in de Verenigde Staten voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen in Nederland?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en niet-Europese landen met een zorgsysteem gebaseerd op brede solidariteit en toegang. Nederland kent net als veel andere Europese landen een vorm van referentieprijzen. De Wet Geneesmiddelenprijzen (Wgp) stelt een Nederlandse maximumprijs vast op basis van prijzen in ons omringende landen. Indien de Verenigde Staten daadwerkelijk een vergelijkbaar systeem van «External Reference pricing (ERP)» zouden invoeren, dan kan dit in theorie enkele effecten hebben:
Dit handelen van fabrikanten is over het algemeen bedoeld om de prijs in de Verenigde Staten kunstmatig hoog te houden.
Enkele bedrijven hebben openlijk aangegeven voor bepaalde producten hun prijzen in Europa te verhogen, omdat zij prijsverlaging (en daarmee de lagere omzet) in de Verenigde Staten willen compenseren met hogere prijzen inEuropa2, 3. Daardoor zullen de prijzen en uitgaven in andere landen buiten de Verenigde Staten waarschijnlijk stijgen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van hoogleraar Carin Uyl-de Groot dat Nederland door zijn kleine markt en strenge toelatingseisen mogelijk minder aantrekkelijk wordt voor farmaceuten?
Het is nu nog te vroeg om aannames te doen over mogelijke, nog niet uitgekristalliseerde effecten van prijsbeleid elders. Nederland is voor bedrijven overigens nog steeds een interessante markt binnen Europa. Dit zal naar mijn verwachting niet veranderen.
Wat doet Nederland momenteel om te voorkomen dat de prijsdruk uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, leidt tot hogere geneesmiddelenprijzen in ons land?
Diverse instrumenten in het Nederlandse vergoedingsbeleid zorgen voor beheersing van prijzen. Zo bepaalt de Wgp de Nederlandse maximumprijs op basis van de prijzen in ons omringende landen en onderhandel ik over echt dure geneesmiddelen. Naast ons nationale vergoedingsbeleid werk ik op diverse niveaus samen met andere Europese landen. Bijvoorbeeld in Beneluxa-verband4. Het uitwisselen van informatie en het waar mogelijk samen onderhandelen over prijzen helpen om prijzen in Nederland op een verantwoord peil te houden.
Daarnaast voeren het Zorginstituut, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Kuiken, een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Doel hiervan is om niet zo zeer te kijken naar de gevraagde prijs van geneesmiddelen, maar veel meer te kijken naar wat we als maatschappij een aanvaardbare prijs vinden. Daarmee kunnen we op een voor patiënten en burgers verantwoorde manier keuzes maken in de besteding van zorgmiddelen.
Deelt u de zorg dat Nederlandse patiënten langer moeten wachten op innovatieve medicijnen als farmaceuten hogere prijzen gaan vragen of deze minder snel toelaten tot onze markt?
Ik neem dit mogelijke effect serieus. Er is nu al sprake van alsmaar stijgende uitgaven aan nieuwe geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit.
Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg. In Nederland en andere Europese lidstaten. Het zou betreurenswaardig zijn als fabrikanten patiënten niet op de eerste plaats stellen door hun prijzen ten koste van patiënten nog verder te verhogen, of ze zelfs langer op geneesmiddelen te laten wachten die ze nodig hebben.
Hoe gaat u voorkomen dat invoerheffingen van de VS op geneesmiddelen – zoals aangekondigd door president Trump – indirect de kosten en toegang in Nederland beïnvloeden?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en andere landen. Wel heb ik over de ontwikkelingen contact met de Europese Commissie, mijn Beneluxa-partners en andere Europese Lidstaten.
Welke invloed heeft het Nederlandse toelatings- en vergoedingensysteem op de snelheid waarmee nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen? Bent u bereid dit systeem te herzien als blijkt dat patiënten hierdoor significant benadeeld worden?
Dure, nieuwe geneesmiddelen moeten voldoen aan de pakketcriteria die door het Zorginstituut worden getoetst. Sinds een aantal jaar onderhandel ik op basis van de adviezen van het Zorginstituut over de prijzen van nieuwe, te dure geneesmiddelen. Deze processen vergen enige tijd. Ik streef ernaar deze niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Uw Kamer is eerder bericht over de plannen voor een toekomstbestendig stelsel5. Onder meer wil ik, door vroeger in het proces samen met de beroepsgroepen de risico’s in te schatten – niet alleen financiële maar ook ten aanzien van de effectiviteit en gepast gebruik –, sneller kunnen bepalen welke risicobeheersing nodig is voor een verantwoorde pakketopname. Dit moet de snelheid van besluitvorming ten goede komen. Momenteel werk ik met partijen, waaronder ook de industrie, deze plannen verder uit. Ik informeer u hier nader over later dit jaar.
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse overheid de farmaceutische industrie aanspreekt op transparantie rond ontwikkelingskosten, prijsstelling en onderhandelingsruimte?
Ik hecht waarde aan beter inzicht in de ontwikkelkosten, prijsstelling en de onderhandelde en werkelijk betaalde prijzen voor geneesmiddelen, maar kan deze niet afdwingen. Wel benadruk ik het belang van inzicht in afgesproken prijzen bij voortduring in onder meer de prijsonderhandelingen. In de praktijk blijkt dat leveranciers doorgaans niet bereid zijn om tot openbare prijsafspraken te komen, die door mij acceptabel worden geacht.
Omdat ik toegang tot geneesmiddelen voor de patiënt belangrijk vind, ga ik daarom akkoord met vertrouwelijke prijsafspraken. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, ben ik beperkt in de wijze waarop ik inzicht kan geven in hoeverre de geadviseerde kortingspercentages worden gerealiseerd: ik kan dit alleen op een bepaald aggregatieniveau doen omdat het anders tot een individueel geneesmiddel zou zijn terug te leiden.6
Bent u bereid een analyse te laten uitvoeren over de mogelijke gevolgen van het Amerikaanse beleid op de Nederlandse geneesmiddelenmarkt, en deze met de Kamer te delen?
Ik vind het belangrijk om samen met mijn Europese collega’s de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden, maar zie nog onvoldoende aanknopingspunten voor zo’n analyse. De attaché Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Nederlandse ambassade in Washington D.C. houdt mij op de hoogte van de gebeurtenissen aldaar en ik heb contact met de brancheorganisatie Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen. Wel ben ik bereid om de Tweede Kamer nauwgezet te informeren zodra ik meer duidelijkheid heb over de mogelijke maatregelen en de uitwerking daarvan op het Nederlandse systeem.
Bent u bereid om op korte termijn in Europees verband overleg te voeren met andere lidstaten over gezamenlijke inkoop en prijsafspraken met farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Dit is al onderdeel van mijn beleid. Nederland speelt in Europees verband immers al geruime tijd een vooraanstaande rol rond samenwerking op dit terrein. Zo is Nederland actief deelnemer aan de Beneluxa-initiatief, waarin onder meer gezamenlijke prijsonderhandelingen worden gevoerd. Daarnaast staat Nederland in beginsel positief tegenover het voorstel voor de Verordening kritieke geneesmiddelen7, die ook gezamenlijke inkoop door EU-lidstaten van geneesmiddelen van gemeenschappelijk belang onder voorwaarden beoogt te faciliteren. Dit zou een mogelijkheid kunnen bieden voor de gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen die door marktfalen mogelijk niet op de Nederlandse markt zouden kunnen komen.
Het artikel ‘Acute zorg in Nederland kraakt onder een tekort aan personeel’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de langdurige sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Zuyderland Ziekenhuis in Sittard-Geleen? Wat vindt u van het feit dat deze afdeling naar verwachting pas in januari 2026 heropent?
Ja, ik ben door het Zuyderland ziekenhuis op de hoogte gesteld van de tijdelijke sluiting. Het betreft overigens geen sluiting van een spoedeisende hulp (SEH), maar van een acute zorgafdeling (AZA). Vanwege personeelskrapte is de SEH sinds oktober 2024 omgevormd tot een AZA. Als gevolg van (opnieuw) personeelskrapte sluit nu ook tijdelijk deze AZA.
Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is een uitdaging. Dat maakt dat zorgaanbieders, in dit geval het Zuyderland ziekenhuis, roosters lastig rond kunnen krijgen en nu noodgedwongen moeten kiezen voor een tijdelijke sluiting. Voor mij staat voorop dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot goede en veilige zorg. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moet een zorgaanbieder gemeenten en inwoners goed meenemen in wat er speelt en welke besluiten moeten worden genomen. Ook moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen. Verder zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa geïnformeerd over de situatie en zullen zij dit traject nauwlettend volgen.
Deze situatie laat zien dat het belangrijk is dat regionale partijen afspraken maken over toekomstbestendige zorg, gegeven de stijgende zorgvraag en de personeelskrapte. Om de drukte in de acute zorg hanteerbaar te maken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg te borgen, is een goede samenwerking tussen de partijen in de acute zorgketen cruciaal. Met de afspraken in het «onderhandelaarsakkoord» van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord2 (AZWA) wordt meer samenwerking om te komen tot toekomstbestendige zorg ondersteund. Daarnaast zet ik met het akkoord in op het terugdringen van een personeelstekort en een gelijkwaardige toegang tot zorg.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het sluiten van een SEH? En in dit geval tijdelijk voor 6 maanden van de SEH in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Het (tijdelijk) sluiten van een SEH of een AZA is een ingrijpende maatregel, die vraagt om een zorgvuldige afweging met oog voor patiëntveiligheid, regionale zorgbehoefte en personele capaciteit. Bij onderbezetting van personeel kan het veiliger zijn om de betreffende afdeling (tijdelijk) te sluiten, omdat een ziekenhuis mogelijk de kwaliteit van de zorg niet meer kan garanderen. Hierdoor kan bijvoorbeeld het beschikbare personeel worden ingezet op andere locaties, wat de kwaliteit van de zorg daar ten goede kan komen. Tegelijkertijd kan een sluiting gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van zorg, daarom vraagt dit om goede afspraken met de betrokken zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Ook bij de Acute Zorgafdeling in Sittard-Geleen lukt het niet om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken, waardoor het ziekenhuis noodgedwongen heeft besloten tot een tijdelijke sluiting. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn inmiddels verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart om het tekort aan personeel in te lopen, waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal SEH’s in tien jaar is gedaald van 95 naar 79, en tegelijkertijd het aantal tijdelijke SEH-stops met 22% is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder? Acht u dit een zorgwekkende trend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Een goede duiding van het aantal SEH-sluitingen en -stops vereist om meer context dan alleen cijfers. Een toename van het aantal SEH-stops hoeft niet per se te duiden op een verslechtering van de toegankelijkheid van SEH-zorg. Een SEH-stop is namelijk een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s tijdens piekmomenten te reguleren. Een SEH-stop wordt gebruikt om vroegtijdig tijdelijke piekbelasting te kunnen melden, zodat ketenpartners kunnen uitwijken naar een andere locatie. Het instrument is daarmee van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen en draagt bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. Bovendien kan een toename in het aantal geregistreerde SEH-stops ook betekenen dat er meer aandacht is voor het meten en rapporteren hiervan dan voorheen. De afname van het aantal SEH-locaties over de afgelopen tien jaar heeft daarom geen directe relatie met de toename van het aantal SEH-stops in het afgelopen jaar.
Wat zegt volgens u de toename in SEH-stops en de toename in totale sluitingsduur over de staat van de acute zorg in Nederland?
Een toename in SEH-stops laat zien dat ziekenhuizen en regio’s maatregelen nemen om piekbelasting te reguleren en de kwaliteit van zorg te waarborgen. Zoals in vraag 3 benoemd, is het inzetten van een SEH-stop een hulpmiddel om piekmomenten op te vangen en de patiëntveiligheid te garanderen. Daarbij worden patiënten omgeleid naar andere SEH’s waar zij sneller geholpen kunnen worden en zijn ambulanceteams eerder inzetbaar voor een volgende oproep. Een SEH-stop betekent echter niet dat patiënten met een levensbedreigende acute zorgvraag geweigerd worden. Deze patiënten worden altijd gebracht naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis waar passende zorg verleend kan worden, ook als dat ziekenhuis een SEH-stop heeft afgekondigd. Ondanks dat bekend is dat de acute zorgsector onder druk staat door personeelstekorten en een stijgende zorgvraag, vormen een toename in SEH-stops en een toename in totale sluitingsduur op zichzelf dus geen indicatie over de staat van de acute zorg in Nederland.
Deelt u de zorgen van gezondheidseconoom Schrijvers dat het risico op sterfgevallen toeneemt als patiënten verder moeten reizen voor acute zorg? Welke maatregelen treft u om dergelijke risico’s te voorkomen in regio’s waar SEH’s sluiten?
Om de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor alle Nederlanders te waarborgen ondanks een stijgende zorgvraag en beperkte beschikbare zorgprofessionals, ondergaat de acute zorg3 een transformatie. In het Integraal zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat passende zorg zoveel mogelijk dichtbij wordt geleverd, en verder weg als het moet vanwege kwaliteitseisen of doelmatige inzet van dure infrastructuur en/of schaars personeel4. Zo werken de ROAZ-regio’s aan de implementatie van zorgcoördinatie. Zorgcoördinatie draagt bij aan het toegankelijk houden van de acute zorg door intensieve samenwerking binnen de gehele acute zorgketen in elke regio, het versterken van onderling vertrouwen en het slimmer op elkaar afstemmen van werkwijzen. Daarnaast hebben de ambulances zich de afgelopen decennia ontwikkeld van vervoersbedrijven tot geavanceerde aanbieders van eerste hulp en stabilisatie van patiënten. Daarmee kunnen steeds meer patiënten die thuis of op straat iets overkomt direct ter plaatsen geholpen worden. En wanneer transport naar het ziekenhuis nodig is, kunnen patiënten ter plekke en gedurende de rit steeds beter worden gestabiliseerd en voorbereid op behandeling.5 De ambulancesector werkt bovendien aan een nieuwe urgentie-indeling van de vraag naar ambulancezorg. Die kan ervoor zorgen dat in gevallen van de hoogste spoed ook daadwerkelijk sneller een ambulance ter plaatse is. Mijn streven is u nog in september over deze nieuwe urgentie-indeling te informeren. Voorts is het van belang dat zorgaanbieders die overwegen een SEH te sluiten de bestaande normen voor een zorgvuldig besluitvormingsproces in acht nemen, zodat zorgen van inwoners over de bereikbaarheid van de zorg goed worden meegewogen in de besluitvorming. Ook werk ik aan aanpassing van de regelgeving die ziekenhuizen verplicht zorgvuldig te handelen bij het sluiten van SEH-afdelingen. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de analyse van internist Kremers dat SEH-problemen vaak veroorzaakt worden door haperende doorstroming naar andere zorgvormen (zoals verpleeghuizen en thuiszorg)? Zo ja, hoe is dit probleem ten aanzien van doorstroom ontstaan en wat gaat u hieraan doen?
Zoals de voormalig Minister van VWS op eerdere Kamervragen van het lid Bushoff op 5 maart 20256 heeft geantwoord, ben ik niet op de hoogte van het aantal patiënten in ziekenhuizen die wachten op vervolgzorg buiten het ziekenhuis. Wel heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar de uitstroom van cliënten uit het ziekenhuis naar wijkverpleging. Uit dit onderzoek van Equalis7 blijkt dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging; de gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vormgegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Verschillende regio’s nemen initiatieven om de doorstroming te bevorderen. Zo werkt Friesland bijvoorbeeld met een centraal triageteam en zijn er tijdelijke opvanglocaties ingericht, om de overgang tussen ziekenhuis of SEH en thuis beter te organiseren. Hierdoor kunnen in deze regio vaker mensen na een bezoek aan de SEH of een ziekenhuisopname direct terug naar huis, in plaats van naar het verpleeghuis.
Ziet u kansen om, zoals voorgesteld door gezondheidseconoom Schrijvers, lokaal acute-zorgopleidingen op te zetten om personeel sneller en gerichter op te leiden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf en het ministerie hierin? Zijn er al plannen in de regio Parkstad om dit op te zetten?
Onderwijsinstellingen en zorginstellingen hebben de mogelijkheid om de samenwerking te zoeken in het lokaal aanbieden van opleidingen die aansluiten op de acute zorgvraag. Het kan dan gaan over leertrajecten en bijscholing, of over het aanbieden van volledige initiële opleidingen in de regio, zoals bijvoorbeeld de opleiding Medisch Hulpverlener die nog niet in de regio wordt aangeboden. Met de recentelijk gepubliceerde Subsidieregeling Inrichten Opleidingsstructuur helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen8, stimuleer ik het organiseren van een structuur voor het opleiden van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen.
Het Zuyderland werkt samen met de provincie Limburg en onderwijsinstellingen om de regionale arbeidsmarkt te versterken. In projecten zoals «In de Zorg – Uit de Zorgen» wordt ingezet op scholing, inclusiviteit en het aantrekken van nieuw personeel, waaronder statushouders. Met partners als de Open Universiteit, Zuyd Hogeschool en Gilde Opleidingen ontwikkelt het Zuyderland ziekenhuis leertrajecten en bijscholing die aansluiten op de zorgvraag en technologische ontwikkelingen. Daarnaast werkt het Zuyderland samen met werkgeversservicepunten en initiatieven als «De Zorgcampus», om een inclusieve arbeidsmarkt in de zorg te realiseren en duurzame werkgelegenheid te bevorderen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in andere regio’s SEH-afdelingen langdurig of structureel gesloten worden, zoals nu al gepland is in Heerlen (Zuyderland, 2030)?
Zoals de voormalig Minister van VWS in eerdere beantwoording van 5 maart 20259 heeft beschreven, gaat de landelijke politiek niet over het openhouden of sluiten van ziekenhuisonderdelen zoals SEH’s. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden. Er is voldoende gekwalificeerd personeel nodig om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Voor ziekenhuizen is vanwege de krapte op de arbeidsmarkt echter lastig om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. Voor een nadere toelichting op mijn inzet rondom dit knelpunt verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 15. Verder is mijn inzet erop gericht om budgetbekostiging in te voeren. Het kabinet heeft een traject gestart om de spoedeisende hulp (SEH), de acute verloskunde en intensive care zorg (IC-zorg) te bekostigen op basis van een vast budget (met inkoop in representatie).
Daarnaast zet ik in op het beter borgen van de brede maatschappelijke belangen bij het wijzigingen in het zorgaanbod. Daartoe is het streven van het kabinet om regelgeving aan te passen die gevolgd moet worden als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te beperken. Zoals eerder benoemd, zal ik de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving in het najaar in internetconsultatie brengen.
In aanvulling en vooruitlopend op regelgeving, die nu eenmaal tijd kost, stel ik een handreiking op. Op dit moment leg ik de laatste hand aan deze handreiking. Mijn inzet is deze nog voor het commissiedebat acute zorg van 25 september naar uw Kamer te sturen.
Op welke wijze wordt de regio Sittard-Geleen de komende maanden gecompenseerd voor het wegvallen van acute zorg? Zijn er extra ambulances, extra capaciteit elders of andere noodmaatregelen voorzien?
In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen, zoals huisartsen en ambulancediensten. De acute zorg wordt deels verplaatst naar de SEH in Heerlen en deels opgevangen op daar voor ingerichte spoedpoli’s in Sittard-Geleen. Voor oncologiepatiënten was er vanuit de afdeling al een spoedpoli, waar patiënten zonder tussenkomst van de acute zorgafdeling terecht kunnen. Deze wordt uitgebreid in de avonduren en in het weekend. Voor de algemene en gastro-enterologische chirurgische patiënten wordt er ook een spoedpoli ingericht, om zo het merendeel van de patiënten toch in Sittard-Geleen te kunnen opvangen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en NZa zijn geïnformeerd over de situatie en zullen dit traject nauwlettend volgen.
Erkent u dat het sluiten van SEH’s vooral de inwoners van regio’s buiten de Randstad treft, en dat hierdoor zorgongelijkheid dreigt te ontstaan? Welke stappen onderneemt u om de toegankelijkheid van spoedzorg in alle regio’s gelijkwaardig te houden?
Graag verwijs ik hiervoor naar het rapport van SiRM10 dat vorig jaar is verschenen. Van de 18 SEH-sluitingen tussen 2011 en 2022 vond ongeveer de helft binnen de Randstad plaats. De meest recente sluiting van een SEH in de Randstad was die van het Amsterdam UMC, locatie VUMC, dat sinds mei 2024 geen SEH-voorziening meer heeft.
Volgens het bereikbaarheidsmodel van het RIVM11 kan 99,7% van de Nederlandse inwoners binnen 45 minuten per ambulance naar een SEH worden gebracht. De inwoners met langere reistijden wonen vooral buiten de Randstad, zoals op de Waddeneilanden en in (delen van) Zeeland en Groningen. Om gelijkwaardige toegang tot zorg in alle regio’s te waarborgen, zijn verschillende maatregelen genomen. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Weet u in welke andere ziekenhuizen in Nederland er sprake is van een tekort aan personeel op de SEH? En in welke ziekenhuizen de overweging speelt om de SEH te sluiten, al dan niet tijdelijk of structureel?
Nee, ik heb geen inzicht in de personeelstekorten van individuele zorgaanbieders en er zijn mij op dit moment geen andere gevallen bekend waarbij sprake is van (voorgenomen tijdelijke of structurele) sluitingen van uitsluitend een SEH.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor patiënten als een SEH sluit? Zo ja, wat zijn deze uitkomsten en wat vindt u hiervan?
Het Ministerie van VWS heeft in 2024 een ambtelijk traject ingericht om beleidsopties te ontwikkelen voor de inrichting van het acute (ziekenhuis)zorglandschap. Het betreft onder andere een rapport van onderzoeksbureau SiRM naar de redenen en achtergronden bij SEH-sluitingen in de periode 2011–202212. Voor het merendeel van de patiënten heeft het sluiten van een SEH beperkte gevolgen. De extra reistijd is vaak gering, waardoor patiënten nog steeds snel op een andere locatie geholpen kunnen worden. Daarnaast meldt hetzelfde rapport van onderzoeksbureau SiRM dat voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met beperkte mobiliteit, het sluiten van een SEH grotere gevolgen kan hebben. Voor deze groepen kan de extra afstand leiden tot het vermijden van zorg13. Zoals eerder is aangegeven, worden verschillende maatregelen genomen met het oog op de toegankelijkheid van de zorg.
De regio toonde zich bereid om mee te werken aan de problemen door het aantrekken van personeel middels voorzieningen en huisvesting te stimuleren, wat zijn de resultaten hiervan geweest?
De regio Parkstad heeft aangegeven actief te willen bijdragen aan het oplossen van de personeelstekorten, onder andere door het stimuleren van voorzieningen en het verbeteren van de toegang tot passende huisvesting. In dat kader zijn afspraken gemaakt tussen Zuyderland, gemeenten en een woningcorporatie, over een integrale aanpak waarin werk en wonen worden gecombineerd.
Een concreet voorbeeld hiervan is het initiatief Baan en Sleutel, waarbij gericht geworven wordt voor zorgfuncties, met name binnen de acute zorg, terwijl tegelijkertijd passende woonruimte wordt aangeboden. Op korte termijn wordt voorzien in geschikte huisvesting voor nieuw personeel. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een woningaanbod dat beter aansluit op de behoeften van medewerkers in verschillende levensfasen en gezinssamenstellingen. Daarnaast zijn er in enkele wijken aanpassingen gedaan in de woningtoewijzing, mede met behulp van de Rotterdamwet, zodat essentiële beroepen zoals zorgmedewerkers voorrang kunnen krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Deelt u de mening van afdelingshoofd Kuipers, acute geneeskunde bij Erasmus MC, dat als «het spaak loopt bij een SEH, dit vaak het eerste signaal is dat er dieperliggende problemen zijn in het zorgsysteem»? Zo ja, wat zijn volgens u deze dieperliggende problemen en hoe zijn deze ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting van afdelingshoofd Kuipers niet volledig dat problemen bij een SEH altijd het eerste signaal zijn van dieperliggende problemen in het zorgsysteem. Wel erken ik dat de toegankelijkheid van de gehele zorgsector onder aanzienlijke druk staat. De dieperliggende problemen zijn ontstaan doordat de zorgvraag sneller groeit dan het aantal beschikbare zorgverleners, wat leidt tot capaciteitsproblemen en verhoogde druk op acute zorgvoorzieningen. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, worden verschillende initiatieven genomen. Op basis van onderzoek hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) elf initiatieven in kaart gebracht die bijdragen aan het verminderen van de piekdrukte op de SEH. Deze initiatieven zijn beschreven in de handreiking «Verminderen piekdrukte op de SEH»14.
Ziet u in dat een tekort aan verpleegkundigen en SEH-personeel deels het gevolg is van jarenlang beleid waarin arbeidsvoorwaarden, werkdruk en waardering voor zorgpersoneel onder druk stonden? Wat doet u concreet om het vak aantrekkelijker te maken?
De arbeidsmarkt van zorg en welzijn staat helaas al geruime tijd onder druk. Zoals eerder benoemd blijft de vraag naar zorg en ondersteuning stijgen en groeit het aanbod van professionals niet in dezelfde mate mee, met een hogere werkdruk en langere wachttijden tot gevolg. De aanpak hiervan heeft grote prioriteit voor dit kabinet. Daarom ben ik samen met betrokken partijen op onderhandelaarsniveau tot overeenstemming gekomen over het AZWA, waarin stevig wordt ingezet op de versterking van de beweging van zorg naar gezondheid, zodat de behoefte aan personeel de komende jaren minder hard groeit. Daarnaast bevat het AZWA afspraken over het verminderen van de administratieve lasten, de inzet van arbeidsbesparende technologie en het versterken van de lerende omgeving. Tot slot stel ik voor een marktconforme loonontwikkeling ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Dit draagt er, samen met de afspraken in het AZWA, aan bij dat zorg en welzijn een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken.
Bent u bekend met de Kamerbrief van voormalig Minister Agema d.d. 17 maart 2025 over «Terugkoppeling gesprek Zuyderland en moties debat Zuyderland» waarin de voormalig Minister aangaf «dat het personeelstekort in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen er weliswaar was, maar beperkt was mede omdat het ziekenhuis actief extra personeel aannam en scholingen deed waardoor het zorgaanbod in Heerlen grotendeels gehandhaafd bleef. Hierdoor viel het personeelstekort mee en was er sprake van het inlopen van het tekort»? Weet u hoe dit in het ziekenhuis van Heerlen is gegaan en wat daarin goed werkte? Zijn hier lessen uit te trekken die eventueel toepasbaar zijn op het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Ja. Ik veronderstel dat de vragensteller doelt op de cijfers van aantal IC-artsen, SEH-artsen, gynaecologen en verpleegkundigen die in deze brief gepresenteerd zijn15. Dit zijn cijfers van begin 2025 en hebben betrekking op de situatie met een geboortecentrum op één locatie, spoedzorg met één SEH in Heerlen (en een Acute Zorgafdeling (AZA) in Sittard- Geleen) en een IC op beide locaties. Voor een SEH, IC en geboortecentrum op beide locaties is veel meer personeel nodig. De conclusie die de vragensteller trekt dat er sprake zou zijn geweest van het inlopen van een personeelstekort, is dan ook onjuist. Daarbij geldt dat het Zuyderland één organisatie is met twee locaties. Het arbeidsmarktbeleid is voor beide locaties identiek. Nieuwe medewerkers die geworven worden zijn in principe ook op beide locaties inzetbaar. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het Zuyderland ziekenhuis een breed pakket aan acties gestart om gekwalificeerd personeel aan te trekken.
Het bericht ‘Ouderen onnodige lang in het ziekenhuis’ |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen onnodig lang in het ziekenhuis» van 10 juli 2025 in het AD, waarin wordt gesteld dat ouderen wekenlang onnodig in het ziekenhuis verblijven en dit duizenden euro’s kost? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Wat vindt u van de bevinding van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) dat meer dan een kwart van de oudere patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijft? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een (te lang) verblijf in het ziekenhuis voorkomen wordt. Daarbij richten wij ons niet alleen op de overgang van het ziekenhuis naar een Wlz-instelling (verpleeghuis). Samen met partijen werken we aan de versterking van de eerste lijn2, zorgcoördinatie3 en het verbeteren van de kortdurende zorg4. We willen voorkomen dat mensen onnodig in het ziekenhuis terecht komen of lang verblijven.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) afgesproken dat partijen samen werken aan betere ondersteuning en zorg thuis voor kwetsbare ouderen. Ook is de Staatssecretaris bezig met de opgave om het gat tussen thuis en het verpleeghuis te dichten. Zij zal u hier voor het verkiezingsreces per brief over informeren.
Wanneer terug naar huis gaan echt niet meer gaat, dan moet verblijf in een verpleeghuis beschikbaar zijn. In het HLO is afgesproken dat het Zorginstituut Nederland -samen met de betrokken organisaties- één landelijk afwegingskader ontwikkelt om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is. Zo wordt voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties en verpleeghuizen? In hoeverre draagt gebrekkige samenwerking bij aan de vertraagde doorstroom van ouderen?
Er zijn veel factoren van invloed op de vertraagde doorstroom, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste. Inzetten op een betere samenwerking is slechts één van de verbeterpunten om de doorstroom te verbeteren.
De regionale samenwerking om vraag en aanbod in de regio te matchen gaat steeds beter. Dit betreft zowel de zorgcoördinatie binnen de acute keten, als de coördinatiefunctie voor het tijdelijk verblijf: de geriatrische revalidatie (GRZ) en het eerstelijnsverblijf (ELV). De zorgverzekeraars bekostigen deze laatste functie. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Welke concrete stappen heeft u sinds eerdere signalen genomen om het doorstroomprobleem van ouderen in ziekenhuizen aan te pakken? Wat is hiervan het resultaat?
Wij willen de inzet van het kortdurend verblijf verbeteren om opname in het ziekenhuis te voorkomen en de doorstroom uit het ziekenhuis te bevorderen. Kortdurend verblijf betreft verschillende vormen van zorg om mensen met een kwetsbare gezondheid, met name kwetsbare ouderen, extra zorg te kunnen bieden. Waaronder de GRZ, de ELV, de zorg vanuit de WijkKliniek en zorgtrajecten die thuis onder regie van de specialist ouderengeneeskunde kunnen worden ingezet (MESO). Het Zorginstituut stelt op dit moment zijn advies op over kortdurende zorg in het tijdelijk verblijf en thuis. Ik zal u dit najaar dit rapport en mijn reactie op dit advies toesturen. Daarnaast hebben we de NZa een aanwijzing gegeven om per 1 januari 2026 te starten met een experiment om de inzet van tijdelijk verblijf makkelijker te maken en ervoor te zorgen dat er meer maatwerk kan worden geleverd, via een modulaire bekostiging.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren gerichte stappen gezet om de doorstroom van ouderen vanuit ziekenhuizen naar de wijkverpleging te verbeteren. Onderzoek van Equalis naar de toegankelijkheid van wijkverpleging5 uit 2023 laat zien dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging. De gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis. Daarnaast blijkt dat juist het beter organiseren van samenwerking en coördinatie in de wijkverpleging bijdraagt aan het tijdig en passend regelen van vervolgzorg.
Tegen deze achtergrond werkt het veld aan de doorontwikkeling van herkenbare en aanspreekbare (H&A) wijkverpleging. Uit onderzoek van het RIVM6 blijkt dat dit concept de samenwerking tussen zorgprofessionals versterkt en zorgt voor een duidelijk aanspreekpunt in de wijk voor het coördineren van zorgvragen. Hier wordt in verschillende regio’s al succesvol invulling aan gegeven. Om de samenwerking en organisatie in de wijkverpleging verder te verbeteren zijn in het kader van de Visie Eerstelijnszorg 2030 aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken worden momenteel verder uitgewerkt door ActiZ, Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland. Een eerste inventarisatie laat zien dat veel regio’s inmiddels concrete stappen zetten. Daar waar dit nog niet het geval is, worden zorgverzekeraars geacht het initiatief te nemen via contractafspraken.
Is u bekend dat in sommige regio’s de samenwerking in de zorgketen aanzienlijk beter verloopt? Welke regio’s hebben hierin een voorbeeldfunctie, en welke lessen kunnen andere regio’s daaruit trekken?
Wij realiseren ons dat er regionale verschillen zijn rondom de samenwerking in de zorgketen. Het is immers aan de partijen in de regio om landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. Iedere regio heeft zijn eigen successen en uitdagingen. Uiteraard vinden wij het belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een te lang verblijf in het ziekenhuis voorkomen moet worden. Daarom werken we samen met partijen aan verschillende initiatieven die hieraan bijdragen, zoals een sterkere eerstelijnszorg, zorgcoördinatie en het verbeteren van de kortdurende zorg. Daarbij is juist aandacht voor de regionale context en behoefte nodig in de samenwerking tussen zorgpartijen, omdat er geen «one size fits all»-oplossing is. Daarnaast zijn er in het HLO, dat op 10 juli 2025 is ondertekend, afspraken gemaakt over onder andere betere ondersteuning en zorg thuis en één landelijk afwegingskader om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is.7 Dit laatste draagt bij aan het voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen, die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Acht u landelijke uniformiteit in de aanpak van dit probleem wenselijk? Of is het beter om maatwerk en regionale verschillen toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de aangekondigde regionale coördinatiepunten voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken? Hoeveel zijn er inmiddels operationeel en hoe effectief zijn ze?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties ELV ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar tijdelijk verblijfsbed. In totaal zijn er verspreid door het land 47 van deze regionale coördinatiefuncties. Ze bevorderen de samenwerking in de eerstelijn tussen ziekenhuis, huisarts en ouderenzorgorganisaties door de beschikbare capaciteit van tijdelijke zorg inzichtelijk te maken.
Daarnaast wordt in iedere Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-regio gewerkt aan de implementatie van zorgcoördinatie. Daarmee wordt ook in de acute situatie voor patiënten met een niet-levensbedreigende zorgvraag de best passende zorg op de juiste plek gezocht. In de loop van 2025 wordt door iedere regio een transformatieplan opgesteld voor de implementatie van zorgcoördinatie. Ook de doorontwikkeling van het krijgen van inzicht in beschikbare zorgcapaciteit is onderdeel van de plannen voor zorgcoördinatie. Dit is van belang voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken. In april 2025 zijn hier bestuurlijke afspraken over gemaakt.8
Hoe staat het met de ontwikkeling van zorgbuurthuizen? Ziet u hierin een structurele oplossing om ouderen sneller uit het ziekenhuis te laten doorstromen?
Er zijn diverse woonconcepten waarbij er een vorm is van omkijken naar elkaar en waar er ook zorg (op afroep) aanwezig is. Zorgbuurthuizen zijn op de buurt gerichte woonvormen waar ook mensen kunnen verblijven die meer aandacht nodig hebben. Een zorgbuurthuis is echter geen geriatrische revalidatie instelling. Wel kan een woonvorm zoals het zorgbuurthuis er voor zorgen dat mensen wat eerder naar huis kunnen ten opzichte van de situatie dat mensen alleen wonen, omdat andere bewoners een oogje in het zeil kunnen houden en steun geven in aanvulling op de zorg van een wijkverpleegkundige. Er is op dit moment één zorgbuurthuis ontwikkeld. De Kamer heeft een amendement aangenomen om een ondersteuningsteam op te richten die lokale initiatiefnemers, gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders actief moet gaan ondersteunen bij het opzetten van zorgbuurthuizen en vergelijkbare kleinschalige en betaalbare woonzorgvormen voor ouderen. Op dit moment wordt onderzocht of het huidige Aanjaagteam Wonen en Zorg voor Ouderen hier een rol in kan spelen.
Wat doet u om personeelstekorten in de thuiszorg en verpleeghuiszorg aan te pakken, met name in vakantieperiodes zoals de zomer, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft?
Het HLO en het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn beide gericht op het verminderen van de vraag naar personeel. Er zijn daarom afspraken gemaakt om het werk in de sector aantrekkelijker en efficiënter te maken, zoals de afspraken over het verminderen van de administratieve lasten van zorgverleners en het verbeteren van de scholing- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo wordt ernaar gestreefd werknemers in de sector te blijven boeien en binden. Met deze afspraken streven de partijen van de akkoorden ernaar dat zorg en ondersteuning voor iedere oudere die dat nodig heeft beschikbaar is en blijft door het hele jaar heen.
Daarnaast is per 2025 structureel € 60 miljoen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging. Op die manier zetten wij in op wijkverpleging die nu en in de toekomst beschikbaar is voor iedereen die dat nodig heeft.
Klopt het dat er soms wel plekken beschikbaar zijn voor ouderen, maar dat bureaucratische of financiële belemmeringen de doorstroom verhinderen?
Wij hebben geen signalen dat bureaucratische of financiële factoren de doorstroom ernstig belemmeren als er wel plekken beschikbaar zijn. Zoals wij bij vraag 3 aangaven kunnen wel factoren, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste, van invloed zijn op de vertraagde doorstroom.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vorm gegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Initiatieven als regionale coördinatiepunten, zoals beschreven bij vraag 7, helpen daarbij.
Welke invloed hebben de omzetplafonds op de overgang van ouderen vanuit een ziekenhuis naar een verpleeghuis?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten. Als een omzetplafond bereikt is kan de zorgaanbieder de patiënt doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder of naar de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet er dan in het kader van zorgplicht voor zorgen dat deze zorg elders beschikbaar is. Als de zorgverzekeraar alleen een alternatief kan bieden buiten het gecontracteerd aanbod van de polis, is de zorgverzekeraar verplicht deze zorg volledig te vergoeden. Ook kan er altijd extra worden gecontracteerd, in situaties waarbij de zorgplicht in het gedrang komt.
Bent u bereid deze financiële en administratieve belemmeringen met spoed aan te pakken? Zo ja, binnen welk tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 10 en 11 hebben aangegeven, zijn financiële of administratieve factoren niet de primaire oorzaak waardoor de doorstroom wordt belemmerd. Tegen deze achtergrond wordt vooral ingezet op de activiteiten die in antwoord 4 zijn genoemd om de doorstroom te bevorderen.
Bent u bekend met het voorstel van V&VN Transferverpleegkundigen dat «het geld de patiënt moet volgen» in plaats van andersom? Deelt u deze visie en bent u bereid dit uitgangspunt te omarmen?
De kern van het voorstel is dat de financiering van de zorg moet meebewegen met de patiënt, in plaats van dat de patiënt zich moet aanpassen aan bestaande financieringsstructuren. In dat kader verwijs ik naar de afspraak in hoofdstuk 2 «Naar een nieuwe perspectief voor ondersteuning en zorg voor ouderen» in het HLO. Daarnaast wordt in het bekostigingsexperiment rondom de tijdelijke verblijfsbedden (ELV, GRZ en WijkKliniek) gekeken of modulaire bekostiging beter aansluit bij het bieden van zorg die gebaseerd is op de behoeften van de patiënt. Hiermee streven we naar het aanbieden van passende zorg die de patiënt nodig heeft, in plaats van standaard zorgtrajecten vanuit verschillende «hokjes» van het systeem.
In het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg is afgesproken dat alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking komen voor een verpleeghuisplek. Deelt u de zorg dat dit leidt tot extra druk op ziekenhuizen en tot onwenselijke situaties voor ouderen?
Met de afspraken in het HLO sluiten we aan bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Ouderen willen en kunnen zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de voor hen vertrouwde omgeving met behoud van hun zelfstandigheid en eigen regie. Op het moment dat het nodig is, is het van belang dat voor hen goede ondersteuning en zorg beschikbaar is, aanvullend op wat zij zelf kunnen of met behulp van mantelzorgers of hun informele netwerk. De specifieke afspraak in het HLO om alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking te laten komen voor een plek in het verpleeghuis sluit hierbij aan. Op basis van een afwegingskader zal bepaald worden of een oudere in aanmerking komt voor verblijf in een verpleeghuis. Een belangrijk onderdeel van dit afwegingskader is dat ook de sociale context wordt meegewogen. Het doel is om te voorkomen dat (zeer) kwetsbare ouderen te lang op een plek in het verpleeghuis moeten wachten met alle gevolgen van dien.
Daarnaast is er ook bij een specifieke groep ouderen, die nog niet zijn aangewezen op de Wlz, behoefte aan een meer beschutte woonomgeving. Via het bouwprogramma voor ouderen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) samen met ons ontwikkelt, wordt ingezet op de creatie van extra zorggeschikte en geclusterde woningen. Daarnaast doen wij ook onderzoek hoe het concept van moderne verzorgingshuizen voor deze doelgroep daarbinnen kan worden vormgegeven. Indien deze extra woningen beschikbaar komen zal ook de doorstoom vanuit het ziekenhuis worden bevorderd.
Wij begrijpen dat er zorgen zijn over extra druk op ziekenhuizen en onwenselijke situaties voor ouderen maar tegelijkertijd staan we voor de uitdaging ondersteuning en zorg anders te organiseren vanwege de demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt. Opnames in een ziekenhuis zijn helaas niet altijd te voorkomen. Op het moment dat verblijf in een ziekenhuis niet langer nodig is, is het nodig om te zorgen voor een goede doorstroming naar huis waar thuiszorg geregeld is of naar een verpleeghuis indien nodig.
In onze antwoorden op de vragen 4 en 7 hebben we aangegeven welke concrete stappen wij hierin zetten.
Wat is uw reactie op de gemeentelijke bezuinigingen op huishoudelijke hulp en ondersteuning thuis?
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en ondersteuning en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing.
Het Kabinet voert daarom o.a. een brede studie naar de houdbaarheid en toekomst van de Wmo 2015 uit. Uw Kamer is daar reeds meermaals over geïnformeerd en naar verwachting zal uw Kamer in november het eindrapport van deze studie ontvangen. Het Kabinet en gemeenten zijn verder structureel met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Bijvoorbeeld in het overhedenoverleg. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Bent u bereid hiervan een overzicht te maken en deze bezuinigingen, gezien het beleid dat ouderen langer thuis moeten wonen, terug te draaien?
Hoewel een overzicht van bezuinigingen niet beschikbaar is, krijgen wij wel signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daar zijn creatieve oplossingen in te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Ziet u ook dat bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis leiden tot hogere kosten op andere plekken in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Op de langdurige zorg en ondersteuning thuis is de afgelopen jaren niet bezuinigd, maar zijn per saldo juist extra middelen beschikbaar gesteld. De uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in natura zijn volgens het Zorginstituut toegenomen van € 15,3 miljard in 2022 naar € 18,6 miljard in 2024.9 Dat is een stijging van ruim 21,5 procent (dus meer dan 10 procent per jaar). De door het Kabinet Rutte IV ingeboekte tariefmaatregelen voor de langdurige zorg hebben tot nog toe niet geresulteerd in lagere uitgaven, grotendeels omdat diverse maatregelen in 2024 niet zijn doorgegaan (en vervolgens ook voor 2025 en 2026 controversieel zijn verklaard). Ook in de komende jaren zullen de beschikbare middelen voor de Wlz-ouderenzorg toenemen. De hogere kosten in ziekenhuizen hangen niet zozeer samen met bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis als wel met de organisatie van de zorg en de krapte op de arbeidsmarkt. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Regionale coördinatiepunten helpen daarbij. In het HLO zijn daarnaast onder meer afspraken gemaakt over een andere organisatie van de Wlz-om de randvoorwaarden te scheppen om het arbeidsmarkt tekort te verkleinen.
Bent u bereid de aangekondigde bezuinigingen op de Wet langdurige zorg (Wlz), die alleen dit jaar al 282 miljoen euro bedragen, en de komende jaren nog verder zullen oplopen, van tafel te halen?» Alsmede de bezuinigingen op het Wlz kader?
Nee. Deze besparingen zijn al verwerkt in het Wlz-kader en hebben niet geleid tot beleidsmatige tariefkortingen. De besparingen vloeien voort uit preventie, de inzet van passende zorg en kostenonderzoek van de NZa. In het Wlz-kader wordt voorts afdoende rekening gehouden met hogere uitgaven als gevolg van groei en loon- en prijsstijgingen. Er is op dit moment, ook gegeven de februaribrief van de NZa, geen aanleiding om middelen toe te voegen aan het Wlz-kader. Sterker nog de NZa signaleerde dat er ruim voldoende middelen beschikbaar zijn in 2025 om zorg in te kunnen kopen. Er is op dit moment geen sprake van een tekort in het kader en daarmee kan Wlz zorg worden geboden aan cliënten die dit nodig hebben.
Deelt u de mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden rond de behoeften van de patiënt, en niet volgens de «hokjes» van het systeem? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zorgwetten zijn versnipperd georganiseerd. Daardoor komen mensen soms knel te zitten tussen de wettelijke systemen. Zeker voor kwetsbare groepen, die zorg nodig hebben uit meerdere wetten, zoals ouderen, is dit onwenselijk. In het regeerprogramma is daarom opgenomen dat het kabinet ervoor zal zorgen dat zorgwetten beter op elkaar worden afgestemd. Daar waar doorrekeningen aantonen dat het goedkoper en efficiënter kan, worden voorbereidingen getroffen om ze ook samen te voegen. Wij hebben ook afspraken met partijen hierover gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg. Parallel werken we, naar aanleiding van de motie van het lid Krul (CDA)10, aan de voorbereidingen voor de instelling van een staatscommissie die onderzoek gaat doen naar en met voorstellen komt voor een toekomstbestendige en weerbare inrichting van het zorgstelsel.
Heeft u ouderen gesproken die tegen dit probleem aanlopen? Zo ja, wat vertellen zij en wat voelt u daarbij? Zo nee, waarom heeft u hen niet gesproken?
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft vanuit haar werk in de verpleeghuiszorg veel contact gehad met ouderen en ook over deze problematiek gehoord. Het motiveert haar om zich in te blijven zetten voor deze groep.
Het bericht ‘2 op 3 kinderen met gescheiden ouders merken daar jaren later nog gevolgen van’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo naar de gevolgen van scheidingen op kinderen?1
Wat is uw reflectie op de conclusie dat 2 op de 3 kinderen met gescheiden ouders in hun volwassen leven nog de gevolgen merken van de scheiding?
Kunt u een inschatting maken hoe groot het maatschappelijke probleem is dat door scheidingen wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven wat de meest recente cijfers zijn over het aantal kinderen dat jaarlijks te maken krijgt met een scheiding? Hoe groot is de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn?
Deelt u de mening dat, mede gelet op de onderzoeksresultaten, het huidige beleid onvoldoende werkt om scheidingen en gevolgen daarvan tegen te gaan?
Kunt u aangeven wat de actuele cijfers zijn als het gaat om de relatie tussen scheidingen en jeugdhulpgebruik, en scheidingen en de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Gelet op de schade die door scheidingen wordt aanricht, deelt u de opvatting dat de overheid de ambitie zou moeten hebben om het aantal scheidingen in Nederland te verminderen?
Bent u bereid om het kabinetsbeleid meer te richten op het versterken van relaties en huwelijken en het voorkomen van scheidingen, en niet slechts het beperken van de schadelijke effecten van (complexe) scheidingen?
Deelt u de mening dat de overheid de toegankelijkheid van relatie- en gezinstherapie zou kunnen vergroten, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de kosten hiervan gedeeltelijk of geheel vergoed worden?
Wat is de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van relatie- en gezinstherapie?2
Bestaat er een ondersteuningsaanbod voor mensen die als kind een scheiding hebben meegemaakt, daar nooit hulp bij kregen en op latere leeftijd nog steeds de gevolgen ervan dragen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre er behoefte bestaat aan een dergelijk hulpaanbod?
Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet expertise en ervaring rondom scheiden door het land verspreid? Hoe kunnen bijvoorbeeld zorgprofessionals en leerkrachten beter toegerust worden om kinderen met gescheiden ouders te ondersteunen?
Kunt u aangeven wat de lessen zijn uit de proeftuinen gericht op de aanpak van complexe scheidingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming? Hoe is hier inmiddels een gevolg aan gegeven?
De onderzoeksjournalistiek van Zembla naar de toename van illegale THC-vapes onder scholieren. |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Faith Bruyning (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat scholieren steeds vaker in aanraking komen met en verslaafd raken aan illegale THC-vapes en zogenoemde spice-vapes met synthetische cannabinoïden?1
Klopt het dat er op meerdere scholen in onder andere Amsterdam, Den Haag en Noord-Brabant leerlingen onwel zijn geworden, met ziekenhuisopnames tot gevolg, na het gebruik van deze illegale vapes? Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de verspreiding van illegale THC- en spice-vapes onder jongeren en scholieren in Nederland?
In hoeverre bent u op de hoogte van de ernstige ontwenningsverschijnselen bij jongeren die verslaafd raken aan spice via vapes? Wordt er een toename gesignaleerd bij huisartsen, acute zorg, verslavingsklinieken, Trimbos, GGD en jeugdzorg? Kunt u per instantie de contacten hierover, de data en de signalen aangeven?
Kunt u ingaan op de gezondheidsrisico’s van «spice», in het bijzonder voor jongeren? Wat is bijvoorbeeld bekend over acute en chronische effecten, risico op psychose, mate van verslaving en onttrekkingsverschijnselen, lichamelijke schade? Zijn er momenteel voldoende gegevens beschikbaar om deze risico’s betrouwbaar in te schatten? Zo nee, welke aanvullende onderzoeken zijn nodig?
Hoe dienen zorgprofessionals te handelen bij verdenking van spice-gebruik door middel van vapes? Zijn de laboratoria in Nederland toegerust om vapes (of vapors) te analyseren op aanwezigheid van THC, synthetische cannabinoïden («spice») en andere schadelijke stoffen? Is het mogelijk dat het RIVM of andere nationale instituten vapes laten testen bij meldingen of verdenkingen van spice-gebruik? Zo ja, hoe verloopt dit proces? Zo nee, wat weerhoudt dit?
Wat is de strafmaat op verkoop van illegale vapes al dan niet met smaakjes, THC of spice voor winkels en voor dealers? Verschilt de strafmaat voor THC en spice (synthetische cannabinoiden)? Kunt u dit in een tabel per categorie, per type vape-vloeistof en per verkoper uitsplitsen?
Kunt u aangeven of er specifieke vormen van handhaving bestaan die zich richten op THC-vapes, en in het bijzonder op varianten die spice bevatten? Wordt er samengewerkt door de NVWA en politie om de opsporing en de handhaving te verbeteren? Zo niet, op welke wijze gaat u deze samenwerking intensiveren? Op welke manier heeft u contact en werkt u samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid over een verbeterde opsporing van dealers van deze middelen die onze scholen overspoelen en jongeren verslaafd maken?
Wat is de strafmaat voor sociale media zoals Snapchat voor het bieden van een platform aan dealers en het wegkijken van openlijk dealen van zeer verslavende middelen aan minderjarigen? Heeft u kennis genomen van het onderzoek van het platform «Vapen jouw keuze» over de rol van Snapchat?2 Op welke wijze gaat de ACM hier onderzoek naar doen en worden THC of spice bevattende vapes hierin meegenomen?
Welke ontwikkelingen ziet u in andere EU-landen en het Verenigd Koninkrijk en wat leert u daarvan?
Bent u bereid te onderzoeken of een algemeen verbod op alle vormen van vapes (of op brede categorieën) effectiever zou zijn bij het bestrijden van de problemen met steeds nieuwe opkomende schadelijke en verslavende varianten, vergeleken met de huidige aanpak waarbij telkens afzonderlijke stoffen (contacten onder Opiumwet, Tabaks- en rookwarenwet) moeten worden beoordeeld en gereguleerd?
Hoe staat het met de professionalisering van het meldpunt vape-gerelateerde klachten, zoals bedoeld in motie-Paulusma en Tielen?3 In hoeverre is dit meldpunt al ingericht, laagdrempelig, en functioneert het zo dat gegevens systematisch worden verzameld, geanalyseerd en gebruikt voor beleidsvorming?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden binnen de termijn?
Het bericht dat Top Mondzorg Project Floss over wil nemen |
|
Ria de Korte (CDA) |
|
Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) «Top Mondzorg wil Project Floss overnemen (concentratiemelding)»?1
Hoe wilt u ervoor zorgen dat goede, betaalbare en toegankelijke tandartszorg geen luxe wordt als Project Floss Topco B.V., bekend onder de naam «Fresh»1 overgenomen wordt door de buitenlandse investeerder Nordic Capital?
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat winsten van onze zorg (en het publieke geld daarin) in het buitenland belanden doordat private equity bedrijven mondzorginstellingen opkopen?
Hoe wilt u ervoor zorgen dat specifiek de zorg die Fresh biedt aan kwetsbare groepen zoals ouderen, gehandicapten, psychiatrische en justitiële patiënten, gecontinueerd blijft in het geval dat het overgenomen wordt door een buitenlandse private equity partij? En dat daarbij de kwaliteit van de zorg niet verminderd, noch de prijs oneigenlijk stijgt?2
Bent u bereid om zowel tijdens als na overnames van mondzorginstellingen door private equity ondernemingen eventuele kostenstijgingen voor patiënten te monitoren?
Hoe kunt u voorkomen dat private equity bedrijven mondzorginstellingen opkopen met als doel deze spoedig weer met winst door te verkopen, en soms ook nog kaalvreten door bedrijfsvoering te optimaliseren waardoor rentabiliteit onder druk komt te staan en praktijken onder druk te zetten bepaalde targets te halen onafhankelijk van daadwerkelijke zorgvraag?
Bent u bereid om te monitoren dat er na overname van mondzorginstellingen geen aanvullende contra-indicaties worden gesteld teneinde complexe patiënten te weren?
Zijn er oplossingsscenario’s voor ketenvorming in de mondzorg, dat ontstaat door het opkopen van tandartspraktijken door private equity bedrijven? Zo ja, hoe zien deze eruit? Hoe wordt de zorg aan patiënten gecontinueerd in het geval dat een keten omvalt?
Welke oplossingen ziet u om tandartsen met een eigen praktijk te ondersteunen om zo te voorkomen dat zij hun praktijk verkopen aan private equity investeerders?
Het bericht ‘Anna (14) blijft altijd als baby, toch krijgt ze plots veel minder zorg: vader Jonas vreest zijn baan te moeten opzeggen’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Anna (14) blijft altijd als baby, toch krijgt ze plots veel minder zorg: vader Jonas vreest zijn baan te moeten opzeggen»?1
Dat de ouders van Anna, zoals beschreven in het krantenartikel, in de problemen komen met het organiseren van de zorg thuis betreur ik zeer. Ouders en andere gezinsleden van een zorgintensief kind hebben een zware zorglast. Zeker als zij deze zorg (grotendeels) thuis bieden aan hun kind (of jongvolwassene) heb ik daar veel bewondering voor. In het licht van het VN Verdrag Handicap wil ik dit ook zo goed mogelijk faciliteren. Het is niet aan mij om u meer informatie te verstrekken over deze specifieke situatie, maar ik heb me wel laten informeren of er contact is met het zorgkantoor en ik begrijp dat dit zo is. Ook bij het ministerie zijn signalen binnengekomen over onverwachte afwijzingen van meerzorg in de thuissituatie. Tevens kwamen bij het team Complexe Casuïstiek van het Ministerie van VWS de afgelopen periode meerdere casussen binnen waarbij dit speelt. Naar aanleiding van de signalen heeft mijn ambtsvoorganger aan Metgezel en Kenniscentrum ZEVMB gevraagd de problematiek te inventariseren. Hun verslag en de hiervoor verzamelde casuïstiek zijn van groot belang voor het traject dat ik met zorgkantoren ga doorlopen om maatwerkmogelijkheden voor zorg thuis te bezien. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik u naar de brief «Meerzorg thuis» die u recentelijk heeft ontvangen met kenmerk 4190840-1086889 LZ.
Waarom wordt momenteel 50% van de aanvragen voor verlenging van meerzorg geweigerd?
Het percentage van 50% dat het AD citeert is op basis van recente steekproef van Metgezel en ZEVMB-kenniscentrum. De steekproef bestaat voornamelijk uit een relatief kleine groep thuiswonende cliënten met complexe problematiek. Zij organiseren vaak zorg met een persoonsgebonden budget (pgb). Het overgrote deel van de meerzorg betreft echter aanvragen voor behandeling van gedragsproblemen van cliënten die zijn opgenomen met een indicatie VG7. Ook bij volledig pakket thuis (VPT) is meerzorg mogelijk. Er is derhalve een grotere groep die aanspraak kan maken op meerzorg dan waaraan wordt gerefereerd. Het genoemde percentage betreft daarmee niet het landelijke cijfer afwijzingen voor alle aanvragen voor meerzorg. De redenen waarom zorgkantoren aanvragen voor verlenging of verhoging van meerzorg thuis afwijzen kunnen verschillend zijn. Mijn beeld is dat momenteel zorgkantoren voornamelijk aanvragen voor meerzorg thuis afwijzen op grond van een oordeel dat er bij de thuiswonende cliënten geen sprake is van een «bijzondere zorgbehoefte» die de mogelijkheden van het zorgprofiel overstijgt. Over dit onderwerp heeft het Zorginstituut het rapport «Duiding en advies over toezicht in het kader van meerzorg bij mpt en pgb» gepubliceerd. Sommige zorgkantoren zijn, met inachtneming van hun zorgplicht, binnen de bevoegdheid die ze hiertoe hebben, aan de hand van dit rapport scherper gaan toetsen.
Wat betekent dit voor de zorg die deze mensen krijgen?
Een afwijzing van een hoge aanvraag voor meerzorg kan verstrekkende gevolgen hebben voor de cliënt en zijn gezin. Als het zorgkantoor de aanvraag voor meerzorg afwijst, is hieraan vaak wel een overgangsperiode gekoppeld. Uiteraard verschillen hierdoor de gevolgen per situatie. De cliënt kan bijvoorbeeld gebruik maken van de overige mogelijkheden die zorgkantoren hebben om maatwerkoplossingen voor zorg thuis te faciliteren. Het gaat om extra kosten thuis (EKT) en diverse toeslagen.
Gegeven dat per situatie de gevolgen verschillen ben ik voornemens de maatwerkmogelijkheden voor zorg thuis te bezien. Zorgkantoren hebben aangegeven maatwerkoplossingen te faciliteren binnen de mogelijkheden van de regelgeving. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik naar de brief «Meerzorg thuis».
Beseft u dat gezinnen in enorme problemen komen door deze besluiten? Wat is uw boodschap aan deze gezinnen? Wat moeten zij nu doen?
Ja, ik besef dat een afwijzing voor meerzorg verstrekkende gevolgen kan hebben voor de cliënt en zijn gezin. De situatie die is beschreven in het artikel van het AD is hiervan een treffend voorbeeld. Indien gezinnen het niet eens zijn met de beslissing van het zorgkantoor, kunnen zij in bezwaar en beroep gaan.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat cliënten (waaronder gezinnen in de thuissituatie) in de knel komen door het wegvallen van meerzorg hebben zorgkantoren aangegeven een coulante maatwerkbeoordeling toe te gaan passen bij cliënten met een complexe en/of intensieve zorgvraag waarvoor een verlenging wordt aangevraagd op een eerder door het zorgkantoor afgegeven beschikking voor meerzorg thuis. Zorgkantoren zullen zich per casus inzetten voor een passende overgang als een cliënt niet langer in aanmerking komt voor meerzorg en hierover in contact treden met de client.
Bij hoeveel mensen is de aanvraag voor meerzorg dit jaar afgewezen?
Momenteel beschik ik niet over landelijke cijfers over het percentage afwijzingen voor meerzorg-aanvragen in de thuissituatie. Met zorgkantoren is afgesproken dat zij gegevens gaan verzamelen zodat hier meer zicht op komt.
Klopt het dat er tussen regio’s verschillen zijn bij de afhandeling van een vergelijkbare (verlengings)aanvraag voor meerzorg? Hoe komt dit? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Ik beschik niet over harde gegevens die dat bevestigen, maar het beeld dat naar voren komt uit de inventarisatie van Metgezel en het ZEVMB-kenniscentrum is inderdaad dat er verschillen zijn in de wijze waarop zorgkantoren tot een beoordeling komen. Zorgkantoren geven momenteel met inachtneming van hun zorgplicht invulling aan de beslissingsruimte die de regelgeving biedt. Zoals in mijn brief is toegelicht streef ik, samen met de zorgkantoren, naar een meer uniforme uitvoering van de meerzorgregeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen wel de meerzorg krijgen toegekend die zij nodig hebben?
Mijn inzet is, om in overleg met de zorgkantoren en het Zorginstituut, in de regelgeving richting te geven aan de wijze waarop zorgkantoren de beoordeling dienen uit te voeren en dit zorgvuldig te doen. Dit draagt bij aan een meer uniforme uitvoering van de meerzorgregeling en biedt de duidelijkheid waarom in de Motie Krul/Van Dijk (TK, 25 657, nr. 365) wordt gevraagd.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 9 september a.s.?
Ja.
Onnodig lang hogere verzekeringspremie na kankergenezing |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onnodig lang hogere verzekeringspremie na kankergenezing»1?
Wat vindt u ervan dat jonge ex-kankerpatiënten bij de aanvraag van een verzekering tot tien jaar later worden geconfronteerd met hun medische verleden, terwijl hun overlevingskans vier jaar na de diagnose vaak hetzelfde is als die van leeftijdsgenoten die geen kanker hebben gehad?
Deelt u de mening dat deze jongeren niet onnodig moeten worden blijven geconfronteerd met deze nare periode in hun leven en dat hier mogelijk sprake is van onterechte stigmatisering en discriminatie van ex-kankerpatiënten?
Heeft u inzicht in hoe vaak het voorkomt dat jongeren die genezen zijn van kanker fors hogere premies moeten betalen?
Volstaat de schone-lei-regeling die sinds 2021 in Nederland is ingevoerd wat u betreft nog? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u in het licht van de schone-lei-regeling naar de bevindingen uit het onderzoek van het Nederlands Kanker Instituut, het onderzoeksinstituut van het Antoni van Leeuwenhoek met het Erasmus Medisch Centrum waaruit blijkt dat de overlevingskans van jongvolwassenen die zijn genezen van kanker vier jaar na de diagnose vaak hetzelfde is als die van leeftijdsgenoten die geen kanker hebben gehad?
Is het mogelijk om de regeling naar leeftijd te differentiëren, waarbij bijvoorbeeld een korte termijn voor jongeren tot een bepaalde leeftijd wordt gehanteerd? Is dit wenselijk volgens u? Welke voor- en nadelen zou dat kunnen hebben?
Voor welke kankersoorten geldt inmiddels een kortere termijn dan tien jaar? Welke termijnen gelden bij deze kankersoorten?
Wordt periodiek gemonitord of de schone-lei-regeling goed werkt en niet onterecht (jonge) ex-patiënten dupeert? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid dit alsnog in te voeren?
Bent u bereid met verzekeraars en ex-patiënten in gesprek te gaan om tot een toekomstbestendige en rechtvaardige regeling te komen en de termijn van tien jaar in de schone-lei-regeling in te korten, bijvoorbeeld naar vier of vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vraag los van elkaar beantwoorden?
De uitvoering van de motie Dobbe/Krul over zich ervoor inzetten om de onlineverkoop van vapes te stoppen |
|
Harmen Krul (CDA), Sarah Dobbe (SP) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Waarom bent u in de brief over de uitvoering van de motie Dobbe/Krul, die de regering verzocht «om zich ervoor in te zetten om de onlineverkoop van vapes te stoppen en daarbij in ieder geval te kijken naar de handhaving van het verbod en het beperken van de betalings- en bezorgingsmogelijkheden,» niet ingegaan op het beperken van de betalings- en bezorgingsmogelijkheden?1, 2
Wat gaat u doen om specifiek ervoor te zorgen dat bedrijven die betalings- en bezorgingsmogelijkheden aanbieden voor de online verkoop van vapes hiermee stoppen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Publieke gezondheidszorg op 10 september a.s.?
Een groen en gezond alternatief voor de huidige plannen van Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»?1
Weet u nog dat verschillende economen ervoor hebben gewaarschuwd dat belastinggeld geven aan het huidige «Groen Staal Plan» grote risico’s met zich meebrengt voor de belastingbetaler en verspilling van belastinggeld zou kunnen betekenen?2 Welke garanties kunt u bieden dat het plan haalbaar is?
Aangezien met het huidige plan van Tata Steel we nog decennia afhankelijk blijven van aardgas, vindt u dat de best optie om geld van burgers in te investeren?
Ziet u ook in dat Nederland met het huidige plan van Tata sowieso afhankelijk blijft van verre (niet-Europese) landen voor schadelijk aardgas en ijzererts?
Heeft u kennis genomen van het advies van de onafhankelijke Expertgroep Gezondheid IJmond dat voor het goed borgen van gezondheid van omwonenden in de maatwerkafspraken er een garantie moet komen voor een reductie van 90% voor PAK’s, benzeen en een selectie aan metalen? Klopt het dat dat met het huidige plan waarover het kabinet onderhandelt niet gerealiseerd en gegarandeerd wordt, ondanks oproepen van de Kamer om dat wel te regelen?
Wat is uw reactie op het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»? Wat vindt u van de verschillende bouwstenen in het rapport?
Kunt u per scenario grondig onderbouwd toelichten welke potentie u daarin ziet?
In hoeverre neemt u de bevindingen uit dit rapport mee in de lopende onderhandelingen met Tata Steel over de maatwerkafspraken?
Heeft u kennis van genomen dat het Wijmond-rapport de financiële situatie van Tata Steel, de juridische procedures en de marktvooruitzichten als factoren benoemt die een onsuccesvolle transitie en mogelijke sluiting van de fabriek tot gevolg kunnen hebben? Deelt u deze conclusie en zijn er, naast het Groen Staalplan, ook alternatieve plannen voorbereid voor het geval Tata Steel de deuren sluit?
Heeft u er kenis van genomen dat volgens de studie de kosten voor de sloop en sanering van het terrein naar schatting 2 tot 4 miljard euro bedragen, wat aanzienlijk lager is dan de 12 miljard euro die eerder in de media is genoemd? Erkent u deze inschatting?
Kent u de motie van de leden Kostic en Soepboer, waarbij het kabinet de opdracht kreeg om sterker te borgen dat vervuilers zelf de kosten van de schade die ze met vervuiling veroorzaken gaan betalen, en niet de belastingbetaler?3
Erkent u dat Tata Steel aansprakelijk is voor de bodemvervuiling op het terrein en dus zelf moet betalen voor de bodemsanering? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel gaat betalen voor de enorme vervuiling die ze hebben veroorzaakt, in plaats van de gewone burger?
Heeft u er kennis van genomen dat het rapport stelt dat het scenario «Stad in de duinen», met de bouw van 30.000 tot 40.000 woningen, inkomsten kan genereren van 4 tot 5 miljard euro die kunnen helpen bij het dekken van saneringskosten. Kunt u toelichten hoe de overheid dit potentieel zou kunnen benutten?
Kunt u toelichten hoe u kijkt naar de potentiële bijdrage van het Wijmondplan aan de oplossing van de wooncrisis?
Heeft u er kennis van genomen dat het scenario «Natuur- en innovatiegebied» in het rapport aangeduid wordt als de meest maatschappelijk rendabele optie vanwege de baten van natuur, meer werkgelegenheid en lagere zorgkosten? Wat is uw onderbouwde visie op het prioriteren van maatschappelijke baten?
Bent u het eens met de conclusie van de studie dat dat het Groen Staalplan de minst aantrekkelijke optie is wat betreft maatschappelijke baten? Welke andere scenario’s worden meegenomen in de besluitvorming?
Bent u bereid te stoppen met de onderhandelingen met Tata Steel, gebaseerd op het achterhaalde, kostbare en risicovolle (voor milieu, gezondheid en belastingebetaler) Groen Staal Plan? Zo nee, waarom gokt u met geld van belastingbetalers?
Kunt u de vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Economische belangen zwaarder laten wegen dan gezondheid |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Totaalverbod staalslakken door ministerie afgezwakt vanwege economische belangen»?1
Klopt het dat u aanvankelijk een totaalverbod op het gebruik van staalslakken wilde invoeren, maar dat u daarvan bent afgestapt vanwege de economische belangen van Tata Steel en aanverwante bedrijven?
Kunt u aangeven welke partijen invloed hebben gehad op dit besluit of hebben aangedrongen om het voorgenomen totaalverbod op staalslakken af te zwakken?
Hoe kunt u rechtvaardigen dat u de gezondheid van omwonenden, dieren en de natuur minder zwaar laat wegen dan de economische belangen van één vervuilend bedrijf?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat volksgezondheid structureel ondergeschikt wordt gemaakt aan de lobby en winstbelangen van Tata Steel?
Hoe verklaart u dat u nota bene zelf erkent dat de maatregel is afgezwakt om de «negatieve effecten voor bedrijven minder groot te maken», terwijl er talloze rapporten liggen die wijzen op de ernstige gevaren van staalslakken voor mens en milieu?
Welke onderbouwing heeft u voor de afbakening van het gedeeltelijk verbod, bijvoorbeeld dat staalslakken in lagen minder dan een halve meter veilig zouden zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de inzichten van experts als Annemarie van Wezel (Universiteit Utrecht) en Hans van der Sloot, die beiden aangeven dat enige wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt?
Hoe rijmt u uw keuze met het voorzorgsbeginsel, dat in Europese verdragen is vastgelegd en vereist dat we juist vervuiling en gezondheidsrisico’s bij de bron voorkomen?
Hoe legt u aan inwoners van de IJmond, die al jarenlang kampen met gezondheidsklachten door Tata Steel, uit dat hun gezondheid minder zwaar weegt dan het vermijden van «regeldruk» voor bedrijven?
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een adviescollege als het ATR, dat alleen kijkt naar «regeldruk voor bedrijven», in de praktijk wordt gebruikt om maatregelen die burgers, natuur en milieu beschermen tegen te houden of af te zwakken?
Waarom zouden we überhaupt nog een adviescollege in stand houden dat wél economische lasten voor bedrijven zwaar meeweegt, maar níet de gezondheidsschade van burgers of het afsterven van natuur?
Bent u bereid het ATR af te schaffen, of op zijn minst de taakopdracht zo aan te passen dat gezondheid, milieu en dierenwelzijn zwaarder wegen dan de klachten van bedrijven over regeldruk?
Kunt u garanderen dat bij toekomstige beleidsbeslissingen over staalslakken en andere giftige restproducten volksgezondheid en natuur áltijd leidend zullen zijn, en dat economische belangen nooit meer zwaarder mogen wegen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en in elk geval voor het rondetafelgesprek over staalslakken op 25 september?
De NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Tieman |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u op 20 augustus 2025 in antwoord op Kamervragen schrijft: «Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid»?
Bent u bekend met de uitspraken van voormalig Minister van VWS Agema tijdens het VWS begrotingsdebat van 23 oktober 2024: «Kort na mijn aantreden ben ik gebriefd over weerbaarheid. Weerbaarheid heeft een veel bredere context dan pandemische paraatheid. Dan gaat het bijvoorbeeld ook om de ontwikkelingen die aan de oostgrens plaatsvinden en om NAVO-verplichtingen. Sinds die briefing ben ik met mijn ministerie aan het inventariseren wat we nodig hebben om aan die NAVO-verplichtingen te voldoen. Dat doen we dus onder leiding van de NCTV. Daar zijn een aantal ministeries bij betrokken. Ik heb gevraagd of er een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg en die is er.»?1
Klopt het dat voormalig Minister Agema in dit debat, zoals hierboven geciteerd, letterlijk zegt: «Sinds die briefing ben ik met mijn ministerie aan het inventariseren wat we nodig hebben om aan die NAVO-verplichtingen te voldoen.»? Zo ja, naar welke NAVO-verplichtingen verwijst voormalig Minister Agema in dit citaat? Zo nee, waarom staat dit citaat dan letterlijk in de Handelingen van de Kamer?
Klopt het dat voormalig Minister Agema vervolgens in dit debat zegt: «Dat doen we dus onder leiding van de NCTV. Daar zijn een aantal ministeries bij betrokken.»? Kan de Kamer deze inventarisatie, onder leiding van de NCTV, van de NAVO-verplichtingen waar het ministerie aan moet voldoen, aldus voormalig Minister Agema in dit citaat, ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat voormalig Minister Agema vervolgt met: «Ik heb gevraagd of er een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg en die is er.»? Is het correct dat voormalig Minister Agema in dit citaat (letterlijk) zegt dat er: «een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg? En «weerbare zorg» is toch één van de «NAVO-weerbaarheidsverplichtingen»2? Daarmee legt voormalig Minister Agema, ook gezien de context van dit citaat, toch heel duidelijk een verband tussen NAVO-verplichtingen en «pandemische weerbaarheid»? Zo nee, waarom niet? Hoe moet dit debatfragment dan worden geinterpreteerd? Zo ja, waarom liet voormalig Minister Jansen op 20 augustus 2025 aan de Kamer weten in antwoord op Kamervragen dat haar geen uitspraken bekend zijn over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid?
Aan wie heeft voormalig Minister Agema (zoals Minister Agema zelf aangeeft in het bovenstaande citaat uit het VWS begrotingsdebat) wanneer gevraagd of er, «een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg»? Kan de Kamer het antwoord dat de Minister hierop heeft ontvangen toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet?
Is het correct dat voormalig Minister Agema, kort later in het debat, het volgende opmerkt: «Ik heb een opdracht gekregen uit het hoofdlijnenakkoord. Toen ik de post aanvaarde, tekende ik ook voor het uitvoeren van de opdrachten daarin. Los van wat ik er persoonlijk van vind, zal ik dat moeten uitvoeren omdat dat een geheel is samen met de intensiveringen die ik mag doen. Ik noem de 4,3 miljard voor het eigen risico en de 600 miljoen voor de zorg- en verpleegplekken. Daar hoort dus ook de andere kant bij: de 2 miljard euro die ik zal moeten besparen. Daar begint het dus mee. Los van wat ik daar persoonlijk van vind, sta ik daarvoor aan de lat. Ik zal dat dus ook moeten uitvoeren. Het bedrag van 300 miljoen zal op enige manier gedekt moeten worden, linksom of rechtsom. Daarnaast – dat zei ik net ook in de richting van mevrouw Bikker – ben ik kort na mijn aantreden gebrieft over de weerbaarheid in de wereld, de risico's die dat punt met zich meebrengt en eventuele escalaties, maar ook over NAVO-verplichtingen. Op het moment dat een NAVO-bondgenoot aangevallen wordt, heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen. Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben. Die inventarisatie wordt gedaan onder regie van de NCTV.»?
Naar welke NAVO-verplichtingen verwijst voormalig Minister Agema in het bovenstaande citaat?
Waarnaar verwijst het woord «daaraan» (m.a.w. «waaraan»?) in de zin «Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben.»? Zijn dat, gezien de context, toch de «NAVO-verplichtingen» op het gebied van «weerbare zorg» waar Minister Agema eerder in haar betoog naar verwees? Zo nee, waarnaar dan wel
Waarnaar verwijst, in de laatste zin van het bovenstaande integrale citaat, «die inventarisatie» (die onder regie van de NCTV wordt gemaakt)? Dat zijn gezien de context toch de NAVO-verplichtingen op het gebied van de zorg? Met andere woorden, ook hier legt voormalig Minister Agema toch heel duidelijk een verband tussen NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid? Waarom ontkent de Minister dit in haar beantwoording aan de Kamer van 20 augustus 2025?
Is het correct dat voormalig Minister Agema, kort later in het debat, het volgende opmerkt: «Dat neemt niet weg – dat zei ik zojuist dus ook al – dat ik kort na het aantreden geïnformeerd ben over weerbaarheid, de bredere context waarin wij ons bevinden en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid. Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden. Op dit moment wordt er dus onder leiding van de NCTV geïnventariseerd wat er allemaal moet gebeuren. We hebben een stukje basis. Dat hebben we actief gezien tijdens de coronacrisis. Dan hebben we het over deze extra investering, waar een hele grote overlap, zo niet een volledige overlap zit. En dan hebben we het over andere zaken die we nu in kaart aan het brengen zijn. Wat nou als de situatie escaleert? Wat nou als we aan onze NAVO-verplichtingen moeten voldoen? Wat nou als het nog verder escaleert? Dat ben ik allemaal in kaart aan het brengen. Onder leiding van de NCTV zullen wij voor de volgende begroting – dus niet op deze begroting, maar voor de volgende begroting – met dekkingen en oplossingen komen.»?
Door wie is voormalig Minister Agema, «kort na het aantreden geïnformeerd»? Wanneer en waar gebeurde dat? Kan de Kamer deze informatie waarnaar voormalig Minister Agema in dit fragment verwijst ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ook in dit fragment verwijst voormalig Minister Agema naar «NAVO-verplichtingen», welke NAVO-verplichtingen zijn dit? Zijn dat de weerbaarheidsverplichtingen op het gebied van de zorg?
Voormalig Minister Agema zegt in het hiervoor geciteerde fragment, «en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid», waarnaar verwijst in dit citaat het aanwijzend voornaamwoord «dat»? Dit moeten toch, gezien de context, (wederom) de (NAVO) weerbaarheidsdoelstellingen (op het gebied van de zorg) zijn? Wat anders? Daarmee legt voormalig Minister Agema, voor de derde keer in dit debat, toch heel direct een verband tussen de (NAVO) weerbaarheidsdoelstellingen en pandemische paraatheid?
Waarnaar verwijst «daar» in de het betoog van voormalig Minister Agema, «Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden.»? Zijn dit (wederom?) de «NAVO-verplichtingen» op het gebied van pandemische paraatheid zijn? Wat anders?
Verwijst bovenstaande citaat erop dat voormalig Minister Agema, tegen haar zin in, zich aan deze NAVO-verplichtingen (op het gebied van pandemische paraatheid) conformeert? En dat zij geen eigen afwegingsruimte heeft/had of in ieder geval dat zo heeft ervaren? Zo nee, waarom zegt voormalig Minister Agema dan, «Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden.»?
Hoe verhoudt de dwang die voormalig Minister Agema, blijkt uit deze uitspraak, overduidelijk heeft ervaren vanuit de NAVO met betrekking tot de bezuiniging van 300 miljoen euro op pandemische paraatheid (die bovendien in het hoofdlijnenakkoord stond) zich tot de beweringen van onder andere de Ministers van Defensie en Justitie, meermaals in debatten, dat de NAVO-verplichtingen slechts een inspanningsverplichting behelzen, niet afdwingbaar zijn en dat uiteindelijk Ministers daarbij hun eigen afwegingen kunnen maken?
Is het juist dat in de samenvatting van het VWS begrotingsdebat op de website van de Kamer het volgende stuk is opgenomen3: «Nederland moet voldoen aan zijn NAVO-verplichtingen, zegt Agema, en dit overlapt met pandemische paraatheid.»? Hieruit blijkt toch ook, dat de strikt neutrale toehoorder, voormalig Minister Agema in dit debat heel duidelijk een verband hoorde leggen tussen de NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid? Klopt dat?
Hoe kan het zo zijn, gezien dit alles, dat voormalig Minister Jansen op 20 augustus 2025, met verwijzing naar het bovengenoemde begrotingsdebat VWS van oktober 2024, in antwoord op Kamervragen schrijft: «Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid. Zie ook het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.»? Dit is toch, voor iedere neutrale toehoorder die het debat bekijkt of naleest, aantoonbaar onjuist?
Begrijpt u dat het in een democratie bijzonder zorgelijk is als Ministers zich gedwongen zien, nadat ze hierover in het geheim (dus zonder dat de Kamer er weet van heeft en zonder publiek debat) na hun aantreden geïnformeerd zijn door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD en NCTV), vanwege (ook voor de Kamer) geheime verplichtingen die vanuit de NAVO (het leger dus) worden opgelegd, af te wijken van het regeerakkoord/hoofdlijnenakkoord dat wel democratisch via de Kamer en verkiezingen tot stand is gekomen en gelegitimeerd is?
Begrijpt u waarom het zo belangrijk is voor de Kamer te achterhalen waarom voormalig Minister Agema zich blijkbaar gedwongen zag, vanwege (geheime) NAVO-weerbaarheidsdoelstellingen, een bezuiniging van 300 miljoen euro op pandemische paraatheid, die nota bene was opgenomen in het regeerakkoord, ongedaan te maken? Begrijpt u dat in een democratie (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een junta) het niet zo kan zijn dat niet de Kamer en daarmee de bevolking maar de inlichtingendiensten en het leger het laatste woord hebben?
Kunt u nogmaals, voor de derde keer in één jaar tijd, wederom de hamvraag beantwoorden, waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) uw ambtsvoorganger, Minister Agema, na haar aantreden op de hoogte is gesteld (en dat dit is gebeurd is boven elke twijfel verheven en blijkt o.a. uit de citaten uit het begrotingsdebat VWS van 23 oktober 2024 die hierboven zijn weergegeven) van de «NAVO-doelstellingen»4 die betrekking hebben op, of op een of andere manier gerelateerd zijn aan, «pandemische paraatheid»?
Kunt u deze (simpele) vragen, waarvan de laatste inmiddels voor de derde keer schriftelijk gesteld zijn, uiterlijk binnen de normale termijn van drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1, wellicht nog nader toelichten wat bedoeld wordt met «actief gebruik» in de zin «Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV2.»? Wordt er wellicht wel op een andere wijze («passief gebruik?») door de NCTV gebruikgemaakt van Palantir? Of kan uit dit antwoord geconcludeerd worden dat er op geen enkele wijze gebruik is gemaakt van Palantir door de NCTV? En los van het («actief» of «passief») gebruik, heeft de NCTV wel of geen (al dan niet via «samenwerkingsverbanden») toegang tot Palantir?
U schrijft dat de politie, in speciale gevallen, de «informatieproducten» afkomstig uit de Raffinaderij deelt met «ketenpartners»: wie zijn die «ketenpartners»?
Welke datasets worden met die ketenpartners gedeeld?
Welke algoritmen worden door die ketenpartners of binnen de «samenwerkingsverbanden» hiervoor gebruikt en/of ontwikkeld?
Worden deze algoritmen wellicht ook gepubliceerd op https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme?
Het bericht dat gemeenten zorgondernemers nauwelijks op criminaliteit toetsen |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten toetsen zorgondernemers nauwelijks op kwaliteit» en andere artikelen van Follow the Money in hun dossier over zorgfraude?1
Kunt u een overzicht geven van de geschatte omvang van zorgfraude door aanbieders, uitgesplitst naar zorgsector over de afgelopen jaren?
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) sinds 5 jaar geeft waardoor overheden zorgondernemers kunnen toetsen op mogelijk criminele activiteiten? Heeft u een verklaring dat sinds 2020 maar 16 aanvragen zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob, waarvan vorig jaar 13 door Twentse gemeenten?
Op welke manier kunt u gemeenten ondersteunen en helpen om meer gebruik te maken van de Wet Bibob om mogelijke zorgfraude tegen te gaan? Bent u hierover ook in gesprek met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Welke overheidsinstanties kunnen allemaal gebruik maken van de Wet Bibob voor het checken van zorgondernemers? Is het een optie dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) hier gebruik van gaat maken voordat zij subsidies vertrekken, om op deze manier fraude met subsidies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zijn er andere (overheids)diensten die gebruik kunnen maken van de Wet BiBob om fraude met zorggelden tegen te gaan? Welke instanties of organisaties zijn dit en maken zij al gebruik van de mogelijkheden die de Wet Bibob voor de zorg biedt?
Welke maatregelen (behalve voorbereidingen voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders) zijn er genomen en in gang gezet na het rapport «Er is meer aan de hand»2, uit juni 2024 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs waarschuwen voor de toename van fraude binnen het onderwijs en de zorg, en expliciet waarschuwt voor risico’s voor de kwaliteit en veiligheid in de zorg? Wat hebben deze maatregelen effectief opgeleverd?
Problemen bij zorgaanbieders vanwege de onduidelijkheid rondom SKJ-registraties |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen van zorgaanbieders en EVC-bureaus die te goeder trouw zijn, maar in de problemen komen vanwege de onduidelijke situatie die is ontstaan na frauduleuze praktijken van anderen? Zo ja, heeft u een beeld hoeveel zorgaanbieders en bureaus in de problemen zijn gekomen?
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er wachtlijsten zijn en kinderen niet opgevangen kunnen worden, terwijl tegelijkertijd sommige zorgaanbieders nu noodgedwongen beschikbare opvangplekken leeg moeten laten? Bent u er van op de hoogte dat ook spoedplaatsingen soms niet doorgaan, waardoor kinderen noodgedwongen buiten de regio of in instellingen geplaatst worden, terwijl er wel kleinschalige plekken beschikbaar zijn?
Heeft u in beeld hoeveel kinderen momenteel niet, of op een voor hen minder of niet geschikte plek worden opgevangen door de ontstane situatie?
Hoeveel aanvragen van EVC-ervaringscertificaten blijven liggen voor een registratie door Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ-registratie)? Op welke termijn gaan deze behandeld worden? Kunt u iets doen om dit te bespoedigen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om meer capaciteit in te zetten zodat naast het opvragen en het beoordelen van lopende dossiers ook de nieuwe aanvragen worden opgepakt?
Bent u in gesprek met Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) die deze werkzaamheden uitvoert? Zo ja, welke afspraken heeft u gemaakt? Bent u bereid om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan deze bureaus en zorgaanbieders?
Deelt u de mening dat het de sector schade toebrengt dat in de beeldvorming alle EVC-bureaus nu verdacht zijn omdat een enkeling fraudeert? Zo ja, wilt u dit benadrukken in uw communicatie?
Wat is de stand van zaken als het gaat om het onderzoek waar in de Kamermotie 28 828, nr. 159 naar wordt gevraagd?
Waar kunnen zorgaanbieders, zoals gezinshuis-ouders naartoe als zij vragen hebben of (financieel) gedupeerd zijn door de maatregel?
Welke oplossingen ziet u totdat dit is opgelost? Is het bijvoorbeeld mogelijk om in tussentijd een tijdelijke bevoegdheid af te geven aan professionals die via een EVC-procedure hebben bewezen aan de geschikte kwalificatie-eisen te voldoen, zodat zij door kunnen met hun werk?
Het bericht ‘Werkenden zitten bijna 9 uur op een dag, gevolgen zijn zorgwekkend’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat werkende Nederlanders nog steeds veel te veel zitten op een dag, gemiddeld 8,8 uur, weer meer dan de jaren daarvoor, en we daarmee nog steeds Europees Kampioen zitten zijn?
Deze trend laat zien dat we een groot deel van ons dagelijks en werkend leven zitten. Het is een zorgelijke trend, omdat juist bewegen bijdraagt aan een goede gezondheid (lichamelijk, mentaal en sociaal). Het blijkt lastig om dat te veranderen. Dit geldt niet alleen voor zitten op het werk. Cijfers uit de Leefstijlmonitor voor de gehele bevolking laten een vergelijkbaar beeld zien.2
Hoe taxeert u de gezondheidsrisico’s van dit zitgedrag?
Onderzoek van de Gezondheidsraad laat zien dat langdurig zitten, meer dan 8 uur per dag, het risico verhoogt op hart- en vaatziekten. Ook gaat langdurig zitten gepaard met een hoger risico op vroegtijdig overlijden.3 Daarnaast zijn er aanwijzingen dat langdurig zitten de kans verhoogt op het krijgen van diabetes type II en sommige vormen van kanker.4
Omdat in Nederland heel veel mensen (64% in 2023) 8 uur of langer op een dag zitten, zijn de gevolgen hiervan relatief hoog. In 2024 heeft TNO op populatieniveau een indicatie berekend van de omvang van het probleem. Dat gaat dus over langdurig zitten in het algemeen en niet alleen tijdens het werk en bij zo een berekening worden diverse aannames gemaakt. Daarbij kwamen zij op een eerste schatting van € 1,2 > uitgeleverdmiljard aan zorgkosten en bijna 21 duizend vervroegde overlijdens per jaar die zijn toe te schrijven aan langdurig zitten.5
Wat zijn volgens u de meest effectieve methodes om dit gedrag te veranderen?
Om medewerkers met een zittend beroep minder te laten zitten en meer te laten bewegen op het werk is een patroon- en gedragsverandering nodig. Dat bereiken werkgevers alleen met een brede en doordachte aanpak, die een combinatie van maatregelen omvat. Regelmatig opstaan en bewegen moeten zoveel mogelijk onderdeel worden van een werkdag, de werkomgeving moet uitnodigen tot beweging, de werkorganisatie moet het mogelijk maken en hier extra op inzetten, er is voorlichting nodig over het belang van bewegen en er moeten reminders of prikkels zijn om de beschikbare voorzieningen te gebruiken (zoals de trap en zit-sta bureaus). Bewegen kan bijvoorbeeld financieel aantrekkelijk gemaakt worden via de arbeidsvoorwaarden (zoals met aantrekkelijke fietsregelingen of sportprogramma’s of – faciliteiten). Hiervoor is het wenselijk dat medewerkers zich gesteund voelen door hun leidinggevende en zich kunnen spiegelen aan collega’s die het goede voorbeeld geven. Een bedrijf kan het beste een brede aanpak inzetten, zodat niet alleen de medewerkers die al gemotiveerd zijn om te bewegen daar gebruik van maken.
Ook de brede inzet op een gezonde leefomgeving die uitnodigt tot bewegen is hierbij van belang. De aanwezigheid van veilige en aantrekkelijke fietspaden is bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde voor het stimuleren van fietsgebruik naar het werk.6
Welke rol ziet u daarbij voor werkgevers weggelegd?
Ik zie hierbij een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers (en werknemers). Bewegen zou een onlosmakelijk onderdeel van het dagelijks ritme van mensen moeten zijn. Niet alleen in de vrije tijd, ook op het werk. Als werkgevers hier meer aandacht aan besteden, levert het hen ook veel op. Zeker in deze tijd van steeds grotere arbeidstekorten.
Het is niet alleen goed voor de gezondheid en het welzijn van medewerkers, het verhoogt ook de werktevredenheid. Bewegen tijdens het werk gaat bovendien niet ten koste van de productiviteit van werknemers.7 Het kan zelfs de productiviteit verhogen8 en het ziekteverzuim verlagen.9, 10 Het Kenniscentrum Sport en Bewegen heeft in het Human Capital Model op hun website de 79 effecten van sport en bewegen en de onderbouwing daarvoor nog uitgebreider toegelicht.11
De risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) is een goed instrument voor werkgevers om aandacht te besteden aan het tegengaan van de risico’s van zittend werk. In een onderzoek van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU OSHA) onder Europese bedrijven kwam zittend werk naar voren als belangrijkste risico in hun bedrijven.12
Wat is uw verantwoordelijkheid hierin? Met welke strategie en maatregelen gaat u er vanuit uw verantwoordelijkheid als Staatssecretaris voor preventie en sport en bewegen voor zorgen dat deze gezondheidsrisico’s worden verminderd?
Er zijn veel mogelijkheden om minder te zitten en meer te bewegen, specifiek als het gaat om zittend werk. Het is aan de werkgever om maatregelen te nemen, en aan de werknemer om de mogelijkheden ook echt te benutten. Ik kan ze hierbij faciliteren. Hoe ik dat doe kunt u onder meer teruglezen in de Samenhangende preventiestrategie die uw Kamer in juni 2025 heeft ontvangen. Het werk is een van de omgevingen die in de preventiestrategie terugkomt. Ook is het bevorderen van meer bewegen op het werk onderdeel van het Actieplan Nederland beweegt.13
Samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Beweegalliantie, TNO en het Kenniscentrum Sport en Bewegen maak ik bijvoorbeeld een actieve werkdag zo toepasbaar mogelijk voor werkgevers en werknemers. Dat doen we met het delen van goede voorbeelden, tools voor werkgevers en werknemers, stappenplannen en webinars. Daarnaast ondersteun ik de City Deal Ruimte voor Lopen en de City Deal Fietsen voor Iedereen. Dit is onder meer gericht op het vergroten van het aantal mensen dat (deels) wandelend of fietsend naar het werk gaat.
Ook stimuleert de Beweegalliantie maatschappelijk initiatief om tot meer bewegen tijdens het werk te komen. Dit doen zij bij de collectieven van werkgevers en werknemers, zoals VNO-NCW en de FNV, en bij individuele werkgevers.
Vanuit het Ministerie van de VWS zijn de afgelopen jaren met zowel de sociale partners als met het Rijk als werkgever gesprekken gevoerd om de urgentie van een actieve werkdag en wat het oplevert onder de aandacht te brengen. Ook de komende tijd blijf ik over dit thema in gesprek met belangrijke partners, zoals VNO-NCW.
Het bericht ‘Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen»?1
Bent u het er mee eens dat elke oudere die zorg nodig heeft dit ook moet kunnen krijgen, ook als ze in het buitengebied wonen? Wat zou het betekenen als deze plannen doorgaan? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat alle ouderen de zorg die nodig is kunnen blijven ontvangen?
Bent u het ermee eens dat het deelnemen aan trainingen in zelfredzaamheid nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Bent u het ermee eens dat het verhuizen nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Bent u het ermee eens dat hulpmiddelen zoals scootmobielen altijd en binnen handbereik van mensen moeten zijn die ze nodig hebben?
Bent u het ermee eens dat collectief gebruik van hulpmiddelen te koste kan gaan van het ten allen tijde beschikbaar zijn van het hulpmiddel, en dus de bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid van mensen, en dat dit gevolg van collectief gebruik onacceptabel is?
In hoeverre wordt het plan voor zorgbuurten ingevuld met als doel de zorg voor mensen te verbeteren, of gaat het hierbij primair om het besparen van geld?
Hoeveel moet er met deze plannen bezuinigd worden op de zorg?
Bent u het ermee eens dat het idee dat er bezuinigd moet worden op de zorg geen natuurwet is, maar een politieke keuze is, zeker gezien het feit dat er wel geld wordt vrijgemaakt om te voldoen aan de Trump-norm voor defensie-uitgaven?
Speelt het personeelstekort in de zorg een rol bij deze plannen? Hoe staat het inmiddels met de aanpak van deze tekorten en de uitvoering van de motie-Dobbe over een campagne om mensen te werven om in de zorg te werken?2
De kansen en risico’s van het gebruik van AI in de zorg |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat artsen die leunen op AI minder scherp worden en ziektes minder goed herkennen?1
Hoe verhoudt dit vermoedelijke «deskilling»-effect van het gebruik van AI in de gezondheidszorg zich tot de inzet van uw ministerie op het stimuleren van AI in de zorg?
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat het toenemende gebruik van AI in de Nederlandse zorg zal leiden tot afnemende vaardigheden van zorgprofessionals?
In hoeverre wordt in de zorg in Nederland in de gaten gehouden of inzet van bepaalde AI-toepassingen ook zorgt voor ongewenste bijeffecten zoals het verlies van vaardigheden?
Wat is uw reactie op het bericht «AI kan radioloog vervangen bij borstkankerscreening, blijkt uit Nederlands onderzoek»?2
Wat zou het effect zijn op het uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker als voortaan één radioloog in plaats van twee nodig zou zijn om de scans te analyseren?
Wat zijn de mogelijkheden en plannen om deze techniek breder in te zetten in de Nederlandse borstkankerzorg en wordt dit vergoed?
In hoeverre speelt hierbij ook het risico op «deskilling» van radiologen?
Herinnert u zich de uitspraak «Mijn doel is om in 2030 de administratietijd te halveren. Kunstmatige Intelligentie (AI) biedt veel mogelijkheden om hieraan bij te dragen en tegelijkertijd de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorgsector aan te pakken» van toenmalig Minister Agema?3In hoeverre onderschrijft u deze uitspraak? Wat zijn de meest recente schattingen van de mogelijkheden om de administratietijd in de zorg terug te dringen via AI?
Farmapiraterij en medicijnkaping |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
U stelt dat u geen inzicht heeft in de investeringen die de firma heeft gedaan1, terwijl juist dat inzicht essentieel is om te beoordelen of de prijs buitensporig is. Vindt u niet dat u, als Minister, actief dit inzicht zou moeten eisen om uw onderhandelingspositie te versterken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. Inzicht in de daadwerkelijke kosten zou kunnen helpen bij een prijsstelling die enerzijds voldoende recht doet aan de investeringen van een firma en anderzijds niet onevenredig hoog is. Het blijkt in de praktijk ingewikkeld om hier een goed kader voor te maken. Welke ontwikkelkosten reken je wel mee en welke niet? Soms kunnen de ontwikkelingen mee zitten en soms is er veel tegenslag. Wiens verantwoordelijkheid is dat? En zo zijn er nog veel meer vragen die daar bij gesteld kunnen worden waar geen of geen eenduidig antwoord op gegeven kan worden. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Wellicht kan dit advies er aan bijdragen hoe hier mee om te gaan.
Toch zijn de ontwikkelingskosten van een geneesmiddel op zichzelf niet doorslaggevend bij de prijsonderhandelingen. In deze onderhandelingen is het advies van het Zorginstituut Nederland leidend. Het Zorginstituut beoordeelt of een geneesmiddel in het basispakket opgenomen kan worden aan de hand van vier vaste pakketcriteria:
Bij dure geneesmiddelen leidt deze beoordeling vaak tot een advies om een prijsverlaging te bedingen, omdat de gevraagde prijs niet in verhouding staat tot de waarde die het middel voor de patiënt oplevert.
Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen3.
Het Zorginstituut heeft dit geneesmiddel nog niet beoordeeld op pakketwaardigheid. U geeft aan dit advies te willen afwachten alvorens een besluit te nemen over vergoeding. Kunt u aangeven wanneer dit advies uiterlijk verwacht kan worden?
De firma heeft voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend. Ik heb daarom geen informatie over wanneer ik een advies van het Zorginstituut kan verwachten.
Deelt u de opvatting dat één van de fundamentele politieke vraagstukken is in welke mate de overheid de markt dient te reguleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is inderdaad een belangrijk politiek vraagstuk.
Indien u deze opvatting deelt: waarom is het volgens u dan niet aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een oordeel te vellen over de hoogte van bedrijfswinsten, of deze waar nodig te beperken?
Ik kan niet sturen op de hoogte van bedrijfswinsten, met name omdat het gaat om internationale bedrijven die wereldwijd actief zijn. Ik heb wel invloed op beheersing van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarvoor heb ik verschillende instrumenten waar mijn ambtsvoorganger u eerder over heeft geïnformeerd4.
En waarom acht u het wel tot de verantwoordelijkheid van de Minister om zich uit te spreken over hoge prijzen van geneesmiddelen?
De prijzen van geneesmiddelen vallen direct onder mijn verantwoordelijkheid en ik zet me daar dan ook hard op in, bijvoorbeeld door middel van prijsonderhandelingen. Ik streef daarbij naar maatschappelijk aanvaardbare prijzen. Ik ben bereid meer te betalen voor geneesmiddelen die daadwerkelijk van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt. Bij nieuwe geneesmiddelen worden soms hoge prijzen gevraagd terwijl de gezondheidswinst op lange termijn nog niet vaststaat. Ik kan daar, op basis van het advies van het Zorginstituut, rekening mee houden bij de prijsonderhandeling.
Deelt u de analyse dat wanneer farmaceutische bedrijven hun winstmarges zouden beperken en daarmee lagere prijzen mogelijk maken, dit de betaalbaarheid van de zorg ten goede zou komen, zoals ook door uw ambtsvoorgangers meermaals is onderstreept? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse dat winstmaximalisatie in het algemeen op gespannen voet staat met betaalbaarheid van geneesmiddelen. Maar, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook aangaf, het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling is zeer complex en niet eenvoudig bij te sturen.
Investeringen van financiers hangen af van de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel. Daarom vind ik het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. Zoals vermeld werken de ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Vindt u het problematisch dat er geen transparantie over de prijsvorming door farmaceuten wordt gegeven? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 begrijp ik de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. De ontwikkelingskosten van een geneesmiddel maken echter geen onderdeel uit van de criteria die worden toegepast voor het bepalen van een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
U zegt dat het maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn wat wij als samenleving betalen voor geneesmiddelen. Waarom laat u die beoordeling dan grotendeels over aan marktpartijen en toezichthouders, in plaats van als politiek verantwoordelijk bewindspersoon zelf de regie te nemen?
Ik neem de regie waar ik kan en waar dat gepast is. Via het programma MAUG zijn burgers gevraagd hoe zij denken over de prijzen van dure geneesmiddelen en welke overwegingen zij belangrijk vinden bij keuzes in het prijs- en vergoedingsbeleid. Het rapport bevat waardevolle inzichten die kunnen bijdragen aan huidige en toekomstige beleidsvorming5. Daarnaast zet ik me in voor effectieve toepassing van instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) en de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen6. En onderhandel ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen.
U geeft aan dat universiteiten vaak niet in staat zijn harde prijsafspraken te maken bij licentiedeals. Waarom neemt u geen maatregelen om hen hierin te ondersteunen of te verplichten, zodat publieke investeringen niet leiden tot private woekerwinsten?
Ik begrijp deze wens. Ik vind het ook onwenselijk wanneer er sprake is van onevenredig hoge winsten, vooral wanneer de ontwikkeling van het geneesmiddel voor een groot deel met publieke investeringen is gefinancierd. Het verplichten van harde prijsafspraken kan er echter toe leiden dat potentiële licentienemers (bedrijven) afhaken. Daarmee komen interessante academische vondsten mogelijk niet beschikbaar voor patiënten.
U zegt dat de prijs voor patiënten uiteindelijk niet persoonlijk voelbaar is zolang een middel vergoed wordt. Erkent u niet dat torenhoge prijzen voor medicijnen wél direct leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg, en dat patiënten dus alsnog de rekening betalen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Nederlandse vergoedingssysteem berust op solidariteit, waarbij de financiële lasten van medicijnen collectief worden gedragen, zodat individuele toegankelijkheid niet afhankelijk is van persoonlijke draagkracht. Het is daarbij inderdaad zo dat hoge prijzen kunnen leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg. Ik zet mij daarom, bijvoorbeeld via prijsonderhandelingen, in om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
Het gebrek aan tolken voor mensen die slechthorend of doof zijn en spraakherkenningshulpmiddelen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederland volgens het VN-Verdrag Handicap verplicht is om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen met de samenleving en zoveel mogelijk zelfstandig te zijn?
Kent u de reportage van EenVandaag van oktober 2024 over het tekort aan tolken, wat vaak leidt tot zeer pijnlijke situaties?1 Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Zo ja, heeft u recent nog concrete maatregelen genomen die leiden tot oplossingen? Wordt er bijvoorbeeld meer actie ondernomen om nieuwe studenten te trekken naar opleidingen voor de tolk Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
Deelt u de mening dat de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen een belangrijke bijdrage levert aan zelfstandigheid en toegankelijkheid gezien het tekort aan tolken Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
Bent u ermee bekend dat spraakherkenningshulpmiddelen van enorme meerwaarde zijn, en er letterlijk een wereld opengaat voor mensen die doof of slechthorend zijn en soms zelfs sociaal isolement wordt verminderd omdat zij met deze spraakherkenningshulpmiddelen zelf in staat zijn om groepsgesprekken, maar ook gesproken audio zoals radio, lezingen, historische films en podcasts te ondertitelen? Zo ja, deelt u de mening dat spraakherkenningshulpmiddelen zoals Speaksee, die gesproken taal omzetten in tekst, en mensen in staat stellen om mee te doen met groepsgesprekken en vergaderingen, een belangrijke bijdrage leveren aan het nakomen van het VN-Verdrag?
Deelt u de mening dat mensen die doof of slechthorend zijn, spraakherkenningshulpmiddelen zoals de microfoonset van Speaksee standaard vergoed zouden moeten krijgen? Uit het antwoord op Kamervragen van De Kort en Bevers2 blijkt dat de zorgverzekeraar standaard verantwoordelijk is voor vergoeding in het leefdomein, houden alle zorgverzekeraars zich hier ook aan? Hanteren ze hierbij dezelfde criteria en waarborgen deze criteria dat doven en slechthorenden die op een doelmatige manier baat hebben bij het hulpmiddel, dit in de praktijk ook toegekend krijgen?
Bent u ermee bekend dat het onderwijs, waar het tekort aan gebaren- en schrijftolken het meest schrijnend is, spraakherkenningshulpmiddelen niet worden vergoed door het UWV of de zorgverzekeraar? Klopt het dat het UWV de noodzaak ziet en wil vergoeden, maar wacht op toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Zo ja, waarom is deze toestemming niet gegeven?
Klopt het dat er verschillende procedures zijn voor de beoordeling van de vergoeding voor Speaksee en dat mensen die werken geen herkeuring nodig hebben, maar dat de zorgverzekeraar eist dat niet-werkenden zoals gepensioneerden wél herkeurd dienen te worden? Hoe verhoudt zich dit tot de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de wens van de Kamer die wil dat onnodige procedures zoals de herkeuring van mensen die doof zijn worden afgeschaft? Deelt u ook de mening dat dit een verspilling is van zorggeld? Zo ja, bent u bereid om dit te gaan regelen?
Is er een onafhankelijke plek waar mensen terecht kunnen met vragen over spraakherkenningshulpmiddelen en eventuele problemen met herkeuringen of vergoedingen en waar ze op een voor hen toegankelijke manier hulp kunnen krijgen? Vanuit de «één loket gedachte» is de tolkvoorziening in 2019 gecentraliseerd en bij het UWV belegd voor het leef-, onderwijs- én werkdomein, waarom is dit in het geval van een digitale tolkvoorziening zoals Speaksee niet op dezelfde wijze centraal georganiseerd bij het UWV?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het VN-Verdrag?
De effectiviteit van mRNA vaccins |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Is het waar dat de Amerikaanse Minister van volksgezondheid, op 6 augustus 2025, in een toespraak gericht tot het Amerikaanse volk het volgende heeft gezegd: «HHS [het Amerikaanse Ministerie van volksgezondheid] has determined that mRNA technology poses more risk than benefits for these respiratory viruses.»?1
Dit is een correcte weergave van de inhoud van de video.
Is het waar dat het Amerikaanse Ministerie van volksgezondheid 22 projecten (met een totaal budget van een half miljard dollar) voor het ontwikkelingen van mRNA-vaccins heeft stopgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan uit dit alles geconcludeerd worden dat, volgens het Amerikaanse Ministerie van volksgezondheid, de (Corona) mRNA vaccins niet «veilig en effectief» zijn? Zo nee, waarom zegt de Amerikaanse Minister van volksgezondheid dan dat er «meer risico’s dan voordelen» zijn en waarom zet hij 22 projecten voor de ontwikkeling van mRNA-vaccins stop?
Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Ik ben geen commentator noch politiek duider en ga de standpunten en het beleid van het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid dan ook niet becommentariëren.
Zijn volgens u (Corona) mRNA vaccins op dit moment, op basis van de laatste stand van de wetenschap, «veilig en effectief»?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht op NU.nl van 5 augustus 2025 waarin atlete Zoë Sedney vertelt dat zij in 2023 slachtoffer werd van grensoverschrijdend gedrag door een teamgenoot, en zich vervolgens onvoldoende gesteund voelde door de Atletiekunie?1
Deelt u de opvatting dat sportbonden een zorgplicht hebben richting sporters die grensoverschrijdend gedrag melden, en dat hierin bij dit slachtoffer ernstig is tekortgeschoten?
Klopt het dat de atleet tegen wie de melding was gedaan, na een korte time-out weer werd toegelaten tot het team, zonder dat het slachtoffer daarover werd geïnformeerd? Wat vindt u daarvan?
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer vervolgens werd gevraagd wat zij nodig had om een mogelijke terugkeer van de aangeklaagde werkbaar te maken, en dat vervolgens niets met haar antwoord is gedaan?
In hoeverre heeft het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) in deze zaak een rol gespeeld? Was deze melding bij het CVSN bekend, en zo ja, wat is er mee gedaan?
Welke richtlijnen gelden er op dit moment voor sportbonden bij de opvang van slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met meldingen binnen nationale selecties?
Hoe wordt gecontroleerd of sportbonden deze richtlijnen ook daadwerkelijk naleven? Wat gebeurt er als blijkt dat dat niet het geval is?
Wordt in de afhandeling van dit soort meldingen voldoende rekening gehouden met de belangen, veiligheid en stem van het slachtoffer bijvoorbeeld bij teamselecties of bij de resocialisatie van de aangeklaagde?
Wat wordt er momenteel gedaan om victim blaming binnen sportorganisaties tegen te gaan? Welke sancties heeft u om in samenspraak met de bonden te nemen?
Hoe ver staat het met de aangekondigde plannen voor de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum voor de sport? Waarom duurt dit zo lang? Welke rol krijgt dit centrum in de behandeling van meldingen van grensoverschrijdend gedrag?
Bent u bereid om deze zaak en vergelijkbare signalen mee te nemen in de verdere vormgeving van dat centrum en in uw bredere aanpak van een sociaal veilige sport?
Wat gaat u er concreet aan doen om te zorgen dat de doorlooptijd van zedenzaken drastisch omlaag gaat, zodat slachtoffers niet onnodig lang in onzekerheid hoeven te verkeren?
Hoe verhoudt het feit dat wachtlijsten bij de zedenpolitie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak in de behandeling van zedenzaken onevenredig lang zijn, zich tot de aanstelling van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Het artikel ‘Prijs medicijnen omhoog door eis Trump’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slecht nieuws voor Nederlandse patiënt: «Prijs medicijnen omhoog door eis Trump»» uit De Telegraaf van 7 augustus 20251, waarin wordt beschreven dat president Trump grote farmaceutische bedrijven onder druk zet om de geneesmiddelenprijzen in de Verenigde Staten fors te verlagen, en waarin zorgexperts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen in Nederland?
Ja.
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van deze Amerikaanse druk op farmaceuten in de Verenigde Staten voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen in Nederland?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en niet-Europese landen met een zorgsysteem gebaseerd op brede solidariteit en toegang. Nederland kent net als veel andere Europese landen een vorm van referentieprijzen. De Wet Geneesmiddelenprijzen (Wgp) stelt een Nederlandse maximumprijs vast op basis van prijzen in ons omringende landen. Indien de Verenigde Staten daadwerkelijk een vergelijkbaar systeem van «External Reference pricing (ERP)» zouden invoeren, dan kan dit in theorie enkele effecten hebben:
Dit handelen van fabrikanten is over het algemeen bedoeld om de prijs in de Verenigde Staten kunstmatig hoog te houden.
Enkele bedrijven hebben openlijk aangegeven voor bepaalde producten hun prijzen in Europa te verhogen, omdat zij prijsverlaging (en daarmee de lagere omzet) in de Verenigde Staten willen compenseren met hogere prijzen inEuropa2, 3. Daardoor zullen de prijzen en uitgaven in andere landen buiten de Verenigde Staten waarschijnlijk stijgen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van hoogleraar Carin Uyl-de Groot dat Nederland door zijn kleine markt en strenge toelatingseisen mogelijk minder aantrekkelijk wordt voor farmaceuten?
Het is nu nog te vroeg om aannames te doen over mogelijke, nog niet uitgekristalliseerde effecten van prijsbeleid elders. Nederland is voor bedrijven overigens nog steeds een interessante markt binnen Europa. Dit zal naar mijn verwachting niet veranderen.
Wat doet Nederland momenteel om te voorkomen dat de prijsdruk uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, leidt tot hogere geneesmiddelenprijzen in ons land?
Diverse instrumenten in het Nederlandse vergoedingsbeleid zorgen voor beheersing van prijzen. Zo bepaalt de Wgp de Nederlandse maximumprijs op basis van de prijzen in ons omringende landen en onderhandel ik over echt dure geneesmiddelen. Naast ons nationale vergoedingsbeleid werk ik op diverse niveaus samen met andere Europese landen. Bijvoorbeeld in Beneluxa-verband4. Het uitwisselen van informatie en het waar mogelijk samen onderhandelen over prijzen helpen om prijzen in Nederland op een verantwoord peil te houden.
Daarnaast voeren het Zorginstituut, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Kuiken, een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Doel hiervan is om niet zo zeer te kijken naar de gevraagde prijs van geneesmiddelen, maar veel meer te kijken naar wat we als maatschappij een aanvaardbare prijs vinden. Daarmee kunnen we op een voor patiënten en burgers verantwoorde manier keuzes maken in de besteding van zorgmiddelen.
Deelt u de zorg dat Nederlandse patiënten langer moeten wachten op innovatieve medicijnen als farmaceuten hogere prijzen gaan vragen of deze minder snel toelaten tot onze markt?
Ik neem dit mogelijke effect serieus. Er is nu al sprake van alsmaar stijgende uitgaven aan nieuwe geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit.
Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg. In Nederland en andere Europese lidstaten. Het zou betreurenswaardig zijn als fabrikanten patiënten niet op de eerste plaats stellen door hun prijzen ten koste van patiënten nog verder te verhogen, of ze zelfs langer op geneesmiddelen te laten wachten die ze nodig hebben.
Hoe gaat u voorkomen dat invoerheffingen van de VS op geneesmiddelen – zoals aangekondigd door president Trump – indirect de kosten en toegang in Nederland beïnvloeden?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en andere landen. Wel heb ik over de ontwikkelingen contact met de Europese Commissie, mijn Beneluxa-partners en andere Europese Lidstaten.
Welke invloed heeft het Nederlandse toelatings- en vergoedingensysteem op de snelheid waarmee nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen? Bent u bereid dit systeem te herzien als blijkt dat patiënten hierdoor significant benadeeld worden?
Dure, nieuwe geneesmiddelen moeten voldoen aan de pakketcriteria die door het Zorginstituut worden getoetst. Sinds een aantal jaar onderhandel ik op basis van de adviezen van het Zorginstituut over de prijzen van nieuwe, te dure geneesmiddelen. Deze processen vergen enige tijd. Ik streef ernaar deze niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Uw Kamer is eerder bericht over de plannen voor een toekomstbestendig stelsel5. Onder meer wil ik, door vroeger in het proces samen met de beroepsgroepen de risico’s in te schatten – niet alleen financiële maar ook ten aanzien van de effectiviteit en gepast gebruik –, sneller kunnen bepalen welke risicobeheersing nodig is voor een verantwoorde pakketopname. Dit moet de snelheid van besluitvorming ten goede komen. Momenteel werk ik met partijen, waaronder ook de industrie, deze plannen verder uit. Ik informeer u hier nader over later dit jaar.
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse overheid de farmaceutische industrie aanspreekt op transparantie rond ontwikkelingskosten, prijsstelling en onderhandelingsruimte?
Ik hecht waarde aan beter inzicht in de ontwikkelkosten, prijsstelling en de onderhandelde en werkelijk betaalde prijzen voor geneesmiddelen, maar kan deze niet afdwingen. Wel benadruk ik het belang van inzicht in afgesproken prijzen bij voortduring in onder meer de prijsonderhandelingen. In de praktijk blijkt dat leveranciers doorgaans niet bereid zijn om tot openbare prijsafspraken te komen, die door mij acceptabel worden geacht.
Omdat ik toegang tot geneesmiddelen voor de patiënt belangrijk vind, ga ik daarom akkoord met vertrouwelijke prijsafspraken. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, ben ik beperkt in de wijze waarop ik inzicht kan geven in hoeverre de geadviseerde kortingspercentages worden gerealiseerd: ik kan dit alleen op een bepaald aggregatieniveau doen omdat het anders tot een individueel geneesmiddel zou zijn terug te leiden.6
Bent u bereid een analyse te laten uitvoeren over de mogelijke gevolgen van het Amerikaanse beleid op de Nederlandse geneesmiddelenmarkt, en deze met de Kamer te delen?
Ik vind het belangrijk om samen met mijn Europese collega’s de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden, maar zie nog onvoldoende aanknopingspunten voor zo’n analyse. De attaché Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Nederlandse ambassade in Washington D.C. houdt mij op de hoogte van de gebeurtenissen aldaar en ik heb contact met de brancheorganisatie Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen. Wel ben ik bereid om de Tweede Kamer nauwgezet te informeren zodra ik meer duidelijkheid heb over de mogelijke maatregelen en de uitwerking daarvan op het Nederlandse systeem.
Bent u bereid om op korte termijn in Europees verband overleg te voeren met andere lidstaten over gezamenlijke inkoop en prijsafspraken met farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Dit is al onderdeel van mijn beleid. Nederland speelt in Europees verband immers al geruime tijd een vooraanstaande rol rond samenwerking op dit terrein. Zo is Nederland actief deelnemer aan de Beneluxa-initiatief, waarin onder meer gezamenlijke prijsonderhandelingen worden gevoerd. Daarnaast staat Nederland in beginsel positief tegenover het voorstel voor de Verordening kritieke geneesmiddelen7, die ook gezamenlijke inkoop door EU-lidstaten van geneesmiddelen van gemeenschappelijk belang onder voorwaarden beoogt te faciliteren. Dit zou een mogelijkheid kunnen bieden voor de gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen die door marktfalen mogelijk niet op de Nederlandse markt zouden kunnen komen.