Het bericht: ‘Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: ’Taaleisen mogen écht verder omhoog’’ |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Nobel |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: «Taaleisen mogen écht verder omhoog»»?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat in de praktijk inburgeraars vaker op een lager niveau taalexamen doen (A2 in plaats van B1)? Bent u het met de VVD eens dat het doel van de Wet Inburgering 2021 juist was om de taaleis op te schroeven naar B1? Hoe rijmt u deze beelden met elkaar?
Het klopt dat er inburgeraars zijn die in de B1-route starten, maar afschalen naar A2-niveau. Exacte cijfers over het behaalde taalniveaus van (cohorten) inburgeraars onder de Wet inburgering 2021 (Wi2021), zijn nog niet te geven. De inburgeringstermijn duurt immers drie jaar en de inburgeringstermijn van het cohort 2022 is voor een grote groep inburgeraars nog niet verstreken. In de tussenevaluatie van de Wi2021, die eind 2025 wordt opgeleverd, wordt nader ingegaan op de examens en behaalde taalniveaus.
Ik ben het met u eens dat door B1-taalniveau de kans op duurzaam werk groter is. Dat is ook de reden dat in de Wi2021 het taalniveau verhoogd is naar B1-niveau. Het doel van de Wi2021 is dat inburgeringsplichtigen snel en volwaardig meedoen in de Nederlandse samenleving, bij voorkeur via betaald werk. Dit gebeurt met maatwerk en duale trajecten die taal leren combineren met participatie.
Inburgeraars worden zorgvuldig ingedeeld in een passende leerroute op basis van een brede intake, waarin de leerbaarheidstoets een verplicht en objectief onderdeel is.
Deze toets bepaalt of het taalniveau B1 (of A2) binnen de inburgeringstermijn haalbaar is. Als dit niet het geval is en de overige intakegegevens dit bevestigen, wordt gekozen voor de Z-route. Zo wordt een combinatie van toets resultaten en persoonlijke beoordeling gebruikt om een realistische en haalbare route te bieden.
Ik zet erop in dat inburgeraars, in lijn met het beleidsdoel van de Wi2021, het voor hen dan hoogst haalbare taalniveau bereiken. Ik stimuleer dat gemeenten hier ook naar handelen.
Deelt u de mening dat beheersing van de Nederlandse taal als sleutel kan dienen tot een succesvolle integratie in Nederland?
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is cruciaal voor een succesvolle integratie. Het vergroot de kans op werk en maakt actieve deelname aan de samenleving mogelijk. Daarnaast speelt taal een belangrijke rol in het leggen van sociale contacten, het opbouwen van relaties en het uitbreiden van het sociale netwerk. Op deze manier draagt taal bij aan maatschappelijke binding en versterkt het de sociale cohesie. Daarom is het verbeteren van de taalvaardigheid van nieuwkomers een belangrijk speerpunt in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving.
Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op B1-niveau? Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op A2-niveau? Kunt u de ontwikkelingen hiervan schetsen sinds de invoering van de Wet Inburgering 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, zoals geformuleerd door de heer Budak, dat het huidige inburgeringsstelsel makkelijker is geworden voor inburgeraars in plaats van ambitieuzer? Zo ja, wat zijn uw plannen om hier iets aan te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. De Onderwijsroute en de B1-route richten zich met taalniveau B1 op een hoger taalniveau dan onder de Wi2013, waarin het beoogde taalniveau A2 was. Dit hogere taalniveau vraagt een stevige inspanning van inburgeraars. Voor de Z-route geldt een uitgebreid pakket aan eisen, van 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten. Dit is een behoorlijke verzwaring ten opzichte van de Wi2013. In tegenstelling tot de Wi2013 is het onder de Wi2021 vrijwel niet mogelijk om ontheffing van de inburgeringsplicht te krijgen. Tot nu toe is slechts 1% ontheffing verleend, alleen op basis van een medische indicatie, terwijl onder de Wi2013 ruim 20% werd ontheven. Dit laatste betrof ontheffingen op basis van een medische indicatie en aantoonbaar geleverde inspanningen.
Ik wil deze intensiteit van de Z-route behouden. Tegelijkertijd wil ik meer inzetten op taal op de werkvloer. Daarom kies ik voor een vernieuwde invulling van de urenverplichtingen. Ik wil inburgeraars in de Z-route de mogelijkheid bieden om 200 uur taalonderwijs in te vullen op de werkvloer. Het is belangrijk dat deze uren op de werkvloer betekenisvol worden ingevuld met (betaald) werk. Ik denk hierbij aan startbanen en duale trajecten in een Nederlandstalige werkomgeving. Door deze wijziging in de urenverplichtingen stimuleer ik dat ook de overige participatie uren in de Z-route ingezet worden voor toeleiding naar betaald werk. Ik werk deze wijziging verder uit in het Besluit inburgering 2021.
In hoeverre hebben gemeenten de ruimte om van landelijke normen af te wijken door individuen op een lager taalniveau in te schalen dan B1?
Inburgeraars worden door gemeenten, op basis van de brede intake en de verplichte uniforme leerbaarheidstoets (LBT), ingedeeld in een passende leerroute: de Onderwijsroute, B1-route of Z-route. De LBT zorgt voor een objectieve inschatting van het haalbare taalniveau en komt grotendeels overeen met de daadwerkelijke route-indeling. Uit de CBS Statistiek Wet inburgering 2021 – periode t/m 2024 – blijkt dat binnen de Z-route 12% van de asielstatushouders een LBT-resultaat had dat «B1 haalbaar» was. In de B1-route had 17% van de asielstatushouders een LBT-resultaat «niet haalbaar». Dit laat zien dat wanneer gemeenten afwijken van de LBT-uitslag, inburgeraars vaker op een traject met een hoger taalniveau worden geplaatst (bijvoorbeeld van de Z-route naar de B1-route of Onderwijsroute) dan andersom (van de B1-route of Onderwijsroute naar de Z-route).
Bent u bereid om te onderzoeken of er minder uitzonderingsmogelijkheden kunnen worden ingebouwd in het inburgeringsstelsel waardoor B1 de norm is en blijft voor mensen behoudens psychische en lichamelijke klachten?
Het doel van het inburgeringsstelsel op het gebied van taalverwerving is dat inburgeraars integreren op het hoogst haalbare taalniveau, bij voorkeur op niveau B1. Ik onderschrijf dit uitgangspunt en moedig gemeenten en taalaanbieders aan om inburgeraars te ondersteunen bij het behalen van een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd is het niet voor alle inburgeraars haalbaar om binnen de gestelde inburgeringstermijn van 3 jaar niveau B1 te bereiken, bijvoorbeeld omdat zij bij aanvang analfabeet zijn of weinig tot geen onderwijs hebben genoten. Zij hebben binnen de Wi2021 een stevige verplichting om 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten te verrichten.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat er een traject bestaat waarbij inburgeraars kunnen «slagen» zonder examen te hoeven afleggen, de Z-route?
De Z-route vraagt om een intensieve inzet op taalverwerving, gecombineerd met participatie in de praktijk. Inburgeringsplichtigen volgen 800 uur taallessen en nemen daarnaast deel aan 800 uur praktijkgerichte participatieactiviteiten, die zoveel mogelijk aansluiten bij hun mogelijkheden. Het hoofddoel van de Z-route is activering, participatie en het vergroten van de zelfredzaamheid.
Hoewel het behalen van taalniveau A2 geen verplichting is binnen deze route, wordt van taalscholen verwacht dat zij inburgeraars, waar mogelijk, op de verschillende taalonderdelen naar een zo hoog mogelijk niveau begeleiden en toetsen. Ook wordt van gemeenten verwacht dat zij inburgeraars stimuleren om centrale examens af te leggen, wanneer tijdens het traject blijkt dat zij één of meerdere taalonderdelen op A2-niveau kunnen beheersen. Zoals bij vraag 5 aangegeven wil ik met aanpassing van de Z-route de arbeidsparticipatie van inburgeraars in deze route stimuleren.
Wanneer regelt het kabinet de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort in principe altijd een taaltoets wordt afgenomen op B1-niveau?
Een concept Besluit naturalisatietoets is in voorbereiding. Dit wordt naar verwachting dit laatste kwartaal van dit jaar in (internet) consultatie gegeven.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ervaren taaldocenten zoals de heer Budak, om hun praktijkervaringen te benutten bij toekomstige aanpassingen van het inburgeringsbeleid?
Ja hiertoe ben ik bereid.
Het NOS-artikel ‘Raad van State kraakt plan om voorrang statushouders te schrappen, Keijzer zet door’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Ja.
Hoe weegt u het advies van de Raad van State af tegen uw politieke doelstelling om Nederlandse woningzoekenden voorrang te geven?
Het kabinet beoogt met het wetsvoorstel nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders een gelijk speelveld te creëren voor reguliere woningzoekenden en statushouders. De Raad van State heeft over dit wetsvoorstel een advies gegeven. Ik heb dit advies zorgvuldig bestudeerd. In het nader rapport, dat inmiddels met het wetsvoorstel bij uw Kamer is ingediend, wordt op de inhoud van het advies ingegaan.
Hoe verzoent u het schrappen van voorrang voor statushouders met het grondrecht op gelijke behandeling?
Ik deel met de Raad van State het belang van een gelijke behandeling voor iedereen in Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat het recht op gelijke behandeling, zoals vervat in onder meer artikel 1 van de Grondwet, in de eerste plaats betekent dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Zoals in het nader rapport is toegelicht acht het kabinet het voorgestelde verbod op voorrang objectief gerechtvaardigd en heeft het kabinet daarom besloten het voorstel in te dienen bij uw Kamer. Door het verbod op voorrang wordt een meer gelijke positie tussen statushouders en andere woningzoekenden nagestreefd. Op deze manier wordt in de praktijk juist de gelijke behandeling bevorderd.
Hoe bent u van plan tot een grondrechtelijk juiste oplossing te komen?
Ik ben van mening dat er in het wetsvoorstel sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. Het voorgestelde verbod op voorrang moet in samenhang gezien worden met verschillende andere wettelijke maatregelen2 met het beoogde effect om grip te krijgen op asielmigratie. De wetsvoorstellen inzake asielnoodmaatregelen en de invoering van het twee statusstelsel zijn op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. Ook wordt gewerkt aan de implementatie van het Europese migratiepact. Het kabinet neemt daarbij als uitgangspunt dat er voor statushouders – net zoals voor iedere andere woningzoekende – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om indien mogelijk te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie. Verder kunnen zij zelf mogelijk een woning kopen of huren (in het particulier segment, onzelfstandig, bij een hospita, of anderszins), of kunnen zij een beroep doen op hun werkgever als zij werk hebben.
In de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, licht het kabinet toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor voldoende uitstroom uit de asielopvang. Dit gaat om het uitbreiden van huisvestingsmogelijkheden voor statushouders, door onder meer de realisatie van meer (tijdelijke) woningvoorraad en de inzet op woningdelen. Het kabinet ondersteunt gemeenten hierbij met verschillende financiële regelingen. Zo kunnen gemeenten momenteel gebruikmaken van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT), de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+). De regeling doorstroomlocaties en de HAR+, die ook kunnen worden ingezet voor onzelfstandige verhuur (woningdelen), hebben als doel om de uitstroom van statushouders te versnellen. Daarnaast wil het kabinet gemeenten nog extra ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen. Hiertoe bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Het budget wil ik tevens verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen.
Naast deze inzet op de uitbreiding van de huisvestingsopties voor statushouders, wordt in het wetsvoorstel een gefaseerde inwerkingtreding van het verbod op voorrang voorgesteld. In het eerste jaar na inwerkingtreding van het verbod op voorrang (de implementatiefase), blijft het namelijk mogelijk om alleenstaande statushouders voorrang te geven wanneer zij gaan wonen in onzelfstandige woonruimte (woningdelen). Dit is behulpzaam om woningdelen voor alleenstaande statushouders de norm te maken. Daarnaast versterken we de aanpak om statushouders de gelegenheid te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving, door extra inzet op taalverwerving, participatie en inburgering.
Het kabinet verwacht dat de instroombeperkende maatregelen, het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van statushouders, de inzet op het uitbreiden van huisvestingsopties, de voorgestelde fasering en het sneller laten meedoen van statushouders in de samenleving, zullen leiden tot een genormaliseerde positie van statushouders ten opzichte van andere woningzoekenden op de woningmarkt.
Wat is uw zienswijze op het feit dat de Raad van State het «niet realistisch» noemt dat aangekondigde maatregelen voor statushouders op tijd effect hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe bent u van plan de aangekondigde maatregelen wel op tijd effectief te laten zijn voor statushouders?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u verder onderzocht of er alternatieve maatregelen mogelijk zijn waarmee statushouders niet volledig benadeeld worden, en wat kwam er uit dit onderzoek?
Het doel van het verbod op voorrang is om een gelijk speelveld voor statushouders en andere woningzoekenden te creëren. De maatregelen die het kabinet hiervoor neemt zijn beschreven in de brief van 11 juli over het samenhangend pakket aan maatregelen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Bent u bekend met het gegeven dat volgens het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) 6 tot 10% van de vrijgekomen sociale huurwoningen naar statushouders gaat?
Ja.
Is dit percentage het juiste percentage en zo niet, wat is dan wel het juiste percentage, waarom en wat is de bron?
Wiskundige en cultureel antropoloog dr. Jan van de Beek stelt dat er een vergelijking gemaakt moet worden met de groep waarmee statushouders daadwerkelijk concurreren – namelijk woningzoekenden die nog geen corporatiewoning huren en in het bijzonder jonge sociale huurstarters met een laag inkomen4. In de vergelijking die hij maakt gebruikt hij een groep inwoners die voldoet aan vergelijkbare kenmerken als statushouders en die begon met het huren van een corporatiewoning tussen 2015 en 2018. Van de Beek schatte op basis hiervan in dat, gedurende de periode 2015–2018, gemiddeld per jaar ongeveer 32% van het aantal vrijgekomen huurwoningen waarvoor sociale huurstarters met een leeftijd tot 65 jaar en een laag inkomen in aanmerking komen aan statushouders werd toegewezen.
Het algemene toewijzingspercentage ligt wel rond de in vraag 8 genoemde percentages. Een meerderheid van de woningcorporaties rapporteerde dat in 2024 het algemene toewijzingspercentage ongeveer rond de 7,4% lag. Dit is in lijn met een publicatie van het CBS uit maart dit jaar waarin wordt gesteld dat het algemene toewijzingspercentage in 2022 op ongeveer 7% lag5.
Echter worden vrijwel alle typen zelfstandige sociale huurwoningen en manieren van toewijzing meegenomen in de hierboven genoemde algemene toewijzingspercentages. Gedeelde woningen niet, deze zijn niet meegenomen in de rapportage van de woningcorporaties of de publicatie van het CBS. Het CBS rapporteert in de genoemde rapportage wel toewijzingen aan huishoudens die geen vrije woning achterlaten. Als gekeken wordt naar deze groep dan bedraagt het percentage woningen toegewezen aan statushouders in 2022 12%. Hierin worden echter nog steeds doelgroepenwoningen, zoals woningen voor ouderen, meegenomen evenals doorstromers die geen vrije woning achterlaten.
Dit betekent dat de vergelijking met een reguliere starter in de sociale huursector die niet in aanmerking komt voor een doelgroepenwoning (zoals een woning bedoeld voor ouderen) niet gemaakt kan worden op basis van de genoemde percentages. Om deze vergelijking te maken zijn meer gegevens nodig die nu niet voorhanden zijn. Ik werk aan een verrijking van bestaande gegevens en verbetering van gegevensverzameling om in de komende periode tot een completer beeld te komen.
Worden alle typen sociale huurwoningen en situaties waarop deze woningen vrijkomen (denk aan nieuwe woningen, doorstroom etc.) in dit percentage meegenomen, zo niet wat dan wel en waarom is de keuze gemaakt om met deze data te komen tot het juiste percentage?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verschilt het percentage tussen de starters en statushouders per gemeente uitgesplitst naar kleine, middel, middelgrote en grote gemeenten?
Hierover zijn op dit moment geen gegevens bekend.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn bij het verkrijgen van voorrang voor statushouders op een sociale huurwoning voor de wachttijd van niet-statushouders die op de wachtlijst staan?
Als een sociale huurwoning aan een huishouden met statushouders wordt toegewezen, dan is deze woning niet meer beschikbaar voor andere woningzoekenden op de wachtlijst. Zij zullen dan dus over het algemeen langer moeten wachten op toewijzing van een woning. Het is moeilijk om te bepalen in welke mate de wachttijd toeneemt. Er zijn in Nederland meer dan 40 verschillende woonruimteverdeelsystemen, die allemaal een andere systematiek voor het toewijzen van woningen kunnen gebruiken. De werkelijke wachttijd wordt dus altijd lokaal bepaald. Daarnaast zijn er nog andere factoren die het bepalen van de wachttijd complex maken.
Wat is het percentage statushouders dat een vrijgekomen sociale huurwoning bemachtigt in verhouding tot de starters op de woningmarkt die op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Zoals eerder gezegd is dit niet te bepalen op basis van de huidig beschikbare gegevens en hangt dit ook af van de gekozen definitie van een starter en startershuishouden. Bij gebrek aan beschikbare gegevens heeft dr. Jan van de Beek wel een beredeneerde schatting hiervan gemaakt, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen één voor één voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Ik heb de antwoorden zoveel als mogelijk één voor één beantwoord. Dit is niet gelukt binnen de gevraagde termijn in verband met de benodigde (interdepartementale) afstemming. Daarnaast vond de behandeling van het wetsvoorstel in de ministerraad pas plaats toen het verkiezingsreces al begonnen was.
Het bericht 'RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet' |
|
Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet»?1
Ja.
Hoe garandeert u dat deze oplossingen daadwerkelijk vóór de ingangsdatum van de wet resultaat opleveren? Is hiervoor extra inspanning van het kabinet nodig? Zo ja, om welke inspanningen gaat het dan?
Het voorgestelde verbod op voorrang moet in samenhang gezien worden met verschillende andere wettelijke maatregelen2 met het beoogde effect om grip te krijgen op asielmigratie. De wetsvoorstellen inzake asielnoodmaatregelen en de invoering van het twee statusstelsel zijn op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. Ook wordt gewerkt aan de implementatie van het Europese migratiepact. Het kabinet is neemt daarbij als uitgangspunt dat er voor vergunninghouders – net zoals voor iedere andere woningzoekende – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om indien mogelijk te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie. Verder kunnen zij zelf mogelijk een woning kopen of huren (in het particulier segment, onzelfstandig, bij een hospita, of anderszins), of kunnen zij een beroep doen op hun werkgever als zij werk hebben.
In de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, licht het kabinet toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor voldoende uitstroom uit de asielopvang. Dit gaat om het uitbreiden van huisvestingsmogelijkheden voor statushouders, door onder meer de realisatie van meer (tijdelijke) woningvoorraad en de inzet op woningdelen. Het kabinet ondersteunt gemeenten hierbij met verschillende financiële regelingen. Zo kunnen gemeenten momenteel gebruikmaken van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT), de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+). De regeling doorstroomlocaties en de HAR+, die ook kunnen worden ingezet voor onzelfstandige verhuur (woningdelen), hebben als doel om de uitstroom van statushouders te versnellen. Daarnaast wil het kabinet gemeenten nog extra ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen. Hiertoe bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Het budget wil ik tevens verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen.
Naast deze inzet op de uitbreiding van de huisvestingsopties voor statushouders, wordt in het wetsvoorstel een gefaseerde inwerkingtreding van het verbod op voorrang voorgesteld. In het eerste jaar na inwerkingtreding van het verbod op voorrang (de implementatiefase), blijft het namelijk mogelijk om alleenstaande statushouders voorrang te geven wanneer zij gaan wonen in onzelfstandige woonruimte (woningdelen). Dit is behulpzaam om woningdelen voor alleenstaande statushouders de norm te maken. Daarnaast versterken we de aanpak om statushouders de gelegenheid te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving, door extra inzet op taalverwerving, participatie en inburgering.
Het kabinet verwacht dat de instroombeperkende maatregelen, in combinatie met de voorgestelde fasering en de inzet op het uitbreiden van huisvestingsopties en het laten meedoen van statushouders in de samenleving, zullen leiden tot een genormaliseerde positie van vergunninghouders ten opzichte van andere woningzoekenden op de woningmarkt.
Kunt u exact aangeven welke oplossingen u voor ogen heeft om te voorkomen dat statushouders langer in opvanglocaties moeten blijven als hun voorrang bij sociale huurwoningen verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u bijhouden of de extra maatregelen – zoals bijvoorbeeld flexwoningen, doorstroomlocaties of versnelling van nieuwbouw – ook echt leiden tot voldoende huisvesting voor statushouders?
In het maandelijks gepubliceerde «overzicht huisvesting vergunninghouders4», wordt per gemeente bijgehouden hoeveel statushouders er uitstromen en hoe groot eventuele achterstanden op de huisvestingstaakstelling zijn. Daarnaast kan ik monitoren in hoeverre gemeenten gebruikmaken van de beschikbare financiële regelingen.
Hoeveel specifieke doorstroomlocaties voor statushouders zijn er tot dusver gerealiseerd? Wat is de totale capaciteit van al deze gerealiseerde doorstroomlocaties?
Op dit moment zijn er 27 operationele doorstroomlocaties met een totale capaciteit van circa 1.200 plekken.
Kunt u uiteenzetten hoeveel tijdelijke woningen voor statushouders er zijn gerealiseerd, uitgesplitst naar dit jaar, volgend jaar en wat er de komende jaren in de pijpleiding zit?
Ik heb geen totaalbeeld van het aantal tijdelijke woningen dat voor statushouders is of wordt gerealiseerd. Het is aan gemeenten om woningen aan specifieke doelgroepen toe te kennen. Ik weet wel aan hoeveel woningen er vanuit de stimuleringsregelingen voor flex- en transformatiewoningen (STIM en SFT) is bijgedragen ten behoeve van de huisvesting van statushouders en ontheemden. Zie de tabel hieronder. Het totale aantal woningen dat beschikbaar is voor statushouders ligt hoger, omdat er ook buiten deze regelingen om tijdelijk woningen gerealiseerd worden ten behoeve van statushouders.
2025
2026
2027
2028
STIM 2022
1.500
500
SFT 2023 / 2024 / 2025
600
1.100
300
SFT 2026 / 2027
1.400
1.400
Flexwoningen op basis van toekenningen/aanvragen t.b.v. statushouders, rekening houdend met 30% voor statushouders/ontheemden in project of andere locatie in de gemeente.
Kunt u reflecteren op het feit dat er veel tijdelijke woningen op dit moment in de opslag staan en wachten totdat ze ergens in het land geplaatst kunnen worden?
Ik heb geen signalen dat er op dit moment veel tijdelijke woningen in opslag staan. De eerder door het Rijk via het Rijksvastgoedbedrijf ingekochte flexwoningen zijn allemaal verkocht.
Wat gaat u de komende tijd doen om te zorgen dat de tijdelijke woningen geplaatst kunnen gaan worden? Welke mogelijkheden heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het concept MerWijde in Arnhem van corporaties Vivare en Volkshuisvesting Arnhem, waarbij er 147 tijdelijke huizen worden gebouwd die speciaal bedoeld zijn voor spoedzoekers en statushouders, ook als integratielocaties? Bent u bereid om te kijken of er op korte termijn vergelijkbare projecten op andere locaties in het land kunnen worden gerealiseerd? Waarom wel, waarom niet?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik stimuleer gemeenten om dergelijke projecten te realiseren met de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT). Deze regeling wordt aangepast naar een SFT+ om de realisatie van huisvesting voor urgent woningzoekenden, waaronder statushouders, verder te stimuleren.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met gemeenten voor het realiseren van tijdelijke woningbouwlocaties en het realiseren van tijdelijke huisvesting? Kunt u hierop reflecteren?
Het is van belang dat zoveel mogelijk tijdelijke locaties worden benut door hier verplaatsbare woningen op te realiseren. Om gemeenten, corporaties en investeerders hierin financieel te ondersteunen heb ik in nauwe samenwerking met gemeenten en corporaties enkele regelingen beschikbaar gesteld, zoals de SFT-regeling en de financiële herplaatsingsgarantie voor flexwoningen. Daarnaast bied ik gemeenten kennis en expertise aan van experts bij het RVO. Deze experts adviseren gemeenten over de haalbaarheid van de businesscase bij tijdelijke inzet van verplaatsbare woningen. Op de Woontop in december 2024 heb ik met 7 gemeenten samenwerkingsafspraken gemaakt om vanaf 2026 ongeveer 2.500 modulaire woningen te plaatsen en voor circa 1.800 verplaatsbare woningen achtervanglocaties in te richten. Op die achtervanglocaties kunnen woningen, die na afloop van de tijdelijke plaatsing elders moeten worden herplaatst, een definitieve bestemming krijgen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het plotse uitstel van de deadline over spreiding van vluchtelingen i.v.m. de Europese Top op 23 en 24 oktober 2025 |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «European Commission delays decision on migration assistance»1 en van het bericht ««It’s done!» Tusk says Brussels agrees Poland will be exempt from EU migration pact»?2
Ja.
Hoe verklaart u de berichtgeving dat de Europese Commissie de vastgestelde deadline van 15 oktober 2025 voor het jaarverslag en de besluitvorming over de Europese spreiding van vluchtelingen plots heeft uitgesteld?
De Europese Commissie heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben voor het Europese jaarverslag, de commissiemededeling betreffende de lidstaten onder migratiedruk en het voorstel van de Commissie voor de Raad betreffende de solidariteitspool onder de Asiel- Migratiemanagement Verordening.
Klopt de bewering dat het plotse uitstel van de deadline mede verband houdt met de Nederlandse verkiezingen?
Nee.
Is het correct dat de deadline met twee weken is verschoven en dat het jaarverslag nu op of rond 29 oktober 2025 wordt gepubliceerd?
De Europese Commissie heeft geen nieuwe datum gecommuniceerd voor de publicatie van het jaarverslag.
Heeft een lid of vertegenwoordiger van de Nederlandse regering – formeel of informeel – bij de Europese Commissie verzocht om uitstel van het jaarverslag tot de landelijke verkiezingen?
De toenmalige Minister voor Asiel en Migratie heeft tijdens de informele JBZ-Raad in juli 2025 zijn zorgen uitgesproken tegenover Eurocommissaris Brunner over de samenloop van publicatie met de verkiezingsperiode in Nederland. De Europese Commissie heeft daarop aangegeven dat ze geen rekening kunnen houden met de verkiezingsdata van individuele lidstaten bij publicatie. Sindsdien heeft niemand van het kabinet hiervoor aandacht gevraagd en heeft het kabinet aangegeven de publicatiedatum aan de Commissie te laten.
Hoe verklaart u dat Donald Tusk publiek bekend heeft gemaakt dat Polen in het jaarverslag van deelname wordt uitgesloten, terwijl het jaarverslag nog niet eens bekend is?
Tot de publicatie van het jaarverslag is het niet bekend in welke categorie een lidstaat terecht zal komen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 10:00 uur op 16 oktober in verband met het debat over de Europese Top?
Ja.
Kent u het bericht «Beleid asiel en werk op de schop»?1
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk het voorstel toezenden dat aan het artikel ten grondslag ligt?
Kunt u de Kamer de wet-en regelgeving toezenden waarop gebaseerd is dat lidstaten verplicht zijn asielzoekers volledig toegang te geven tot de arbeidsmarkt, in plaats van de 24 weken die Nederland tot voor kort hanteerde?
Bent u het ermee eens dat de motie Becker-Flach2 volledig moet worden uitgevoerd, te weten dat alle asielzoekers waarbij het niet waarschijnlijk is dat hun aanvraag wordt ingewilligd, bijvoorbeeld omdat ze uit een veilig land komen, maar ook wanneer er gronden zijn aan te nemen dat ze een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of zij Dublin claimant zijn, de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt volledig moet worden ontzegd? Zo ja, doet u dat ook met dit voorstel, of gaat uw voorstel alleen over veilige landers?
Bent u alsnog bereid uw voorstel volledig in overeenstemming te brengen met de aangenomen motie? Zo ja, op welke termijn, zo nee waarom niet?
Is het juist dat lidstaten conform het Europese migratiepact de ruimte hebben om voor alle andere asielzoekers de wachttermijn waarna sprake is van toegang tot de arbeidsmarkt, te houden op zes maanden? Zo ja, waarom kiest u er voor in uw voorstel dit als Nederland sneller te doen, namelijk al na drie maanden?
Kunt u een overzicht verstrekken van de termijnen die alle andere lidstaten gaan hanteren in nationale wetgeving?
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat door een beperking van de wachttermijn in Nederland, wij aantrekkelijker worden dan de ons omringende landen om asiel aan te vragen, omdat men in Nederland sneller de arbeidsmarkt op zou mogen, ook al heeft men nog geen status?
Bent u bereid om de wachttermijn voor Nederland op zes maanden te houden, zolang de instroomcijfers in Nederland nog niet onder controle zijn, om ieder risico van aanzuigende werking te voorkomen?
Bent u bereid om een extra inspanning te plegen om het grote aantal statushouders in AZC’s dat volledig de arbeidsmarkt op mag, maar nog veel te vaak niet werkt, meer te stimuleren aan de slag te gaan?
Bent u bereid om het leren van Nederlands, het doen van vrijwilligerswerk en het orienteren via de meedoenbalies op COA locaties beter te stroomlijnen zodat asielzoekers die nog wachten voor zij volledig de arbeidsmarkt op mogen, hun tijd nuttig kunnen besteden?
Bent u bereid te monitoren of sprake is van rechtszaken bij afwijzing van een asielverzoek waarbij asielzoekers zich beroepen op hun opgedane arbeidsverleden van meer dan 24 weken per jaar in Nederland om een band aan te tonen en dus uitzetting niet aan de orde zou mogen zijn?
Bent u bereid deze vragen één voor één en binnen een maand te beantwoorden?
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
Het bericht 'Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan»?1
Onderschrijft u het oordeel van het Europese Hof van Justitie dat de leefregels van de Taliban een dermate grote opeenstapeling van discriminatie jegens vrouwen behelzen dat deze de facto kan worden gezien als vervolging van vrouwen, zoals genoemd in bovenstaand artikel?
Bent u van mening dat vrouwen disproportioneel meer gevaar lopen in Afghanistan dan mannen?
Waarom heeft u besloten om samen met Australië, Canada en Duitsland juridische stappen te ondernemen tegen Afghanistan voor het niet nakomen van de verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen?
Hoe rijmt u het besluit om vrouwen terug te sturen naar Afghanistan met het aansprakelijk stellen van Afghanistan voor het niet-nakomen van zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag)?
Bent u zich bewust van het feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeeft dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is met betrekking tot Afghanistan?
Zo ja, hoe valt dit feit te rijmen met de voorgenomen uitzetting van meerdere vrouwen naar Afghanistan?
Op basis van welke maatstaven oordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of vrouwen al dan niet zouden passen in de samenleving waar zij volgens de IND naartoe teruggestuurd zouden moeten worden?
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen en meisjes die terugkeren na een verblijf in een westers land als «verwesterd» gezien kunnen worden en dat zij daardoor gevaar lopen?
Bent u zich ervan bewust dat de rechtbank in Den Haag heeft geoordeeld dat de IND de Afghaanse vrouw van 79 jaar, zoals genoemd in het artikel, niet mag uitzetten naar Afghanistan? Zo ja, waarom staat u het toe dat de IND hierin alsnog volhardt?
Klopt het dat de Minister van Asiel en Migratie op basis van Art. 42 GW verantwoordelijkheid draagt voor het gevoerde beleid van de IND?
Bent u bereid de besluiten van de IND inzake het terugsturen van vrouwen naar Afghanistan te voorkomen dan wel terug te draaien?
Kunt u de vragen een voor een en met spoed beantwoorden?
Overlastgevers in Ter Apel. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aantal plaatsen in de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) in Ter Apel op dit moment? Klopt het dat er op dit moment slechts vijf plaatsen beschikbaar zijn? Vindt u dit zelf voldoende? Op welke termijn kunnen we hier meer van verwachten?
Welke afspraken zijn er met de lokale driehoek in de gemeente Westerwolde gemaakt over de handhaving van het gebiedsgebod op het terrein? Is er al sprake van extra handhavingscapaciteit voor het terrein waarvoor het gebiedsgebod geldt, zoals u vermeldde in uw brief van 2 oktober 2025?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorplaatsen van overlastgevende asielzoekers met een Dublinclaim naar opvanglocaties (zo nodig met extra beveiliging) buiten Ter Apel? In hoeverre gebeurt dit nu structureel? Als dit niet structureel gebeurt, waarom niet?
Levert het overplaatsen van deze groep overlastplegers nu een oplossing voor inwoners en ondernemers in Ter Apel, die regelmatig met veelplegers uit deze groep te maken krijgen, die vaak na enkele uren alweer op straat staan? Zo nee, wat bent u van plan hier wel aan te doen?
Is het de bedoeling om ook minderjarige overlastgevers door te plaatsen naar opvanglocaties buiten Ter Apel? Zo nee, welke oplossing is er dan voor deze overlastgevende groep, die ook door ondernemers en inwoners vaak alweer na korte tijd op straat gezien worden?
Is (een vorm van) perspectiefopvang zoals deze eerder door Nidos werd opgezet (kleinschalig, intensieve begeleiding door medewerkers met veel ervaring met deze groep) een oplossing voor de plaatsing van minderjarige overlastgevers uit Ter Apel (of andere opvang)? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende van dit soort (zie vraag2 opvanglocaties beschikbaar? Wat doet het kabinet om hiervoor te zorgen?
De beslisnota bij Terugkeerondersteuning Syrië |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
De vertrekpremie voor Syrische migranten is tijdelijk verhoogd van maximaal € 2.815,– per volwassene naar € 5.000,– per volwassene; hoe is dit bedrag tot stand gekomen?
Deelt u de mening dat uitreizigers die gebruik hebben gemaakt van een vertrekpremie in de toekomst geen asiel of verblijfsvergunning meer mogen krijgen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend luidt, erkent u dan dat het voor Syriërs zeer aanlokkelijk zal zijn om de vertrekpremie in ontvangst te nemen en dan opnieuw asiel aan te vragen in Nederland?
Bent u bereid om waarborgen in te stellen opdat Syrische inreizigers die gebruik hebben gemaakt van een vertrekpremie onmiddellijk kunnen worden herkend en tegengehouden aan de grens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Bent u bereid om biometrische kenmerken, zoals een irisscan en vingerafdrukken, vast te leggen, om inreizigers die gebruik hebben gemaakt van een vertrekpremie te kunnen herkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan hier technisch invulling aan worden gegeven?
Deelt u de mening dat de Terugkeerondersteuning ook zou moeten worden geboden aan andere migrantengroepen, gezien u in de beslisnota vermeldt dat deze regeling kostenbesparend is voor het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het plotse uitstel van de deadline over spreiding van vluchtelingen i.v.m. de Europese Top op 23 en 24 oktober 2025 |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «European Commission delays decision on migration assistance»1 en van het bericht ««It’s done!» Tusk says Brussels agrees Poland will be exempt from EU migration pact»?2
Ja.
Hoe verklaart u de berichtgeving dat de Europese Commissie de vastgestelde deadline van 15 oktober 2025 voor het jaarverslag en de besluitvorming over de Europese spreiding van vluchtelingen plots heeft uitgesteld?
De Europese Commissie heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben voor het Europese jaarverslag, de commissiemededeling betreffende de lidstaten onder migratiedruk en het voorstel van de Commissie voor de Raad betreffende de solidariteitspool onder de Asiel- Migratiemanagement Verordening.
Klopt de bewering dat het plotse uitstel van de deadline mede verband houdt met de Nederlandse verkiezingen?
Nee.
Is het correct dat de deadline met twee weken is verschoven en dat het jaarverslag nu op of rond 29 oktober 2025 wordt gepubliceerd?
De Europese Commissie heeft geen nieuwe datum gecommuniceerd voor de publicatie van het jaarverslag.
Heeft een lid of vertegenwoordiger van de Nederlandse regering – formeel of informeel – bij de Europese Commissie verzocht om uitstel van het jaarverslag tot de landelijke verkiezingen?
De toenmalige Minister voor Asiel en Migratie heeft tijdens de informele JBZ-Raad in juli 2025 zijn zorgen uitgesproken tegenover Eurocommissaris Brunner over de samenloop van publicatie met de verkiezingsperiode in Nederland. De Europese Commissie heeft daarop aangegeven dat ze geen rekening kunnen houden met de verkiezingsdata van individuele lidstaten bij publicatie. Sindsdien heeft niemand van het kabinet hiervoor aandacht gevraagd en heeft het kabinet aangegeven de publicatiedatum aan de Commissie te laten.
Hoe verklaart u dat Donald Tusk publiek bekend heeft gemaakt dat Polen in het jaarverslag van deelname wordt uitgesloten, terwijl het jaarverslag nog niet eens bekend is?
Tot de publicatie van het jaarverslag is het niet bekend in welke categorie een lidstaat terecht zal komen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 10:00 uur op 16 oktober in verband met het debat over de Europese Top?
Ja.
Het aanpakken van sluiproutes voor derdelanders om toegang te krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ilse Saris (CDA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Honderden Georgiërs werken illegaal in hotels door «gat» in systeem»?1
Bent u zich ervan bewust dat derdelanders zich op grote schaal via de sluiproute van (te) makkelijk te verkrijgen burgerservicenummers (BSN) toegang verschaffen tot de Nederlandse arbeidsmarkt?
Klopt het dat uit een analyse van de Arbeidsinspectie blijkt dat duizenden migranten in de Registratie Niet-Ingezeten (RNI) onder een andere nationaliteit geregistreerd staan dan in de polis-administratie van het UWV en de Belastingdienst? Wat gaat u eraan doen om de registratie bij de RNI-loketten op orde te brengen?
Hoeveel mensen beschikken naar schatting over een BSN, zonder dat zij het recht hebben om in Nederland te werken, inclusief ook (schijn)zelfstandigen en mensen die hier zwart werken?
Bent u bereid om per direct te stoppen met het verstrekken van het BSN via de RNI-loketten? Bent u bereid om het BSN aan derdelanders, als onderdeel van de toets op het recht op verblijf en arbeid, voortaan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst te laten verstrekken?
Welke sancties bestaan er in het huidige wettelijk regime voor werkgevers die derdelanders illegaal te werk stellen, al dan niet via tussenkomst van een uitzendbureau? Bent u bereid om de wettelijke sancties zowel voor inleners als uitzendbureaus verder aan te scherpen?
Welke sancties zijn er voor derdelanders die illegaal in Nederland werken, als zij door de Arbeidsinspectie worden aangetroffen? Wordt hun verblijfsstatus gecontroleerd en worden zij uitgezet indien zij geen verblijfsrecht hebben? Worden zij uitgeschreven bij het RNI-loket? Wordt hun BSN ingetrokken en de toegang tot overheidsdiensten (zoals een beroep op mogelijk onterecht opgebouwde socialezekerheidsrechten) ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de invoering van een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten direct na binnenkomst, ter vervanging van de registratie via de RNI? Bent u bereid om het verblijfsadres en contactgegevens bij de aanmelding verplicht te stellen, inclusief een verplichting tot adreswijziging bij verhuizing?
Bent u bereid om deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Het bericht: ‘Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: ’Taaleisen mogen écht verder omhoog’’ |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Nobel |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: «Taaleisen mogen écht verder omhoog»»?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat in de praktijk inburgeraars vaker op een lager niveau taalexamen doen (A2 in plaats van B1)? Bent u het met de VVD eens dat het doel van de Wet Inburgering 2021 juist was om de taaleis op te schroeven naar B1? Hoe rijmt u deze beelden met elkaar?
Het klopt dat er inburgeraars zijn die in de B1-route starten, maar afschalen naar A2-niveau. Exacte cijfers over het behaalde taalniveaus van (cohorten) inburgeraars onder de Wet inburgering 2021 (Wi2021), zijn nog niet te geven. De inburgeringstermijn duurt immers drie jaar en de inburgeringstermijn van het cohort 2022 is voor een grote groep inburgeraars nog niet verstreken. In de tussenevaluatie van de Wi2021, die eind 2025 wordt opgeleverd, wordt nader ingegaan op de examens en behaalde taalniveaus.
Ik ben het met u eens dat door B1-taalniveau de kans op duurzaam werk groter is. Dat is ook de reden dat in de Wi2021 het taalniveau verhoogd is naar B1-niveau. Het doel van de Wi2021 is dat inburgeringsplichtigen snel en volwaardig meedoen in de Nederlandse samenleving, bij voorkeur via betaald werk. Dit gebeurt met maatwerk en duale trajecten die taal leren combineren met participatie.
Inburgeraars worden zorgvuldig ingedeeld in een passende leerroute op basis van een brede intake, waarin de leerbaarheidstoets een verplicht en objectief onderdeel is.
Deze toets bepaalt of het taalniveau B1 (of A2) binnen de inburgeringstermijn haalbaar is. Als dit niet het geval is en de overige intakegegevens dit bevestigen, wordt gekozen voor de Z-route. Zo wordt een combinatie van toets resultaten en persoonlijke beoordeling gebruikt om een realistische en haalbare route te bieden.
Ik zet erop in dat inburgeraars, in lijn met het beleidsdoel van de Wi2021, het voor hen dan hoogst haalbare taalniveau bereiken. Ik stimuleer dat gemeenten hier ook naar handelen.
Deelt u de mening dat beheersing van de Nederlandse taal als sleutel kan dienen tot een succesvolle integratie in Nederland?
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is cruciaal voor een succesvolle integratie. Het vergroot de kans op werk en maakt actieve deelname aan de samenleving mogelijk. Daarnaast speelt taal een belangrijke rol in het leggen van sociale contacten, het opbouwen van relaties en het uitbreiden van het sociale netwerk. Op deze manier draagt taal bij aan maatschappelijke binding en versterkt het de sociale cohesie. Daarom is het verbeteren van de taalvaardigheid van nieuwkomers een belangrijk speerpunt in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving.
Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op B1-niveau? Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op A2-niveau? Kunt u de ontwikkelingen hiervan schetsen sinds de invoering van de Wet Inburgering 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, zoals geformuleerd door de heer Budak, dat het huidige inburgeringsstelsel makkelijker is geworden voor inburgeraars in plaats van ambitieuzer? Zo ja, wat zijn uw plannen om hier iets aan te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. De Onderwijsroute en de B1-route richten zich met taalniveau B1 op een hoger taalniveau dan onder de Wi2013, waarin het beoogde taalniveau A2 was. Dit hogere taalniveau vraagt een stevige inspanning van inburgeraars. Voor de Z-route geldt een uitgebreid pakket aan eisen, van 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten. Dit is een behoorlijke verzwaring ten opzichte van de Wi2013. In tegenstelling tot de Wi2013 is het onder de Wi2021 vrijwel niet mogelijk om ontheffing van de inburgeringsplicht te krijgen. Tot nu toe is slechts 1% ontheffing verleend, alleen op basis van een medische indicatie, terwijl onder de Wi2013 ruim 20% werd ontheven. Dit laatste betrof ontheffingen op basis van een medische indicatie en aantoonbaar geleverde inspanningen.
Ik wil deze intensiteit van de Z-route behouden. Tegelijkertijd wil ik meer inzetten op taal op de werkvloer. Daarom kies ik voor een vernieuwde invulling van de urenverplichtingen. Ik wil inburgeraars in de Z-route de mogelijkheid bieden om 200 uur taalonderwijs in te vullen op de werkvloer. Het is belangrijk dat deze uren op de werkvloer betekenisvol worden ingevuld met (betaald) werk. Ik denk hierbij aan startbanen en duale trajecten in een Nederlandstalige werkomgeving. Door deze wijziging in de urenverplichtingen stimuleer ik dat ook de overige participatie uren in de Z-route ingezet worden voor toeleiding naar betaald werk. Ik werk deze wijziging verder uit in het Besluit inburgering 2021.
In hoeverre hebben gemeenten de ruimte om van landelijke normen af te wijken door individuen op een lager taalniveau in te schalen dan B1?
Inburgeraars worden door gemeenten, op basis van de brede intake en de verplichte uniforme leerbaarheidstoets (LBT), ingedeeld in een passende leerroute: de Onderwijsroute, B1-route of Z-route. De LBT zorgt voor een objectieve inschatting van het haalbare taalniveau en komt grotendeels overeen met de daadwerkelijke route-indeling. Uit de CBS Statistiek Wet inburgering 2021 – periode t/m 2024 – blijkt dat binnen de Z-route 12% van de asielstatushouders een LBT-resultaat had dat «B1 haalbaar» was. In de B1-route had 17% van de asielstatushouders een LBT-resultaat «niet haalbaar». Dit laat zien dat wanneer gemeenten afwijken van de LBT-uitslag, inburgeraars vaker op een traject met een hoger taalniveau worden geplaatst (bijvoorbeeld van de Z-route naar de B1-route of Onderwijsroute) dan andersom (van de B1-route of Onderwijsroute naar de Z-route).
Bent u bereid om te onderzoeken of er minder uitzonderingsmogelijkheden kunnen worden ingebouwd in het inburgeringsstelsel waardoor B1 de norm is en blijft voor mensen behoudens psychische en lichamelijke klachten?
Het doel van het inburgeringsstelsel op het gebied van taalverwerving is dat inburgeraars integreren op het hoogst haalbare taalniveau, bij voorkeur op niveau B1. Ik onderschrijf dit uitgangspunt en moedig gemeenten en taalaanbieders aan om inburgeraars te ondersteunen bij het behalen van een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd is het niet voor alle inburgeraars haalbaar om binnen de gestelde inburgeringstermijn van 3 jaar niveau B1 te bereiken, bijvoorbeeld omdat zij bij aanvang analfabeet zijn of weinig tot geen onderwijs hebben genoten. Zij hebben binnen de Wi2021 een stevige verplichting om 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten te verrichten.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat er een traject bestaat waarbij inburgeraars kunnen «slagen» zonder examen te hoeven afleggen, de Z-route?
De Z-route vraagt om een intensieve inzet op taalverwerving, gecombineerd met participatie in de praktijk. Inburgeringsplichtigen volgen 800 uur taallessen en nemen daarnaast deel aan 800 uur praktijkgerichte participatieactiviteiten, die zoveel mogelijk aansluiten bij hun mogelijkheden. Het hoofddoel van de Z-route is activering, participatie en het vergroten van de zelfredzaamheid.
Hoewel het behalen van taalniveau A2 geen verplichting is binnen deze route, wordt van taalscholen verwacht dat zij inburgeraars, waar mogelijk, op de verschillende taalonderdelen naar een zo hoog mogelijk niveau begeleiden en toetsen. Ook wordt van gemeenten verwacht dat zij inburgeraars stimuleren om centrale examens af te leggen, wanneer tijdens het traject blijkt dat zij één of meerdere taalonderdelen op A2-niveau kunnen beheersen. Zoals bij vraag 5 aangegeven wil ik met aanpassing van de Z-route de arbeidsparticipatie van inburgeraars in deze route stimuleren.
Wanneer regelt het kabinet de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort in principe altijd een taaltoets wordt afgenomen op B1-niveau?
Een concept Besluit naturalisatietoets is in voorbereiding. Dit wordt naar verwachting dit laatste kwartaal van dit jaar in (internet) consultatie gegeven.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ervaren taaldocenten zoals de heer Budak, om hun praktijkervaringen te benutten bij toekomstige aanpassingen van het inburgeringsbeleid?
Ja hiertoe ben ik bereid.
De huisvesting van migranten |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Migratie is niet hét probleem van de woningmarkt: «dat is onzin»«?1
Deelt u de opvatting van de deskundigen die in het artikel worden geciteerd dat migratie slechts voor een beperkt deel bijdraagt aan de huidige wooncrisis en dat het werkelijke probleem is dat er gewoon te weinig wordt gebouwd?
Welke cijfers en prognoses hanteert het kabinet over de bijdrage van migratie (in verschillende subcategorieën: asielmigratie, arbeidsmigratie, gezinsmigratie, studiemigratie) aan de jaarlijkse vraag naar woonruimtes (totaal, huur, sociale huur, middenhuur, koop)? In hoeverre houdt het kabinet bij de gehanteerde cijfers en prognoses rekening met regionale verschillen in de druk op de woningmarkt door migratie? Welke gemeenten of regio’s hebben relatief grote druk als gevolg van migratie?
Welke analyses heeft het kabinet laten uitvoeren naar de mate waarin starters en doorstromers door migratie in hun kansen worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat migranten woningen innemen die anders voor deze groepen beschikbaar zouden zijn? En wat waren de uitkomsten? Wat is bijvoorbeeld het effect van arbeids-, asiel- en studiemigratie op de wachtlijsten voor een huurwoning?
Welke concrete uitwerking geeft het kabinet aan de aanbeveling van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen om ambities en het beleid op het gebied van woningbouw beter af te stemmen op de demografische ontwikkeling, inclusief de netto migratie?
Op welke wijze geeft het kabinet opvolging aan de aanbeveling van de Staatscommissie om daadwerkelijk te gaan sturen op alle vormen van migratie, op basis van een bandbreedte voor gematigde groei van de bevolking met 40.000–60.000 per jaar?
Welke beleidsinstrumenten (nationaal of via gemeenten) brengt het kabinet in stelling om migratie-gerelateerde huisvestingsdruk te beperken, zoals tijdelijke huisvesting (flexwoningen), en wat is het effect van deze instrumenten?
Is het kabinet bereid om extra middelen (nationaal of regionaal) beschikbaar te stellen voor tijdelijke huisvesting, versnelde vergunningverlening, juridisch-ambtelijke capaciteit en infrastructuur (o.a. netcapaciteit) om zo de bouwproductie op te voeren en knelpunten weg te nemen?
Kunt u concreet aangeven hoe u gemeenten helpt bij het creëren van doorstroomwoningen voor statushouders om zo de druk op de asielopvang te verminderen?
Kunt u concreet aangeven hoeveel woningen er beschikbaar zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten en hoe dit zich verhoudt tot de jaarlijkse instroom? Hoeveel daarvan beschikken over een SNF- of AKF-keurmerk?
Kunt u aangeven hoeveel woningen er in handen zijn van uitzendbedrijven en van private investeerders die woonruimtes verhuren aan uitzendbedrijven?
Kunt u concreet aangeven hoe u gemeenten helpt om de grootschalige ondermaatse en deels illegale verhuur voor arbeidsmigranten aan te pakken en de kwaliteit van deze huisvesting te waarborgen?
Deelt u onze mening dat in de uitingen en het beleid van het kabinet onevenredig veel aandacht is voor de druk op de woningmarkt door de asielinstroom, terwijl de druk door arbeidsmigranten en uitzendbedrijven op de woningmarkt vele malen hoger is?
Hoe waarborgt het kabinet dat statushouders en arbeidsmigranten die legaal in Nederland wonen en verblijven een gelijke toegang tot woonruimte behouden, zonder dat dit tot verdringing leidt van kwetsbare groepen zoals jongeren en langdurig woningzoekenden?
Bent u bereid deze vragen uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
De ontwikkelingen omtrent opschorten van asielaanvragen, de inbreukprocedure en de belemmeringen van ngo’s in Griekenland |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat 109 ngo’s in Griekenland gezamenlijk hebben opgeroepen tot intrekking van deze maatregel en tot optreden van de Europese Commissie?
Bent u bereid om, samen met andere lidstaten of zelfstandig, bij de Europese Commissie aan te dringen op een spoed juridische analyse van de verenigbaarheid van de Griekse maatregelen met het EU-recht, dit mede in licht van de uitspraken van het Europees Hof?
Hoe beoordeelt u de bevelen van het Europees Hof? Ziet u hierin aanleiding om de juridische houdbaarheid van de Griekse wetgeving inzake de asielopschorting ter discussie te stellen, zowel zelfstandig als in EU-verband?
Kunt u aangeven op welke manier bilateraal Nederlandse ondersteuning in Griekenland op uniebrede steun van de Europese Unie aan Griekenland mogelijk bijdraagt aan het onrechtmatig in detentie plaatsen van personen die een asielverzoek willen indienen?
Kunt u aangeven op welke manier Europese agentschappen zoals de European Union Agency for Asylum (EUAA) en Frontex mogelijk betrokken zijn bij het onrechtmatig in detentie plaatsen van personen die een asielverzoek willen indienen?
Kunt u toezeggen de Kamer regelmatig te informeren over de situatie van asielzoekers in Griekenland, en daarbij ook inzicht te geven in de inzet van de Nederlandse overheid, zowel zelfstandig als in EU-verband, om verbeteringen te bewerkstelligen?
Bent u op de hoogte van de stand van zaken in procedure INF(2022)2156, die de Europese Commissie in januari 2023 is gestart tegen Griekenland wegens het onvolledig transponeren van de Opvangrichtlijn (2013/33/EU), mede gezien rapporten (CPT-comité, VN-Mensenrechtencomité, Artsen zonder Grenzen, EHRM) over onmenselijke behandeling en erbarmelijke omstandigheden in gesloten centra op de Griekse eilanden?
Heeft u gesproken met uw Griekse collega over procedure INF(2022)2156? Zo nee, waarom niet en wanneer zal u dit wel doen? Zo ja, wat is er uit die gesprekken gekomen?
Heeft u procedure INF(2022)2156 besproken binnen de Europese Raad en met de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet en wanneer zal u dit wel doen? Zo ja, wat is er uit die gesprekken gekomen?
Bent u bereid uw Griekse ambtsgenoot aan te spreken over de niet proportionele beperkingen die worden opgelegd aan organisaties die essentiële hulp verlenen aan vluchtelingen en migranten?
Bent u tevens bereid de Europese Commissie op te roepen het Griekse registratiekader voor ngo’s volledig en spoedig te evalueren op verenigbaarheid met het EU-recht en internationale normen en wetgeving?
Het bericht 'RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet' |
|
Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «RvS keihard over schrappen voorrang statushouders: strijdig met de Grondwet»?1
Ja.
Hoe garandeert u dat deze oplossingen daadwerkelijk vóór de ingangsdatum van de wet resultaat opleveren? Is hiervoor extra inspanning van het kabinet nodig? Zo ja, om welke inspanningen gaat het dan?
Het voorgestelde verbod op voorrang moet in samenhang gezien worden met verschillende andere wettelijke maatregelen2 met het beoogde effect om grip te krijgen op asielmigratie. De wetsvoorstellen inzake asielnoodmaatregelen en de invoering van het twee statusstelsel zijn op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. Ook wordt gewerkt aan de implementatie van het Europese migratiepact. Het kabinet is neemt daarbij als uitgangspunt dat er voor vergunninghouders – net zoals voor iedere andere woningzoekende – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om indien mogelijk te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie. Verder kunnen zij zelf mogelijk een woning kopen of huren (in het particulier segment, onzelfstandig, bij een hospita, of anderszins), of kunnen zij een beroep doen op hun werkgever als zij werk hebben.
In de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, licht het kabinet toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor voldoende uitstroom uit de asielopvang. Dit gaat om het uitbreiden van huisvestingsmogelijkheden voor statushouders, door onder meer de realisatie van meer (tijdelijke) woningvoorraad en de inzet op woningdelen. Het kabinet ondersteunt gemeenten hierbij met verschillende financiële regelingen. Zo kunnen gemeenten momenteel gebruikmaken van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT), de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+). De regeling doorstroomlocaties en de HAR+, die ook kunnen worden ingezet voor onzelfstandige verhuur (woningdelen), hebben als doel om de uitstroom van statushouders te versnellen. Daarnaast wil het kabinet gemeenten nog extra ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen. Hiertoe bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Het budget wil ik tevens verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen.
Naast deze inzet op de uitbreiding van de huisvestingsopties voor statushouders, wordt in het wetsvoorstel een gefaseerde inwerkingtreding van het verbod op voorrang voorgesteld. In het eerste jaar na inwerkingtreding van het verbod op voorrang (de implementatiefase), blijft het namelijk mogelijk om alleenstaande statushouders voorrang te geven wanneer zij gaan wonen in onzelfstandige woonruimte (woningdelen). Dit is behulpzaam om woningdelen voor alleenstaande statushouders de norm te maken. Daarnaast versterken we de aanpak om statushouders de gelegenheid te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving, door extra inzet op taalverwerving, participatie en inburgering.
Het kabinet verwacht dat de instroombeperkende maatregelen, in combinatie met de voorgestelde fasering en de inzet op het uitbreiden van huisvestingsopties en het laten meedoen van statushouders in de samenleving, zullen leiden tot een genormaliseerde positie van vergunninghouders ten opzichte van andere woningzoekenden op de woningmarkt.
Kunt u exact aangeven welke oplossingen u voor ogen heeft om te voorkomen dat statushouders langer in opvanglocaties moeten blijven als hun voorrang bij sociale huurwoningen verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u bijhouden of de extra maatregelen – zoals bijvoorbeeld flexwoningen, doorstroomlocaties of versnelling van nieuwbouw – ook echt leiden tot voldoende huisvesting voor statushouders?
In het maandelijks gepubliceerde «overzicht huisvesting vergunninghouders4», wordt per gemeente bijgehouden hoeveel statushouders er uitstromen en hoe groot eventuele achterstanden op de huisvestingstaakstelling zijn. Daarnaast kan ik monitoren in hoeverre gemeenten gebruikmaken van de beschikbare financiële regelingen.
Hoeveel specifieke doorstroomlocaties voor statushouders zijn er tot dusver gerealiseerd? Wat is de totale capaciteit van al deze gerealiseerde doorstroomlocaties?
Op dit moment zijn er 27 operationele doorstroomlocaties met een totale capaciteit van circa 1.200 plekken.
Kunt u uiteenzetten hoeveel tijdelijke woningen voor statushouders er zijn gerealiseerd, uitgesplitst naar dit jaar, volgend jaar en wat er de komende jaren in de pijpleiding zit?
Ik heb geen totaalbeeld van het aantal tijdelijke woningen dat voor statushouders is of wordt gerealiseerd. Het is aan gemeenten om woningen aan specifieke doelgroepen toe te kennen. Ik weet wel aan hoeveel woningen er vanuit de stimuleringsregelingen voor flex- en transformatiewoningen (STIM en SFT) is bijgedragen ten behoeve van de huisvesting van statushouders en ontheemden. Zie de tabel hieronder. Het totale aantal woningen dat beschikbaar is voor statushouders ligt hoger, omdat er ook buiten deze regelingen om tijdelijk woningen gerealiseerd worden ten behoeve van statushouders.
2025
2026
2027
2028
STIM 2022
1.500
500
SFT 2023 / 2024 / 2025
600
1.100
300
SFT 2026 / 2027
1.400
1.400
Flexwoningen op basis van toekenningen/aanvragen t.b.v. statushouders, rekening houdend met 30% voor statushouders/ontheemden in project of andere locatie in de gemeente.
Kunt u reflecteren op het feit dat er veel tijdelijke woningen op dit moment in de opslag staan en wachten totdat ze ergens in het land geplaatst kunnen worden?
Ik heb geen signalen dat er op dit moment veel tijdelijke woningen in opslag staan. De eerder door het Rijk via het Rijksvastgoedbedrijf ingekochte flexwoningen zijn allemaal verkocht.
Wat gaat u de komende tijd doen om te zorgen dat de tijdelijke woningen geplaatst kunnen gaan worden? Welke mogelijkheden heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het concept MerWijde in Arnhem van corporaties Vivare en Volkshuisvesting Arnhem, waarbij er 147 tijdelijke huizen worden gebouwd die speciaal bedoeld zijn voor spoedzoekers en statushouders, ook als integratielocaties? Bent u bereid om te kijken of er op korte termijn vergelijkbare projecten op andere locaties in het land kunnen worden gerealiseerd? Waarom wel, waarom niet?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik stimuleer gemeenten om dergelijke projecten te realiseren met de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT). Deze regeling wordt aangepast naar een SFT+ om de realisatie van huisvesting voor urgent woningzoekenden, waaronder statushouders, verder te stimuleren.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met gemeenten voor het realiseren van tijdelijke woningbouwlocaties en het realiseren van tijdelijke huisvesting? Kunt u hierop reflecteren?
Het is van belang dat zoveel mogelijk tijdelijke locaties worden benut door hier verplaatsbare woningen op te realiseren. Om gemeenten, corporaties en investeerders hierin financieel te ondersteunen heb ik in nauwe samenwerking met gemeenten en corporaties enkele regelingen beschikbaar gesteld, zoals de SFT-regeling en de financiële herplaatsingsgarantie voor flexwoningen. Daarnaast bied ik gemeenten kennis en expertise aan van experts bij het RVO. Deze experts adviseren gemeenten over de haalbaarheid van de businesscase bij tijdelijke inzet van verplaatsbare woningen. Op de Woontop in december 2024 heb ik met 7 gemeenten samenwerkingsafspraken gemaakt om vanaf 2026 ongeveer 2.500 modulaire woningen te plaatsen en voor circa 1.800 verplaatsbare woningen achtervanglocaties in te richten. Op die achtervanglocaties kunnen woningen, die na afloop van de tijdelijke plaatsing elders moeten worden herplaatst, een definitieve bestemming krijgen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht dat minister Yesilgöz in 2022 KPMG inschakelde en interne juristen omzeilde in de aanpak van de crisis rond Ter Apel |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe Minister Yesilgöz in 2022 KPMG inschakelde en interne juristen omzeild werden in de crisis rond Ter Apel»?1
Kunt u het KMPG-rapport inzake «project uitwerking Instroombeperkende maatregelen asiel» afzonderlijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat de kosten waren voor het inhuren van KMPG voor deze opdracht? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten waarom de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) niet is betrokken bij de voorbereiding en vormgeving van de brief van 26 augustus 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2992) en hierover dus geen advies heeft kunnen uitbrengen?
Klopt het dat de Minister van J&V in 2022 de hele zomer om meekijken door DWJZ heeft gevraagd bij de opstelling van de brief van 26 augustus 2022, zoals de Minister dat zelf aangeeft en kunt u dat onderbouwen met documenten? Zo ja, hoe rijmt u dat met de volgende opmerking vanuit de directie DWJZ: «Verder zijn wij op geen enkele manier betrokken geweest bij de totstandkoming van deze brief waarin onder meer een wetgevingstraject wordt aangekondigd»?2
Kunt u de onderliggende stukken die hebben geleid tot het niet betrekken van DWJZ bij de brief van 26 augustus 2022 aan de Kamer toedoen komen?
Hoe rijmt u de reactie van het Ministerie van J&V op het NRC-artikel waarbij wordt gesteld dat er geen aanleiding was om de brief voor extra advies voor te leggen aan DWJZ, terwijl de Minister van J&V stelt de hele zomer om meekijken door DWJZ heeft gevraagd bij de opstelling van de brief?
Kunt u het stoplichtdocument, waarbij «het licht voor de nareismaatregel op rood stond», aan de Kamer doen toekomen? En kunt u aangeven waarom dit document niet mee is gestuurd bij de beantwoording van eerdere Kamervragen in 2022 hierover, waarbij expliciet is gevraagd naar de onderliggende juridische analyses van dit besluit?3
Kunt u toelichten waarom het ministerie, ondanks interne juridische adviezen, tegen elke uitspraak in hoger beroep is gegaan en kunt u de onderliggende documenten van dit advies en de documenten die hebben geleid tot deze keuze aan de Kamer doen toekomen?
Hoe rijmt u, ten aanzien van de maatregel om nareis te beperken tot de referent huisvesting heeft, de uitspraak van de Staatssecretaris van J&V in het debat in 2022 waarbij hij stelde: «En de ambtenaren zeggen niet dat het niet kan, maar ze zeggen heel nadrukkelijk wel dat – ik citeer – de juridische houdbaarheid geen zekerheid is»4, met de volgende constateringen van de ambtenaren, «geen begaanbare juridische weg»5 en «kan niet»6 en de constatering van DWJZ: «juridisch niet te rechtvaardigen»7? En hoe rijmt u de uitspraak van de Staatssecretaris van J&V in het debat met het feit dat in het stoplichtdocument het licht voor de nareismaatregel op rood stond? Is naar uw oordeel de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd ten aanzien van de haalbaarheid van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 2 oktober 2025?
Het NOS-artikel ‘Raad van State kraakt plan om voorrang statushouders te schrappen, Keijzer zet door’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Ja.
Hoe weegt u het advies van de Raad van State af tegen uw politieke doelstelling om Nederlandse woningzoekenden voorrang te geven?
Het kabinet beoogt met het wetsvoorstel nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders een gelijk speelveld te creëren voor reguliere woningzoekenden en statushouders. De Raad van State heeft over dit wetsvoorstel een advies gegeven. Ik heb dit advies zorgvuldig bestudeerd. In het nader rapport, dat inmiddels met het wetsvoorstel bij uw Kamer is ingediend, wordt op de inhoud van het advies ingegaan.
Hoe verzoent u het schrappen van voorrang voor statushouders met het grondrecht op gelijke behandeling?
Ik deel met de Raad van State het belang van een gelijke behandeling voor iedereen in Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat het recht op gelijke behandeling, zoals vervat in onder meer artikel 1 van de Grondwet, in de eerste plaats betekent dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. Zoals in het nader rapport is toegelicht acht het kabinet het voorgestelde verbod op voorrang objectief gerechtvaardigd en heeft het kabinet daarom besloten het voorstel in te dienen bij uw Kamer. Door het verbod op voorrang wordt een meer gelijke positie tussen statushouders en andere woningzoekenden nagestreefd. Op deze manier wordt in de praktijk juist de gelijke behandeling bevorderd.
Hoe bent u van plan tot een grondrechtelijk juiste oplossing te komen?
Ik ben van mening dat er in het wetsvoorstel sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. Het voorgestelde verbod op voorrang moet in samenhang gezien worden met verschillende andere wettelijke maatregelen2 met het beoogde effect om grip te krijgen op asielmigratie. De wetsvoorstellen inzake asielnoodmaatregelen en de invoering van het twee statusstelsel zijn op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen. Ook wordt gewerkt aan de implementatie van het Europese migratiepact. Het kabinet neemt daarbij als uitgangspunt dat er voor statushouders – net zoals voor iedere andere woningzoekende – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om indien mogelijk te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie. Verder kunnen zij zelf mogelijk een woning kopen of huren (in het particulier segment, onzelfstandig, bij een hospita, of anderszins), of kunnen zij een beroep doen op hun werkgever als zij werk hebben.
In de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, licht het kabinet toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor voldoende uitstroom uit de asielopvang. Dit gaat om het uitbreiden van huisvestingsmogelijkheden voor statushouders, door onder meer de realisatie van meer (tijdelijke) woningvoorraad en de inzet op woningdelen. Het kabinet ondersteunt gemeenten hierbij met verschillende financiële regelingen. Zo kunnen gemeenten momenteel gebruikmaken van de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT), de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+). De regeling doorstroomlocaties en de HAR+, die ook kunnen worden ingezet voor onzelfstandige verhuur (woningdelen), hebben als doel om de uitstroom van statushouders te versnellen. Daarnaast wil het kabinet gemeenten nog extra ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen. Hiertoe bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Het budget wil ik tevens verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen.
Naast deze inzet op de uitbreiding van de huisvestingsopties voor statushouders, wordt in het wetsvoorstel een gefaseerde inwerkingtreding van het verbod op voorrang voorgesteld. In het eerste jaar na inwerkingtreding van het verbod op voorrang (de implementatiefase), blijft het namelijk mogelijk om alleenstaande statushouders voorrang te geven wanneer zij gaan wonen in onzelfstandige woonruimte (woningdelen). Dit is behulpzaam om woningdelen voor alleenstaande statushouders de norm te maken. Daarnaast versterken we de aanpak om statushouders de gelegenheid te bieden om sneller mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving, door extra inzet op taalverwerving, participatie en inburgering.
Het kabinet verwacht dat de instroombeperkende maatregelen, het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van statushouders, de inzet op het uitbreiden van huisvestingsopties, de voorgestelde fasering en het sneller laten meedoen van statushouders in de samenleving, zullen leiden tot een genormaliseerde positie van statushouders ten opzichte van andere woningzoekenden op de woningmarkt.
Wat is uw zienswijze op het feit dat de Raad van State het «niet realistisch» noemt dat aangekondigde maatregelen voor statushouders op tijd effect hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe bent u van plan de aangekondigde maatregelen wel op tijd effectief te laten zijn voor statushouders?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u verder onderzocht of er alternatieve maatregelen mogelijk zijn waarmee statushouders niet volledig benadeeld worden, en wat kwam er uit dit onderzoek?
Het doel van het verbod op voorrang is om een gelijk speelveld voor statushouders en andere woningzoekenden te creëren. De maatregelen die het kabinet hiervoor neemt zijn beschreven in de brief van 11 juli over het samenhangend pakket aan maatregelen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Bent u bekend met het gegeven dat volgens het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) 6 tot 10% van de vrijgekomen sociale huurwoningen naar statushouders gaat?
Ja.
Is dit percentage het juiste percentage en zo niet, wat is dan wel het juiste percentage, waarom en wat is de bron?
Wiskundige en cultureel antropoloog dr. Jan van de Beek stelt dat er een vergelijking gemaakt moet worden met de groep waarmee statushouders daadwerkelijk concurreren – namelijk woningzoekenden die nog geen corporatiewoning huren en in het bijzonder jonge sociale huurstarters met een laag inkomen4. In de vergelijking die hij maakt gebruikt hij een groep inwoners die voldoet aan vergelijkbare kenmerken als statushouders en die begon met het huren van een corporatiewoning tussen 2015 en 2018. Van de Beek schatte op basis hiervan in dat, gedurende de periode 2015–2018, gemiddeld per jaar ongeveer 32% van het aantal vrijgekomen huurwoningen waarvoor sociale huurstarters met een leeftijd tot 65 jaar en een laag inkomen in aanmerking komen aan statushouders werd toegewezen.
Het algemene toewijzingspercentage ligt wel rond de in vraag 8 genoemde percentages. Een meerderheid van de woningcorporaties rapporteerde dat in 2024 het algemene toewijzingspercentage ongeveer rond de 7,4% lag. Dit is in lijn met een publicatie van het CBS uit maart dit jaar waarin wordt gesteld dat het algemene toewijzingspercentage in 2022 op ongeveer 7% lag5.
Echter worden vrijwel alle typen zelfstandige sociale huurwoningen en manieren van toewijzing meegenomen in de hierboven genoemde algemene toewijzingspercentages. Gedeelde woningen niet, deze zijn niet meegenomen in de rapportage van de woningcorporaties of de publicatie van het CBS. Het CBS rapporteert in de genoemde rapportage wel toewijzingen aan huishoudens die geen vrije woning achterlaten. Als gekeken wordt naar deze groep dan bedraagt het percentage woningen toegewezen aan statushouders in 2022 12%. Hierin worden echter nog steeds doelgroepenwoningen, zoals woningen voor ouderen, meegenomen evenals doorstromers die geen vrije woning achterlaten.
Dit betekent dat de vergelijking met een reguliere starter in de sociale huursector die niet in aanmerking komt voor een doelgroepenwoning (zoals een woning bedoeld voor ouderen) niet gemaakt kan worden op basis van de genoemde percentages. Om deze vergelijking te maken zijn meer gegevens nodig die nu niet voorhanden zijn. Ik werk aan een verrijking van bestaande gegevens en verbetering van gegevensverzameling om in de komende periode tot een completer beeld te komen.
Worden alle typen sociale huurwoningen en situaties waarop deze woningen vrijkomen (denk aan nieuwe woningen, doorstroom etc.) in dit percentage meegenomen, zo niet wat dan wel en waarom is de keuze gemaakt om met deze data te komen tot het juiste percentage?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verschilt het percentage tussen de starters en statushouders per gemeente uitgesplitst naar kleine, middel, middelgrote en grote gemeenten?
Hierover zijn op dit moment geen gegevens bekend.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn bij het verkrijgen van voorrang voor statushouders op een sociale huurwoning voor de wachttijd van niet-statushouders die op de wachtlijst staan?
Als een sociale huurwoning aan een huishouden met statushouders wordt toegewezen, dan is deze woning niet meer beschikbaar voor andere woningzoekenden op de wachtlijst. Zij zullen dan dus over het algemeen langer moeten wachten op toewijzing van een woning. Het is moeilijk om te bepalen in welke mate de wachttijd toeneemt. Er zijn in Nederland meer dan 40 verschillende woonruimteverdeelsystemen, die allemaal een andere systematiek voor het toewijzen van woningen kunnen gebruiken. De werkelijke wachttijd wordt dus altijd lokaal bepaald. Daarnaast zijn er nog andere factoren die het bepalen van de wachttijd complex maken.
Wat is het percentage statushouders dat een vrijgekomen sociale huurwoning bemachtigt in verhouding tot de starters op de woningmarkt die op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Zoals eerder gezegd is dit niet te bepalen op basis van de huidig beschikbare gegevens en hangt dit ook af van de gekozen definitie van een starter en startershuishouden. Bij gebrek aan beschikbare gegevens heeft dr. Jan van de Beek wel een beredeneerde schatting hiervan gemaakt, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen één voor één voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Ik heb de antwoorden zoveel als mogelijk één voor één beantwoord. Dit is niet gelukt binnen de gevraagde termijn in verband met de benodigde (interdepartementale) afstemming. Daarnaast vond de behandeling van het wetsvoorstel in de ministerraad pas plaats toen het verkiezingsreces al begonnen was.
Het bericht dat Oekraïense mannen zelf huisvesting moeten regelen |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Keijzer: Oekraïense mannen moeten zelf huisvesting gaan regelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke termijn u van plan bent om mannen die werken uit te zonderen van de rechten die ze hebben op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming?
Er is de ruimte om ontheemden die daartoe in staat zijn en bereid zijn, omdat zij bijvoorbeeld een inkomen hebben, zelfstandig een woonplek te laten zoeken. Gebruikmaking van deze ruimte hiervan acht ik wenselijk en ook gerechtvaardigd doordat de opvangcapaciteit voor ontheemden tegen zijn grenzen aanloopt. Er zijn zo goed als geen opvangplekken meer beschikbaar en dit levert schrijnende situaties op voor de meest kwetsbaren onder de doelgroep, zoals gezinnen met kinderen. Daarom moedig ik ontheemden die hiertoe bereid en bij machte zijn zelf een plek te zoeken. Er zijn al ontheemden die dat is gelukt. Zo blijft er ruimte voor hun meer kwetsbare landgenoten in de opvang. Wel blijven ontheemden uit Oekraïne die aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) voldoen, recht hebben op bescherming. Dit vloeit voort uit de RTB waaraan Nederland is gebonden en is neergelegd in de Tijdelijke Wet Opvang ontheemden Oekraïne (TWOO). Het is niet mogelijk hierop eigenstandig specifieke doelgroepen uit te zonderen. Daarnaast verken ik met de VNG en andere betrokkenen hoe we redelijk en billijk met de nu ontstane situatie aan krapte om kunnen gaan en kunnen bezien wie op welk bed geplaatst wordt, met inachtneming van het recht op bescherming zoals dit is voorgeschreven in de RTB. Ik verwacht binnenkort meer te kunnen delen.
Kunt u concretiseren welke doelgroep specifiek u van plan bent uit te zonderen en kunt u aangeven hoe hoog het inkomen dan moet zijn?
Ontheemden uit Oekraïne die zichzelf kunnen redden en bereid zijn om zelfstandig een woonplek te regelen, vraag ik met klem dit te doen.
Bent u voornemens om vervolgens vrouwen die werken uit te zonderen van de opvang? Zo nee, waarom niet?
Er zullen ongetwijfeld (ook) Oekraïense vrouwen zijn die zichzelf kunnen redden en bereid zijn om een eigen woonplek te realiseren. Ook aan hen geldt mijn oproep. Door middel van deze oproep torn ik niet aan het recht op opvang, maar beoog ik de meest kwetsbaren onder de doelgroep als eerste te kunnen blijven opvangen.
Klopt het dat u stelt dat de Richtlijn ruimte biedt om mensen terug te sturen naar het land waar ze eerder waren, of om te vragen zelf onderdak te regelen? Zo ja, kunt u artikelen in de Richtlijn aanwijzen die deze ruimte zouden moeten bieden?
In het kader van de laatste verlenging van de tijdelijke bescherming tot en met 4 maart 2027 die onlangs plaatsvond2, met behoud van de op EU niveau afgegeven verklaring over het niet toepassen van artikel 11 van de RTB, is de mogelijkheid opgenomen dat lidstaten geen tijdelijke bescherming hoeven te verlenen aan ontheemden uit Oekraïne die al tijdelijke bescherming hebben in een andere EU-lidstaat (overweging 5 verlengingsbesluit). Ik bekijk momenteel met de IND hoe we hier invulling aan kunnen geven. Dit zou dan in principe per 4 maart 2026 ingaan, omdat deze verlenging dan ingaat. Ik verwacht uw Kamer hierover dit najaar nader te kunnen informeren. Voorgenoemd artikel 11 van de RTB3 stelt dat een persoon met tijdelijke bescherming in een EU-lidstaat, dat land die persoon mag terugsturen als diegene zonder toestemming in een ander EU-land is of daar probeert te komen. Sinds het begin van de grootschalige Russische invasie is er in EU-verband evenwel onvoldoende steun voor toepassing van artikel 11 van de RTB. Daarom is een verklaring4 afgegeven dat artikel 11 van de RTB niet wordt toegepast in solidariteit met lidstaten die door activering onevenredig worden belast.
Er kan aan ontheemden uit Oekraïne die zichzelf kunnen redden, omdat zij bijvoorbeeld een inkomen hebben worden gevraagd om een eigen woonplek te regelen.5 In het langetermijnbeleid dat ik, samen met betrokken departementen, uitwerk, zet ik in op een transitie naar huisvesting. Het doel is normaliseren zodat ontheemden op basis van hun inkomen huur kunnen gaan betalen.
Artikel 13 (1) van de RTB stelt dat de EU-lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen ter beschikking krijgen om huisvesting te vinden. Dat betekent dat aan ontheemden middelen ter beschikking gesteld kunnen worden ten behoeve van huisvesting, of bij vaststelling van voldoende inkomen, dat hen gevraagd wordt zelf in huisvesting te voorzien. Het inregelen en uitvoeren van een dergelijke systematiek hiervoor onder de RTB vergt een aanpassing van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) en mogelijk ook de Tijdelijke Wet opvang ontheemden Oekraïne (TWOO). Daarnaast vergt dit substantiële inzet van gemeenten en doen zich complicerende factoren voor, waaronder het gebrek aan een sociaal vangnet, de krapte op de woningmarkt en de sociaaleconomische positie van ontheemden uit Oekraïne die maken dat huren of kopen naar verwachting voor weinig ontheemden in de gemeentelijke opvang is weggelegd.
In hoeverre verwacht u dat dit besluit juridisch standhoudt?
Als ik deze vraag zo moet lezen dat met besluit wordt bedoeld, het vragen aan ontheemden om zelf in een woonplek te voorzien als ze daartoe bij machte zijn, dan is dit juridisch mogelijk. Zoals hierboven benoemd, is het juridisch niet mogelijk specifieke groepen ontheemden uit Oekraïne uit te zonderen van het recht op opvang onder de RTB. Het niet verstrekken van tijdelijke bescherming aan ontheemden die tijdelijke bescherming in een andere lidstaat hebben, wordt als onderdeel van het RTB-verlengingsbesluit onderzocht. Hierbij wordt ook zorgvuldig gekeken naar de juridische basis voor de afwijzing.
Heeft u in kaart hoe groot de groep is die u voornemens bent uit te zonderen van de gemeentelijke opvang?
Nee. In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat begin september 2025 ongeveer 132.000 ontheemden uit Oekraïne zijn ingeschreven in de BRP en er circa 98.000 gemeentelijk opvangplekken zijn gerealiseerd. Ongeveer 95.000 ontheemden vallen in de leeftijdscategorie van 18–65 jaar. Circa 60.000 ontheemden van deze leeftijdscategorie zijn vrouw en circa 35.000 man. Het merendeel van de ontheemden heeft een baan, vaak onder hun eigen niveau en in laagbetaalde sectoren.
Zoals hierboven vermeld, betreft het een oproep om zelf in opvang te voorzien, en is geen sprake van het onthouden van het recht op opvang.
Erkent u dat Oekraïense mannen vaak werken in laagbetaalde, tijdelijke of flexibele banen en dat de kans dat ze zonder goede opvang op straat belanden, slachtoffer worden van arbeidsuitbuiting en malafide huisbazen groter wordt?
In zijn algemeenheid zien we ook dat ontheemden, waaronder de mannen, veelal tijdelijke banen hebben en in sectoren werken waar de salarissen doorgaans niet hoog zijn. Uit onderzoek van het CBS volgt dat op 1 mei 2025 61% van de ontheemden uit Oekraïne tussen de 15- en 65 jaar in loondienst werkte.6 In de leeftijdscategorie 15–25 jaar werkte 52% in loondienst. Onder mannen was het aandeel werkenden 59%. De meeste ontheemden werkten op dat moment als uitzendkracht (36%), oproepkracht (23%), of hadden een ander tijdelijk dienstverband (28%). Uit onderzoek7 blijkt dat veel ontheemden uit Oekraïne financiële zorgen hebben en moeite hebben om rond te komen.
Er is een risico dat zij, wanneer zij geen aanspraak kunnen maken op opvangvoorzieningen, extra kwetsbaar worden voor slechte leef- en werkomstandigheden. Een grotere afhankelijkheid van werkgevers, bijvoorbeeld voor de huisvesting, kan leiden tot misstanden en uitbuiting van ontheemden uit Oekraïne. Deze problematiek is ook zichtbaar onder arbeidsmigranten. Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen getroffen.8
Verwacht u dat deze maatregel negatieve effecten zou kunnen hebben op de bereidheid om te werken? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet blijft om belemmeringen om te werken zoveel mogelijk weg te nemen. Werk is voor nieuwkomers in Nederland, waaronder ontheemden uit Oekraïne, onder andere belangrijk voor het meedraaien in de Nederlandse samenleving en draagt daarmee bij aan het versterken van hun (financiële) zelfredzaamheid.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 2 oktober 2025?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in NRC «Hoe Minister Yesilgöz in 2022 KPMG inschakelde en interne juristen omzeild werden in de crisis rond Ter Apel» van zondag 14 september jl.?1
Is het juist dat tot de kerntaken van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid behoren:
Klopt het dat bij de totstandkoming van de brief aan de Tweede Kamer van 26 augustus 2022 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid2 DWJZ «op geen enkele manier betrokken is geweest»?
Waarom is DWJZ door notabene haar eigen toenmalige bewindslieden willens en wetens gepasseerd bij de totstandkoming van de brief d.d. 26 augustus 2022, ondanks haar spilpositie binnen de Rijksoverheid waar het gaat om wet- en regelgeving?
De toenmalige Minister voor Rechtsbescherming schreef in zijn brief van 16 december 2022 aan de Tweede Kamer: «Al vele jaren is het wetgevingskwaliteitsbeleid erop gericht te verzekeren dat wetgeving rechtmatig, doelmatig en doeltreffend is en dat rechtsbeginselen worden verwerkelijkt. Wetgeving moet beantwoorden aan de vereisten van subsidiariteit en evenredigheid en uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.»3 Hoe verhoudt het passeren van DWJZ zich tot deze uitspraak?
De eerder genoemde kwaliteitseisen voor de ontwikkeling en totstandkoming van wetgeving hebben hun invulling en uitwerking gekregen in de «Aanwijzingen voor de regelgeving» en het «Beleidskompas»: de opvolger van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving. Hoe verhoudt het passeren van DWJZ zich tot deze eisen, die strekken tot het borgen van de kwaliteit van wetgeving?
Hoe verhouden de in de brief aan de Tweede Kamer van 26 augustus 2022 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangekondigde tijdelijke en verdere maatregelen zich tot het wetgevingskwaliteitsbeleid, zoals door de Minister voor Rechtsbescherming beschreven in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2022?
Was de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming op de hoogte van de wijze van ontwikkeling en totstandkoming van de brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 augustus 2022 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid?
Zo ja, heeft hij hierover geadviseerd aan zijn beide mede-bewindslieden op het ministerie (in het kader van het wetgevingskwaliteitsbeleid) en zo ja, hoe luidde zijn advies? Indien dit advies schriftelijk werd gegeven, bent u dan bereid het aan de Tweede Kamer over te leggen?
Indien de Minister voor Rechtsbescherming niet op de hoogte was van de totstandkoming van de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet in de gelegenheid is gesteld om te adviseren: waarom is dat niet gebeurd?
Wat is precies de rol van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid geweest bij de ontwikkeling en totstandkoming van de brief aan de Tweede Kamer van 26 augustus 2022, gelet op haar politiek-bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van haar departement?
Is het juist dat medewerkers van de DWJZ de Minister van veiligheid en justitie in een formeel memo op de hoogte hebben gesteld van het feit dat DWJZ «niet betrokken is geweest bij de voorbereiding en vormgeving van deze brief (die van 26 augustus 2022) en niet in de gelegenheid is geweest hierover te adviseren», en dat zij waarschuwden voor de juridische kwetsbaarheid van de daarin voorgestelde maatregelen?
Kan worden bevestigd dat de interne memo van DWJZ aan de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid later «is gekuist» en zij «een nieuwe schone versie» heeft gekregen? Waarom is de eerdere versie van het interne memo «gekuist»?
Heeft de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in de kantlijn van de gekuiste versie van het interne memo van de DWJZ geschreven: «Ik heb de hele zomer om meekijken door DWJZ gevraagd»? Zo ja, waarom is daarop dan vervolgens door DWJZ niet geacteerd?
Kunnen beide memo’s, zowel de ongekuiste als de latere schone versie, aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de Tweede Kamer niet (schriftelijk of mondeling) op de hoogte gesteld van de «ernstige bezwaren» van DWJZ en van de aanwezigheid van «het stoplichtdocument» tegen de door hem in zijn brief aan de Kamer aangekondigde tijdelijke en verdere maatregelen?
Moet vastgesteld worden dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daarmee de Tweede Kamer niet juist en volledig heeft geïnformeerd?
Zo ja, wat is daarover het oordeel van de regering?
Zo nee, dan graag een uitvoerige motiverende toelichting van die ontkenning?
Kan worden bevestigd dat voor «een fundamentele heroriëntatie op het hele asielbeleid door de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid KPMG is gevraagd?
Waarom is voor het uitvoeren van een dergelijke beleidsopdracht gekozen voor een externe partij, terwijl dat juist bij uitstek behoort tot de corebusiness van het werk van beleidsambtenaren van de Rijksoverheid i.c. het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Heeft voor de opdrachtverlening aan KPMG een aanbesteding- en gunningstraject gelopen conform de (EU-)regels en richtlijnen die daarvoor gelden binnen de Rijksoverheid? Zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Wat was de letterlijke opdracht aan KPMG en kan deze opdracht integraal aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Kunnen zowel de spreadsheet met de longlist «met 164 ideeën» als die met «de 24 meest haalbare plannen op de shortlist» van KPMG aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Kan ook het concept-rapport van KPMG, zoals dat op 9 december 2022 aan de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is gestuurd, aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Heeft de DWJZ over de inventarisatie van KPMG geoordeeld over de juridische haalbaarheid en op basis daarvan de verwachting uitgesproken dat de voorstellen van KPMG «geen stand houden bij de rechter»?
Kan het advies van DWJZ over de inventarisatie en voorstellen c.q. het rapport van KPMG aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de door KPMG voorgestelde maatregelen en die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn overgenomen voor de rechters geen standhouden, zoals al door DWJZ was voorspeld? Wat is het oordeel van de regering hierover?
Kan worden bevestigd dat, tegen het advies van DWJZ, door de toenmalige bewindslieden van Justitie en Veiligheid «tegen elke uitspraak in hoger beroep is gegaan»?
Kan ook dit advies van DWJZ aan de Tweede Kamer worden overlegd? Zo nee, waarom niet?
Wat waren de kosten voor het ministerie die gemoeid waren met het uitvoeren van de opdracht aan KPMG? Worden vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid nog opdrachten verleend aan KPMG, gelet op het niveau van de kwaliteit van de adviezen en voorstellen en de juridische (on)haalbaarheid daarvan? Graag het antwoord motiveren.
Wilt u deze vragen één op één beantwoorden en binnen de daarvoor gebruikelijke termijn van 3 weken?
De rolverdeling tussen de ministeries betreffende het onderwijs aan kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheid en Jeugd dat er nog onvoldoende verbetering is in de situatie voor kinderen in de asielopvang?1
Ja.
Klopt het volgens u dat het faciliteren van onderwijs aan asielzoekerskinderen primair een taak van de Minister van OCW is?
De Minister van OCW draagt de zorg voor het scheppen van een wettelijk kader voor het onderwijs, de uitvoering van onderwijswetgeving en het verstrekken van financiële middelen daarvoor. De toegang tot het funderend onderwijs is voor alle kinderen gelijk, ongeacht de verblijfsstatus of herkomst van kinderen. Gemeenten (voor het primair onderwijs) en gedeputeerde staten (voor het voortgezet onderwijs) hebben de garantiefunctie om te zorgen dat er voldoende (openbare) onderwijsplekken beschikbaar zijn.
De Minister voor A&M is er voor verantwoordelijk dat minderjarige asielzoekers zoveel mogelijk in passende opvang worden geplaatst. De uitvoering van deze verantwoordelijkheid ligt bij het COA. Het is standaardbeleid dat bij het openen van een locatie gekeken wordt naar de aanwezigheid van voorzieningen, onder andere onderwijs, in de omgeving waar de opvanglocatie gevestigd is. Door het aanhoudende tekort aan opvangplekken lukt het niet altijd om kinderen te plaatsen in locaties waar onderwijsvoorzieningen beschikbaar zijn. Wanneer er onderwijs beschikbaar is op grotere afstand, beschikt COA voor die situaties over een regeling voor leerlingvervoer voor de doelgroep, dat overigens altijd in samenspraak met de gemeente wordt georganiseerd.
Voor minderjarige asielzoekers hebben het COA, en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) NIDOS, ook op andere manieren een rol. Het COA wijst gemeenten op de komst van kinderen in asielopvang en het belang van onderwijs: in de bestuursovereenkomst tussen COA en gemeenten spreken zij ook af dat de gemeente zorgt dat kinderen naar school kunnen gaan. COA ondersteunt ouders bij het aanmeldproces bij de school van hun voorkeur. NIDOS, in de rol van voogd, meldt zelf jongeren aan op een of meerdere scholen. Gemeenten kunnen voor de onderwijshuisvestingskosten van het basisonderwijs en eerste inrichting van het basisonderwijs voor asielzoekerskinderen een beroep doen op de OHBA-regeling, uitgevoerd door het COA.
Op welke manier is deze verdeling tussen de ministeries momenteel geregeld, zowel op financieel gebied als op beleidsmatig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat op basis van het Kinderrechtenverdrag en het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs u verplicht bent om ervoor te zorgen dat asielzoekerskinderen gelijke toegang tot onderwijs hebben als andere kinderen op Nederlands grondgebied?
Ja.
Wordt de huidige Europese opvangrichtlijn momenteel gehaald die stelt dat asielzoekerskinderen uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag toegang moeten krijgen tot het onderwijsstelsel? Zo nee, voor hoeveel kinderen en welk percentage is dit nu niet het geval?
Scholen, gemeenten en provincies slagen er vaak in om minderjarigen op korte termijn toegang tot onderwijs te geven. Maar door de soms snelle opschaling van opvangvoorzieningen en de plotselinge komst van leer- en kwalificatieplichtige kinderen kunnen scholen niet altijd meteen in een (volledig) aanbod voorzien. In de Kamerbrief «kinderen in de asielopvang» van 19 september jl. van de Minister voor Asiel en Migratie wordt de Kamer geïnformeerd over de werkwijze, de beschikbaarheid van data en de uitkomsten van een inventarisatie van het COA naar voorzieningen, waaronder ook onderwijs, voor kinderen in de asielopvang.
Klopt het dat u als Minister van OCW wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen als het onderwijs voor asielzoekerskinderen onvoldoende wordt gefaciliteerd?
Specifiek voor asielzoekerskinderen heb ik geen bijzondere bevoegdheden. Wel heb ik de mogelijkheid om, als een gemeente er niet in slaagt om met de schoolbesturen in de gemeente afspraken te maken over de toelating van (alle) nieuwkomers en er aantoonbaar nieuwkomers geen toegang tot onderwijs hebben, een gemeente op te leggen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (hierna: tnv) te starten. Een tnv is een onderwijsvoorziening waarin een schoolbestuur tijdelijk kan afwijken van de eisen aan onderwijsinhoud, onderwijspersoneel en onderwijstijd. Een tnv is daarmee altijd een tijdelijke noodmaatregel, waarin een schoolbestuur mag afwijken van de reguliere eisen aan onderwijstijd, onderwijspersoneel en onderwijsinhoud. Tot op heden is er geen noodzaak geweest om een gemeente op te leggen een tnv te starten.
Het opleggen van een tnv is een absolute noodmaatregel. Tnv’s worden in de regel gestart op initiatief van gemeenten. In totaal hebben sinds de inwerkingtreding van de wet 16 gemeenten toestemming gekregen om een tnv te starten.
Klopt het dat u, na overleg met een gemeente, ook op eigen initiatief kunt besluiten tijdelijke voorzieningen te treffen wanneer vaststaat dat een gemeente niet voor iedere nieuwkomer in onderwijs kan voorzien? Zo ja, heeft u hiertoe weleens besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de verkenning met als doel hoe het onderwijs aan nieuwkomers toekomstbestendig kan worden gemaakt waarmee de druk op scholen en gemeenten wordt verlaagd en de onderwijskwaliteit verbeterd?
Op 24 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we gaan nemen om het funderend onderwijs voor nieuwkomers te verbeteren in de brief over een betere start voor kinderen met Nederlands als tweede taal2.
Op welke manier vindt er overleg tussen de ministeries van OCW en A&M plaats over de verbetering van de onderwijskwaliteit voor asielkinderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs ligt bij schoolbesturen en bij OCW. De Ministeries van OCW en A&M overleggen vrijwel dagelijks over het verbeteren van de randvoorwaarden om het onderwijs goed te kunnen organiseren, de toeleiding naar het onderwijs zo soepel mogelijk te laten verlopen en onderbrekingen in de schoolloopbaan als gevolg van verhuisbewegingen zo mogelijk te voorkomen. Dit overleg vindt plaats in zowel de uitvoering en met ketenpartners, door medewerkers van beide ministeries, als op bestuurlijk niveau.
Klopt het dat in de de Uitvoerings- en implementatiewet ervan wordt uitgegaan dat de aanmelding van minderjarige kinderen van verzoekers in ieder geval binnen twee weken plaatsvindt na het indienen van een verzoek tot internationale bescherming en in de wet wordt vastgelegd dat de school vervolgens binnen zes weken besluit over de toelating, zonder mogelijkheid tot verlenging? Zo ja, wat wordt eraan gedaan om deze termijnen daadwerkelijk te halen?
Dat is juist. Een periode van zes weken om een aanmelding te beoordelen is vaak voldoende. Mocht dit voor scholen niet haalbaar zijn, dan moeten zij in het belang van de leerling, een kind tijdelijk plaatsen totdat een definitief besluit over toelating of afwijzing is genomen. Over de aanscherping van de termijnen en de gevolgen voor de praktijk, voert het ministerie al overleg met de landelijke vertegenwoordigende partijen van het onderwijs en zal het ministerie ook zorgen voor tijdige informatie aan scholen en andere betrokken organisaties. Voor de langere termijn is het streven dat ook de komende wetgeving gericht op het onderwijs aan nieuwkomers bij kan dragen aan snellere toegang van het onderwijs.
Kun u deze vragen zo spoedig mogelijk en nog voor het debat over kinderen in de asielopvang op 23 september beantwoorden?
Ja.
De stand van zaken van de uitvoering van de SP motie om te stoppen met de commerciële noodopvang |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3424) die verzoekt om nog voor eind 2025 te stoppen met de commerciële noodopvang?
Herinnert u zich de al eerder aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107) die verzoekt om de verdienmodellen van de commerciële noodopvang te stoppen?
Kunt u aangeven welke stappen ondertussen zijn gezet om de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang te verminderen?
Hoe ver is deze commerciële noodopvang afgebouwd? Kun u een tussenstand geven? Zo nee, waarom niet?
Gaat het dit kabinet lukken deze naar nul af te bouwen voor het einde van het jaar? Zo ja, wat is de planning en voortgang? Zo nee, waarom niet?
Hoe is deze de afgelopen maanden afgebouwd? Kun u hier een overzicht en voortgang per maand van geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven met hoeveel commerciële partijen nog zaken wordt gedaan en hoeveel partijen dit begin dit jaar nog was?
Kunt u aangeven hoeveel plekken begin dit jaar beschikbaar werden gesteld door commerciële partijen en hoeveel dit nu is?
Wat kostte de commerciële noodopvang in 2024? Hoe hoog zijn de kosten tot nu toe in het jaar 2025?
Verwacht u dat de kosten zullen dalen dit jaar? Zo ja, op basis waarvan zijn deze verwachtingen? Zo nee, wat doet u eraan om deze daling van kosten voor commerciële noodopvang alsnog voor elkaar te krijgen?
Heeft het verminderen van de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang prioriteit voor u?
Is het kabinet van mening dat het zeer onwenselijk is dat er veel geld wordt verdiend aan noodopvang door commerciële partijen terwijl de samenleving hier de rekening voor betaalt?
Welke stappen worden er de komende tijd gezet om de invloed van de commerciële noodopvang te beperken?
Het bericht 'Als trans persoon gevlucht voor Trumps beleid, maar is dat genoeg voor asiel? ‘Het is niet veilig voor haar’' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Waarom hanteert u de opvatting dat een asielaanvraag door transgender personen uit de Verenigde Staten (VS) in Nederland momenteel geen stand kan houden vanwege het landenbeleid van Nederland richting de VS?
Nederland volgt de maatregelen in de Verenigde Staten gericht op lhbtiq+ personen. De ontwikkelingen zijn op dit moment geen aanleiding om in algemene zin aan te nemen dat transgender personen uit de Verenigde Staten een gegronde vrees voor vervolging hebben. Dit neemt niet weg dat iedere asielaanvraag altijd op zijn eigen merites wordt beoordeeld.
Van een (algemeen) ambtsbericht over de Verenigde Staten is overigens geen sprake. Als er geen (recent) algemeen ambtsbericht is, vindt de beoordeling van een asielverzoek plaats op basis van andere recente objectieve en verifieerbare bronnen. Medewerkers van de IND zijn opgeleid om zowel in het horen als beslissen actuele landeninformatie te betrekken. Zowel landeninformatie die op deze wijze door de medewerkers wordt verzameld, als informatie die door de vreemdeling of de advocaat wordt overgelegd, wordt betrokken in de beslissing op de asielaanvraag. Iedere beslissing wordt dus genomen op grond van recente landeninformatie.
Bent u ook van mening dat de veiligheid van lhbti+-personen, waaronder transgender personen, is verslechterd sinds het laatste ambtsbericht over de VS (daterend van september 2024) en het aantreden van president Trump begin dit jaar? Kunt u daarvoor een onderbouwing geven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het voornemen van de regering-Trump om zo’n 950 wetten en regelingen uit te voeren die ingaan tegen de rechten van transgender personen? Zo ja, bent u van mening dat deze ontwikkelingen de positie van transgender personen binnen afzienbare tijd zullen doen verslechteren? Kunt u hierop een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kwalificeert u het feit dat Transgender Netwerk Nederland sinds maart dit jaar transgender personen adviseert om niet meer naar de Verenigde Staten te reizen, vanwege de grote zorgen om de veiligheid van transgender personen naar aanleiding van het gewijzigd reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor lhbtiq+-personen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is tot op heden niet bekend met gevallen van Nederlandse lhbtiq+ personen die in de problemen zijn gekomen bij het reizen naar of in de VS in 2025. Mocht daar op enig moment verandering in komen, dan zal het ministerie daar gepast op reageren.
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Verenigde Staten (VS) staat onder andere informatie en advies voor lhbtiq+ personen over reizen naar de VS. Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland. Het reisadvies raadt aan rekening te houden met deze afwijkende wetten en gebruiken.
Hoe kwalificeert u het beleid dat in werking is getreden in de VS waarbij transgender personen voortaan aangeduid worden bij hun geboortegeslacht? Deelt u de mening dat dergelijk beleid een frontale aanval is op het bestaansrecht en de veiligheid van transgender personen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het besluit van de Amerikaanse overheid om transgender personen alleen aan te duiden bij het geboortegeslacht is spijtig en een stap achteruit. Hetzelfde geldt voor het besluit dat op alle aanvragen het geboortegeslacht moet worden vermeld, ongeacht actuele geslachtsaanduidingen in officiële documenten.
Nederland staat voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen en draagt dit ook in internationaal verband consequent uit. Er is regelmatig contact met de Amerikaanse autoriteiten en zij zijn op de hoogte van de Nederlandse positie.
Hoe oordeelt u over het feit dat transgender personen een paspoort kan worden geweigerd in de VS waardoor zij niet kunnen uitreizen als zij dat zouden willen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het ambtsbericht op de kortst mogelijke termijn moet worden herzien? Zo nee, waarom niet?
Ambtsberichten worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld op basis van een informatiebehoefte van het Ministerie van Asiel en Migratie. Voor de meeste landen op de wereld geldt dat er geen (recent) algemeen ambtsbericht is. Op dit moment is er zoals reeds vermeld in mijn antwoord op vragen 2 en 3 geen algemeen ambtsbericht over de Verenigde Staten en zie ik geen aanleiding om deze aan te vragen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Als er geen (recent) algemeen ambtsbericht is, vindt de beoordeling van een asielverzoek zoals toegelicht in antwoord op vragen 2 en 3 plaats op basis van andere recente objectieve en verifieerbare landeninformatie. Dit is het geval voor het overgrote merendeel van de herkomstlanden.
Zo nee, wanneer bestaat er volgens u wel genoeg aanleiding om het ambtsbericht vervroegd te herzien? Kunt u dit toelichten in het licht van het voornemen van de Trump-regering om de rechten van transgender personen verder in te perken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om transgender personen uit de VS aan te merken als risicogroep? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen in de Verenigde Staten geven op dit moment geen aanleiding aan te nemen dat transgender personen uit de Verenigde Staten in algemene zin risico op vervolging lopen. Hierbij is het van belang nogmaals te benadrukken dat iedereen die bescherming behoeft, die ook verkrijgt. Een aanmerking als risicoprofiel is in dit geval niet aan de orde omdat er geen sprake is van landgebonden asielbeleid voor de Verenigde Staten maar een aanwijzing als een veilig land van herkomst.
Bent u bereid om de discretionaire bevoegdheid te gebruiken om transgender personen uit de Verenigde Staten asiel te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 27 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoewel ik als Minister van Asiel en Migratie eindverantwoordelijkheid draag, blijf ik besluiten over verblijfsvergunningen op grond van schrijnende omstandigheden aan de directeur-generaal IND mandateren. Teneinde de in 2019 beoogde vereenvoudigde en efficiënte procedure van de IND te behouden, ben ik voornemens het beleidskader aan te passen in lijn met het Vreemdelingenbesluit. Verder bezie ik of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Waar mogelijk heb ik de vragen los van elkaar beantwoord.
De jaarlijkse medische kostenpost na terugkeer. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoeveel geeft de Dienst Terugkeer en Vertrek uit aan medische behandeling uitgesplitst voor en na terugkeer?
Hoeveel bedraagt de jaarlijkse medische kostenpost op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet?
De uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat Nederland verplicht is kinderen te horen in de asielprocedures |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt aangegeven dat de Nederlandse Staat de kinderen tussen de 12 en 15 jaar in de gelegenheid hoort te stellen om gehoord te worden in hun proces volgens de Dublinverordening in de asielprocedure?1
Ja. Tot nog toe werden begeleide minderjarige vreemdelingen tussen de twaalf en vijftien jaar zonder zelfstandig asielmotief in principe niet zelfstandig en rechtstreeks gehoord, in het kader van door hun ouders mede voor hen ingediende asielaanvragen. Het gehoor vond dus plaats met hun ouders of wettelijke vertegenwoordiger mede voor hen, tenzij de begeleide minderjarige of zijn ouder of wettelijke vertegenwoordiger verzochten om de minderjarige rechtstreeks te horen of als daar volgens de IND goede redenen voor waren. Naar het oordeel van de Afdeling is binnen die werkwijze van de IND onvoldoende gewaarborgd dat begeleide minderjarige vreemdelingen zonder zelfstandig asielmotief op de hoogte zijn van de mogelijkheid om te verzoeken om rechtstreeks te worden gehoord.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om kinderen tussen de 12 en 15 jaar in de gelegenheid te stellen hun mening vrijelijk te uiten?
Ja, op grond van artikel 24, eerste lid, van het EU Handvest, gelezen in samenhang met artikel 12, eerste lid, van het Kinderrechtenverdrag, hebben kinderen die in staat zijn hun mening te vormen het recht om hun mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Bent u bekend met het geconstateerde probleem van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat in het beleid weliswaar staat dat kinderen de rechter hierom kunnen vragen, maar zij vaak helemaal niet op de hoogte zijn van deze mogelijkheid?
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat begeleide minderjarigen de ruimte moet worden geboden om zich vrijelijk te uiten omdat dit volgt uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Dat kan in persoon maar de uitspraak biedt ook de ruimte om dat bijvoorbeeld schriftelijk te laten plaatsvinden. De uitspraak van de Afdeling geeft aanleiding om de bestaande werkwijze aan te passen om recht te doen aan het hiervoor genoemde, en meer specifiek op het gebied van de informatieverplichting.
Klopt het dat het verzoek van het kind om gehoord te worden in principe altijd moet worden ingewilligd en dat u hiervan mag afwijken, maar alleen in bijzondere gevallen en alleen als de belangen van het kind het rechtvaardigen dat het niet zelf wordt gehoord?
Ja, dat klopt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 augustus 2025 drie uitspraken gedaan waarin geoordeeld is dat minderjarige begeleide kinderen tussen de 12 en 15 jaar die zelf geen asielmotieven hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden. Dit hoeft geen fysiek gehoor te zijn maar kan ook schriftelijk. Als een begeleide minderjarige verzoekt om te worden gehoord, maar de IND daarvan afziet, zal dit individueel en concreet gemotiveerd moeten worden. Enkel als de belangen van het kind dat rechtvaardigen, mag worden afgezien van het verzoek van het kind om gehoord te worden.
Hoe vaak is het tot nu toe gebeurd dat dergelijke verzoeken werden afgewezen?
Specifieke cijfers kunnen niet systematisch bijgehouden worden. Als een begeleide minderjarige vreemdeling zonder zelfstandig asielmotief of zijn ouder of wettelijke vertegenwoordiger verzoekt om de begeleide minderjarige rechtstreeks te horen, wordt daar in de regel aan tegemoet gekomen.
Waarom worden kinderen onder de 12 jaar nooit gehoord en waarom is er niet voor gekozen om dit in ieder geval wel te motiveren?
In de huidige praktijk wordt het horen van begeleide kinderen onder de 12 jaar die geen zelfstandig asielmotief hebben, onnodig belastend geacht. De Afdeling heeft in een van de uitspraken2 van 20 augustus jl. geoordeeld dat geen beleid is vastgesteld wat betreft het horen van begeleide kinderen onder de twaalf jaar. Op dit punt zal zodoende (nieuw) beleid uitgewerkt worden.
Bent u bereid het beleid spoedig aan te passen zodat kinderen tussen de 12 en 15 jaar standaard op de hoogte worden gesteld over de mogelijkheid om te kunnen inspreken en dus gehoord te worden, waarbij aan kinderen (op een voor hun begrijpelijke manier) wordt uitgelegd waarom apart voor hen belangrijk kan zijn? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit ook doen in de nog lopende procedures met kinderen?
Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Afdeling wordt de werkwijze aangepast met het doel om meegereisde kinderen tussen 12 en 15 jaar te wijzen op de gelegenheid om zelf hun mening te uiten.
Bent u bereid op zijn minst om een gemotiveerde verklaring te schrijven voor de kinderen onder de 12 jaar die nu standaard hun verzoek om gehoord te worden afgewezen zien worden? Gaat u dit ook doen in de nog lopende procedures met kinderen?
Vooralsnog kan ik daar niet nader op ingaan, omdat zoals toegelicht in antwoord op vraag 6 (nieuw) beleid wordt uitgewerkt.