Bezuinigingen op de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u het artikel in Tubantia over de bezuinigingen van gemeenten op jeugdzorg gelezen? Herkent u het beeld dat gemeenten bezuinigen op jeugdzorg?1
Ja
In hoeveel andere regio’s speelt dit probleem? Herkent u de worsteling van gemeenten die nu bezig zijn met hun financiële plannen voor komende jaren en voor wie onduidelijk is of er fors bezuinigd moet worden?
Ik herken de worsteling van gemeenten. De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten.
De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet nog middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat vindt u van het concrete voorbeeld in het artikel waarbij een hulpverlener werkt aan een onderzoek naar de mogelijke terugplaatsing bij de biologische ouders en dit plotseling moet stopzetten? Deelt u de mening dat het beoordelen van het hulptraject primair aan de professional is die de gezinnen kent?
Bij een kinderbeschermingsmaatregel voert de jeugdbeschermer de regie en zet in overleg met het gezin, de gemeenten en eventueel betrokken hulpverleners de nodige hulp en ondersteuning voor het gezin in. De gemeente is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van een passend jeugdhulpaanbod.
Deelt u de mening dat het plotseling stopzetten van hulpverlening, beschadigend kan zijn voor kinderen en hun familie, maar ook ingaat tegen het Kinderrechtenverdrag? In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk om te voorkomen dat hulp ineens wordt stopgezet vanwege financiële problemen?
Als hulp nodig is, moet de overheid de toegang tot voorzieningen waarborgen. Het is aan gemeenten of de verwijzer om hierin een zorgvuldige afweging te maken. Soms is een andere vorm meer passend of is hulp niet meer nodig, dan is het belangrijk goede afspraken te maken met het gezin over de wijze waarop de zorg wordt gewijzigd of afgebouwd. Zodat er geen onverwachte veranderingen ontstaan.
Deelt u de mening dat dit soort besluiten ook jeugdhulpverleners en jeugdbeschermers in een lastige positie brengt en als gevolg kan hebben dat zij teleurgesteld de sector verlaten, terwijl er juist personeelstekorten zijn?
Jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, aanbieders en gemeenten zetten in op passende zorg aan jeugdigen. In de praktijk kan het voorkomen dat er sprake is van veranderingen in de hulpverlening, indien er redenen zijn dat andere zorg beter aansluit. Dit kan impact hebben op gezinnen en ook op professionals. Ik herken het beeld niet dat jeugdprofessionals om die reden de sector verlaten.
Hoe reflecteert u op de opmerkingen van de FNV dat ook de bezuinigingen op onderwijs een reden kunnen zijn voor de toename van jeugdhulp? Wat vindt u van de opmerkingen van de FNV dat gemeenten niet zouden moeten vooruitlopen? Bent u bereid om snel duidelijkheid te geven?
Ik deel de achterliggende gedachte van de FNV dat onderwijs van groot belang is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Kinderen die thuis komen te zitten omdat ze uitvallen op school doen vaker een beroep op jeugdhulp. De commissie van Van Ark heeft in haar advies ook erkend dat jeugdzorgproblematiek zijn oorsprong vaak vindt in andere domeinen. Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit volgt dat de toegenomen vraag naar jeugdhulp deels te herleiden is tot de bezuinigingen op onderwijs.
Rijk en gemeenten delen de wens om de jeugdzorg voor de toekomst houdbaar en beheersbaar te maken. De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl. waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten.
Hoeveel aanbieders zijn afgelopen jaar gecontacteerd door de Jeugdautoriteit omdat ze continuïteitsrisico’s voorzien? Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren? In hoeverre wordt u actief op de hoogte gebracht wanneer de financiële problemen van jeugdhulpaanbieders dusdanig groot zijn dat de Jeugdautoriteit in actie komt?
De Jeugdautoriteit monitort in het kader van vroegsignalering continu jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op financiële gezondheid door middel van haar Early Warning System. Daarnaast acteert zij op signalen en voert zij toetsgesprekken om mogelijke continuïteitsrisico’s te identificeren. Wanneer sprake is van ernstige continuïteitsrisico’s, wordt, indien sprake is van cruciale jeugdhulp, samen met gemeenten/regio’s en de aanbieder aan de hand van het Draaiboek Bevordering Continuïteit Jeugdzorg gewerkt aan een duurzaam herstel. In 2024 ging dit om 17 jeugdhulpaanbieders. Dit aantal is stabiel de afgelopen jaren. VWS en de Jeugdautoriteit hebben regulier overleg waarin de Jeugdautoriteit VWS bijpraat over lopende casuïstiek en continuïteitsrisico’s.
Is aan de hand daarvan ook een beeld te maken van het aantal hulpverleners met onzekerheid over hun baan en het aantal kinderen en gezinnen van wie hulp dreigt te verdwijnen?
Gemeenten en aanbieders hebben als opdrachtgevende en contracterende partijen inzicht per casus. Een totaalbeeld is niet beschikbaar.
Het bericht 'Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-artikel «Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik vind het positief en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in kwetsbare posities te helpen en zo ook zorgen dat zij niet van de radar verdwijnen. Het zijn vaak jongeren waarbij het leven zacht gezegd niet heeft meegezeten en die al heel jong voor zichzelf moeten zorgen. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van tijdelijk (extra) ondersteuning voor deze doelgroep, om hen zo te helpen werken aan de toekomst richting werk of studie. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Erkent u dat er op dit moment een enorm maatschappelijk probleem is van 350.000 jongeren die serieuze problemen ondervinden op weg naar volwassenheid?
Uit de Toolkit 16–272 blijkt dat naar schatting 15% van de jongeren, ca. 350.000 zich in meer of mindere mate in een kwetsbare positie bevindt. Zij hebben meer ondersteuning nodig bij de overgang van jeugd naar volwassenheid. Daar heeft het Rijk aandacht voor. Bijvoorbeeld door het aanbieden van financiële educatie op scholen met de meest kwetsbare kinderen. Hiermee wordt beoogd geldzorgen op latere leeftijd te voorkomen.
Het Ministerie van VWS werkt aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd waarin gemeenten en jeugdhulpaanbieders zich committeren om samen met jongeren een tijdig toekomstsperspectief te formuleren over alle leefgebieden (Big five: wonen, werk/school, inkomen, zorg en support). Hier wordt in samenwerking met de VNG, gemeenten en betrokken partijen in het veld uitvoering aan gegeven. Ook in het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis (2013–2030) zijn jongeren een speciale aandachtsgroep.
In december 2024 heeft de Staatssecretaris van VWS, mede namens de ministeries van SZW en VRO, de actie-agenda Voorkomen van jongerendakloosheid (16–27) met de Kamer gedeeld, als addendum bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid.
De actie-agenda is een oproep aan iedere partner, van woningcorporatie tot uitvoerende professional, en van gemeente tot Rijk om op verschillende leefgebieden en domeinen tot actie te komen om dakloosheid onder jongeren te voorkomen en terug te dringen3.
Vanuit het Ministerie van SZW is de kostendelersnorm in de Participatiewet, Toeslagenwet en Anw per 1 januari 2023 gewijzigd, waardoor jongeren tot 27 jaar niet meer als kostendelers worden aangemerkt voor hun huisgenoten. Met deze maatregel is onder andere beoogd jongerendakloosheid te verminderen. Verder wil ik met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans4 gemeenten meer ruimte geven om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Bijvoorbeeld door de aanvulling op de bijstandsnorm die geldt voor jongeren vanaf 18 tot 21 jaar (jongerennorm) te harmoniseren. De gemeente kan dan, in aanvulling op de jongerennorm, 701 euro per maand aan extra algemene bijstand toekennen wanneer een bijstandsgerechtigde jongere redelijkerwijs geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente het bedrag verhogen. Ook voorziet het wetsvoorstel in het opnemen van een «kan»-bepaling bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar, waarmee de gemeente de mogelijkheid krijgt om in knellende situaties zoals (dreigende) dakloosheid af te zien van toepassing van de vierwekenzoektermijn. En de vrijlating van inkomen uit bijverdiensten wordt deels mogelijk voor jongeren tot 27 jaar. Met spoor 2 van het traject Participatiewet in balans werk ik aan het eenvoudiger en toegankelijker maken van inkomensondersteuning in de Participatiewet, waarbij ook specifiek aandacht is voor de doelgroep jongeren in een kwetsbare positie.
Ziet u dat deze interventie van het Bouwdepot een oplossing kan zijn voor een deel van deze doelgroep kijkend naar de resultaten van pilots?
Onderzoeken naar de evaluatie van de pilots in Eindhoven laten zien dat een deel van de aan de pilot Bouwdepot deelnemende jongeren op diverse leefgebieden stappen hebben gezet, en dat is natuurlijk positief. De resultaten zijn echter gebaseerd op een zeer beperkt aantal jongeren en de veranderingen in de levens van de jongeren zijn niet direct toe te schrijven aan het Bouwdepot5. Het bieden van een periode van financiële rust kan met begeleiding bijdragen aan het creëren van mentale ruimte voor de verwerking van trauma’s en het op orde brengen van levens. Ik vind het daarom belangrijk dat gemeenten, binnen de wettelijke kaders, zoeken naar mogelijkheden om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te ondersteunen. De Participatiewet biedt hiertoe al veel ruimte. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet.
Een voorbeeld is de gemeente Zwolle; zij bieden jongeren in een te starten pilot financiële rust en ruimte, binnen de regels van de Participatiewet.
Samen met Divosa en de VNG werk ik dan ook aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. De handreiking stelt gemeenten nog beter in staat om de ruimte die de wet al biedt te benutten. Hierover zal ik uw Kamer en gemeenten voor het einde van de zomer in Gemeentenieuws SZW informeren.
Kunt u uitleggen waarom u een initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld ontmoedigt die bewezen effectief is en waar gemeenten, hulpverleners en jongeren enthousiast over zijn? Waarom kiest u er niet voor om er juist alles aan te doen om deze interventie op te schalen, ook gelet op de eenvoud en uitvoerbaarheid van de interventie?
Ik vind het goed en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in een kwetsbare positie extra te ondersteunen wanneer zij dit nodig hebben. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van ondersteuning voor deze zeer kwetsbare doelgroep, om hen zo te helpen werken aan hun toekomst. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. De mogelijkheden die de Participatiewet biedt worden (nog) niet altijd volledig door gemeenten benut. Samen met Divosa en de VNG werk ik aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. Via spoor 3 van het traject Participatiewet in balans wordt daarnaast ook gewerkt aan het versterken van het vakmanschap in de uitvoering van de Participatiewet.
Daar waar signalen erop wijzen dat het vangnet van de Participatiewet ontoereikend is, of sprake is van disbalans tussen rechten en plichten, werken we aan verbeteringen. Bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Participatiewet in balans (spoor 1) en met de herziening van de Participatiewet (spoor 2).
De Participatiewet geeft de kaders voor de wijze waarop een gemeente financiële ondersteuning kan en mag bieden. Financiële ondersteuning voor het levensonderhoud door gemeenten buiten de kaders van de Participatiewet is doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ook wanneer dit gebeurt via een derde. Indien een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld aangestuurd en gefinancierd wordt met gelden van de betreffende gemeenten, leidt dit tot de conclusie dat er sprake is van het lokaal toepassen van inkomenspolitiek die het rijksinkomensbeleid doorkruist.
De gemeente heeft een zekere mate van autonomie bij de invulling van het eigen beleid, maar dat gaat voor wat betreft het voeren van inkomensbeleid niet verder dan de ruimte die in formele wetgeving wordt geboden: de Participatiewet (als laatste vangnet). Het lokaal toepassen van inkomenspolitiek creëert een loterij wie wel of niet geholpen wordt binnen een gemeente. Ook kan er rechtsongelijkheid tussen gemeenten ontstaan. In 2021 nam SZW het standpunt reeds in dat gemeenten de ondersteuning door een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld niet mogen financieren en uitvoeren. Dit standpunt was mede gebaseerd op een juridische analyse van de landsadvocaat. De analyse is als bijlage bijgevoegd.
In het belang van de jongeren die al deelnamen aan de gemeentelijke pilots, hebben deze pilots doorgang gevonden. In Gemeentenieuws SZW 2024–56 heb ik gemeenten opgeroepen door te gaan met de ondersteuning, maar deze nu wel vorm te gaan geven binnen de kaders van de wet. En nieuwe initiatieven moeten worden vormgegeven binnen de kaders van de wet. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte. Hierover heeft het ministerie met de Stichting, en met diverse deelnemende en in de aanpak geïnteresseerde gemeenten, gesproken en er vinden nog steeds gesprekken plaats.
Past dit initiatief niet juist bij het streven van het kabinet, om meer maatwerk en vertrouwen toe te passen binnen de sociale zekerheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via (betaald) werk, want werk is meer dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet lukt, dan is er een vangnet nodig waar je op kunt terugvallen. Dat geldt bij uitstek voor de Participatiewet: dit is het vangnet van ons stelsel van sociale zekerheid en daarmee van groot belang voor mensen die anders niet in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. Dat geldt dus zeker ook voor jongeren in een kwetsbare positie. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om deze jongeren te ondersteunen. Door het toepassen van maatwerk binnen deze wettelijke kaders voorkomen we bovendien te grote verschillen in de manier waarop mensen geholpen worden. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet. Eerder noemde ik de gemeente Zwolle al als voorbeeld.
De rijksbrede beweging richting vertrouwen, eenvoud en menselijke maat moet nog beter worden verankerd in de Participatiewet. Daarom werk ik in spoor 2 van Participatiewet in balans aan beleidsopties om de wet fundamenteel te herzien. Daarbij is ook aandacht voor de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen van de bouwdepot-aanpak bezie ik in dit kader.
Tijdens het debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei u over dit initiatief dat u het een heel sympathiek idee vindt. Waarom roept u de gemeenten op het matje in plaats van hen te helpen deze interventie mogelijk te maken?
Ik heb inderdaad sympathie voor de doelstelling om jongeren in een kwetsbare positie te helpen, die gemeenten en de Stichting met haar aanpak nastreven. Het is belangrijk om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen en hen te helpen werken aan de toekomst. Maar, zoals ik al eerder in de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, de hulp moet wel passen binnen de kaders van de wet en rekening houden met het vangnetprincipe van de bijstand. Hierover is ook met diverse gemeenten gesproken en vinden nog gesprekken plaats. Ook met gemeenten die ervoor kiezen op een eigen wijze binnen wettelijke bestaande kaders jongeren te ondersteunen en te helpen, ook gericht op duurzaam werk. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen.
Gemeenten kunnen per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. Wat echter echt niet kan is het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Niemand mag onbeperkt bijverdienen naast de bijstand – dat past niet bij het vangnetkarakter. Wel vind ik het belangrijk dat er een vorm van vrijlating van inkomen uit bijverdiensten mogelijk wordt voor jongeren tot 27 jaar. Dit wordt beoogd met het Wetsvoorstel Participatiewet in Balans (spoor 1).
Door ondersteuning binnen de kaders van de wet vorm te geven kan in principe iedere jongere die deze of vergelijkbare hulp nodig heeft hiervoor in aanmerking komen. Daarnaast kunnen ook andere mensen in een zeer kwetsbare positie op deze manier geholpen worden. Dit gelijkheidsbeginsel vormt samen met het beginsel van rechtszekerheid een belangrijk principe binnen de sociale zekerheid. Een voordeel van het leveren van maatwerk binnen de wettelijke kaders, is dat ook beter kan worden bepaald wat jongeren nodig hebben. Zo hoeft niet vast te worden gehouden aan een vast bedrag of vooraf bepaalde duur van de ondersteuning, zoals bij de bouwdepot-aanpak het geval is.
In het bericht zegt u dat er aanpassingen nodig zijn voor het project van stichting Bouwdepot en dat u dit landelijk wil regelen.2 Bent u bereid om de wet aan te passen zodat het zonder ontmoedigingsbeleid kan worden voortgezet?
Zoals gezegd ben ik met verschillende gemeenten in gesprek. Als blijkt dat er specifieke beperkingen zijn waarin de wet niet voorziet, dan ben ik bereid om te kijken naar mogelijkheden. Deze heb ik nog niet gehoord. Op sommige onderdelen ben ik echter niet bereid om de wet aan te passen om de bouwdepot-aanpak in deze huidige vorm mogelijk te maken. Het afwijkend behandelen van een van een specifieke groep, zowel wat de norm als wat verplichtingen betreft, ten opzichte van andere (kwetsbare) groepen die binnen de Participatiewet vallen en zonder verder een individuele beoordeling, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Ik heb aangegeven dat gemeenten deze interventie moeten aanpassen, omdat de huidige vormgeving van de aanpak niet past binnen de kaders van de wet. Een onderdeel van de Bouwdepot-aanpak is bijvoorbeeld het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Dit ondermijnt het vangnetkarakter van de Participatiewet. Als de aanpak op dit punt wordt aangepast, kan deze worden vormgegeven binnen de kaders van de Participatiewet. Dit gebeurt al bij een aantal gemeenten. Deze vorm van ondersteuning, maatwerk in de Participatiewet, juich ik van harte toe. SZW is ook bereid hier met gemeenten over door te praten en hierover mee te denken. De Participatiewet hoeft hiervoor niet te worden aangepast. Gemeenten kunnen de stichting het Bouwdepot inschakelen voor advies bij alle aanvullende ondersteuning, zorg en hulp die de jongeren nodig hebben of om de begeleiders van deze jongeren te ondersteunen.
Kunt u aangeven hoe de interventie van het Bouwdepot wel in de herziene P-wet (Participatiewet) kan worden ingepast? Wat is hiervoor nodig?
In spoor 2 wordt fundamenteler gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden opgebouwd. Daarbij is ook aandacht voor de normensystematiek en voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen uit de verschillende initiatieven die gemeenten nemen om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen zal ik in dit kader bezien. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording op de vorige vraag, waarin ik heb aangegeven dat bij aanpassing van de interventie de wet niet hoeft te worden aangepast.
Bent u bereid om het voortouw te nemen om deze wettelijke ruimte te creëren voor zulke maatschappelijke interventies vanuit het maatschappelijk middenveld?
Zoals gezegd ben ik met gemeenten in gesprek en ook leg ik regelmatig in het land werkbezoeken af waar ik verschillende aanpakken hoor hoe gemeenten mensen ondersteunen. Daarbij sta ik altijd open voor signalen hoe het ook beter kan. Maar ik zie geen mogelijkheden om wettelijke ruimte te creëren voor maatschappelijke interventies die haaks staan op het rijksinkomensbeleid. En ook niet voor interventies die het vangnetprincipe van de bijstand ondermijnen; «onbeperkt» bijverdienen naast een bijstandsuitkering vind ik in dit kader bijvoorbeeld onwenselijk. Op basis van de huidige wet is maatwerk mogelijk om jongeren te ondersteunen. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans vergroot de mogelijkheid voor gemeenten om jongeren te kunnen ondersteunen. Ik kijk met deelnemende gemeenten naar opties om binnen wettelijke kaders verdere mogelijkheden te bieden voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie.
Kunt u de bovenstaande vragen een voor een beantwoorden voor de plenaire behandeling van Participatiewet in balans.3
Ja.
De uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie- Van Ark en de Hervormingsagenda Jeugd |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Herkent u de structurele problemen in de jeugdzorg zoals geschetst in het rapport van de Commissie-Van Ark? Welke knelpunten uit het rapport ziet u als meest urgent?
Het beeld dat verbeteringen nodig zijn in het jeugdzorgstelsel om jongeren weerbaar te laten opgroeien en kwetsbare kinderen sneller passende hulp te bieden deel ik. En die verbeteringen zitten zoals de Commissie Van Ark schetst op verschillende thema’s, zoals het versterken van de rol van de lokale teams en toegang, het scherper duiden van de jeugdhulpplicht, het terugdringen van residentiële jeugdhulp, het verbeteren van de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg en het verbeteren van het inzicht in het stelsel. Verbeteringen op al deze vlakken zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het stelsel beter gaat functioneren en jeugdzorg beter beschikbaar is voor kinderen in kwetsbare situaties. Ook moet de houdbaarheid van het stelsel voor de toekomst worden geborgd. Op basis van de afspraken in de Hervormingsagenda wordt hier door partijen ook hard aan gewerkt. Tegelijkertijd herken ik ook het standpunt van de Deskundigencommissie dat de Hervormingsagenda een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is te zorgen dat jongeren weerbaar opgroeien en de instroom in de jeugdzorg afneemt. Daarvoor moet breder worden gekeken dan naar alleen het jeugdzorgstelsel. Denk bijvoorbeeld aan bestaanszekerheid, de woonsituatie van het gezin en ggz-problematiek bij de ouder(s). Op dit moment zijn wij met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Dit wordt betrokken bij de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk, in ieder geval voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Herkent u de conclusie van de onafhankelijke Commissie-Van Ark dat de huidige afspraken over de financiële risicoverdeling tussen het Rijk en gemeenten mogelijk ontoereikend zijn? Zo ja, wat gaat u uw ministerie vragen te doen om de financiële risicoverdeling te verbeteren?
Het was onderdeel van de opdracht van de Deskundigencommissie op basis van de in de Hervormingsagenda genoemde kaders advies uit te brengen over hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. De commissie oordeelt dat de afgesproken principes tussen Rijk en VNG onvoldoende sturend zijn om de verliezen op de jeugdzorg te kunnen toedelen. Ik ken en herken de complexiteit van het voorliggende vraagstuk. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen, zowel inhoudelijk als financieel. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Bent u bekend met de zorgen van de VNG dat gemeenten onvoldoende middelen hebben om hun wettelijke taken adequaat uit te voeren, met name op het gebied van jeugdzorg1? Zo ja, welke stappen onderneemt u om tegemoet te komen aan deze zorgen?
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. De deskundigencommissie heeft hier ook uitspraken over gedaan. Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Deelt u het advies van de Commissie-Van Ark om gemeenten vijftig procent van de financiële tekorten in 2023 en 2024 zelf te laten dragen en dat dit ook doorwerkt in de komende jaren? Zo nee, welke alternatieven voor het dragen van de financiële tekorten overweegt u?
Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Hierop kan ik niet vooruitlopen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Hoe groot zou u inschatten dat de bezuinigingen op de jeugdzorg uitvallen? Welke factoren spelen volgens u een rol bij de uiteindelijke hoogte van de bezuinigingen?
De afgesproken bezuinigingen op de jeugdzorg zijn door dit kabinet stevig verkleind. Een eerdere besparingsopgave op de jeugdzorg van structureel 511 mln is afgeschaft. Wel ligt er nog de al eerder afgesproken besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. De deskundigencommissie heeft hier ook advies over uitgebracht. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Op welke onderdelen wilt u de Jeugdwet aanpassen?
Ter ondersteuning van de maatregelen in de Hervormingsagenda wordt gewerkt aan diverse wijzigingen van de Jeugdwet op het gebied van onder andere regionalisering, integere bedrijfsvoering, reikwijdte, data en monitoring en standaardisatie.
Bij uw Kamer zijn ingediend:
Daarnaast zijn in voorbereiding:
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van inkomensafhankelijke bijdragen van jeugdzorgregelingen? Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel? Zo nee, welke risico’s ziet u voor de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid van de jeugdzorg?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vormgeving van een dergelijke eigen bijdrage. Elke vormgeving kent zijn eigen effecten en voor- en nadelen. Het is dan ook niet zonder meer mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel.
Welke concrete stappen zet u om de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie-Van Ark te implementeren? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik u uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens op korte termijn te nemen wat betreft de herijking van financiële afspraken? Wat is het tijdspad voor de maatregelen die op korte termijn worden doorgevoerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie, waaronder de financiële adviezen, serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om structurele financiering voor gemeenten te waarborgen? Wordt overwogen om aanvullende middelen voor de Hervormingsagenda Jeugd beschikbaar te stellen vanuit de begroting van uw ministerie? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. Deze middelen zijn in de basis structureel toegevoegd aan het Gemeentefonds. Daarnaast zijn voor de komende jaren ook incidentele middelen beschikbaar. Voor de opvolging van het advies van de Deskundigencommissie geldt dat ik op dit moment met partijen in gesprek ben over hoe we deze gaan opvolgen. Dit loopt ook mee met de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat is de inzet van het kabinet in de gesprekken met medeoverheden?
Ik ben op dit moment nog in gesprek met partijen, waaronder het kabinet en de medeoverheden, over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 4 februari 2025 over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen?1
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het thema non-discriminatie en gelijke behandeling nog niet structureel is ingebed in de organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen? Welke stappen gaat u ondernemen om dit structureel te verbeteren?
Ik heb de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid over «non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen» op 18 februari 2025 aan uw Kamer aangeboden.2 Ik heb daarbij aangegeven dat de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende brief over jeugdbescherming. Ik verwacht deze brief in mei aan uw Kamer te zenden. In april is naar verwachting het eerste deelonderzoek naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming door het Verwey-Jonker Instituut ook gereed. De antwoorden op de vragen van het lid Bruyning over deze onderzoeken zal ik betrekken bij de inhoudelijke reactie.
Hoe kan het dat in een multiculturele samenleving die Nederland inmiddels geworden is dat de inspectie moet vaststellen dat cultuur-sensitieve hulp niet altijd voldoende aansluit op de behoefte van gezinnen met een migratieachtergrond? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders in de toekomst beter rekening houden met culturele achtergronden in hun hulpverlening?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het kan dat, zoals in de brief wordt beschreven, het risico dat vooroordelen en stigma’s over gezinnen binnen de jeugdbeschermingsketen blijven bestaan en doorwerken in dossiers? Op welke manier gaat u dit risico minimaliseren en zorgen voor objectieve besluitvorming? En daarmee voorkomen dat subjectieve beeldvorming niet leidt tot ongelijke behandeling?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat schriftelijke communicatie over het proces en de besluitvorming in de jeugdbeschermingsketen als ontoegankelijk wordt ervaren, vooral door gezinnen met een taalachterstand of een licht verstandelijke beperking? Bent u bereid richtlijnen op te stellen voor begrijpelijke communicatie binnen de keten?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de inspectie eens dat er een risico is dat richtlijnen, protocollen en instrumenten binnen de jeugdbeschermingsketen mogelijk nadelig uitwerken voor bepaalde groepen gezinnen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze richtlijnen en protocollen worden geëvalueerd en bijgesteld om discriminatie te voorkomen?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Herkent u het beeld dat de inspectie constateert dat gezinnen mogelijk een drempel ervaren om discriminatie aan te kaarten? Bent u bereid een laagdrempelig en onafhankelijk meldpunt op te zetten waar ouders signalen van discriminatie binnen de jeugdbeschermingsketen kunnen melden?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden de aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (JenV) meegenomen in het wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming van kwetsbare gezinnen in de jeugdbeschermingsketen?
De aandachtspunten van de Inspectie Justitie en Veiligheid gaan over gericht beleid en scholing, personeelsbeleid, het aanbieden van cultuur-sensitieve hulp, transparante besluitvorming en het voortbouwen op elkaars informatie waardoor beelden blijven bestaan, toegankelijke communicatie en sensitiviteit voor de effecten van richtlijnen, protocollen en instrumenten die nadelig kunnen uitpakken. Ten slotte gaat het over het laagdrempelig melden van discriminatie. De aandachtspunten worden niet rechtstreeks meegenomen in het wetsvoorstel. Het zijn belangrijke aandachtspunten maar leiden niet automatisch tot een wetswijziging. Ook hebben de aandachtspunten niet een directe link met de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel.
Kunt u aangeven op welke termijn u met concrete beleidsmaatregelen komt om de knelpunten die de inspectie heeft gesignaleerd aan te pakken?
Ik de brief van 18 februari 2025 heb ik aangegeven dat de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende brief over jeugdbescherming die naar verwachting in mei aan uw Kamer wordt verzonden.
Heeft u nog herinnering aan de eerder gestelde Kamervragen van 6 september 2024 en uw beantwoording van 8 oktober 2024 over het artikel in de Volkskrant «Onderzoek naar discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming hapert?2
Ja.
Klopt het dat, zoals uit de beantwoording van deze Kamervragen blijkt, het onderzoek naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming door het Verwey-Jonker Instituut nog altijd vertraagd is? Hoe kijkt u nu aan tegen de vertraging van het onderzoek door het Verwey-Jonker instituut aan en de lage urgentie die de raad kennelijk heeft met dit onderzoek, terwijl de inspectie juist grote zorgen uitspreekt?
Zoals in de beantwoording van 8 oktober 2024 op deze vragen is benoemd, vraagt het onderzoek naar discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, meer tijd dan bij de oorspronkelijke onderzoeksopzet is ingeschat. 4 Zorgvuldigheid en onafhankelijkheid staan hierbij voorop. Er is geen sprake van een «lage urgentie» bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport wordt naar verwachting in april door het Verwey-Jonker Instituut gepubliceerd en bevat de resultaten over de werkgeversrol en een data-analyse van de dienstverlening van de RvdK aan cliënten.
Een reactie op de inzichten uit deze publicatie wordt, samen met de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid, opgenomen in de eerdergenoemde brief over jeugdbescherming die ik naar verwachting in mei aan uw Kamer zal toesturen.
Zou u kunnen reflecteren op uw eerdere beantwoording van de vragen van 6 september en indachtig de zorgwekkende constatering van de Inspectie JenV nogmaals willen langslopen en voorzien van de actuele status en uw visie hierop?
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen over het onderzoek naar de aanwezigheid en impact van discriminatie en vooroordelen binnen de Raad voor de Kinderbescherming heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeksopzet van het Verwey-Jonker Instituut. Verder heb ik aangegeven dat een onderzoek onder cliënten om een gedegen uitwerking vraagt, gelet op rechtsbescherming, zorgvuldigheid en privacy. Hier was meer tijd voor nodig dan ingeschat bij de onderzoeksopzet. Ook is nader toegelicht dat het Verwey-Jonker Instituut door de Raad voor de Kinderbescherming is gekozen vanwege hun specifieke expertise op het thema diversiteit en hun positie als onafhankelijke onderzoeksinstelling.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Dobbe/Westerveld, die de regering verzocht «om landelijke regie te pakken op de wijze van financiering en om beschikbaarheidsfinanciering de standaard te maken»?1
Hoe staat het inmiddels met het aangekondigde onderzoek naar de vraag «of het nodig is voor sommige zorgvormen beschikbaarheidsfinanciering in te stellen»?2
Wat is uw visie op het gebruik van beschikbaarheidsfinanciering in de jeugdzorg?
Deelt u de analyse dat dit van belang is om een stabiel aanbod van residentiële jeugdzorg te organiseren, met vaste bekende begeleiders voor jongeren?
Deelt u de analyse dat beschikbaarheidsfinanciering in de jeugdzorg van belang is om het aantal doorverhuizingen in de jeugdzorg te verminderen, doordat het de mogelijkheid kan bieden om jongeren één vaste woonplek te bieden, die losstaat van behandeling en waar jongeren na eventuele behandeling weer terug kunnen keren?
Het bericht ‘Malafide jeugdzorgmedewerkers ronselen jongeren voor criminaliteit: ’Ik heb zelfs een huis opgeblazen'' |
|
Patrick Crijns (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Malafide jeugdzorgmedewerkers ronselen jongeren voor criminaliteit: «Ik heb zelfs een huis opgeblazen»»1, en wat is daarop uw reactie?
Hoe verklaart u dat er ondanks eerdere signalen en waarschuwingen uit de sector nauwelijks toezicht is op de integriteit en kwalificaties van jeugdzorgmedewerkers, waardoor zij kwetsbare jongeren kunnen ronselen voor criminaliteit? Welke concrete verbetermaatregelen stelt u nu voor?
Bent u bereid om – samen met gemeenten en instellingen – per direct een onafhankelijk onderzoek te starten naar de omvang en ernst van criminele infiltratie binnen de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Wat is er bekend over de achtergrond van jeugdzorgmedewerkers die vermoedelijk doelbewust de sector zijn binnengedrongen om jongeren te misbruiken voor criminele activiteiten? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Kunt u aangeven hoeveel kinderen het slachtoffer zijn geworden van deze misdadige praktijken? Zo nee waarom niet?
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig en structureel probleem binnen de jeugdzorg, waarbij jongeren worden blootgesteld aan uitbuiting door mensen die hen juist zouden moeten beschermen? Zo ja, wat gaat u hier per direct tegen doen?
De BNNVARA-documentaire ‘Hoe familievloggers zoals de Bellinga’s hun kinderen in gevaar kunnen brengen’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire van het BNNVARA-programma BOOS over familievloggers?1
Welke regelgeving is er nu om het genereren van inkomsten door kinderen voor hun ouders tegen te gaan en voldoet deze volgens u?
Deelt u de conclusies van deskundigen dat het inzetten van jonge kinderen voor familievlogs slecht is voor het mentale welzijn, de gezondheid en de ontwikkeling van kinderen?
Wat gaat u doen om de ontwikkeling van kinderen te beschermen tegen ouders die hen op dergelijke wijze willen inzetten voor commerciële doeleinden?
Hoe rijmt u het dat kinderen onder de dertien helemaal niet op sociale media mogen, maar dat ouders hen daar wel opzetten?
Deelt u de conclusies van de Kinderombudsman dat er mogelijk sprake is van kinderarbeid en uitbuiting als het inkomen van het gezin afhankelijk is van familievloggen? Zo ja, wat doet u hieraan?
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat het recht op ontplooiing, vrije tijd en onderwijs van kinderen in het gedrang komt door het vloggen van hun ouders?
Wat gaat u doen om platforms aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om deze vorm van kinderarbeid tegen te gaan?
Het bericht dat de gemeente Haarlem ouders vraagt om minder of zelfs helemaal niet meer te werken om de vraag naar jeugdzorg in te dammen |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Haarlem ouders vraagt om minder of zelfs helemaal niet meer te werken om de vraag naar jeugdzorg in te dammen?1
In hoeverre is het een oplossing voor de problemen van kinderen als hun ouders minder gaan werken?
Worden hierdoor vanuit de overheid niet tegenstrijdige eisen aan ouders gesteld, aangezien mensen ook gestimuleerd worden om juist meer te werken?
Worden er garanties gedaan dat ouders niet vervolgens door bijvoorbeeld het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of een andere afdeling van de gemeente worden gevraagd meer te gaan werken, als zij op verzoek van de gemeente minder gaan werken?
Kan de eis aan ouders om minder te gaan werken of zelfs helemaal te stoppen met werken de gendergelijkheid en de economische zelfstandigheid van vrouwen schaden, door het risico dat vooral vrouwen minder gaan werken?
In hoeverre is er rekening gehouden met het feit dat het voor veel ouders financieel helemaal geen optie is om minder te gaan werken? Gaat de gemeente dan weggevallen inkomsten compenseren als ouders essentiële uitgaven niet meer kunnen betalen, doordat zij minder moesten gaan werken?
Waarop is überhaupt de aanname gebaseerd dat ouders makkelijk minder kunnen gaan werken, terwijl veel gezinnen nu al moeilijk rond kunnen komen?
In hoeverre hangt deze maatregel samen met de financiële druk op gemeente als gevolg van de structurele onderfinanciering van de jeugdzorg, de bezuinigingen die samenhangen met de hervormingsagenda jeugd en het ravijnjaar?
Het bericht ‘De Raad voor de Kinderbescherming komt al jaren onvoorbereid naar de rechter in Den Haag, en geeft zwaarwegend advies’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «De Raad voor de Kinderbescherming komt al jaren onvoorbereid naar de rechter in Den Haag, en geeft zwaarwegend advies»?1 Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel?
Welke taak heeft de Raad voor de Kinderbescherming in zittingen over conflictueuze echtscheidingen en omgangsregelingen? Kent u het verschil tussen een consultrol en een adviesrol? Wat houden beide rollen in?
Hoort er bij de taak van de Raad voor de Kinderbescherming wat u betreft dat het dossier wordt gelezen?
Hoe zwaar weegt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming doorgaans in dit soort zaken?
Hoe kan het dat in Den Haag anders wordt gehandeld dan in andere arrondissementen?
Hoeveel zaken zijn behandeld zonder dat de Raad voor de Kinderbescherming het dossier heeft gelezen?
Welke mogelijkheid hebben betrokken partijen om de beslissing van de rechter aan te vechten als zij weten dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zonder dossierkennis is gegeven?
Hoe kijkt u naar de huidige praktijk van rechtszaken over conflictscheidingen en omgangsregelingen? Welke verbeteringen wilt u hierin aanbrengen?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de Kinderbescherming in Den Haag over de manier waarop de rol van de Raad bij familierechtzaken goed kan worden ingevuld?
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen3 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Bezuinigingen op de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u het artikel in Tubantia over de bezuinigingen van gemeenten op jeugdzorg gelezen? Herkent u het beeld dat gemeenten bezuinigen op jeugdzorg?1
Ja
In hoeveel andere regio’s speelt dit probleem? Herkent u de worsteling van gemeenten die nu bezig zijn met hun financiële plannen voor komende jaren en voor wie onduidelijk is of er fors bezuinigd moet worden?
Ik herken de worsteling van gemeenten. De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten.
De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet nog middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat vindt u van het concrete voorbeeld in het artikel waarbij een hulpverlener werkt aan een onderzoek naar de mogelijke terugplaatsing bij de biologische ouders en dit plotseling moet stopzetten? Deelt u de mening dat het beoordelen van het hulptraject primair aan de professional is die de gezinnen kent?
Bij een kinderbeschermingsmaatregel voert de jeugdbeschermer de regie en zet in overleg met het gezin, de gemeenten en eventueel betrokken hulpverleners de nodige hulp en ondersteuning voor het gezin in. De gemeente is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van een passend jeugdhulpaanbod.
Deelt u de mening dat het plotseling stopzetten van hulpverlening, beschadigend kan zijn voor kinderen en hun familie, maar ook ingaat tegen het Kinderrechtenverdrag? In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk om te voorkomen dat hulp ineens wordt stopgezet vanwege financiële problemen?
Als hulp nodig is, moet de overheid de toegang tot voorzieningen waarborgen. Het is aan gemeenten of de verwijzer om hierin een zorgvuldige afweging te maken. Soms is een andere vorm meer passend of is hulp niet meer nodig, dan is het belangrijk goede afspraken te maken met het gezin over de wijze waarop de zorg wordt gewijzigd of afgebouwd. Zodat er geen onverwachte veranderingen ontstaan.
Deelt u de mening dat dit soort besluiten ook jeugdhulpverleners en jeugdbeschermers in een lastige positie brengt en als gevolg kan hebben dat zij teleurgesteld de sector verlaten, terwijl er juist personeelstekorten zijn?
Jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, aanbieders en gemeenten zetten in op passende zorg aan jeugdigen. In de praktijk kan het voorkomen dat er sprake is van veranderingen in de hulpverlening, indien er redenen zijn dat andere zorg beter aansluit. Dit kan impact hebben op gezinnen en ook op professionals. Ik herken het beeld niet dat jeugdprofessionals om die reden de sector verlaten.
Hoe reflecteert u op de opmerkingen van de FNV dat ook de bezuinigingen op onderwijs een reden kunnen zijn voor de toename van jeugdhulp? Wat vindt u van de opmerkingen van de FNV dat gemeenten niet zouden moeten vooruitlopen? Bent u bereid om snel duidelijkheid te geven?
Ik deel de achterliggende gedachte van de FNV dat onderwijs van groot belang is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Kinderen die thuis komen te zitten omdat ze uitvallen op school doen vaker een beroep op jeugdhulp. De commissie van Van Ark heeft in haar advies ook erkend dat jeugdzorgproblematiek zijn oorsprong vaak vindt in andere domeinen. Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit volgt dat de toegenomen vraag naar jeugdhulp deels te herleiden is tot de bezuinigingen op onderwijs.
Rijk en gemeenten delen de wens om de jeugdzorg voor de toekomst houdbaar en beheersbaar te maken. De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl. waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten.
Hoeveel aanbieders zijn afgelopen jaar gecontacteerd door de Jeugdautoriteit omdat ze continuïteitsrisico’s voorzien? Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren? In hoeverre wordt u actief op de hoogte gebracht wanneer de financiële problemen van jeugdhulpaanbieders dusdanig groot zijn dat de Jeugdautoriteit in actie komt?
De Jeugdautoriteit monitort in het kader van vroegsignalering continu jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op financiële gezondheid door middel van haar Early Warning System. Daarnaast acteert zij op signalen en voert zij toetsgesprekken om mogelijke continuïteitsrisico’s te identificeren. Wanneer sprake is van ernstige continuïteitsrisico’s, wordt, indien sprake is van cruciale jeugdhulp, samen met gemeenten/regio’s en de aanbieder aan de hand van het Draaiboek Bevordering Continuïteit Jeugdzorg gewerkt aan een duurzaam herstel. In 2024 ging dit om 17 jeugdhulpaanbieders. Dit aantal is stabiel de afgelopen jaren. VWS en de Jeugdautoriteit hebben regulier overleg waarin de Jeugdautoriteit VWS bijpraat over lopende casuïstiek en continuïteitsrisico’s.
Is aan de hand daarvan ook een beeld te maken van het aantal hulpverleners met onzekerheid over hun baan en het aantal kinderen en gezinnen van wie hulp dreigt te verdwijnen?
Gemeenten en aanbieders hebben als opdrachtgevende en contracterende partijen inzicht per casus. Een totaalbeeld is niet beschikbaar.
De schijnveiligheid van jongeren op sociale media |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Tieneraccounts maken Instagram niet direct «veilig»»1?
Deelt u de conclusies van het onderzoek? Kunt u afzonderlijk in gaan op de conclusies van de Consumentenbond?
Wat is uw reactie op de problemen die de Consumentenbond schetst rondom schermverslaving, een negatief zelfbeeld, en continue privacyschending door Instagram?
Zijn de conclusies van het Consumentenbond-onderzoek voor u aanleiding om Meta aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om jongeren daadwerkelijk te beschermen? Indien Meta «tieneraccounts» niet daadwerkelijk veilig maakt, welke gevolgen moet dat wat u betreft hebben?
Deelt u de mening van de indiener dat de online gezondheid van jongeren niet aan techgiganten moet worden overgelaten, maar een verantwoordelijkheid is van deskundigen en de overheid?
Welke verslavende ontwerpkeuzes kent Instagram? Kunt u deze op basis van onderzoek benoemen?
Vindt u dat een Digitale Kijkwijzer voor sociale media, die de vertrouwde methodiek volgt van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), een effectieve methode zou zijn om verslavende ontwerpkeuzes te onderzoeken en gebruikers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s daarvan?
Deelt u de mening dat het adverteren van een «tieneraccount» dat niet daadwerkelijk doet wat het belooft een vorm van schijnveiligheid biedt, en daarmee jongeren en ouders verkeerd informeert?
Erkent u dat het commerciële belang van techbedrijven om zo lang mogelijk de aandacht van een gebruiker te trekken, fundamenteel in strijd is met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid?
Vindt u het uitlegbaar dat techbedrijven überhaupt zelf de voorwaarden voor een tieneraccount mogen stellen, nu blijkt dat het niet doet wat het belooft en de belangen in de kern tegenstrijdig zijn?
Is de voorwaarde dat ouders zelf ook een Instagram-account moeten hebben om een tieneraccount in te stellen redelijk volgens u? Wat betekent dit voor ouders zonder Instagram-account?
Hoe bent u van plan om nationaal de schermtijd te verlagen? Welke maatregelen nemen andere EU-landen om hier op te sturen? Zijn deze maatregelen effectief?
Hoe gaat u de motie-Kathmann [Kamerstuk 26 643-1302], die vraagt om een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes, uitvoeren?
Welke EU-lidstaten delen de opvatting van de Tweede Kamer dat er een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes moet komen? Hoe trekt u samen met hen op?
Steunt u de komst van een ambitieuze en sterke Digital Fairness Act (DFA) zoals voorgesteld door de Europese Commissie?2 Zou deze volgens u een verbod op verslavende ontwerpkeuzes moeten bevatten?
Hoe reageert u op de uitspraken van de regering-Trump dat de Digital Services Act (DSA) niet verenigbaar is met Amerikaanse waarden?3
Zal u in Europees verband blijvend en ondubbelzinnig aandringen op maximale naleving, handhaving en waar nodig versteviging van digitale wetgeving, ongeacht politieke druk vanuit de Verenigde Staten?
Indien de regering-Trump wél aandringt op het afzwakken van Europese regelgeving, welke conclusie verbindt u daar in het uiterste geval aan? Bent u bereid om sociale media apps die willens en wetens EU-wetten niet naleven in het uiterste geval geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het verhogen van de minimumleeftijd voor sociale media, nationaal of Europees, ook een vorm van schijnveiligheid biedt? Deelt u de mening van de indiener dat de oplossing ligt in een combinatie van niet-bindend wetenschappelijk advies en keiharde Europese regulering van sociale media apps?
Hoe gaat u komen tot nationale adviesleeftijden voor verschillende sociale media apps? Welke expertise betrekt u bij het maken van deze adviezen?
Wat is de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het maken van gezaghebbend gezondheidsadvies over schermtijd bij verschillende leeftijden en verschillende soorten schermtijd? Bent u bereid om het RIVM nauw te betrekken bij het maken van de nationale adviezen?
Hoe gaat u de gezaghebbende adviezen van Nederlandse experts inzetten om tot een uniforme Europese informatievoorziening over de gezondheidseffecten van sociale media apps te komen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie- Van Ark en de Hervormingsagenda Jeugd |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Herkent u de structurele problemen in de jeugdzorg zoals geschetst in het rapport van de Commissie-Van Ark? Welke knelpunten uit het rapport ziet u als meest urgent?
Het beeld dat verbeteringen nodig zijn in het jeugdzorgstelsel om jongeren weerbaar te laten opgroeien en kwetsbare kinderen sneller passende hulp te bieden deel ik. En die verbeteringen zitten zoals de Commissie Van Ark schetst op verschillende thema’s, zoals het versterken van de rol van de lokale teams en toegang, het scherper duiden van de jeugdhulpplicht, het terugdringen van residentiële jeugdhulp, het verbeteren van de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg en het verbeteren van het inzicht in het stelsel. Verbeteringen op al deze vlakken zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het stelsel beter gaat functioneren en jeugdzorg beter beschikbaar is voor kinderen in kwetsbare situaties. Ook moet de houdbaarheid van het stelsel voor de toekomst worden geborgd. Op basis van de afspraken in de Hervormingsagenda wordt hier door partijen ook hard aan gewerkt. Tegelijkertijd herken ik ook het standpunt van de Deskundigencommissie dat de Hervormingsagenda een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is te zorgen dat jongeren weerbaar opgroeien en de instroom in de jeugdzorg afneemt. Daarvoor moet breder worden gekeken dan naar alleen het jeugdzorgstelsel. Denk bijvoorbeeld aan bestaanszekerheid, de woonsituatie van het gezin en ggz-problematiek bij de ouder(s). Op dit moment zijn wij met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Dit wordt betrokken bij de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk, in ieder geval voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Herkent u de conclusie van de onafhankelijke Commissie-Van Ark dat de huidige afspraken over de financiële risicoverdeling tussen het Rijk en gemeenten mogelijk ontoereikend zijn? Zo ja, wat gaat u uw ministerie vragen te doen om de financiële risicoverdeling te verbeteren?
Het was onderdeel van de opdracht van de Deskundigencommissie op basis van de in de Hervormingsagenda genoemde kaders advies uit te brengen over hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. De commissie oordeelt dat de afgesproken principes tussen Rijk en VNG onvoldoende sturend zijn om de verliezen op de jeugdzorg te kunnen toedelen. Ik ken en herken de complexiteit van het voorliggende vraagstuk. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen, zowel inhoudelijk als financieel. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Bent u bekend met de zorgen van de VNG dat gemeenten onvoldoende middelen hebben om hun wettelijke taken adequaat uit te voeren, met name op het gebied van jeugdzorg1? Zo ja, welke stappen onderneemt u om tegemoet te komen aan deze zorgen?
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. De deskundigencommissie heeft hier ook uitspraken over gedaan. Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Deelt u het advies van de Commissie-Van Ark om gemeenten vijftig procent van de financiële tekorten in 2023 en 2024 zelf te laten dragen en dat dit ook doorwerkt in de komende jaren? Zo nee, welke alternatieven voor het dragen van de financiële tekorten overweegt u?
Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Hierop kan ik niet vooruitlopen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Hoe groot zou u inschatten dat de bezuinigingen op de jeugdzorg uitvallen? Welke factoren spelen volgens u een rol bij de uiteindelijke hoogte van de bezuinigingen?
De afgesproken bezuinigingen op de jeugdzorg zijn door dit kabinet stevig verkleind. Een eerdere besparingsopgave op de jeugdzorg van structureel 511 mln is afgeschaft. Wel ligt er nog de al eerder afgesproken besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. De deskundigencommissie heeft hier ook advies over uitgebracht. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Op welke onderdelen wilt u de Jeugdwet aanpassen?
Ter ondersteuning van de maatregelen in de Hervormingsagenda wordt gewerkt aan diverse wijzigingen van de Jeugdwet op het gebied van onder andere regionalisering, integere bedrijfsvoering, reikwijdte, data en monitoring en standaardisatie.
Bij uw Kamer zijn ingediend:
Daarnaast zijn in voorbereiding:
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van inkomensafhankelijke bijdragen van jeugdzorgregelingen? Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel? Zo nee, welke risico’s ziet u voor de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid van de jeugdzorg?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vormgeving van een dergelijke eigen bijdrage. Elke vormgeving kent zijn eigen effecten en voor- en nadelen. Het is dan ook niet zonder meer mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel.
Welke concrete stappen zet u om de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie-Van Ark te implementeren? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik u uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens op korte termijn te nemen wat betreft de herijking van financiële afspraken? Wat is het tijdspad voor de maatregelen die op korte termijn worden doorgevoerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie, waaronder de financiële adviezen, serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om structurele financiering voor gemeenten te waarborgen? Wordt overwogen om aanvullende middelen voor de Hervormingsagenda Jeugd beschikbaar te stellen vanuit de begroting van uw ministerie? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. Deze middelen zijn in de basis structureel toegevoegd aan het Gemeentefonds. Daarnaast zijn voor de komende jaren ook incidentele middelen beschikbaar. Voor de opvolging van het advies van de Deskundigencommissie geldt dat ik op dit moment met partijen in gesprek ben over hoe we deze gaan opvolgen. Dit loopt ook mee met de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat is de inzet van het kabinet in de gesprekken met medeoverheden?
Ik ben op dit moment nog in gesprek met partijen, waaronder het kabinet en de medeoverheden, over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-artikel «Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik vind het positief en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in kwetsbare posities te helpen en zo ook zorgen dat zij niet van de radar verdwijnen. Het zijn vaak jongeren waarbij het leven zacht gezegd niet heeft meegezeten en die al heel jong voor zichzelf moeten zorgen. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van tijdelijk (extra) ondersteuning voor deze doelgroep, om hen zo te helpen werken aan de toekomst richting werk of studie. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Erkent u dat er op dit moment een enorm maatschappelijk probleem is van 350.000 jongeren die serieuze problemen ondervinden op weg naar volwassenheid?
Uit de Toolkit 16–272 blijkt dat naar schatting 15% van de jongeren, ca. 350.000 zich in meer of mindere mate in een kwetsbare positie bevindt. Zij hebben meer ondersteuning nodig bij de overgang van jeugd naar volwassenheid. Daar heeft het Rijk aandacht voor. Bijvoorbeeld door het aanbieden van financiële educatie op scholen met de meest kwetsbare kinderen. Hiermee wordt beoogd geldzorgen op latere leeftijd te voorkomen.
Het Ministerie van VWS werkt aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd waarin gemeenten en jeugdhulpaanbieders zich committeren om samen met jongeren een tijdig toekomstsperspectief te formuleren over alle leefgebieden (Big five: wonen, werk/school, inkomen, zorg en support). Hier wordt in samenwerking met de VNG, gemeenten en betrokken partijen in het veld uitvoering aan gegeven. Ook in het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis (2013–2030) zijn jongeren een speciale aandachtsgroep.
In december 2024 heeft de Staatssecretaris van VWS, mede namens de ministeries van SZW en VRO, de actie-agenda Voorkomen van jongerendakloosheid (16–27) met de Kamer gedeeld, als addendum bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid.
De actie-agenda is een oproep aan iedere partner, van woningcorporatie tot uitvoerende professional, en van gemeente tot Rijk om op verschillende leefgebieden en domeinen tot actie te komen om dakloosheid onder jongeren te voorkomen en terug te dringen3.
Vanuit het Ministerie van SZW is de kostendelersnorm in de Participatiewet, Toeslagenwet en Anw per 1 januari 2023 gewijzigd, waardoor jongeren tot 27 jaar niet meer als kostendelers worden aangemerkt voor hun huisgenoten. Met deze maatregel is onder andere beoogd jongerendakloosheid te verminderen. Verder wil ik met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans4 gemeenten meer ruimte geven om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Bijvoorbeeld door de aanvulling op de bijstandsnorm die geldt voor jongeren vanaf 18 tot 21 jaar (jongerennorm) te harmoniseren. De gemeente kan dan, in aanvulling op de jongerennorm, 701 euro per maand aan extra algemene bijstand toekennen wanneer een bijstandsgerechtigde jongere redelijkerwijs geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente het bedrag verhogen. Ook voorziet het wetsvoorstel in het opnemen van een «kan»-bepaling bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar, waarmee de gemeente de mogelijkheid krijgt om in knellende situaties zoals (dreigende) dakloosheid af te zien van toepassing van de vierwekenzoektermijn. En de vrijlating van inkomen uit bijverdiensten wordt deels mogelijk voor jongeren tot 27 jaar. Met spoor 2 van het traject Participatiewet in balans werk ik aan het eenvoudiger en toegankelijker maken van inkomensondersteuning in de Participatiewet, waarbij ook specifiek aandacht is voor de doelgroep jongeren in een kwetsbare positie.
Ziet u dat deze interventie van het Bouwdepot een oplossing kan zijn voor een deel van deze doelgroep kijkend naar de resultaten van pilots?
Onderzoeken naar de evaluatie van de pilots in Eindhoven laten zien dat een deel van de aan de pilot Bouwdepot deelnemende jongeren op diverse leefgebieden stappen hebben gezet, en dat is natuurlijk positief. De resultaten zijn echter gebaseerd op een zeer beperkt aantal jongeren en de veranderingen in de levens van de jongeren zijn niet direct toe te schrijven aan het Bouwdepot5. Het bieden van een periode van financiële rust kan met begeleiding bijdragen aan het creëren van mentale ruimte voor de verwerking van trauma’s en het op orde brengen van levens. Ik vind het daarom belangrijk dat gemeenten, binnen de wettelijke kaders, zoeken naar mogelijkheden om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te ondersteunen. De Participatiewet biedt hiertoe al veel ruimte. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet.
Een voorbeeld is de gemeente Zwolle; zij bieden jongeren in een te starten pilot financiële rust en ruimte, binnen de regels van de Participatiewet.
Samen met Divosa en de VNG werk ik dan ook aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. De handreiking stelt gemeenten nog beter in staat om de ruimte die de wet al biedt te benutten. Hierover zal ik uw Kamer en gemeenten voor het einde van de zomer in Gemeentenieuws SZW informeren.
Kunt u uitleggen waarom u een initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld ontmoedigt die bewezen effectief is en waar gemeenten, hulpverleners en jongeren enthousiast over zijn? Waarom kiest u er niet voor om er juist alles aan te doen om deze interventie op te schalen, ook gelet op de eenvoud en uitvoerbaarheid van de interventie?
Ik vind het goed en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in een kwetsbare positie extra te ondersteunen wanneer zij dit nodig hebben. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van ondersteuning voor deze zeer kwetsbare doelgroep, om hen zo te helpen werken aan hun toekomst. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. De mogelijkheden die de Participatiewet biedt worden (nog) niet altijd volledig door gemeenten benut. Samen met Divosa en de VNG werk ik aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. Via spoor 3 van het traject Participatiewet in balans wordt daarnaast ook gewerkt aan het versterken van het vakmanschap in de uitvoering van de Participatiewet.
Daar waar signalen erop wijzen dat het vangnet van de Participatiewet ontoereikend is, of sprake is van disbalans tussen rechten en plichten, werken we aan verbeteringen. Bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Participatiewet in balans (spoor 1) en met de herziening van de Participatiewet (spoor 2).
De Participatiewet geeft de kaders voor de wijze waarop een gemeente financiële ondersteuning kan en mag bieden. Financiële ondersteuning voor het levensonderhoud door gemeenten buiten de kaders van de Participatiewet is doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ook wanneer dit gebeurt via een derde. Indien een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld aangestuurd en gefinancierd wordt met gelden van de betreffende gemeenten, leidt dit tot de conclusie dat er sprake is van het lokaal toepassen van inkomenspolitiek die het rijksinkomensbeleid doorkruist.
De gemeente heeft een zekere mate van autonomie bij de invulling van het eigen beleid, maar dat gaat voor wat betreft het voeren van inkomensbeleid niet verder dan de ruimte die in formele wetgeving wordt geboden: de Participatiewet (als laatste vangnet). Het lokaal toepassen van inkomenspolitiek creëert een loterij wie wel of niet geholpen wordt binnen een gemeente. Ook kan er rechtsongelijkheid tussen gemeenten ontstaan. In 2021 nam SZW het standpunt reeds in dat gemeenten de ondersteuning door een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld niet mogen financieren en uitvoeren. Dit standpunt was mede gebaseerd op een juridische analyse van de landsadvocaat. De analyse is als bijlage bijgevoegd.
In het belang van de jongeren die al deelnamen aan de gemeentelijke pilots, hebben deze pilots doorgang gevonden. In Gemeentenieuws SZW 2024–56 heb ik gemeenten opgeroepen door te gaan met de ondersteuning, maar deze nu wel vorm te gaan geven binnen de kaders van de wet. En nieuwe initiatieven moeten worden vormgegeven binnen de kaders van de wet. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte. Hierover heeft het ministerie met de Stichting, en met diverse deelnemende en in de aanpak geïnteresseerde gemeenten, gesproken en er vinden nog steeds gesprekken plaats.
Past dit initiatief niet juist bij het streven van het kabinet, om meer maatwerk en vertrouwen toe te passen binnen de sociale zekerheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via (betaald) werk, want werk is meer dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet lukt, dan is er een vangnet nodig waar je op kunt terugvallen. Dat geldt bij uitstek voor de Participatiewet: dit is het vangnet van ons stelsel van sociale zekerheid en daarmee van groot belang voor mensen die anders niet in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. Dat geldt dus zeker ook voor jongeren in een kwetsbare positie. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om deze jongeren te ondersteunen. Door het toepassen van maatwerk binnen deze wettelijke kaders voorkomen we bovendien te grote verschillen in de manier waarop mensen geholpen worden. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet. Eerder noemde ik de gemeente Zwolle al als voorbeeld.
De rijksbrede beweging richting vertrouwen, eenvoud en menselijke maat moet nog beter worden verankerd in de Participatiewet. Daarom werk ik in spoor 2 van Participatiewet in balans aan beleidsopties om de wet fundamenteel te herzien. Daarbij is ook aandacht voor de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen van de bouwdepot-aanpak bezie ik in dit kader.
Tijdens het debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei u over dit initiatief dat u het een heel sympathiek idee vindt. Waarom roept u de gemeenten op het matje in plaats van hen te helpen deze interventie mogelijk te maken?
Ik heb inderdaad sympathie voor de doelstelling om jongeren in een kwetsbare positie te helpen, die gemeenten en de Stichting met haar aanpak nastreven. Het is belangrijk om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen en hen te helpen werken aan de toekomst. Maar, zoals ik al eerder in de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, de hulp moet wel passen binnen de kaders van de wet en rekening houden met het vangnetprincipe van de bijstand. Hierover is ook met diverse gemeenten gesproken en vinden nog gesprekken plaats. Ook met gemeenten die ervoor kiezen op een eigen wijze binnen wettelijke bestaande kaders jongeren te ondersteunen en te helpen, ook gericht op duurzaam werk. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen.
Gemeenten kunnen per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. Wat echter echt niet kan is het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Niemand mag onbeperkt bijverdienen naast de bijstand – dat past niet bij het vangnetkarakter. Wel vind ik het belangrijk dat er een vorm van vrijlating van inkomen uit bijverdiensten mogelijk wordt voor jongeren tot 27 jaar. Dit wordt beoogd met het Wetsvoorstel Participatiewet in Balans (spoor 1).
Door ondersteuning binnen de kaders van de wet vorm te geven kan in principe iedere jongere die deze of vergelijkbare hulp nodig heeft hiervoor in aanmerking komen. Daarnaast kunnen ook andere mensen in een zeer kwetsbare positie op deze manier geholpen worden. Dit gelijkheidsbeginsel vormt samen met het beginsel van rechtszekerheid een belangrijk principe binnen de sociale zekerheid. Een voordeel van het leveren van maatwerk binnen de wettelijke kaders, is dat ook beter kan worden bepaald wat jongeren nodig hebben. Zo hoeft niet vast te worden gehouden aan een vast bedrag of vooraf bepaalde duur van de ondersteuning, zoals bij de bouwdepot-aanpak het geval is.
In het bericht zegt u dat er aanpassingen nodig zijn voor het project van stichting Bouwdepot en dat u dit landelijk wil regelen.2 Bent u bereid om de wet aan te passen zodat het zonder ontmoedigingsbeleid kan worden voortgezet?
Zoals gezegd ben ik met verschillende gemeenten in gesprek. Als blijkt dat er specifieke beperkingen zijn waarin de wet niet voorziet, dan ben ik bereid om te kijken naar mogelijkheden. Deze heb ik nog niet gehoord. Op sommige onderdelen ben ik echter niet bereid om de wet aan te passen om de bouwdepot-aanpak in deze huidige vorm mogelijk te maken. Het afwijkend behandelen van een van een specifieke groep, zowel wat de norm als wat verplichtingen betreft, ten opzichte van andere (kwetsbare) groepen die binnen de Participatiewet vallen en zonder verder een individuele beoordeling, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Ik heb aangegeven dat gemeenten deze interventie moeten aanpassen, omdat de huidige vormgeving van de aanpak niet past binnen de kaders van de wet. Een onderdeel van de Bouwdepot-aanpak is bijvoorbeeld het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Dit ondermijnt het vangnetkarakter van de Participatiewet. Als de aanpak op dit punt wordt aangepast, kan deze worden vormgegeven binnen de kaders van de Participatiewet. Dit gebeurt al bij een aantal gemeenten. Deze vorm van ondersteuning, maatwerk in de Participatiewet, juich ik van harte toe. SZW is ook bereid hier met gemeenten over door te praten en hierover mee te denken. De Participatiewet hoeft hiervoor niet te worden aangepast. Gemeenten kunnen de stichting het Bouwdepot inschakelen voor advies bij alle aanvullende ondersteuning, zorg en hulp die de jongeren nodig hebben of om de begeleiders van deze jongeren te ondersteunen.
Kunt u aangeven hoe de interventie van het Bouwdepot wel in de herziene P-wet (Participatiewet) kan worden ingepast? Wat is hiervoor nodig?
In spoor 2 wordt fundamenteler gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden opgebouwd. Daarbij is ook aandacht voor de normensystematiek en voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen uit de verschillende initiatieven die gemeenten nemen om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen zal ik in dit kader bezien. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording op de vorige vraag, waarin ik heb aangegeven dat bij aanpassing van de interventie de wet niet hoeft te worden aangepast.
Bent u bereid om het voortouw te nemen om deze wettelijke ruimte te creëren voor zulke maatschappelijke interventies vanuit het maatschappelijk middenveld?
Zoals gezegd ben ik met gemeenten in gesprek en ook leg ik regelmatig in het land werkbezoeken af waar ik verschillende aanpakken hoor hoe gemeenten mensen ondersteunen. Daarbij sta ik altijd open voor signalen hoe het ook beter kan. Maar ik zie geen mogelijkheden om wettelijke ruimte te creëren voor maatschappelijke interventies die haaks staan op het rijksinkomensbeleid. En ook niet voor interventies die het vangnetprincipe van de bijstand ondermijnen; «onbeperkt» bijverdienen naast een bijstandsuitkering vind ik in dit kader bijvoorbeeld onwenselijk. Op basis van de huidige wet is maatwerk mogelijk om jongeren te ondersteunen. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans vergroot de mogelijkheid voor gemeenten om jongeren te kunnen ondersteunen. Ik kijk met deelnemende gemeenten naar opties om binnen wettelijke kaders verdere mogelijkheden te bieden voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie.
Kunt u de bovenstaande vragen een voor een beantwoorden voor de plenaire behandeling van Participatiewet in balans.3
Ja.
De Sportpas |
|
Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
Kunt u toelichten hoe u nu precies aankijkt tegen het idee van een sportpas, de pas met budget waarmee jongeren sportactiviteiten kunnen betalen, en hoe het denken zich heeft ontwikkeld sinds het Kamerdebat in december 2024 waarin dit plan aan u is overhandigd door de SP en de KNVB namens een groot aantal sportbonden, jongeren- en sportorganisaties, ondernemers, vakbonden en individuen?1
Ik ben altijd al enthousiast geweest over de sportpas. De motie die oproept tot het onderzoeken van de effecten van een sportpas (zowel de financiële als maatschappelijke opbrengsten meewegend) van de leden Van Nispen en Mohandis heb ik destijds dan ook de appreciatie oordeel Kamer meegegeven. Ik ben ook op bezoek geweest in Waadhoeke en heb met wethouder De Vries gesproken. De aanpak in Waadhoeke is interessant en levert veel informatie op. Nu zijn we bezig met het inrichten van het onderzoek.
Klopt het dat uw enthousiasme over dit plan, vanwege uw overtuiging dat dit werkt en de eenvoud in de uitvoering, alsmede de goede ervaringen in bijvoorbeeld de gemeente Waadhoeke, er inmiddels toe heeft geleid dat dit plan nader onderzocht gaat worden en in enkele gemeenten uitgeprobeerd gaat worden? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik enthousiast ben over het idee van de sportpas. Zoals toegezegd tijdens het debat van 9 december 2024 laat ik een onderzoek doen naar de effecten van de inzet van een sportpas. Ik streef ernaar u in juni, voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat, te informeren over hoe het onderzoek er precies uitziet en in welke gemeenten de sportpas uitgeprobeerd wordt. Samen met onder andere het Mulier Instituut en Kenniscentrum Sport en Bewegen ben ik aan het verkennen welke informatie al voorhanden is over een sportpas en welke gemeenten hiermee werken. Voor een haalbaarheidsonderzoek moeten we naar verschillende vormen van sportpassen in gemeenten kijken om te zien wat dan het beste past voor heel Nederland en wat de kosten zijn. Het is goed mogelijk dat ook naar NPLV wijken wordt gekeken.
Hoe zal dit onderzoek, naar de effectiviteit van de sportpas en de financiële effecten (inclusief nadrukkelijk de maatschappelijke opbrengsten), er uit komen te zien? Wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
In welke gemeenten zal dit de komende tijd uitgeprobeerd gaan worden en wanneer gebeurt dit? Heeft u hierover al een besluit genomen of bepaalde gemeenten op het oog? Mogen gemeenten zich hier zelf voor aanmelden? Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan gemeenten die in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) zitten, omdat toepassing van de sportpas in de NPLV-gebieden vanwege de integrale aanpak in die gebieden de effecten mogelijk kan versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang van de sportpas, de proeven in de gemeenten en het onderzoek, mede ter uitvoering van de aangenomen Kamermotie?2 Zal dit nog voor het volgende commissiedebat Sportbeleid plaatsvinden? Wilt u in ieder geval de Kamer uiterlijk voorafgaand aan dat commissiedebat zo goed mogelijk hierover informeren zodat de voortgang kan worden besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport 'Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) van februari 2025, waarin ernstige zorgen worden geuit over kinderen die te lang wachten op een vaste jeugdbeschermer en passende hulp?1
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden «Inspecties hebben «grote zorgen» over bescherming kinderen in Drenthe en Groningen. Extra toezicht bij Jeugdbescherming Noord»2
Kunt u specifiek aangeven hoe het extra toezicht, waar het Dagblad van het Noorden op wijst eruit gaat zien?3 En waar gaan de Inspecties specifiek op letten?
Hoe beoordeelt u het feit dat 1.496 jeugdigen zonder vaste jeugdbeschermer zitten, ondanks eerdere signaleringen en toezeggingen om de situatie te verbeteren?
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts vijf van de dertien gecertificeerde instellingen (GI's) erin slagen om binnen de wettelijke termijn van vijf werkdagen contact op te nemen met jeugdigen en hun gezin?
Wat zijn de concrete stappen die u op korte termijn gaat zetten om ervoor te zorgen dat jeugdigen niet langer maanden moeten wachten op een plan van aanpak of passende hulp?
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal jeugdigen op interne wachtlijsten is toegenomen, ondanks een daling van het totaal aantal opgelegde maatregelen?
Wat is uw oordeel over het gebruik van het «Handelingsperspectief bij onderbezetting», waarbij jeugdigen minimale begeleiding ontvangen of langdurig op wachtlijsten blijven staan? Bent u van plan in te grijpen als blijkt dat deze aanpak structureel wordt in plaats van tijdelijk?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdbeschermingsregio’s en gecertificeerde instellingen voldoende capaciteit en middelen krijgen om structurele personeelstekorten en hoge werkdruk aan te pakken?
Kunt u toezeggen dat u, in samenwerking met gemeenten en instellingen, werkt aan een crisisaanpak om te zorgen dat kinderen met een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel per direct de begeleiding, bescherming en hulp krijgen die zij nodig hebben?
Hoe gaat u de voortgang van verbetermaatregelen monitoren, en bent u bereid de Kamer hierover periodiek te informeren?
Deelt u de mening dat het recht op bescherming, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, niet mag worden geschonden door capaciteitsproblemen? Zo ja, hoe gaat u dit recht garanderen?
Hoe verhoudt de stap van de IGJ zich tot hun eerdere stellingname in de signaalbrief toezicht jeugdbescherming4, waarin de Inspecties aangaven hun toezichthoudende taken niet meer te kunnen uitvoeren zolang de problemen binnen de jeugdzorg, zoals wachtlijsten, financiering, onderbezetting en werkdruk, niet zijn aangepakt?
Wat maakt dat de Inspectie nu alsnog die toezichthoudende taken wel gaat of kan uitvoeren, terwijl de genoemde knelpunten nog niet structureel zijn opgelost?
Bent u ermee bekend dat rechters steeds vaker in hun beschikkingen hun zorgen uitspreken over de wachtlijsten die bij de GI’s gehanteerd worden en de lange termijnen voor het koppelen van een jeugdbeschermer, het aanleveren van een plan van aanpak of het opstarten van de hulpverlening?
Bent u er mee bekend dat slechts een beperkt gedeelte, schatting vier tot vijf procent, van de beschikkingen in het civiele familierecht wordt gepubliceerd en dat hierdoor deze problemen nauwelijks aan het licht komen?
Deelt u de mening dat het aantal gepubliceerde beschikkingen in dit rechtsgebied drastisch en snel moet worden opgeschroefd zodat ook dit soort problemen sneller aan het licht gebracht kunnen worden? Zo ja welke stappen gaat u ondernemen om via de rechtspraak te regelen dat stapsgewijs tot 2030 het aantal gepubliceerde beschikkingen wordt opgehoogd tot honderd procent in 20230?
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van bestuurders van de GI’s in het nakomen van afspraken met gemeenten én in het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor kinderen?
Wat is uw mening omtrent al die instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen zouden moeten uitvoeren en daarvoor overigens ook altijd betaald krijgen door de overheid, maar hun zaken niet op orde hebben?
Bent u van mening dat bestuurders hun organisatie niet goed leiden wanneer zij stelselmatig de minimale wettelijke eisen die worden gesteld aan de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel niet behalen? Wat vindt u van de situatie dat bestuurders leiding geven aan een organisatie die wel zorgkosten declareert, maar niet de zorg levert die daarbij hoort? Vindt u dat onder die omstandigheden sprake kan zijn van onbehoorlijk bestuur en daarmee sprake kan zijn van aansprakelijkheid? Zo, nee waarom niet?
Deelt u de mening dat die aansprakelijkheid er kan zijn voor een bestuurder op basis van de «duty of care» (zorgplicht)?5
Deelt u de mening dat het denkbaar is dat een bestuurder die het aanvaardt dat de door hem of haar geleide instelling declareert, maar dat doet in de wetenschap dat de overeengekomen zorg niet kan worden geleverd en wettelijke eisen niet worden vervuld? Kunt u uw antwoord nader toelichten? De instelling zou dan aansprakelijk kunnen zijn, maar kan het uiteindelijk ook zo zijn dat bestuurders ook persoonlijk aansprakelijk worden gesteld als zij direct betrokken zijn bij het bewust niet naleven van contractuele verplichtingen?
Bent u bereid te onderzoeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om bestuurders van jeugdzorginstellingen alsmede de GI's meer direct verantwoordelijk te maken voor het verbeteren van de situatie, en zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt u aangeven in hoeverre ook bestuurders kunnen worden aangesproken indien er sprake zou zijn van onbehoorlijk bestuur?
De zorgwekkende uitkomsten van de inspectie Gezondheid en Jeugd over de situatie van kinderen in de opvang |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd over het toezicht op de asielopvang 2024?1
Wat vindt u van de indringende conclusie dat de gezondheidszorg voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen, momenteel niet op orde is en daarmee ernstige risico’s oplevert voor de gezondheid?
Hoe kijkt u naar de conclusie over de situatie van kinderen waarin wordt geconstateerd dat er nog steeds na herhaaldelijke oproepen ernstige risico’s zijn die hun gezonde en veilige ontwikkeling belemmeren, waarmee niet voldaan wordt aan de rechten van het kind en asielkinderen ernstig risico op blijvende en mogelijk onherstelbare schade hebben?
Voelt u zich verantwoordelijk voor kinderen van asielzoekers die zich in de Nederlandse opvang bevinden? Zo ja, hoe ziet u die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies van dit rapport?
Bent u het met de Inspectie eens dat de overheid momenteel ernstig tekortschiet in de zorg die nodig is voor asielkinderen?
Welke maatregelen zijn er sinds de eerdere oproepen genomen om de situatie te verbeteren, en waarom hebben deze niet het gewenste effect gehad?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende geschikte en stabiele opvangplekken komen voor kinderen, zodat zij niet telkens hoeven te verhuizen?
Deelt u de mening dat het zelf exploiteren van locaties door gemeenten een kans biedt voor kleinschalige opvang, met oog voor kwetsbare groepen zoals kinderen? . Ziet u de toegevoegde waarde van kleinschalige locaties voor het welzijn van kinderen?
Bent u bereid de aanbevelingen van het Inspectierapport volledig en met hoge prioriteit over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de uitkomsten van de Inspectie zich volgens u met de uitvoering van de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang van kinderen in de asielopvang prioriteit geven waarin ook maandelijks gerapporteerd moet worden over de situatie van kinderen in de asielopvang?2
Heeft u inmiddels in beeld welke locaties ongeschikt zijn voor kinderen en bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen daar per direct niet meer geplaatst worden, in lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.?3
Bent u bereid om, naast het contactpersoon kind, meer personeel van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op locaties een training te laten volgen op het gebied van kind-specifieke expertise, zodat al het personeel de kennis en kunde in huis heeft?
Heeft u kennisgenomen van het antwoord op de vragen van het lid Van den Hil door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Jeugd, Preventie en Sport) van 5 november 2024?1
Ja.
Klopt het dat de staatsecretaris in de beantwoording van vraag 9 stelt dat het helaas niet mogelijk is om altijd elk incident te voorkomen? Accepteert de overheid dat een stelsel faalt en tot incidenten kan leiden? Kunt u uitleggen hoe dat verenigbaar is met de verplichting van de overheid om een kind te beschermen tegen huiselijk geweld en fysieke of emotionele verwaarlozing? Klopt het dat het recht op bescherming hiertegen valt onder het bereik van de artikelen 2, 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Op grond van internationale verdragen – waaronder het EVRM en het IVRK – rust een positieve verplichting op de overheid om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld, mishandeling en verwaarlozing. Daarbij dient de overheid passende maatregelen te treffen om geweld te voorkomen. Indien een kind wordt geconfronteerd met geweld, dan heeft de overheid de plicht te zorgen voor passende ondersteuning en hulp en in te grijpen als dat nodig is.
De kans op (gewelds)incidenten met kinderen kan ik (helaas) niet naar nul reduceren. Echter, dat wil niet zeggen dat ik enige vorm van geweld tegen kinderen accepteer. Geweld van welke aard ook dient vanzelfsprekend achterwege te blijven bij de verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. De Jeugdwet staat geweld dan ook niet toe. Het uitgangspunt is dat kinderen zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Met de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomst Scenario werken we aan het versterken hiervan. Daarnaast werk ik aan de uitvoering van de motie van lid Westerveld om: «Met de aanbieders voortvarend te werken aan oplossingen, te zorgen dat uiterlijk over een jaar geen tekortkomingen meer zijn waarbij kinderrechten worden geschonden en de Kamer proactief te informeren als dit niet lukt». 2
Deelt u de mening dat uit de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gerapporteerde incidenten in vorenbedoelde instellingen en uit de beantwoording van uw vragen van het lid Van den Hil volgt dat incidenten voortkomen uit onmacht en onjuiste of achterhaalde opleiding en opvattingen binnen de betreffende instellingen? Kunt u uw mening toelichten?
De IGJ heeft geconstateerd dat vastpakken en vasthouden niet altijd correct gebeurt wanneer bijvoorbeeld (tijdelijk) personeel op een ««oude» manier is opgeleid of een beveiliger zonder juiste opleiding «bijspringt». Het is daarom belangrijk dat instellingen scherp zijn op het niveau van de kwaliteiten en vaardigheden van professionals, ook bij de inhuur van tijdelijk personeel. Het borgen van de kwaliteit van het handelen van professionals is een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid ligt enerzijds bij de jeugdprofessional die het directe contact heeft met jeugdigen. De jeugdprofessional moet beschikken over passende vaardigheden en kwaliteiten, een SKJ- of BIG-registratie en zich houden aan de geldende beroepscodes. Anderzijds is de werkgever verantwoordelijk voor de kwaliteit van haar werknemers, zij moet namelijk kunnen instaan voor hun kwaliteiten en vaardigheden. Dit doet een werkgever onder andere door diploma’s en een Verklaring omtrent gedrag (VOG) aan haar werknemers te vragen en door hen de ruimte en tijd te bieden zich blijvend te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat daaruit kan worden afgeleid dat de incidenten binnen de instellingen voortkomen uit een falend beleid van het bestuur van de instellingen, dat immers de mogelijkheden heeft om te beschikken over de gedraging van het personeel door toereikend goed gekwalificeerd personeel aan te nemen en goed te trainen en dat men, de bestuurder, daardoor aanvaardt (door niet in te grijpen of te trainen) dat de incidenten plaatsvonden en konden blijven plaatsvinden? Kunt u uw mening toelichten?
Het voorkomen van incidenten binnen een instelling kan meerdere oorzaken hebben. In de beantwoording van de bovengenoemde vragen van het Kamerlid Van den Hil staat bijvoorbeeld dat jongeren ook pijn kunnen ervaren als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jongere vastpakken. Dat laat onverlet dat bestuurders eindverantwoordelijk zijn voor de kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beschikken over gekwalificeerd personeel en ervoor te zorgen dat professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden. Niet voor niets neemt de IGJ de verbeterkracht van een instelling (na een toezicht) mee in het wegen van het vertrouwen dat de instelling zelf geconstateerde tekortkomingen zelfstandig kan en zal oplossen.
Wat is uw standpunt over het bestuur van de betreffende instellingen als zij niet gekwalificeerd personeel aannemen of onvoldoende trainen voor dergelijke situaties?
Ik kan geen uitspraken doen over het handelen van een bestuur. In het algemeen kan ik melden dat jeugdigen en hun ouders recht hebben op zorg van goede kwaliteit die voldoet aan professionele standaarden. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangaf, is het bestuur van een instelling eindverantwoordelijk voor onder andere de kwaliteit van de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de IGJ hebben gezamenlijk het kader «Goed Bestuur» ontwikkeld, dat geldt voor alle zorgaanbieders, ongeacht de omvang of organisatiestructuur. Dit kader is gebaseerd op wetgeving, veldnormen en goede voorbeelden. Ook de Governancecode Zorg biedt bestuurders en toezichthouders een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede jeugdhulp. Het is de taak van de raad van toezicht om toezicht te houden op het beleid van het bestuur van een instelling en de algemene gang van zaken. Een raad van toezicht kan een bestuurder, waarvan de raad oordeelt dat deze niet goed functioneert, schorsen of ontslaan. Goede controle van de raad van toezicht, door bijvoorbeeld periodiek contact met medezeggenschapsorganen uit de organisatie, verkleint het risico op incidenten binnen instellingen.
Bent u van mening dat hier de bestuurdersaansprakelijkheid zou moeten gelden en bestuurders, als zij niet voldoende maatregelen nemen om dergelijke incidenten te voorkomen, ook bij de rechter aansprakelijk gesteld moeten kunnen worden? Kunt u uw mening onderbouwen?
De hoofdregel is dat de organisatie wordt aangesproken en niet de bestuurder(s). Bestuurdersaansprakelijkheid is derhalve een uitzondering. In sommige situaties is het evenwel gerechtvaardigd dat een bestuurder persoonlijk aansprakelijk gesteld wordt. Dit kan zich onder andere voordoen als personen of organisaties schade hebben geleden als gevolg van het handelen (of nalaten) van een bestuurder.
Van bestuurdersaansprakelijkheid is in dat geval sprake als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en de bestuurder een voor hem/haar geldende norm zodanig heeft geschonden dat hem persoonlijk een «ernstig verwijt» kan worden gemaakt.
Of aan deze criteria wordt voldaan als de bestuurder nalaat maatregelen te treffen om incidenten te voorkomen, hangt af van de omstandigheden en is in een voorkomend geval ter beoordeling aan de rechter. In algemene zin is hierop geen bevestigend antwoord te geven.
Indien u het ermee eens bent, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat dit kan?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat personen of organisaties die schade hebben geleden door het handelen of nalaten van een bestuurder van een rechtspersoon, de bestuurder aansprakelijk kunnen stellen. Of een bestuurder in een concreet geval daadwerkelijk aansprakelijk is, hangt af van de omstandigheden en is ter beoordeling aan de rechter.
Indien u het niet eens bent met hetgeen in vraag 6 is gesteld: waarom niet?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat het aansprakelijk stellen van de bestuurder van een rechtspersoon door de persoon of organisatie die schade heeft geleden in het algemeen mogelijk is. Of de bestuurder in een concreet geval daadwerkelijk aansprakelijk is, hangt af van de omstandigheden en is ter beoordeling aan de rechter.
De Kamer ontvangt regelmatig signalen dat jongeren die aangifte willen doen tegen de instelling of medewerkers van de instelling wegens mishandeling of geweld, door de politie worden geadviseerd dit niet te doen of dat aangiften stelselmatig worden opgelegd of geseponeerd: wat vindt u hiervan?
Iedereen heeft altijd het recht om aangifte te doen indien men slachtoffer is van een strafbaar feit. Bij een melding door een jongere bij de politie gaat de politie in gesprek met het slachtoffer om te bezien hoe deze het beste kan worden geholpen en uitleg te geven over de opties. Daarin komt ook het proces van aangifte en bewijsvoering ter sprake.
Er zijn ook andere manieren om als jongere individuele erkenning en genoegdoening te verkrijgen. In mijn antwoorden van 8 november 2024 op vragen van het lid Westerveld (GL/PvdA) ben ik hierop ingegaan.3 Dit kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling. De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Het recht op een eerlijk proces is opgenomen in onze Grondwet en diverse internationale (mensenrechten) verdragen. Dit recht geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met ongeoorloofd geweld. Jongeren kunnen daarbij op een laagdrempelige wijze worden ondersteund door bijvoorbeeld de kinderen- en jongerenrechtswinkel en Jeugdstem.
Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie (OM) te beslissen of het tot een vervolging komt.
Bent u van mening dat als kwetsbare jongeren binnen een beoogd beschermde en veilige omgeving geconfronteerd worden met dergelijk geweld, zij altijd aangifte moeten kunnen doen van strafbare handelingen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie het antwoord op vraag 9.
In het verlengde van vraag 6: bent u van mening dat ook hier de bestuurdersaansprakelijkheid moet gelden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat van (externe) bestuurdersaansprakelijkheid sprake is als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en de bestuurder een voor hem/haar geldende norm zodanig heeft geschonden dat hem persoonlijk een «ernstig verwijt» kan worden gemaakt.
Of aan deze criteria wordt voldaan hangt af van de omstandigheden en is in een voorkomend geval ter beoordeling aan de rechter. In algemene zin is hierop geen bevestigend antwoord te geven.
Vindt u dat de overheid, die een verzwaarde zorgplicht heeft als kinderen op grond van een kinderbeschermingsmaatregel worden geplaatst in een accommodatie voor jeugdzorg, kinderen mag blijven plaatsen in instellingen die er blijk van geven dat zij de fysieke veiligheid van kinderen niet borgen? Kunt u uw antwoord motiveren?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpinstellingen, waaronder of sprake is van een veilige situatie. Als daarvan geen sprake is dient de instelling in opdracht van de IGJ een verbeterplan op te stellen. Bij een laag vertrouwen (in de verbeterkracht) kan de inspectie andere interventies inzetten, zoals verscherpt toezicht of een aanwijzing. Als de directe veiligheid van kinderen in het geding is, informeert de IGJ de plaatsende instanties daarover.
Klopt het dat de IGJ rapporteert2 dat de ombouw van gesloten jeugdzorg door de keten niet of onvoldoende wordt opgepakt en daarover haar zorgen uit? Bent u op de hoogte dat de Rijksuniversiteit Groningen beschikt over een onderzoeksopzet om een alternatief uit te werken door de geslotenheid die nodig kan zijn, te bieden in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang? Overweegt u, gelet op de zorgen van de IGJ, aan deze universiteit een onderzoeksopdracht te geven?
Het klopt dat IGJ haar zorgen geuit heeft dat de ombouw van de gesloten jeugdhulp onvoldoende gepaard gaat met de opbouw van alternatieve vormen van hulp. Ik heb u daarover eerder geïnformeerd.5 Ik ken de onderzoeksopzet van de Rijksuniversiteit Groningen niet. Ik zal daar navraag naar doen.
Bent u bereid de wet aan te scherpen, zodat mishandeling en andere zaken in de jeugdzorg grond zijn voor een forse strafverzwaring, omdat deze jongeren aan de instellingen zijn toevertrouwd en zij daarvoor betaald worden met publiek geld?
Het is uiteraard van groot belang dat gevallen van mishandeling in de jeugdzorg, waarbij sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de minderjarige en degene aan wiens zorg hij is toevertrouwd, passend worden bestraft. Met de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, is de strafverzwaringsgrond bij mishandeling van een minderjarige in een afhankelijkheidsrelatie dan ook uitgebreid tot andere personen dan directe familieleden tot wie het kind in een afhankelijkheidsrelatie verkeert, zoals personen werkzaam in zorginstellingen, internaten, op scholen en in de buitenschoolse opvang. Deze strafverzwaringsgrond kan van toepassing zijn op medewerkers in de jeugdzorg. In dergelijke gevallen kan de gevangenisstraf die is gesteld op het gepleegde misdrijf met een derde worden verhoogd (artikel 304, eerste lid, aanhef en onderdeel 1, Sr). Ook als een minderjarige stelselmatig wordt mishandeld, kan de gevangenisstraf die op het misdrijf is gesteld, met een derde worden verhoogd (artikel 304, eerste lid, aanhef en onderdeel 2, Sr). Deze strafverzwaringsgrond is met dezelfde wet geïntroduceerd, zodat bij langdurige mishandeling met vaak grote impact op slachtoffers een zwaardere straf kan worden opgelegd.
Bent u bereid om standaard schadevergoedingen vast te stellen voor jongeren bij overtreding van verboden?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om de bestaande mogelijkheden tot het verkrijgen van een vergoeding verder uit te breiden. Op dit moment kent ons systeem namelijk al verschillende mogelijkheden om een schadevergoeding of tegemoetkoming te krijgen.
Indien sprake is van (im)materiële schade kan dit worden verhaald op de degene die deze schade heeft veroorzaakt. Dit kan in een civiele procedure, maar dit kan ook tijdens een eventuele strafrechtelijke procedure. In het strafrechtelijk kader is het mogelijk om je als benadeelde partij te voegen in het strafproces. Als benadeelde partij kan je de rechter verzoeken om een vergoeding van (im)materiële schade. In een civiele procedure is het mogelijk om een schadevergoeding te verzoeken in het kader van een onrechtmatige daad. In zowel de strafrechtelijke als civiele procedure is het de rechter die beslist over de eventuele toe te kennen schadevergoeding.
Daarnaast kan een slachtoffer zich wenden tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Onder bepaalde voorwaarden kent het Schadefonds een financiële tegemoetkoming toe. Zo moet er onder andere sprake zijn van een geweldsmisdrijf met opzet of een seksueel misdrijf waaruit ernstig lichamelijk of psychisch letsel is voortgekomen. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien de dader of een verzekering de schade reeds vergoedt.
Daarnaast kunnen slachtoffers van een gewelds- of seksueel misdrijf een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen bij het Schadefonds. Er gelden wel een aantal voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Zo moet er o.a. sprake zijn van een geweldsmisdrijf met opzet of een seksueel misdrijf, dient er sprake te zijn van ernstig of lichamelijk letsel, dient het misdrijf in Nederland te hebben plaatsgevonden en is relevant of een slachtoffer een eigen aandeel heeft in het gebeurde.
De misstanden bij een Limburgse jeugdzorginstelling |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Misstanden gemeld bij Limburgse jeugdzorginstelling: drugs, dwang en geweld»?1
Ja
Hoe kan het dat een jeugdzorginstelling, die bedoeld is om kwetsbare kinderen te beschermen, veranderde in een onveilige omgeving waar drugsgebruik, geweld en criminele ronselpraktijken konden plaatsvinden zonder dat hierop werd ingegrepen?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. De misstanden bij deze instelling nemen wij zeer serieus. De signalen van L1 komen van anonieme bronnen, deze personen hebben zich niet gemeld bij de gemeenten of de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit zorgt ervoor dat er niet direct conclusies getrokken kunnen worden.
De IGJ is in de eerste instantie verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de kwaliteit bij een jeugdzorginstelling. De IGJ kan echter nu geen mededelingen doen over deze casus. De IGJ kan namelijk geen uitspraken over lopend onderzoek. Zie hierover antwoord bij vraag 6.
Naast de IGJ beraden de toezichthouders van de gemeenten (op rechtmatigheid jeugdwet/Wmo en kwaliteit Wmo) zich over een vervolg naar aanleiding van de signalen. Ook hierover kunnen de gemeentelijke toezichthouders geen mededelingen doen.
Klopt het dat deze instelling is gebruikt als opvangplek voor jongeren die niet langer in gesloten jeugdzorg mochten verblijven, terwijl bekend was dat hun veiligheid daar niet kon worden gegarandeerd? Zo ja, wie heeft hiervoor de verantwoordelijkheid genomen?
Als het gaat om het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp en het verlengen daarvan is dat een besluit van een rechter. Die moet de afweging maken of er geen minder zwaar alternatief is, plaatsing in de gesloten jeugdhulp proportioneel is en naar verwachting effectief. Als er geen reden is voor verlenging van de machtiging kan een jeugdige uitstromen naar een open jeugdhulpvoorziening, zoals Hilzijn.
Volledigheidshalve merk ik op dat de afbouw van de gesloten jeugdhulp hier geen reden geweest kan zijn voor een rechtbank om een plaatsing voortijdig te beëindigen. De gesloten jeugdhulp in Limburg is namelijk nog niet afgebouwd. Het aantal jeugdigen dat daar gebruik maakt van de gesloten voorzieningen is stabiel.
Is het personeelstekort bij deze instelling de reden dat ongeschoold personeel werd ingezet bij extreem kwetsbare jongeren, met alle risico’s van dien? Zo ja, waarom is dit toegestaan en welke eisen worden gesteld aan personeel dat met deze jongeren werkt?
Hierop kan ik gegeven de in antwoord 2 genoemde nog lopende onderzoeken geen antwoord geven.
Waarom werden medewerkers in deze instelling blootgesteld aan gevaarlijke situaties zoals agressie, dreiging en criminele invloed, zonder dat er voldoende maatregelen waren om hun veiligheid te garanderen?
Hierop kan ik gegeven de in antwoord 2 genoemde nog lopende onderzoeken geen antwoord geven.
Hoe heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) deze misstanden over het hoofd kunnen zien, en waarom is er niet eerder ingegrepen om zowel de kinderen als de medewerkers te beschermen?
De IGJ heeft in oktober 2022 een toets naar de kwaliteit van de jeugdhulp bij aanbieder Hilzijn (nu AnneWim B.V. – handelend onder de naam Zorggroep Hilzijn) gedaan. Hier zijn verbeterpunten uit voortgekomen die de aanbieder diende op te pakken. In september 2023 heeft de IGJ een toets naar de kwaliteit van de GGZ-Wlz zorg gedaan bij aanbieder AnneWim B.V. (onderdeel van Zorggroep Hilzijn) ook hieruit kwamen verbeterpunten waarvoor de aanbieder een verbeterplan met resultaatverslag heeft opgesteld. De IGJ heeft in april 2024 het onderzoek afgerond. De IGJ heeft géén meldingen in lijn met de signalen (mogelijk misstanden) uit het media artikel gehad over Hilzijn/AnneWim B.V. Meldingen en signalen zijn een belangrijke bron van informatie voor de afweging van de risico’s. De IGJ is ondertussen gestart met een risicogestuurd toezicht naar de kwaliteit van de jeugdhulp bij Hilzijn/AnneWim B.V. Over lopend toezicht doet de IGJ geen inhoudelijke mededelingen.
De Kamerbrief “Kabinetsreactie Inspectierapport incident pleegmeisje Vlaardingen van 30 januari 2025” |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u van mening dat het voorval in Vlaardingen, zoals we kunnen constateren in de kabinetsreactie over het Inspectierapport incident pleegmeisje Vlaardingen van 30 januari 2025, een incident is?1
Strikt genomen gaat het hier om een calamiteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hanteert hiervoor de definitie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz): «Een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid.»
De IGJ en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) hebben, na een verplichte calamiteitenmelding te hebben ontvangen van Enver en William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS), onderzoek verricht. Het rapport van de inspecties, «Zakelijke weergave Casusonderzoek pleegzorg meisje Vlaardingen», is op 30 januari 2025 openbaar gemaakt. Met de beleidsreactie van 30 januari 2025 is aan uw Kamer dit casusonderzoek aangeboden en heeft u onze reactie op deze calamiteit en op de bevindingen en conclusies van de inspecties ontvangen.
Het is niet onze bedoeling geweest de calamiteit te presenteren als een incident dat eenmalig en uitzonderlijk is. Het woord «incident» in de onderwerpaanduiding op de eerste bladzijde van de brief is slechts bedoeld als alternatief voor de meer technische term «calamiteit» en de term «casusonderzoek» zoals gebruikt in de titel van het rapport van de IGJ en JenV. Uit het rapport blijkt dat een groot aantal tekortkomingen is geconstateerd in het handelen van verschillende betrokken organisaties en professionals over een langere periode. Deze tekortkomingen kunnen dus zeker niet als «incidenteel» worden bestempeld. In de kabinetsreactie hebben we daarom, naast een weergave van de conclusies van de inspecties, onze reactie daarop en de noodzakelijke maatregelen die door de betrokken organisaties worden genomen, een eerste inzicht willen geven in de maatregelen die we vanuit onze stelselverantwoordelijkheid nemen.
Heeft u kennisgenomen van de eerdere «incidenten» zoals Savannah, Famke, Sharleyne, Ruben & Julian? En kunt u vaststellen of er overlap is in hetgeen door de inspecties in deze gevallen geconstateerd is en in hoeverre de aanbevelingen overeenkomen? Zo ja, wat zijn de overeenkomsten?
Deze tragische zaken met fatale afloop zijn mij bekend. De aard van deze vreselijke gebeurtenissen was divers en er speelden vele factoren een rol. Gezien uw verzoek om deze vragen spoedig te beantwoorden heb ik nog geen grondige analyse op eventuele overlap en overeenkomsten in knelpunten, conclusies en/of aanbevelingen kunnen uitvoeren. In de verdere uitwerking van de verbetermaatregelen die we vanuit onze stelselverantwoordelijkheid hebben benoemd in de beleidsreactie van 30 januari 2025, zullen we eventuele overlap in knelpunten en aanbevelingen meenemen.
Kunt u toelichten hoe de screening die de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) heeft gedaan op alle 3.300 dossiers waar sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis heeft plaatsgevonden?2 Wilt u de methode van deze screening met de Kamer delen? En op basis van welke criteria trekken, de WSS en daarmee ook u, de conclusie dat er geen aanwijzingen naar voren gekomen zijn dat het zicht op de veiligheid van de kinderen in het geding is?
WSS heeft op ons verzoek een toets uitgevoerd op de 3300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis. Hierbij is gekeken naar de belangrijkste kritische indicatoren, met name of uit het dossier bleek dat voldoende recent een gesprek met het kind alleen was gevoerd, dat voldoende recent een veiligheidsbeoordeling was gemaakt, en dat voldoende recent een multidisciplinaire casuïstiekbespreking had plaatsgevonden. Daar waar uit de toets op een dossier naar voren kwam dat het zicht op de veiligheid onvoldoende navolgbaar was, in die zin dat uit het betreffende dossier onvoldoende bleek of aan de genoemde voorwaarden was voldaan, is door de betrokken gedragswetenschapper en de betrokken jeugdbeschermer een nieuwe veiligheidsbeoordeling uitgevoerd. Hieruit kwamen 64 dossiers naar voren waarbij een nieuwe veiligheidsbeoordeling uitgevoerd moest worden. WSS heeft ons laten weten dat in al deze dossiers inmiddels een nieuwe veiligheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden, zodat er geen dossiers meer zijn waarin onvoldoende zicht bestaat op de veiligheid van de betreffende kinderen. De oorzaken waardoor het zicht op veiligheid in de dossiers aanvankelijk niet (voldoende) navolgbaar was, waren uiteenlopend, maar met name administratief van aard, zo hebben wij begrepen van WSS. Hiermee is niet gezegd dat er helemaal geen risico’s zijn voor de veiligheid van een kind, want naar de aard van de gevallen in de jeugdbescherming is de veiligheid van het kind steeds mogelijkerwijs in het geding; het gaat erom dat er in elk dossier op basis van de richtlijnen weer voldoende zicht is op de (on)veiligheid van het betreffende kind.
Kunnen ouders en kinderen erop vertrouwen dat er met de jongeren die nu bij de WSS onder toezicht staan geen vergelijkbare «incidenten» kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook andere gecertificeerde instellingen de opdracht gegeven om een toets te doen of de kinderen veilig zijn? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben naar aanleiding van het rapport van de inspecties zelf niet rechtstreeks contact gehad met de andere gecertificeerde instellingen (GI’s) en wij hebben ook niet de wettelijke bevoegdheid hen de opdracht te geven om een toets te doen. Wel hebben wij diverse keren gesproken met het bestuur van Jeugdzorg Nederland over wat zij als sector gaan doen om binnen de pleegzorg en de jeugdbescherming het zicht op de veiligheid van kinderen te versterken. Jeugdzorg Nederland heeft onder meer het initiatief genomen om een analyse te maken van de samenwerking tussen pleegzorg en GI’s, waaronder casuïstiek van situaties waarin sprake is van een verschil in visie met betrekking tot de benodigde maatregelen in een concreet geval. De bestaande handreiking met samenwerkingsafspraken wordt geëvalueerd en zo nodig herzien en geïmplementeerd. Daarnaast wordt met alle GI’s gezamenlijk bekeken welke kwaliteitsverbeteringen mogelijk zijn. Het verbeterplan van WSS is breed gedeeld met de andere GI’s. Op basis van dit verbeterplan en de conclusies en aanbevelingen van het inspectierapport zullen GI’s waar nodig hun interne auditprogramma aanscherpen.
Bent u bekend met het artikel in het Dagblad van het Noorden van Erik Bloem en Bas van Sluis 24 januari 2025 met als titel «Kinderen in Drenthe en Groningen krijgen te laat jeugdbeschermer over de vloer»?3 Zo nee, kunt u dit artikel lezen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Kunt u aangeven hoe Gecertificeerde Instellingen (GI’s) zicht kunnen hebben op de veiligheid van jongeren als ze te maken hebben met structurele personeelstekorten en er nog altijd veel jongeren geen (vaste) jeugdbeschermer hebben en er dus ook geen toezicht is?
Voor alle kinderen die op de wachtlijst staan, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp. Met de verbeterde landelijke tarieven is de werkdruk bij de GI’s gedaald. De lagere workload biedt GI’s nu ook ruimte – in samenwerking met de ketenpartners – om de wachtlijsten terug te dringen.4
Kunt u aangeven welke stappen er gezet zijn naar aanleiding van het artikel in het Dagblad van het Noorden van Erik Bloem? Indien er nog geen stappen gezet zijn, welke stappen bent u voornemens te gaan zetten?
Op 16 december 2024 is door het Keurmerkinstituut (KMI) een tijdelijk overbruggingscertificaat5 afgegeven aan Jeugdbescherming Noord. De reden hiervoor is dat uit de resultaten van een audit naar voren is gekomen dat Jeugdbescherming Noord op een aantal onderdelen niet voldeed aan de gestelde eisen uit het Normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering. Een overbruggingscertificaat kan worden afgegeven als voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Een GI krijgt dan negen maanden de tijd de situatie zodanig te verbeteren dat een regulier certificaat kan worden afgegeven. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits. De eerste tussentijdse toetsing wordt uitgevoerd drie maanden na het afgeven van een overbruggingscertificaat, om de voortgang van verbetermaatregelen te beoordelen. Het is op dit moment aan Jeugdbescherming Noord om de benodigde verbetering in de organisatie door te voeren. Conform artikel 2.4 en artikel 2.6 van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk voor het borgen van een kwalitatief en toereikend aanbod jeugdbescherming en jeugdreclassering. De betrokken gemeenten hebben goede afspraken met Jeugdbescherming Noord gemaakt over de benodigde verbeteringen en hebben er vertrouwen in dat Jeugdbescherming Noord, binnen de gestelde termijn, aan de gestelde eisen kan voldoen.
Heeft u kennisgenomen van de bijdrage van jeugdrecht advocaat Mieke Krol op Linkedin4 van 18 februari 2025 waarin zij het volgende citeert uit een beschikking «Het hof is bovendien van oordeel dat de crisisplek waar (de minderjarige) nu verblijft evenmin in zijn belang is. Deze schrijnende situatie dient zo snel mogelijk te worden doorbroken. Hoewel het hof weet dat zich in de jeugdzorg door geldgebrek en onmacht om over de gemeentegrenzen te kijken schrijnende situaties voordoen, is het pijnlijk om te zien hoezeer een jong kind als (de minderjarige) daarvan de gevolgen draagt. Het hof kan in deze situatie de machtiging uithuisplaatsing slechts bevestigen, terwijl het ziet dat (de minderjarige) al jarenlang de dupe is door het tekortschieten van de overheid.»? Zo nee, kunt u deze bijdrage alsnog lezen?
Ja, ik heb er kennis van genomen. De bijdrage signaleert dat in een concreet geval sprake lijkt te zijn van financiële prikkels die ertoe leiden dat noch de betrokken gecertificeerde instelling noch de betrokken gemeente als opdrachtgever en inkoper van zorg voorziet in een passende oplossing in het betreffende geval. Dat gaat kennelijk ten koste van een kind, wat schrijnend is. Zonder kennis van de omstandigheden en de namen van de betreffende instanties kunnen wij moeilijk beoordelen of sprake is van een misstand.
Heeft u kennisgenomen van de opinie van columnist Krijn ten Hove op Linkedin5 waarin hij zijn visie geeft op de kamerbrief?6 Zo nee, kunt u alsnog deze post lezen? En deelt u zijn mening?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Verder verwijs ik naar de beantwoording van vraag 1.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland onder nummer ECLI:NL:RBNNE:2025:3607, waarin de rechter vaststelt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de wijze en mate waarin de GI en de Raad met de vereiste zorgvuldigheid onderzoek hebben gedaan en maatregelen hebben verzocht, en dat die tekortkomingen van zowel procedurele als inhoudelijke aard zijn? Zo nee, kunt u deze uitspraak alsnog lezen?
Deze uitspraken heb ik gelezen.
In de in vraag 11 vermelde uitspraak wijst de kinderrechter op tal van procedurele en inhoudelijke tekortkomingen in het handelen van de betreffende gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming, maar de rechter spreekt niet een zorg uit over de veiligheid van de betrokken persoon in de jeugdbescherming. Het betreft een complex geval waarin sprake zou zijn van een risico van eerwraak maar waarin veel informatie ontbreekt en de betrokkenen niet of onvoldoende zijn gehoord.
De in vraag 12 vermelde uitspraak betreft de vraag of vrijwillige uithuisplaatsing gedurende een ondertoezichtstelling past binnen het stelsel van de wet. De uitspraak vermeldt geen zorgen over onveiligheid als gevolg van falen van de jeugdbescherming.
De in vraag 13 vermelde uitspraak betreft een geval waarin de rechter overging tot beëindiging van een uithuisplaatsing, op basis van de constatering dat de gecertificeerde instelling er niet in was geslaagd een zorglocatie te vinden waarin het betrokken kind beter af was dan het thuis bij de vader zou zijn. De uitspraak maakt duidelijk dat het niet in alle gevallen lukt om passende zorg te vinden.
De in vraag 14 vermelde uitspraak betreft een geval waarin de rechter constateert dat de gecertificeerde instelling in dat geval (uit oktober 2024) te maken heeft met een tekort aan jeugdbeschermers en daardoor niet de benodigde hulp wordt geboden.
Bent u bekend met de uitspraak van rechtbank Gelderland onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2024:96908, waarin de rechter vaststelt dat de GI handelingen heeft gedaan die tegen de wet ingaan en dat de GI stelt dat dit in samenwerking met de moeder is gedaan, maar de moeder zich onder druk gezet voelde? Zo nee, kunt u deze uitspraak alsnog lezen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder nummer ECLI:NL:GHARL:2024:56599 waarin de rechters vaststellen dat [de minderjarige] sinds 22 februari 2024 uit huis is geplaatst en het op 5 september 2024 nog altijd niet goed met haar gaat? Zo nee, kunt u deze uitspraak alsnog lezen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Haag onder nummer ECLI:NL:GHDHA:2024:227210 waarin de rechters stellen dat de opgelegde hulp vanuit de gecertificeerde instelling is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen, omdat er – 7 maanden na de start van de ondertoezichtstelling – nog geen vaste jeugdbeschermer is? Zo nee, kunt u deze uitspraak alsnog lezen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe duidt u deze uitspraken, die slechts een beperkte samenvatting zijn van hetgeen rechters dagelijks voor zich krijgen in hun zittingszalen, waarin keer op keer rechters hun zorgen uitspreken over de veiligheid van minderjarigen in de jeugdbescherming?
De uitspraken geven een beeld van de verschillende problemen die spelen in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Wij hebben, evenals onze ambtsvoorgangers, deze problemen de afgelopen periode expliciet verwoord en geadresseerd in verschillende voortgangsbrieven Jeugd en voortgangsbrieven over de jeugdbescherming. We werken onder meer via de Hervormingsagenda Jeugd, het versterken van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en via het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming aan een structurele aanpak van deze problemen.
Hoe kan het zijn dat uit uw brief van 30 januari 2025 het beeld ontstaat dat de kinderen op basis van veiligheidschecks veilig zijn terwijl in bovenstaande uitspraken een duidelijk beeld naar voren komt dat rechters zich steeds vaker juist grote zorgen maken om de veiligheid?11
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat we niet meer kunnen spreken van incidentele onveiligheid maar dat het erop lijkt dat, op basis van alle signalen die vanuit jongeren, ouders gemeenten, advocaten en dus ook rechters nu moeten spreken van structurele onveiligheid?
In de jeugdbescherming is in die zin sprake van structurele onveiligheid dat een gevaar voor de veiligheid van een kind de basis en de rechtvaardiging vormt voor ingrijpen door de overheid in de verhoudingen binnen een gezin. De maatregelen zijn er dan op gericht de onveiligheid te verminderen en zoveel mogelijk weg te nemen. De mate waarin de maatregelen effectief zijn om de veiligheid te verbeteren, hangt af van veel omstandigheden, waaronder ook structurele omstandigheden, zoals de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de verschillende organisaties, de mate van samenwerking en verder de beschikbaarheid van de benodigde zorg.
Kunt u aangeven welke stappen er genomen gaan worden met de signalen die rechters afgeven in haar beschikkingen?
Zoals ik in de antwoorden op vragen 15 en 17 heb aangegeven werken wij op diverse manieren aan verbeteringen in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Uiteraard betrekken we hierbij de signalen van kinderen, ouders en professionals. Ook met de Rechtspraak is geregeld overleg waarin ook hun zorgen aan de orde komen. De signalen die in de vermelde uitspraken zijn afgegeven zijn heel verschillend van aard en moeten worden beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden van de betreffende gevallen en met betrekking tot de betreffende gecertificeerde instelling of gemeente.
Hoe denkt u deze structurele onveiligheid aan te gaan pakken?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat hierover dat voorzien is op 5 maart 2025?
Ja.
Non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 4 februari 2025 over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen?1
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het thema non-discriminatie en gelijke behandeling nog niet structureel is ingebed in de organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen? Welke stappen gaat u ondernemen om dit structureel te verbeteren?
Ik heb de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid over «non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen» op 18 februari 2025 aan uw Kamer aangeboden.2 Ik heb daarbij aangegeven dat de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende brief over jeugdbescherming. Ik verwacht deze brief in mei aan uw Kamer te zenden. In april is naar verwachting het eerste deelonderzoek naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming door het Verwey-Jonker Instituut ook gereed. De antwoorden op de vragen van het lid Bruyning over deze onderzoeken zal ik betrekken bij de inhoudelijke reactie.
Hoe kan het dat in een multiculturele samenleving die Nederland inmiddels geworden is dat de inspectie moet vaststellen dat cultuur-sensitieve hulp niet altijd voldoende aansluit op de behoefte van gezinnen met een migratieachtergrond? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders in de toekomst beter rekening houden met culturele achtergronden in hun hulpverlening?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het kan dat, zoals in de brief wordt beschreven, het risico dat vooroordelen en stigma’s over gezinnen binnen de jeugdbeschermingsketen blijven bestaan en doorwerken in dossiers? Op welke manier gaat u dit risico minimaliseren en zorgen voor objectieve besluitvorming? En daarmee voorkomen dat subjectieve beeldvorming niet leidt tot ongelijke behandeling?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat schriftelijke communicatie over het proces en de besluitvorming in de jeugdbeschermingsketen als ontoegankelijk wordt ervaren, vooral door gezinnen met een taalachterstand of een licht verstandelijke beperking? Bent u bereid richtlijnen op te stellen voor begrijpelijke communicatie binnen de keten?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de inspectie eens dat er een risico is dat richtlijnen, protocollen en instrumenten binnen de jeugdbeschermingsketen mogelijk nadelig uitwerken voor bepaalde groepen gezinnen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze richtlijnen en protocollen worden geëvalueerd en bijgesteld om discriminatie te voorkomen?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
Herkent u het beeld dat de inspectie constateert dat gezinnen mogelijk een drempel ervaren om discriminatie aan te kaarten? Bent u bereid een laagdrempelig en onafhankelijk meldpunt op te zetten waar ouders signalen van discriminatie binnen de jeugdbeschermingsketen kunnen melden?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden de aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (JenV) meegenomen in het wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming van kwetsbare gezinnen in de jeugdbeschermingsketen?
De aandachtspunten van de Inspectie Justitie en Veiligheid gaan over gericht beleid en scholing, personeelsbeleid, het aanbieden van cultuur-sensitieve hulp, transparante besluitvorming en het voortbouwen op elkaars informatie waardoor beelden blijven bestaan, toegankelijke communicatie en sensitiviteit voor de effecten van richtlijnen, protocollen en instrumenten die nadelig kunnen uitpakken. Ten slotte gaat het over het laagdrempelig melden van discriminatie. De aandachtspunten worden niet rechtstreeks meegenomen in het wetsvoorstel. Het zijn belangrijke aandachtspunten maar leiden niet automatisch tot een wetswijziging. Ook hebben de aandachtspunten niet een directe link met de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel.
Kunt u aangeven op welke termijn u met concrete beleidsmaatregelen komt om de knelpunten die de inspectie heeft gesignaleerd aan te pakken?
Ik de brief van 18 februari 2025 heb ik aangegeven dat de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid zal worden opgenomen in de eerstvolgende brief over jeugdbescherming die naar verwachting in mei aan uw Kamer wordt verzonden.
Heeft u nog herinnering aan de eerder gestelde Kamervragen van 6 september 2024 en uw beantwoording van 8 oktober 2024 over het artikel in de Volkskrant «Onderzoek naar discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming hapert?2
Ja.
Klopt het dat, zoals uit de beantwoording van deze Kamervragen blijkt, het onderzoek naar discriminatie binnen de Raad voor de Kinderbescherming door het Verwey-Jonker Instituut nog altijd vertraagd is? Hoe kijkt u nu aan tegen de vertraging van het onderzoek door het Verwey-Jonker instituut aan en de lage urgentie die de raad kennelijk heeft met dit onderzoek, terwijl de inspectie juist grote zorgen uitspreekt?
Zoals in de beantwoording van 8 oktober 2024 op deze vragen is benoemd, vraagt het onderzoek naar discriminatie bij de Raad voor de Kinderbescherming, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, meer tijd dan bij de oorspronkelijke onderzoeksopzet is ingeschat. 4 Zorgvuldigheid en onafhankelijkheid staan hierbij voorop. Er is geen sprake van een «lage urgentie» bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport wordt naar verwachting in april door het Verwey-Jonker Instituut gepubliceerd en bevat de resultaten over de werkgeversrol en een data-analyse van de dienstverlening van de RvdK aan cliënten.
Een reactie op de inzichten uit deze publicatie wordt, samen met de inhoudelijke reactie op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid, opgenomen in de eerdergenoemde brief over jeugdbescherming die ik naar verwachting in mei aan uw Kamer zal toesturen.
Zou u kunnen reflecteren op uw eerdere beantwoording van de vragen van 6 september en indachtig de zorgwekkende constatering van de Inspectie JenV nogmaals willen langslopen en voorzien van de actuele status en uw visie hierop?
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen over het onderzoek naar de aanwezigheid en impact van discriminatie en vooroordelen binnen de Raad voor de Kinderbescherming heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeksopzet van het Verwey-Jonker Instituut. Verder heb ik aangegeven dat een onderzoek onder cliënten om een gedegen uitwerking vraagt, gelet op rechtsbescherming, zorgvuldigheid en privacy. Hier was meer tijd voor nodig dan ingeschat bij de onderzoeksopzet. Ook is nader toegelicht dat het Verwey-Jonker Instituut door de Raad voor de Kinderbescherming is gekozen vanwege hun specifieke expertise op het thema diversiteit en hun positie als onafhankelijke onderzoeksinstelling.
Kindverhoor naar aanleiding van de podcast ‘Scheidszaken’ van het NOS Jeugdjournaal van 22 juli 2024 |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de vragen van het lid Bruyning over Kindgesprekken van kinderen bij rechters, naar aanleiding van de podcast «Scheidszaken» van het Jeugdjournaal van 22 juli 2024?1
Ja.
Heeft u nog kennis van zijn beantwoording op deze vragen die aan de Kamer zijn verzonden op 30 augustus 2024?2
Ja.
Staat u nog steeds achter zijn beantwoording dat volgens het VN-Kinderrechtencomité kinderen gehoord dienen te worden in een omgeving die niet intimiderend of vijandig is en waarin rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind?
Ja, hier sta ik nog steeds achter.
Klopt het volgens u dat binnen de rechtspraak deze veiligheid van kinderen gewaarborgd wordt door het kindgesprek te houden in een daarvoor geschikte werk- of spreekkamer of een zittingszaal indien een kindvriendelijke ruimte om gebouw-technische of logistieke redenen niet beschikbaar is? En klopt het volgens u dat, indien het gesprek onverhoopt toch in een zittingszaal plaatsvindt, bijzondere aandacht geschonken wordt aan de grootte van de zittingszaal (bij voorkeur kleinere zittingszaal) en de opstelling voor het gesprek?
Ja, vanuit de rechtspraak is aangegeven dat op deze wijze ervoor gezorgd wordt dat de veiligheid van kinderen gewaarborgd wordt.
Kunt u bevestigen dat vanuit de Rechtspraak is aangegeven dat de algemene lijn is dat het kindgesprek plaatsvindt op een ander moment dan de zitting, zodat een confrontatie met andere procesdeelnemers wordt vermeden? Kunt u bevestigen dat dit geldt voor alle soorten zittingen? Kunt u bevestigen dat alle gerechten (op een enkele uitzondering na) deze lijn volgen bij scheidingszaken?
Het is niet wenselijk voor een kind dat hij of zij wordt geconfronteerd met onderlinge spanning tussen de ouders en/of de andere procesdeelnemers in de wachtkamer of tijdens de zitting. Hier is binnen de gerechten aandacht voor. Ook is het te allen tijde het streven om waar dat mogelijk is het kind in een kindvriendelijke ruimte te horen en het kind niet in de wachtruimte van de ouders te laten plaatsnemen voorafgaand aan het kindgesprek. Hiervoor zal ik blijvend aandacht vragen. Dit doe ik mede in het licht van de uitwerking van de eerder door u ingediende en aangenomen motie aangaande kindvriendelijke ruimtes en het horen van kinderen in een pedagogische omgeving met voldoende tijd voor het kind3.
Ik kan bevestigen dat de rechtspraak heeft aangegeven dat de algemene lijn al is dat het kindgesprek in gezag- en omgangzaken op een ander moment plaatsvindt dan de zitting. Besloten is dat dit uiterlijk per 1 oktober 2025 ook het geval zal zijn in de civiele jeugdzaken. Dit om confrontatie met andere procesdeelnemers te vermijden.
Eén gerecht, de rechtbank Limburg, heeft de kindgesprekken in de gezag- en omgangszaken al wel losgekoppeld van de zittingen, maar zal dat vooralsnog niet doen voor wat betreft de kindgesprekken in de civiele jeugdzaken. Dit gerecht heeft wel kindvriendelijke ruimtes en werkt ook op andere onderdelen aan kindvriendelijkheid (zoals de aanwezigheid van informatiezuilen en een website specifiek voor jeugdigen en begeleiding van de jongeren binnen de rechtbank). Binnen de rechtbank Midden-Nederland wordt e.e.a. al gerealiseerd binnen de locaties Utrecht en Lelystad, maar zijn er nog stappen te maken voor wat betreft de locatie Almere. Binnen de rechtbank Rotterdam en de rechtbank Overijssel, inclusief locatie Zwolle, zijn al kindvriendelijke ruimtes en wordt de landelijke lijn van het loskoppelen van de kindgesprekken van de zittingen ook gevolgd.
Ten aanzien van de verzoeken machtiging gesloten jeugdhulp moet worden opgemerkt dat die situatie juridisch geheel anders is. De minderjarige is in deze zaken procespartij en wordt daarom altijd voor de zitting uitgenodigd met zijn advocaat. Vaak zal de minderjarige met zijn advocaat in een apart kindgesprek spreken met de rechter en zullen vervolgens de overige procesdeelnemers binnenkomen en zal de zitting dus in aanwezigheid van de minderjarige plaatsvinden.
Kunt u dan reflecteren op de vraag waarom er nog met grote regelmaat signalen binnenkomen dat in meerdere gerechten de kindgesprekken nog altijd voorafgaand aan de zittingen plaatsvinden, waarbij de gesprekken in de zittingszaal plaatsvinden, er confrontaties zijn met andere procesdeelnemers, jongeren tegenover rechters zitten in toga die op een verhoging zitten? Bent u bekend met het signaal dat het onder meer om de rechtbanken in Rotterdam, Almere, Utrecht en Zwolle gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat vanuit de Rechtspraak is aangegeven dat in de praktijk op veel gerechten aparte kindvriendelijke ruimtes voor het kindgesprek beschikbaar zijn? Kunt u aangeven in welke gerechten deze ruimtes niet beschikbaar zijn en, als ze er niet zijn, hoe lang het nog gaat duren voor deze ruimtes wel beschikbaar zijn en hoeveel van deze ruimtes beschikbaar zijn per gerecht? Kunt u uitleggen hoe de gesprekken vorm worden gegeven als deze ruimte niet beschikbaar is?
Ja, vanuit de rechtspraak is aangegeven dat in de praktijk op veel gerechten aparte kindvriendelijke ruimtes voor het kindgesprek beschikbaar zijn.
Gevraagd wordt welke gerechten geen kindvriendelijke ruimte beschikbaar hebben, en als deze er niet zijn, hoe lang het nog gaat duren voor deze ruimtes wel beschikbaar zijn. Ook vraagt u hoeveel ruimtes beschikbaar zijn per gerecht. De ontwikkelingen in dit kader zijn volop in beweging binnen de rechtspraak. De rechtspraak geeft aan dat op dit moment (minimaal) 20 van de 25 locaties van de rechtbanken en gerechtshoven kindvriendelijke ruimtes hebben. Rechtspraaklocaties waar nog geen kindvriendelijke ruimtes zijn, zijn druk bezig om dit zo spoedig mogelijk te realiseren. In het algemeen wordt bij nieuwbouw en renovatie rekening gehouden met een kindvriendelijke spreekkamer en zo mogelijk wachtruimte en/of zittingszaal. Afhankelijk van de gebouwelijke situatie worden ook bestaande ruimtes aangepast. Verder zijn er binnen diverse gerechten initiatieven om minderjarigen te laten begeleiden naar het kindgesprek.
De aanwezigheid van kindvriendelijke ruimtes bij alle gerechtshoven en rechtbanken, en uniformiteit daarin, heeft binnen de rechtspraak en de gerechtsbesturen aldus de aandacht. Dat ondersteun ik. Mede in het licht van uw hierboven genoemde motie, ben ik hierover ook nader met de rechtspraak in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief die op 2 september 2024 is verzonden vanuit 18 instanties aan de Minister-President met een cc naar de Staatssecretarissen Karremans en u over het participatierecht van kinderen en het kindgesprek bij de rechters, waarin zij de noodklok luiden over de wijze waarop dit op dit moment gebeurt?
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat, ondanks een toezegging van u dat u het gesprek aan zou gaan met de initiatiefnemers, zij tot op de dag van vandaag nog niets gehoord hebben? Indien dit klopt, wanneer verwacht u het gesprek met de initiatiefnemers aan te gaan? Kunt u toezeggen dat dit nu op korte termijn gaat gebeuren?
Ik streef ernaar op korte termijn in gesprek te treden met initiatiefnemer(s) van deze brief over het participatierecht van kinderen en het kindgesprek bij de rechters.
Het toepassen pijnprikkels in jeugdzorginstellingen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het kan dat u in antwoord op eerdere Kamervragen stelt dat het toepassen van een bokkepootje valt onder de definitie van «kindermishandeling» terwijl het Openbaar Ministerie (OM) in de brief aan Daisy erkent dat bokkepootjes zijn toegebracht, maar ook stelt dat er «geen aanwijzingen gevonden dat er door medewerkers (opzettelijk) buiten de geldende kaders of protocollen is gehandeld op het gebied van fysiek ingrijpen.»? Deelt u de mening dat dit een andere lezing is van de wet?
Zoals eerder in de media1 is verschenen hebben meerdere voormalig bewoners van behandelcentrum Woodbrookers aangifte gedaan, waarop politie en justitie een onderzoek zijn gestart. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in september 2024 besloten om het onderzoek naar mogelijke mishandelingen te beëindigen. Deze beslissing heeft in één geval tot een artikel 12 Wetboek van Strafvordering (12 Sv-procedure) geleid. Dat betekent dat er sprake is van een lopende procedure en ik daarover geen inhoudelijke mededelingen kan doen.
Welk beoordelingskader hanteert het OM? Hoe kan het dat dit beoordelingskader het toepassen van een handeling die als doel heeft pijn toe te brengen (een bokkepootje) niet kwalificeert als «kindermishandeling»? Hoe is dit te rijmen met de Jeugdwet en met internationale mensenrechtenverdragen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 aangeef, is er sprake van een lopende procedure zodat ik geen inhoudelijke mededelingen kan doen. In antwoord op eerdere vragen van het lid Bruyning heb ik u reeds laten weten dat het OM heeft onderzocht in hoeverre de medewerkers van het behandelcentrum Woodbrookers hebben gehandeld in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving en de toen geldende protocollen die betrekking hadden op de FMT-methode (fysiek mentale weerbaarheidstraining).2 De Nederlandse regelgeving moet, als het gaat om het beperken van grondrechten voldoen aan de eisen van de Grondwet en de internationale mensenrechtenverdragen. De Jeugdwet voldoet aan die eisen. Als instellingen richtlijnen en protocollen vaststellen, dan zullen deze ook altijd moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Welke methodes zijn er precies toegestaan in de jeugdzorg? Welke concrete interventietechnieken vallen daar precies onder? Wat is het kader waar medewerkers op kunnen terugvallen wanneer zij in een risicovolle situatie terechtkomen? Wat is daarin concreet toelaatbaar?
De Jeugdwet stelt nadrukkelijk voorwaarden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals het vastpakken en vastpakken en vasthouden. Uitgangspunt is altijd het nee, tenzij beginsel: alleen vrijheidsbeperking als er geen minder zwaar alternatief is, het proportioneel is en naar verwachting effectief. En vrijheidsbeperking moet gericht zijn op:
Aanbieders van gesloten jeugdhulp moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers volgens de geldende richtlijnen opleiden zodat vastpakken en vasthouden alleen gebeurt op basis van dit nee, tenzij beginsel en zonder toediening van pijnprikkels. Zij maken gebruik van methodes waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en die de-escalatie bevorderen. Voorbeelden van methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of nonviolent resistance en positive behaviour support. Daarnaast voorziet de richtlijn Residentiële jeugdhulp professionals van handvatten voor het hanteren van regels en het omgaan met regelovertreding.
Wat is de precieze definitie van «Geweld» zoals beschreven in de Jeugdwet onder artikel 4.1.8 en de meldcode Geweld door hulpverleners?
In artikel 1.1 Jeugdwet is een definitie van geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering opgenomen. In de memorie van toelichting staat dat geweld van welke aard ook vanzelfsprekend achterwege dient te blijven bij de verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering3. Dit betekent dat «geweld» in de brede zin van het woord moet worden uitgelegd. In de leidraad van de IGJ wordt geweld dan ook als volgt gedefinieerd: «geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft».
Ik ben echter niet bekend met een meldcode «Geweld door hulpverleners».
Op welke manier controleert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of er sprake is van «vastpakken en beethouden» (artikel 6.3.2.2) zoals beschreven in de memorie van toelichting bij de Wet Rechtspositie Gesloten Jeugdhulp? Is het inspectiekader aangepast na ingang van de wet?
De IGJ heeft in het afgeronde toezicht op de gesloten jeugdhulp gecontroleerd op alle vormen van vrijheidsbeperking zoals deze op dat moment in de veldnormen stonden en nu in de aangepaste Jeugdwet staan. Vastpakken en vasthouden is er daar één van. Daarbij heeft de IGJ de volgende norm uit het voor de gesloten jeugdhulp geoperationaliseerde toetsingskader gehanteerd: vastpakken en vasthouden wordt alleen ingezet in situaties van acute onveiligheid en met toepassing van het 4-ogen principe. De IGJ heeft op vrijheidsbeperking gecontroleerd door over de toepassing hiervan in gesprek te gaan met jongeren en medewerkers. Ook heeft de IGJ gekeken naar de geregistreerde incidenten en toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen door de instellingen en gecontroleerd of de scholing van medewerkers op orde was. Het toezichtkader dat de IGJ hanteert voor de gesloten jeugdhulp is aangepast na ingang van de wet.
Op welke manieren wordt in de opleiding voor hulpverleners en jeugdbeschermers nu geleerd wat wel en niet is toegestaan volgens de huidige wet- en regelgeving? Hoe worden begeleiders in instellingen opgeleid zodat ze weten wat ze moeten doen als die fysieke begrenzing noodzakelijk is? Hoe is dit onderdeel van opleidingen en nascholingstrajecten? Heeft iedere hulpverlener die met minderjarigen werkt hier kennis van genomen?
In de landelijke opleidings- en competentieprofielen van de bacheloropleidingen tot hbo-pedagoog en social worker profiel jeugd zijn recht en wetgeving opgenomen als onderdeel van het onderwijs. Tijdens hun opleiding doen studenten onder andere kennis over de actuele maatschappelijke context van hun werk op, gebaseerd op onder andere politicologie, recht, beleid en wet- en regelgeving. De HBO-opleidingen pedagogiek en de vijf landelijke opleidingsoverleggen hebben de landelijke profielen in het domein sociaal werk van de sector hogere sociale studies opgesteld.
Professionals volgen, eenmaal werkzaam, ook scholing binnen hun organisatie. Zo krijgen professionals in de gesloten jeugdhulp bijvoorbeeld structureel training in de-escalerend werken en het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen4.
Daarnaast voorziet de richtlijn Residentiële jeugdhulp professionals van handvatten voor het hanteren van regels en het omgaan met regelovertreding.
Tenslotte geldt voor SKJ-geregistreerde professionals dat zij meerdere geaccrediteerde na- en bijscholingsopleidingen op het gebied van verbale en fysieke agressiepreventie en -hantering kunnen volgen.
Niet alleen professionals, maar ook jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen hebben een verantwoordelijkheid in het bevorderen en blijven ontwikkelen van de vaardigheden van professionals. Zij zijn namelijk verplicht om ervoor te zorgen dat geregistreerde professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden.
Kunnen jongeren die in het verleden in een instelling zaten nog steeds gebruik maken van de klachtenregeling van deze instellingen of is de enige optie die hen rest een civielrechtelijke procedure? Wanneer dat laatste het geval is, deelt u dan de mening dat deze procedure in schril contrast staat met het belang van laagdrempelige manieren om misbruik aan te kaarten en erkenning te krijgen?
Op grond van artikel 4.2.1 Jeugdwet hebben jongeren de mogelijkheid een formele klacht in te dienen bij de klachtencommissie van de betreffende jeugdhulpaanbieder. De klachtenprocedure heeft tot doel dat de jongere zich gehoord voelt en mogelijk genoegdoening krijgt, het bewaren en/of herstellen van de hulpverleningsrelatie en het verbeteren van de kwaliteit van zorg. De Jeugdwet schrijft geen termijn voor waarbinnen de klacht moet zijn ingediend. In het klachtenreglement van de betreffende jeugdhulpaanbieder kan echter wel een termijn zijn opgenomen waarbinnen de klacht dient te zijn ingediend. Deze termijn kan per klachtenregeling verschillen.
Naast de klachtenprocedure kan een civielrechtelijke procedure worden gestart, bijvoorbeeld in het geval van een vermeende onrechtmatige daad. De insteek van de civielrechtelijke procedure is anders dan het doel van een klachtenprocedure. In een civielrechtelijke procedure gaat het voornamelijk om het vaststellen van rechten en verplichtingen. Het is uiteindelijk de rechter die beoordeelt of sprake is van onrechtmatig handelen op grond waarvan een recht op schadevergoeding kan bestaan. Een civielrechtelijke procedure is geen laagdrempelige manier om misbruik of misstanden aan te kaarten, dat ben ik met u eens. Wel kunnen jongeren op bij een eventuele procedure op een laagdrempelige wijze worden ondersteund door bijvoorbeeld de kinderen- en jongerenrechtswinkel en Jeugdstem. Zie ook mijn antwoord op vraag 11.
Bedoelt u met uw antwoord op vraag 12 dat er een aparte evaluatie komt van de aanbevelingen van het rapport van Commissie De Winter, aangezien deze commissie niet is meegenomen in de recente rapportage over het Schadefonds Geweldsmisdrijven? Zo ja, weet u wat de publicatiedatum is? Wordt in de evaluatie naar de aanbevelingen van Commissie De Winter ook gekeken naar de groep mensen die buiten de boot viel bij het aanvragen van een geldbedrag via de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming, omdat zij net buiten de criteria vielen, zoals jongeren die na 2019 mishandeling in een instelling hebben meegemaakt of op het moment waarop het gebeurde net 18 waren geworden?1
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg is hier onderdeel van. In het onderzoek is ook aandacht voor (de gevolgen van) de afbakening van de regeling. Het WODC verwacht de evaluatie nog voor de zomer te publiceren. U ontvangt deze evaluatie.
Klopt onze lezing dat personen die jeugdhulp in het verleden kregen, het recht hebben hun (medisch) dossier op te vragen en dit in principe ingewilligd moet worden? Klopt het ook dat (delen van) dossiers niet vernietigd mogen worden zonder toestemming van de betrokkene? Wat kan een betrokkene doen als inzage in het dossier wordt onthouden of delen daarvan niet meer lijken te bestaan?
Op grond van artikel 7.3.8 Jeugdwet zijn jeugdhulpaanbieders verplicht om een dossier bij te houden. Desgevraagd verleent de jeugdhulpverlener de betrokkene inzage in de gegevens uit het dossier ingevolge artikel 7.3.10 Jeugdwet. Betrokkenen van twaalf jaar en ouder hebben een zelfstandig recht op inzage in hun gegevens uit het dossier. De wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen hebben – zolang de minderjarige de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt – eveneens een zelfstandig inzagerecht.
Het feit dat recht op inzage in gegevens uit het dossier bestaat, betekent echter niet dat de betrokkene recht heeft op het «volledige» dossier. Het dossier kan namelijk ook gegevens bevatten van «derden». De verstrekking van deze informatie blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden. Ook kan de hulpverlener besluiten om geen inzage in (bepaalde) gegevens uit het dossier te verlenen indien hij daardoor niet geacht kan worden de zorg van een goed jeugdhulpverlener in acht te nemen. Zie in dit verband artikel 7.3.10 en 7.3.11 lid 3 Jeugdwet.
Wat betreft het bewaren en vernietigen van het dossier. In beginsel bewaart een jeugdhulpverlener het dossier gedurende twintig jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging in het dossier heeft plaatsgevonden, of zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed jeugdhulpverlener voortvloeit. In de tussentijd worden gegevens uit het dossier niet vernietigd, tenzij de betrokkene daartoe een uitdrukkelijk verzoek doet en zich geen weigeringsgrond uit het tweede lid van artikel 7.3.9 Jeugdwet voordoet. Is het dossier (onbedoeld) zonder verzoek daartoe vernietigt, verloren of kwijtgeraakt, dan dient de jeugdhulpaanbieder na te gaan of er sprake is van een datalek dat moet worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en betrokkenen.
Indien een instantie privacyrechten niet of onvoldoende naleeft, kan de betrokkene een klacht indienen bij de betreffende instantie of de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarnaast kan de betrokkene (zonder advocaat) een verzoekschrift indienen bij de Sector Civiel van de rechtbank.6
Deelt u de mening dat een website met informatie en chatten met medewerkers van het CIE (zoals in antwoord op vraag 10) nuttig is, maar wel wat anders is dan langdurige en gespecialiseerde slachtofferhulp, die soms noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te regelen en zo daadwerkelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen?
Het CIE is opgericht in lijn met de aanbeveling van Commissie De Winter dat slachtoffers hun verhaal kunnen vertellen en erkenning kunnen krijgen voor hun nare herinneringen. Het CIE helpt slachtoffers waar mogelijk in de toeleiding naar passende zorg in het bestaande reguliere hulpaanbod. De evaluatie van de erkenningsmaatregelen zoals genoemd onder vraag 8 zal ook ingaan op de wijze waarop het CIE tegemoetkomt aan de behoeften van slachtoffers.
Bij wie kunnen jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de IGJ is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn? Deelt u de mening dat jongeren die in een instelling zaten, en aangeven daar mishandeld te zijn, recht hebben op een eerlijk proces en daar ook laagdrempelige juridische ondersteuning bij nodig is? Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, hoe rijmt u dit met de aanbevelingen van Commissie De Winter?
Zoals ik in mijn antwoorden van 8 november 2024 aangaf, kan ik mij zeer goed voorstellen dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening.7 Dit kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door middel van een aangifte bij de politie. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit dat kan worden vervolgd. Ik kan me daarbij voorstellen dat slachtoffers die aangifte hebben gedaan, teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot een vervolging leidt. Tegen de beslissing van het OM niet tot vervolging over te gaan, kan een klacht bij het gerechtshof worden ingediend (12 Sv-procedure). De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Het recht op een eerlijk proces is opgenomen in onze Grondwet en diverse internationale (mensenrechten) verdragen. Dit recht geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met ongeoorloofd geweld. Jongeren kunnen daarbij op een laagdrempelige wijze worden ondersteund door bijvoorbeeld de kinderen- en jongerenrechtswinkel en Jeugdstem.