De huisvesting van de YMCA-vakantiekampen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «YMCA-vrijwilligers houden ludieke actie: «Bewaar dit natuurparadijs voor kinderen»»1, «Actiegroep Paradijs Weg voor Kinderen ijvert voor voortbestaan YMCA»2 en «Al 90 jaar een begrip, maar tijd dringt voor kampeercentrum YMCA»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het huisvestingsvraagstuk van de YMCA, waarbij Landgoed Den Treek Henschoten het pachtcontract heeft beëindigd zonder dat er voor de YMCA een alternatieve locatie is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de YMCA-vakantiekampen en het kampeerterrein in Leusden een maatschappelijke rol vervullen om voor kinderen die het moeilijker hebben, een vakantie te bieden en zo positief bij te dragen aan de ontwikkeling en het welzijn van kinderen?
Ik ben het ermee eens dat YMCA een maatschappelijke rol vervult door het faciliteren en organiseren van zomerkampen en jeugdwerk voor kinderen die het moeilijker hebben. In 2023 is de maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk, waaronder de vakantiekampen van YMCA ook vallen, door Ecorys inzichtelijk gemaakt in het rapport «De maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk in Nederland»4. Hieruit blijkt ook dat de inzet van organisaties zoals YMCA positief bijdragen aan de ontwikkeling en (mentaal) welzijn van kinderen.
Hoe verhoudt het gedwongen stoppen van deze vorm van laagdrempelige vakantiekampen zich tot het versterken van de leefomgeving en de sociale basis waar de Hervormingsagenda Jeugd over spreekt?
Het versterken van de sociale basis (incl. pedagogische basis) is een belangrijk onderdeel van de Hervormingsagenda. Een steunende omgeving beschermt en versterkt kinderen en jongeren in hun ontwikkeling. Deelnemen aan sport, cultuur en natuuractiviteiten zorgt voor plezier en identiteit- en talentontwikkeling. Het draagt bij aan het (gezond) opgroeien, opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de sociale basis willen inrichten, aangezien het moet aansluiten bij lokale behoeften. Hoezeer wij het belang van dit soort voorzieningen erkennen vanuit ontwikkeling van kinderen is het niet passend om op landelijk niveau te bepalen of specifieke voorzieningen (zoals een laagdrempelig vakantiekamp) een plek zouden moeten krijgen in de inrichting van de sociale pedagogische basis van een bepaalde gemeente.
Bent u het met de indieners eens dat het stoppen van de vakantiekampen impact heeft op kinderen uit het hele land?
Veel jongeren maken jaarlijks gebruik van de YMCA-vakantiekampen en komen vanuit verschillende regio’s in het land. Het hangt er echter wel vanaf of voldoende (lokale) alternatieven beschikbaar zijn. Daar heb ik geen zicht op.
Kunt u een inschatting geven welke landelijke maatschappelijke impact verloren gaat wanneer de vakantiekampen noodgedwongen moeten stoppen met hun activiteiten?
Welke maatschappelijke impact exact verloren gaat door het stoppen van de vakantiekampen op deze specifieke locatie is niet duidelijk. Ik kan hier dan ook geen inschatting van geven.
Bent u bereid om met de betrokken partijen, de provincie Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf te spreken over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen?
Het gesprek over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen en de vraag wat dit betekent voor de keuzes die ten aanzien van dit vraagstuk gemaakt moeten worden, zal gevoerd moeten worden door de lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik zie om die reden hier voor mij als Staatssecretaris geen rol weggelegd.
Bent u bereid om samen met bovengenoemde partijen te zoeken naar een oplossing of huisvestingsmogelijkheden elders?
Zonder afbreuk te doen aan de onzekerheid die het huisvestingsvraagstuk met zich meebrengt voor de YMCA en natuurlijk de kinderen die aan de YMCA-kampen deelnemen, betreft dit vraagstuk een lokale aangelegenheid. Het ligt daarom op de weg van de lokaal en regionaal betrokken partijen om een oplossing te zoeken. Daarbij mag het vertrouwen geven dat het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden op 5 december 2023 in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het voorliggende huisvestingsvraagstuk heeft toegezegd om mee te denken en zich constructief op te stellen als YMCA een locatie op het oog heeft binnen de gemeente Leusden.5
Het bericht 'Meer jonge vrouwen op eerste hulp na zelfverwonding of suïcidepoging'. |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal jonge vrouwen dat op de eerste hulp belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging in negen jaar tijd met circa 50 procent gestegen is?1
Het signaal dat er een toename te zien is in het aantal zelfverwondingen of suïcidepoging bij jongeren/jong volwassenen is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Er is sprake van meerdere oorzaken waaronder eenzaamheid, stress over mondiale ontwikkelingen (klimaat en oorlogen), prestatiedruk, sociale media en piekeren over onder andere het eigen toekomstperspectief (wonen, werk), die een negatief effect op de eigen mentale gezondheid kunnen hebben. De oplossing ligt dan ook niet bij één partij of domein, maar maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid is van meerdere sectoren, denk hierbij onder andere scholen, gemeenten en werkgevers. Suïcidepreventie start vroeg in de preventieketen. Het verbinden van de aanpak suicidepreventie en de aanpak van de mentale gezondheid in Nederland draagt daaraan bij. Zie ook de antwoorden bij vragen 2 en 3.
Welke onderzoeken lopen er momenteel in Nederland die dit fenomeen onderzoeken?
Onderstaande onderzoeken worden vanuit Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgevoerd en richten zich op de groep jongvolwassenen:
Welke maatregelen worden momenteel genomen om het aantal zelfverwondingen en suïcidepogingen door jonge vrouwen en door jongeren in het algemeen terug te dringen? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen, gezien deze recente cijfers?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is sprake van een stapeling van problemen die niet vanuit één domein aangepakt kunnen worden. Met de in juni 2022 gelanceerde aanpak «mentale gezondheid van ons allemaal» wordt vanuit verschillende domeinen naar de mentale gezondheid en weerbaarheid gekeken. Suicidepreventie begint immers vroeg in de keten bij het versterken van de mentale gezondheid. Hieronder geef ik aan op welke manier aandacht wordt gegeven aan de groep «jongvolwassenen» binnen het suïcidebeleid.
In de hierboven genoemde aanpak is specifiek aandacht voor jongeren in hun verschillende leefomgevingen. Met de aanpak stimuleren we het ontwikkelen van mentale gezondheidsvaardigheden, dragen we bij aan het bespreekbaar maken van mentale problemen en geven we mensen (in het bijzonder jongeren) handvatten om hiermee om te gaan. Een voorbeeld is het programma Welbevinden op school, waarbij op scholen praktische handvatten worden aangeboden en scholen kunnen werken aan een gezond pedagogisch leerklimaat. Gemeenten ontvangen vanuit het Gezond en Actief Leven Akkoord financiële middelen om mentale gezondheid mee te nemen in de beleidsplannen.
In de vervolgaanpak Actieprogramma Eén tegen eenzaamheid wordt aandacht gegeven aan het verminderen en voorkomen van eenzaamheid onder alle leeftijden en groepen.
Bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vanuit de Landelijke Agenda (LA) Suicidepreventie ook specifiek aandacht gegeven aan de groep jongvolwassenen (vrouwen en mannen) tot en met 30 jaar. Onder andere gaat het dan om het programma STORM. STORM3 heeft het voorkomen van depressies en suïcides onder jongeren (12–18 jaar) tot doel. Daarnaast is projectmatig ingezet op de groep jongvolwassenen en hen te ondersteunen. Met name het gesprek over en met deze groep is gevoerd en tot nu toe zijn ongeveer veertig organisaties hierop aangehaakt. Om jongvolwassenen – en zeker ook jonge vrouwen – binnen hun eigen leefwereld nog beter te bereiken wordt ook de komende periode gekeken welke acties hiervoor nodig zijn.
Met het nemen van deze maatregelen hopen we jongvolwassenen (vrouw en mannen) te ondersteunen bij vragen over hun mentale gezondheid. Dit leidt uiteindelijk tot het versterken van hun mentale gezondheid.
Wat is de staat van de geestelijke nazorg nadat iemand op de eerste hulp is belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging?
Het is aan ziekenhuizen om te zorgen voor beleid rondom de geestelijke nazorg van iemand die door zelfverwonding of een suïcidepoging op de eerste hulp belandt. De multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag geeft professionals aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag.4
Stichting 113 Zelfmoordpreventie heeft geen totaaloverzicht van het beleid in alle ziekenhuizen, maar coördineert vanuit de Landelijke Agenda Samen Minder Suïcide wel het «113 Netwerk Ziekenhuizen».
De 24 aangesloten ziekenhuizen geven extra aandacht aan suïcidepreventie.
Dat doen zij door het bewustzijn en de kennis van het zorgpersoneel te vergroten en hun vaardigheden rond dit thema te verbeteren: het herkennen en bespreken van suïcidaliteit en patiënten doorverwijzen naar de psychiater/crisisdienst.
Dit alles in lijn met de multidisciplinaire richtlijn / zorgstandaard diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. In 2024 en 2025 vindt onderzoek plaats naar de effecten van de inzet van het netwerk en de ziekenhuizen, eerste uitkomsten worden eind 2024 verwacht.
Bent u het ermee eens dat toegang tot goede geestelijke gezondheidszorg (ggz) vitaal is om deze trend te keren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heeft de toename van zelfverwondingen en suïcidepogingen bij jongeren en jongvolwassen meerdere en zeer verschillende maatschappelijke oorzaken. Dat maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid van meerdere domeinen is. Een goed toegankelijke geestelijke gezondheidszorg en laagdrempelige algemeen toegankelijke voorzieningen voor zelfhulp zijn hier belangrijke onderdelen in.
Voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz zijn in het IZA concrete afspraken gemaakt over onder andere een betere samenwerking van de ggz met de eerstelijnszorg en het sociaal domein, het vergroten van de behandelcapaciteit door de inzet van hybride en digitale zorg en door het creëren van een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt over het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz.
Hoe heeft de contractering in de ggz zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Bent u het ermee eens dat de moeizame contractering in de ggz bijdraagt aan de wachttijden in deze sector?
Goede contractering draagt bij aan het toegankelijk houden van ggz-zorg, en daarmee ook de wachttijden. Een goed contracteerproces en het tijdig afronden van de contractering vraagt stevige inspanning van zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars. In het IZA zijn daarom uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces en het geven van meer inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg. Partijen zetten hier met een breed verbetertraject volop op in.
Wat betreft de contractering voor 2024 zijn er geen brede signalen die erop duiden dat het contracteerseizoen moeizaam verloopt. Tijdens het laatste peilmoment van 22 december 2023 van alle GGZ-instellingen waarbij een contract is aangeboden, was op dat moment in 64% van de gevallen een contract afgesloten en was duidelijk dat bij deze zorgaanbieders de zorg wordt vergoed. Bij 25% van de instellingen was er op dat moment (nog) geen contract, maar was al wel duidelijk dat bij deze instellingen de zorg volledig wordt vergoed. In 6% van de gevallen was er op dat moment nog geen contract en wordt de zorg mogelijk deels niet vergoed. In 3% van de gevallen wordt de zorg meestal niet volledig vergoed.
Bij de overige GGZ aanbieders waarbij een contract is aangeboden, is er in 90% van de gevallen sprake van een contract en wordt de zorg volledig vergoed. Bij 2% wordt de zorg volledig vergoed zonder contract en bij 8% is (nog) geen contract geen volledige vergoeding. Verzekeraars geven aan dat er voor de GGZ met meer zorgaanbieders de overeenstemming is om tot een contract te komen ten opzichte van vorig jaar.
In het voorjaar van 2024 zullen de IZA-partijen terugblikken op het huidige contracteerseizoen. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van deze evaluatie geïnformeerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft jegens zijn verzekerden. Dit betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Daartoe moeten zorgverzekeraars voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Ik zie dan ook geen relatie tussen de contractering voor contractjaar 2023, die minder tijdig op gang kwam, en de wachttijden in de GGZ. Wachttijden vormen een complex probleem waar meerdere factoren aan ten grondslag liggen. Ik heb uw Kamer per brief van 21 december 2023 geïnformeerd over de toegankelijkheid van de ggz5.
Wat zijn de meest voorkomende redenen voor zorgverzekeraars om ggz-behandelaren uit te sluiten van contractering? Hoe vaak betreft het vrijgevestigde praktijken die uitgesloten worden van contractering?
Het maken van contractafspraken tussen aanbieder en zorgverzekeraar is belangrijk, omdat hiermee actief gestuurd kan worden op kwaliteit, toegankelijkheid, arbeidsbesparende maatregelen en passende zorg. Ik stimuleer daarom het sluiten van contracten via diverse afspraken in het IZA. Uit de monitor contractering 2022 van de NZa blijkt dat het vaker de zorgaanbieders dan de zorgverzekeraars zijn die geen contract willen afsluiten – bijvoorbeeld omdat het afsluiten van een contract tijd kost, omdat ze de tarieven te laag vinden of omdat ze het oneens zijn met de hoogte van een omzetplafond.
Daarnaast blijkt uit de monitor dat ongeveer 10% van het totaal aantal zorgaanbieders in de GGZ die werken zonder contract als reden opgeven dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten. Daarnaast geeft 12% van de ggz-instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders zonder contract aan dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten omdat het gaat om een nieuwe zorgaanbieder.
Genoemde redenen door de zorgverzekeraars voor het niet sluiten van een contract zijn twijfels over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of het feit dat er reeds voldoende zorg is ingekocht.
Bent u het ermee eens dat zolang er enorme wachtlijsten in de ggz zijn, het onverantwoord is om omzetplafonds te hanteren voor de betreffende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens iedere individuele verzekerde en daarmee de taak om, in het geval van een naturapolis, voldoende kwalitatieve zorg in te kopen voor al zijn verzekerden. Dit betekent ook dat een zorgverzekeraar de wettelijke taak heeft om schaarse middelen, zowel financieel als personeel, zo goed mogelijk te verdelen. Het werken met omzetplafonds is daarvoor een middel. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat capaciteit onevenredig gaat naar het gedeelte van de GGZ waarin deze minder nodig is en behouden blijft voor de onderdelen waar de capaciteit het hardst nodig is, bijvoorbeeld de ggz-zorg voor hoog complexe patiënten. Daarnaast is het zo dat in het geval dat een zorgaanbieder het budgetplafond bereikt, de betreffende aanbieder verplicht is om de patiënt te wijzen op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Als de zorgverzekeraar dat alternatief niet kan bieden, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Als het alternatief buiten het gecontracteerd aanbod van de polis valt, dan is de zorgverzekeraar verplicht om volledige vergoeding te bieden en geen eigen bijdrage ongecontracteerde zorg in rekening te brengen.
Welke stappen bent u als Minister bereid te zetten om het inkoopbeleid en de contractering in de ggz door zorgverzekeraars te verbeteren?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven hebben de IZA-partijen de afgelopen tijd afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces.6 In het voorjaar van 2024 vindt daarnaast de evaluatie van het afgelopen contracteerseizoen plaats. De Tweede Kamer wordt hierover dit voorjaar uitgebreider over geïnformeerd. Indien nodig zullen naar aanleiding hiervan aanvullende afspraken worden gemaakt voor het contracteerseizoen 2025.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.
Het bericht ‘'Red flags' bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen’ en Onderzoek niet-integere bedrijfsvoering jeugdhulp |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Zou u willen reageren op het bericht ««Red flags» bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen» van de Nationale Zorggids?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat door de huidige toezichtstructuur het mogelijk is voor jeugdhulpaanbieders om niet integer te handelen, mede door een gebrek aan toezicht en heldere toetsingskaders?2
Laat ik voorop stellen dat in de jeugdzorg geen plaats is voor niet integer handelen van jeugdhulpaanbieders. Mede daarom heb ik het onderzoek laten uitvoeren naar niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp om zo tot een meer geobjectiveerd beeld te komen van de verschijningsvormen en oorzaken van niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp.
Er worden, mede in navolging van afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd, ook reeds verschillende maatregelen genomen om niet integere bedrijfsvoering bij jeugdhulpaanbieders te voorkomen. Daarvoor is ook wetgeving in voorbereiding.
In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Wvbjz)» zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van o.a. de bestuursstructuur en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Ook krijgt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met het wetsvoorstel, naast een taak tot vroegsignalering en stelselonderzoek, een wettelijke toezichtstaak voor wat betreft de naleving van de verplichtingen ten aanzien van een transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording.
Met het wetsvoorstel «Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz)» worden vervolgens normen over een integere bedrijfsvoering en het hanteren van voorwaarden voor het kunnen uitkeren van winst geïntroduceerd. Ook op de naleving van deze normen zal de NZa toezicht houden.
Bent u het ermee eens dat kwaliteit van een jeugdhulpaanbieder beter vooraf kan worden vastgesteld in plaats van achteraf concluderen dat een jeugdhulpaanbieder niet aan kwaliteitsstandaarden voldoet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden bevorderd?
Ik vind het belangrijk dat de kwaliteit van de jeugdhulp maximaal is geborgd. Er wordt ook reeds op verschillende manieren bevorderd dat jeugdhulpaanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de Jeugdwet. Vooralsnog kent de Jeugdhulp geen vergunningsplicht. In de Hervormingsagenda Jeugd is opgenomen dat samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en jeugdhulpaanbieders zal worden onderzocht of het in de rede ligt aan te sluiten bij de vergunningplicht zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij deze verkenning zal ook de aanbeveling uit het rapport worden betrokken. Deze verkenning zal ik snel starten.
Bent u van plan om opvolging te geven aan de aanbeveling om meer te controleren bij toetreding, bijvoorbeeld door keurmerken of vergunningen in te voeren, zodat gemeenten meer kunnen vertrouwen op effectieve controle? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de ontwikkeling van een overkoepelende structuur te stimuleren waarin toezichthouders gezamenlijk optreden en hun inspanningen coördineren?
Het wetsvoorstel voor de «Wvbjz» bevordert een overkoepelende structuur voor toezicht door de introductie van een wettelijke toezichtstaak bij de NZa.
Hiernaast zal ik de aanbevelingen uit het rapport «Niet integere bedrijfsvoering jeugdhulpaanbieders» en mogelijke aanvullende oplossingen, daar waar van toepassing, ook bespreken met betrokken partijen zoals gemeenten/VNG en aanbieders/branche organisaties.
Kunt u per aanbeveling aangeven op welke wijze de resultaten van het onderzoek naar private equity partijen in de jeugdzorg worden benut bij de verdere aanpak van excessieve winsten in de jeugdzorg, zoals u aangeeft in de Voortgangsbrief Jeugd van 18 december 2023?3
Voor een deel wordt reeds opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport vanuit de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd. Zo wordt met de Amvb reële prijzen tariefdifferentiatie bevorderd dat een te hoge prijs aan jeugdhulpaanbieders wordt betaald voor (goedkopere) lichte jeugdhulp. Met het wetsvoorstel voor de «Wibz» wordt een norm geïntroduceerd voor integere bedrijfsvoering. Ook bevestigt het onderzoek de noodzaak tot nadere regulering rondom winstuitkeringen in de jeugdhulp. Hier gaan we verder mee aan de slag. De aanbevelingen zullen nog worden besproken met betrokken partijen, zoals gemeenten/VNG, aanbieders/brancheorganisaties en de JA/NZa.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) verwachten en waarom is het opstellen van dit wetsvoorstel zo sterk vertraagd?
Alle wetstrajecten, dus ook het wetsvoorstel voor de «Wibz», moeten zorgvuldig, via een vaststaand aantal stappen tot stand komen. Dat vergt tijd.
Het streven is om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van dit jaar voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Als dat advies gereed is kan beter ingeschat worden wanneer het wetsvoorstel aan Uw Kamer aangeboden kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2024 van 29 januari 2024?
Ja.
Het rapport ‘Eenzaam gesloten’ van Jason Bhugwandass |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport «Eenzaam gesloten van Jason Bhugwandass over de ZIKOS afdelingen in de gesloten jeugdzorg» dat vandaag, 12 maart 2024, is gepresenteerd?
Kunt u zich nog herinneren dat de omstreden jeugdinstelling Woodbrookers in het Friese Kortehemmen dicht zou gaan, nadat een schokkend rapport openbaar werd gemaakt waaruit bleek dat stelselmatig kinderen werden mishandeld?1
Heeft u er kennis van genomen dat in de media opnieuw in een tweetal instellingen waar kinderen civielrechtelijk zijn geplaatst, vergelijkbare fundamentele rechten van kinderen, net als in de Woodbrookers, ernstig zijn geschonden?2
Wat vindt u ervan, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van de laatste bevindingen over wat er met kinderen gebeurt in de instellingen voor gesloten jeugdzorg, zo geschrokken is dat de aangesloten gemeenten er geen kinderen meer willen plaatsen?3
Wat vindt u ervan, dat Bart Tromp, docent en onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen maar ook kinderrechter, eerder al publiekelijk het besluit nam om kinderen niet meer te plaatsen in een instelling waar fundamentele rechten van kinderen en ouders worden geschonden?4
Deelt u de mening dat met de nu beschikbare informatie over de ernstige tekortkomingen in de instellingen voor gesloten jeugdzorg, inmiddels niet meer kan worden gesproken van incidenten, maar dat er sprake is van een structureel probleem, dat hieruit bestaat dat bij gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel uit onmacht buitenwettelijke vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen?
Als u dat niet vindt, welk antwoord heeft u dan op het structurele karakter van de tekortschietende zorg dat ontstaat door personeelsgebrek en onmacht om jongeren een veilige omgeving te bieden waar zij voor hun problemen kunnen worden behandeld?
Is het openhouden van de instellingen nu nog aanvaardbaar gelet op de structurele schending van kinder- en mensen rechten die ermee gepaard gaan, gelet op het feit dat de regering eerder heeft besloten dat de gesloten jeugdzorg voor jongeren die zonder behandeling een risico voor zichzelf of hun omgeving vormen, moet worden afgebouwd en in 2030 volgens een kabinetsbesluit geen enkele jongere nog in de gesloten jeugdzorg moet zitten?
Als u dat aanvaardbaar vindt, kunt u dan uitleggen hoe zich dat verhoudt met de verdragsrechtelijke taak van de overheid om kinderen juist te beschermen tegen mishandeling die zij in de instellingen ondergaan?
Als u nog steeds vindt dat het openhouden van de instellingen aanvaardbaar is, hoe wordt dan voorkomen dat nieuwe incidenten zich blijven voordoen?
Is het juist dat ten tijde van het onderzoek naar de misstanden in de Woodbrookers, de Inspectie ook al Zikos op het oog had als een instelling waar de veiligheid van geplaatste jongeren niet was geborgd?
Is het juist dat de Inspectie niet heeft ingegrepen vanuit de overtuiging dat het belang van het gesloten kunnen plaatsen van kinderen, opweegt tegen de belangen van een kind dat door mishandeling in die instelling wordt gedupeerd?
Hoe kan het dat de Woodbrookers, die gelet op de geconstateerde tekortkoming publiekelijk aankondigde te zullen sluiten en met die aankondiging verdere interventies door de Inspectie en politieke druk om te sluiten weg wist te nemen, nooit is dichtgegaan en een doorstart heeft gemaakt onder een andere naam?
Hoe verhoudt dit zich met het hiervoor bedoelde kabinetsbesluit?
Is nog te rechtvaardigen dat tot 2030 wordt gewacht met het beëindigen van deze hulp?
Waarom vindt u nog steeds dat het opsluiten van kinderen een vorm van jeugdhulp is?
Noodkreet van gemeenten over doorontwikkeling verwijsindex februari 2024 |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat u voornemens bent om de Verwijsindex af te schaffen zonder dat er een alternatief beschikbaar is? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het afschaffen van een essentieel samenwerkingsinstrument zonder de garantie van een adequate vervanging?
Bent u bekend met het feit dat de Verwijsindex bijdraagt aan vroegtijdig contact tussen professionals en het bieden van passende hulp aan jeugdigen? Waarom wordt er dan geen alternatief geboden voordat de Verwijsindex wordt afgeschaft?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat jeugdigen zelf positief staan tegenover de Verwijsindex, omdat het hen helpt om hun netwerk in kaart te houden? Waarom wordt er geen rekening gehouden met de behoeften en wensen van de jeugdigen?
Kunt u bevestigen dat de Verwijsindex in meerdere regio's in Nederland heeft bijgedragen aan vroegtijdig contact tussen professionals en het bijsturen van plannen? Zo ja, waarom wordt een dergelijk effectief instrument afgeschaft zonder een passend alternatief?
Bent u op de hoogte van het feit dat het afschaffen van de Verwijsindex kan leiden tot het missen van domein- en regio-overstijgende signalen, met een verhoogd risico op langdurige trajecten en escalatie tot gevolg? Waarom wordt dit risico genomen zonder een adequaat alternatief?
De brief ‘Reactie op verzoek om informatie voorafgaand aan het WGO jeugd 29-01-2024 over de invulling van de taakstelling 511 mln op jeugd (36410-XVI-110)’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Volgt er nog een uitgebreidere brief, inclusief diepere analyses omtrent de mogelijke maatregelen die tot bijbehorende structurele besparingen zullen leiden? Zo ja, op welke termijn is deze te verwachten? Neemt u in deze volgende brief alle opties mee uit eerdere onderzoeken en rapporten, inclusief financiële doorrekeningen en omvang van beoogde doelgroep? Zo nee, wat is de reden dat u de summiere tabel voldoende acht voor het besluit om geen invulling te geven aan de besparingsopgave?
Verwacht u dat het uitblijven van financiële duidelijkheid voor de sector negatieve gevolgen heeft voor kinderen en jongeren die op dit moment wachten op een effectieve behandeling? Denkt u dat de vlotte uitvoering van de Hervormingsagenda door dit uitblijven onder druk kan komen te staan? Zo ja, ontvangt de Kamer dan binnenkort duidelijkheid over het financiële kader?
Wat verstaat u in uw brief van 29 januari jl. onder «op korte termijn» als het gaat om een oplossing zoeken voor de ingeboekte besparingen?
Wat is de reden dat u voor de optie van een eigen bijdrage, slechts één voorbeeld noemt? Welke andere varianten zijn in kaart gebracht en in hoeverre zijn daarbij analyses gemaakt van verschillende soorten doelgroepen, verschillende soorten bijdragen en verschillende soorten behandelvormen?
In hoeverre is gekeken naar de mogelijkheid om eigen bijdragen te vragen bij behandelvormen die niet in de database bewezen-effectief voorkomen en/of de geadviseerde behandelduur overschrijden, zodat er meer verband wordt aangebracht tussen effectiviteit en collectieve financiering? Bent u bereid dit soort mogelijkheden in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten?
In hoeverre vindt u de door u genoemde afspraak over «de meest effectieve behandelduur meenemen in het kader van effectiviteit (kwaliteitskader en richtlijnen) maar ook in het kader van reikwijdte» concreet? Wat wordt nu al gedaan om beter inzicht te krijgen in de trajectduren en de stijging van de trajectduur? Op welke termijn kunt u de Kamer nadere analyses toezenden daarover?
Welke acties onderneemt u om te zorgen dat aanbieders van jeugdhulp de effectiviteit van behandelingen beter aantonen? Bent u bereid om in overleg met aanbieders en wetenschappers te komen tot een antwoord op de vraag of het niet voor de hand ligt om als er geen bewezen effectieve behandelingen voorhanden zijn, normaliseren een betere «behandelrichting» is?
Het bericht dat Friese gemeenten miljoenen tekortkomen op jeugdzorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Friese gemeenten miljoenen tekortkomen op jeugdzorg?1
Hoe duidt u de tekorten op het jeugdzorgbudget van deze gemeenten? Wijt u deze aan het gemeentelijke beleid of speelt hier ook het gebrek aan financiering van gemeenten?
In hoeveel gemeenten spelen dit soort tekorten op het jeugdzorgbudget nog meer?
Wat zijn de gevolgen van deze tekorten voor jongeren die jeugdzorg nodig hebben in deze gemeenten? Krijgen zij hier nog steeds toegang toe of komen zij hierdoor in de knel?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat jongeren hierdoor minder zorg of slechtere zorg krijgen dan zij nodig hebben?
Bent u zich ervan bewust dat deze tekorten nog verder op zullen lopen als er geen oplossing komt voor het zogeheten «ravijnjaar» in 2026, wanneer gemeenten bijna vier miljard euro minder inkomsten dreigen te krijgen? Wanneer komt u met een oplossing voor het ravijnjaar?
Ziet u dat de huidige inrichting van de jeugdzorg (en de zorg in brede zin), met marktwerking waarbij allerlei commerciële bureaus en aanbieders veel geld uit de zorg kunnen halen niet goed werkt om jongeren de zorg te geven die zij nodig hebben?
Beseft u dat de bezuinigingspolitiek op de jeugdzorg sinds 2015 de problemen vooral erger heeft gemaakt, zeker in combinatie met het feit dat de markt niet uit de jeugdzorg is gehaald?
Bent u nog steeds van mening dat het onverantwoord is om de geplande bezuiniging van 511 miljoen euro op de jeugdzorg door te zetten? Zo ja, bent u bereid om deze ook daadwerkelijk te schrappen zodat de jeugdzorg niet nog verder in de knel komt?
De toepassing van de meldbriefprocedure en ondertoezichtstellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de rapportage over de jeugdbescherming uit 2022, waarin het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeeft dat er van de in totaal 32.000 lopende kinderbeschermingsmaatregelen op 31 december 2021 sprake was van 2855 ondertoezichtstellingen?1
Kunt u aangeven hoeveel ondertoezichtstellingen zijn uitgesproken of verlengd in 2022 en 2023?
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS beschikbaar tot 31 december 2021, naar voren komt dat een kwart van de jongeren met een ondertoezichtstelling geen jeugdhulp heeft gekregen?
Kunt u uitleggen waarom in 2021 in een kwart van de gevallen geen jeugdhulp wordt ingezet?
Kunt u aangeven hoeveel jongeren die onder toezicht staan in 2022 en 2023 geen jeugdhulp hebben gekregen?
Kan op grond van de wet een ondertoezichtstelling worden verlengd als er geen jeugdhulp is of wordt ingezet?
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS blijkt dat gemiddeld genomen in de provincies Friesland en Groningen de meeste jongeren met jeugdbescherming wonen?
Is het u voorts bekend dat de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen al geruime tijd geleden de meldbriefprocedure heeft afgeschaft?
Kunt u aangeven of het niet meer gebruik maken van de meldbrief invloed heeft gehad op het totale aantal ondertoezichtstellingen op de locatie Groningen van deze rechtbank?
Heeft de locatie Groningen hetzelfde aantal ondertoezichtstellingen behouden of is dat totale aantal afgenomen over de periode 2019 tot en met nu?
Zijn er andere rechtbanken die inmiddels de meldbriefprocedure hebben afgeschaft? Zo ja, is daar het aantal ondertoezichtstellingen gelijk gebleven of afgenomen in de vorenbedoelde periode?
Is het juist dat de Raad voor de Rechtspraak al in de tweede helft van 2022 wist dat de meldbriefprocedure niet wettelijk zou worden verankerd?
Op welke wijze is binnen de Rechtspraak gecommuniceerd dat de meldbriefprocedure een buitenwettelijke procedure betreft dieniet wettelijk zal worden verankerd?
Welke inspanningen zijn er geweest binnen het ministerie en de Raad voor de Rechtspraak om de meldbriefprocedure af te schaffen, nadat bekend was geworden dat de wettelijke verankering daarvan niet doorgaat?
Het bericht 'Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd' |
|
Sarah Dobbe |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van dinsdag 30 januari 2024?1
Bent u het ermee eens dat gezien deze misstanden, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) faalt bij het controleren van de kwaliteit van deze vorm van jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat er geen goed beeld is van het aantal gezinshuizen in Nederland? Wat zijn de eventuele bezwaren om deze vorm van zorg op te nemen in een openbaar register?
Bent u het ermee eens dat een winstverbod in deze sector kan helpen bij het voorkomen van dergelijke misstanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de in het artikel gedane uitspraak van de bestuurder bij jeugdzorgaanbieder Entrea Lindenhout: «Wat mij betreft stoppen we morgen met de marktwerking. De gedachte dat je het verdriet van kinderen, de ontreddering van ouders, moet vermarkten, dat kan ik gewoon niet begrijpen»?
Welke maatregelen bent u als bewindspersoon bereid om te nemen om eventuele huidige misstanden verder op te sporen en in de toekomst te voorkomen?
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
De huisvesting van de YMCA-vakantiekampen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «YMCA-vrijwilligers houden ludieke actie: «Bewaar dit natuurparadijs voor kinderen»»1, «Actiegroep Paradijs Weg voor Kinderen ijvert voor voortbestaan YMCA»2 en «Al 90 jaar een begrip, maar tijd dringt voor kampeercentrum YMCA»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het huisvestingsvraagstuk van de YMCA, waarbij Landgoed Den Treek Henschoten het pachtcontract heeft beëindigd zonder dat er voor de YMCA een alternatieve locatie is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de YMCA-vakantiekampen en het kampeerterrein in Leusden een maatschappelijke rol vervullen om voor kinderen die het moeilijker hebben, een vakantie te bieden en zo positief bij te dragen aan de ontwikkeling en het welzijn van kinderen?
Ik ben het ermee eens dat YMCA een maatschappelijke rol vervult door het faciliteren en organiseren van zomerkampen en jeugdwerk voor kinderen die het moeilijker hebben. In 2023 is de maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk, waaronder de vakantiekampen van YMCA ook vallen, door Ecorys inzichtelijk gemaakt in het rapport «De maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk in Nederland»4. Hieruit blijkt ook dat de inzet van organisaties zoals YMCA positief bijdragen aan de ontwikkeling en (mentaal) welzijn van kinderen.
Hoe verhoudt het gedwongen stoppen van deze vorm van laagdrempelige vakantiekampen zich tot het versterken van de leefomgeving en de sociale basis waar de Hervormingsagenda Jeugd over spreekt?
Het versterken van de sociale basis (incl. pedagogische basis) is een belangrijk onderdeel van de Hervormingsagenda. Een steunende omgeving beschermt en versterkt kinderen en jongeren in hun ontwikkeling. Deelnemen aan sport, cultuur en natuuractiviteiten zorgt voor plezier en identiteit- en talentontwikkeling. Het draagt bij aan het (gezond) opgroeien, opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de sociale basis willen inrichten, aangezien het moet aansluiten bij lokale behoeften. Hoezeer wij het belang van dit soort voorzieningen erkennen vanuit ontwikkeling van kinderen is het niet passend om op landelijk niveau te bepalen of specifieke voorzieningen (zoals een laagdrempelig vakantiekamp) een plek zouden moeten krijgen in de inrichting van de sociale pedagogische basis van een bepaalde gemeente.
Bent u het met de indieners eens dat het stoppen van de vakantiekampen impact heeft op kinderen uit het hele land?
Veel jongeren maken jaarlijks gebruik van de YMCA-vakantiekampen en komen vanuit verschillende regio’s in het land. Het hangt er echter wel vanaf of voldoende (lokale) alternatieven beschikbaar zijn. Daar heb ik geen zicht op.
Kunt u een inschatting geven welke landelijke maatschappelijke impact verloren gaat wanneer de vakantiekampen noodgedwongen moeten stoppen met hun activiteiten?
Welke maatschappelijke impact exact verloren gaat door het stoppen van de vakantiekampen op deze specifieke locatie is niet duidelijk. Ik kan hier dan ook geen inschatting van geven.
Bent u bereid om met de betrokken partijen, de provincie Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf te spreken over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen?
Het gesprek over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen en de vraag wat dit betekent voor de keuzes die ten aanzien van dit vraagstuk gemaakt moeten worden, zal gevoerd moeten worden door de lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik zie om die reden hier voor mij als Staatssecretaris geen rol weggelegd.
Bent u bereid om samen met bovengenoemde partijen te zoeken naar een oplossing of huisvestingsmogelijkheden elders?
Zonder afbreuk te doen aan de onzekerheid die het huisvestingsvraagstuk met zich meebrengt voor de YMCA en natuurlijk de kinderen die aan de YMCA-kampen deelnemen, betreft dit vraagstuk een lokale aangelegenheid. Het ligt daarom op de weg van de lokaal en regionaal betrokken partijen om een oplossing te zoeken. Daarbij mag het vertrouwen geven dat het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden op 5 december 2023 in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het voorliggende huisvestingsvraagstuk heeft toegezegd om mee te denken en zich constructief op te stellen als YMCA een locatie op het oog heeft binnen de gemeente Leusden.5
Het bericht ‘'Red flags' bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen’ en Onderzoek niet-integere bedrijfsvoering jeugdhulp |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Zou u willen reageren op het bericht ««Red flags» bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen» van de Nationale Zorggids?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat door de huidige toezichtstructuur het mogelijk is voor jeugdhulpaanbieders om niet integer te handelen, mede door een gebrek aan toezicht en heldere toetsingskaders?2
Laat ik voorop stellen dat in de jeugdzorg geen plaats is voor niet integer handelen van jeugdhulpaanbieders. Mede daarom heb ik het onderzoek laten uitvoeren naar niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp om zo tot een meer geobjectiveerd beeld te komen van de verschijningsvormen en oorzaken van niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp.
Er worden, mede in navolging van afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd, ook reeds verschillende maatregelen genomen om niet integere bedrijfsvoering bij jeugdhulpaanbieders te voorkomen. Daarvoor is ook wetgeving in voorbereiding.
In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Wvbjz)» zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van o.a. de bestuursstructuur en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Ook krijgt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met het wetsvoorstel, naast een taak tot vroegsignalering en stelselonderzoek, een wettelijke toezichtstaak voor wat betreft de naleving van de verplichtingen ten aanzien van een transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording.
Met het wetsvoorstel «Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz)» worden vervolgens normen over een integere bedrijfsvoering en het hanteren van voorwaarden voor het kunnen uitkeren van winst geïntroduceerd. Ook op de naleving van deze normen zal de NZa toezicht houden.
Bent u het ermee eens dat kwaliteit van een jeugdhulpaanbieder beter vooraf kan worden vastgesteld in plaats van achteraf concluderen dat een jeugdhulpaanbieder niet aan kwaliteitsstandaarden voldoet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden bevorderd?
Ik vind het belangrijk dat de kwaliteit van de jeugdhulp maximaal is geborgd. Er wordt ook reeds op verschillende manieren bevorderd dat jeugdhulpaanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de Jeugdwet. Vooralsnog kent de Jeugdhulp geen vergunningsplicht. In de Hervormingsagenda Jeugd is opgenomen dat samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en jeugdhulpaanbieders zal worden onderzocht of het in de rede ligt aan te sluiten bij de vergunningplicht zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij deze verkenning zal ook de aanbeveling uit het rapport worden betrokken. Deze verkenning zal ik snel starten.
Bent u van plan om opvolging te geven aan de aanbeveling om meer te controleren bij toetreding, bijvoorbeeld door keurmerken of vergunningen in te voeren, zodat gemeenten meer kunnen vertrouwen op effectieve controle? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de ontwikkeling van een overkoepelende structuur te stimuleren waarin toezichthouders gezamenlijk optreden en hun inspanningen coördineren?
Het wetsvoorstel voor de «Wvbjz» bevordert een overkoepelende structuur voor toezicht door de introductie van een wettelijke toezichtstaak bij de NZa.
Hiernaast zal ik de aanbevelingen uit het rapport «Niet integere bedrijfsvoering jeugdhulpaanbieders» en mogelijke aanvullende oplossingen, daar waar van toepassing, ook bespreken met betrokken partijen zoals gemeenten/VNG en aanbieders/branche organisaties.
Kunt u per aanbeveling aangeven op welke wijze de resultaten van het onderzoek naar private equity partijen in de jeugdzorg worden benut bij de verdere aanpak van excessieve winsten in de jeugdzorg, zoals u aangeeft in de Voortgangsbrief Jeugd van 18 december 2023?3
Voor een deel wordt reeds opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport vanuit de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd. Zo wordt met de Amvb reële prijzen tariefdifferentiatie bevorderd dat een te hoge prijs aan jeugdhulpaanbieders wordt betaald voor (goedkopere) lichte jeugdhulp. Met het wetsvoorstel voor de «Wibz» wordt een norm geïntroduceerd voor integere bedrijfsvoering. Ook bevestigt het onderzoek de noodzaak tot nadere regulering rondom winstuitkeringen in de jeugdhulp. Hier gaan we verder mee aan de slag. De aanbevelingen zullen nog worden besproken met betrokken partijen, zoals gemeenten/VNG, aanbieders/brancheorganisaties en de JA/NZa.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) verwachten en waarom is het opstellen van dit wetsvoorstel zo sterk vertraagd?
Alle wetstrajecten, dus ook het wetsvoorstel voor de «Wibz», moeten zorgvuldig, via een vaststaand aantal stappen tot stand komen. Dat vergt tijd.
Het streven is om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van dit jaar voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Als dat advies gereed is kan beter ingeschat worden wanneer het wetsvoorstel aan Uw Kamer aangeboden kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2024 van 29 januari 2024?
Ja.
Het bericht 'Meer jonge vrouwen op eerste hulp na zelfverwonding of suïcidepoging'. |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal jonge vrouwen dat op de eerste hulp belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging in negen jaar tijd met circa 50 procent gestegen is?1
Het signaal dat er een toename te zien is in het aantal zelfverwondingen of suïcidepoging bij jongeren/jong volwassenen is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Er is sprake van meerdere oorzaken waaronder eenzaamheid, stress over mondiale ontwikkelingen (klimaat en oorlogen), prestatiedruk, sociale media en piekeren over onder andere het eigen toekomstperspectief (wonen, werk), die een negatief effect op de eigen mentale gezondheid kunnen hebben. De oplossing ligt dan ook niet bij één partij of domein, maar maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid is van meerdere sectoren, denk hierbij onder andere scholen, gemeenten en werkgevers. Suïcidepreventie start vroeg in de preventieketen. Het verbinden van de aanpak suicidepreventie en de aanpak van de mentale gezondheid in Nederland draagt daaraan bij. Zie ook de antwoorden bij vragen 2 en 3.
Welke onderzoeken lopen er momenteel in Nederland die dit fenomeen onderzoeken?
Onderstaande onderzoeken worden vanuit Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgevoerd en richten zich op de groep jongvolwassenen:
Welke maatregelen worden momenteel genomen om het aantal zelfverwondingen en suïcidepogingen door jonge vrouwen en door jongeren in het algemeen terug te dringen? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen, gezien deze recente cijfers?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is sprake van een stapeling van problemen die niet vanuit één domein aangepakt kunnen worden. Met de in juni 2022 gelanceerde aanpak «mentale gezondheid van ons allemaal» wordt vanuit verschillende domeinen naar de mentale gezondheid en weerbaarheid gekeken. Suicidepreventie begint immers vroeg in de keten bij het versterken van de mentale gezondheid. Hieronder geef ik aan op welke manier aandacht wordt gegeven aan de groep «jongvolwassenen» binnen het suïcidebeleid.
In de hierboven genoemde aanpak is specifiek aandacht voor jongeren in hun verschillende leefomgevingen. Met de aanpak stimuleren we het ontwikkelen van mentale gezondheidsvaardigheden, dragen we bij aan het bespreekbaar maken van mentale problemen en geven we mensen (in het bijzonder jongeren) handvatten om hiermee om te gaan. Een voorbeeld is het programma Welbevinden op school, waarbij op scholen praktische handvatten worden aangeboden en scholen kunnen werken aan een gezond pedagogisch leerklimaat. Gemeenten ontvangen vanuit het Gezond en Actief Leven Akkoord financiële middelen om mentale gezondheid mee te nemen in de beleidsplannen.
In de vervolgaanpak Actieprogramma Eén tegen eenzaamheid wordt aandacht gegeven aan het verminderen en voorkomen van eenzaamheid onder alle leeftijden en groepen.
Bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vanuit de Landelijke Agenda (LA) Suicidepreventie ook specifiek aandacht gegeven aan de groep jongvolwassenen (vrouwen en mannen) tot en met 30 jaar. Onder andere gaat het dan om het programma STORM. STORM3 heeft het voorkomen van depressies en suïcides onder jongeren (12–18 jaar) tot doel. Daarnaast is projectmatig ingezet op de groep jongvolwassenen en hen te ondersteunen. Met name het gesprek over en met deze groep is gevoerd en tot nu toe zijn ongeveer veertig organisaties hierop aangehaakt. Om jongvolwassenen – en zeker ook jonge vrouwen – binnen hun eigen leefwereld nog beter te bereiken wordt ook de komende periode gekeken welke acties hiervoor nodig zijn.
Met het nemen van deze maatregelen hopen we jongvolwassenen (vrouw en mannen) te ondersteunen bij vragen over hun mentale gezondheid. Dit leidt uiteindelijk tot het versterken van hun mentale gezondheid.
Wat is de staat van de geestelijke nazorg nadat iemand op de eerste hulp is belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging?
Het is aan ziekenhuizen om te zorgen voor beleid rondom de geestelijke nazorg van iemand die door zelfverwonding of een suïcidepoging op de eerste hulp belandt. De multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag geeft professionals aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag.4
Stichting 113 Zelfmoordpreventie heeft geen totaaloverzicht van het beleid in alle ziekenhuizen, maar coördineert vanuit de Landelijke Agenda Samen Minder Suïcide wel het «113 Netwerk Ziekenhuizen».
De 24 aangesloten ziekenhuizen geven extra aandacht aan suïcidepreventie.
Dat doen zij door het bewustzijn en de kennis van het zorgpersoneel te vergroten en hun vaardigheden rond dit thema te verbeteren: het herkennen en bespreken van suïcidaliteit en patiënten doorverwijzen naar de psychiater/crisisdienst.
Dit alles in lijn met de multidisciplinaire richtlijn / zorgstandaard diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. In 2024 en 2025 vindt onderzoek plaats naar de effecten van de inzet van het netwerk en de ziekenhuizen, eerste uitkomsten worden eind 2024 verwacht.
Bent u het ermee eens dat toegang tot goede geestelijke gezondheidszorg (ggz) vitaal is om deze trend te keren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heeft de toename van zelfverwondingen en suïcidepogingen bij jongeren en jongvolwassen meerdere en zeer verschillende maatschappelijke oorzaken. Dat maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid van meerdere domeinen is. Een goed toegankelijke geestelijke gezondheidszorg en laagdrempelige algemeen toegankelijke voorzieningen voor zelfhulp zijn hier belangrijke onderdelen in.
Voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz zijn in het IZA concrete afspraken gemaakt over onder andere een betere samenwerking van de ggz met de eerstelijnszorg en het sociaal domein, het vergroten van de behandelcapaciteit door de inzet van hybride en digitale zorg en door het creëren van een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt over het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz.
Hoe heeft de contractering in de ggz zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Bent u het ermee eens dat de moeizame contractering in de ggz bijdraagt aan de wachttijden in deze sector?
Goede contractering draagt bij aan het toegankelijk houden van ggz-zorg, en daarmee ook de wachttijden. Een goed contracteerproces en het tijdig afronden van de contractering vraagt stevige inspanning van zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars. In het IZA zijn daarom uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces en het geven van meer inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg. Partijen zetten hier met een breed verbetertraject volop op in.
Wat betreft de contractering voor 2024 zijn er geen brede signalen die erop duiden dat het contracteerseizoen moeizaam verloopt. Tijdens het laatste peilmoment van 22 december 2023 van alle GGZ-instellingen waarbij een contract is aangeboden, was op dat moment in 64% van de gevallen een contract afgesloten en was duidelijk dat bij deze zorgaanbieders de zorg wordt vergoed. Bij 25% van de instellingen was er op dat moment (nog) geen contract, maar was al wel duidelijk dat bij deze instellingen de zorg volledig wordt vergoed. In 6% van de gevallen was er op dat moment nog geen contract en wordt de zorg mogelijk deels niet vergoed. In 3% van de gevallen wordt de zorg meestal niet volledig vergoed.
Bij de overige GGZ aanbieders waarbij een contract is aangeboden, is er in 90% van de gevallen sprake van een contract en wordt de zorg volledig vergoed. Bij 2% wordt de zorg volledig vergoed zonder contract en bij 8% is (nog) geen contract geen volledige vergoeding. Verzekeraars geven aan dat er voor de GGZ met meer zorgaanbieders de overeenstemming is om tot een contract te komen ten opzichte van vorig jaar.
In het voorjaar van 2024 zullen de IZA-partijen terugblikken op het huidige contracteerseizoen. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van deze evaluatie geïnformeerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft jegens zijn verzekerden. Dit betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Daartoe moeten zorgverzekeraars voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Ik zie dan ook geen relatie tussen de contractering voor contractjaar 2023, die minder tijdig op gang kwam, en de wachttijden in de GGZ. Wachttijden vormen een complex probleem waar meerdere factoren aan ten grondslag liggen. Ik heb uw Kamer per brief van 21 december 2023 geïnformeerd over de toegankelijkheid van de ggz5.
Wat zijn de meest voorkomende redenen voor zorgverzekeraars om ggz-behandelaren uit te sluiten van contractering? Hoe vaak betreft het vrijgevestigde praktijken die uitgesloten worden van contractering?
Het maken van contractafspraken tussen aanbieder en zorgverzekeraar is belangrijk, omdat hiermee actief gestuurd kan worden op kwaliteit, toegankelijkheid, arbeidsbesparende maatregelen en passende zorg. Ik stimuleer daarom het sluiten van contracten via diverse afspraken in het IZA. Uit de monitor contractering 2022 van de NZa blijkt dat het vaker de zorgaanbieders dan de zorgverzekeraars zijn die geen contract willen afsluiten – bijvoorbeeld omdat het afsluiten van een contract tijd kost, omdat ze de tarieven te laag vinden of omdat ze het oneens zijn met de hoogte van een omzetplafond.
Daarnaast blijkt uit de monitor dat ongeveer 10% van het totaal aantal zorgaanbieders in de GGZ die werken zonder contract als reden opgeven dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten. Daarnaast geeft 12% van de ggz-instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders zonder contract aan dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten omdat het gaat om een nieuwe zorgaanbieder.
Genoemde redenen door de zorgverzekeraars voor het niet sluiten van een contract zijn twijfels over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of het feit dat er reeds voldoende zorg is ingekocht.
Bent u het ermee eens dat zolang er enorme wachtlijsten in de ggz zijn, het onverantwoord is om omzetplafonds te hanteren voor de betreffende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens iedere individuele verzekerde en daarmee de taak om, in het geval van een naturapolis, voldoende kwalitatieve zorg in te kopen voor al zijn verzekerden. Dit betekent ook dat een zorgverzekeraar de wettelijke taak heeft om schaarse middelen, zowel financieel als personeel, zo goed mogelijk te verdelen. Het werken met omzetplafonds is daarvoor een middel. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat capaciteit onevenredig gaat naar het gedeelte van de GGZ waarin deze minder nodig is en behouden blijft voor de onderdelen waar de capaciteit het hardst nodig is, bijvoorbeeld de ggz-zorg voor hoog complexe patiënten. Daarnaast is het zo dat in het geval dat een zorgaanbieder het budgetplafond bereikt, de betreffende aanbieder verplicht is om de patiënt te wijzen op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Als de zorgverzekeraar dat alternatief niet kan bieden, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Als het alternatief buiten het gecontracteerd aanbod van de polis valt, dan is de zorgverzekeraar verplicht om volledige vergoeding te bieden en geen eigen bijdrage ongecontracteerde zorg in rekening te brengen.
Welke stappen bent u als Minister bereid te zetten om het inkoopbeleid en de contractering in de ggz door zorgverzekeraars te verbeteren?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven hebben de IZA-partijen de afgelopen tijd afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces.6 In het voorjaar van 2024 vindt daarnaast de evaluatie van het afgelopen contracteerseizoen plaats. De Tweede Kamer wordt hierover dit voorjaar uitgebreider over geïnformeerd. Indien nodig zullen naar aanleiding hiervan aanvullende afspraken worden gemaakt voor het contracteerseizoen 2025.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht dat één op de vijf jongeren slachtoffer is van huiselijk geweld, geen toename door Corona |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat één op de vijf jongeren slachtoffer is van huiselijk geweld, geen dat dit geen toename door Corona is?1
Ja.
Bent u geschrokken van het aantal jongeren dat slachtoffer is van herhaaldelijk huiselijk geweld? Zo ja, wat zijn uw plannen om structureel misbruik zoals lichamelijk geweld en stalking aan te pakken?
Huiselijk geweld en kindermishandeling is helaas een veelvoorkomend, complex probleem met een grote impact op slachtoffers. Vanuit diverse prevalentieonderzoeken van de afgelopen jaren weten we dat de cijfers van huiselijk geweld en kindermishandeling hoog zijn. Uit recent prevalentieonderzoek uit 2022 blijkt dat 25% van de 16- tot 18-jarigen in de voorgaande 12 maanden slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en 16% van de 18- tot 24-jarigen.2 Uit eerder prevalentieonderzoek blijkt dat bijna 27% van de leerlingen in het primair onderwijs en bijna 25% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ooit te maken heeft gehad met kindermishandeling.3
Om huiselijk geweld en kindermishandeling te signaleren en tegen te gaan, is een brede groep van ketenpartners betrokken, zoals gemeenten, zorg- en hulpverlening, Veilig Thuis en politie. Het gezamenlijk tegengaan van huiselijk geweld en kindermishandeling heeft voor ons grote prioriteit.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling van de Minister voor Rechtsbescherming en mij is volop in ontwikkeling en vergt een lange adem. Vaak vinden slachtoffers, plegers of omstanders pas na lange tijd de moed om de drempel te overwinnen en hulp te zoeken. Ook vraagt het duurzaam stoppen van kindermishandeling en herstellen van de gevolgen van kindermishandeling, vaak hulp voor langere tijd. Hieronder een aantal belangrijke punten waarop wordt ingezet:
In de brief over de voortgang van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling van 22 september 2023 is uw Kamer hierover uitvoerig geïnformeerd.5
Hoe vaak komt het voor dat een dader van huiselijk geweld uit huis geplaatst wordt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert halfjaarlijks cijfers over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder het aantal aangevraagde en opgelegde tijdelijke huisverboden.6 Op basis van deze CBS-data is van de volgende regio’s bekend hoe vaak in 2022 een tijdelijk huisverbod is aangevraagd, waar mogelijk uitgesplitst in opgelegde en niet opgelegde tijdelijke huisverboden.7
Tijdelijk huisverbod aangevraagd
Tijdelijk huisverbod opgelegd
Tijdelijk huisverbod niet opgelegd
Amsterdam-Amstelland
255
230
20
Drenthe
50
Flevoland
55
Friesland
90
55
35
Gelderland-Zuid
Gooi- en Vechtstreek
Groningen
80
60
25
Haaglanden
515
455
60
Hollands-Midden
155
130
20
Kennemerland
50
Noord- en Midden-Limburg
65
Noord- en Oost-Gelderland
125
90
35
Noord-Holland Noord
105
75
25
Rotterdam-Rijnmond
770
610
160
Utrecht
115
Zaanstreek-Waterland
105
80
25
Zuid-Holland-Zuid
40
Zuid-Limburg
75
50
20
Hoe komen de meeste meldingen van huiselijk geweld binnen (via Veilig Thuis, het onderwijs en dergelijke)? Welke initiatieven stelt u voor om de meldingsbereidheid van huiselijk geweld onder jongeren te vergroten en de drempel voor het inschakelen van professionele hulp te verlagen?
Gemeenten dragen zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie, die fungeert als advies- en meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Veilig Thuis kan advies geven of onderzoekt na melding of daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en beoordeelt welke stappen nodig zijn om huiselijk geweld en kindermishandeling te stoppen.
Zowel professionals als burgers kunnen rechtstreeks bij Veilig Thuis melding doen van een vermoeden van huiselijk geweld en kindermishandeling, maar mensen die zelf slachtoffer of dader zijn rechtstreeks kunnen ook contact opnemen met Veilig Thuis. Dit kan 24/7 telefonisch via 0800-2000 en, zeker voor jongeren nog laagdrempeliger, via de chat.
De meeste meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen zijn afkomstig van de politie, maar ook onderwijs en andere professionals in onder andere gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs melden vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling bij Veilig Thuis. De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het sectorspecifieke afwegingskader biedt hierbij ondersteuning en houvast op het handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er zijn verschillende initiatieven om de meldingsbereidheid te vergroten, bijvoorbeeld het eerdergenoemde traject «Wijzer met de Meldcode». Daarnaast zijn er vanuit de Rijksoverheid ook verschillende campagnes ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording bij burgers en het onder de aandacht brengen van handelingsperspectieven, zoals de recente campagne «Ik vermoed huiselijk geweld».
Zijn de langer dan wettelijk toegestane wachttijden bij Veilig Thuis van invloed op deze cijfers van huiselijk geweld? Zo nee, waarom niet?
De wachttijden bij Veilig Thuis hebben geen invloed op het aantal unieke meldingen, maar kunnen wel zorgen dat huiselijk geweld en/of kindermishandeling langer doorgaat. Veilig Thuis werkt, in samenwerking met gemeenten, VNG en Rijk op allerlei manieren aan het opheffen en voorkomen van de wachtlijsten, zoals inzet op het aanpassen van de werkprocessen en flexibele inzet van medewerkers8.
Indien deze toename niet aan Corona is toe te schrijven, wat is dan de oorzaak, aangezien Veilig Thuis organisaties verschillende oorzaken noemen voor het niet halen van de wettelijke termijnen, zoals een stijging in het aantal meldingen en adviesvragen, een toename van de complexiteit van de meldingen en meer acute meldingen?
De toename van wachttijden is niet toe te schrijven aan één specifieke oorzaak, maar aan een samenloop van oorzaken en omstandigheden. De in de vraag genoemde oorzaken kunnen allemaal een rol spelen. Aanvullende oorzaken zijn ook personeelstekorten en wachttijden bij andere partners in de keten. Het kan per regio verschillen welke oorzaken meespelen.
Een toename in het aantal meldingen of adviesvragen betekent niet direct dat er in de dagelijkse praktijk ook een stijging plaatsvindt van het aantal gevallen van kindermishandeling of huiselijk geweld. Dit kan ook een gevolg zijn van een hogere meldingsbereidheid door nauwere samenwerking tussen organisaties/instanties en Veilig Thuis binnen een gemeente of een lokale regio. Daarbij is vanuit verschillende initiatieven ingezet op het vergroten van meldingsbereidheid en het eerder melden bij vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld.
Het doorprocederen tegen geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de zaak van de heer Noordoven, die als geadopteerde door de rechter in het gelijk is gesteld maar waar uw ministerie tegen blijft procederen?
Ja. De rechtbank te Den Haag heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 de heer Noordoven gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De Staat heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
Waarom gaat u vooralsnog niet zo snel als mogelijk met de heer Noordoven in gesprek, zoals al zo vaak aan u is gevraagd? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraken in het artikel in het Algemeen Dagblad dat u altijd bereid bent geadopteerden een persoonlijke toelichting te geven op uw besluit om tegen hen door te procederen?1
Ik ben graag bereid om de heer Noordoven de redenen voor het hoger beroep van de Staat toe te lichten en dat heb ik zijn advocaat laten weten.
Waarom wacht u al sinds de zomer met het verstrekken van de 700 overheidsdocumenten die u moet verstrekken, terwijl het hoger beroep al over twee maanden dient? Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel van equality of arms dat bij elke procedure het uitgangspunt behoort te zijn?
Het ingediende Woo-verzoek is omvangrijk en de nodige zorgvuldigheid wordt verlangd. Daarom is de behandeling van het Woo-verzoek op dit moment nog niet afgerond, hoewel het hoge prioriteit heeft. Het is dus niet zo dat wordt gewacht met het verstrekken van documenten. De termijnen waarbinnen een Woo-verzoek moet worden afgehandeld, staan in de Wet open overheid. Niet bepalend daarbij is of een verzoeker deze documenten nodig heeft voor een andere juridische procedure. De Woo beoogt niet enkel het dienen van het belang van verzoeker, maar beoogt ook openbaarheid voor eenieder. De advocaat van de heer Noordoven wordt regelmatig geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
De inhoud van het Woo-verzoek van de heer Noordoven ziet overigens op relatief recente informatie, die geen betrekking heeft op de gang van zaken rondom zijn illegale adoptie. Daarmee heeft het WOO-verzoek een andere strekking dan de civiele procedure, die in de kern gaat om de vraag of de Staat aansprakelijk kan worden gehouden in verband met de illegale adoptie van de heer Noordoven vanuit Brazilië in het jaar 1980. In dit licht zie ik niet dat de heer Noordoven zou worden benadeeld in zijn procespositie in de civiele procedure als het Woo-verzoek nog niet is afgehandeld ten tijde van de zitting in het hoger beroep. Er is dus geen sprake van spanning met het beginsel van equality of arms.
Hoeveel aansprakelijkstellingen zijn ontvangen die betrekking hebben op verduistering van staat in Brazilië (waarbij het kind na de geboorte in strijd met de waarheid is aangegeven als eigen biologisch kind)?
De aansprakelijkstelling van de heer Noordoven is de enige ontvangen aansprakelijkstelling in verband met verduistering van staat vanuit Brazilië.
Wanneer stopt u met tijdrovende en peperdure procedures tegen illegaal geadopteerden? Realiseert u zich dat dit voor de mensen die het betreft emotioneel uiterst belastend is en hen op hoge kosten jaagt? Waarom maakt u het mensen zo moeilijk of zelfs onmogelijk om hun recht te halen?
Ik ben me als verantwoordelijk Minister mij er zeer van bewust dat het besluit om hoger beroep of cassatie in te stellen zwaar valt bij de betrokken geadopteerden. Dat laat mij niet onberoerd. Tegelijkertijd ziet de Staat zich geconfronteerd met uitspraken waarmee het zich op onderdelen niet kan verenigen op juridisch inhoudelijke gronden. Duidelijkheid over de openliggende rechtsvragen is nodig om toekomstige zaken te kunnen beoordelen. Hiermee wordt de gelijke behandeling gewaarborgd, wat ten goede komt aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.2
Bent u tenminste bereid hen de kosten te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Waarom vindt u het wel acceptabel om meer dan 6 ton uit te geven aan de Landsadvocaat voor dit soort procedures maar niet de kosten te vergoeden van deze mensen, of beter nog, er met hen uit te komen en schadevergoeding te betalen?
Zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat van 7 december 20223 over het «cassatieberoep procedure adoptie Sri Lanka», is met de advocaat van zowel mevrouw Butink als de heer Noordoven in gesprek gegaan over een tegemoetkoming. Ik kan geen mededelingen doen over de uitkomst van deze gesprekken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Leijten en Ellian over de rol van de Staat als procespartij? Waarom maakt u nu nog steeds geen afspraken met mensen over de vergoeding van proceskosten zoals u in antwoorden op Kamervragen ook heeft toegezegd?2 en 3
In mijn brief van 20 december 20236 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Leijten/Ellian. Ik heb daarbij aangegeven dat het streven is om de Kamer hierover in februari 2024 te informeren.
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft het kader «Behoorlijk omgaan met schadeclaims»7 aan dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten.8 Als een dergelijk proefproces in het algemeen belang aan de orde is, wordt vanuit de ministeries bezien of betrokkenen tegemoet kunnen worden gekomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik daar toepassing aan heb gegeven in de zaken van mevrouw Butink als de heer Noordoven, verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Grote jeugdzorgorganisatie investeert miljoenen in bedrijven van eigen adviseur, ondanks megaverlies' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grote jeugdzorgorganisatie investeert miljoenen in bedrijven van eigen adviseur, ondanks megaverlies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat uit het artikel naar voren komt, namelijk van een ggz- en jeugdzorgorganisatie die miljoenverliezen lijdt, waar grote personeelstekorten zijn en waar de zorg ondermaats wordt beoordeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), maar waar de bestuurlijke top ondertussen wel een luxetrip organiseert en voor miljoenen investeert in bedrijven van een eigen adviseur?
Het beeld dat naar voren komt uit het artikel baart mij zorgen. Zorgbestuurders horen zich bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Hun persoonlijke belangen moeten zij niet laten prevaleren boven de belangen van goede, betaalbare en toegankelijke zorg. Het bestuur heeft in december 2023 een verklaring gegeven en is inmiddels afgetreden.
Bent u het ermee eens dat geld dat is bedoeld voor zorg, op een ondoelmatige manier is uitgegeven? Zo ja, wat kunt u doen om bedragen te verhalen? Zo nee, waarom acht u dit doelmatig?
Op basis van het artikel kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van onrechtmatigheden. Er kan dus ook niet op basis van dit artikel worden vastgesteld of er een grondslag is om bedragen te verhalen. De taak om dit op te pakken ligt bij de desbetreffende gemeenten.
Heeft u enig idee waarom hier niet op is ingegrepen door de accountant, de IGJ of een andere toezichthouder?
Er was geen directe aanleiding voor deze partijen om in te grijpen. Er waren geen signalen dat de continuïteit van zorg in gedrang was. Daarnaast heeft de aanbieder aangegeven dat er in juridische zin niets mis was met hoe de zaken georganiseerd waren en zal dit daarom ook voor de accountant geen reden is geweest om in te grijpen.
Bent u op de hoogte van het beeld dat wordt geschetst in het artikel over de JeugdzorgPlus instelling van Pactum in Zetten? Hoe beoordeelt u het Inspectierapport2 over deze instelling?
Ik ben op de hoogte van het beeld dat wordt geschetst over deze instelling in het artikel én van het inspectierapport. Het rapport laat zien op welke punten de locatie in Zetten moet verbeteren. Het stemt mij positief dat de IGJ de wil om te leren en de betrokken houding van Pactum ziet. Dat blijkt ook uit de verbeterpunten die de instelling zelf benoemt.
De IGJ concludeert dat binnen de locatie Zetten «sprake is van een repressief klimaat, dat de locatie nog niet voldoet aan de veldnormen «terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen»» en dat de locatie het «nee, tenzij» principe onvoldoende tot helemaal niet hanteert», hoe beoordeelt u deze conclusies op het gebied van vrijheidsbeperkende maatregelen, ondanks de enorme aandacht voor dit thema binnen de gesloten jeugdhulp?
Alle aanbieders voor gesloten jeugdhulp werken gezamenlijk aan het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Vooruitlopend op de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp die op 1 januari 2024 in werking is getreden, hebben zij in oktober 2022 de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen vastgesteld. De mate waarin de instellingen dat lukt verschilt. Dat bleek bijvoorbeeld vorig jaar bij de doelstelling om de separeerruimten te sluiten3. Daarover heb ik toen ook mijn teleurstelling uitgesproken: deze norm was immers door het veld zelf opgesteld. Positief is dat de IGJ bij Pactum wel de wil om te leren en de betrokken houding van Pactum ziet. Dat blijkt ook uit de verbeterpunten die de instelling zelf benoemt. Pactum maakt ook deel van het lerend netwerk «Ik laat je niet alleen» van Jeugdzorg Nederland. Hierin staat terugdringen van gedwongen afzonderen in de JeugdzorgPlus centraal. In de eerste helft van 2024 verschijnt de eindrapportage van het lerend netwerk. Hierin wordt de ontwikkeling van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp in beeld gebracht.
Bij hoeveel instellingen heeft de IGJ dezelfde soort gebreken op het gebied van vrijheidsbeperkende maatregelen vastgesteld? Bij hoeveel instellingen is personeelstekort één van de oorzaken hiervan? Wat gaat de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp die per 1 januari 2024 inwerkingtreedt, veranderen?
De IGJ is bezig met een landelijk toezicht op de ontwikkelingen rond de afbouw en ombouw JeugdhulpPlus (gesloten jeugdinstellingen). Hier heeft de IGJ zorgen over. De toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen maakt onderdeel uit van dit toezicht. In het najaar van 2023 heeft de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen bezocht. De bevindingen van de toezichtsbezoeken aan de JeugdzorgPlus-aanbieders publiceert de IGJ in het eerste kwartaal van 2024. Hierna volgt nog een publicatie met algemene conclusies naar aanleiding van dit toezicht.
Het toezicht op de ombouw JeugdzorgPlus wordt vervolgd in 2024. De inspectie kijkt onder andere naar de alternatieve, open voorzieningen en de kwaliteit en het hulpaanbod aan jongeren met complexe problemen die voorheen in de JeugdzorgPlus terecht kwamen. Omdat de ontwikkelingen rond de ombouw JeugdzorgPlus elkaar snel opvolgen, maakt de IGJ haar conclusies bekend elke keer als zij dit nodig acht.
Per 1 januari 2024 is de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking getreden. Met deze wijziging van de Jeugdwet wet worden de rechten van kinderen die in een instelling voor gesloten jeugdhulp verblijven duidelijker dan voorheen vastgelegd. Ook gelden nu strengere voorwaarden voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het uitgangspunt is «nee, tenzij». Ook stelt de wet aanvullende eisen aan een aantal specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen, afzonderingsruimtes en de fysieke en sociale veiligheid in de gesloten jeugdhulp. Ook is vastgelegd dat de IGJ twee keer per jaar gegevens over toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen zal ontvangen van JeugdzorgPlus-instellingen. Deze informatie kan de IGJ benutten voor haar toezicht.
Hebben jongeren op de locatie Zetten toegang tot een vertrouwenspersoon? Zijn er ook bij vertrouwenspersonen klachten binnengekomen?
Jongeren op locatie Zetten hebben toegang tot een vertrouwenspersoon. Wekelijks komen daar vertrouwenspersonen op alle groepen om met jongeren te spreken. De vertrouwenspersonen geven de jongeren informatie en advies en ondersteunen hen tevens met regelmaat bij het bespreekbaar maken of indienen van hun klachten. In 2023 gingen de meeste klachten in de gesloten jeugdhulp over vrijheidsbeperkende maatregelen en bejegening. Dat was ook het geval bij Pactum Zetten. De vertrouwenspersonen hebben in 2023 ook signalen afgeven bij Pactum Zetten over zaken die niet goed gingen.
Zijn jongeren die op dit moment bij Pactum locatie Zetten verblijven veilig? In hoeverre krijgen zij een passende behandeling?
Over een lopend toezicht kan de IGJ geen informatie geven. Als blijkt dat de kwaliteit van zorgverlening onvoldoende is, dan grijpt de IGJ in.
In het najaar van 2023 heeft de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen bezocht, zo ook Pactum. De bevindingen van de toezichtsbezoeken aan de JeugdzorgPlus-aanbieders publiceert de IGJ in het eerste kwartaal van 2024.
In hoeverre acht u de verschillende constructies die in het artikel worden beschreven tussen de Vigo Groep en de bestuursadviseur en een voormalig Vigo-directeur in overeenkomst met de Governancecode Zorg?
De Governancecode Zorg 2022 stelt dat elke vorm van ongewenste belangenverstrengeling van enig lid van de raad van bestuur of van de raad van toezicht en de zorgorganisatie dient te worden voorkomen en de schijn hiervan moet worden vermeden. De Governancecode gaat hierin verder dan de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (Wbtr) door te benadrukken dat ook de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden. De code stelt daarnaast dat elke vorm en/of schijn van belangenverstrengeling gemeld moet worden aan de raad van toezicht en de voltallige raad van bestuur. De raad van toezicht beslist dan of sprake is van ongewenste belangenverstrengeling en treft passende maatregelen.
De situatie die in het artikel wordt geschetst vind ik ongewenst. Op basis van het onderzoek van Follow the Money kan ik echter niet concluderen of melding is gemaakt van de schijn van belangenverstrengeling bij de raad van toezicht en hoe hiermee omgegaan is.
In hoeverre zijn de dubbelrollen van de bestuursadviseur en het aanstellen van de dochter van de Vigo-bestuurder als algemeen directeur van GZ-Punt in overeenkomst met de Governancecode zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat meer inspraak vanuit het personeel op de benoeming van bestuurs- of toezichtfuncties, kan helpen om dit soort constructies te voorkomen?
Ik wil vooropstellen dat ik het belangrijk vind dat personeel zich vertegenwoordigd voelt en voldoende zeggenschap ervaart over beslissingen die hen raken binnen de organisatie. Zeggenschap kan door organisaties op verschillende wijzen geborgd worden. Ik kan niet beoordelen of de inspraak van het personeel in de benoeming van bestuurs- of toezichtfuncties in deze specifieke casus een verschil had kunnen maken.
Wat gebeurt er als een zorgorganisatie de Governancecode zorg overtreedt? Bent u van mening dat de Governancecode zorg voldoende werkt, aangezien het enkel een gedragscode is en deze geen juridische status heeft? Ziet u hierin ook een rol voor de politiek, aangezien het hier gaat om de besteding van publiek geld en een gebrek aan goede zorg voor kinderen?
Als een zorgorganisatie de Governancecode Zorg overtreedt, kan dit gevolgen hebben als de organisatie is aangesloten bij een brancheorganisatie en belanghebbenden de Governancecommissie Gezondheidszorg inschakelen. Zelfregulering via governancenormen is belangrijk, maar biedt geen afdoende antwoord om de gevolgen van een niet-integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders te voorkomen dan wel te beëindigen, zeker in een situatie dat de organisatie niet is aangesloten bij een brancheorganisatie of wanneer de Governancecommissie niet wordt ingeschakeld. In de huidige situatie is geen rechtstreeks publiekrechtelijk toezicht mogelijk op de naleving van de privaatrechtelijke governancenormen. De IGJ en de NZa hebben deze beperking in het huidige toezicht in een brief van 5 maart 2019 over hun signalering bij het onderzoek naar Zorggroep Alliade toegelicht4. Mede om die reden is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering versterkt.
In hoeverre zijn dit soort uitwassen zoals die beschreven worden in het artikel volgens u een gevolg van marktwerking in de zorg?
In de zorg wordt ruimte geboden aan regionale of lokale partijen om de zorg in te richten op een wijze die het best past bij de regionale omstandigheden. Die ruimte is niet onbeperkt; via wet- en regelgeving worden maatschappelijke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg gewaarborgd. Dat neemt niet weg dat zich altijd risico’s kunnen voordoen wanneer bijvoorbeeld door zorgaanbieders aan financiële belangen een grotere waarde wordt gehecht dan aan de genoemde publieke belangen. Mede om dit soort niet-integere bedrijfsvoering tegen te gaan wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Met dit wetsvoorstel worden onder andere normen voor integere bedrijfsvoering, waaronder het voorkomen van benadeling van de zorg- of jeugdhulpaanbieder bij het bestaan van tegenstrijdige belangen bij onder andere een lid van de directie, aangescherpt en wordt de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om aanvullende voorwaarden aan winstuitkering in zorg en jeugdhulp te kunnen stellen.
De casus van mevrouw Passemiers bij de Jeugdbescherming |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u de casus van Emily Passemiers m.b.t de Jeugdbescherming en de uithuisplaatsing van haar kinderen?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het Hof Den-Bosch een gunstig rapport m.b.t terugplaatsing voor thuisplaatsing, dat door 11 gekwalificeerde deskundigen (pedagogisch opgeleide deskundigen, een orthopedagoog en een unitmanager) is bekrachtigd, terzijde kan schuiven?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over beslissingen van de rechterlijke macht.
Hoe kan het dat de procureur-generaal van de Hoge Raad, de Rechtbank Middelburg en het Gerechtshof Den-Bosch, zo’n gunstig rapport voor terugplaatsing van de kinderen zonder goede onderbouwing naast zich neerleggen? Kunt u hiervoor alsnog een gedetailleerde onderbouwing overleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de politie Middelburg een huis binnendringen en een mannelijke politieman de badkamerdeur laten opendoen, terwijl de vader aangeeft dat mevrouw Passemiers naakt was?
Ik kan niet oordelen over het optreden van de politie in dit geval. In algemene zin geldt het uitgangspunt dat de politie alleen assisteert in jeugdbeschermingszaken als dit nodig is ter waarborging van de veiligheid en als de omstandigheden daarom vragen.2 Over de inzet van de politie zijn afspraken vastgelegd in een interne richtlijn in samenwerking met het OM en Jeugdzorg NL (namens alle gecertificeerde instellingen). De afspraken zijn gericht op de-escalatie en het voorkomen van schade. De daadwerkelijke inzet van politie vindt plaats in afstemming met het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie beslist daarbij over inzet door de politie.
Hoe kan de klachtencommissie van de politie en de Nationale ombudsman alle serieuze klachten die zijn ingediend ongegrond verklaren?
Ook hier geldt dat het niet past om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in de beoordeling van individuele klachten door de politie en de Nationale ombudsman.
Hoe kan het dat Minister-President Rutte, op camera, beloofd heeft om de zaak te onderzoeken en hier vervolgens niet inhoudelijk op terugkomt?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over de manier waarop de Minister-President in deze zaak heeft gehandeld.
Waarom mogen de kinderen van E. Passemiers na 35 rechtszaken niet een weekend thuis logeren?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. Daarnaast past het niet om als Minister voor Rechtsbescherming te oordelen over de beslissing van de burgemeester van Middelburg. In algemene zin hecht ik er wel aan mee te geven dat een behandeling alleen met toestemming van de ouder met gezag en/of de jeugdige zelf kan starten.3 Zij hebben het recht om hulp te weigeren of te beëindigen.
Waarom wordt er niet gewerkt naar terugplaatsing thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kan de William Schrikker Stichting niet toewerken naar uitbreiding van bezoeken thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wil de burgemeester van de gemeente Middelburg, Harald Bergmann, geen onafhankelijk dossieronderzoek verrichten in deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er op dit moment dwang toegepast bij een van de kinderen om een EMDR-therapie te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u terugkijken naar de eerdere Kamervragen die gesteld zijn over deze zaak, op de jaarvergadering 2019–2020? Zo ja, kunt u hierop reflecteren?
De destijds gestelde schriftelijke vragen gingen over de eis van de betrokken jeugdzorginstelling dat de ouders een video van de uithuisplaatsing van hun dochter van internet moesten verwijderen. De rechter oordeelde in deze zaak dat het belang van de instelling en haar medewerkers prevaleerde boven het belang van de ouders en dat door de publicatie van de video en de brief de ouders onrechtmatig handelden.4
Hoe kan het zo zijn dat de broertjes en zusjes uit dit gezin uit elkaar worden gehaald?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. In algemene zin hecht ik er wel aan nog het volgende mee te geven. De Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing schrijft voor dat broers en zussen samen moeten worden geplaatst bij een uithuisplaatsing, tenzij dit niet in het belang van (een van de) kinderen is. In mijn brief over de verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming van 18 november 2022 heb ik aangegeven dat het uitgangspunt «samen, tenzij» ook in de Jeugdwet wordt opgenomen. Deze aanpassing wordt meegenomen in het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.5
Hoe kan het zo zijn dat mevrouw Passemiers geen moeder mag zijn van al haar kinderen, terwijl zij nu voor een peuter van 1 jaar oud zorgt, die wel thuis mag wonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u de kosten specificeren die door de (gemeentelijke) overheid zouden moeten worden gemaakt bij/voor een OTS, zoals in het geval van de casus van mevrouw Passemiers?
De gecertificeerde instellingen (GI) krijgen van de gemeenten een gemiddeld bedrag/tarief per kind voor de uitvoering van de maatregelen voor kinderbescherming. Recent heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die ik met gemeenten heb gemaakt voor het toepassen van een landelijk tarief in de jeugdbescherming6. Op dit moment verschilt het tarief per regio. Als een GI conform de bestuurlijke afspraken bekostigd zou worden, zouden ze in 2023 een tarief van € 12.918 krijgen voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Waarom wordt de aanvaardbare termijn in deze zaak tegen mevr. Passemiers gebruikt?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaak.
Het bericht 'Klokkenluiders: De Overloop ging gebukt onder schrikbewind' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht het bericht «Klokkenluiders: De overloop ging gebukt onder schrikbewind»?1
Ja.
Klopt het dat er zes medewerkers van zorggroep Almere op non-actief zijn gezet wegens intimidatie, machtsmisbruik, privacyschending, willekeur, nalatigheid en mogelijk onjuist of onzorgvuldig handelen met betrekking tot medicatie en financiële zaken? Hoe kon deze situatie ontstaan?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten dat Zorggroep Almere haar heeft geïnformeerd over de situatie. De zorgaanbieder heeft aangegeven zelf onderzoek te laten verrichten door een extern bureau. Het bestuur van Zorgroep Almere heeft aan de IGJ toegezegd haar over de uitkomsten te informeren.
Hebben bewoners altijd de benodigde en juiste medicatie ontvangen, ondanks dat deze werknemers medicijnen gestolen hebben van het woonzorgcentrum? Zo nee, wat zijn de gevolgen hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er handelingen verricht zijn door niet gekwalificeerde medewerker(s)? Zo ja, zijn er hierdoor onveilige situaties voor bewoners ontstaan? Kunt u een opsomming geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek gedaan naar deze situatie? Zo ja, waar kunnen we het inspectierapport vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, wel heeft de zorggroep Almere de IGJ geïnformeerd over de situatie en is het op eigen initiatief een onderzoek gestart. Zie ook mijn antwoord op de voorgaande vragen. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van zaken die zij conform de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz) bij de IGJ moet melden, moet de zorgaanbieder dit na die constatering onverwijld doen. Zorggroep Almere heeft toegezegd de IGJ te informeren over de ontwikkelingen en uitkomsten van hun onderzoek. De IGJ zal op basis hiervan afwegen of vervolgtoezicht noodzakelijk is.
Heeft de IGJ de instelling in het verleden bezocht? Zo ja, hoe vaak en wanneer? En waren dit aangekondigde of onaangekondigde bezoeken?
De IGJ heeft in 2017 regulier en 2019 en 2021 thematisch toezicht uitgevoerd bij Zorggroep Almere. Deze rapporten zijn openbaar gemaakt. Het reguliere bezoek vond onaangekondigd plaats, het thematisch toezicht aangekondigd. In de zomer van 2023 heeft de inspectie gesproken met de raad van bestuur en de raad van toezicht van Zorggroep Almere. Ook bezocht de IGJ een aantal locaties van de zorgaanbieder aangekondigd. Deze bezoeken vonden plaats in het kader van toezicht op zeer grote zorgaanbieders. De rapporten naar aanleiding van deze bezoeken maakt de inspectie over een aantal weken openbaar. Geen van de genoemde bezoeken vond plaats naar aanleiding van meldingen of signalen. Bij een van de bezoeken vindt vervolg toezicht plaats. Dit betreft niet locatie De Overloop.
Heeft u de IGJ opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de mogelijk onnodige dood van 10 bewoners? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb de IGJ geen opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de zorgaanbieder. De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. Vanuit mijn positie kan ik mij niet mengen in de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht en geen aanwijzingen geven die zien op de bevindingen, oordelen en adviezen van de IGJ.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze medewerkers, indien vervolg en veroordeeld, niet opnieuw ergens anders in de zorg aan het werk gaan? Klokkenluiders: «De Overloop ging gebukt onder schrikbewind» – Almere DEZE WEEK | Dé krant die Almere in beweging brengt
Op grond van de Wkkgz zijn zorgaanbieders verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. De zorgaanbieder is hierbij verplicht zich te vergewissen van het arbeidsverleden van een sollicitant. Dit geldt ook voor zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden die met patiënten en cliënten in contact komen.
Het bericht dat het aantal kinderen met longontsteking het grootste is in drie jaar tijd |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal jonge kinderen met longontsteking stijgt, grootste aantal in drie jaar tijd»?1
Het is mij inderdaad bekend dat het aantal longontstekingen onder jonge kinderen toeneemt. Deze trend is ook waarneembaar in andere Europese landen en wereldwijd, zoals in China. Dit fenomeen past nog binnen het seizoenspatroon, hoewel het vroeger in het seizoen is en hoger dan gebruikelijk, speciaal in de leeftijdsgroep 5 tot en met 14 jaar.
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal jongeren tussen 15–24 jaar en 65-plussers met longontsteking ook gestegen is?
De toename bij 65-plussers is niet ongebruikelijk voor het seizoen van luchtwegaandoeningen en vergelijkbaar met getallen vóór de coronapandemie. De stijging onder 15–24-jarigen is minder gebruikelijk: deze is wat hoger en eerder dan pre-corona.
Vertoont de leeftijdsgroep ertussen 25–64 jaar ook een stijging?
Ja, onder mensen van de leeftijdsgroep 25–64 jaar is er ook een toename van longontstekingen, maar deze is niet zo afwijkend van de jaren voor de coronapandemie.
Wat kunnen de oorzaken hiervan zijn?
De toename kan worden toegeschreven aan een gelijktijdige verheffing van verschillende luchtwegvirussen en -bacteriën, waaronder RSV, SARS-CoV-2, rhinovirus en Mycoplasma pneumoniae.Dit blijkt uit de cijfers van de Nivel huisartsenpeilstations over acute luchtweginfecties bij huisartspatiënten, de virologische weekstaten over voornamelijk ziekenhuislaboratoria diagnostiek en Infectieradar over acute luchtweginfecties bij de algemene bevolking.2 Deze trend wordt ook in andere Europese landen3 en China4 waargenomen.
Zou er een relatie kunnen zijn met de lockdowns tijdens corona, toen mensen elkaar veel minder vaak troffen en alle virussen daardoor minder rondgingen en dat die virussen bezig zijn met een inhaalslag?
Kunt u bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) nagaan of het klopt wat indiener van deze vragen van haar huisarts hoorde, dat allerhande luchtwegvirussen meer dan anders welig tieren? Om welke virussen gaat het zoal?
Het klopt dat het aantal mensen met luchtwegklachten de afgelopen weken is toegenomen. De toename is niet meer dan gebruikelijk voor deze tijd van het jaar, hoewel het wat vroeger is in het seizoen dan anders. Voor informatie over luchtwegvirussen verlaat ik mij voornamelijk op de gegevens van huisartsenpeilstations, verzameld door Nivel en het RIVM, en andere bronnen (zie ook antwoord op vraag 8). Volgens deze gegevens zijn de virussen RSV, SARS-CoV-2,en rhinovirus en de bacterie Mycoplasma pneumoniae de voornaamste verwekkers van de huidige luchtweginfecties.
Hoeveel antibioticakuurtjes en prednisolonkuurtjes werden de afgelopen maand meer voorgeschreven bij luchtwegaandoeningen door huisartsen en uitgereikt door apothekers dan een jaar geleden? Hoeveel meer dan in 2019?
Op basis van het aantal medicatie-verstrekkingen van antibiotica aanbevolen voor gebruik bij luchtweginfecties door de apotheek (maandelijks bijgehouden door de Stichting Farmaceutische Kengetallen5) is er een licht hogere toename te melden in het voorschrijven van antibiotica voor luchtweginfecties bij kinderen (0–10 jaar) vanaf september 2023, in vergelijking met de gebruikelijke toename vanaf september in de pre-corona jaren en ook in 2022. Het gebruik van prednison/prednisolon vertoont de gebruikelijke toename vanaf augustus in de pre-corona jaren, die licht hoger is dan de toename vanaf augustus 2022. Over het algemeen blijft het jaarlijkse patroon vergelijkbaar met voorgaande jaren, ook voor de andere leeftijdsgroepen.
Als Nivel en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aangeven geen onderzoek te doen naar de verklaring voor de toename, bent u dan bereid te bewerkstelligen dat dat wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
De huidige toename van longontstekingen lijkt te wijten aan diverse luchtwegvirussen en -bacteriën, die gelijktijdig rondgaan. Uit diverse bronnen wordt wekelijks actuele informatie verzameld en geduid: huisartsenpeilstations (Nivel en RIVM), ziekenhuislaboratorium gegevens (virologische weekstaten; RIVM), Infectieradar algemene bevolking; (RIVM) en data uit de rioolwatersurveillance (RIVM). In overleg met RIVM en Nivel wordt nu een intensivering van de surveillance bij de huisartsenpeilstations uitgezet, door extra bemonstering en uitgebreider testen (op meer pathogenen) van longontstekingen onder kinderen in de leeftijdsgroep onder 15 jaar, omdat daarin de grootste toename van longontstekingen wordt gevonden.6
De Zembla-reportage ‘Het transgenderprotocol’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
Hebt u de reportage «Het transgenderprotocol»1 van Zembla, uitgezonden op donderdag 26 oktober 2023, gezien?
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen in de reportage, die melding maakt van ondermaatse en wetenschappelijk ondeugdelijke onderzoeken waarop het zogeheten «Dutch protocol» voor transgenderzorg is gebaseerd? Kunt u (de Minister van VWS) reflecteren op de conclusies die in de reportage getrokken worden?
Ik ga niet over de medische inhoud van de zorg en daarom is het niet aan mij om een oordeel te geven en te reflecteren op de conclusies die in de reportage getrokken worden over het «Dutch protocol». In mijn beantwoording van de Kamervragen van de leden Pouw-Verweij en Van der Plas2 ben ik uitgebreid ingegaan op de eerdere conclusies rondom de onderzoeken rond het «Dutch protocol». Ik ben van mening dat het goed is dat er wetenschappelijke discussies zijn over wat de beste zorg is en voor welke groep het geschikt is, en dat duidelijk wordt wat we wel en (nog) niet met zekerheid al weten over eventuele bijwerkingen van medicijnen.
Belangrijk daarbij is dat een dergelijke discussie een volledig beeld schetst van het vraagstuk en is gebaseerd op feiten. Vanuit veldpartijen heb ik begrepen dat in de uitzending van Zembla een enigszins eenzijdig beeld wordt geschetst. In deze reportage komt een beperkt aantal deskundigen aan het woord die kritiek hebben op het «Dutch Protocol». Artsen uit landen als Amerika en Duitsland, evenals de vele patiënten die baat hebben bij de huidige zorg, komen niet aan het woord. Vanuit de patiëntenvereniging TNN is een uitgebreide reactie geplaatst op de website met een reactie op de uitzending3. Ook heeft het Amsterdam UMC een uitgebreide reactie op de website geplaatst met uitleg over het «Dutch protocol»4.
Daarnaast is het belangrijk onderzoek te blijven doen naar de bredere groep aan zorgvragers en naar de vraag of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie die zich meldt. Onderzoekers uit het Amsterdam UMC hebben recent een Vidi-beurs gekregen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bestemd voor onderzoek naar de minder klassieke populatie minderjarigen die zich heden meldt op de transgenderzorg poli.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een dergelijke nieuwe, experimentele en controversiële behandeling voor jonge personen (in sommige gevallen nog kinderen) in Nederland gegeven mag worden en al jaren wordt gegeven, als er voor de effectiviteit en de veiligheid van deze behandeling zo weinig wetenschappelijke en medische onderbouwing is?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven is het aan veldpartijen om gezamenlijk, via professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is, en aan de manier waarop zorgverleners medisch inhoudelijke zorg verlenen. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch8 9 is bepaald wat goede transgenderzorg is. Hierin wordt ook de huidige versie van het «Dutch protocol »uiteengezet.
In de Kwaliteitsstandaard wordt aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van de minderjarigen). De criteria waaraan moet worden voldaan zijn samengevat in tabel 2.2 van de Kwaliteitsstandaard. Bestaande inzichten moeten steeds getoetst worden en nieuwe inzichten moeten verwerkt worden in de manier waarop zorg verleend wordt. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen. De IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige transgenderzorg.
Medische behandelingen moeten uiteraard onderzocht en goed geëvalueerd worden. Als er verbeteringen mogelijk zijn in de behandeling van transjongeren is het cruciaal dat dit gedaan wordt op basis van feiten, nuance en in gesprek met experts en ervaringsdeskundigen. De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt op dit moment geëvalueerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS). Dit wordt uitgevoerd in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Het KIMS kijkt naar de richtlijn conform de methodiek die zij ook hanteert bij de ontwikkeling van andere medische richtlijnen, berustend op systematische samenvattingen (ook internationaal) van wetenschappelijk onderzoek en afwegingen van de voor- en nadelen van de verschillende zorgopties, aangevuld met expertise (op gebied van klinische praktijk) en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers conform de «Richtlijn voor Richtlijnen 2012» en de «Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0».
In de herziene Kwaliteitsstandaard zal net als bij de vorige standaard gekeken worden naar evidence based onderzoek. De herziene richtlijn zal nadien eveneens worden gepubliceerd op de richtlijnendatabase.nl. Daarnaast is het streven dat er jaarlijks modulair onderhoud plaatsvindt van de richtlijn, zodat nieuwe kennis sneller verwerkt wordt in de richtlijn en geïmplementeerd kan worden in de praktijk. Te zijner tijd zal de nieuwe/herziene richtlijn moeten voldoen aan het Toetsingskader om in het Register van het Zorginstituut Nederland te kunnen worden opgenomen.
Bij de ontwikkeling van deze Kwaliteitsstandaard waren in de werkgroep betrokken: Nederlands Internisten Vereniging; Nederlands Huisartsen Genootschap; Nederlands Instituut van Psychologen; Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde; Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie;
Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie; Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie; en Transvisie. Tijdens de ontwikkeling van de standaard (knelpunteninventarisatie en commentaarfase) zijn naast bovenstaande partijen, ook beroeps- en wetenschappelijke verenigingen alsmede de IGJ en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) betrokken geweest.
Het primum non nocere («als eerste niet schaden») is in het medisch jargon een advies dat artsen in gedachten moeten houden, vooral als ze de keus hebben tussen handelen, met onzeker resultaat, en afwachten. Ik ga niet over de medische inhoud van de zorg en daarom is het niet aan mij om een oordeel te hebben over het inhoudelijk proces van diagnosestelling. In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch worden duidelijke voorwaarden voor indicatiestelling beschreven (hoofdstuk 1.1), die per voorwaarde ook uitgebreid worden toegelicht.
Vanuit uw Kamer zijn de afgelopen periode ook vragen gekomen over de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Het Kennisinstituut heeft mij laten weten dat het zal bekijken of het aangewezen is om de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg in dit traject mee te nemen en beide standaarden te integreren. Ook in de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg10 wordt probleemverkenning benadrukt als belangrijke allereerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener binnen de transgenderzorg. Hier wordt ook expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is. Ook wordt er hier benoemd dat indien psychische problemen een goede beoordeling van de genderdysfore gevoelens in de weg staan, dit allereerst goed moet worden uitgezocht. De behandeling van genderdysforie vindt plaats in een multidisciplinair team (psychologen, psychiaters, (kinderarts-) endocrinologen, chirurgen, vruchtbaarheidsartsen en maatschappelijk werkers). Dit zorgt voor een breed scala aan expertises.
Daarnaast moeten nieuwe kennis en onderzoek ook in de transgenderzorg leiden tot betere zorg en kwaliteitsstandaarden, zeker bij het gebruik van puberteitsremmers. De vraag is hoe jongeren het best geholpen kunnen worden met alle kennis die op dit moment aanwezig is. Met het beschikbare evidence-based onderzoek, inclusief de beperkingen ervan, wordt in kwaliteitsstandaarden door wetenschappers, artsen/zorgprofessionals en patiënten samen bepaald hoe die zorg eruit zou moeten zien. Daarin werkt de transgenderzorg voor jongeren hetzelfde als elke andere zorg. Heel veel behandelingen worden doorlopend onderzocht terwijl ze gegeven worden. Ook is het bekend dat in de kindergeneeskunde een dubbelblind onderzoek met controlegroep onhaalbaar en onethisch is. Daarin wijkt het onderzoek naar transgenderzorg niet af.
Over de vraag welke landen de zorg hebben hervormd, heb ik contact gehad met het KIMS. Zij zijn op de hoogte van een aantal landen waar het beleid/richtlijnen herzien wordt (Zweden, Finland en Verenigd Koninkrijk) of herzien is (bijvoorbeeld Duitsland). Recent is ook in Nieuw-Zeeland een nieuwe richtlijn opgeleverd. Al deze richtlijnen als ook de internationale richtlijn Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People (SOC) door de World Professional Association for Transgender Health (WPATH) (versie 8, 2022/9) worden meegenomen in de evaluatie door het KIMS.
Het wetenschappelijk en internationaal zorgdebat richt zich op dit moment op de vraag of een medisch genderbevestigend traject op jonge leeftijd veilig is, of jongeren op jonge leeftijd zo’n beslissing kunnen nemen (of erop terugkomen, detransition) en of er voldoende evidence voor de effectiviteit van vroeg medisch ingrijpen is. Veel onderzoek hierover komt tot op heden uit Nederland en dat geldt vooral voor langetermijnuitkomsten. Ook wordt in Nederland vanaf de begintijd data verzameld. Regelmatig wordt er beweerd dat in het buitenland de «Dutch approach» werd gebruikt. Dit klopt vaak niet, bijvoorbeeld met betrekking tot de onlangs gesloten Tavistock kliniek in Engeland. In een recent rapport naar de zorg in deze kliniek, het Cass rapport, wordt onder andere geconcludeerd dat er significante verschillen zijn tussen de «Dutch approach» en de werkwijze van de Tavistock kliniek. In de Tavistock kliniek werd de «Dutch Approach» – multidisciplinaire zorg, aandacht voor psychische comorbiditeit en langdurig volgen en monitoren (psychologische begeleiding) – losgelaten.
Kunt u uitleggen waarom destijds is toegestaan dat de standaarden waaraan het onderzoek voor en naar deze vorm van transgenderzorg moesten voldoen zoveel lager waren, onder andere door geen controlegroep of een alternatief daarvoor te gebruiken, dan voor ander onderzoek naar medische behandelingen en behandelprotocollen? Wat was hiervoor de (medische) onderbouwing en hoe rijmt u dat met het «primum non nocere» beginsel in de gezondheidszorg en de medische ethiek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom de gebrekkige wetenschappelijke en medische onderbouwing voor deze behandeling nu pas (echt) aan het licht komt en waarom een dergelijke behandeling destijds is goedgekeurd, op basis van zo weinig en ontoereikend evidence based onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u wie er betrokken waren bij het onderzoek dat geresulteerd heeft in het «Dutch protocol» en de goedkeuring daarvan en hoe en door wie dit onderzoek is gefinancierd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier en door wie is de voortgang en ontwikkeling van het «Dutch protocol» door de jaren heen geëvalueerd en getoetst? Wie waren hierbij allemaal betrokken en vanuit welke expertise en hoedanigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u en/of hebben eerdere bewindspersonen en/of het kabinet de afgelopen jaren eerder signalen en/of klachten gekregen over de discutabele onderbouwing voor de Nederlandse transgenderzorg en de problemen die sommige patiënten en hun omgeving hierdoor hebben ondervonden? Zo ja, wanneer, wat voor signalen waren dat, wie hebben hierover aan de bel getrokken en wat is hier toen door wie mee gedaan?
Ik heb regelmatig Kamervragen ontvangen rond dit onderwerp met artikelen over de Nederlandse transgenderzorg en de onderbouwing.
In mijn verdere beantwoording (vraag 15) ga ik uitgebreid in op de opdracht tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Mochten patiënten problemen ervaren met de kwaliteit van de transgenderzorg dan kunnen klachten gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Wat vindt u ervan dat de artsen die door Zembla zijn geïnterviewd niet herkenbaar willen worden vermeld in de reportage, omdat zij bang zijn om bijvoorbeeld hun baan kwijt te raken? Kunt u reflecteren op de sterke politisering van dit onderwerp en is het naar uw mening mogelijk dat er de afgelopen jaren een dusdanig hevige transgenderlobby gaande is dat kritische geluiden hieromtrent geen ruimte krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om een volledig en democratisch debat over deze kwestie te bewerkstelligen?
Ik deel uw mening niet dat kritische geluiden geen ruimte krijgen. Wel herken ik de controverse op het onderwerp transgenderzorg, getuige ook de vele Kamervragen die ik over dit onderwerp de afgelopen periode heb beantwoord en de maatschappelijke aandacht voor het onderwerp. Ik vind het goed hierover het debat te voeren maar het is daarbij wel van belang dat het debat gevoerd wordt op basis van onderzoek, nuance en feiten.
Het is niet aan het kabinet om een mening te vormen over of personen wel/niet herkenbaar in beeld willen bij het deelnemen aan een uitzending op televisie.
Hoe reflecteert u, in het licht van de bevindingen van Zembla, op de groeiende internationale kritiek op en zorgen over2 het sterk toenemende aantal jongeren dat zich aanmeldt voor genderzorg en de geluiden die opgaan over «sociale besmetting», die (getroubleerde) jongeren ertoe aan zou kunnen zetten om te geloven dat zij in het verkeerde lichaam zijn geboren en daarom hormoonbehandelingen en transitieoperaties zouden moeten/willen ondergaan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn uitgebreide brief van 9 mei 2023 waarin ik u twee onderzoeken op het gebied van transgenderzorg heb toegestuurd en mijn reactie hierop.
In het onderzoek «Mijn gender, wiens zorg?» van de Radboud Universiteit wordt aandacht geschonken aan het begrip «sociale besmetting». Hierin wordt geconstateerd dat de toegenomen vraag naar transgenderzorg niet simpelweg terug te leiden is op sociale besmetting, dat wil zeggen de veronderstelling dat transgender personen elkaar ‘aansteken’. Het rapport laat zien dat een veelheid aan individuele, sociale en maatschappelijke factoren tezamen bijdragen aan deze zorgvraag. Voor harde conclusies over oorzaak-gevolg is meer onderzoek met herhaalde metingen over tijd nodig. Dergelijk onderzoek ontbreekt vooralsnog. Het is en blijft belangrijk onderzoek te doen naar de bredere groep aan zorgvragers en of een medische behandeling zinvol is bij de minder klassieke populatie die zich meldt. Dit onderzoek loopt momenteel in het Amsterdam UMC.
Daarnaast blijkt het van belang onderzoek te doen naar trends in aanmeldingen, kort- en langetermijneffecten in kaart te brengen, de uitkomsten van behandelingen te monitoren etc. Recent is ook onderzoek gestart naar goede besluitvorming rond de verschillende stappen in het behandeltraject.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de kinderpsychiater in de Zembla-reportage: «Wij waren pioniers, maar de kinderen waren eigenlijk ook pioniers»? Vindt u het medisch-ethisch verantwoord dat jonge, kwetsbare mensen zijn ingezet als «proefkonijnen» voor een wetenschappelijk weinig onderbouwde experimentele behandeling, die verstrekkende en in sommige gevallen onomkeerbare gevolgen voor hun toekomst en gezondheid zou hebben?
Er is nog deels onduidelijkheid over de veiligheid en het effect van de behandeling van kinderen met genderdysforie. Dit is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. Deze onduidelijkheid wordt door medisch deskundigen in Nederland gezien als een belangrijk maar aanvaardbaar risico, waarbij de afweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid. Onderzoek bij kinderen kan vaak niet met een controlegroep en dubbelblind plaatsvinden (onder andere vanwege ethische bezwaren). Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat bij deze behandelingen zorgvuldige monitoring plaatsvindt. Registratie van behandeling vindt nu plaats bij gebruik van dure geneesmiddelen zoals groeihormonen. Voor deze groep geldt dat behandelingen van tevoren landelijk getoetst worden en de behandelingen prospectief gevolgd worden. De Stichting Kind en Groei-LRG6 is initieel door de zorgverzekeraars opgezet en verzamelt als enige organisatie de gegevens van kinderen in Nederland die met groeihormoon behandeld worden. De database voor Landelijke Registratie Groeihormoonbehandeling bij kinderen is daarmee uniek.
Ik kan niet beoordelen of de drie geïnterviewden uit Finland, Zweden en Engeland als neutraal beschouwd kunnen worden en of de situatie vergelijkbaar is met Nederland. Als er onderzoeksuitkomsten zijn die aanleiding geven tot het verbeteren van de zorg voor transgenderpersonen dan zullen die door de betrokken veldpartijen worden meegenomen in de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en baseert haar toezicht op de richtlijnen. De IGJ heeft recent nog aangegeven dat er bij hen geen signalen bekend zijn over onveilige transgenderzorg.
Kunt u aangeven op welke manier er gehandeld is naar het principe van informed consent bij het toepassen van transgenderzorg in Nederland door de jaren heen, zowel bij de patiënten zelf, als bij hun ouders en/of verzorgers? Zijn deze mensen altijd volledig geïnformeerd over de minimale wetenschappelijk onderbouwing voor het «Dutch protocol» en alle eventuele gevolgen/bijwerkingen/schade die deze zorg zou kunnen opleveren?
Alle jongeren die zich met een hulpvraag bij een genderteam melden, beginnen met psychologische counseling en het verkennen van hun genderidentiteit. Naast het verzamelen van informatie met de jongere over zichzelf en diens genderontwikkeling, staat het verstrekken van juiste informatie centraal. Doel hiervan is om samen met de jongeren en ouders of verzorgers tot gezamenlijke, goed geïnformeerde en weloverwogen besluitvorming te komen over wat de jongere nodig heeft om zichzelf te zijn op het gebied van gender. Een belangrijk aspect hierbij is de multidisciplinaire aanpak. In de Kwaliteitstandaard Transgenderzorg Somatisch worden de voorwaarden voor informed consent ook benoemd7.
Op welke manier wordt de transgenderzorg in Nederland en de «Dutch protocol»-aanpak op dit moment gefinancierd en door wie?
In de Standards of Care van de World Professional Association for Transgender Health (WPATH) en in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch wordt benoemd wat nodig is om een diagnose te kunnen stellen en over te gaan tot behandeling.
Wanneer iemand medisch op deze zorg is aangewezen, valt de volgende zorg binnen het basispakket: psychologische behandeling en begeleiding, hormoonbehandeling, gynaecologische chirurgie, genitale chirurgie, gezichtsontharing, mastectomie, aangezichtschirurgie, adamsappel-reductie, logopedie (eventueel stembandcorrectie), fertiliteitspreservatie, foniatrie, stemverhogende operatie, borstconstructie of vervanging van een borstprothese bij agenesie of aplasie van de borst (zie artikel 2.1, sub c Regeling zorgverzekering). Waar het gaat om behandelingen van plastisch-chirurgische aard, gelden in het algemeen beperkingen en uitsluitingen (zoals genoemd in artikel 2.4, lid 1, sub b Besluit zorgverzekering). Hiermee is geregeld dat behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn, uitgesloten zijn van het basispakket. Vanwege de extra eisen die gelden voor behandelingen van plastisch-chirurgische aard, hebben de zorgverzekeraars in hun polissen opgenomen dat de verzekerde voorafgaand toestemming (een machtiging) nodig heeft. De zorgverzekeraar kan dan toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
Wat vindt u ervan dat in verschillende landen geen transgenderzorg meer geleverd wordt op basis van het «Dutch protocol» en dat transgenderzorgklinieken zijn gesloten en wat betekent dat voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om een onderzoek in te stellen naar het «Dutch protocol» en de medische legitimiteit ervan en gaat u hiervoor actief ervaringen ophalen bij personen die deze behandeling de afgelopen jaren hebben ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat er in Nederland, in ieder geval tijdelijk, gestopt moet worden met het leveren van transgenderzorg in de vorm van het «Dutch protocol», totdat beter en uitgebreider onderzoek is gedaan naar deze methode? Zo nee, waarom niet?
De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaard en kwaliteitsstandaarden, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is.
In Nederland hebben we een voldoende stevige transgenderzorg voor jongeren met daarbij voldoende expertise in de academische centra en genderklinieken.
Dat er nog deels onduidelijkheid is over de veiligheid en over het effect van de behandeling, is in sommige landen reden om te pleiten voor grote terughoudendheid. In Nederland wordt die onduidelijkheid door medisch deskundigen gezien als een stevig maar aanvaardbaar risico, waarbij de afweging wordt gemaakt dat het ontzeggen van zorg aan een grote groep transgender jongeren ook schadelijk is voor de mentale gezondheid. Behandeling volgt pas na uitgebreide psychische, medische evaluatie, fertiliteitscounseling en informed consent procedure. Gedurende het gehele behandeltraject wordt de jongere begeleid door een multidisciplinair team. Dit wordt in veel landen niet gegarandeerd.
Gaat u jongeren actief voorlichten over de gevaren van «sociale besmetting» en trendgevoelige, maatschappelijke beïnvloeding op het gebied van transgenderissues, bijvoorbeeld door hier op scholen lessen aan te wijden en/of jongeren de reportage van Zembla in de klas te laten bekijken?
In Nederland hebben scholen in het funderend onderwijs zich te houden aan het curriculum en de daarbij horende kerndoelen en eindtermen van het onderwijs. In het curriculum staat globaal beschreven wat er in ieder geval besproken moet worden, en wat leerlingen in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) op landelijk niveau moeten kennen en kunnen. Hierbij hebben scholen ruimte gekregen om zelf inhoudelijke keuzes te maken en invulling te geven aan het onderwijsprogramma voor leerlingen.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de wettelijke opdracht om de basisnormen en -waarden van de democratische rechtsstaat actief te bevorderen. Het thema «burgerschap» gaat over deze basisnormen en -waarden van onze samenleving. Er wordt hierbij aandacht besteed aan een gezamenlijke basis met gemeenschappelijke democratische waarden – gelijkheid, vrijheid en solidariteit – in een samenleving waar ook ruimte is voor verschillende denkwijzen, opvattingen en culturen. Verschillende kerndoelen in het po11 en vo, 12 13 hebben inhoudelijk betrekking op het thema burgerschap.
Het besluit van Leiden, Amsterdam en Utrecht om hun kinderhartzorg te concentreren |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de universitair medisch centra van Leiden, Amsterdam en Utrecht hebben besloten om hun kinderhartzorg te concentreren en deelt u de verbazing van het UMCG?1
Ja, ik heb uit mediaberichten hier kennis van kunnen nemen. VWS is hier niet van te voren over geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u deze stap in het licht van uw genomen besluit?
Voorop gesteld moet worden dat ik van dit voornemen aanvankelijk uitsluitend kennis heb genomen via de media en later via een beknopt persbericht. Het is voor mij dan ook niet duidelijk hoe deze samenwerking inhoudelijk vormgegeven gaat worden. Uit de beperkt beschikbare informatie die ik op dit moment tot mijn beschikking heb, lijkt echter te volgen dat er een voornemen is tot het inrichten van een samenwerkingsverband tussen de centra in Leiden, Amsterdam en Utrecht.
Ik vind het goed om te zien dat deze partijen de samenwerking op dit gebied opzoeken. Het doel is dat deze drie centra niet alleen met elkaar gaan samenwerken maar met alle betrokken centra in een landelijk netwerk. De aangekondigde samenwerking is een stap in die richting. Ik ga ervan uit dat de samenwerking met het Erasmus MC en het UMC Groningen de volgende stap is. De complexe interventies bij volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking en de interventies bij kinderen zullen in lijn met het eerder genomen besluit uiteindelijk op twee locaties worden geconcentreerd: in Groningen en in Rotterdam. Dat verandert niet door het recente nieuws over de samenwerking tussen de universitair medisch centra van Leiden, Amsterdam en Utrecht. Voor de volledigheid merk ik op dat dit besluit wordt betwist door het LUMC, het Amsterdam MC en het UMCU. Op 30 november jongstleden was de inhoudelijke behandeling van het ingestelde beroep tegen dit besluit en de rechter heeft aangegeven te verwachten op 11 januari 2024 uitspraak te doen.
Hoe verhoudt deze stap zich tot de bediscussieerde optie om drie centra open te houden, ook in het licht van het nieuwe Amerikaanse onderzoek dat laat zien dat volumenormen mogelijk naar beneden bijgesteld kunnen worden?
Aan het concentratiebesluit van de operaties bij patiënten met een aangeboren hartafwijking is een zorgvuldig proces voorafgegaan waarin verschillende aspecten zorgvuldig zijn afgewogen. Een combinatie van die verschillende aspecten heeft geleid tot het besluit om deze operaties te concentreren op twee locaties in Nederland. Één van deze aspecten betreft de volumenormen. Dat het Amerikaanse onderzoek zou leiden tot de conclusie dat deze normen naar beneden bijgesteld moeten worden, onderschrijf ik niet. Mijn standpunt is mede gebaseerd op een advies dat ik daarover heb gevraagd aan de IGJ. De IGJ geeft aan geen aanleiding te zien terug te komen op de eerder gestelde norm.
Zoals eerder toegelicht in de Kamerbrief van 13 april 2023 stel ik mij op het standpunt dat ik in de besluitvorming uit mag gaan van de in het visierapport beschreven volumenorm van 60 ingrepen per jaar voor kinderen jonger dan 30 dagen.2 Indien discussie binnen de beroepsgroep zou resulteren in een nieuwe consensus over de te hanteren volumenormen voor deze vorm van zorg, dan dient dit te worden beschreven in een kwaliteitsrichtlijn of consensusdocument die vervolgens wordt gepubliceerd door de betrokken beroepsverenigingen. De IGJ beoordeelt in zo’n geval of de (nieuwe) norm op de daartoe geëigende wijze tot stand is gekomen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 1 juni 2023 met de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) over volumenormen voor kinderhartchirurgiecentra.3
Bovendien is van belang dat er naast de volumenormen ook andere aspecten meespelen zoals de personele capaciteit, de diversiteit aan interventies en daarmee de mogelijkheid tot specialisatie en de Nederlandse geografie. Ook dat zijn zwaarwegende aspecten die zijn meegewogen in het besluit om de interventies bij patiënten met een aangeboren hartafwijking te concentreren op twee locaties in Nederland.
Ik acht concentratie bij twee centra van belang vanwege het structureel en op lange termijn waarborgen van de kwaliteit van de interventies. Er is een duidelijk, robuust en toekomstbestendig perspectief nodig. Bij een tussenstap naar concentratie in drie centra zou, altijd de vraag blijven of en wanneer nóg verdere concentratie nodig is. Dit ook gezien de verwachte ontwikkeling in patiëntenaantallen in relatie tot de volumenormen. Dat geeft twijfels over het voortbestaan van één van de interventiecentra en zou de bijl aan de wortel van het nodige commitment zijn. Een keuze voor drie in plaats van twee centra zie ik dan ook niet als een reële optie.
Deelt u het uitgangspunt dat een volwaardig kinderhartcentrum in Groningen essentieel blijft voor de acute zorg in Noord-Nederland en dit centrum daarom hoe dan ook nu en in de toekomst open moet blijven?
Uit de impactanalyse van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volgt dat als het UMC Groningen niet als interventiecentrum wordt aangewezen, dit een risico zou kunnen opleveren voor de regionale toegankelijkheid van de (acute) zorg in Noord-Nederland voor zowel volwassenen als kinderen.4 De NZa wijst er daarbij op dat voor de zorginfrastructuur in Noordoost-Nederland het Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen van het UMC Groningen een belangrijke schakel is.
Die zorginfrastructuur kan niet zomaar worden overgenomen en kan ook niet eenvoudig in stand worden gehouden. Dit heeft voor mij, zoals bekend, de doorslag gegeven om Groningen aan te wijzen als tweede interventiecentrum. Voor een toelichting op deze beslissing verwijs ik naar de Kamerbrieven van 13 februari 20235 en 13 april 2023.6
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.
Klimaatstress onder jongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van de NOS1 waarin wordt gemeld dat één op de vijf jongeren klimaatstress ervaart en het onderzoek2 daarnaar?
Ja.
Deelt u de zorgen over het welzijn van jongeren die lijden aan klimaatstress? Kunt u reflecteren op de oorzaak en legitimiteit van een dusdanige grote stressfactor in het leven van jongeren?
Die zorgen deel ik. Het RIVM geeft aan dat er de laatste jaren meerdere onderzoeken zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat jongeren stress ervaren door klimaatverandering en zich zorgen maken over het klimaat3. Een recent vragenlijstonderzoek onder jongeren (tussen de 12 en 25 jaar) door het RIVM (juni 2023)4 laat zien dat 35% van de jongeren bang is dat het klimaat hen in de toekomst persoonlijk zal raken. Klimaat is van de uitgevraagde aspecten de vijfde factor waar de meeste zorgen over zijn. Er is in dit onderzoek geen verband te vinden tussen deze geïnternaliseerde zorgen over het klimaat en de psychische gezondheid. Onderzoek uit het buitenland laat wel zien dat klimaatverandering ook gevolgen kan hebben voor de psychische gezondheid van jongeren (bijvoorbeeld een toename van angst- en depressiestoornissen)5.
Het kabinet wil voorkomen dat jongeren stress ervaren door klimaatverandering. Jongeren moeten met vertrouwen hun toekomst kunnen vormgeven en over voldoende handelingsperspectief beschikken. Naast het reguliere klimaatbeleid, dat er op is gericht om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, wordt daarom op een aantal fronten gewerkt aan het vergroten van de participatie van specifiek jongeren aan het klimaatbeleid. Zo is de leeftijdsgrens voor deelnemers aan het Burgerforum Klimaat verlaagd naar 16 jaar. Ook geeft de voorzitter van het Nationale Klimaatplatform speciaal aandacht aan de kansen en belemmeringen die jongeren ervaren bij de uitvoering van het klimaatbeleid. Het kabinet heeft speciale aandacht voor het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren. We zetten in op het versterken van mentale weerbaarheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning met de Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal6.
Welke rol spelen de overheid en de media in uw optiek bij het veroorzaken en aanwakkeren van klimaatstress onder jongeren? Erkent u dat de beeldvorming en communicatie vanuit de Rijksoverheid en de berichtgeving in de media mbt de vermeende klimaatcrisis en klimaatverandering een (te) groot beslag leggen op jongeren in onze samenleving, waardoor zij sterk beïnvloed worden en hun welzijn daaronder komt te lijden? Bent van mening dat de communicatie vanuit de overheid en media over klimaatonderwerpen wellicht herzien zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Stress en zorgen over het klimaat kunnen volgens het RIVM op verschillende manieren veroorzaakt worden. Bijvoorbeeld door het zelf zien of ondervinden van de gevolgen van klimaatverandering, of hierover horen van anderen in de sociale omgeving. In algemene zin kan worden gezegd dat mediaberichtgeving die angst oproept kan leiden tot negatieve gevoelens en vermijdingsgedrag (dit geldt ook voor andere onderwerpen, naast klimaat). Het RIVM geeft aan dat jongeren ook meer stress ervaren als zij het gevoel hebben dat de overheid niet voldoende doet tegen klimaatverandering.
De verwachting van het RIVM is dat klimaatstress onder jongeren af kan nemen als de overheid naar de zorgen van jongeren luistert en deze serieus neemt, zich actief inzet tegen klimaatverandering en dit ook naar buiten uitdraagt7. Daarom heb ik afgelopen september het startschot gegeven voor een nieuwe meerjarige publiekscampagne over klimaat. De campagne «Zet ook de Knop Om» geeft duidelijkheid over de doelen van het nationale klimaatbeleid, welke rollen burgers, bedrijven en overheid spelen en wat er op dit moment al wordt gedaan aan klimaatacties en maatregelen. Ook biedt de campagne een duidelijk handelingsperspectief voor burgers en consumenten met tips en positieve voorbeelden om de eigen leefstijl te verduurzamen. In 2024 zal bovendien een speciale jongerenversie van de campagne worden geïntroduceerd die nog specifieker toegesneden zal zijn op de belevingswereld van de leeftijdsgroep 12 – 25 jaar.
Realiseert u zich dat hevige stress een negatief effect kan hebben op de vorming van het brein van jongeren? Wat kunnen de mogelijke gevolgen zijn van deze hevige klimaatstress op de ontwikkeling en het latere leven van jongeren?
Ja. Volgens het RIVM is de verwachting dat negatieve gevoelens als stress kunnen bijdragen aan gevoelens van angst en hulpeloosheid die op hun beurt impact kunnen hebben op de psychische gezondheid. Er is echter geen onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van stress over het klimaat onder jongeren. Het is dus onbekend wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn in hun latere leven.
We weten dat er veel factoren in het leven van jongeren spelen die stress en mentale klachten veroorzaken. Daarom is in juni 2022 de landelijke en kabinetsbrede Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal gelanceerd. Deze domeinoverstijgende aanpak richt zich op alle Nederlandse burgers, met specifiek aandacht voor kwetsbare groepen waaronder ook jongeren en jongvolwassenen. Met de aanpak dragen we bij aan het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, zetten we in op preventie gericht op het versterken van de mentale gezondheid en de inzet van laagdrempelige ondersteuning en worden er handvatten geboden om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Hiernaast is de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een maatschappelijke dialoog gestart over wat nu de achterliggende oorzaken zijn van de toegenomen mentale druk op jongeren en wat mogelijke oplossingen zijn.
Ziet u op dit moment al gevolgen van de klimaatstress onder jongeren? Zo ja, welke zijn dat en wat is daarvan de brede maatschappelijke impact, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt?
Het RIVM geeft aan dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan op dit thema om hier een eenduidig antwoord op te geven. Voor het exact kwantificeren van deze maatschappelijke gevolgen door klimaatstress ontbreken nog teveel gegevens.
Wat betreft de invloed van stress in de onderwijssituatie blijkt uit een recent onderzoek8 van het Trimbosinstituut dat veranderingen en onrust in de maatschappij van invloed zijn op de onzekerheid die studenten in het hbo en wo ervaren (bijvoorbeeld inflatie, polarisatie, maar ook klimaatverandering). Hierbij ervaren studenten dat de keuzes die ze maken niet alleen belangrijk zijn voor hun eigen toekomst, maar ook voor de toekomst van de samenleving en de wereld als geheel.
In het Trimbos-onderzoek wordt (opnieuw) aandacht gevraagd voor het direct betrekken van studenten bij het maken van beleid gericht op bijvoorbeeld ontwikkelperspectief. Er wordt gesteld dat een goede analyse van en oplossingen voor maatschappelijke ontwikkelingen die prestatiedruk en stress veroorzaken van belang is. Behalve dat de maatschappelijke positie van jongeren wordt versterkt door hen direct bij het beleid te betrekken, draagt de erkenning van hun zorgen bij aan de vermindering van gevoelens van eenzaamheid binnen deze groep. Het onderzoek naar stress en prestatiedruk zal volgend jaar ook onder mbo-studenten uitgevoerd worden.
Weet u hoeveel jongeren op dit moment professionele hulp nodig hebben en/of zoeken voor het omgaan met en de gevolgen van klimaatstress? En welke gevolgen heeft dat voor de druk op de (geestelijke) gezondheidszorg en de zorgkosten?
Nee, er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal jongeren dat professionele hulp nodig heeft en/of zoekt voor het omgaan met de gevolgen van klimaatstress. Het NIVEL houdt de zorgregistraties bij, deze gegevens bieden inzicht in het aantal jongeren dat professionele hulp zoekt voor psychische klachten. Het RIVM geeft aan dat er niet wordt bijgehouden wat de reden voor deze klachten is. Het RIVM verwacht wel dat klimaatverandering zal zorgen voor een toename in het aantal jongeren (en volwassen) die psychische hulpverlening nodig heeft. Naar mate (de gevolgen van) klimaatverandering zichtbaarder wordt, is de verwachting dat meer mensen (indirect of direct) de gevolgen van klimaatverandering (bijvoorbeeld overstromingen of extreme hitte) zullen ervaren met mogelijke fysieke en mentale klachten tot gevolg9.
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 wordt met de Aanpak mentale gezondheid van ons allemaal gewerkt aan het versterken van de mentale gezondheid van onze samenleving. Verder werkt het kabinet, zoals aangegeven in antwoord 2, op een aantal manieren aan vergroting van de participatiemogelijkheden en verruiming van het handelingsperspectief van jongeren in relatie tot klimaatbeleid respectievelijk klimaatverandering. Ook de in antwoord 3 genoemde nieuwe klimaatcampagne draagt hieraan bij.
Wat betekent de door klimaatstress afgenomen kinderwens onder jonge mensen voor de Nederlandse populatie in de toekomst? En wat zijn in het verlengde daarvan de brede maatschappelijk-economische gevolgen voor Nederland?
Volgens het RIVM kan uit het IPSOS-onderzoek waarnaar wordt gerefereerd niet worden afgeleid dat klimaatstress heeft geleid tot een afgenomen kinderwens. Er is aan jongeren (tussen de 16–30 jaar) die aangegeven hebben zich soms/vaak angstig, moedeloos, boos en/of verdrietig te voelen als ze denken aan de klimaatcrisis gevraagd hoe deze gevoelens tot uiting komen. De antwoordoptie waar hier aan gerefereerd wordt is «ik twijfel of ik kinderen zou willen», deze optie was door 23% van de deelnemers gekozen. Hier wordt een onzekerheid uitgesproken, dat is geen directe afgenomen kinderwens. Ook is er geen vergelijking gemaakt met jongeren die geen negatieve gevoelens ervaren als zij aan de klimaatcrisis denken. Er zijn niet voldoende gegevens beschikbaar om de conclusie te kunnen trekken dat klimaatstress leidt tot een afgenomen kinderwens.
Zijn er momenteel initiatieven of programma’s gericht op het ondersteunen van jongeren die klimaatstress ervaren? Zo ja, welke zijn dit, wat is de effectiviteit daarvan en wat zijn de kosten voor deze programma’s? Indien dergelijke initiatieven er niet zijn, overweegt de overheid dan om speciale hulp te gaan bieden aan jongeren met klimaatstress, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat zij niet uitvallen op de arbeidsmarkt door depressies etc.?
Op dit moment lopen er vanuit het kabinet geen programma’s die zich specifiek richten op jongeren die klimaatstress ervaren. De kosten en effectiviteit hiervan kunnen dan ook niet toegelicht worden.
Het Ministerie van VWS heeft het RIVM gevraagd de gezondheidseffecten van klimaatverandering en de samenhang daartussen te onderzoeken. Als eerste stap daarin heeft het RIVM een plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak maakt duidelijk op welke gebieden kennis ontbreekt over klimaatverandering en de gezondheidseffecten. Het beschrijft de onderzoeksvragen die nodig zijn om bij te dragen aan een integrale analyse van huidige en toekomstige gezondheidsrisico's van klimaatverandering. Het onderzoek gaat vooral over de lichamelijke effecten van klimaatverandering, maar heeft voor het eerst ook aandacht voor mentale effecten. Voor het Ministerie van VWS is meer kennis van belang om de eigen beleidsprioriteiten in de toekomst beter te kunnen bepalen10.
In april 2023 heeft het kabinet een brief over de Maatregelen ter bevordering van de positie van jongeren naar de Kamer verstuurd11. In die brief wordt een overzicht gegeven van wat dit kabinet doet om de positie van jongeren te verstevigen op verschillende relevante gebieden, waaronder klimaat en mentale gezondheid. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om een andere strategie te gaan hanteren om jongeren bewust te maken van klimaat- en duurzaamheidszaken, zonder hen het gevoel te geven dat zij geen toekomst meer hebben als gevolg van klimaatverandering?
De huidige, op jongeren gerichte maatregelen binnen het klimaatbeleid zijn wenselijk en passend gezien het feit dat hun toekomst nauw verbonden is met het tijdig realiseren van de gestelde reductiedoelen. Die maatregelen zijn niet gebaseerd op het aanwakkeren van machteloosheid of depressieve gevoelens bij jongeren. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 6 werkt het kabinet juist actief aan het versterken van de mentale gezondheid en het vergroten van handelingsperspectief voor jongeren, ook op het gebied van klimaat.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met jongeren zelf over de communicatiestrategie van de overheid en de impact die dat heeft op jongeren, teneinde te reflecteren op het eigen handelen van de overheid en uw departementen, het beleid en de maatschappelijke impact die dat als gevolg heeft en dit te evalueren?
Zoals eerder met uw Kamer afgesproken spreek ik elk half jaar met een afvaardigingen van een aantal jongerenorganisaties12. In dit overleg wordt regelmatig gesproken over de wijze waarop jongeren hun rol en positie in de samenleving beleven in relatie tot het klimaatvraagstuk. Mede op aandringen van de jongeren in dit overleg komt er in 2024 een speciale jongerenversie van de nieuwe klimaatcampagne, zoals eerder aangegeven bij antwoord 3. Deze versie zal in nauwe afstemming met jongeren en rekening houdend met het kritisch oordeel van deze doelgroep worden ontwikkeld. Verder zet het kabinet zich meer algemeen in, zoals eerdere aangegeven in antwoord 2, voor het verdere vergroten van de participatie van jongeren aan het klimaatbeleid.
Hoe reflecteert u op de steeds verder toenemende polarisatie in de maatschappij die de klimaatcrisis en de communicatie en beeldvorming van de overheid daarover veroorzaakt in de samenleving en de impact daarvan op jongeren?
De toename van polarisatie doet zich voor op verschillende maatschappelijke thema’s en binnen verschillende maatschappelijke domeinen. Er is dus sprake van een algemene trend in de samenleving. Het is daarom niet juist om de oorzaak van deze polarisatie alleen te zoeken bij toenemende klimaatverandering en de communicatie en beeldvorming van de overheid daarover. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist ook veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. In de eerder genoemde campagne «Zet ook de Knop Om» is de kernboodschap daarom dat het aanpakken van het klimaatvraagstuk om een gezamenlijke inspanning vraagt van overheden, bedrijven en burgers waarbij iedereen een steentje bijdraagt en we elkaar helpen. Ook wordt bij nieuwe maatregelen steeds vaker het aspect van klimaatrechtvaardigheid meegenomen.
Kunt u een vergelijkende analyse maken van de communicatiestrategie van de overheid bij de coronacrisis, waarbij collectieve angst als belangrijke raadgever werd ingezet en de communicatiestrategie van de overheid bij de klimaatcrisis? Waarom speelt het aanjagen van angst opnieuw een aanzienlijke rol bij het informeren en conditioneren van mensen en bent u niet van mening dat dit tijdens de coronacrisis een zeer schadelijke impact heeft gehad op de levens van mensen en de samenleving en maatschappelijke sociale cohesie in het algemeen? Zo ja, welke lessen trekt u daar dan uit?
Van de in de vraagstelling veronderstelde angststrategie voor de communicatieaanpak van de overheid is geen sprake geweest. Het is ook bekend uit sociaal wetenschappelijk onderzoek13 dat het opwekken van angstgevoelens om een boodschap over te brengen contraproductief werkt. Feitelijke informatie was en is het fundament voor overheidscommunicatie, of het nu over de bestrijding van het coronavirus of andere onderwerpen gaat.
Vindt u dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om de grote zorgen van jongeren over het klimaat te temperen, of bent u van mening dat dusdanig grote zorgen terecht en realistisch zijn en dat de overheid daaraan niets kan/hoeft te doen?
Zoals ik ook in antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is feitelijke informatie het fundament onder de overheidscommunicatie. Jongeren, net als vele anderen, hebben terechte zorgen over de gevolgen van klimaatverandering. Daarom is het beleid van het kabinet erop gericht om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn.
Wat vindt u ervan dat het hierboven genoemde onderzoek ook aangeeft dat jongeren weinig vertrouwen hebben in de politiek? Wat gaat u doen om dat vertrouwen onder jongeren te vergroten/herstellen?
Het is een zorgelijk signaal dat 66 procent van de jongeren in dit onderzoek aangeeft (heel) weinig vertrouwen te hebben in de politiek. Ander onderzoek, waaronder dat van het Sociaal en Cultureel Planbureau, laat helaas zien dat ook in de bredere Nederlandse bevolking sprake is van afnemend vertrouwen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is de hoeder van de democratische rechtsstaat. Vanuit die rol wordt gewerkt aan het beschermen, versterken en vernieuwen van de democratie. Het kabinet zet er vanuit die verantwoordelijkheid op in om jongeren goed te betrekken bij belangrijke maatschappelijke vragen die hen raken, zoals het klimaat. Daarnaast wordt er vanuit BZK o.a. met Prodemos samengewerkt om jongeren laagdrempelig kennis te laten maken met de democratie, zodat ze leren hoe ze daar zelf aan mee kunnen doen. Ook werkt BZK samen met jongerenorganisaties als de Nationale Jeugdraad, MBO-talent en Tienskip om inspraak van jongeren te vergroten.
Wat betreft het beter betrekken van jongeren bij het klimaatbeleid is, zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, de leeftijd om deel te kunnen nemen aan het Burgerforum Klimaat verlaagd naar 16 jaar. Verder worden een aantal relevante nieuwe instrumenten voor het vergroten van participatie en draagvlak beschreven in de recente Kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie14. In de visie wordt ook speciaal aandacht besteed aan het betrekken van jongeren. Zo krijgen jongeren structureel een plek bij participatietrajecten die voortkomen uit het Nationaal Plan Energiesysteem. Zoals verwoord in het antwoord op vraag 13 draagt ook het feit dat er een wettelijk kader voor klimaatbeleid is vastgesteld, waarbij het formuleren van een duidelijk tijdspad, vaste reductiedoelen en een langetermijnstrategie verplicht zijn gesteld, duidelijk bij aan de opbouw en herstel van vertrouwen op het klimaatdossier.